LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
Door Henk Jongsma, hoofdauteur Op niveau tweede fase
Sinterklaasgedichten Inleiding Bij een sinterklaascadeau hoort een gedicht. Dat is de traditie. Op Wikipedia lees je de definitie van het woord ‘sinterklaasgedicht’. Tekst 1 Ga naar nl.wikipedia.org om te lezen welke definitie daar wordt gegeven van het woord ‘sinterklaasgedicht’. Soms houden Sint en Piet het inderdaad héél eenvoudig in hun gedichten. Maar je kunt zelf wel bedenken hoe leuk en bijzonder het is als je merkt dat de goedheiligman een keer echt zijn best voor je heeft gedaan. Daarom gaan jullie een sinterklaasgedicht schrijven! Nog even een waarschuwing vooraf: de hoofdpersoon uit de roman Reddend zwemmen van Rob van Essen komt nooit meer van het rijmen af. Tekst 2 Voordat u het van iemand anders hoort, zal ik het u zelf maar vertellen: ik heb jarenlang sinterklaasgedichten gemaakt. Een kennis van mij had ouders die ook toen alle kinderen al lang en breed het huis uit waren, bleven staan op een door het hele gezin gevierde pakjesavond, compleet met gedichten. Omdat ik die jongen ooit eens vlak voor de laatste ronde het verschijnsel rijk rijm had uitgelegd met behulp van de strofe: Nu ik alles van Heine ken/lust ik wel weer een Heineken, vond hij mij de aangewezen persoon om zijn gedichten te maken, en jarenlang heb ik in ruil voor een fles drank de laatste week van november zitten rijmen, op het laatst voor de halve familie, en voor steeds meer flessen drank, die ik me van tevoren liet uitbetalen, want de rijmwoorden schieten je met jenever toch makkelijker te binnen dan met melk. Er kwam een einde aan toen ik de ook altijd uitgenodigde oma een gedicht liet voorlezen dat begon met: Op zijn opgevoerde brommer/reed de Sint naar Bos en Lommer/met in zijn anus een komkommer. De volgende ochtend kreeg ik een telefoontje met de mededeling dat dit toch niet zo goed gevallen was en dat ze het voortaan weer zelf zouden gaan doen. Terwijl het allemaal niet eens totaal uit de lucht gegrepen was. Oma kwam nou eenmaal uit Bos en Lommer, en ze zou een slacouvert krijgen, dus had ik maar een Sint verzonnen die zich in allerijl naar Bos en Lommer spoedde terwijl de stukken groente en fruit uit al zijn lichaamsopeningen staken. En Zwarte Piet er al even volgestopt op de scooter achteraan. Wie horen wij daar toch zo wanhopig toeteren/het is Zwarte Piet die aan komt scooteren. Dat is allemaal natuurlijk alleen maar leuk als je al een halve fles bisschopswijn achter de kiezen hebt, maar dat geldt toch al voor het hele feest, waarvoor ik zelf overigens nooit uitgenodigd werd. Wel weet ik nu dat ik aan die hele, elk jaar weer terugkomende rijmelarij nooit had moeten beginnen, want sindsdien is het een stuk moeilijker geworden om nog iets serieus en oprechts te maken. Ik moet me altijd eerst weer wild hakkend een weg banen door opdringerige flauwiteiten en telkens weer de kop opstekende, voor de hand liggende rijmwoorden. De sinterklaasrijmen blijven me te binnen schieten, wat voor tijd van het jaar het ook is. Rob van Essen, Reddend zwemmen, Uitgeverij Thomas Rap, Amsterdam, 1996.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
1
LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
Opzet van deze lesbrief • • • •
Je vindt in deze lesbrief drie teksten. Die lees je (of twee daarvan heb je inmiddels al gelezen) en je beantwoordt daarover een aantal vragen (opdracht 1). Je gaat sinterklaasgedichten schrijven. Aan de hand van de theorie kom je in een aantal stappen tot een misschien ook voor jezelf verrassend eindresultaat (opdracht 2). In opdracht 3 maak je in een kort betoog duidelijk of je het eens bent met de stelling dat je je taalbeheersing vergroot door het schrijven van sinterklaasgedichten. Opdracht 4 is een klassikale opdracht: jullie zoeken gezamenlijk het ongewoonste rijmpaar van de klas.
