FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Academiejaar 2007 – 2008
Toponymie van
Sint-Goriks-Oudenhove tot 1650
Scriptie tot het behalen van het diploma van Master in de historische taal- en letterkunde (Nederlands-Duits) door Brecht Persoons
Promotor: Prof. Dr. Magda Devos
WOORD VOORAF Aan het begin van mijn masterscriptie over de toponymie van Sint-Goriks-Oudenhove past een woord van dank. Allereerst wil ik mijn promotor, prof. dr. Magda Devos, bedanken, bij wie ik met al mijn problemen steeds terecht kon en die de hier gebruikte methode heeft voorgesteld. Zij was altijd bereid om mij, waar nodig, met raad en daad bij te staan en dankzij haar wist ik mij gesteund in mijn onderzoek. Ook dr. Luc Van Durme wil ik bedanken voor het ter beschikking stellen van zijn toponymische materiaalverzameling en het in bruikleen geven van verschillende naamkundige en historische literatuur, evenals voor alle andere hulp die hij mij geboden heeft, waaronder het lezen van moeilijk te ontcijferen archiefbronnen. Voorts ook een woord van dank voor D. Lamarcq, S. Persoons, J.M. Schollaert, L. Speltdoorn, R. Willems, enkele ambtenaren van de dienst Openbare Werken van de stad Zottegem en enkele medewerkers van het Centrum voor Streekgeschiedenis, die mij allen geholpen hebben bij mijn zoektocht naar en de verwerking van cartografisch en ander bronnenmateriaal.
1
INHOUD Woord vooraf ...........................................................................................................
1
Inhoud ......................................................................................................................
2
1. Inleiding................................................................................................................
4
1.1. Microtoponiemen ......................................................................................... 1.2. Materiaal en glossarium ............................................................................... 1.3. Indeling en verklaring .................................................................................. 1.4. Lokalisering van de toponiemen ..................................................................
4 5 6 7
2. Verklaring van de plaatsnamen .........................................................................
8
2.1. De naam Sint-Goriks-Oudenhove ................................................................ 2.2. Wijken en buurten ........................................................................................ 2.3. Straatnamen .................................................................................................. 2.3.1. Kernbestanddelen in straatnamen ..................................................... 2.3.2. Benoemingsmotieven voor straten ................................................... (a) Naar de ligging, het begin- of eindpunt van het traject ............... (b) Naar de eigenaar of een aangelande ............................................ (c) Naar de vorm ............................................................................... (d) Naar de bodemgesteldheid of de bodemsoort ............................. (e) Andere benoemingsmotieven ...................................................... (f) Benoemingsmotief onzeker ......................................................... 2.4. Hoeven, woningen en gebouwen ................................................................. 2.4.1. Kernbestanddelen in hoevenamen .................................................... 2.4.2. Benoemingsmotieven voor hoevenamen ......................................... (a) Naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker .............................. (b) Naar de ligging ............................................................................ (c) Andere benoemingsmotieven ...................................................... 2.4.3. Molens .............................................................................................. 2.4.4. Herbergnamen .................................................................................. 2.4.5. Andere bouwsels .............................................................................. 2.5. Terreinnamen ............................................................................................... 2.5.1. Inleiding ........................................................................................... 2.5.2. Belangrijkste kernbestanddelen in terreinnamen ............................. 2.5.3. Benoemingsmotieven voor onderdelen van het terrein .................... (a) Naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker .............................. (b) Naar de vorm ............................................................................... (c) Naar de begroeiing ...................................................................... (d) Naar de omheining of naar de (natuurlijke of aangeplante) begroeiing errond ........................................................................ (e) Naar de bodemgesteldheid of de bodemsoort ............................. (f) Naar een reliëfkenmerk ............................................................... (g) Naar de uitgestrektheid of de relatieve grootte ........................... (h) Naar de ligging ............................................................................ (i) Naar de vroegere toestand of de wijze van ontginning ............... (j) Naar de functie, de bestemming of het gewas dat erop staat ......
8 9 17 17 17 17 19 19 20 20 21 22 22 23 23 25 25 25 26 26 27 27 27 32 32 45 47 49 50 53 55 56 64 64
2
(k) Naar het juridisch statuut ............................................................. (l) Naar een anekdote ....................................................................... (m) Andere benoemingsmotieven ...................................................... (n) Benoemingsmotief onzeker ......................................................... 2.6. Heuvels en hoogten ...................................................................................... 2.7. Stromend en stilstaand water ........................................................................ 2.7.1. Kanalen en rivieren .......................................................................... 2.7.2. Beken en sloten ................................................................................ 2.7.2.1. Kernbestanddelen in beek- en slootnamen ........................ 2.7.2.2. Enkele beek- en slootnamen .............................................. 2.7.3. Vijvers, poelen, putten en bronnen ................................................... 2.7.4. Brug .................................................................................................. 2.8. Niet te rubriceren plaatsnamen .....................................................................
66 66 67 68 75 76 76 77 77 77 79 80 80
3. Bibliografie ...........................................................................................................
83
4. Kleine verklarende woordenlijst ........................................................................
87
5. Alfabetische index ...............................................................................................
89
6. Glossarium ...........................................................................................................
93
Losse kaart Ter illustratie: Caerte Figurative uit 1624 Kaart uit 1723
3
1. INLEIDING Naar aanleiding van de masterproef die ik als student Master in de Historische Taal- en Letterkunde dien te schrijven tot het behalen van mijn Masterdiploma heb ik ervoor gekozen om mijn onderzoekstaak uit het derde Bachelorjaar voort te zetten en mijn onderzoek naar de toponymie van mijn woonplaats Sint-Goriks-Oudenhove dus uit te breiden. Ik ben altijd erg geïnteresseerd geweest in de lokale tradities, de menselijke toestanden, het vroegere landschappelijke uitzicht, …, kortom in de geschiedenis van dat dorp en voel een grote affiniteit met deze kleine gemeenschap. Ik heb mij dan ook met veel interesse en energie aan deze taak gewijd, niet enkel tot het behalen van een gunstig cijfer voor de masterproef, maar ook om elke Sint-Goriksnaar die net als mij verliefd is geworden op dit dorp, een interessant werkstuk te bieden i.v.m. dit prachtig stukje Vlaamse Ardennen.
