Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Het beroepsgeheim uitgehold? Een versoepeld meldrecht voor geheimplichtigen
Anne Tans Prof. dr. Johan Put
Werknota 01
Mei 2013
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Kapucijnenvoer 39 – B-3000 Leuven Tel 0032 16 33 70 70 – Fax 0032 16 33 69 22 E-mail:
[email protected] Website: http://www.steunpuntwvg.be Publicatie nr. 2013/02 SWVG-Werknota 01 Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Titel werknota: Het beroepsgeheim uitgehold? Een versoepeld meldrecht voor geheimplichtigen Promotor: Onderzoekers:
Prof. dr. Johan Put 1 Anne Tans
1
Administratieve ondersteuning: Lut Van Hoof, Manuela Schröder Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar de bron. No material may be made public without an explicit reference to the source.
Promotoren en Partners van het Steunpunt KU Leuven Prof. dr. Chantal Van Audenhove (Promotor-Coördinator), Lucas en ACHG Prof. dr. Johan Put, Instituut voor Sociaal recht Prof. dr. Karel Hoppenbrouwers, Dienst Jeugdgezondheidszorg Prof. dr. Koen Hermans, LUCAS, Centrum voor Zorgonderzoek en Consultancy Prof. dr. Jozef Pacolet, HIVA onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving UGent Prof. dr. Lea Maes, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde Prof. dr. Lieven Annemans, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde Prof. dr. Jan De Maeseneer, Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg Prof. dr. Ilse De Bourdeaudhuij, Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen VUB Prof. dr. Johan Vanderfaeillie, Vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie Thomas More Dr. Peter De Graef, Vakgroep Toegepaste Psychologie 1
Instituut voor Sociaal Recht
Inhoudstafel
Situering van de nota
2
1
Inleiding
3
2
Het meldrecht van geheimplichtigen: artikel 458bis Sw.
5
2.1
Ontstaansgeschiedenis
2.2 Het oude artikel 458bis Sw.: spreken is zilver, zwijgen is goud? 2.2.1 Personeel toepassingsgebied 2.2.2 Toepassingsvoorwaarden
5 6 6 7
2.3 Het nieuwe artikel 458bis Sw.: zwijgen is zilver, spreken is goud? 2.3.1 Personeel toepassingsgebied 2.3.2 Toepassingsvoorwaarden
11 11 11
2.4 Het uitgebreid wettelijk meldrecht uitgehold door een toevloed aan sectorale meldplichten? 2.4.1 Een uitgebreid meldrecht in artikel 458bis Sw. 2.4.2 Een externe meldplicht in de decreten van de Franse en Duitstalige Gemeenschap 2.4.3 Interne meldplichten en hulpmiddelen binnen de verschillende sectoren 2.4.4 De grenzen van het beroepsgeheim getest: het Protocol van Moed
19 19 20 22 25
3
De juridische positie van de geheimplichtige die een misdrijf meldt aan de procureur des Konings
27
3.1 Strafrechtelijke aansprakelijkheid 3.1.1 Voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn niet vervuld 3.1.2 Voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn vervuld
27 27 27
3.2 Burgerrechtelijke aansprakelijkheid 3.2.1 Voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn niet vervuld 3.2.2 Voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn vervuld
28 28 28
4
De juridische positie van de geheimplichtige die een misdrijf niet meldt aan de procureur des Konings 31
4.1
Strafrechtelijke aansprakelijkheid
31
4.2
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
32
5
Afsluitende beschouwingen
35
6
Aanbevelingen
37
6.1
Zorgverleners opleiden
37
6.2
Zorgverleners en voorzieningen ondersteunen
37
6.3
Diverse sectorale praktijken evalueren en op elkaar afstemmen.
38
Bibliografie
39
1
Situering van de nota
Het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG-II 2012-2015) schreef in de derde onderzoekslijn (zorgorganisatie en –beleid) een onderzoeksproject in met als titel ‘Juridisering van de zorgsector’. Vanuit de hypothese dat recht een toenemende rol speelt in de zorgsector en in de wederzijdse verhoudingen tussen de betrokken actoren (overheid, zorgaanbieders en cliënten), werkt dit project op drie niveau’s rond het thema ‘juridisering van de zorgsector’: begrip en kadering, actuele situatie en toekomstontwikkelingen. De doelstellingen van het project zijn drieledig:
een beter zicht krijgen op de juridisering van de zorgsector, met de daarbinnen relevante onderscheiden fenomenen en de voor- en nadelen ervan ondersteunend materiaal aanbieden, bedoeld om met bepaalde aspecten van juridisering om te gaan een bijdrage leveren aan de rechtsontwikkeling en het Vlaamse beleid op het gebied van gezondheids- en welzijnszorg
Deze werknota levert een bijdrage aan de realisatie van de tweede doelstelling. Zij gaat dieper in op het versoepelde meldrecht van geheimplichtigen in artikel 458bis Sw., met bijzondere aandacht voor de toepassingsvoorwaarden en de achterliggende redenen voor een aantal keuzes die daarbij door de wetgever werden gemaakt. Ze vangt aan met een uiteenzetting van de krachtlijnen van zowel het oude als het nieuwe artikel 458bis Sw. en gaat meer specifiek in op de keuze tussen een meldrecht en een meldplicht. Daarnaast heeft ze ook aandacht voor de juridische positie van de geheimplichtige wanneer hij een feit al dan niet heeft gemeld aan de procureur des Konings.
2
1
Inleiding
1. BEROEPSGEHEIM - Artikel 458 Strafwetboek (hierna ‘Sw.’) verbiedt alle personen die door hun staat, beroep of functie noodzakelijk kennis hebben van hen toevertrouwde geheimen, deze geheimen bekend te maken. Deze strafrechtelijk gesanctioneerde geheimhoudingsplicht wordt ‘beroepsgeheim’ genoemd. Het beroepsgeheim is niet absoluut. Allereerst bepaalt artikel 458 Sw. zelf dat de geheimplichtige zijn beroepsgeheim niet schendt wanneer hij wordt opgeroepen om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie te getuigen of wanneer hij door de wet wordt verplicht bepaalde informatie bekend te maken. Daarnaast ontwikkelden ook de rechtspraak en rechtsleer doorheen de jaren verschillende uitzonderingen. 2. NOODTOESTAND - Een van de door de rechtspraak ontwikkelde uitzonderingen op het beroepsgeheim, is de noodtoestand. Van een noodtoestand is in het algemeen sprake wanneer iemand geen andere mogelijkheid heeft dan het overtreden van een strafrechtelijke bepaling om een belang van een hogere of gelijke waarde dan het door de strafrechtelijke bepaling beschermde belang te vrijwaren.1 De strafbare handeling die hier het gevolg van is, maakt volgens de rechtspraak geen misdrijf uit. Zij wordt bijgevolg niet bestraft. In het kader van het beroepsgeheim betekent dit meer concreet dat de geheimplichtige zijn beroepsgeheim niet schendt wanneer hij een hoger belang dan het door het beroepsgeheim beschermde recht op privacy enkel kan vrijwaren door zijn eigen geheimhoudingsplicht te doorbreken. Het te vrijwaren belang moet niet noodzakelijk door een andere wettelijke bepaling worden beschermd. Ook louter individuele belangen of sociale belangen komen in aanmerking.2 Daar de fysieke integriteit van een persoon als het hoogste belang binnen onze rechtsorde wordt beschouwd, aanvaardde het Hof van Cassatie dat een schending van het beroepsgeheim gerechtvaardigd is wanneer het de enige manier is om het recht op fysieke integriteit van andere personen te vrijwaren.3 3. WETTELIJKE VERANKERING NOODTOESTAND IN ARTIKEL 458BIS SW. - In de nasleep van de zaak Dutroux werd de noodtoestand als uitzondering op het beroepsgeheim wettelijk verankerd in een nieuw artikel 458bis Sw., dat geheimplichtigen de mogelijkheid gaf om specifieke misdrijven die op minderjarigen waren gepleegd onder strikte voorwaarden te melden aan de procureur des Konings.4 De geheimhoudingsplicht werd in dat geval doorbroken teneinde het belangrijker geachte recht op fysieke, psychische en seksuele integriteit van de minderjarige te beschermen. 1
2
3
4
A. DIERICKX, “Over de (putatieve) noodtoestand”, NC 2007, 395; M. FORTHOMME, “Etat de nécessité (et ses liens avec la légitime défense)” in Post Mémorialis. Lexique du droit pénal et des lois spéciales 2011, E153/01-E153/16 ; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 238-246 A. DE NAUW, “La consécration jurisprudentielle de l’état de nécessité” (noot onder Cass. 13 mei 1987), RCJB 1989, 602. Cass. 13 mei 1987, JLMB 1987, 1165, noot Y. HANNEQUART, RCJB 1989, 588, noot A. DE NAUW en Vl. T. Gez. 1987-88, 173, noot M. VAN LIL. Gezien de eenheid en ondeelbaarheid van het Openbaar Ministerie, kunnen onder ‘procureur des Konings’ de verschillende leden van het Openbaar Minsterie (ook ‘parket’ genoemd) worden begrepen.
3
De wetgever onderwierp het meldrecht van artikel 458bis Sw. evenwel aan strengere voorwaarden dan de voorwaarden die de rechtspraak voor een beroep op de noodtoestand had geformuleerd. Naar aanleiding van het rapport van de bijzondere parlementaire commissie die als reactie op de feiten van seksueel misbruik en pedofilie binnen de Kerk werd opgericht, werd artikel 458bis Sw. met ingang van 30 januari 2012 gewijzigd. Het meldrecht werd gevoelig uitgebreid. Het invoeren van een meldplicht werd daarentegen niet wenselijk geacht.
4
2
2.1
Het meldrecht van geheimplichtigen: artikel 458bis Sw.
Ontstaansgeschiedenis
4. WETTELIJK MELDRECHT NA ZAAK DUTROUX - Naar aanleiding van de zaak Dutroux werd in oktober 1996 de ‘Nationale commissie tegen de seksuele uitbuiting van kinderen’ opgericht. De commissie analyseerde het verschijnsel van seksuele uitbuiting van kinderen en deed aanbevelingen om een betere bestrijding daarvan mogelijk te maken. Het eindverslag van de commissie werd in oktober 1997 neergelegd.5 De aanbevelingen van de commissie werden verder verwerkt en bediscussieerd, waardoor zij uiteindelijk mee aan de basis lagen van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen.6 Deze wet trad op 1 april 2001 in werking. Het invoeren van een wettelijk meldrecht voor geheimplichtigen die met kindermisbruik of kindermishandeling werden geconfronteerd, was een van de door de Commissie gegeven aanbevelingen die in de wet werden omgezet. Zij voegde een nieuw artikel 458bis toe aan het Strafwetboek. 5. VERSOEPELD MELDRECHT NA SEKSUEEL MISBRUIK BINNEN DE KERK - Bijna dag op dag dertien jaar nadat de Nationale Commissie haar verslag had neergelegd, richtte de Kamer van Volksvertegenwoordigers als reactie op de vele berichten van seksueel misbruik binnen de Kerk de ‘Bijzondere Commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk’ op. Deze commissie kreeg als opdracht het seksueel misbruik in de Kerk te onderzoeken en na te gaan hoe zulk misbruik in de toekomst beter kon worden voorkomen, opgespoord en aangepakt.7 De Bijzondere Commissie deelde de overtuiging dat de verschillende geheimhoudingsplichten en het gebrek aan meldingen bij het gerecht ten gevolge van die geheimhoudingsplichten de ernst en het voortbestaan van seksueel misbruik deels konden verklaren en dat het beroepsgeheim te vaak als alibi had gediend om te zwijgen. Om die redenen deed de Bijzondere Commissie de aanbeveling om artikel 458bis Sw. te versoepelen.8 De wet van 30 november 2011 gaf uitvoering aan deze aanbeveling.9
5
6
7
8
9
NATIONALE COMMISSIE TEGEN DE SEKSUELE UITBUITING VAN KINDEREN, Kinderen stellen ons vragen…: Eindrapport van de Nationale commissie tegen seksuele uitbuiting van kinderen, Brussel, Ministerie van justitie, 1997, 117 p. Wet 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, BS 17 maart 2001. Instelling van een bijzondere commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K0520/001, 3. Verslag namens de Bijzondere Commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K0520/002, 122 en 408-409; S. VAN HECKE, “Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik: aanbevelingen zullen de kinderen beter beschermen”, TJK 2011, 164-166. Wet 30 november 2011 tot verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en pedofilie binnen een gezagsrelatie, BS 20 januari 2012.
5
6. INTERNATIONALE VERPLICHTINGEN - De invoering en versoepeling van het meldrecht van artikel 458bis Sw. liggen in de lijn van de internationale verdragen waardoor België is gebonden.10 De twee belangrijkste verdragen in dit kader zijn het VN-Kinderrechtenverdrag11 en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (hierna ‘EVRM’)12. Het Kinderrechtenverdrag bepaalt in artikel 19 dat staten alle nodige maatregelen moeten nemen om kinderen tegen misbruik en mishandeling te beschermen. Het EVRM bevat in artikel 2 een recht op leven, in artikel 3 een verbod van foltering, onmenselijke en vernederende behandelingen, in artikel 5 een recht op vrijheid en veiligheid en in artikel 8 een recht op eerbiediging van het privé-, gezins-, en familieleven.
2.2
Het oude artikel 458bis Sw.: spreken is zilver, zwijgen is goud?
7. Het oorspronkelijke artikel 458bis Sw. – dat door de wet van 28 november 2000 werd ingevoerd – luidde als volgt: “Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en die hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425 en 426, gepleegd op een minderjarige kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings, op voorwaarde dat hij het slachtoffer heeft onderzocht of door het slachtoffer in vertrouwen werd genomen, er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de psychische of fysieke integriteit van de betrokkene en hij deze integriteit zelf of met hulp van anderen niet kan beschermen.”
