Fontys Hogeschool Pedagogiek Coaching/Intervisie
Minor Forensische Orthopedagogiek 2013-2014 Studiejaar 3
Handleiding Coaching/stagereflectie Voor studenten voltijd Minor Forensische Orthopedagogiek
Studiejaar 2013-2014 Naam:
……………………………………………..
Studentnummer:
……………………………………………..
Telefoon:
……………………………………………..
E-mail:
……………………………………………..
Slb’er:
……………………………………………..
Inhoudsopgave Welkom…………………………………………………………………………………………………………………………………3 Uitstroomprofiel jeugdzorg………………………………………………………………………………………………………3 Coaching/stagereflectie………………………………………………………………………………………………………………………3 Bijeenkomsten……………………………………………………………………………………………………………………………………3 Overzicht bijeenkomsten……………………………………………………………………………………………………………………4 Portfolio……………………………………………………………………………………………………………………………………………..4 Bijlage 1……………………………………………………………………………………………………………………………………………..6 Bijlage 2……………………………………………………………………………………………………………………………………………..7 Bijlage 3……………………………………………………………………………………………………………………………………………..8
2
Welkom bij de Minor Forensische Orthopedagogiek De minor is het afsluitende deel van de hoofdfase van de opleiding Pedagogiek. In je eerste en tweede studiejaar heb je al kennisgemaakt met de regielijn, een van de leerlijnen binnen ons curriculum. De regielijn loopt ook in de minor door en kan je ondersteunen bij jouw ontwikkeling als (forensisch ortho)pedagoog. Wij dagen je uit om gedurende deze minor bewust bezig te zijn met je eigen professionele ontwikkeling.
Uitstroomprofiel jeugdzorg Vanaf studiejaar 2011-2012 wordt in het hoger onderwijs gewerkt met een landelijk uitstroomprofiel jeugdzorg. Fontys Hogeschool Pedagogiek neemt deel aan dit initiatief en geeft studenten die voldoen aan de landelijke eisen de aantekening “medewerker jeugdzorg” op hun diploma. Deze aantekening wordt een vereiste voor werknemers die in de toekomst binnen de jeugdzorg willen werken. De minor Forensische Orthopedagogiek zal, indien gecombineerd met een juiste stage, toegang geven tot het landelijk uitstroomprofiel jeugdzorg. De competenties van de medewerker jeugdzorg zijn terug te vinden op de portal.
Coaching/stagereflectie Je SLB’er van het 2e jaar blijft ook gedurende de minor jouw aanspreekpunt t.a.v. vragen die je over de opleiding Pedagogiek hebt. Voor vragen en advies over IBM II kun je dus bij je SLB’er terecht. Echter, gedurende onze minor willen wij je extra ondersteuning bieden bij jouw professionele ontwikkeling. Je wordt daartoe ingedeeld in een coachgroep van 5 a 6 studenten. Gedurende de minor vinden er 4 bijeenkomsten plaats met je coachgroep onder begeleiding van je coach (een van de docenten die betrokken zijn bij de uitvoering van de minor). Je coach is jouw aanspreekpunt als het gaat om vragen die gerelateerd zijn aan de minor en ondersteunt jou bij je professionele ontwikkeling gedurende de minor.
Bijeenkomsten Periode 1 In periode 1 zijn de bijeenkomsten gericht op kennismaking met elkaar en met de coach, oriëntatie op het werkveld van de forensisch orthopedagoog en op bespreking van professionele ontwikkelingsdoelen t.a.v. het forensische werkveld. Verder zal er aandacht worden besteed aan het schrijven van een stageplan (voor studenten die een praktijkstage lopen) of aan het schrijven van een onderzoeksverslag (voor studenten die een onderzoeksstage lopen). Periode 2 In periode 2 zullen de bijeenkomsten het karakter krijgen van stagereflectie, zoals je dat gewend bent vanuit de propedeuse en hoofdfase van je opleiding. Tijdens deze bijeenkomsten worden ervaringen van stage of het uitvoeren van onderzoek uitgediept ten behoeve van je persoonlijke en professionele ontwikkelingsvragen. Er zal o.a. worden gewerkt volgens het spiraalmodel van reflectie van Korthagen. Voorafgaand aan deze bijeenkomsten lever je een casus aan bij je coach en bij je medestudenten. In je coachgroep maak je, in overleg met je medestudenten en je coach, afspraken over de wijze waarop en wanneer deze casussen worden aangeleverd. Tijdens de bijeenkomsten zullen enkele casussen besproken worden. Na afloop van elke bijeenkomst schrijf je een reflectieverslag, waarin je terugblikt en aangeeft wat deze bijeenkomst jou aan professionele inzichten heeft opgeleverd. Je coach geeft tijdens de bijeenkomsten kort feedback op jouw werkmateriaal (de cases en de reflectieverslagen) en de wijze van functioneren tijdens de
3
bijeenkomsten. In Bijlage 1 vind je richtlijnen voor het schrijven van een casus en een reflectieverslag. In Bijlage 2 vind je het stappenplan van de werkwijze van het spiraalmodel van reflectie van Korthagen.
