SRA-Praktijkhandreiking Levensloopregeling: nieuw overgangsrecht met ingang van 2013
Versie: 30 januari 2013 SRA-Vaktechniek Postbus 335 3430 AH NIEUWEGEIN T F E W
030 656 60 60 030 656 60 66
[email protected] www.sra.nl
© SRA-Vaktechniek
Inhoudsopgave 1 2
3
Inleiding ........................................................................................................................................ 1 Overgangsregeling levensloopregeling.................................................................................... 2 2.1 Saldo levensloop kleiner dan € 3.000 op 31 december 2011 ........................................ 2 2.2 Saldo levensloop groter of gelijk aan € 3.000 op 31 december 2011 ............................ 2 2.3 Opname in 2013 voordelig? ........................................................................................... 3 Regels levensloopregeling ......................................................................................................... 4 3.1 Uitkeringszijde ................................................................................................................ 4 3.1.1 Uitkering ......................................................................................................................... 4 3.1.2 Opnamemogelijkheden .................................................................................................. 4 3.1.3 Levensloopverlofkorting ................................................................................................. 4 3.2 Spaarzijde ...................................................................................................................... 4 3.2.1 Geen loon ....................................................................................................................... 4 3.2.2 Storting in levensloop: 12% en 210% van het jaarloon ................................................. 5 3.2.3 Jaarloon voor de levensloopregeling ............................................................................. 5 3.2.4 Overige regelingen ......................................................................................................... 5 3.3 Overige bijzonderheden ................................................................................................. 5 3.3.1 Box 3 .............................................................................................................................. 5 3.3.2 Gebruikelijk loon ............................................................................................................. 5
© SRA-Vaktechniek
1
Inleiding Eind 2011 is de beëindiging van de levensloopregeling in 2013 aangekondigd. Deze zou vervangen worden door het zogenoemde vitaliteitssparen. Inmiddels is duidelijk geworden dat vitaliteitssparen niet meer wordt ingevoerd. Het oorspronkelijk beoogde overgangsregime voor bestaande levensloopregelingen is echter in zekere zin gehandhaafd. Iedereen die op 31 december 2011 € 3.000 of meer op zijn levenslooprekening had staan, mag de levensloopregeling blijven toepassen. Was het saldo minder dan € 3.000, dan moet dit in 2013 worden opgenomen. Wat er met het levenslooptegoed gebeurt en welke mogelijkheden er zijn, hangt ook onder het nieuwe overgangsrecht nog steeds af van het bedrag dat op 31 december 2011 op de levenslooprekening stond. In deze praktijkhandreiking wordt hierop nader ingegaan. Nadere vragen over deze praktijkhandreiking of vragen over situaties uit de praktijk kunt u voorleggen via
[email protected].
© SRA-Vaktechniek
Pagina 1
2
Overgangsregeling levensloopregeling Wat er met het levenslooptegoed gebeurt en welke mogelijkheden er zijn, hangt onder het overgangsrecht af van het bedrag dat op 31 december 2011 op de levenslooprekening stond.
2.1
Saldo levensloop kleiner dan € 3.000 op 31 december 2011 Voor iedereen die op 31 december 2011 een saldo van minder dan € 3.000 op zijn levensloopregeling had staan, eindigde de levensloopregeling op die datum. Stortingen zijn na 1 januari 2012 niet meer mogelijk. Het tegoed inclusief de eventuele rente kon in 2012 worden opgenomen. Als op 31 december 2012 nog een tegoed bestond, valt dat op 1 januari 2013 belast vrij. Er geldt wel een tegemoetkoming: het op 31 december 2011 opgebouwde tegoed wordt in 2013 maar voor 80% in de heffing betrokken. Daarnaast wordt rekening gehouden met in het verleden opgebouwde rechten op levensloopverlofkorting. Het eventuele rendement in 2012 op de levenslooprekening wordt wel voor 100% in de heffing betrokken.