2.2.1
Personeel toepassingsgebied
8. Het personeel toepassingsgebied van artikel 458bis Sw. was ruimer geformuleerd dan dat van artikel 458 Sw. Het artikel was van toepassing op eenieder die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en daardoor kennis heeft van bepaalde misdrijven. Bij de besprekingen in de Kamer en de Senaat werd erop gewezen dat een ruimer geformuleerd toepassingsgebied praktischer zou zijn, daar het toepassingsgebied van artikel 458 Sw. door specifieke wetgeving en rechtspraak steeds verder wordt uitgebreid.13 Op die manier was de
10
11 12
13
Voor een overzicht van de verdragsbepalingen die het beleid van staten op het vlak van kindermishandeling beïnvloeden, zie B. DE SMET, “Recht van kinderen op bescherming tegen geweld” in S. DEWULF en D. PACQUÉE (eds.), 60 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: 1948-2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 213-245. Voor een gedetailleerde analyse van het internationaal kader inzake seksueel misbruik van kinderen, zie RAAD VAN EUROPA, Protecting children from sexual violence: a comprehensive approach, Straatsburg, Raad van Europa, 2010, 45-72. Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, BS 17 januari 1992. Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, BS 19 augustus 1955. Voor een recente analyse van de rechtspraak van het EHRM omtrent vervolging en berechting van criminaliteit binnen het gezin, zie T. DECAIGNY, “Positieve mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot politie en justitie. Verduidelijking aan de hand van Europese rechtspraak over intrafamiliaal geweld en seksueel misbruik”, T.Strafr. 2012, 3-16. Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr.50K0695/009, 52; Verslag namens de commissie voor de Justitie, Parl.St. Senaat 2000-01, nr.2-280/13, 2-3.
6
uitzondering van artikel 458bis Sw. ook van toepassing op personen die niet gebonden zijn door het beroepsgeheim van artikel 458 Sw., maar wel tot geheimhouding verplicht zijn.14 2.2.2
Toepassingsvoorwaarden
9. Opdat een geheimplichtige een misdrijf zou mogen melden, moest onder de oude wetgeving voldaan zijn aan vijf voorwaarden.
a. Specifiek omschreven misdrijven 10. Artikel 458bis Sw. bevatte een limitatieve lijst van misdrijven die aan de procureur des Konings konden worden gemeld met doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Tot die lijst behoorden de aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (art. 372-377 Sw.), doodslag (art. 392-394 Sw.), opzettelijk doden en opzettelijk toebrengen van lichamelijke letsels (art. 396-405ter Sw.), genitale verminking bij personen van het vrouwelijk geslacht (art. 409 Sw.), het verlaten of in een behoeftige toestand achterlaten van kinderen of onbekwamen (art. 423 Sw.) en het onthouden van voedsel of verzorging aan minderjarigen en onbekwamen (art. 425-426 Sw.).
b. Misdrijven gepleegd op een minderjarige 11. EENDER WELKE MINDERJARIGE - De bedoelde misdrijven moesten bovendien reeds gepleegd zijn op een minderjarig persoon. In de oorspronkelijke tekst bleef het spreekrecht beperkt tot misdrijven gepleegd op personen die minder dan 14 jaar oud waren.15 Artikel 19 Kinderrechtenverdrag verplicht verdragsstaten evenwel passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen te treffen om kinderen te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik. Het maakt hierbij geen onderscheid naar de leeftijdscategorie waartoe deze kinderen behoren. Een amendement van de regering nam deze leeftijdsbeperking daarom weg en breidde het toepassingsgebied uit tot misdrijven gepleegd op eender welke minderjarige.16
14
15
16
I. VAN DER STRAETE en J. PUT wijzen in dit verband op de functionele discretieplicht (het zogenaamde ‘ambtsgeheim’) van leerkrachten. (I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het spanningsveld tussen beroepsgeheim en kindermishandeling: wetgevende initiatieven in België en Nederland”, T.Gez. 2001-02, 73). Volgens B. ALLEMEERSCH is een discretieplicht “een door de overheid, een beroepsorganisatie of een particulier opgelegde verplichting om bij het uitoefenen van een ambt of functie geen gegevens vrij te geven aan personen die niet gerechtigd zijn daar kennis van te nemen.” (B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 Strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, 1-19). Een discretieplicht vloeit niet voort uit een vertrouwensrelatie, maar uit het ambt of de functie van de drager ervan. Bijgevolg kan de drager van de discretieplicht deze niet inroepen tegenover zijn hiërarchische overste en is hij wel verplicht in rechte te getuigen. Wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Parl.St. Senaat 19992000, nr. 2-280/1, 16. Amendement van de regering op het wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Parl.St. Senaat 1999-2000, nr. 2-280/2, 3.
7
12. GEEN UITBREIDING NAAR KWETSBARE PERSONEN - In datzelfde amendement trachtte de regering het toepassingsgebied nog verder uit te breiden, door het artikel ook van toepassing te verklaren op misdrijven gepleegd op een meerderjarig persoon die door een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid bijzonder kwetsbaar is. Ook in de parlementaire besprekingen werd meermaals voor deze uitbreiding van het toepassingsgebied gepleit. Uiteindelijk kwam de uitbreiding er niet om verschillende redenen.17 Allereerst werd erop gewezen dat de uitbreiding van het toepassingsgebied tot kwetsbare personen buiten het opzet van het wetsontwerp zou vallen. Dat had immers tot doel de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen te verbeteren. Bovendien werd ook de specificiteit van de positie van minderjarigen – en meer in het bijzonder van diegenen die het slachtoffer waren van intrafamiliaal geweld – aangehaald. Uit loyauteit tegenover hun ouders of andere familieleden hebben minderjarigen het vaak erg moeilijk anderen – zeker gerechtelijke autoriteiten − over hun situatie in vertrouwen te nemen. Zij verdienden volgens de wetgever dan ook extra bescherming. Tenslotte werd ook verwezen naar artikel 61 van de Code van geneeskundige plichtenleer18, waarin enkel wordt bepaald dat een arts het misbruik van minderjarigen aan gerechtelijke autoriteiten dient te melden. 13. MINDERJARIGHEID OP MOMENT MISDRIJF - De tekst van artikel 458bis Sw. vereiste enkel dat het misdrijf was gepleegd op een minderjarige. Op het moment dat het slachtoffer de geheimplichtige in vertrouwen nam en deze laatste besliste om het misdrijf te melden, moest bijgevolg niet meer aan de minderjarigheidsvoorwaarde zijn voldaan.19 Aangezien de voorwaarde van het bestaan van een ernstig en dreigend gevaar voor de integriteit van het slachtoffer (zie randnummer 15) uiteraard wel onverkort bleef gelden, waren de gevallen waarin misdrijven uit het verleden konden worden gemeld, eerder zeldzaam.20
c. Geheimplichtige heeft slachtoffer onderzocht of is door slachtoffer in vertrouwen genomen 14. De geheimhoudingsplicht kon enkel worden doorbroken indien de geheimplichtige het slachtoffer zelf had onderzocht of door hem in vertrouwen was genomen. Op die manier wilde de wetgever enerzijds voorkomen dat louter op basis van geruchten vervolgingen zouden worden ingesteld en anderzijds dat de geheimplichtige in specifieke gevallen misdrijven zou melden zonder dat dit wenselijk zou zijn (bijvoorbeeld wanneer hij de vertrouwenspersoon was van de dader van het misdrijf).21 De toevoeging van deze voorwaarde maakte dat een beroep op het meldrecht van artikel 458bis Sw. aan striktere voorwaarden moest voldoen dan een beroep op de noodtoestand (zie randnummer 17).
17 18 19 20
21
Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr.50K0695/009, 35. Code van 19 november 1975 van geneeskundige plichtenleer, www.ordomedic.be. Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr.50K0695/009, 38. I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het spanningsveld tussen beroepsgeheim en kindermishandeling: wetgevende initiatieven in België en Nederland”, T.Gez. 2001-02, 73. Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr.50K0695/009, 35.
8
d. Ernstig en dreigend gevaar voor de psychische of fysieke integriteit van het slachtoffer 15. Een geheimplichtige kon slechts aangifte doen van het gepleegde misdrijf bij de procureur des Konings voor zover er sprake was van een ernstig en dreigend gevaar voor de psychische of fysieke integriteit van het slachtoffer. Het dreigend karakter van het gevaar wees erop dat onmiddellijk optreden noodzakelijk was. Het ernstig karakter had betrekking op de omvang en het ingrijpend karakter van de feiten.22 Het was aan de geheimplichtige zelf om deze afweging te maken, op basis van de concrete omstandigheden en de informatie waarover hij beschikte. Zo kon het aanslepend karakter van de situatie ervoor zorgen dat de situatie in hoofde van de geheimplichtige een ernstig en dreigend karakter kreeg, terwijl een persoon die niet over dezelfde achtergrondkennis beschikte anders zou oordelen. In de rechtsleer werd gewezen op het vage karakter van de omschrijving ‘ernstig en dreigend gevaar’ en het daarbij horende risico op uiteenlopende interpretaties van deze notie door de rechtspraak en de hulpverleners.23 Voorbeeld. Een hulpverlener werkt met een gezin waarin de achtjarige dochter Louise wordt lastiggevallen door de nieuwe vriend van haar moeder. De moeder van Louise minimaliseert de feiten en weigert de relatie met haar vriend – die tevens bij hen inwoont – te verbreken. De hulpverlener besluit de feiten te melden, daar er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de integriteit van Louise.
e. Geheimplichtige kan de psychische of fysieke integriteit niet zelf of met hulp van anderen beschermen
16. ULTIEME REMEDIE - Enkel indien de geheimplichtige de integriteit van de minderjarige niet zelf of met hulp van anderen kon beschermen, kon de geheimhoudingsplicht worden doorbroken. De zorgverlening bleef bijgevolg de prioriteit. Slechts indien de zorgverlener geen gepast antwoord kon bieden op de situatie – waarbij hij op grond van het gedeeld beroepsgeheim een beroep kon doen op andere zorgverleners24 – kon hij het strafrechtssysteem inschakelen. Op die manier werd enerzijds uitdrukking gegeven aan de basisgedachte die aan de wetswijziging ten grondslag lag, namelijk dat kindermishandeling een complexe problematiek is die niet op een louter repressieve manier kan worden opgelost, maar waarbij in bepaalde omstandigheden een beroep op dwangmaatregelen onoverkomelijk is.25 Anderzijds trachtte de wetgever op deze manier zorgverleners te responsabiliseren. Een melding bij de procureur des Konings was immers het
22
23
24
25
Amendement van de regering op het wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Parl.St. Senaat 1999-2000, nr. 2-280/2, 3. I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het spanningsveld tussen beroepsgeheim en kindermishandeling: wetgevende initiatieven in België en Nederland”, T.Gez. 2001-02, 74. Cass. 13 maart 2012, NJW 2012, 597, noot C. CONINGS, T.Gez. 2012-13, 144, noot A. DIERICKX en J. BUELENS en T. Strafr. 2012, 333, noot T. BAUWENS; T. BALTHAZAR, “Het gedeeld beroepsgeheim is geen uitgesmeerd beroepsgeheim”, T.Gez. 2004-05, 139-146; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, 41-59; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 207-239. Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr.50K0695/009, 35.
9
ultimum remedium, eerst moest de zorgverlener zelf alles in het werk hebben gesteld om een einde te maken aan het misbruik.26 17. VERGELIJKING MET ANDERE UITZONDERINGEN - Dit subsidiariteitsprincipe bracht artikel 458bis Sw. in lijn met de hulpverleningsplicht van artikel 422bis Sw., die eenieder verplicht zelf of met hulp van derden hulp te bieden aan een persoon in groot gevaar, wanneer hij zelf diens toestand heeft vastgesteld of wanneer de toestand hem is beschreven door degene die zijn hulp inroept en hij deze hulp kan bieden zonder zichzelf of anderen ernstig in gevaar te brengen. Anderzijds leidde het ertoe dat een beroep op het meldrecht van artikel 458bis Sw. aan striktere voorwaarden moest voldoen dan een beroep op de noodtoestand.27 Een arrest van het hof van beroep te Bergen aanvaardde evenwel dat de noodtoestand steeds kan worden ingeroepen wanneer de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige wordt bedreigd terwijl niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 458bis Sw.28
26
27
28
Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr.50K0695/009, 42; V. DE SOUTER, “Het beroepsgeheim en de invoering van een spreekrecht door de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Een nadere analyse van het artikel 458bis van het Strafwetboek”, TJK 2001, 192. Lambert merkte in dit verband het volgende op “(…) Il en résulte que pour une victime de maltraitance, l’état de nécessité justifie la violation du secret professionnel, de manière large, si elle est majeure, tandis que s’il s’agit d’un mineur, tant la loi que les travaux préparatoires de la loi attirent expressément l’attention sur « l’exigence d’une constatation personnelle des fait sou de confidences directement reçues de la victime sans intermédiaire ». De plus, il faut que le practicien « ne soit pas en mesure » de protéger la victime, le cas échéant, « avec aide de tiers », la loi ne précisant pas si ce tiers est lui-même tenu au secret professionnel. En conclusion, s’agit-il d’une meilleure protection des mineurs ainsi que l’a souhaité l’opinion publique après les événements de 1996?” (P. LAMBERT, Secret professionnel, Brussel, Bruylant, 2005, 53-54.) Bergen 19 november 2008, T.Gez. 2009-10, 19, noot N. COLETTE-BASECQZ.
10
2.3
Het nieuwe artikel 458bis Sw.: zwijgen is zilver, spreken is goud?
18. Het nieuwe artikel 458bis Sw. – dat door de wet van 30 november 2011 werd ingevoerd – luidt als volgt: “Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425 en 426, gepleegd op een minderjarige of op een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings, hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de bedoelde kwetsbare persoon en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer worden van de in voormelde artikelen bedoelde misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen.”
2.3.1
Personeel toepassingsgebied
19. Het personeel toepassingsgebied van het oude artikel blijft behouden. Het personeel toepassingsgebied van artikel 458bis Sw. is ruimer dan dat van artikel 458 Sw. De uitzondering is bijgevolg zowel van toepassing op personen die gebonden zijn door het beroepsgeheim, als op personen die niet gebonden zijn door het beroepsgeheim van artikel 458 Sw., maar wel tot geheimhouding verplicht zijn (zie randnummer 8).
2.3.2
Toepassingsvoorwaarden
20. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan opdat de geheimplichtige een misdrijf zou kunnen melden aan de procureur des Konings, werden in het nieuwe artikel 458bis Sw. versoepeld. De Bijzondere Commissie was er immers van overtuigd dat de verschillende geheimhoudingsplichten en het gebrek aan meldingen bij het gerecht ten gevolge van die geheimhoudingsplichten, de ernst en het voortbestaan van seksueel misbruik – ook al ging het om feiten die ten aanzien van minderjarigen en kwetsbare personen waren gepleegd – deels konden verklaren.29 Het invoeren van een meldplicht werd evenwel niet wenselijk geacht.