Juist bij schrijfopdrachten kun je veel van elkaar leren. Wissel jouw producten daarom altijd uit met die van een of meer klasgenoten. Die ander ziet misschien mogelijkheden die jij over het hoofd zag. En misschien zie jij bij een ander iets wat je heel goed in je eigen werk kunt gebruiken. En daar is niks mis mee: ‘behendig stelen’ (niet al te opvallend overnemen) deden dichters vroeger ook al. ‘Imitatio’ noemden ze dat. En nog mooier: je neemt iets van een ander over, maar je maakt het tegelijkertijd nog net iets mooier. Dat heet dan ‘aemulatio’.
Lezen Lees tekst 1 en 2 nog eens en lees tekst 3. Beantwoord dan de vragen van opdracht 1. Tekst 3 Sinterklaas zat te denken ... Een korte geschiedenis van het sinterklaasgedicht 1 Sinterklaasgedichten behoren tot de gelegenheidspoëzie. Al in de zeventiende eeuw was het in ons land mode om bij bijzondere gelegenheden als huwelijk en verjaardag een gedicht te schrijven. Ook maakten volwassenen toen gedichten bij geschenken, maar niet met Sinterklaas, want aan dat feest deden ze vóór circa 1900 niet mee. 2 Eeuwenlang werd ons sinterklaasfeest namelijk alleen met kinderen tot circa twaalf jaar gevierd. Deze kregen lekkers en onverpakte geschenken zonder rijmpjes, getuige schilderijen en prenten (van bijvoorbeeld Jan Steen) en de literatuur (Bredero en anderen). Zolang het sinterklaasfeest een feest was voor kleine kinderen – die vaak nog niet kunnen lezen – lag het gebruik van gedichten ook niet erg voor de hand. 3 Het opsporen van sinterklaasgedichten is niet eenvoudig, omdat ze zelden worden bewaard of in druk verschijnen. We moeten het vooral hebben van egodocumenten en van mondelinge en gedrukte verhalen over het sinterklaasfeest. Het is daarom ook moeilijk vast te stellen, wanneer de traditie van het dichten ter gelegenheid van het sinterklaasfeest begint. Het eerste gedicht van ‘Sinterklaas’ dat bekend is, duikt op in het verhaal Sint Nikolaas uit 1810. Het gaat over een jongen die zijn zusje pest. Voor straf krijgt hij in zijn schoen een roe mét een gedichtje: Sint Niklaas houdt goede wacht, Wie zijn kinderpligt betracht, Of verwaarloost: stoute blaagen Kunnen nimmer hem behaagen; Dezen brengt Hij, in den schoê, Niets dan slechts een’ berken roe. 4 De gepaard rijmende tekst is nogal algemeen van inhoud. Sinterklaas begon vanaf deze tijd een ‘opvoedmiddel’ te worden; dat blijkt ook uit dit rijmpje. Nu zou men verwachten, dat vanaf 1810 meer sinterklaasgedichten (in druk) gaan verschijnen vanwege dat opvoedkundige aspect. Toch is dit vermoedelijk niet het geval. Er kwamen wel sinterklaasboekjes voor de jeugd, maar zonder gedichten van ‘Sinterklaas’ erin. Ook elders zijn deze vóór circa 1880 voor zover bekend niet gevonden.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
2
LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
5 Wanneer is het schrijven van sinterklaasgedichten dan wel een algemeen gebruik geworden? Een klein notitieboekje uit 1880 werpt licht op deze kwestie. Het bevat een aantal geschreven gedichten, die voor jonge volwassenen zijn bestemd. Ze zijn niet door ‘Sinterklaas’ geschreven, maar door een geliefde of vriend en dienen om cadeaus aan te duiden, te instrueren en/of te behagen, zoals blijkt uit een rijmpje bij een beeldje van twee geliefden: Dit is een minnend paar; Als wij reeds 1 1/2 jaar, Zet ze als een herinnering daaraan Op d’ étagère als ’t kan gaan Een rijmpje om te instrueren: Waarschuwing! Wilt gij Klaas ook vreugde doen, Houdt U allen in fatsoen. Eerst moet ’t eene pakje leêg, Eer men weer een ander kreeg 