Toelichting Algemeen Op 1 januari 2013 zijn de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in werking getreden. Hierdoor wijzigt o.a. de WWB, wat ook gevolgen heeft voor de verordening Werk en Inkomen Drechtsteden. Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving Deze wet regelt dat de sociale dienst de overtreding van de inlichtingenplicht moet straffen met het opleggen van een bestuurlijke boete. Deze boete bedraagt 100% van het (netto) benadelingsbedrag. In het geval iemand binnen een termijn van 5 jaar (of bij eerdere strafrechtelijke veroordeling: 10 jaar) opnieuw de inlichtingenplicht schendt, bedraagt de boete 150% van het benadelingsbedrag. Verder is de terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand als gevolg van het schenden van deze inlichtingenplicht niet langer een gemeentelijke bevoegdheid maar een wettelijke verplichting. Wanneer iemand na de overtreding van de inlichtingenplicht in de uitkering blijft, moet de vordering in verband met terugvordering of de bestuurlijke boete verrekend worden met de uitkering. Gemeenten hebben de bevoegdheid om gedurende maximaal 3 maanden bij de verrekening van de zogenaamde recidive-boete de beslagvrije voet niet of in beperkte mate toe te passen. Bij verordening moet worden geregeld op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze bevoegdheid. Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd Met deze wet wordt de leeftijd waarop het recht op AOW ontstaat stapsgewijs verhoogd van 65 jaar (tot 2012) naar 67 jaar (in 2021). Bij de verhoging van de AOW-leeftijd zijn 3 fasen te onderscheiden: 1. In 2013, 2014 en 2015 jaarlijks 1 maand omhoog. 2. In 2016, 2017 en 2018 jaarlijks 3 maanden omhoog. 3. In 2019, 2020 en 2021 jaarlijks 4 maanden omhoog. Deze wet heeft gevolgen voor de WWB en de doelgroep van het gemeentelijk beleid. De aanpassing van de beleidsregels betreft de invoering van de ook in wetgeving gebruikte term “pensioengerechtigde leeftijd”. Met deze term in plaats van een concrete leeftijd te noemen wordt voorkomen dat jaarlijks beleidsregels moeten worden aangepast
Artikelsgewijze toelichting Artikel I Onderdelen A t/m C
- Oorspronkelijke tekst Artikel 1.2 Begrippen in het kader van re-integratie In deze verordening wordt in hoofdstuk 2 verstaan onder: a. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; b. ANW: de Algemene nabestaandenwet; c. gesubsidieerd werkende: degene die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling geen uitkeringsgerechtigde, nietuitkeringsgerechtigde of ANW-gerechtigde is d. uitkeringsgerechtigde: persoon jonger dan 65 jaar die recht heeft op bijstand op grond van de WWB ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, dan wel recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ en die niet tevens recht heeft op een uitkering van het UWV; e. niet-uitkeringsgerechtigde:de persoon bedoeld in artikel 6, lid 1 onder a, van de WWB; f. arbeid naar vermogen: algemeen geaccepteerde arbeid op het niveau van de individu. g. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs; Artikel 2.1.1 Doelgroep De doelgroep van deze paragraaf zijn de personen wonende in de Drechtsteden, jonger dan 65 jaar: a. die uitkeringsgerechtigde zijn; b. die niet-uitkeringsgerechtigde zijn, dan wel een uitkering ingevolge de ANW ontvangen; c. die gesubsidieerd werkende zijn; d. aan wie het UWV een uitkering verstrekt, indien en voor zover het drechtstedenbestuur en het UWV dit overeenkomen. Artikel 3.1 Categorieën Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt ten aanzien van belanghebbenden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar met dien verstande dat in het geval van gehuwden beiden jonger zijn dan 65 jaar, aan wie bijstand op grond van de WWB kan worden verleend, de volgende categorie-indeling: a. gehuwden, waarvan beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn; b. alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder; c. alleenstaanden van 21 jaar of ouder.
Dit betreft een formeeltechnische aanpassing. In deze bepalingen wordt de verwijzing naar de leeftijd van 65 jaar vervangen door de term “pensioengerechtigde leeftijd”.