29
Verslag namens de Bijzondere Commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K0520/002, 122 en 408; Voorstel van wet tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1639/001, 7.
11
a. Specifiek omschreven misdrijven 21. LIMITATIEVE LIJST VAN MISDRIJVEN - De limitatieve lijst van misdrijven die aan de procureur des Konings kunnen worden gemeld met doorbreking van de geheimhoudingsplicht, is in het nieuwe artikel 458bis Sw. ongewijzigd gebleven. Het gaat bijgevolg nog steeds om volgende misdrijven: aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (art. 372-377 Sw.), doodslag (art. 392-394 Sw.), opzettelijk doden en opzettelijk toebrengen van lichamelijke letsels (art. 396-405ter Sw.), genitale verminking bij personen van het vrouwelijk geslacht (art. 409 Sw.), het verlaten of in een behoeftige toestand achterlaten van kinderen of onbekwamen (art. 423 Sw.) en het onthouden van voedsel of verzorging aan minderjarigen en onbekwamen (art. 425-426 Sw.).
b. Gepleegd op minderjarige of kwetsbaar persoon 22. MINDERJARIGEN EN KWETSBARE PERSONEN - De groep beschermde personen wordt door het nieuwe artikel 458bis Sw. gevoelig uitgebreid. Niet alleen misdrijven gepleegd ten aanzien van minderjarigen, maar ook misdrijven gepleegd ten aanzien van personen die kwetsbaar zijn ten gevolge van hun leeftijd, een zwangerschap, een ziekte, een lichamelijk of geestelijk gebrek of een onvolwaardigheid, kunnen aan de procureur des Konings worden gemeld. Het argument van de regering bij de bespreking van de wet van 2000 – namelijk dat naast minderjarigen ook andere kwetsbare bevolkingsgroepen in geval van mishandeling moeilijk de weg naar het gerecht vinden – werd in 2011 dus wel aangenomen. Vanaf 1 maart 2013 worden ook de slachtoffers van partnergeweld als kwetsbare personen gekwalificeerd.30 23. MINDERJARIGHEID OF KWETSBAARHEID OP MOMENT MISDRIJF - De tekst van artikel 458bis Sw. vereist enkel dat het misdrijf is gepleegd op een minderjarige of kwetsbaar persoon. Op het moment dat de geheimplichtige kennis krijgt van het misdrijf en beslist te melden, moet het slachtoffer bijgevolg niet langer minderjarig of kwetsbaar zijn.31 Aangezien het vernieuwde artikel de voorwaarde van het bestaan van een ernstig en dreigend gevaar voor de integriteit van het slachtoffer uitbreidt naar het aanwezig zijn van aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar voor de integriteit van andere minderjarigen of kwetsbare personen (zie randnummers 29-30), zijn de gevallen waarin misdrijven uit het verleden kunnen worden gemeld, gevoelig uitgebreid. Voorbeeld. Het is mogelijk een melding te doen naar aanleiding van een misdrijf in het verleden gepleegd op een kwetsbaar persoon (bv. een ex-patiënt van een therapeut), ook al is de betrokken persoon inmiddels niet meer als kwetsbaar te beschouwen, indien de geheimplichtige meent dat andere personen (bv. de actuele patiënten van de betrokken therapeut) in gevaar zijn.
30
31
Wet van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 458bis teneinde het uit te breiden voor misdrijven van huiselijk geweld, BS 26 maart 2012; B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, 1410-1411. Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr.50K0695/009, 38.
12
24. WET 26 NOVEMBER 2011 - De omschrijving van het begrip ‘kwetsbaar persoon’ is gebaseerd op de omschrijving die de wet van 26 november 2011 gebruikt.32 Deze wet voegde enerzijds een nieuwe bepaling in het Strafwetboek in, die het misbruik maken van de zwakke toestand van een persoon als autonoom misdrijf strafbaar stelt (art. 442quater Sw.). Anderzijds paste zij verschillende reeds bestaande strafbepalingen33 aan, teneinde in de toekomst kordater te reageren op misdrijven gepleegd ten aanzien van personen die omwille van hun afhankelijkheid van anderen of omwille van een (tijdelijk) verminderde zelfredzaamheid, extra kwetsbaar zijn.34 25. GEBREK EN ONVOLWAARDIGHEID - Op het eerste gezicht lijkt de wetgever door het opstellen van een lijstje van oorzaken die een persoon kwetsbaar kunnen maken, de nodige rechtszekerheid te hebben gecreëerd. Wanneer de verschillende oorzaken meer in detail worden bekeken, is de door de wetgever gebruikte terminologie naar onze mening evenwel helemaal niet zo helder. Allereerst is het onduidelijk wat precies moet worden verstaan onder de begrippen ‘lichamelijk of geestelijk gebrek’ en ‘onvolwaardigheid’. In de voorbereidende werken wordt de inhoud van beide begrippen niet geduid. Ook in het De Valks Juridisch Woordenboek kunnen zij niet worden teruggevonden.35 Het Van Dale woordenboek (editie 2013) omschrijft ‘gebrek’ in verband met personen als ‘afwezigheid of afwijking van een functie die tot de normale lichamelijke ontwikkeling behoort’. Het substantief ‘onvolwaardigheid’ bevat het niet, maar het adjectief ‘onvolwaardig’ wordt in verband met personen wel omschreven als ‘met een verstandelijke of lichamelijke handicap’. Op basis van deze omschrijvingen kan worden vermoed dat een
32
33
34
35
Wet van 26 november 2011 tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden, BS 23 januari 2012. Deze wet baseerde zich op haar beurt op de Franse wetgeving, die in verschillende strafbepalingen (bijvoorbeeld artikel 222-24, 3° Code Pénal) reeds in een verhoogde strafmaat voorzag wanneer het ging om “une personne dont la particulière vulnérabilité, due à son âge, à une maladie, à une infirmité, à une déficience physique ou psychique ou à un état de grossesse”. Het gaat meer bepaald om volgende misdrijven: wanbedrijf betreffende de vrije uitoefening van de erediensten (art. 142 Sw.); bedreigingen (art. 330bis Sw.); gijzelneming (art. 347bis Sw.); verkrachting en aanranding van de eerbaarheid (art. 376 Sw.); prostitutie (art. 380 Sw.); opzettelijke slagen en verwondingen en toedienen van dodelijke of schadelijke stoffen (art. 405bis, 405ter en 410 Sw.); foltering (art. 417ter Sw.); onmenselijke behandeling (art. 417quater Sw.); onterende behandeling (art. 417quinquies Sw.); schuldig hulpverzuim (art. 422bis Sw.); verlaten of in behoeftige toestand achterlaten (art. 423 Sw.); onthouden van voedsel of verzorging (art. 425 en 426 Sw.); ontvoering en verberging (art. 428-430 Sw.); gebruik van personen met het oog op het plegen van een misdaad of een wanbedrijf (art. 433 Sw.); exploitatie van bedelarij (art. 433quater Sw.); mensenhandel (art. 433septies Sw.); misbruik van andermans kwetsbare toestand door de verkoop, verhuur of terbeschikkingstelling van goederen met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren (art. 433decies Sw.); belaging (art. 442bis Sw.); diefstal (art. 463 Sw.); diefstal met geweld of bedreiging en afpersing (art. 471 Sw.); misbruik van vertrouwen (art. 493 Sw.); oplichting (art. 496 Sw.); mensensmokkel (art. 77quater, 2° wet 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 31 december 1980). G. GENICOT, “L’article 458bis nouveau du Code pénal: le secret médical dans la tourmente”, JT 2012, 721; F. KUTY, “L’abus de la situation de faiblesse d’autrui (article 442quater du Code pénal)”, RDPC 2012, 972973 ; F. TERRYN, “La prise en considération de la vulnérabilité de la victime en droit criminel” in F. ROUVIERE (ed.), Le droit à l’épreuve de la vulnérabilité: études de droit français et de droit comparé, Brussel, Bruylant, 2011, 116-122. ‘Gebrek in/van de zaak’ wordt er wel beschreven, maar dat is in dit kader niet relevant. E. DIRIX, B. TILLEMAN, P. VAN ORSHOVEN (eds.), De Valks Juridisch Woordenboek, Antwerpen, Intersentia, 2010, 621 p.
13
‘lichamelijk of geestelijk gebrek’ ruimer kan worden opgevat dan een ‘onvolwaardigheid’. Volgende voorbeelden tonen aan dat het evenwel niet duidelijk is hoe ruim het ‘lichamelijk of geestelijk gebrek’ mag worden opgevat. De rechtspraak zal hier allicht uitsluitsel moeten brengen. Voorbeeld. De 26-jarige Seppe lijdt aan een spierziekte, waardoor hij sinds zijn zevende levensjaar in een rolstoel zit. Nadat enkele buurjongens hem voor de tweede keer in enkele maanden tijd hard hebben aangepakt, wordt hij op de spoedafdeling van het ziekenhuis behandeld voor zijn verwondingen. Voorbeeld. De 36-jarige Eva vertelt haar psycholoog dat zij enkele weken geleden werd verkracht door haar ex-man. Op het moment van de verkrachting had Eva haar voet gebroken, waardoor zij met krukken liep. Voorbeeld. Tijdens verschillende medische onderzoeken, stelt de huisarts van de 86-jarige André verdachte verwondingen vast. André zelf is dementerend en woont in bij zijn zoon. De huisarts vermoedt dat André wordt mishandeld. Voorbeeld. De 23-jarige Sarah brengt het hoofd van de psychiatrische dienst van het ziekenhuis waar ze wordt behandeld voor eetstoornissen en depressieve gevoelens ervan op de hoogte dat haar psychiater haar verschillende keren heeft aangeraakt zonder dat zij dit wilde. Voorbeeld. De 19-jarige Jeroen vertrouwt de studentenarts van de universiteit toe dat hij de nacht voordien het slachtoffer werd van brutaal geweld toen hij onder invloed van alcohol naar zijn studentenkamer terugkeerde. Door de alcohol was hij zowel fysiek als mentaal niet in staat zich te verweren. 26. EXTRA KWETSBAARHEID TEN GEVOLG VAN OORZAKEN - Daarnaast is het niet vanzelfsprekend dat de in het artikel opgesomde oorzaken, automatisch tot extra kwetsbaarheid leiden. Zo lijkt de stelling dat een demente vrouw extra kwetsbaar is meer aannemelijk dan de stelling dat een zwangere vrouw dat is. Bovendien zouden ook veel personen met een fysieke beperking beledigd zijn wanneer zij automatisch als extra kwetsbaar zouden worden aanzien. Het verdient daarom aanbeveling de kwetsbaarheid in relatie tot het gepleegde misdrijf te evalueren. Enkel zo kan immers een volledige uitholling van het beroepsgeheim en van de autonomie van de slachtoffers worden tegengegaan. Het maken van de evaluatie vraagt evenwel een grote verantwoordelijkheidszin van de betrokken zorgverlener. Voorbeeld. Het is aannemelijk dat de patiënte van een therapeut omwille van haar psychische problemen en haar gevoel van hem afhankelijk te zijn, extra kwetsbaar is voor grensoverschrijdend seksueel gedrag. Het is evenwel minder vanzelfsprekend dat een zwangere vrouw die door een collega wordt aangerand, louter door haar zwangerschap extra kwetsbaar is.
c. Geheimplichtige heeft kennis van het misdrijf 27. KENNIS VAN HET MISDRIJF - Daar waar het oorspronkelijke artikel 458bis Sw. nog vereiste dat de geheimplichtige door het slachtoffer in vertrouwen was genomen of het slachtoffer had onderzocht, bepaalt het nieuwe artikel 458bis Sw. dat kennisname van het misdrijf volstaat. Ook
14
indien de geheimplichtige door de dader of door derden op de hoogte wordt gesteld, heeft hij bijgevolg de mogelijkheid het misdrijf aan de procureur des Konings te melden. Een directe band tussen de geheimplichtige en het slachtoffer is met andere woorden niet langer vereist.36 28. NEGATIEVE GEVOLGEN - Bij de besprekingen van het wetsvoorstel in het parlement werd het gevaar van het versoepelen van deze voorwaarde uitdrukkelijk erkend.37 De verantwoordelijkheid van de geheimplichtige wordt hiermee immers aanzienlijk uitgebreid, daar het voor hem moeilijker wordt om in te schatten of de informatie waarover hij beschikt, betrouwbaar is. De wetgever oordeelde evenwel dat de bescherming van minderjarigen en kwetsbare personen primeert op de mogelijks negatieve gevolgen van een moeilijke evenwichtsoefening in hoofde van de geheimplichtige. De doelstelling van de wetgever – namelijk het vergroten van de bescherming van minderjarigen en kwetsbare personen – is zonder meer een rechtvaardige doelstelling. Het lijkt bovendien logisch dat deze doelstelling kan worden bereikt door niet langer te vereisen dat de geheimplichtige door het slachtoffer in vertrouwen werd genomen of het slachtoffer heeft onderzocht. Hoe meer informatiebronnen de geheimplichtige kan aanwenden, hoe meer meldingen bij het gerecht, hoe meer bescherming, zo luidt de redenering. Een aantal belangrijke factoren wordt hierbij naar onze mening evenwel onvoldoende onderkend, waardoor kan worden betwijfeld of de beoogde doelstelling van de wetswijziging zal worden gerealiseerd en of het nieuwe artikel 458bis Sw. zorgt voor een juist en voldoende duidelijk evenwicht tussen de waarde van het beroepsgeheim en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van geheimplichtigen. Allereerst vereist bovenstaande redenering dat de misdrijven ter kennis van de geheimplichtigen komen. Het is echter onzeker of daders – die een belangrijke bron van informatie zijn – in de toekomst nog een beroep zullen doen op zorgverleners wanneer hen niet kan worden gegarandeerd dat hetgeen zij vertellen, geheim wordt gehouden. Op die manier riskeert men niet alleen over minder informatie te beschikken dan voor de wetswijziging, men riskeert ook dat potentieel te vermijden misdrijven bij gebrek aan behandeling toch worden gepleegd. Het aangeven van een misdrijf waarvan de cliënt de dader is, gaat bovendien in tegen de geest van het beroepsgeheim, dat ter bescherming van de cliënt werd ingesteld.38 Daarnaast is het ook een illusie dat een louter gerechtelijke aanpak het slachtoffer zelf zou kunnen helpen bij het verwerken van de in artikel 458bis Sw. genoemde misdrijven.39
36
37
38
39
G. GENICOT, “L’article 458bis nouveau du Code pénal: le secret médical dans la tourmente”, JT 2012, 722; T. GOFFIN, “Afwijkingen op het beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. Amendement (S. BECQ et al.) op het voorstel van wet tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1639/002, 12-13. Cass. 9 februari 1988, Arr. Cass. 1987-88, 720; Cass. 18 juni 2010, J.dr.jeun. 2011, afl. 310, 43, noot J.J., T.Gez. 2011-12, 116, noot N. COLLETTE-BASQUEZ; Cass. 31 oktober 2012, AR P.12.0882.F; K.I. Antwerpen 6 maart 2003, T.Gez. 2004-05, 309, noot F. BLOCKX; Corr. Ieper 16 februari 2004, T.Gez. 2004-05, 310, noot F. BLOCKX. G. GENICOT, “L’article 458bis nouveau du Code pénal: le secret médical dans la tourmente”, JT 2012, 725; M. HIRSCH en N. KUMPS, “Secret professionnel et violence à l’égard des mineurs” in D. KIGANAHE en Y. POULLET (eds.), Le secret professionnel, Brussel, La Charte, 2002, 247-249.