6 Duidelijker bleek de behoefte aan sinterklaasrijmen in circa 1898. Toen verschenen er tweehonderd genummerde kaarten, verkrijgbaar in etui voor fl. 3,15 bij Erven B. van der Kamp te Groningen. Op elk van deze St. Nicolaaskaarten op briefkaartformaat staat een afbeelding met (vooral jonge) volwassenen en een sinterklaasrijm, geschikt voor elk geschenk. De teksten variëren van twee tot acht regels met gepaard eindrijm en zijn gemaakt namens een werkelijke schenker, die soms ‘Sinterklaas’ citeert. Ze zullen voor velen welkom zijn geweest, want daarmee kon men zich niet door zijn handschrift verraden en was er bovendien geen dichtprobleem! 7 Met enkele van deze kaarten kan men plagend kritiseren, wat hét kenmerk van dit soort gedichten is geworden, vooral vanwege de anonimiteit. Andere zijn bestemd voor verliefde mannen die hun aanbedene slechts via het sinterklaasfeest (dus ook anoniem) iets durven te geven. Een voorbeeld: Die u dit pakje biedt, Doet zelf de boodschap niet, Heeft daartoe geen courage, En stuurt daarom dit ding Maar door bemiddeling Van ’t goede Sinterklaasje. 8 Dit verschijnsel komt nog steeds voor en verwijst naar een zeventiende-eeuws gebruik bij verliefde jongeren om een (soms heimelijk) aanbeden meisje of jongeman met Sinterklaas een vrijer/vrijster van speculaas te geven als gebaar van grote genegenheid. Daaraan ontleent hij trouwens ook een van zijn namen, ‘goedheiligman’: ‘heilig’ komt van ‘hylik’, dat is ‘huwelijk’. De goedheiligman is dus een goede ‘huwelijksmakelaar’. De uitgever van deze kaarten speelde dus in op een nog bestaande traditie. 9 Vanaf circa 1890 (misschien wel eerder) krijgen en maken ook oudere kinderen sinterklaasgedichten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een brief uit 1891 van een toen zestienjarig kostschoolmeisje uit Beverwijk. En in het kinderboek Zus bij moes uit 1911 wordt verteld, hoe de juffrouw op school berijmde zoekbriefjes van Sint Nicolaas heeft gevonden. In feite zijn ze van juf zelf natuurlijk. Een voorbeeld: Zoek jij maar in den turfbak, kindje, Vertel ons gauw maar eens: wat vind je? 10 In de loop van de twintigste eeuw gingen steeds meer volwassenen aan het sinterklaasfeest deelnemen. Daarbij werden, vooral na 1945, gedichten met een zoekinstructie, een omschrijving van het geschenk of kritiek een algemeen verschijnsel. Hét grote verschil met de negentiende eeuw is, dat de verzen nu wél van ‘Sinterklaas’ (of ‘Zwarte Piet’) komen en soms meer centraal staan dan de cadeaus. Dat geldt met name die gedichten waarin men elkaar plagend de waarheid zegt. 11 Na circa 1940 verschijnen er handleidingen voor het dichten van sinterklaasrijmen (bijvoorbeeld door dichters als Han G. Hoekstra en Ernst van Altena), rijmwoordenboeken en boekjes met kant-en-klare gedichten, waarin
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
3
LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
gedichten staan om kritiek te leveren op vrijwel iedere karaktertrek. Ooit waren er in warenhuizen in sinterklaastijd behulpzame sneldichters aanwezig. Nu kan men snel via internet en computerprogramma’s aan sinterklaasgedichten komen. Uit dit alles blijkt hoe groot nog steeds de behoefte of zachte dwang is om voor Sinterklaas gedichten te maken. Velen verzinnen hun sinterklaasgedichten gelukkig nog zelf, vaak met diverse rijmschema’s. Maar met de hiervoor genoemde hulpmiddelen zal deze dichttraditie beter standhouden. Naar: Frits Booy (bestuurslid van de Sichting Nationaal Sint Nicolaas Comité), In: Literatuur, jaargang 20, nummer 8 (2003).