In het vervolg van deze inleiding geef ik eerst een korte omschrijving van microtoponiemen, ontleend aan het artikel Microtoponiemen en agrarische geschiedenis van Magda Devos (2000: 69-87). Daarna ga ik in op de verschillende onderdelen van mijn onderzoekstraject en de werkwijze i.v.m. de indeling, de verklaring en de lokalisering van de toponiemen. 1.1. Microtoponiemen Microtoponiemen zijn namen voor kleine landschappelijke entiteiten, met een kleinschalig geografisch bereik. Daaronder verstaan we ten eerste nederzettingsnamen of namen voor dorpen en gehuchten. Ten tweede huis- en boerderijnamen. Een boerderijnaam is een naam voor een boerenerf, dat bestaat uit het woonhuis en de bedrijfsgebouwen, eventueel met bijbehorende grond. Huisnamen hebben betrekking op gebouwen die geen agrarische functie hebben, zoals bijvoorbeeld de herbergen. Verder worden ook de terrein- of veldnamen tot de microtoponymie gerekend. Dit zijn namen voor akkerland, graasland, enz., maar ook voor bossen. In een onderzoek naar de microtoponymie van een gemeente krijgen we ook te maken met weg- en straatnamen, met hoogte- en laagtenamen (zoals b.v. namen voor heuvels, maar ook voor veel kleinere bodemverheffingen) en met namen voor oriëntatiepunten. Deze laatste groep bestaat uit namen voor diverse verschijnselen die de rol van richtpunt in het landschap vervullen. Daartoe behoren bijvoorbeeld grenspalen of alleenstaande bomen. Een laatste onderdeel van de microtoponymie zijn de lokale waternamen of hydroniemen. Daaronder verstaan we naast namen voor kanalen, rivieren en beken ook namen voor stilstaand water, zoals vijvers en poelen. 4
1.2. Materiaal en glossarium Wanneer men de microtoponymie van een dorp wil onderzoeken, moet men eerst op zoek gaan naar oude attestaties van plaatsnamen in verschillende archiefbronnen. Voor mijn onderzoek kon ik gebruik maken van het toponymisch bronnenmateriaal van dr. Luc Van Durme, dat bestaat uit fiches met excerpten uit o.a. de Registers van de Keure, de Registers van Gedele, het Fonds de Roisin en de kohieren van de 20ste Penning van Sint-GoriksOudenhove (1571,1572 en 1577), samengesteld door Jozef De Brouwer en gecontroleerd in het archief door dr. Van Durme. De Brouwer was een heem- en geschiedkundige uit de streek van Aalst die in de jaren ‟40 en ‟50 veel tijd in de archieven heeft doorgebracht met het inventariseren van plaatsnamen uit het Land van Aalst en aangrenzende gebieden in WestBrabant en Zuid-Oost-Vlaanderen, waaronder ook Sint-Goriks-Oudenhove. Daarnaast kon ik ook het toponymische bronnenmateriaal i.v.m. Oost- en Zeeuws-Vlaanderen van dr. Maurits Gysseling inkijken, dat mij in bruikleen werd gegeven door dr. Luc Van Durme. Verder ben ik ook zelf op onderzoek getrokken naar de Rijksarchieven van Gent en Ronse, waar ik met de hulp van dr. Van Durme verschillende andere archiefbronnen heb onderzocht. Voor een volledig overzicht van alle gebruikte bronnen verwijs ik naar pag. 94.
Aan de hand van de fiches met excerpten werd dan een alfabetisch glossarium samengesteld. Dat glossarium bestaat uit 332 verschillende lemmata en is terug te vinden op pag. 95-119. De opbouw van de lemmata in dat glossarium wordt in een aparte rubriek „aanwijzingen‟ uit de doeken gedaan op pag. 93. Een opmerking die hier gemaakt dient te worden, is dat we van definiet-refererende uitdrukkingen bij gebrek aan context vaak niet weten of het appellatieve dan wel propriale uitdrukkingen zijn, m.a.w. of het zelfstandig naamwoord een soortnaam of een eigennaam is. Daarom heb ik in mijn glossarium een maximalistisch standpunt ingenomen en ook attestaties als b.v. bos erin opgenomen. De verklaring van de toponiemen daarentegen beperkt zich tot die plaatsnamen, waarvan min of meer met zekerheid gesteld kan worden dat ze op het moment van attestatie identificerend en dus eigennaam zijn. Toch zijn ook een aantal lemmata, die vermoedelijk soortnaam zijn, bij de bespreking opgenomen, omdat ze ons interessant genoeg leken om toch te verklaren, b.v. Groene Paal.
5
1.3. Indeling en verklaring Bij de bespreking van de verschillende plaatsnamen is ervoor gekozen om naar het voorbeeld van de reeks Meetjeslandse Toponiemen tot 1600, uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos, de toponiemen niet alfabetisch, maar systematisch in te delen, eerst naar werkelijkheidscategorie en vervolgens naar benoemingsmotief.
Wanneer we microtoponiemen op een diachronische manier benaderen, zien we dat de topografische werkelijkheid achter een plaatsnaam in de loop van de tijd veranderlijk is. Zo kon bijvoorbeeld een naam van een waterloop overgedragen worden op een wijk. Naast de overdracht van namen bestaat er ook zoiets als de overerving van namen. Dat betekent dat het toponiem behouden blijft nadat de oorspronkelijke referent tot een nieuwe landschappelijke categorie is gaan behoren. Zo kan een bosnaam nadat het bos gerooid werd, behouden blijven voor een perceel dat eruit gewonnen werd. Het is daarom niet altijd even gemakkelijk om een plaatsnaam bij één bepaalde werkelijkheidscategorie onder te brengen. Onze indeling naar zakelijke categorie berust daarom op een synchrone visie, namelijk de componenten van het landschap op een bepaald moment. Ik moet hier evenwel opmerken dat de meeste excerpten op de fiches tamelijk kort zijn, zodat het niet altijd even makkelijk is om te achterhalen op welke landschappelijke werkelijkheidscategorie sommige toponiemen betrekking hebben.
Daarna kunnen we overgaan tot de verklaring van de toponiemen. Die verklaring omvat twee aspecten. Ten eerste moeten we op zoek gaan naar de betekenis van de plaatsnamen. Belangrijke hulpbronnen daarbij zijn het Middelnederlands Woordenboek (MNW) en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Voor de hier onderzochte streek kunnen ook het ZuidOostvlaandersch Idioticon van Teirlinck en het Westvlaamsch Idioticon van De Bo enige verduidelijking brengen. Behalve de zojuist vermelde dialect- en historische woordenboeken heb ik ook veel nuttige informatie gehaald uit het toponymisch werk van Luc Van Durme, Maurits Gysseling en Jan Lindemans en uit de verschillende monografieën uit de reeks Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Ten tweede moeten we trachten te achterhalen waarom een bepaalde plaats die bepaalde naam kreeg, m.a.w. welke kenmerken van de benoemde werkelijkheid ertoe geleid hebben, dat de naamgevers een verband legden tussen naam en plaats. We moeten m.a.w. op zoek gaan naar het benoemingsmotief.