15
d. Bestaan van een ernstig en dreigend gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van het slachtoffer of aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen het slachtoffer worden 29. AANWIJZINGEN VAN EEN GEWICHTIG EN REËEL GEVAAR VOOR DE INTEGRITEIT VAN ANDERE MINDERJARIGEN OF KWETSBARE PERSONEN - Het oorspronkelijke artikel 458bis Sw. eiste dat er een ernstig en dreigend gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van het slachtoffer bestond alvorens de geheimplichtige het misdrijf aan de procureur des Konings kon melden. In het huidige artikel wordt daar de situatie aan toegevoegd waarin er aanwijzingen bestaan van een gewichtig en reëel gevaar voor de integriteit van andere minderjarigen of kwetsbare personen. Het nieuwe artikel 458bis Sw. maakt het op deze manier mogelijk om preventief op te treden tegen zowel nieuwe misdrijven ten aanzien van het slachtoffer zelf, als tegen potentiële misdrijven ten aanzien van andere minderjarigen en kwetsbare personen. Artikel 458bis Sw. kan evenwel niet worden aangewend om louter preventief misdrijven aan de procureur des Konings te melden. Het artikel vereist immers dat er reeds een misdrijf op een minderjarige of kwetsbare persoon werd gepleegd (zie randnummers 22-26). Indien de geheimplichtige louter preventief wil optreden, moet hij bijgevolg een beroep doen op de hulpverleningsplicht (art. 422bis Sw.) of de noodtoestand (zie randnummer 2). Voorbeeld. Een seksueel delinquent die in het verleden werd veroordeeld voor zedenfeiten gepleegd ten aanzien van meerderjarigen, laat tijdens verschillende sessies bij een psycholoog uitschijnen dat hij fantaseert over zijn negenjarige buurjongen, die hij geregeld na school opvangt wanneer diens ouders nog niet thuis zijn. Daar de gedachten van zijn cliënt ondanks de behandeling door de psycholoog steeds explicieter worden, besluit deze laatste dat de seksuele integriteit van de buurjongen ernstig in gevaar is. Hij doet daarom een beroep op de figuur van de noodtoestand om de procureur des Konings op de hoogte te brengen. Een beroep op artikel 458bis Sw. is niet mogelijk, aangezien zedenfeiten op meerderjarigen niet zijn vervat in de opgesomde misdrijven waarvoor een meldrecht bestaat. Voorbeeld. Een alleenstaande, zwangere vrouw is een zware drugsgebruiker. Haar huisarts is bijzonder ongerust, over het verloop van de zwangerschap, maar meer nog over het perspectief van het kind eens het geboren zal zijn. Ook hier kan artikel 458bis Sw. niet worden gebruikt, aangezien de vrouw geen misdrijf heeft gepleegd dat is opgenomen in de opsomming van het betrokken artikel. Desgevallend kan de noodtoestand of de hulpverleningsplicht vervat in artikel 422bis Sw. (schuldig hulpverzuim) soelaas brengen. Over de formulering van de voorwaarde werd in het parlement hevig gediscussieerd. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd nog gesproken van ‘aanwijzingen van een gewichtig en reëel risico’ voor andere minderjarigen of kwetsbare personen. Verschillende parlementsleden waren echter van oordeel dat interpretatieproblemen zouden rijzen over wat deze ‘aanwijzingen van een gewichtig en reëel risico’ precies zouden inhouden. Zij wezen er in dit kader op dat de zorgverlener bij het nemen van zijn beslissing afhankelijk zou zijn van persoonlijke informatie over de (vermoedelijke) dader (zoals bijvoorbeeld informatie over zijn persoonlijkheid, zijn verleden, zijn leef- en werksituatie). Wanneer de zorgverlener de (vermoedelijke) dader nog nooit heeft ontmoet, zou dit volgens de parlementsleden tot absurde situaties kunnen leiden, waarin de
16
zorgverlener zelf op onderzoek zou moeten gaan om over het gewichtig en reëel risico te kunnen oordelen. Zij stelden dan ook voor om niet te spreken van ‘aanwijzingen’, maar van ‘zwaarwichtige aanwijzingen’.40 Bovendien wezen zij erop dat de formulering ‘gewichtig en reëel risico’ beter zou worden vervangen door ‘ernstig en dreigend gevaar’. De terminologie van het vroegere artikel 458bis Sw. zou zo immers worden behouden, waardoor ook de bestaande rechtspraak en rechtsleer naar analogie zouden kunnen worden toegepast.41 De wetgever nam de amendementen uiteindelijk slechts gedeeltelijk aan, waardoor het huidige artikel 458bis Sw. spreekt over ‘aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar voor de integriteit van andere minderjarigen of kwetsbare personen’. Voorbeeld. De 12-jarige Katrien vertelt aan de psycholoog die haar behandelt dat zij werd misbruikt door haar leider bij de jeugdbeweging. Katrien zelf is ondertussen geen lid meer van de jeugdbeweging en heeft ook geen contact meer met de leider. Uit de verhalen van Katrien blijkt evenwel dat verschillende vriendinnen van haar ook door de leider werden lastiggevallen. De leider geeft nog elke zondag leiding en vertrekt binnen enkele dagen met de groep op zomerkamp. De psycholoog zou hieruit kunnen afleiden dat er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen het slachtoffer van misbruik zullen worden. 30. VAGE FORMULERING - De uitbreiding van het meldrecht tot situaties waarin aanwijzingen bestaan van een gewichtig en reëel gevaar voor de integriteit van andere minderjarigen of kwetsbare personen, lijkt legitiem. Toch kunnen bij de keuze van de wetgever ons inziens twee belangrijke kanttekeningen worden geplaatst. Allereerst kan worden gewezen op het onderscheid tussen het bestaan van een ernstig en dreigend gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van het slachtoffer enerzijds, en het aanwezig zijn van aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen het slachtoffer worden anderzijds. Dit kan tot interpretatieproblemen leiden.42 De wetgever lijkt met deze formulering immers allereerst te insinueren dat het ernstig en dreigend gevaar voor de integriteit van het slachtoffer een objectieve toestand is, waar de zorgverlener niet omheen kan. In realiteit zal de zorgverlener nochtans niet meer kunnen doen dan – gebruik makend van de informatie waarover hij beschikt – met de grootste zorgvuldigheid een inschatting van de situatie te maken. Hoe ernstig en dreigend het gevaar voor het slachtoffer is, weet in beginsel immers hooguit de dader zelf. Bovendien is het niet duidelijk welke inspanningen precies van de zorgverlener kunnen worden verwacht alvorens hij kan besluiten dat er voldoende ‘aanwijzingen’ van een gewichtig en reëel gevaar zijn voor andere minderjarigen of 40
41
42
Amendement (S. BECQ et al.) op het voorstel van wet tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1639/002, 13-14. Amendement (S. BECQ et al.) op het voorstel van wet tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1639/002, 14; Amendement (C. VAN CAUTER en S. DE WIT.) op het voorstel van wet tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1639/002, 17. F. HUTSEBAUT, “Over het belang van het beroepsgeheim: reflecties over de relatie tussen justitie en hulpverlening” in M.-C. FOBLETS, M. HILDEBRANDT en J. STEENBERGEN (eds.), Liber Amicorum René Foqué, Brussel, Larcier, 2012, 244.
17
kwetsbare personen. In een soepele invulling – die zou aanvaarden dat de zorgverlener zich louter baseert op de informatie die hij van eender wie heeft gekregen, zonder dat van hem verder onderzoek naar bijvoorbeeld de geloofwaardigheid wordt verwacht – schuilt het gevaar voor een verregaande uitholling van het beroepsgeheim. Een strenge invulling – die zou verwachten dat de zorgverlener zelf verder onderzoek naar bijvoorbeeld de persoonlijkheid van de dader, zijn beroep, de omgeving waarin hij zicht begeeft, verricht – zou dan weer een zeer zware last op de schouders van de zorgverlener leggen. De wetgever had dan ook beter voor een uniforme formulering gekozen, die de moeilijke inschattingsoefening in hoofde van de zorgverlener had geëxpliciteerd. Deze voorwaarde had dan bijvoorbeeld kunnen luiden “dat de geheimplichtige beschikt over zwaarwichtige aanwijzingen van een ernstig en dreigend gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van het slachtoffer of van andere minderjarigen of kwetsbare personen”. Bovendien kan het gebruik van de vage noties ‘ernstig en dreigend gevaar’ en ‘gewichtig en reëel gevaar’ worden betreurd. Daar in de wet, noch in de voorbereidende werken duidelijk is aangegeven wat precies als een ‘gewichtig en reëel gevaar’ kwalificeert, is het immers in de eerste plaats aan de zorgverlener zelf om deze notie in te vullen. Het gebrek aan uniformiteit in formulering bemoeilijkt de oordeelsvorming van de zorgverlener. Wat is immers het verschil tussen een ‘ernstig en dreigend gevaar’ en een ‘gewichtig en reëel gevaar’? En hoe verhouden beide noties zich tot het ‘groot gevaar’, waarvan sprake is in het kader van de hulpverleningsplicht (art. 422bis Sw.)? De rechtspraak zal deze begrippen in de toekomst dus moeten verduidelijken.
e. Geheimplichtige kan de psychische of fysieke integriteit niet zelf of met hulp van anderen beschermen 31. De voorwaarde dat de geheimplichtige zijn geheimhoudingsplicht enkel mag doorbreken indien hij de psychische of fysieke integriteit van het slachtoffer niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, werd behouden. Hieraan werd in lijn met de rest van het artikel de situatie toegevoegd waarin hij de psychische of fysieke integriteit van andere minderjarigen of kwetsbare personen niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen. De zorgverlener kan de hulp van andere zorgverleners inroepen op grond van de leer van het gedeeld beroepsgeheim.43 De melding aan de procureur des Konings is bijgevolg ook in de huidige wetgeving het ultimum remedium, waarvan slechts gebruik kan worden gemaakt als alle hulpverleningsmogelijkheden zijn uitgeput. De zorverlener moet in het belang van de vertrouwensrelatie bovendien steeds trachten zijn cliënt te overtuigen om zelf aangifte te doen van het misdrijf.
43
Cass. 13 maart 2012, NJW 2012, 597, noot C. CONINGS, T.Gez. 2012-13, 144, noot A. DIERICKX en J. BUELENS en T. Strafr. 2012, 333, noot T. BAUWENS; T. BALTHAZAR, “Het gedeeld beroepsgeheim is geen uitgesmeerd beroepsgeheim”, T.Gez. 2004-05, 139-146; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, 41-59; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 207-239.
18
2.4
Het uitgebreid wettelijk meldrecht uitgehold door een toevloed aan sectorale meldplichten?
2.4.1
Een uitgebreid meldrecht in artikel 458bis Sw.
32. DUIDELIJKE KEUZE VOOR MELDRECHT IN WET 28 NOVEMBER 2000 - In 2000 koos de wetgever er – op aangeven van de Nationale commissie tegen de seksuele uitbuiting van kinderen44 – uitdrukkelijk voor de geheimplichtige de mogelijkheid te geven om misdrijven gepleegd op minderjarigen onder strikte voorwaarden te melden aan de procureur des Konings. Het verplicht maken van deze melding werd evenwel niet wenselijk geacht.45 Hierbij werd er door de commissie allereerst op gewezen dat in landen waar er een meldplicht bestond, meer dan de helft van de meldingen van kindermishandelingen door het daarop volgende onderzoek niet kon worden bevestigd. Daarnaast werd ook veel belang gehecht aan het argument dat een meldplicht de verantwoordelijkheidszin van zorgverleners zou doen afnemen, daar zij er zichzelf van zouden kunnen overtuigen dat hun taak volbracht is eens zij het misdrijf hebben gemeld. Denken dat alle problemen door een justitiële aanpak kunnen worden opgelost, zou echter een illusie zijn.46 Tenslotte werd ook gewezen op het belastend karakter van een gerechtelijk onderzoek voor het kind, dat in geval van misbruik binnen het gezin van zijn ouders zou worden gescheiden en mogelijk met een schuldgevoel zou achterblijven. 33. BESPREKING MELDPLICHT IN DE BIJZONDERE PARLEMENTAIRE COMMISSIE SEKSUEEL MISBRUIK - In de Bijzondere Commissie seksueel misbruik werd het invoeren van een meldplicht tien jaar later opnieuw uitvoerig besproken. Voornamelijk slachtofferorganisaties en actoren uit de justitiële sector pleitten voor het invoeren van een meldplicht. Actoren uit de welzijnssector en experten stonden daarentegen sceptisch tegenover het invoeren van een meldplicht. Zij steunden de idee van een (uitgebreid) meldrecht. Vertegenwoordigers van de Kerk namen verschillende standpunten in.47 De voorstanders van een meldplicht wezen allereerst op de uit artikel 3 EVRM voortvloeiende verplichting van de overheid om het welzijn en de integriteit van haar burgers te waarborgen. Om deze verplichting te kunnen nakomen, heeft de overheid vanzelfsprekend nood aan kennis van misdrijven die het welzijn en de integriteit dreigen aan te tasten. Deze kennis kon volgens de voorstanders van de meldplicht het best worden gegarandeerd door eenieder – ook geheimplichtigen – de plicht op te leggen bepaalde misdrijven aan de overheid te melden. Hiermee hing volgens hen samen dat het verplicht melden van misdrijven ertoe zou leiden dat de overheid over meer informatie en bewijs beschikt, zodat het instellen van vervolgingen ten aanzien van de plegers van de misdrijven efficiënter zou verlopen. Tenslotte haalden zij ook aan 44
45 46
47
NATIONALE COMMISSIE TEGEN DE SEKSUELE UITBUITING VAN KINDEREN, Kinderen stellen ons vragen…: Eindrapport van de Nationale commissie tegen seksuele uitbuiting van kinderen, Brussel, Ministerie van justitie, 1997, 46-51. Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr. 50K0695/009, 22-26. G. GENICOT, “L’article 458bis nouveau du Code pénal: le secret médical dans la tourmente”, JT 2012, 725; M. HIRSCH en N. KUMPS, “Secret professionnel et violence à l’égard des mineurs” in D. KIGANAHE en Y. POULLET (eds.), Le secret professionnel, Brussel, La Charte, 2002, 247-249. Verslag namens de Bijzondere Commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K0520/002, 239-249.