4
Overzicht bijeenkomsten Periode 1
Bijeenkomsten
Week 3
Bijeenkomst 1
Tijd 90 min.
Doel: -
kennismaking met elkaar en met de coach oriëntatie op het werkveld van de forensisch orthopedagoog - bespreking van professionele ontwikkelingsdoelen t.a.v. het forensische werkveld. Bijeenkomst 2
Week 6
Doel: -
90 min.
bespreken aanpak stageplan (voor studenten die een praktijkstage lopen) bespreken schrijven onderzoeksverslag (voor studenten die een onderzoeksstage lopen)
Bijeenkomsten Week 3/4
Bijeenkomst 3 Doel: -
bespreken en uitdiepen van ervaringen van stage of het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van je persoonlijke en professionele ontwikkelingsvragen
Middel: - spiraalreflectiemethode van Korthagen Bijeenkomst 4
Week 8
Doel: -
90 min.
90 min.
bespreken en uitdiepen van ervaringen van stage of het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van je persoonlijke en professionele ontwikkelingsvragen
Middel: spiraalreflectiemethode van Korthagen
Portfolio Gedurende de minor leg je een portfolio aan in n@tschool. In dit portfolio verzamel je alle documenten die je gedurende minor aanlegt en waarmee je je professionele en persoonlijke ontwikkeling kunt aantonen. Het portfolio bestaat uit de volgende onderdelen: Je motivatiebrief die je toegang heeft verschaft tot deze minor
5
Indien je een praktijkstage loopt: je stageplan. Zie voor verder uitleg omtrent het stageplan het stageboek van de minor. Indien je een onderzoeksstage loopt: je onderzoeksverslag Je excursieverslagen: Er vinden gedurende minor een aantal excursies plaats naar instellingen binnen het forensische werkveld. Maak van ieder excursie een verslag van maximaal 1 A4. In dat verslag neem je de volgende punten op: o Welke vragen had je voorafgaande aan de excursie? Zijn die vragen beantwoord en zo ja, op welke wijze? o Wat heb je gezien van de instelling? Wat viel je op? o Indien van toepassing: wat vond je van de aanpak van de cliënten? Wat vond je goed en waarom? Waren er ook zaken die je niet aanspraken? Waarom niet? Onderbouw je mening waar mogelijk met theoretische inzichten uit de conceptuele leerlijn van de minor. o Zou je binnen de betreffende instelling kunnen/willen werken (waarom wel/niet)? Je casussen die je ter voorbereiding op de bijeenkomsten schrijft (2x) Je reflectieverslagen die je na afloop van de bijeenkomsten schrijft (2x) Je beroepsproducten die je gedurende de minor maakt Een eindverslag waarin je terugblikt op de minor en je eigen leerproces beschrijft. Hierbij maak je een koppeling naar de beroepstaken en naar de competenties van de jeugdzorgmedewerker. Op welke wijze heb jij gedurende de minor aan de beroepstaken en aan competenties van de jeugdzorgmedewerker gewerkt en op welke wijze zijn je persoonlijke leerdoelen aan bod gekomen? Welke aandachtspunten neem je mee naar de startbekwaamfase van de opleiding? Als aanvulling op je eindverslag kun je 360° feedbackformulieren laten invullen door medestudenten en professionals die zicht hebben op jouw ontwikkeling tijdens de minor. Een format voor dit formulier vind je in Bijlage 3. De 360° feedback is geen verplicht onderdeel van je portfolio, maar kan wel een waardevolle inkijk bieden in jouw ontwikkeling met het oog op IBM II. Een door jou ingevuld minorevaluatieformulier. N.B. De minorevaluatie zal worden uitgezet door de Interne Stuurgroep Kwaliteit (ISK). Je ontvangt bericht hierover na afloop van de minor. Tip: denk vooraf goed na over de wijze waarop je je portfolio vormgeeft. Indien je telkens duidelijk de koppeling met de beroepstaken voor ogen houdt, zou je minorportfolio je een mooi bewijsstuk kunnen opleveren ten behoeve van IBM II.