6
1.4. Lokalisering van de toponiemen Het laatste onderdeel van een microtoponymisch onderzoek betreft de lokalisering van de plaatsnamen en het plaatsen van de toponiemen op een kaart. Daarvoor heb ik om te beginnen gebruik gemaakt van twee oude kaarten van Sint-Goriks-Oudenhove uit respectievelijk 1624 en 1723, die zich in het Rijksarchief van Gent bevinden en die ik ter illustratie bij deze scriptie heb toegevoegd. Daarnaast raadpleegde ik nog een reeks andere cartografische bronnen, namelijk de Atlas der Buurtwegen, uittreksels uit het Landboek van Sint-GoriksOudenhove (1750), de topografische kaart, de stafkaart, het stratenplan en de Popp-kaart van Sint-Goriks-Oudenhove (1858). Ten slotte haalde ik informatie uit de lokaliserende gegevens van Frans Watté (verzameld in zijn boek uit 1990). Als grondkaart heb ik een getekende kaart uit het werk Ons dorp Sint-Goriks-Oudenhove (1980) gebruikt. Uiteraard kunnen niet alle toponiemen gelokaliseerd worden, maar aan de hand van de hierboven vermelde hulpbronnen was ik toch in staat om driekwart van de plaatsnamen op de kaart te situeren.
7
2. VERKLARING VAN DE PLAATSNAMEN Technische toelichting: de plaatsnamen die vet cursief gedrukt staan, zijn elders in de tekst zelf voorwerp van toponymische verklaring. Toponiemen die we niet in onze historische bronnen terugvinden, zoals b.v. huidige straatnamen, staan gewoon romein.
2.1. DE NAAM SINT-GORIKS-OUDENHOVE Het dorp Sint-Goriks-Oudenhove, in de volksmond gewoonweg Sint-Goriks [sæntә ´gy⊤.rņs], ligt in Zuid-Oost-Vlaanderen en is sinds 1970 een deelgemeente van Zottegem. Het dorp wordt ten noorden begrensd door Strijpen, ten oosten door Erwetegem, ten zuiden door SintMaria-Oudenhove en ten westen door Michelbeke, Rozebeke en Roborst. De grenzen zijn makkelijk te herkennen doordat ze gevormd worden door beken, namelijk door de Zwalm in het westen, de Strijpenbeek in het noorden, de Traveinsbeek en de Erwetegemsebeek in het oosten en de Strijmeersbeek en de Baanbeek in het zuiden. Het hoogste punt van Sint-GoriksOudenhove, in de volksmond „Den Hoop‟, ligt volgens de topografische kaart op meer dan 90 meter boven de zeespiegel, namelijk op de Molenkouter. Op deze vlakke uitgestrekte heuveltop kan men een prachtig panorama aanschouwen. Men heeft er o.a. een schitterend zicht op de dorpskern en men kan er een blik werpen op de naburige gemeenten in de Zwalmvallei.
De oudst geattesteerde vorm van deze nederzettingsnaam, gevonden door Gysseling, dateert van 1172, namelijk oudenhoua sancti gaugerici. Volgens Gysseling (1978: 14) is Oudenhove een combinatie van de Germaanse vormen aldan en hofa. Het adjectief aldan is de datief enkelvoud van alda, d.i. „oud‟. Het substantief hofa betekent „hof‟, maar heeft in ruimere zin ook betrekking op het geheel van een centrale hoeve en afhankelijke boerderijen (Devos 2006-2007: 7). De vorm Oudenhove verwijst dan naar een gemeenschap die ontstaan is rond een hof “dat er altijd (van ouds) heeft gestaan” (Lamarcq 2001: 101). Volgens Lamarcq is er nog een tweede verklaring mogelijk. Oudenhove zou namelijk ook naar het „hof van Aldo‟ kunnen verwijzen, waarbij Aldo een mannelijke persoonsnaam is, die „de eerbiedwaardige oude‟ betekent (Lamarcq 2001: 101).
Het eerste lid Sint-Goriks verwijst naar de patroonheilige van de gemeente, namelijk SintGorik. Onze streek ten oosten van de Schelde behoorde tot het bisdom Kamerijk, waarvan
8
Gaugericus in het begin van de 7e eeuw bisschop was. Deze Gaugericus stamde van Romeinse ouders, maar droeg zelf een Germaanse naam: Gorik, een samentrekking van de Germaanse vorm Goderik (Debrabandere 1993 i.v. Goederickx). De vorm Gaugericus is dan een latinisering van die naam. In Sint-Goriks-Oudenhove werd er op 11 augustus jaarlijks een processie gehouden ter ere van de heilige Gaugericus, de datum waarop hij in 625 stierf (Schietecatte, Lapage e.a. 1980: 17-28). In de kerk van Sint-Goriks-Oudenhove vinden we nog steeds een altaar met het beeld van die heilige Gaugericus of Sint-Gorik.
2.2. WIJKEN EN BUURTEN In deze rubriek zijn toponiemen verzameld voor buurten in de ruime zin. „Buurt‟ kunnen we definiëren als een omgeving, een landschappelijke entiteit of gebied dat door de naamgevers binnen hun kleinschalige referentiekader als een min of meer welomlijnde sector werd gezien. Zo‟n buurt kan een bewoonde plaats zijn, dan spreken we van een wijk of gehucht, maar ook een onbewoond gebied.
De hieronder behandelde toponiemen werden in deze rubriek ondergebracht op grond van de syntactische constructie waarin het toponiem verschijnt in de bron. In de excerpten verschijnen sommige plaatsnamen met het lokaliserende voorzetsel op, maar zonder voorafgaand lidwoord, b.v. up Cromme. Andere toponiemen vertonen een datiefuitgang –e en verschijnen in een voorzetselconstituent met het lokaliserende voorzetsel te waaraan de datiefuitgang van het lidwoord is gegroeid, b.v. Ten Bosse. Sommige toponiemen vonden we ook als wijk- of buurtnaam terug op oude kaarten, zoals b.v. Ver Hekken. BOENBEKE De wijk Boenbeke ligt in het zuidwesten van Sint-Goriks-Oudenhove en strekt zich verder uit over de grens met Rozebeke en Michelbeke. De wijk heet thans Boembeke en is ongetwijfeld naar de aldaar stromende Boembeek genoemd. Op deze wijk bevinden zich ook de Nedermolen, nu Boembekemolen, een oude korenwatermolen die door de Zwalm werd aangedreven, en het Mijnwerkerspad, een oude spoorwegbedding die Zuid-Oost-Vlaanderen verbond met de steenkoolmijnen in de Borinage.
Het eerste deel heeft hier waarschijnlijk niets te maken met de peulvrucht boon, maar wel met boen in de betekenis van riet, zoals ook Gysseling aangeeft: “bon, dat ook schuilt in
9
Boendaal, is verwant met het Oudengelse bune „riet‟” (Gysseling 1954a: 103). De huidige vorm boem is dan een volksetymologische aanpassing (door assimilatie) van dit boen. Aangezien de wijk aan de Boembeek grenst en riet veelal aan water voorkomt, lijkt dit een plausibele verklaring te zijn.