19
dat zorgverleners − doordat zij strafrechtelijk vervolgd zouden worden wanneer zij een misdrijf niet melden − alerter zouden worden en bijgevolg signalen van misbruik of mishandeling sneller zouden opvangen. De tegenstanders van een meldplicht weerlegden deze argumenten door te stellen dat een meldplicht op lange termijn het welzijn en de integriteit van de burgers niet ten goede zou komen, integendeel. Zowel slachtoffers – die vaak een vorm van loyauteit ervaren ten aanzien van de daders van misbruik of mishandeling, zeker wanneer ouders feiten plegen op hun kinderen – als daders – die in de regel niet zitten te wachten op een gerechtelijke vervolging – zouden immers minder makkelijk een beroep doen op zorgverlening, met alle gevolgen van dien. Het individueel belang van de betrokkene zou op deze manier worden geschaad, hetgeen in hoofde van het slachtoffer zou betekenen dat deze eigenlijk een tweede keer slachtoffer wordt van hetzelfde misdrijf. Ook aan het algemeen belang zou afbreuk worden gedaan wanneer (mogelijke) plegers van een misdrijf de weg naar de zorgverlening niet vinden en dus ook niet behandeld worden voor hun problemen. Bovendien zou de vertrouwensrelatie tussen de zorgverlener en zijn cliënt – wanneer deze toch de drempel naar de zorgverlening heeft overbrugd − zwaar onder druk komen te staan wanneer de zorgverlener tegen de wil van de cliënt in een misdrijf ter kennis van de gerechtelijke overheid brengt. Verder argumenteerden zij ook dat het feit dat zorgverleners alerter zouden worden voor signalen van misbruik of mishandeling ook een negatief gevolg kan hebben. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat zorgverleners in geval van twijfel een signaal meteen zouden melden aan de procureur des Konings. Op die manier zouden zij hun eigen verantwoordelijkheid afschuiven op het reeds overbelaste justitieel apparaat.48 Tenslotte wezen zij er ook op dat het verminderd verantwoordelijkheidsgevoel tot een groot aantal onterechte meldingen zou leiden, hetgeen zowel voor het beweerdelijke slachtoffer als voor de beweerdelijke dader erg negatieve gevolgen zou hebben. Ook de samenleving zou hier geenszins bij gebaat zijn. 34. VERSOEPELD MELDRECHT IN WET 30 NOVEMBER 2011 - De Bijzondere Commissie volgde uiteindelijk in haar aanbevelingen de redenering van de tegenstanders van een meldplicht. Zij werd hierin gevolgd door de wetgever, die in 2011 het meldrecht behield maar verder uitbreidde.
2.4.2
Een externe meldplicht in de decreten van de Franse en Duitstalige Gemeenschap
35. MELDPLICHT JEUGDBIJSTANDSDECRETEN VAN DE FRANSE EN DUITSTALIGE GEMEENSCHAP - De jeugdbijstandsdecreten van de Franse en Duitstalige Gemeenschap bevatten een meldplicht voor zorgverleners die kennis krijgen van misdrijven die op minderjarigen werden gepleegd. Zo bepaalt
48
Voor een recent pleidooi voor het opnemen van verantwoordelijkheid door zorgverleners in geval van verontrustende situaties, zie K. STAS, “Vertrouwenscentrum: hulpverlener én onderzoeker? Vragen bij een dubbelzinnige positionering”, Alert 2011, afl. 3, 12. De auteur verwoordt de positie van de zorgverlener in verontrustende situaties zeer treffend: “(…) Verontrusting bevindt zich op het continuüm van mensen ondersteunen in het maken van eigen keuzes tot het afdwingen van een tussenkomst (…)”.
20
artikel 30, § 2, 2° van het Jeugdbijstandsdecreet van de Duitstalige Gemeenschap49 dat de houder van de vertrouwelijke informatie er wettelijk toe verplicht is informatie door te geven wanneer de voorwaarden van de artikelen 29 en 30 Sv. en van artikel 458bis Sw. zijn vervuld. Artikel 57 van het Jeugdbijstandsdecreet van de Franse Gemeenschap50 bepaalt dat de personen die medewerking verlenen aan de toepassing van het decreet – ondanks het feit dat zij door het beroepsgeheim zijn gebonden – verplicht zijn de bevoegde overheden op de hoogte te brengen wanneer ze kennis hebben van een van de misdrijven van de artikelen 398 tot 405 Sw. (opzettelijk doden en opzettelijk toebrengen van lichamelijke letsels). 36. VOORRANG AAN STRAFRECHTELIJK GESANCTIONEERD BEROEPSGEHEIM - Daar voor deze regionale bepalingen geen straf is voorzien, kunnen zij als morele verplichtingen worden beschouwd. Het verdient daarom aanbeveling in beginsel de voorkeur te geven aan het naleven van het strafrechtelijk gesanctioneerde beroepsgeheim en de regionale meldplichten te beschouwen als een verder versoepeld meldrecht.51 De zorgverlener kan op dat meldrecht dan een beroep doen wanneer hij na een belangenafweging zelf tot het besluit komt dat het melden van een misdrijf in de concrete omstandigheden moet primeren op het respecteren van de geheimhoudingsplicht en de vertrouwensrelatie die eraan ten grondslag ligt. 37. HULPVERLENINGSPLICHT DECREET HULPVERLENING AAN MISHANDELDE KINDEREN FRANSE GEMEENSCHAP Naast de meldplicht uit het Jeugdbijstandsdecreet, bevat artikel 2 Decreet Franse Gemeenschap inzake de hulpverlening aan mishandelde kinderen de verplichting om hulp te verlenen aan een kind dat (vermoedelijk) wordt mishandeld.52 De zorgverlener moet deze hulp in beginsel zelf verlenen. Wanneer dit evenwel onmogelijk is, verplicht het artikel hem om een bevoegde instantie op de hoogte te brengen. Daar de bevoegde instanties in het artikel op niet limitatieve wijze worden opgesomd, is ook een melding aan de procureur des Konings in dit geval mogelijk.53 Wanneer de zorgverlener kennis heeft van extrafamiliale mishandeling, mag hij bovendien de hulp niet zelf verlenen maar moet hij de informatie meteen aan de bevoegde instantie overmaken. Daar het artikel evenwel zelf vermeldt dat deze verplichtingen gelden onverminderd artikel 458 Sw., kan worden besloten dat het beroepsgeheim primeert op de decretale regeling. De zorgverlener zal bijgevolg een beroep moeten doen op de bestaande uitzonderingen wanneer hij een misdrijf wilt melden.
49
50 51
52
53
Decreet 19 mei 2008 over de Jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, BS 1 oktober 2008. Decreet 4 maart 1991 inzake de hulpverlening aan de jeugd, BS 12 juni 1991. Een gelijkaardige redenering wordt door een groot deel van de rechtspraak gemaakt bij het bepalen van de verhouding tussen het beroepsgeheim en de ambtelijke en private aangifteplicht (art. 29 en 30 Sv.). Decreet Franse Gemeenschap 16 maart 1998 inzake hulpverlening aan mishandelde kinderen, BS 23 april 1998. Dit decreet wordt op een door de regering te bepalen datum opgeheven door het Decreet Franse Gemeenschap 12 mei 2004 betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen, BS 14 juni 2004. Verslag van de Commission de la Santé, des Matières sociales, des Sports et de l’Aide à la Jeunesse, Parl.St. Fr. Gem. R. 1996-97, 144/9, 9-10 en 41.
21
2.4.3
Interne meldplichten en hulpmiddelen binnen de verschillende sectoren
38. INTERNE MELDPLICHTEN IN DE WELZIJNSZORG - Binnen de sectoren gehandicaptenzorg, kinderopvang en jeugdhulp54 werden interne meldplichten uitgewerkt, die de actoren die er werkzaam zijn verplichten bepaalde situaties ter kennis te brengen van specifieke aanspreekpunten binnen de sector zelf.55 Op die manier ontwikkelen de sectoren een intern beleid dat afwijkt van hetgeen hen door hiërarchisch hogere normen wordt opgelegd. 39. MELDEN GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG BINNEN DE GEHANDICAPTENSECTOR - Binnen de gehandicaptensector moeten (semi-)residentiële voorzieningen en ambulante diensten sinds 1 oktober 2012 grensoverschrijdend gedrag dat binnen de hulpverleningscontext van de voorziening ten aanzien van een gebruiker werd gepleegd door een andere gebruiker, een personeelslid of een derde die in opdracht van de voorziening werkt (zoals een vrijwilliger), melden indien zich mogelijk strafbare feiten hebben voorgedaan. Wat precies als grensoverschrijdend gedrag moet worden beschouwd, hangt af van de feitelijke appreciatie van de voorzieningen zelf. Seksueel gedrag dat vermoedelijk zonder wederzijdse toestemming werd gesteld, wordt evenwel steeds als grensoverschrijdend beschouwd. De melding gebeurt aan de hand van een registratieformulier dat op de website van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (hierna ‘VAPH’) kan worden gedownload en vervolgens ingevuld naar een mailbox moet worden gestuurd. Wie de mailbox beheert is evenwel niet duidelijk, hetgeen in het licht van de privacywetgeving kan worden betreurd. Wanneer het VAPH oordeelt dat de gemelde feiten zeer ernstig zijn, zal het de voorziening wijzen op haar aangifteplicht (art. 29 Sv.) en bij stilzitten van de voorziening zelf aangifte doen.56 40. MELDEN GEVAARSITUATIES EN BESCHIKKEN OVER EEN CRISISPROCEDURE BINNEN DE SECTOR KINDEROPVANG Binnen de sector kinderopvang moeten alle door Kind en Gezin erkende kinderdagverblijven, diensten voor onthaalouders en zelfstandige opvangvoorzieningen gevaarsituaties die zich in de opvang voordoen zo snel mogelijk melden aan Kind en Gezin.57 Bovendien moeten zij – teneinde gepast te reageren op een gevaarsituatie − ook beschikken over een crisisprocedure, die de verschillende stappen en de wijze van communicatie bepaalt die moeten worden gevolgd indien zich binnen de voorziening een gevaarsituatie voordoet.58 Onder ‘gevaarsituatie’ wordt de situatie
54
55
56
57
58
In deze nota omvat ‘jeugdhulp’ de bijzondere jeugdbijstand, centra voor integrale gezinszorg (CIG) en centra voor kinder- en gezinsondersteuning (CKG). K. HERBOTS, E. ANKAERT, E. VAN GRUNDERBEEK en J. PUT, Professioneel omgaan met risico’s, Brussel, Politeia, 2012, 91-93. Art. 42 en 43 B. Vl. Reg. 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap, BS 8 april 2011; Omz. VAPH nr. 3600/JT/JOV/001 van 9 augustus 2012 betreffende het meldpunt grensoverschrijdend gedrag, www.vaph.be. Art. 3, 7°, g) B. Vl. Reg. 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten van onthaalouders, BS 19 april 2001 (hierna ‘Erkenningsbesluit KO’); art. 6 B. Vl. Reg. 13 februari 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, BS 23 april 2009; art. 23 MB 24 april 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, BS 27 mei 2009. Art. 3, 7°, f) Erkenningsbesluit KO; art. 6, 10° B. Vl. Reg. 6 mei 2011 tot regeling van het kwaliteitsbeleid in de erkende opvangvoorzieningen, BS 15 juni 2011; art. 6 B. Vl. Reg. 13 februari 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, BS 23 april 2009; art. 23 MB
22
verstaan waarin de fysieke of psychische integriteit van een kind binnen de voorziening in gevaar is of in gevaar zou kunnen zijn. Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van het kind wordt in verschillende besluiten als gevaarsituatie aanvaard.59 Na de melding van de gevaarsituatie, voert de gevaarcoördinator een risico-analyse uit. Hierbij is de centrale vraag of de veiligheid van het kind in de opvang nog is gegarandeerd. Kind en Gezin vraagt de opvang vervolgens ook naar de feiten en de door hen genomen maatregelen. Als achteraf blijkt dat bijkomende maatregelen nodig zijn, kan Kind en Gezin die opleggen. Meestal is de gevaarsituatie door de ouders reeds gemeld bij de gerechtelijke instanties. In dat geval overweegt Kind en Gezin drie opties: zich burgerlijke partij stellen, de hoedanigheid van benadeelde partij aanvragen of na afloop van het strafonderzoek de informatie opvragen. In het uitzonderlijke geval waarin de situatie nog niet is gemeld bij het gerecht en de risico-analyse toch uitwijst dat de veiligheid van het kind of van andere kinderen in de opvang in gevaar is, meldt Kind en Gezin de situatie zelf aan het parket. 41. MELDEN VAN GEVAARSITUATIES, GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG EN ERNSTIGE GEBEURTENISSEN BINNEN DE SECTOR JEUGDHULP - Binnen de sector jeugdhulp moeten allereerst de CKG’s gevaarsituaties en grensoverschrijdend gedrag dat ten aanzien van gebruikers wordt gepleegd melden aan Kind en Gezin.60 Bovendien moeten de voorzieningen voor bijzondere jeugdbijstand iedere ernstige gebeurtenis binnen 48 uur melden aan het comité voor bijzondere jeugdzorg of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand bij de jeugdrechtbank.61 Voor de CIG’s is evenwel niet in een bijzondere regeling voorzien.62 42. MELDEN VERONTRUSTENDE SITUATIES IN DE INTEGRALE JEUGDHULP – Krachtens het ontwerp van het nieuwe decreet integrale jeugdhulp63, moeten jeugdhulpaanbieders die oordelen dat ze de ontwikkelingskansen of de integriteit van de minderjarigen of van een of meer gezinsleden van de minderjarige niet langer kunnen vrijwaren, zich richten tot het nieuwe Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ) of tot een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) (art. 32). Het OCJ moet de minderjarige vervolgens doorverwijzen naar het Openbaar Ministerie, hetzij wanneer de betrokkenen niet willen meewerken aan het onderzoek naar de maatschappelijke noodzaak64 van de jeugdhulpverlening, hetzij uit het onderzoek de maatschappelijke noodzaak blijkt en de
59
60
61
62
63
64
24 april 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, BS 27 mei 2009. Art. 3, 7°, f) Erkenningsbesluit KO; art. 6, 10° B. Vl. Reg. 6 mei 2011 tot regeling van het kwaliteitsbeleid in de erkende opvangvoorzieningen, BS 15 juni 2011; art. 23 MB 24 april 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, BS 27 mei 2009. Art. 19 B. Vl. Reg. 9 november 2012 inzake erkenning en subsidiëring van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning, BS 18 januari 2013. Art. 11, 19° B. Vl. Reg. 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, BS 10 december 1994. B. Vl. Reg. 24 juli 1997 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg, BS 27 november 1997. Het ontwerpdecreet wordt momenteel besproken in het Vlaams Parlement (Ontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1952/1). Over het begrip ‘maatschappelijke noodzaak’, zie Nota Maatschappelijke Noodzaak, Parl.St. Vl.Parl. 2006-07, nr. 1185/1, 109-122; P. BEDERT, “Maatschappelijk noodzakelijk geachte jeugdhulp”, Alert 2007, afl. 4, 12-19.