6
BIJLAGE 1 RICHTLIJNEN CASUS EN REFLECTIEVERSLAG Casus -
Je beschrijft (expliciteert) kort een actuele ervaring uit je onderzoeksstage of je praktijkstage. Het gaat hierbij om een betekenisvolle situatie waarin jouw functioneren centraal stond. Je personaliseert dus, je schrijft de casus in de ik-vorm. Je geeft concreet aan wat er feitelijk in de situatie gebeurde, maar ook welke emoties de situatie heeft opgeroepen. Je stelt bij deze casus een open, onderzoekende vraag die je in de bijeenkomst naar voren wilt brengen.
Reflectieverslag Voor het schrijven van je reflectieverslag kun je gebruik maken van de checkmethode SKOP(JE) zoals je die hebt aangeboden gekregen tijdens de training reflecteren in de propedeuse. - S (situatie): Je beschrijft kort welke situatie jij of je medestudenten hebt/ hebben ingebracht tijdens de reflectiebijeenkomst. - K (kwestie/ vraag): Je schetst de kwestie of de vraag die centraal stond bij de bespreking. - O (onderzoeks- / reflectiemethode): Tijdens de bijeenkomsten wordt gebruik gemaakt van de spiraalreflectiemethode van Korthagen. Indien jouw eigen casus besproken is, geef je aan hoe je het werken met deze methode ervaren hebt, maar vooral wat deze werkwijze jou heeft opgeleverd aan nieuwe inzichten. Wat heb je ontdekt, waar ben je je van bewust geworden, wat heb je geleerd van deze bijeenkomst? Wat betekent de opbrengst van deze bijeenkomst voor jouw houding en handelen als HBO- pedagoog? Wat neem je je nu voor, wat betekent dit voor jouw verdere leertraject? Wanneer jouw casus niet aan bod is gekomen, of wanneer naast jouw casus ook nog een andere casus besproken is, geef je aan welke meerwaarde de bespreking van de casus van je medestudent(en) heeft gehad voor jouw leerproces en verdere professionele ontwikkeling. - P (pedagogische verantwoording- de theorie): Van een hoofdfase- student wordt verwacht dat hij/ zij minimaal twee theoretische perspectieven weet te integreren in zijn/ haar praktijkhandelen. Beschrijf welke (impliciete) theorieën of theoretische modellen tijdens de reflectiebijeenkomst naar voren zijn gekomen, waar je je van bewust geworden bent, wat je geleerd hebt en/ of waar jij nog extra aandacht aan zult moeten besteden om tot een betere integratie van theorie- praktijk te komen. - J (jij/ de ander die feedback geeft): Dit aspect hoef je niet te verwerken in je reflectieverslag. Je zult tijdens de stagereflectie wel feedback van je docent en medestudenten ontvangen. Het is raadzaam deze (ergens) vast te leggen en eventueel op basis van de verkregen feedback je verslaglegging en/ of functioneren tijdens de bijeenkomsten te verbeteren. - E (evaluatie): Ook deze stap neem je niet op in je reflectieverslag maar op grond van reflectie en feedback evalueer je tot slot je handelen en stelt dat indien gewenst bij.