Een andere mogelijkheid, geopperd door Van Durme (1988: 78), is dat in het eerste lid het Oudnederlandse adjectief boon, boen schuilt. Dit adjectief is volgens Gysseling (1978: 20) afgeleid van de Indo-europese wortel *bhā- „glanzen‟ en zit volgens hem ook in de nederzettingsnamen Boelare en Overboelare. In dat geval zou boenbeek „de heldere, glanzende beek‟ betekenen.
Minder waarschijnlijk is de betekenis van boen zoals die in het Middelnederlands Woordenboek (i.v. Bon) wordt gegeven, namelijk 1) een gedeelte van een dijk dat men moet onderhouden of 2) deel van een wijk. In die betekenissen is het woord boen immers enkel in sommige dialecten van Nederland geattesteerd. DRIES 1 Het gehucht Dries 1 ligt aan een pleintje waar zich een driesprong van wegen bevindt, tussen de Verre Kouter, het Winkelveld en het (s)Roets Veld.
Aanvankelijk dachten Gysseling en Lindemans dat dries met het telwoord drie verbonden diende te worden en dat dries oorspronkelijk een pleintje aan een driesprong van wegen was. Verder onderzoek naar de zogenaamde driesen heeft echter aangetoond dat “een etymologische identificatie met het telwoord drie niet houdbaar was” (Devos 2000: 78) en dat de fonetische overeenkomst in het Nederlands tussen dries en het telwoord drie louter toeval is. In zijn latere theorie herzag Gysseling (1975: 258-265) zijn opvattingen en voerde hij het woord dries terug op het Indo-europese *trewisko- en het Germaanse *Þrewiska-. Hierin vinden we de Indo-europese wortel *treu in de betekenis van „uitgeput, opgeteerd‟, zodat hij het woord dries als „uitgeput bouwland‟ of „tijdelijk rustend akkerland‟ verklaarde.
In zijn artikel Dries, vooral in Centraal- en Zuid-Oost-Vlaanderen schetst Van Durme (1998: 117-199) de evolutie van de door dries aangeduide referent in de werkelijkheid. In de vroege Middeleeuwen was een dries een uitgestrekte gemeenschapsgrond buiten het vaste bouwlandareaal van de dorpsbewoners. Naast de permanente akkerbouw op de akkers, werd 10
ook op zo‟n dries aan akkerbouw gedaan, maar dan “volgens een tijdelijk regime, waarbij de grond enkele jaren zonder onderbreking bewerkt werd en dan weer gedurende een vrij lange periode […] bleef rusten” (Van Durme 1998: 142), omdat de grond uitgeput was. Tijdens deze rustperiode liet men op een dries gras opschieten en werd de grond een tijdlang als gemeenschappelijke weide gebruikt. Voor dit wisselsysteem (nu eens akkerland, dan weer graasland) wordt ook wel de term „koppelstelsel‟ gehanteerd. In de 11e eeuw zou dries dan “zeker al de uitgesproken betekenis „collectief graaslandcomplex‟” (Van Durme 1998: 163) hebben gehad, “waar de bewoners van de aanpalende nederzetting hun beesten mochten drijven en hout hakken” (Devos 2000: 78). We zien dus dat dries-namen niet altijd op dezelfde werkelijkheid betrekking hebben. Nog volgens Van Durme “degradeerde dries in Zuid-Oost-Vlaanderen vanaf de 11de-12de eeuw op heel wat plaatsen gaandeweg tot benaming voor bewoonde uithoeken en gehuchtpleintjes” (Van Durme 1998: 168). Die betekenis is volgens Devos te verklaren “vanuit de overeenkomst in uitzicht en functie tussen de oude, gemene driesen en de pleintjes waarrond zich in dorpen en gehuchten de bewoning concentreerde” (Devos 2000: 79). Wanneer we naar de ligging van de in onze bronnen geattesteerde plaatsnaam kijken, heeft die betekenis van „gehuchtplein‟ vermoedelijk ook betrekking op ons toponiem Dries 1.
Behalve deze wijknaam zijn in ons glossarium nog twee enkelvoudige dries-namen geattesteerd. Dries 2 bevond zich ten zuiden van de Grote Bruul, naast het Hofland. Dries 3 lag in de buurt van de plaats Kromme. Beide toponiemen hebben vermoedelijk betrekking op een voormalige gemeenschappelijke weide. ESP Vanwege de attestaties met ten en ter vermoeden we dat Esp de naam van een buurt is, in de omgeving van de Molenkouter. Ten hespen (met hypercorrecte h) en ter espen betekenen letterlijk „aan de espen‟, zodat deze plaats gekenmerkt werd door de aanwezigheid van een groepje espen. GUCHTE Dit gehucht lag ten zuiden van de Pering, naast de Roter.
11
De vorm guchte is een verkorte vorm van gehuchte, dat zelf een variant van het Middelnederlandse gehochte is (MNW i.v. Gehochte), d.i. „een collectief van bij elkaar horende gebouwen‟. Het woord is afgeleid van gehofte, een collectief bij hof (Van Durme 1999: 66). HELDERGEM De wijk Heldergem in Sint-Goriks-Oudenhove bevond zich tussen het gehucht Verren en de wijk Boenbeke. Op de Popp-kaart vinden we trouwens de Heldergemstraat, thans de Langendries.
Niet ver van Sint-Goriks-Oudenhove vandaan, namelijk in Haaltert, is er een deelgemeente die ook Heldergem heet. Deze naam komt van het Frankische Hildari inga haim (Gysseling 1960: 468). Het betreft hier een nederzettingsnaam van het type „persoonsnaam + inga-haim‟, waarin inga de genitief meervoud van een collectiefsuffix is en heem de betekenis heeft van „huis, woonplaats‟ (Devos 2000: 70). Volgens Gysseling (1978: 13) stamt het gros van deze namen uit de 7e eeuw. De nederzettingsnaam Heldergem verwijst dus naar de woonplaats van de lieden van Hild(ih)ari.
Ons
toponiem
Heldergem
is
geen
ter
plaatse
gevormde
naam
voor
een
vroegmiddelnederlandse nederzetting in de buurt van het gehucht Verren, maar een migratienaam, afgeleid van de herkomstnaam van een persoon uit Heldergem die in SintGoriks-Oudenhove woonde of er bezittingen had. IMPENDRIES Het eerste deel van de samenstelling is waarschijnlijk de familienaam Impens, aangezien we deze naam ook meerdere malen op de legger van de Popp-kaart terugvinden. De achternaam Impens is een patroniem uit Impin, een vleivorm van Imbert (Debrabandere 1993 i.v. Impens). In de attestaties vinden we net zoals bij Kromme het lokaliserende voorzetsel up en een verbuigingsuitgang, maar geen lidwoord, zodat het toponiem Impendries ofwel een bewoonde wijk, ofwel een onbewoonde buurt, ofwel een complex kan zijn. De ligging van de Impendries kennen we niet.