23
betrokkenen de gepaste hulpverlening niet vrijwillig aanvaarden terwijl de minderjarige mogelijk gevaar loopt (art. 39). Deze meldplicht zal – indien de tekst definitief wordt aangenomen – evenwel geen afbreuk doen aan het meldrecht (art. 458bis Sw.) of de hulpverleningsplicht (art. 422bis Sw.). Een beroep op deze twee figuren blijft bijgevolg mogelijk wanneer niet aan de voorwaarden van artikel 39 is voldaan. 43. GEBREK AAN DEFINITIES KERNBEGRIPPEN - Het is opvallend dat de verschillende besluiten nalaten kernbegrippen als ‘grensoverschrijdend gedrag’ en ‘ernstige gebeurtenis’ precies te definiëren.65 De omzendbrief van het VAPH – die stelt dat grensoverschrijdend gedrag dat binnen de hulpverleningscontext van de voorziening ten aanzien van een gebruiker werd gepleegd door een andere gebruiker, een personeelslid of een derde die in opdracht van de voorziening werkt, moet worden gemeld indien zich mogelijk strafbare feiten hebben voorgedaan66 – toont aan dat grensoverschrijdend gedrag niet beperkt is tot strafbare feiten. Voorzieningen en toezichthoudende overheden zullen deze begrippen in de toekomst – hopelijk met de nodige zin voor realiteit en consistentie − verder invullen.67 44. VRIJBLIJVEND TE GEBRUIKEN HULPMIDDELEN - Tenslotte kan nog worden gewezen op de verschillende hulpmiddelen die binnen de verschillende sectoren werden ontwikkeld teneinde het de geheimplichtige makkelijker te maken de ‘juiste’ beslissing te nemen in moeilijke situaties. Zo werd in het kader van het Steunpunt Jeugdhulp een beslissingsboom uitgewerkt, die hulpverleners die binnen de bijzondere jeugdbijstand werkzaam zijn aan de hand van een aantal vragen helpt beslissen of ze in een bepaalde situatie moeten zwijgen, mogen spreken of moeten spreken.68 Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk stelt een stroomdiagram ter beschikking, dat als instrument kan worden gebruikt in situaties waarin de integriteit van de gebruiker of van derden in het gedrang komt.69 Daarnaast kunnen hulpverleners binnen de integrale jeugdhulp gebruik maken van de ‘Signaallijst verontruste opvoedingssituaties’ om risicosituaties tijdig op te merken en op de gepaste manier hulp te verlenen. De lijst is opgebouwd uit 25 signalen die mogelijk op een problematische opvoedingssituatie wijzen. Elk signaal wordt aangevuld met een beschrijving en een aantal reflecties, die de hulpverlener moeten helpen de situatie correct te interpreteren en te evalueren.70 Kind en Gezin biedt op zijn website verschillende modellen van
65
66
67
68
69
70
K. HERBOTS, E. ANKAERT, E. VAN GRUNDERBEEK en J. PUT, Professioneel omgaan met risico’s, Brussel, Politeia, 2012, 106-107; J. PUT, Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2010, 489. Omz. VAPH nr. 3600/JT/JOV/001 9 augustus 2012 betreffende het meldpunt grensoverschrijdend gedrag, www.vaph.be. Ook in de engagementsverklaring ter bescherming van de seksuele integriteit van de minderjarige in de jeugdhulp en de kinderopvang – die op 29 februari 2012 door de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin werd ondertekend – kan deze idee worden teruggevonden: “ (…) Om dit te bereiken is er in elke ambulante en (semi-)residentiële hulpverleningssetting, en in elke kinderopvangvoorziening nood aan duidelijke grenzen over welk gedrag (on)aanvaardbaar is (…)”. STEUNPUNT JEUGDHULP, Beslissingsboom, http://2013.steunpuntjeugdhulp.be/?action=onderdeel&onderdeel=221&titel=Het+beroepsgeheim+in+ de+praktijk, geconsulteerd op 23 mei 2013. STEUNPUNT ALGEMEEN WELZIJNSWERK, Sectorafspraken over het omgaan met cliëntinformatie, http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie/03-sectoren/aww/sectorafspraken.pdf, geconsulteerd op 23 mei 2013. www.signaallijst.be, geconsulteerd op 23 mei 2013.
24
crisisprocedures en brochures aan71, terwijl het VAPH een cd-rom verkoopt die voorzieningen ondersteunt bij het ontwikkelen van een preventie- en reactiebeleid in het kader van grensoverschrijdend gedrag.72 De Ethische Commissie van het Vlaams Welzijnsverbond – een organisatie die voorzieningen uit de jeugdhulp, gehandicaptensector, sector kinderopvang, en het vrijwilligerswerk groepeert – bracht in 2004 een algemeen advies uit over hoe de voorzieningen uit de verschillende sectoren met (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag kunnen omgaan.73 Zorgnet Vlaanderen – een werkgeversorganisatie die algemene ziekenhuizen, voorzieningen uit de geestelijke gezondheidszorg en voorzieningen uit de ouderenzorg verenigt – stelt tenslotte een handleiding ter beschikking voor het ontwikkelen van een beleid inzake seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen zorgaanbieders en zorgvragers.74
2.4.4
De grenzen van het beroepsgeheim getest: het Protocol van Moed
45. AFTASTEN VAN DE GRENZEN VAN HET BEROEPSGEHEIM IN EEN ANTWERPS PROEFPROJECT – In het gerechtelijk arrondissement Antwerpen loopt sinds 19 januari 2012 een proefproject onder de naam ‘Protocol van Moed’.75 Tijdens de duur van het proefproject – in beginsel anderhalf jaar – worden de mogelijkheden van informatie-uitwisseling en casusoverleg tussen actoren uit de hulpverlening, het parket en de politie in geval van kindermishandeling binnen het strikt afgebakende kader van een draaiboek getoetst en geëvalueerd in het licht van het beroepsgeheim. Meer concreet kunnen hulpverleners die ernstig twijfelen of vrijwillige hulpverlening nog mogelijk is of die vrezen voor de veiligheid van het kind, in het kader van het proefproject overleg aanvragen met de referentiemagistraat kindermishandeling teneinde meer informatie over de situatie te verwerven en samen te overleggen of een eventuele melding bij het parket wenselijk is. Anderzijds kan ook het jeugdparket overleg aanvragen met de hulpverleners die de betrokkenen behandelen en met het Comité Bijzondere Jeugdzorg of het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, teneinde informatie over de situatie te verwerven en zo een betere inschatting van het risico voor de veiligheid van het kind te kunnen maken.76 Dit proefproject vormt ook het voorwerp van een wetenschappelijk evaluatie-onderzoek binnen het
71
72 73
74
75
76
http://www.kindengezin.be/kinderopvang/sector/werkinstrumenten/crisisbeleid/#Crisishandboek-encrisisp, geconsulteerd op 23 mei 2013. http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/5327692-CD-roms.html, geconsulteerd op 23 mei 2013. ETHISCHE COMMISSIE VLAAMS WELZIJNSVERBOND, Hoe omgaan met vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag, http://www.vlaamswelzijnsverbond.be/intersectoraal/ethischecommissie/adviezen/advies-nr-2, geconsulteerd op 23 mei 2013. ZORGNET VLAANDEREN, Het taboe doorbroken: seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen zorgaanbieders en zorgvragers, http://www.zorgnetvlaanderen.be/nieuws/Documents/2013%20Seksueel%20grensoverschrijdend%20g edrag%20EINDREDACTIE%202.pdf, geconsulteerd op 23 mei 2013. Voor een bredere kadering van het project, zie C. DE CRAIM en E. TRAETS, “Protocol Kindermishandeling: naar een intensere samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, TJK 2010, 177-183. Draaiboek Protocol van Moed: Durven samenwerken rond kindermishandeling: grensverleggend moedig en uitdagend, te raadplegen via http://wvg.vlaanderen.be/jeugdhulp/09_antwerpen/protocol/Protocol_van_moed_toegankelijke_tekst _druk.pdf.
25
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, dat wordt uitgevoerd door het Leuvens Instituut voor Criminologie.77
77
http://steunpuntwvg.be/onderzoeksprogramma/korte-termijnonderzoek-map/protocol-van-moed, geconsulteerd op 23 mei 2013; http://www.law.kuleuven.be/linc/onderzoek/onderzoekprotocolmoed.html, geconsulteerd op 23 mei 2013.
26
3
De juridische positie van de geheimplichtige die een misdrijf meldt aan de procureur des Konings
3.1
Strafrechtelijke aansprakelijkheid
3.1.1
Voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn niet vervuld
46. BEGINSEL: SCHENDING BEROEPSGEHEIM - Wanneer de geheimplichtige geheimen die hem uit hoofde van zijn staat of beroep zijn toevertrouwd opzettelijk bekendmaakt, is hij - behoudens wanneer hij zich op een wettelijk of jurisprudentieel erkende uitzondering kan beroepen strafrechtelijk aansprakelijk en kan hij bijgevolg veroordeeld worden tot een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en tot een geldboete van honderd tot vijfhonderd euro.78 Van een opzettelijke bekendmaking is sprake vanaf het moment dat de geheimplichtige het geheim wetens en willens aan minstens een persoon meedeelt.79 47. BEROEP OP ANDERE UITZONDERING MOGELIJK - Indien de geheimplichtige een misdrijf meldt aan de procureur des Konings, zonder dat aan de voorwaarden van artikel 458bis Sw. is voldaan, zal hij bijgevolg strafrechtelijk aansprakelijk zijn, tenzij hij zich op een andere uitzondering kan beroepen.
3.1.2
Voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn vervuld
48. GEEN SCHENDING BEROEPSGEHEIM - Wanneer de geheimplichtige onder de door artikel 458bis Sw. bepaalde voorwaarden een misdrijf meldt aan de procureur des Konings, is hij niet strafrechtelijk aansprakelijk wegens schending van het beroepsgeheim. Artikel 458 Sw. bepaalt immers dat het opzettelijk bekendmaken van geheimen waarvan de geheimplichtige uit hoofde van zijn staat of beroep kennis heeft geen schending uitmaakt indien de wet hem daartoe verplicht. Daar de term ‘verplichting’ ruim kan worden geïnterpreteerd, volstaat een wettelijke toelating – in casu artikel 458bis − om informatie zonder schending van het beroepsgeheim bekend te maken.80 49. ANDER MISDRIJF MOGELIJK - Het is evenwel mogelijk dat de geheimplichtige door deze melding een andere strafbepaling overtreedt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan artikel 445 Sw., dat het aangeven van een feit dat vals is of dat niet kan worden bewezen, strafbaar stelt wanneer de persoon die de aangifte deed het oogmerk had om te schaden.81 Het uitgebreid bespreken van deze hypothese valt evenwel buiten het opzet van deze nota.
78
79 80
81
Deze geldboete wordt steeds vermenigvuldigd met de factor 6, teneinde muntontwaarding te voorkomen. I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 91-94. Art. 70 Sw.; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 139141 Cass. 15 december 1958, Arr. Cass. 1959, 335; Cass. 26 januari 1976, Arr. Cass. 1976, 615.
27
3.2
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
3.2.1
Voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn niet vervuld
50. VERHOUDING CONTRACTUELE EN BUITENCONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID - Er bestaan twee soorten burgerrechtelijke aansprakelijkheid, namelijk de contractuele en de buitencontractuele.82 Van contractuele aansprakelijkheid is sprake wanneer de aansprakelijkheid voortvloeit uit de nietnakoming of de onvolledige nakoming van contractuele verbintenissen. Van buitencontractuele aansprakelijkheid is sprake wanneer iemand een fout begaat en hierdoor schade berokkent, los van elke contractuele context (art. 1382-1383 BW). Deze fout kan zowel bestaan in het overtreden van een rechtsnorm, als in het overtreden van de algemene zorgvuldigheidsnorm. De algemene zorgvuldigheidsnorm wordt overtreden wanneer iemand zich niet gedraagt zoals een normaal zorgvuldig persoon zich in dezelfde omstandigheden zou gedragen. Wanneer een fout zowel tot contractuele als tot buitencontractuele aansprakelijkheid kan leiden, primeert in beginsel de contractuele, tenzij de schade die het gevolg is van de fout niets met het contract te maken heeft of wanneer de fout een misdrijf uitmaakt. 51. SCHENDING BEROEPSGEHEIM MAAKT FOUT UIT - Wanneer de geheimplichtige een misdrijf meldt aan de procureur des Konings zonder dat aan de voorwaarden van artikel 458bis Sw. is voldaan, schendt hij – behoudens wanneer hij zich op een andere uitzondering kan beroepen – zijn beroepsgeheim. Daar de schending van het beroepsgeheim een misdrijf uitmaakt, primeert de buitencontractuele aansprakelijkheid ongeacht of er tussen de geheimplichtige en zijn cliënt een zorgverleningsovereenkomst bestaat. Daar het plegen van een misdrijf automatisch een fout uitmaakt, moet de cliënt enkel nog het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen de schending van het beroepsgeheim en de schade bewijzen om schadevergoeding te bekomen. Indien de aangifte van het misdrijf aan de procureur des Konings op een andere manier kan worden gerechtvaardigd, maakt zij geen schending van het beroepsgeheim en bijgevolg ook geen misdrijf uit. In dat geval moet de cliënt ook de fout van de geheimplichtige aantonen wil hij toch een schadevergoeding verkrijgen.