Onderdelen D en E
- Oorspronkelijke tekst Artikel 4.1 Ernstig tekort schieten WWB 1. De bijstandsnorm wordt eenmalig met € 150 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het drechtstedenbestuur ernstig is tekortgeschoten in: a. het naar vermogen verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het meewerken aan een re-integratievoorziening die in het kader van de WWB is aangeboden of die, gezien haar aard en doel, met een WWB-voorziening gelijk is te stellen; c. het verlenen van de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB; d. het betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; e. het op verzoek of onverwijld uit eigen beweging doen van mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand; f. het op verzoek verstrekken van alle gevraagde gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag door het drechtstedenbestuur; g. het nakomen van de opgelegde verplichtingen op grond van paragraaf 6.3 van de WWB; h. het naar vermogen verrichten van door het drechtstedenbestuur opgedragen onbetaalde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder c van de wet; i. het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en/of evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet. IOAW en IOAZ 2. De netto uitkering wordt eenmalig met € 150 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het drechtstedenbestuur ernstig is tekortgeschoten in: a. het op verzoek verstrekken van alle gevraagde gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag door het drechtstedenbestuur; b. het op verzoek of onverwijld uit eigen beweging doen van mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering; c. het verlenen van de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de IOAW of IOAZ; d. het naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; e. het ervoor zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; f. het nalaten van wat inschakeling in de arbeid belemmert; g. het gebruik maken van een door het drechtstedenbestuur aangeboden re-integratievoorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, evenals mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; h. het naar vermogen verrichten van door het drechtstedenbestuur opgedragen onbetaalde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Oorspronkelijke tekst Artikel 4.2 Zeer ernstig tekortschieten 1. De bijstandsnorm of grondslag wordt voor één maand met 100 procent verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het drechtstedenbestuur zeer ernstig is tekortgeschoten in een of meer van de in artikel 4.1 van deze verordening genoemde opzichten. 2. Van een zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in het vorige lid is in het bijzonder sprake als vaststaat of redelijkerwijs is aan te nemen: a. dat het beroep door belanghebbende op algemene bijstand gedurende meer dan één maand het gevolg is van diens doen of nalaten; b. dat de belanghebbende middelen heeft verzwegen waarmee hij gedurende meer dan één maand in zijn levensonderhoud kon voorzien; c. dat belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen tegenover een of meer personen van wie het hem op dat moment duidelijk moet zijn dat zij: 1e. In het kader van de uitvoering van de WWB, de IOAW of IOAZ ten dienste of in opdracht van het drechtstedenbestuur werkzaam zijn; 2e. Betrokken zijn bij de uitvoering van een re-integratievoorziening; 3e. Deelnemen aan een re-integratievoorziening; 4e. Een beroep doen op bijstand of de re-integratievoorziening; of 5e. Werkzaam zijn ter ondersteuning van personen bedoeld onder 1e of 2e. 3. Van een zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in het eerste lid is tevens sprake als uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat hij zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de WWB, artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAZ, niet wil nakomen en op grond daarvan de ontheffing ingevolge artikel 9a van de WWB, artikel 38 van de IOAW of artikel 38 van de IOAZ is ingetrokken.
De invoering van de bestuurlijke boete betekent dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht in het kader van het vaststellen van het recht op bijstand niet meer door middel verlaging van de uitkering kan worden gesanctioneerd. De bepalingen in de verordening die de afstemming van de uitkering op grond van deze gedraging sanctioneren moeten daarom komen te vervallen. Onderdeel F
- Oorspronkelijke tekst Artikel 4.4 Opnieuw ernstig of zeer ernstig tekortschieten 1.
2.
3.
4.
Het drechtstedenbestuur verlaagt bij de toepassing van artikel 4.1, eerste, tweede of derde lid van deze verordening de bijstandsnorm of uitkering met € 150 extra, indien de belanghebbende naar het oordeel van het drechtstedenbestuur ernstig is tekortgeschoten in een of meer van de genoemde opzichten, nadat nog geen jaar is verlopen na een eerder besluit tot afstemming met toepassing van artikel 4.1, eerste, tweede of derde lid. Het drechtstedenbestuur verlaagt, in afwijking van het eerste lid en artikel 4.1, eerste, tweede en derde lid van deze verordening de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende één maand met 100 procent, indien de belanghebbende naar het oordeel van het drechtstedenbestuur ernstig is tekortgeschoten in een of meer van de in artikel 4.1, eerste, tweede of derde lid genoemde opzichten, nadat nog geen half jaar is verlopen na een besluit tot afstemming met toepassing van het eerste lid of dit lid zelf. Het drechtstedenbestuur verlaagt bij de toepassing van artikel 4.2, eerste lid van deze verordening de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag één maand extra met 100 procent, indien de belanghebbende naar het oordeel van het drechtstedenbestuur zeer ernstig is tekortgeschoten in een of meer van de in artikel 4.1, eerste, tweede en derde lid, genoemde opzichten, nadat nog geen jaar is verlopen na een eerder besluit tot afstemming met toepassing van artikel 4.2, eerste lid, wegens zeer ernstig tekortschieten. Nadat ten aanzien van de belanghebbende tweemaal toepassing is gegeven aan artikel 4.3, tweede lid, weigert het drechtstedenbestuur de gehele uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ blijvend indien voor een derde maal een dienstbetrekking van belanghebbende is geëindigd of deze een dienstbetrekking verwijtbaar niet heeft verkregen.