12
KROMME De plaatsnaam Kromme kunnen we in het noorden van Sint-Goriks-Oudenhove situeren, op het einde van de Kromme Straat en in de buurt van de Smiskouter.
Het adjectief krom in terreinnamen verwijst naar een stuk land met één of meer gebogen zijden of met een onregelmatige vorm (Devos 1992: 35). We plaatsen het toponiem Kromme hier onder de rubriek „wijken en buurten‟, omdat onze oudste bron voor deze plaatsnaam up Cromme (1571/1572) vermeldt (met lokaliserend voorzetsel op en datiefverbuiging). Op grond van de constructie zonder determinator lijkt het ons waarschijnlijker dat het om een wijk- of buurtnaam gaat dan om een perceels- of complexnaam. Blijkens volgend excerpt uit 1699 lijkt de naam later in ieder geval wel te zijn overgegaan op een veldeken: op een veldeken genaempt het cromme (1699, RAR-LvZ, 749228, 7v). Op dat moment is er een lidwoord toegevoegd aan de naam, zoals in de regel het geval is met perceelsnamen. POPELBOOM In de attestaties vinden we te popelboome (voorzetsel te en datiefverbuiging), zodat we vermoeden dat dit toponiem betrekking heeft op een gehucht, genoemd naar een popel(boom) of populier (MNW i.v. Popelboom) in de buurt. Dit gehucht bevond zich in de onmiddellijke omgeving van de Sleie. De huidige Populierenstraat, op de Popp-kaart nog Sleystraat, dankt haar naam aan het feit dat ze door dit gehucht liep. SLEIE De Sleie lag in het zuiden van Sint-Goriks-Oudenhove, in de buurt van het gehucht Popelboom en de sPapenkouter aan de grens met Erwetegem en Sint-Maria-Oudenhove. Vermoedelijk heeft dit toponiem betrekking op een groter landschappelijk complex, aangezien uit citaten uit het Landboek (b.v. Item een partye Lants op De Sleye … (1750)), evenals uit de excerpten in ons glossarium, blijkt dat de plaatsnaam naar een ruimere omgeving verwijst waarbinnen een ander stuk land gesitueerd wordt. De plaatsnaam Sleie is volgens Van Durme (1991: 621) afgeleid van het Germaanse *slaidō, dat „glibberige plaats‟ betekent. Ook Debrabandere verklaart Slei(d)e op die manier en hij voegt eraan toe dat deze plaatsnaam frequent voorkomt in de streek van Zottegem, o.a. in Sint-Goriks (Debrabandere 1993 i.v. Sleyen). Van Durme (1999: 164) zegt zelfs, “dat het element [sleie] in de streek van Zottegem productief was als nergens in Vlaanderen”. Ons 13
toponiem verwijst dus vermoedelijk naar een complex, gekenmerkt door een natte en glibberige bodem. TEN BOSSE Het gehucht Ten Bosse lag tussen de sPapenkouter en de Sleie, in het zuiden van Sint-GoriksOudenhove. De huidige straat Ten Bosse, op de Popp-kaart nog Ommegangstraat, is genoemd naar het traject van de straat langs dit gehucht.
Deze naam bestaat uit de samentrekking van het lokaliserende voorzetsel tot, verdoft tot te, met het verbogen lidwoord den (datief) en de natuurnaam bos (eveneens in de datief). TEN WEGE De plaats Ten Wege lag in de buurt van de Smiskouter en de plaats Kromme, en werd genoemd naar de ligging nabij een weg aldaar. Vermoedelijk is het toponiem Wegerveld afgeleid van deze plaatsnaam (zie lemma Wegel-/Wegerveld). TER EKEN De naam van een plaats met onbekende ligging, die letterlijk betekent: „bij de eiken‟. Deze plaats werd dus gekenmerkt door de aanwezigheid van een groepje eiken, dat als richtpunt in het landschap fungeerde.
Indien het verderop verklaarde toponiem Eikenmeers zijn naam dankt aan de ligging nabij de plaats Ter Eken, kunnen we deze plaats wel lokaliseren, aangezien de Eikenmeers in de buurt van de Grote Bruul lag. Maar de Eikenmeers hoeft niet noodzakelijk naar Ter Eken genoemd te zijn (zie Eikenmeers). TER GRACHT De plaats Ter Gracht, die we niet kunnen lokaliseren, werd genoemd naar de aanwezigheid van een gracht of kleine gedolven afwateringssloot die op die plaats (zeer) opmerkelijk moet zijn geweest.
14
TER HEIDEN Het gehucht Ter Heiden bevindt zich voor het grootste deel op het grondgebied van de naburige gemeente Erwetegem, maar strekte zich in beperkte mate ook over Sint-GoriksOudenhove uit, namelijk ten zuiden van de Sleie in het uiterste zuidoosten van de gemeente.
De naam verwijst naar de ligging van dit gehucht nabij een heide. Bij Mattheeuws-Devos lezen we het volgende i.v.m. het woord heide: Uit allerlei historische bronnen kunnen we opmaken dat het jongere woord heide in de Vlaamse dialecten van meet af aan synoniem is geweest met veld, vanouds de inheemse benaming voor de onbebouwde, met heidegewas en kreupelhout begroeide en plaatselijk moerassige vlakte buiten de cultuurlandzones (Mattheeuws-Devos 1997: 74). Oorspronkelijk duidde heide dus een onbebouwde vlakte buiten de bewoning aan, maar later ging men hier huizen bouwen en werd de plaats een gehucht. De naam van dit gehucht verwijst dus naar de vroegere toestand van deze plaats. TER HOUTTRAPPEN De naam van een plaats in het uiterste noordwesten van Sint-Goriks-Oudenhove, ten oosten van de Grote Bruul.
De betekenis van houttrappen is een mysterie. Van Durme dacht aanvankelijk dat houw in het eerste lid zat, d.i. „hakhout dat periodiek gehouwen wordt‟ (Van Durme 1988: 286). Het tweede deel trappen duidde volgens hem op het terrasvormige uitzicht van het geheel (Van Durme 1988: 288). Maar het opduiken van veel oudere vormen, zoals b.v. houttrappen (1382), deden hem later aan een andere betekenis denken, namelijk „houten trappen‟ (Van Durme 1999: 91). Maar wat die houten trappen daar lagen te doen midden in dat agrarische landschap blijft voorlopig onduidelijk.
Opvallend is wel dat het toponiem in onze streek meermaals voorkwam. Behalve in SintGoriks-Oudenhove kwam de plaatsnaam ook voor te Velzeke (Van Durme 1988: 288), Strijpen (Van Durme 1999: 91) en Sint-Maria-Oudenhove (1410, SAG-330/14, 280r).