Opdracht 1 1 2 3 4 5 6 7
8 9
Van wanneer dateert het eerste Nederlandse sinterklaasgedicht? Waarom werden er voor die tijd geen sinterklaasgedichten geschreven? Van welk genre maken de sinterklaasgedichten deel uit? De sinterklaasgedichten van na 1945 verschillen van die van voor die tijd. Wat zijn de drie belangrijkste verschillen? De middenstand wilde de gevers van een cadeau graag helpen bij het maken van de gedichten. Geef daarvan twee voorbeelden. ‘Het sinterklaasritueel heeft aldus elementen van catharsis’ (tekst 1). a Wat wordt bedoeld met catharsis? b Wat doet de sinterklaasdichter volgens tekst 3 om die catharsis te bereiken? ‘opdringerige flauwiteiten en telkens weer de kop opstekende, voor de hand liggende rijmwoorden’ (tekst 2) a Welke flauwiteiten ben je tegengekomen in de teksten 1, 2 en 3? b Welke voor de hand liggende rijmwoorden kwam je tegen? ‘Kermisrijm’ is geen term die je in handboeken met literaire begrippen tegenkomt. Wat wordt bedoeld met kermisrijm? Welke informatie uit tekst 2 en 3 zou je aan de Wikipediatekst kunnen toevoegen om die completer te maken?
Rijmen Een sinterklaasgedicht moet dus rijmen. En volgens Wikipedia vertonen de meeste sinterklaasgedichten alleen maar ‘kermisrijm’. Dat het anders kan, heb je al gelezen in het fragment uit de roman van Rob van Essen. Dat ga je dus doen: echt rijmen! En je doet dat in een aantal stappen. Stap 1: de plaats van het rijm Meestal wordt onderscheid gemaakt tussen: • eindrijm: het laatste woord van een regel rijmt op het laatste woord van een andere regel; • beginrijm of voorrijm: het eerste woord van een regel rijmt op het eerste woord van een andere regel; • middenrijm: een woord in het midden van een regel rijmt op een woord uit het midden van een andere regel. Er zijn nog meer mogelijkheden (binnenrijm, bijvoorbeeld) en er zijn combinaties en varianten mogelijk. Wij gaan ons hier alleen bezig houden met eindrijm. Wie kennis wil maken met andere vormen, kan daarvoor terecht in handige boeken als: • Yke Schotanus: Dichten doe je zo. Poëtische technieken en hoe ze te gebruiken, Uitgeverij Augustus, Antwerpen – Amsterdam, 2010; • Jaap Bakker: Nederlands rijmwoordenboek, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam 2008. In sinterklaasgedichten beperken we ons meestal tot eindrijm, maar wie indruk wil maken, kan natuurlijk ook van de andere soorten gebruikmaken.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
4
LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
Opdracht 2A Kies: • iemand voor wie je een sinterklaasgedicht zou willen maken; • een aardig cadeau voor die persoon; • een of meer eigenschappen of gewoontes die je in je gedicht ter sprake wilt brengen. Noteer deze gegevens. En als je nog een alternatief hebt, noteer je dat ook. Misschien ontdek je straks dat je met dat andere idee beter uit de voeten kunt. Stap 2: rijmschema’s • gepaard rijm: we laten regel 2 rijmen op regel 1, en regel 4 op regel 3. De sint heeft lang zitten denken, Want hij wilde jou iets schenken. Hij bleef op een leuk idee hopen, Want hij wilde echt iets leuks kopen. •
gekruist rijm: regel 3 rijmt op regel 1, regel 4 rijmt op regel 2. De sint heeft lang zitten denken, Hij bleef maar op een goed idee hopen. Hij wilde jou niet zomaar iets schenken. Nee, hij wilde echt iets leuks kopen.
•
omarmend rijm: regel 4 rijmt op regel 1, regel 3 rijmt op regel 2. De sint heeft heel lang zitten denken Over wat hij voor jou dit keer zou kopen. Want hij bleef de hele tijd maar hopen, Dat hij je deze keer echt iets leuks zou schenken.