2.2
Saldo levensloop groter of gelijk aan € 3.000 op 31 december 2011 Iedereen die op 31 december 2011 een saldo van € 3.000 of meer op zijn levenslooprekening had staan, mag blijven deelnemen (en storten) in de levensloopregeling. Dit kan tot uiterlijk 31 december 2021. Het saldo op de levenslooprekening moet na 31 december 2011 altijd minimaal € 1 blijven om te kunnen blijven deelnemen aan de levensloopregeling. Gedeeltelijke opnamen zijn wel mogelijk. Als op enig moment het gehele tegoed wordt opgenomen, eindigt op dat moment dus de mogelijkheid van de levensloopregeling gebruik te maken. Tot en met 31 december 2021 mogen deze deelnemers aan de levensloopregeling het bedrag naar eigen inzicht opnemen. Een deelnemer is dus niet langer gebonden aan de voorwaarden die onder de levensloopregeling tot en met 2012 verbonden waren aan de uitkeringen. De werkgever moet wel loonheffingen inhouden op de opgenomen bedragen. Is er op 31 december 2021 nog een saldo aanwezig op de levenslooprekening, dan wordt dit in één keer op die datum in de belastingheffing betrokken voor 100% van de waarde. Het wordt dan aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Als de deelnemer voor 31 december 2021 met pensioen gaat of de 65-jarige leeftijd bereikt, moet het tegoed op dat moment tot uitkering komen. De deelnemer mag ook nog steeds blijven storten in de levensloopregeling. Vanaf 2012 bouwt de deelnemer echter geen levensloopverlofkorting meer op. De tot en met 2011 opgebouwde rechten op levensloopverlofkorting blijven wel bestaan. Er bestaat een mogelijkheid om in 2013 het gehele saldo in één keer gefaciliteerd op te nemen. Het op 31 december 2011 opgebouwde tegoed wordt dan maar voor 80% in de heffing betrokken. Het eventuele rendement vanaf 31 december 2011 alsmede eventuele stortingen na 31 december 2011 worden daarbij wel voor 100% in de heffing betrokken. Wordt er gekozen voor opname in één keer in 2013, dan stopt de deelname aan de levensloopregeling definitief en mag niet langer worden deelgenomen.
© SRA-Vaktechniek
Pagina 2
2.3
Opname in 2013 voordelig? Of een opname in één keer in 2013 een voordelig alternatief is, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de individuele deelnemer. Hierbij moet gedacht worden aan het toepasselijke tarief, het (overige) vermogen in box 3, het oorspronkelijke bestedingsdoel voor het levenslooptegoed etcetera. Een aantal aandachtspunten dat meegenomen kan worden bij de afweging om het tegoed wel of niet in één keer in 2013 op te nemen, is: een heffing tegen 80% van de waarde komt neer op een tarief van 42% (er van uitgaande dat de gehele 80% van de waarde onderworpen is aan het 52%-tarief). Wellicht dat gespreide heffing ook al tegen 42% heffing kan; opname van het levenslooptegoed betekent verhoging van het inkomen. Dit heeft mogelijk gevolgen voor allerlei toeslagen (denk aan huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag); na opname valt het tegoed in box 3. Zolang niet is opgenomen, valt het tegoed in box 1 en daarmee niet in box 3.
© SRA-Vaktechniek
Pagina 3
3
Regels levensloopregeling Voor een volledig overzicht is in dit hoofdstuk de regelgeving met betrekking tot de levensloopregeling samengevat. De regels met betrekking tot het overgangsrecht zijn hierbij zo veel mogelijk buiten beschouwing gelaten. Voor deze regels wordt verwezen naar hoofdstuk 2.
3.1
Uitkeringszijde
3.1.1
Uitkering Loonheffing: De uitkering levensloop is loon voor de LB/PV De uitkering levensloop is loon voor de Zvw Uitkering is loon voor de SV De werkgever is de inhoudingsplichtige tenzij er geen inhoudingsplichtige meer is (bijvoorbeeld bij faillissement van de werkgever). In dat geval is de uitvoerder van de levensloopregeling inhoudingsplichtige en wordt het levenslooptegoed in plaats van via de werkgever rechtstreeks aan de werknemer overgemaakt. De uitkering wordt in beginsel aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Alleen in de volgende gevallen wordt de uitkering aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking: De deelnemer heeft bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar bereikt. Er is sprake van afkoop bij beëindiging van de dienstbetrekking. Aanmerking als loon uit vroegere dienstbetrekking heeft tot gevolg dat voor het opgenomen bedrag geen recht bestaat op arbeidsgerelateerde heffingskortingen (o.a. arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting).
3.1.2
Opnamemogelijkheden De opnamemogelijkheden zijn in beginsel onbeperkt en niet aan enige voorwaarden gebonden. Hierop gelden de volgende uitzonderingen: Uiterlijk op de dag waarop de 65-jarige leeftijd wordt bereikt of (als dat eerder is) op de dag voorafgaand aan ingang ouderdomspensioen moet het levenslooptegoed worden opgenomen; Bij overlijden kan het levenslooptegoed ter beschikking van de erfgenamen worden gesteld als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking indien de overleden werknemer bij het begin van het kalenderjaar nog niet de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, en als loon uit vroegere dienstbetrekking wanneer de overleden werknemer bij het begin van het kalenderjaar deze leeftijd wel heeft bereikt. Het saldo dat op 31 december 2021 nog op de levenslooprekening aanwezig is, wordt in één keer per die datum in de belastingheffing betrokken.