7
BIJLAGE 2 STAPPENPLAN SPIRAALREFLECTIE Gebaseerd op werk van Fred Korthagen Stap 1 Eén student licht kort en bondig zijn casus toe (zich voor richtlijnen Bijlage 1). Zij formuleert nog een keer welke vraag hem is gaan bezighouden. Let op: deze vraag moet echt gaan over zichzelf (in relatie tot de ander(en))! De medestudenten hebben zich voorbereid en stellen enkele open, niet suggestieve vragen ter verheldering van de context (wie, wat, welke, wanneer en hoe- vragen)! Let op: het gaat hier dus om praktische vragen en niet om verdiepende vragen zoals bij stap 2. De begeleidende coach zet de beschreven context in kernwoorden op het bord of een flap- over. Stap 2 De student wiens casus centraal staat, beantwoordt de volgende vragen: Wat dacht je? Wat voelde je? Wat wilde je? Wat deed je?
Wat dacht de ander? Wat voelde de ander? Wat wilde de ander? Wat deed de ander?
De medestudenten kunnen hierbij ondersteunende vragen stellen. De coach vult eventueel aan en maakt de antwoorden op de verschillende vragen visueel op het bord of de flap- over. Bij deze stap kan de integratie met de theorie aan bod komen; van waaruit (welk theoretisch kader) handelde de inbrenger? Stap 3 De student die aan de beurt is, formuleert de relatie/ verbanden tussen de antwoorden en vat die in enkele woorden samen. Zij geeft (met steun van de medestudenten en coach) aan wat de kern van de betekenisvolle situatie is, tot welk inzicht zij gekomen is, wat daar de consequenties zijn en tot slot tot welke leerwensen/ voornemens dit leidt. De coach maakt dit met gebruikmaking van het schema bij stap 2 inzichtelijk. Ook bij deze stap kan de verbinding theorie- praktijk gemaakt worden. Stap 4 De student wiens casus besproken wordt, formuleert enkele alternatieven. Indien nodig helpen de medestudenten en coach haar hierbij. Zij kiest één alternatief uit en motiveert haar keuze. Zij geeft aan wanneer zij dit alternatief gaat uitproberen en maakt een afspraak met de anderen dat zij dit terugkoppelt (in het reflectieverslag, maar zeker in de volgende bijeenkomst). Hiermee is deze bijeenkomst afgesloten. Stap 5 De student die aan de beurt is geweest, koppelt in de volgende bijeenkomst terug wat zij met het gekozen alternatief gedaan heeft, hoe dit bevallen is, wat het effect is geweest, waar hij tevreden over is, waarover nog niet enz. Dit kan de start van een nieuwe spiraalreflectie zijn van deze student. Bron: Lectoraat Reflectie op het handelen www.reflectietools.nl afd. Onderwijsresearch en Ontwikkeling
8
BIJLAGE 3 360° FEEDBACKFORMULIER Naam feedbackontvanger: Studentnummer: Naam feedbackgever: Tel. feedbackgever: Relatie van feedbackgever t.o.v. feedbackontvanger: Datum:
Onvoldoende
Meer ontwikkelen
1.
Brengt ideeën in
2.
Stemt werkwijze af in de samenwerking
3.
Vraagt hulp en feedback
4.
Geeft grenzen aan
5.
Ontvangt feedback
6.
Geeft feedback
7.
Onderbouwt handelen met theorie
8.
Reflecteert op situaties
9.
Kan planmatig handelen
Voldoende
Ruim
Goed
Voldoende
10. Schriftelijke vaardigheden
Aanvullende feedback:
Handtekening feedbackgever:
9
OVERZICHTSFORMULIER 360° FEEDBACK Naam feedbackontvanger: Studentnummer: Datum:
Onvoldoende
Meer
Voldoende
ontwikkelen 1.
Brengt ideeën in
2.
Stemt werkwijze af in de samenwerking
3.
Vraagt hulp en feedback
4.
Geeft grenzen aan
5.
Ontvangt feedback
6.
Geeft feedback
7.
Onderbouwt handelen met theorie
8.
Reflecteert op situaties
9.
Kan planmatig handelen
Ruim
Goed
Voldoende
10. Schriftelijke vaardigheden
# = de student zelf
© = medestudent studiejaar
* = stagebegeleider
? = medestudent ander jaar
+ = stage ….
%=
X = stagedocent (SLB’er)
&=
$=
^=
10