Opdracht 2B Schrijf een gedichtje van minimaal acht en maximaal twaalf regels bij het cadeau voor de persoon die je in stap 1 koos. Kijk niet naar de voorbeelden hierboven: jouw rijmen zijn vast beter dan dit kermisrijm! Schrijf eerst het gedichtje in gepaard rijm, dat gaat waarschijnlijk het gemakkelijkst. Probeer het daarna te herschrijven in gekruist of omarmend rijm. Je zult zien dat je leukere vondsten doet als je een ander rijmschema kiest. Ruil je werk even met een medeleerling en geef elkaar adviezen en tips. Een rijmwoordenboek is handig: je kunt zelf lang niet alle mogelijkheden bedenken, en een onverwacht rijmwoord biedt vaak ook onverwachte mogelijkheden! Het boek van Jaap Bakker is erg handig, maar op internet vind je ook veel rijmwoordenboeken, bijvoorbeeld op rijmwoorden.nl. Stap 3: variatie Je kunt je gedicht leuker maken door te zorgen voor meer variatie. Jacques Perk (1859 – 1881) begon zijn gedicht Iris zo: Ik ben geboren uit zonnegloren En een zucht van de ziedende zee, Die omhoog is gestegen, op wieken van regen, Gezwollen van wanhoop en wee.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
5
LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
Je ziet dat hij binnenrijm toepaste (hij rijmde binnen de regels 1 (geboren – zonnegloren) en 3 (gestegen – regen) en hij gebruikte alliteratie: hij liet woorden met dezelfde medeklinker beginnen: zucht van de ziedende zee. Nog een voorbeeld. Leo Vroman (1915, hij woont in Amerika) begint zijn gedicht Kleiner en kleiner in de bundel Daar (2011) zo: Wij worden steeds kleiner, bij de Hollanders vergeleken; een onvermijdelijk teken dat wij aan verdwijnen lijden terwijl het toch best met ons gaat en met mijn voorlopige gestalte: mijn ledematen doen niet al te dwergachtig met hun formaat, […] Je ziet dat Vroman de versregel soms midden in een zin afbreekt (regel 1 en regel 7). Enjambement heet dat verschijnsel (de versregel wordt afgebroken op een plaats waar geen natuurlijke pauze in de zin is). Door een enjambement kan de dichter de rijmwoorden een extra accent geven. Doordat hij in regel 1 en regel 4 ook nog eens omarmend rijm toepast (en je dus even moet wachten op het rijmwoord), laat hij de rijmwoorden nog meer opvallen. In regel 1 en 4 (en ook in regel 6 en 7) gebruikt de dichter dubbelrijm: niet een, maar meer lettergrepen rijmen (in dit geval twee). Een derde voorbeeld: Guillaume van der Graft (1920 – 2010) begint het gedicht Schrijvenderwijs zo: Schrijvenderwijs was ik ingeslapen schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht omdat er woorden stonden te blaten onder het open raam waar ik lag. Je ziet het: de eindwoorden rijmen niet helemaal. Deze rijmvorm wordt halfrijm genoemd. Het lijkt soms een zwaktebod (alsof de dichter geen echte rijmwoorden kon vinden), maar vooral als je het consequent toepast, kan het effect heel aardig zijn. Opdracht 2C Probeer minimaal een van de genoemde varianten in je gedicht te verwerken. Je zult zien dat je zo weer op nieuwe vondsten komt. Ruil weer even met een of meer medeleerlingen en maak gebruik van de opmerkingen en ideeën die je zo opdoet. Stap 4: zondagdichters In het prachtige boek Het rijmschap compleet (uitgeverij Bzztôh, 1984) staan behalve allerlei wetenswaardigheden ook de brieven die Ivo de Wijs en Drs.P elkaar een tijdlang schreven over rijmen. In een van die brieven schrijft Ivo de Wijs het volgende over het werk van zondagdichters (amateurdichters).
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
6
LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
Ik heb een tante die feestelijke gebeurtenissen steevast voorziet van een vers. Haar inzet is bewonderenswaardig, haar fouten zijn exemplarisch. Haar telefoon rinkelt maar door En zij raakt het bijster spoor. De zondagdichter zal nooit een regel doorschrappen. De oneven regels van zijn gedicht zijn steeds het sterkst, de even regels zijn maandagregels. Als een vakman het huiselijke rijmschema aabb gebruikt, maakt hij van de oneven regels de aanloop, van de even regels de sprong. De beroeps geeft zijn magerste rijmwoorden een plaatsje in de oneven regels en als hij enjambeert, zal hij het nooit doen aan het eind van een even regel. Hij werkt veelal van onder naar boven. Hij maakt een kladje. De zondagdichter schrijft meteen in het net. Hij vertrouwt erop dat hij wel een oplossing vinden zal om zijn vers kloppend en rijmend te krijgen. Hij kan, terwijl hij rijmt, zijn tweede regel rekken tot in het oneindige, tot er door de vreemde wetten van taal en toeval een passend rijmwoord verschijnt. Hij kan van de tegenwoordige in de verleden tijd stappen. Hij kan een oogje dichtknijpen. Mijn tante hanteert naast haar mixer (bijster spoor) ook graag haar decoupeerzaag. Daarom nu klinken op dit gezin Die wij allen zeer bemin. Drs.P en Ivo de Wijs, Het rijmschap compleet, Uitgeverij BzztôH, Den Haag, 1982.