Dit betreft een formeeltechnische aanpassing. Bij de eerste wijziging van deze verordening is het oorspronkelijke tweede lid van artikel 4.1.komen te vervallen en het derde lid omgenummerd naar het tweede lid. De verwijzing in artikel 4.4 is destijds abusievelijk niet aangepast. Dit wordt nu gecorrigeerd. Onderdeel G
- Oorspronkelijke tekst Artikel 5.3 Verlaging van de uitkering Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de uitkering, verlaagt het Drechtstedenbestuur de bijstand of uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in hoofdstuk 4 van deze verordening, onverminderd de mogelijkheid tot terug- en invordering van de eventueel ten onrechte ontvangen uitkering, waaronder begrepen het bedrag van de afstemming dat niet geëffectueerd kan worden op de lopende uitkering.
Ingevolge artikel 8a WWB, artikel 35 IOAW en artikel 35 IOAZ zijn gemeenten verplicht in het kader van het financiële beheer regels vast te stellen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de verschillende wetten. Het beleidskader moet worden vastgelegd in een verordening. De nieuwe Fraudewet stelt het opleggen van een bestuurlijke boete en de terug- en invordering van eventueel ten onrechte verleende bijstand of uitkering verplicht. Er bestaat nog steeds de bevoegdheid om eigen regels te bepalen omtrent voor de handhavingsaspecten preventie, controle en wijze van onderzoek. De kaders voor de invulling van deze bevoegdheden zijn vastgelegd in de artikelen 5.1 en 5.2 van de verordening. De verplichte aspecten zijn voor de duidelijkheid in artikel 5.3 opgenomen. Hierin is tevens het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie opgenomen bij fraude boven de aangiftegrens. De aangiftegrens is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de nieuwe Fraudewet
met ingang van 1 januari 2013 verhoogd van € 10.000 en naar € 50.000,00. Dit betekent dat pas bij fraude met een benadelingsbedrag hoger dan € 50.000 aangifte aan de orde is. Onderdeel H
- Oorspronkelijke tekst Artikel 5.4 Inzenden onderzoeksbevindingen naar het Openbaar Ministerie Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in artikel 5.3 leidt tot benadeling van de gemeente, worden de bevindingen van het onderzoek naar het Openbaar Ministerie gezonden, conform de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude (Staatscourant 2008, 2373), onverminderd de mogelijkheid de uitkering te verlagen en de ten onrechte ontvangen uitkering terug te vorderen.
De tekst van het oorspronkelijke artikel 5.4 is opgenomen in artikel 5.3. In het nieuwe artikel 5.4 is opgenomen hoe de verrekeningsbevoegdheid van de recidiveboete wordt ingevuld. Op grond van artikel 60b lid 1 van de wet kan het Drechtstedenbestuur namelijk gedurende ten hoogste de eerste drie maanden de recidiveboete verrekenen zonder inachtneming van de beslagvrije voet. In het oorspronkelijk wetsvoorstel was deze wijze van verrekenen verplicht. De Tweede Kamer achtte – juist in de bijstand – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen met kwalijke maatschappelijke consequenties en kosten die hiervan het gevolg kunnen zijn. Daarom is deze verplichting bij amendement gewijzigd in een bevoegdheid. De invulling van deze bevoegdheid moet bij verordening worden geregeld. Gelet op deze grote impact en mede gezien het feit dat het verhogen van de inhouding nauwelijks preventieve werking heeft, blijft ook bij verrekening van de recidiveboete de beslagvrije voet – dit is 90% van de geldende bijstandsnorm - gehandhaafd. Onderdeel I Het overgangsrecht in de wet bepaalt dat in twee situaties de overtreding van de inlichtingenplicht op grond van de oude bepalingen afgedaan moet worden met een verlaging van de uitkering. Het gaat om overtredingen die zich volledig voor 2013 hebben voorgedaan en om overtredingen die doorliepen tot in 2013 maar die voor 31 januari 2013 zijn gestopt of geconstateerd. In deze overgangsbepaling is geregeld dat in deze situaties de hier genoemde bepalingen van de vorige verordening van kracht blijven. Artikel II Dit spreekt voor zich. Artikel III De in deze bepaling opgenomen terugwerkende kracht is nodig om de verordening in overeenstemming te brengen met de WWB, die per 1 januari 2013 is gewijzigd. De inhoudelijke wijziging, betreffende de wijze van verrekening van de recidiveboete zal naar verwachting niet eerder dan in het tweede kwartaal van 2013 aan de orde zijn.