15
TRAVEINS Traveins is een wijk in het westen van Sint-Goriks-Oudenhove, die zich ten dele ook op het grondgebied van Strijpen uitstrekt.
Van Durme verklaart de naam als volgt: Wel staan wij voor een Romaanse plaatsnaam of een Romaans leenwoord met uiterst beperkte verbreiding als plaatsnaam: Ofr. troé adj. „hol‟, Mfr. trauwée „opening, gat‟, […] troée „doorgang in een kouterhaag‟ […]. De slot-s moet een pluralis-s voorstellen. […] De n in de huidige vorm kan weliswaar worden uitgelegd als hyperkorrektie (vgl. peinzen, Zovl. peizen), maar blijft een curiosum (Van Durme 1996: 260-261). Het probleem hier is wel dat de attestatie veys (1388) ouder is dan de vorm troweys (1417). Daarom dachten we aanvankelijk dat de twee vormen op een verschillende werkelijkheid betrekking hadden. In dat geval zou de vorm veys eventueel als de familienaam Veys opgevat kunnen worden, een korte vorm van de voornaam Vincent (Debrabandere 1993 i.v. Feys). Maar aangezien veys en troweys verwijzen naar plaatsen in dezelfde buurt nabij de grens met Strijpen, vermoeden we dat veys toch een verkorte vorm van troweys is en dat beide vormen naar dezelfde werkelijkheid verwijzen. Dat vermoeden wordt ondersteund door het feit dat we voor het lemma Traveinsbeek zowel een vorm met v- (veys beke) als een vorm met w- (weys beque) geattesteerd gevonden hebben. VER HEKKEN De plaats Ver Hekken lag tussen de Molenkouter en de Verre Kouter, aan de huidige straat Kortendries.
Op de kaart uit 1624 is duidelijk te zien dat de naam Ver Hekken op dat moment een buurt aanduidt, maar oorspronkelijk was dit gewoon de eigennaam voor een hek dat dienst deed als afsluiting van de toegang tot de Verre Kouter. VERREN Het gehucht Verren lag in het uiterste zuidwesten van Sint-Goriks-Oudenhove, tussen het gehucht Dries 1 en de wijk Boenbeke.
16
Verren is vermoedelijk een verbogen vorm van het gesubstantiveerde adjectief ver, dat o.a. „veraf gelegen‟ betekent (MNW i.v. Verre). Dit gehucht werd dan ook vermoedelijk genoemd naar de ligging, namelijk ver afgelegen van het beschouwingspunt van de naamgevers, in dit geval waarschijnlijk de dorpskern.
2.3. STRAATNAMEN 2.3.1. KERNBESTANDDELEN IN STRAATNAMEN DREEF Het woord dreef is afgeleid van het werkwoord drijven en had oorspronkelijk betrekking op een weg om vee langs te drijven (WNT i.v. Dreef). Later duidde het woord ook op “vrij brede, onverharde landwegen, meestal aan beide kanten met bomen afgezet” (Mattheeuws-Devos 1997: 41). STRAAT De oorspronkelijke betekenis van straat werd aan het Latijnse strata ontleend en duidde een geplaveide weg aan. In het Middelnederlands verruimde de betekenis, zodat het woord ook kon worden toegepast op onverharde wegen (Mattheeuws-Devos 1997: 41). WEG Het woord weg komt van het Germaanse wega en kent de ruimste toepassing onder de straatnamen. Met weg kunnen zowel smalle als brede wegen benoemd worden, verhard of onverhard, door- of doodlopend (Mattheeuws-Devos 1997: 41). 2.3.2. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR STRATEN (a) Naar de ligging, het begin- of eindpunt van het traject Daldreef: een kleine zijweg van de Driesstraat, die toegang verschafte tot het Dal.
Driesstraat: deze straat werd zo genoemd omdat ze naar de landerij Dries 2 liep. Het is de vroegere naam van de huidige straat Steenland en het bovenste stuk van de huidige Slijpstraat (zie aldaar voor het oorspronkelijke traject van de Slijpstraat).
17
Keistraatje: een zijstraatje van het vroegere Molenstraatje dat de toegang tot het sMeys Broek verschafte. Het Keistraatje werd genoemd naar de ligging in de buurt van de Kei.
Kromme Straat: de verbindingsweg tussen de huidige straten Molenhoek en Traveins, ten westen van de Smiskouter. Op de Caerte Figurative uit 1624 wordt deze straat vermeld als Straete Naer Strypen, omdat ze rechtstreeks naar de dorpskern van Strijpen liep. Hoewel de Kromme Straat nu gekenmerkt wordt door een aantal bochten, verwijst het adjectief krom hier vermoedelijk niet naar de vorm van de straat, maar naar haar ligging in de buurt van de wijk Kromme.
Kruisweg: over de ligging van deze weg bestaat enige verwarring. In de Atlas der Buurtwegen wordt een Kruisweg vermeld op de Neerkouter, namelijk een zijwegje van de huidige straat Traveins, dat deze laatste verbond met de huidige straat Ten Bosse. Uit onze excerpten blijkt echter dat de oorspronkelijke Kruisweg op de Molenkouter te situeren is: up den muelencautere anden heerwech benede[n] den cruy[s]wech (1577). De vermelde heerweg is de huidige Sint-Goriksstraat, die zich blijkens het excerpt beneden de Kruisweg bevond. Wanneer we de ligging van deze Kruisweg vergelijken met de Atlas der Buurtwegen en het Popp-plan, vinden we voor hetzelfde traject de naam Kerkweg, in de volksmond vandaag het Driesbaantje. Dit laat ons vermoeden dat het toponiem Kruisweg de oorspronkelijke naam van deze weg is en dat de naam Kerkweg, die in ons glossarium niet geattesteerd is, een latere aanpassing is. Nadat de oorspronkelijke Kruisweg tot Kerkweg was geworden, zal men de naam Kruisweg dan zijn gaan gebruiken voor de verbindingsweg op de Neerkouter.