3.2.2
Voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn vervuld
52. Wanneer de geheimplichtige onder de door artikel 458bis Sw. bepaalde voorwaarden een misdrijf meldt aan de procureur des Konings, schendt hij zijn beroepsgeheim niet. Het feit dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 458bis Sw., garandeert evenwel niet dat de aangifte van het misdrijf correct is. Vergissingen zijn immers mogelijk. Voorbeeld. Een kinderarts vermoedt op basis van blaarvorming en rode vlekken op het lichaam van een peuter dat het kind wordt mishandeld. Hij doet melding van het misdrijf vanuit de overtuiging dat er een ernstig en dreigend gevaar voor de fysieke integriteit van het kind bestaat wanneer het terug met de ouders mee naar huis wordt gestuurd, terwijl
82
Voor een uitgebreide uiteenzetting van het Belgische (voornamelijk buitencontractuele) aansprakelijkheidsrecht, zie T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 935 p.
28
later blijkt dat de thuissituatie van het kind veilig is en er dus geen sprake was van kindermishandeling.83 De personen die door zulke incorrecte melding aan de procureur des Konings schade hebben geleden, kunnen een vordering tot buitencontractuele aansprakelijkheid instellen. Zij moeten hiertoe bewijzen dat de geheimplichtige een fout heeft begaan en hierdoor schade heeft veroorzaakt. De fout kan bestaan in hetzij het begaan van een misdrijf, hetzij in het overtreden van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Wanneer de voorwaarden van artikel 458bis Sw. zijn vervuld, schendt de geheimplichtige zijn beroepsgeheim niet indien hij een misdrijf meldt aan de procureur des Konings. Het is evenwel mogelijk dat hij door deze melding een andere strafbepaling overtreedt en bijgevolg toch een misdrijf begaat (zie randnummer 49). Indien dat niet het geval is, moet worden nagegaan of de geheimplichtige heeft gehandeld zoals een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde concrete omstandigheden zou hebben gedaan. Zou met andere woorden een normale en zorgvuldige geheimplichtige in diezelfde omstandigheden het vermeende misdrijf ook hebben gemeld aan de procureur des Konings? Onder meer het al dan niet foutieve karakter van de diagnose (in het specifieke geval van een aangifte door een arts), de houding van de eisende partij, de aard en omvang van het misdrijf, de hoedanigheid van de mogelijke slachtoffers, de mogelijkheid van een strafrechtelijke veroordeling voor schuldig hulpverzuim en het vervuld zijn van de voorwaarden van artikel 458bis Sw. worden door de rechter in rekening gebracht. Op basis van die elementen oordeelde de rechtbank van eerste aanleg van Gent dat de kinderarts uit het bovenstaande voorbeeld, niet foutief heeft gehandeld.84 Het bestaan van een fout die aanleiding kan geven tot burgerrechtelijke aansprakelijkheid wordt dus niet uitgesloten door het feit dat aan de voorwaarden van artikel 458bis Sw werd voldaan, maar het feit dat de voorwaarden vervuld zijn speelt wel een belangrijke rol in het oordeel van de rechter.
83 84
Rb. Gent 14 oktober 2011, T. Gez. 2012-13, 23, noot D. VERHOEVEN. Rb. Gent 14 oktober 2011, T. Gez. 2012-13, 23, noot D. VERHOEVEN.
29
Voorwaarden artikel 458bis Sw. vervuld → Geen schending beroepsgeheim → Schending andere strafrechtsbepaling mogelijk Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Voorwaarden andere uitzondering op het beroepsgeheim vervuld → Geen schending beroepsgeheim
Voorwaarden artikel 458bis Sw. niet vervuld
→ Schending andere strafrechtsbepaling mogelijk
Voorwaarden andere uitzondering op het beroepsgeheim niet vervuld
→ Schending beroepsgeheim
Geheimplichtige meldt misdrijf aan de procureur des Konings
Schending andere strafrechtsbepaling → Misdrijf maakt een fout uit. Enkel schade en oorzakelijk verband nog te bewijzen. Voorwaarden artikel 458bis Sw. vervuld Geen schending andere strafrechtsbepaling → Fout, schade en oorzakelijk verband te bewijzen
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid Voorwaarden andere uitzondering op het beroepsgeheim vervuld → Fout, schade en oorzakelijk verband te bewijzen Voorwaarden artikel 458bis Sw. niet vervuld Voorwaarden andere uitzondering op het beroepsgeheim niet vervuld
Figuur 1. De juridische positie van een geheimplichtige die een misdrijf meldt aan de procureur des Konings
→ Misdrijf schending beroepsgeheim maakt een fout uit. Enkel schade en oorzakelijk verband nog te bewijzen.
30
4
4.1
De juridische positie van de geheimplichtige die een misdrijf niet meldt aan de procureur des Konings
Strafrechtelijke aansprakelijkheid
53. GEEN SCHENDING BEROEPSGEHEIM, ANDER MISDRIJF MOGELIJK - Wanneer de geheimplichtige een misdrijf waarvan hij weet heeft uit hoofde van zijn beroep of staat niet meldt aan de procureur des Konings, kan hij vanzelfsprekend ook niet worden vervolgd wegens een schending van het beroepsgeheim. Hij kan evenmin worden vervolgd wegens niet-melding op basis van artikel 458bis Sw., aangezien dat artikel geen zelfstandige strafbepaling is: het artikel voorziet enkel in een uitzondering op de strafbepaling van artikel 458 Sw., maar niet in een bestraffing van nietmelding. Dit neemt evenwel niet weg dat hij op grond van andere bepalingen strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. 54. HULPVERLENINGSPLICHT - Artikel 458bis Sw. verwijst uitdrukkelijk naar de hulpverleningsplicht van artikel 422bis Sw. Oorspronkelijk wilde de wetgever op aanbevelen van de Bijzondere Commissie in het tweede lid van artikel 458bis Sw. verduidelijken dat de geheimplichtige die geen gebruik maakt van zijn spreekrecht, zich schuldig kan maken aan schuldig hulpverzuim in de zin van artikel 422bis Sw.85 Daar deze verduidelijking er echter toe zou leiden dat het meldrecht als een meldplicht zou worden ingevuld, besloot de wetgever uiteindelijk om de loutere verwijzing naar artikel 422bis Sw. te behouden.86 Hieruit kan worden afgeleid dat de geheimplichtige het recht behoudt om zelf te oordelen welke hulp hem in een concreet geval het meest aangewezen lijkt.87 In extreme gevallen is het mogelijk dat de meest aangewezen hulp erin bestaat het misdrijf te melden aan een politiële of justitiële overheid. Indien de geheimplichtige dat dan heeft nagelaten, kan de rechter hem veroordelen tot een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en tot een geldboete van 50 euro tot 500 euro.88 Bij de rechterlijke beoordeling kan het feit dat al dan niet aan de voorwaarden van artikel 458bis Sw. was voldaan, meespelen. 55. STRAFBARE DEELNEMING - Vervolgens rijst de vraag of de geheimplichtige op grond van de regels van de strafbare deelneming (art. 66-67 Sw.) mee strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor het misdrijf dat hij niet heeft gemeld. De straf die in geval van strafbare deelneming kan worden opgelegd, is vaak immers zwaarder dan de straf die in geval van een veroordeling 85
86
87
88
Voorstel van wet tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1639/001, 8 en 18; Verslag namens de Bijzondere Commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K0520/002, 408. Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1639/003, 17-26; G. GENICOT, “L’article 458bis nouveau du Code pénal: le secret médical dans la tourmente”, JT 2012, 723; L. HUYBRECHTS, “De wet tot verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en pedofilie binnen een gezagsrelatie”, RW 2011-12, 1161. A. DIERICKX, “Misdrijven gepleegd ten aanzien van een minderjarig of kwetsbaar persoon. Een commentaar bij de wet van 30 november 2011”, NC 2013, 36. Deze geldboete wordt steeds vermenigvuldigd met de factor 6, teneinde muntontwaarding te voorkomen.
31
voor schuldig hulpverzuim kan worden opgelegd.89 De rechtsleer herleidt het bestaan van een strafbare deelneming tot drie constitutieve bestanddelen.90 Allereerst moet er sprake zijn van een daadwerkelijk gepleegd misdrijf, hetzij een misdaad, hetzij een wanbedrijf. Vervolgens moet deelnemingsopzet aanwezig zijn. Dit betekent dat de deelnemer wetens en willens bijdraagt tot de verwezenlijking van het misdrijf, hetgeen inhoudt dat hij enerzijds weet dat hij door zijn gedrag deelneemt aan een misdaad of wanbedrijf en dat hij anderzijds ook de intentie heeft door zijn gedrag de verwezenlijking van de misdaad of het wanbedrijf aan te moedigen, te vergemakkelijken of te bevorderen. Tenslotte moet de door de deelnemer gestelde daad overeenkomen met een van de in de artikelen 66 en 67 Sw. limitatief opgesomde deelnemingsdaden. Bij de beoordeling van het gedrag van de geheimplichtige zorgverlener, moeten de aard en finaliteit van het optreden van zorgverleners en het beroepsgeheim in rekening worden gebracht. Dat een zorgverlener misdrijven waarvan hij uit hoofde van zijn beroep kennis heeft, niet meldt aan de procureur des Konings, vloeit in de meeste gevallen niet voort uit de intentie bij te dragen aan de verwezenlijking van het misdrijf. De niet-melding is dan net ingegeven uit eerbied voor de vertrouwensband die aan de zorgverleningsrelatie ten grondslag ligt en uit de inschatting die hij van de situatie heeft gemaakt. Bijgevolg ontbreekt in beginsel het deelnemingsopzet. Bovendien moet in het licht van de derde voorwaarde steeds sprake zijn van een reëel causaal verband tussen het gedrag van de zorgverlener en het plegen van het misdrijf. Het misdrijf moet door het stilzwijgen van de zorgverlener minstens werkelijk vergemakkelijkt zijn. Dat de aangifte aan de procureur des Konings een nieuw misdrijf mogelijk had kunnen vermijden, volstaat bijgevolg niet.91 Voorbeeld. Dat een therapeut op de hoogte is van het partnergeweld gepleegd door zijn cliënt en dit niet meldt, maakt van hem nog geen deelnemer aan het geweld. Hij heeft immers niet de intentie door zijn stilzwijgen het misdrijf te helpen verwezenlijken. Bovendien betekent het feit dat hij door zijn melding het geweld misschien zou kunnen doen ophouden, niet om van een reëel causaal verband met het misdrijf te spreken.
4.2
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
56. Wanneer de geheimplichtige een misdrijf waarvan hij weet heeft uit hoofde van zijn beroep of staat, niet meldt aan de procureur des Konings, kan hij vanzelfsprekend ook niet worden vervolgd wegens een schending van het beroepsgeheim. Zoals reeds werd besproken, is het evenwel mogelijk dat hij op grond van andere bepalingen strafrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld. In dat geval begaat hij een misdrijf, waardoor de fout burgerrechtelijk automatisch is aangetoond. 89
90
91
Mededaders worden als daders gestraft (art. 66 Sw.). Medeplichtigen aan een misdaad worden gestraft met een straf die, overeenkomstig de artikelen 80 en 81 Sw. onmiddellijk lager is dan die waarmee zij als daders van die misdaad zouden worden gestraft (art. 69, eerste lid Sw.). Medeplichtigen aan een wanbedrijf worden gestraft met een straf die niet hoger is dan twee-derden van de straf waarmee zij als daders van dat wanbedrijf zouden worden gestraft (art. 69, tweede lid Sw.). C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht & strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 363-374; J. VANHEULE, Strafbare deelneming, Antwerpen, Intersentia, 2010, 169. S. VAN OVERBEKE, “Deelneming door onthouding” in Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer 2010, afl. 66, 14.
32
57. Indien de geheimplichtige geen andere strafrechtsbepaling heeft overtreden, moet worden nagegaan of hij heeft gehandeld zoals een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde concrete omstandigheden zou hebben gedaan. Zou met andere woorden een normale en zorgvuldige geheimplichtige in diezelfde omstandigheden het vermeende misdrijf ook niet hebben gemeld aan de procureur des Konings? Indien het antwoord op deze vraag negatief is, heeft de geheimplichtige een fout begaan. Het slachtoffer moet dan verder nog bewijzen dat hij door deze fout, schade heeft geleden.
33
Schending artikel 422bis Sw.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Geen schending artikel 422bis Sw.