3.1.3
Levensloopverlofkorting Bij uitkering bestaat recht op een levensloopverlofkorting ter hoogte van het opgenomen bedrag, maar niet meer dan € 205 per jaar van deelname aan de levensloopregeling (bedrag 2013). Vanaf 1 januari 2012 wordt geen levensloopkorting meer opgebouwd, maar blijft het recht op reeds opgebouwde levensloopverlofkorting bestaan.
3.2
Spaarzijde
3.2.1
Geen loon Loonheffing: De storting in de levensloop is geen loon voor de LB/PV De storting in de levensloop is geen loon voor de Zvw De storting in de levensloop is geen loon voor de SV
© SRA-Vaktechniek
Pagina 4
3.2.2
Storting in levensloop: 12% en 210% van het jaarloon Jaarlijks mag maximaal 12% van het jaarloon in de levensloop worden gespaard indien en voor zover de aanspraak (inclusief rendement) kleiner of gelijk is aan 210% van het jaarloon. De toetsing vindt plaats op 1 januari: is het tegoed op 1 januari kleiner dan 210% van het loon van het voorgaande jaar, dan mag de werknemer nog een jaar (volledig) doteren aan de levensloop. Het maximum van 210% mag door oprenting worden overschreden. Indien het maximum is bereikt, mag na opname opnieuw worden gespaard tot 210%. Let op! Dit geldt niet indien in 2013 gebruik wordt gemaakt van de afkoop ineens tegen 80% van de waarde (zie hoofdstuk 2). In dat geval eindigt de deelname aan de levensloop en mag niet opnieuw worden gedoteerd. Evenmin geldt dit als in enig toekomstig jaar het gehele tegoed wordt opgenomen. Het maximum van 12% geldt niet voor werknemers die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar, maar nog niet de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt. Het maximum van 210% geldt voor deze leeftijdsgroep wel. Bij deeltijdwerk (minimaal 50% van oude functie) en demotie binnen 10 jaar voor pensioendatum mag voor de 12%- en 210%-grens het oorspronkelijke loon getoetst worden.
3.2.3
Jaarloon voor de levensloopregeling Het jaarloon is het loon voor de LB zoals bepaald volgens hoofdstuk II van de Wet LB 1964 (kolom 14 van de loonstaat). Dit is het loon inclusief belaste aanspraken en loon in natura (bijvoorbeeld de auto van de zaak). Dit loon mag worden verhoogd met de in artikel 11, eerste lid, van artikel 19g van de Wet LB 1964 ingehouden bedragen (zoals pensioenpremie en de bijdrage ingevolge de levensloopregeling). Desgewenst kan ook worden uitgegaan van het loon uit kolom 6 van de loonstaat (het loon in geld vermeerderd met de waarde van niet in geld uitgekeerd loon, fooien en uitkeringen uit fondsen). Deze mogelijkheid is opgenomen in de toelichting op artikel 61e van de Uitvoeringsregeling LB 2001. Op het loon uit kolom 6 dient wel een eventuele werkgeversbijdrage in de levensloopregeling in mindering te worden gebracht.
3.2.4
Overige regelingen Een werkgeversbijdrage in levensloop is mogelijk, maar dan moet de werkgever deze bijdrage ook verstrekken aan werknemers die niet deelnemen aan de levensloopregeling. Deze werkgeversbijdragen tellen mee voor de 12%-grens. Inleg in de levensloopregeling is alleen mogelijk via inhouding op het salaris. Stortingen uit privémiddelen door de werknemer zijn niet mogelijk. Het is mogelijk om (een deel van) het saldo van een levensloop om te zetten naar een pensioenregeling onder de voorwaarde dat het pensioen na de omzetting nog binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen blijft. Doordat een werknemer gespaarde gelden in de levensloopregeling omzet in pensioen kan er weer ruimte ontstaan om aan de levensloopregeling te gaan doteren.
3.3
Overige bijzonderheden
3.3.1
Box 3 Het levenslooptegoed valt in box 1 (aan box 3 wordt dus niet toegekomen).
3.3.2
Gebruikelijk loon Het loon voor de gebruikelijkloonregeling is het loon na inleg in de levensloop. De levensloopregeling heeft echter geen gevolgen voor de gebruikelijkloonregeling als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan: De dga maakt aannemelijk dat zijn werkelijke loon vóór inleg in de levensloop niet lager is dan het gebruikelijk loon vóór inleg in de levensloop. De inleg in de levensloop is niet hoger dan 12% van het loon.
© SRA-Vaktechniek
Pagina 5