I.v.m. de interpretatie van deze straatnaam zijn we ook niet helemaal zeker. Bij MattheeuwsDevos (1997: 18) lezen we dat kruisstraat een oude benaming is voor een kruispunt van wegen. In ons geval zou het toponiem Kruisweg dan een kruispunt van veldwegen kunnen zijn, wat blijkt te kloppen met de Caerte Figurative uit 1624. Een andere mogelijkheid is dat deze weg genoemd werd naar de aanwezigheid van één of meerdere veldkruisen. Nadat die veldkruisen niet meer aanwezig waren in het landschap, is de naam dan mogelijk gewijzigd tot Kerkweg, omdat deze weg de afgelegen wijk Dries 1 verbond met de kerk. Opvallend is wel dat er zich langs het traject van deze weg ook vandaag nog twee veldkruisen bevinden. Omdat zulke veldkruisen vaak op kruispunten geplaatst werden, mogen we de eerste interpretatiemogelijkheid echter niet uitsluiten. 18
Molenstraatje: de vroegere naam van de huidige straat Kraaienest, gelegen tussen het sMeys Broek en de Ganzendries. Dit straatje werd zo genoemd, omdat het in de buurt van de Nedermolen lag, de watermolen op de wijk Boenbeke. b) Naar de eigenaar of een aangelande sBaseleerenstraatje: niet lokaliseerbare straat die genoemd werd naar een zekere Baseleer, de bezitter of pachter van de aanpalende landerij Baseleer. Huiskens Gat: het grondwoord gat betekent „toegang‟ of „toegangsweg‟ en werd gebruikt om een weg of toegang naar één of ander stuk land aan te duiden, hier in de buurt van de Verre Kouter. Dergelijke gaten werden dikwijls naar een aangelande genoemd en dat is ook hier het geval. In de voorbepaling zit namelijk het diminutief van de persoonsnaam Huys(se) of een variant daarvan (Debrabandere 1993 i.v. Huyskens).
sKeizers Straatje: een zijstraatje van de Lange Straat dat nu de Keizerskets heet. Het werd genoemd naar iemand met de familienaam (De) Keyser, die enkele aanpalende landerijen in bezit had of in pacht hield, te weten sKeizers en sKeizers Hoek.
sMarteleerenstraatje: een zijstraatje van de vroegere Driesstraat (nu Steenland) dat de toegang verschafte tot sMarteleeren Hofstede. Dit straatje werd dus genoemd naar iemand met de persoonsnaam (de) Ma(e)rteleere (met dubbele genitiefverbuiging), oorspronkelijk de bijnaam “voor een martelaar, d.i. een sukkelaar, of iemand die die rol speelt in processie of toneel” (Debrabandere 1993 i.v. Martelaer). De vorm met –leer is de Brabantse umlautsvorm, die met –laer de niet-umgelautete Vlaamse vorm.
Veldemans Gat: net zoals in Huiskens Gat duidt gat hier een toegang of toegangsweg in de buurt van de Verre Kouter aan, eveneens genoemd naar een aangelande, namelijk naar een zekere Veldeman(s). c) Naar de vorm Brede Straat: de Brede Straat lag in de buurt van de Sleie en is vermoedelijk een deel van de huidige straat Ten Bosse. Het verbogen dimensie-adjectief brede heeft hier de betekenis „wijd‟. Deze straat werd dus zo genoemd, omdat ze (in vergelijking met andere wegen) tamelijk breed was. 19
Lange Straat: de Lange Straat is een deel van de huidige Langendries, namelijk vanaf de Zavel tot de huidige Sint-Goriksstraat. Het adjectief lang duidt op het lange traject van deze straat. Op het Popp-plan is de Lange Straat al opgedeeld in de Hoogstraat en de Schapenhoekstraat, maar beide straatnamen bestaan vandaag niet meer. d) Naar de bodemgesteldheid of de bodemsoort Steenstraat: een zijstraatje van de Driesstraat, ten oosten van het Steenland. De voorbepaling steen verwijst vermoedelijk niet naar het feit dat het hier een geplaveide weg betreft, aangezien de Steenstraat maar een kleine zijweg was. Waarschijnlijk duidt het eerste lid steen hier op de aanwezigheid van keien in de grond, net zoals bij het toponiem Steenland. Tenzij deze straat haar naam ontleende aan haar ligging nabij datzelfde Steenland. In dat geval werd de straat misschien oorspronkelijk Steenlandstraat genoemd, en is die naam al spoedig verkort tot Steenstraat. Zulke verkortingen komen veel voor in de toponymie. Ze vloeien voort uit een morfologische tendens in onze taal om samenstellingen van slechts twee bestanddelen te creëren. Een andere mogelijkheid is dat het eerste deel van de straatnaam gewoon ontleend werd aan dat van de veldnaam, zodat er nooit een drieledige samenstelling Steenlandstraat heeft bestaan. e) Andere benoemingsmotieven Groene Weg: deze weg liep van het gehucht Verren, over de Verre Kouter, naar de wijk Guchte. De primaire betekenis van een groene weg is een “met gras begroeide weg” (Van Durme 1988: 211). Een meer specifieke betekenis is die van “wisselweg in het drieslagstelsel” (Van Durme 1988: 211). Mattheeuws en Devos verklaren dit als volgt: Onder groene weg verstond men dan meer in het bijzonder een tijdelijke weg over het rustende land, die weer werd opgeploegd zodra de braakperiode voorbij was. Toen het drieslagstelsel minder [strikt] werd toegepast, kregen die wegen soms een permanent karakter en kon de benaming groene weg tot vaste plaatsnaam evolueren (MattheeuwsDevos 1997: 51). Het is goed mogelijk dat deze verklaring i.v.m. het drieslagstelsel ook op ons toponiem Groene Weg van toepassing is, aangezien hij over de Verre Kouter liep en een kouter volgens dit bedrijfsstelsel bewerkt werd (vgl. het kernbestanddeel Kouter).
20
f) Benoemingsmotief onzeker Nekkerstraat: een thans verdwenen zijstraat van de Driesstraat, die langs het Hofland passeerde op de huidige wijk Wolvenhoek. Voor de interpretatie van de voorbepaling nekker achten we twee mogelijkheden plausibel. Ten eerste kan deze straat genoemd zijn naar iemand met de familienaam de Necker, die in de buurt van die straat woonde of er landerijen in bezit had of in pacht hield. Deze familienaam schuilt ook in het Velzeekse toponiem sNekkers Huiske (Van Durme 1991: 506) en in de attestatie willems neckers lant (1368), een stuk land op het grondgebied van de Zottegemse deelgemeente Bevegem (Van Durme 1999: 139).
De voorbepaling nekker kan ook op een andere manier geïnterpreteerd worden. Nekker stamt van het Germaanse *nikwiza- dat „nikker, watergeest‟ betekent (Gysseling 1960: 732; MNW i.v. Nicker). Van Durme (1991: 506-507) merkt op dat het langs de Zwalm wemelt van de nekker-toponiemen, o.a. te Roborst neckerbosch (1462, SAG-330/29, 238r) en te Velzeke neckerstraetkin (1518, SAG-330/46/3, 54r). In verband met de interpretatie van deze toponiemen zegt hij het volgende: Deze nekker-toponiemen vinden hun oorsprong in de periodieke uitwaseming onder bepaalde klimatologische inwerking, waarvan het waterzieke Zwalmalluvium vaak het toneel is (Van Durme 1991: 507). Zulke toponiemen danken hun naam m.a.w. aan de damp of mist waarin het landschap zich op bepaalde tijdstippen hulde en die men associeerde met de aanwezigheid van watergeesten. Deze verklaring kan van toepassing zijn op onze straatnaam Nekkerstraat, aangezien deze straat in de buurt van de Zwalm en de Grote Bruul lag, een moerasachtig gebied waar men ook vandaag nog vaak een waas van nevel bemerkt.