Een amateur bedenkt een regel en zoekt een regel die daarachter past, zegt Ivo de Wijs. Een echte dichter heeft een regel en bedenkt een regel die daaraan vooraf kan gaan: hij werkt van onderen naar boven. Op die manier voorkom je dat je gedicht vol ‘stoplappen’ zit: regels die er alleen maar staan omdat er iets moest rijmen, opvulsels die eigenlijk alleen maar afleiden van de inhoud. Opdracht 2D Bekijk je gedicht kritisch, haal alle stoplappen weg door van onderen naar boven te werken. Stap 5: taalgrapjes Door te rijmen, kun je ook taalgrapjes uithalen. Drie voorbeelden. • Een heel bekende limerick van Alex van der Heide: Een zekere Achmat in Bagdad Lag plat met zijn gat op een badmat. Zo las hij zijn dagblad En iedereen zag dat, ’t is raar, maar in Bagdad daar mag dat! Uit: C. Buddingh’, Het gevleugelde hobbelpaard, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1961.
Slagrijm heet dit verschijnsel: een rijmklank komt steeds weer terug (minimaal drie keer). •
Frank van Pamelen gebruikte oogrijm: als je de woorden ziet, lijken ze te rijmen, maar als je ze uitspreekt, klopt het niet meer.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
7
LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
Op de tennisclub in Bavel Sloeg ik ballen op het gravel Vroeg er zo’n Bredase dame Of ik zin had in een game Ik zei: Goed! Want ik dacht dakket Wel kon winnen met mijn racket. […] Uit: Jaap Bakker en Kick van der Veer, Van de zotten, Uitgave Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2007.
•
En J. van Lakerveld maakte handig gebruik van dubbelrijm en slagrijm: Een man wiens kleine woordenschat Ik minstens op zes woorden schat Zegt tot de vrouw die hem bemint Als zij hem vraagt hoe hij haar vindt: ‘Ik heb daarvoor geen woorden schat.’
Uit: Jos Verstegen, O, reisgenoten op dit narrenschip. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1993.
Opdracht 2E Probeer of je door je manier van rijmen nog een of meer taalgrapjes in je gedicht kunt verwerken. Tot slot In het al eerder genoemde Het rijmschap compleet is ook een lang gedicht van Drs.P opgenomen: Het schrijven van een sinterklaasgedicht. Dat eindigt zo: Het schrijven van een sinterklaasgedicht Is prettiger dan ademnood of jicht Tenminste als u handig opereert En iets van mijn adviezen heeft geleerd Waaraan ik dit nog even vast wil knopen: Uw zinnen moeten ook behoorlijk lopen En hierbij vindt uw taalbeheersing baat Aanschouw thans, wat ik u heb aangepraat! Een nuttig tijdverdrijf, een blijde plicht – Het schrijven van een sinterklaasgedicht. Opdracht 3 Je vergroot je taalbeheersing door het schrijven van sinterklaasgedichten, zegt drs.P. Verduidelijk in een kort betoog (maximaal 150 woorden) in hoeverre je het eens bent met deze uitspraak. Bouw je betoog goed op met: • een korte inleiding; • een duidelijke stelling; • passende argumenten; • een afrondend slot.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
8
LESBRIEF HAVO/VWO ‘SINTERKLAASGEDICHTEN’
NOVEMBER
2011
Slotopdracht Toen Annie M. G. Schmidt in 1987 de Constantijn Huygensprijs kreeg, schreef Kees Fens: Het ongewoonste rijmpaar uit de Nederlandse poëzie is ‘pianostemmer – leeuwentemmer’. Of het zou ‘citeer’s – Homerus’ moeten zijn. Jullie hebben vast ook ongewone rijmparen gevonden. Maak klassikaal een overzicht van ongewone, onverwachte rijmen, en kies dan samen het ongewoonste rijmpaar van de klas.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
9