Geheimplichtige meldt misdrijf niet aan de procureur des Konings Schending artikel 422bis Sw. → Misdrijf maakt een fout uit. Enkel schade en oorzakelijk verband nog te bewijzen. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid Geen schending artikel 422bis Sw. → Fout, schade en oorzakelijk verband te bewijzen
Figuur 2: De juridische positie van een geheimplichtige die een misdrijf niet meldt aan de procureur des Konings
34
5
Afsluitende beschouwingen
58. WETTELIJKE VERANKERING NOODTOESTAND IN ARTIKEL 458BIS SW. - In de nasleep van de zaak Dutroux werd de noodtoestand als uitzondering op het beroepsgeheim wettelijk verankerd in een nieuw artikel 458bis Sw., dat geheimplichtigen de mogelijkheid gaf om specifieke misdrijven die op minderjarigen waren gepleegd onder strikte voorwaarden te melden aan de procureur des Konings. Het nut van het nieuwe artikel werd door een deel rechtsleer in vraag gesteld, daar een aanzienlijk aantal situaties niet door het artikel werden gevat, waardoor een beroep op de reeds bestaande uitzonderingen noodzakelijk bleef. Bovendien wezen de tegenstanders van het artikel erop dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid door het invoeren van een meldrecht nog steeds bij de zorgverlener lag.92 Toen tien jaar later het seksueel misbruik binnen de Kerk aan het licht kwam, werd meteen met een beschuldigende vinger gewezen naar de verschillende geheimhoudingsplichten. Onder druk van de publieke opinie volgde al snel de conclusie dat de uitzonderingen op het beroepsgeheim door de wetgever moesten worden uitgebreid.93 Een verregaande versoepeling van het meldrecht van artikel 458bis Sw. was hiervan het resultaat. Het invoeren van een meldplicht werd gelukkig afgewezen. 59. GEVAAR VOOR VERMINDERD VERANTWOORDELIJKHEIDSGEVOEL EN MOEILIJKE INSCHATTINGSOEFENING - De motieven van de publieke opinie, de Bijzondere Commissie en de wetgever waren zonder meer relevant en legitiem. Misbruik en de immense pijn die daar het gevolg van is, moeten te allen tijde worden vermeden. Het is ons inziens evenwel de vraag of deze doelstelling door de genomen wetgevende initiatieven wordt bereikt. Het nieuwe artikel heeft immers allereerst een duidelijk belerende toon. Een belerende toon die de zorgverlener duidelijk maakt dat de maatschappij niet langer tolereert dat ook met daders een vertrouwensrelatie wordt opgebouwd. De eerder geuite vrees94 dat het artikel zou resulteren in een verminderd verantwoordelijkheidsgevoel in hoofde van de zorgverleners, die een mogelijk misdrijf voor alle zekerheid toch maar zullen melden aan de procureur des Konings, lijkt hierdoor wat reëler te kunnen worden. Een voortschrijdende uitholling van het beroepsgeheim zou daarvan het gevolg zijn. Zorgverleners die toch bereid zijn hun verantwoordelijkheid op te nemen, moeten een zeer moeilijke inschattingsoefening maken. Ook met informatie die zij niet rechtstreeks van het slachtoffer zelf hebben verkregen en met het potentiële gevaar voor de situatie van andere – vaak onbekende – minderjarigen en kwetsbare personen moeten zij nu immers rekening houden. Bovendien is een groot aantal zorgverleners
92
93
94
S. BERBUTO en C. PEVÉE, “La loi du 28 novembre 2000 relative à la protection pénale des mineurs”, J.dr.jeun. 2001, afl. 204, 13-14; P. BROECKX, M. DUMAREY en R. FOCK, “Schuldig verzuim en beroepsgeheim in de context van strafrechtelijke bescherming van minderjarigen” in G. VERMEULEN (ed.), Strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Antwerpen, Maklu, 2001, 486-487. Verslag namens de Bijzondere Commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K0520/002, 122 en 408-409; S. VAN HECKE, “Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik: aanbevelingen zullen de kinderen beter beschermen”, TJK 2011, 164-166. I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 176. De auteurs gebruiken in dit kader de term ‘defensieve hulpverlening’.
35
niet vertrouwd met de misdrijven die door artikel 458bis Sw. worden gevat en de constitutieve bestanddelen van deze misdrijven. Tot slot zijn hierboven enkele interpretatieproblemen gesignaleerd die de nieuwe tekst met zich brengt (zie randnummers 25-26 en 30). 60. VERPLICHTE MELDCODE – Een vraag is bijgevolg of het niet beter was geweest om naast enkele terechte aanpassingen van artikel 458bis Sw. te kiezen voor een meer constructieve benadering, waarbij men de verschillende categorieën van zorgverleners had verplicht op basis van een basismodel - in overleg met sleutelfiguren uit de verschillende sectoren tot stand gekomen meldcodes op te stellen en deze te gebruiken wanneer zij met grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van minderjarigen en kwetsbare personen te maken krijgen.95 Het draagvlak en de impact van zo’n gezamenlijk afgesproken meldcode zou groter kunnen zijn dan dat van een strafrechtsbepaling.
95
Zulke verplichte meldcodes werden in Nederland ingevoerd.
36
6 6.1
Aanbevelingen Zorgverleners opleiden
61. AANDACHT VOOR JURIDISCHE REGELS VERTROUWELIJKHEID IN DE BASISOPLEIDING - Correct omgaan met vertrouwelijke informatie, is een van de hoekstenen van elke zorgverleningsrelatie. Het zou daarom geen overbodige luxe zijn om reeds in de basisopleiding van zorgberoepen aandacht te besteden aan de juridische regeling daaromtrent. Een louter aanraken van de materie kan hierbij niet volstaan. Minstens moeten de toekomstige zorgverleners kennis hebben van het verschil tussen een discretieplicht en beroepsgeheim en de juridische gevolgen die hieruit voortvloeien en moet uitgebreid worden stilgestaan bij de belangrijkste uitzonderingen die vervolgens op dat beroepsgeheim bestaan. Meer specifiek in het kader van artikel 458bis Sw., moeten zij minstens op de hoogte zijn van de limitatieve voorwaarden en hun invulling (zo kunnen bijvoorbeeld kort de constitutieve bestanddelen van de verschillende misdrijven worden toegelicht) en de mogelijke alternatieven indien niet aan deze voorwaarden is voldaan. 62. VORMINGEN TIJDENS DE PROFESSIONELE LOOPBAAN - De kennis die zorgverleners in hun basisopleiding hebben vergaard, moet vervolgens tijdens hun professionele loopbaan verder worden aangescherpt en geactualiseerd. Zowel de voorzieningen waar zij tewerkgesteld zijn, als de subsidiërende overheid, de sector of een koepelorganisatie kunnen daartoe op regelmatige basis vormingen organiseren.
6.2
Zorgverleners en voorzieningen ondersteunen
63. OVERLEGMOMENTEN BINNEN DE VOORZIENING –Overheid, koepelorganisaties en voorzieningen moeten zorgverleners ook buiten de georganiseerde vormingen verder begeleiden en ondersteunen bij het omgaan met vertrouwelijke informatie. Hiertoe kunnen allereerst binnen de voorzieningen overlegmomenten worden georganiseerd, waarop de zorgverleners eventuele twijfels en problemen met elkaar of met hun leidinggevenden kunnen bespreken. Op die manier worden moeilijkheden gesignaleerd en kunnen deskundigheid en ervaring worden gedeeld, hetgeen de kwaliteit van de zorgverlening ten goede zal komen. Ook krijgt de voorziening op die manier de kans voor vaak voorkomende problemen een beleid te ontwikkelen. Het is vanzelfsprekend dat tijdens deze overlegmomenten het beroepsgeheim niet mag worden geschonden. 64. VASTE AANSPREEKPUNTEN - Daarnaast kunnen zowel op het niveau van de voorzieningen, als op het niveau van de koepelorganisaties en op het niveau van de sector vaste aanspreekpunten worden aangeduid, bij wie de zorgverlener met eventuele vragen rond het beroepsgeheim en zijn uitzonderingen terecht kan. 65. AFSTEMMEN EN VERSPREIDEN BESTAANDE HULPMIDDELEN - Bovendien zou het zowel voor voorzieningen als voor zorgverleners wenselijk zijn de verschillende hulpmiddelen die binnen de verschillende sectoren werden ontwikkeld voor het omgaan met moeilijke situaties, in de mate van het mogelijke op elkaar af te stemmen en informatie over hun bestaan en de plaats waar zij kunnen worden teruggevonden op ruime schaal te verspreiden.
37
66. REGELING VERTROUWELIJKHEID IN DEONTOLOGISCHE CODE - Tenslotte zou het bestaan van deontologische codes met een regeling in verband met vertrouwelijkheid en mogelijke uitzonderingen op de vertrouwelijkheid, voor zorgverleners en voorzieningen een belangrijke richtlijn kunnen zijn, in zoverre de regeling overeenkomt met de wettelijke bepalingen. Zo is het voor de zorgverlener erg verwarrend wanneer de voorwaarden voor het melden van een gevaarsituatie in de deontologische code verschillen van de wettelijke voorwaarden.
6.3
Diverse sectorale praktijken evalueren en op elkaar afstemmen.
67. EVALUEREN SECTORALE MELDPLICHTEN - De voorbije jaren werden op sectoraal niveau verschillende meldplichten ontwikkeld (zie randnummers 35-42). Het verdient aanbeveling de verschillende meldplichten in de toekomst (juridisch) te evalueren. Een eerste vraag is of men het beroepsgeheim kan omzeilen door de verplichting in te voeren bepaalde feiten te melden aan de toezichthoudende overheid, die die feiten dan op haar beurt zou kunnen melden aan het parket. Allereerst lijkt de hiërarchie van de rechtsnormen – die lagere regelgeving verbiedt van hogere regelgeving af te wijken – zo immers niet gerespecteerd. Bovendien is het niet duidelijk hoe de specifieke regelingen zich verhouden tot het algemeen kader van het beroepsgeheim en de privacybescherming. Tenslotte kan men zich ook afvragen of het mogelijk is een dergelijke fundamentele problematiek verder te regelen in een omzendbrief. Een tweede vraag is of de ingevoerde meldplicht niet in strijd is met het strafrechtelijk beginsel volgens hetwelk niemand kan worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen. Het is immers niet ondenkbaar dat de betrokken feiten ook aanleiding geven tot strafrechtelijke aansprakelijkheid in hoofde van de voorzieningen en de daar werkzame zorgverleners. 68. AFSTEMMEN SECTORALE REGELINGEN - Vervolgens zou kunnen worden nagegaan in welke mate de sectorale regelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. In de huidige stand van de regelgeving wordt bijvoorbeeld zowel gesproken van ‘grensoverschrijdend gedrag’, als van ‘gevaarsituaties’, ‘ernstige gebeurtenissen’ en ‘verontrustende situaties’. Uniforme begrippen die duidelijk worden omschreven zouden de beoordeling door de zorgverleners vergemakkelijken en de behandeling van de situatie cliënt minder afhankelijk maken van de zorgverlener die hem behandelt.
38
Bibliografie
ALLEMEERSCH, B., “Het toepassingsgebied van art. 458 Strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, 1-19. BALTHAZAR, T., “Het gedeeld beroepsgeheim is geen uitgesmeerd beroepsgeheim”, T.Gez. 2004-05, 139-146. BEDERT, P., “Maatschappelijk noodzakelijk geachte jeugdhulp”, Alert 2007, afl. 4, 12-19. BERBUTO, S. en PEVEE, C., “La loi du 28 novembre 2000 relative à la protection pénale des mineurs”, J.dr.jeun. 2001, afl. 204, 3-21. BROECKX, P., DUMAREY, M. en FOCK, R., “Schuldig verzuim en beroepsgeheim in de context van strafrechtelijke bescherming van minderjarigen” in G. VERMEULEN (ed.), Strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Antwerpen, Maklu, 2001, 436-487. DECAIGNY, T., “Positieve mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot politie en justitie. Verduidelijking aan de hand van Europese rechtspraak over intrafamiliaal geweld en seksueel misbruik”, T.Strafr. 2012, 3-16. DE CRAIM, C. en TRAETS, E., “Protocol Kindermishandeling: naar een intensere samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, TJK 2010, 177-183. DE NAUW, A., “La consécration jurisprudentielle de l’état de nécessité” (noot onder Cass. 13 mei 1987, RCJB 1989, 593-630. DE SMET, B., “Recht van kinderen op bescherming tegen geweld” in S. DEWULF en D. PACQUÉE (eds.), 60 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: 1948-2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 213-245. DE SMET, B. en VAN DER VEKEN, B, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, 1402-1413. DE SOUTER, V., “Het beroepsgeheim en de invoering van een spreekrecht door de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Een nadere analyse van het artikel 458bis van het Strafwetboek”, TJK 2001, 184-192. DIERICKX, A., “Over de (putatieve) noodtoestand”, NC 2007, 395-403. DIERICKX, A., “Misdrijven gepleegd ten aanzien van een minderjarig of kwetsbaar persoon. Een commentaar bij de wet van 30 november 2011”, NC 2013, 33-38. DIRIX, E., TILLEMAN, B., VAN ORSHOVEN, P. (eds.), De Valks Juridisch Woordenboek, Antwerpen, Intersentia, 2010, 621 p. FORTHOMME, M., “Etat de nécessité (et ses liens avec la légitime défense)” in Post Mémorialis. Lexique du droit pénal et des lois spéciales 2011, E153/01-E153/16. GENICOT, G., “L’article 458bis nouveau du Code pénal: le secret médical dans la tourmente”, JT 2012, 717-725. GOFFIN, T., “Afwijkingen op het beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243,1.
39
HERBOTS, K., ANKAERT, E., VAN GRUNDERBEEK, E. en PUT, J., Professioneel omgaan met risico’s, Brussel, Politeia, 2012, 130 p. HIRSCH, M. en KUMPS, N., “Secret professionnel et violence à l’égard des mineurs” in D. KIGANAHE en Y. POULLET (eds.), Le secret professionnel, Brussel, La Charte, 2002, 231-250. HUTSEBAUT, F., “Over het belang van het beroepsgeheim: reflecties over de relatie tussen justitie en hulpverlening” in M.-C. FOBLETS, M. HILDEBRANDT en J. STEENBERGEN (eds.), Liber Amicorum René Foqué, Brussel, Larcier, 2012, 235-246. HUYBRECHTS, L., “De wet tot verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en pedofilie binnen een gezagsrelatie”, RW 2011-12, 1150-1166. KUTY, F., “L’abus de la situation de faiblesse d’autrui (article 442quater du Code pénal)”, RDPC 2012, 972-1006. LAMBERT, P., Secret professionnel, Brussel, Bruylant, 2005, 369 p. PUT, J., Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2010, 592 p. RAAD VAN EUROPA, Protecting children from sexual violence: a comprehensive approach, Straatsburg, Raad van Europa, 2010, 325 p. STAS, K., “Vertrouwenscentrum: hulpverlener én onderzoeker? Vragen bij een dubbelzinnige positionering”, Alert 2011, afl. 3, 10-13. TERRYN, F., “La prise en considération de la vulnérabilité de la victime en droit criminel” in F. ROUVIERE (ed.), Le droit à l’épreuve de la vulnérabilité: études de droit français et de droit comparé, Brussel, Bruylant, 2011, 109-129. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht & strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 1277 p. VAN DER STRAETE, I. en PUT, J., “Het spanningsveld tussen beroepsgeheim en kindermishandeling: wetgevende initiatieven in België en Nederland”, T.Gez. 2001-02, 70-84. VAN DER STRAETE, I. en PUT, J., “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, 41-59. VAN DER STRAETE, I. en PUT, J., Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 267 p. VAN HECKE, S., “Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik: aanbevelingen zullen de kinderen beter beschermen”, TJK 2011, 161-168. VANHEULE, J., Strafbare deelneming, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1050 p. VAN OVERBEKE, S., “Deelneming door onthouding” in Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer 2010, afl. 66, 1-39. VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B., Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 935 p.
40