Het kenmerk mist moet natuurlijk niet noodzakelijk aanwezig zijn. De Nekkerstraat lag in een afgelegen moerassig gebied en zulke plaatsen vervulden de mens altijd al met angst, omdat men dacht dat er watergeesten huisden. In die optiek is het interessant dat de Nekkerstraat zich, zoals hierboven vermeld, op de huidige wijk Wolvenhoek bevond, die in de door ons onderzochte bronnen echter nergens geattesteerd werd. Zulke wolf-toponiemen kunnen verschillende verklaringen krijgen, zoals blijkt uit het artikel Betekenis en motivering van enkele diernamen in de toponymie van Devos (2002: 205-224). Één interpretatie is dat wolf-
21
plaatsen in perifeer gelegen gebieden hun naam danken aan het feit dat men er wolven vermoedde, net zoals watergeesten schrikwekkende wezens (Devos 1992: 56).
Slijpstraat: vroeger kende de Slijpstraat een ander traject dan nu. Ze liep vanaf het Guchterveld tot aan het Steenland. Het huidige deel van het Steenland tot de Grote Bruul heette vroeger Driesstraat. Gysseling (1979: 95) verklaart de Gentse Slijpstraat als “laaggelegen, vroeger slijkerige straat”, verwijzend naar Slijpe in West-Vlaanderen. Van Durme (1999: 164) vraagt zich echter af of “het West-Vlaamse slijpe (uitgesproken slipe) „sluipweg, geheime weg‟, vandaar „alternatieve weg‟ hier dan niet veeleer in aanmerking [komt]”. Een andere mogelijkheid is dat in de voorbepaling het Middelnederlandse sleep „schuin oplopend‟ (MNW i.v. Sleep) schuilt.
Zavelgat: het Zavelgat bevond zich in de buurt van de Molenberg en het Kammeland en kan dus geen toegangsweg zijn tot het perceel met de naam Zavel op de Verre Kouter. Vermoedelijk benoemt Zavelgat de toegang tot een groeve waar zavel opgegraven werd, want op de plaats van ons toponiem Zavelgat werd nog tot in de 20ste eeuw zavel ontgonnen. Uit de citaten blijkt dat de naam in 1631 ook al was overgegaan op een aanpalend stuk land.
2.4. HOEVEN, WONINGEN EN GEBOUWEN 2.4.1. KERNBESTANDDELEN IN HOEVENAMEN GOED en HOF Het woord hof komt van het Germaanse hofa en duidde oorspronkelijk gewoon op een boerderij. Later ging men onder hof “vooral de centrale domeinhoeve verstaan en raakte het woord verbonden met de gedachte „groot, belangrijk‟” (Mattheeuws-Devos 1997: 55). Boerderijnamen met als kernbestanddeel hof wijzen dan ook meestal op een landbouwbedrijf van aanzienlijke omvang, net zoals namen met goed als grondwoord. Het is ons glossarium geattesteerde Hof ter Kraaien was inderdaad een zeer belangrijk hof voor Sint-GoriksOudenhove, dat veel landerijen in bezit had.
Niet elk goed-toponiem moet beschouwd worden als een hoevebenaming. Het woord werd namelijk “van oudsher ook gebruikt in de ruime betekenis van „eigendom, bepaaldelijk 22
grondbezit in het algemeen‟” (Mattheeuws-Devos 1997: 55), zo bijvoorbeeld in het in ons glossarium geattesteerde Goed van Nonnenbos. STEDE en HOFSTEDE Stede komt uit het Germaanse *stađi en betekent etymologisch gewoon „plaats, plek‟. Het wordt van oudsher in het bijzonder gebruikt voor de plaats waar iemand woont (MattheeuwsDevos 1997: 56). Vandaar dat onderstaande stede-toponiemen niet uitsluitend betrekking hoeven te hebben op boerderijen, maar ook op gewone huizen kunnen duiden.
Net zoals stede hebben boerderijnamen met hofstede als grondwoord meestal betrekking op bescheidener bedrijven dan hof. Oorspronkelijk duidde hofstede op “het perceel met de daarop staande woning, bestemd voor de onvrije of halfvrije boer die op een “hof” of centrale domeinhoeve tot karweien verplicht was” (Mattheeuws-Devos 1997: 56). Nog bij Mattheeuws-Devos lezen we dat het woord vanaf de late Middeleeuwen ook toegepast kon worden “op elk landbouwbedrijf dat niet als “hof” bestempeld werd.” 2.4.2. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR HOEVEN (a) Naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker sBaerts Stede: een samengesteld toponiem van stede met als eerste deel de familienaam Baert (met genitiefverbuiging), die we ook terugvinden op de legger van de Popp-kaart. Deze stede lag op de huidige wijk Wolvenhoek.
Bastaerts Stede: deze stede lag tussen de Molenkouter en de Neerkouter, langs de huidige straat Ten Bosse. Ze werd genoemd naar iemand met de familienaam Bastaert (met genitiefverbuiging) of Bastaerts, de bijnaam voor een buitenechtelijk kind (Debrabandere 1993 i.v. Bastaert). De achternaam Bastaerts komt ook vandaag nog voor in de streek.
Braembosch Stede: deze stede lag op de Neerkouter en werd vermoedelijk genoemd naar iemand met de familienaam Braembosch. Volgens Debrabandere is die familienaam afgeleid van de plaatsnaam Braambos (Debrabandere 1993 i.v. Braembussche). We nemen echter aan dat deze stede niet genoemd is naar de ligging bij een aanpalend braambos, omdat in ons glossarium een attestatie uit het Oorkondenboek van Velzeke opgenomen is, waaruit blijkt dat de soortnaam braambos zeker al in de 14e eeuw ook als familienaam werd gebruikt in Sint-
23
Goriks-Oudenhove: up ghijskens velt neuen jan braemboschs lant (1363). Verder vonden we in het toponymisch bronnenmateriaal van Van Durme ook nog de volgende inwoner: gillis braembosch (1388, RAM-FR 319, 3r).
Guomans Stede: deze niet te lokaliseren stede werd ongetwijfeld genoemd naar iemand met de familienaam Guoman, aangezien onze bronnen ook de voornaam van de persoon vermelden (arent guoman). Guoman zou een variant van de familienaam Goeman of Gouman kunnen zijn, wat een bijnaam was voor een fatsoenlijk, betrouwbaar persoon (Debrabandere 1993 i.v. Goeman).
sHanengoed: deze hoeve in de buurt van de wijk Guchte werd genoemd naar iemand met de familienaam de Hane, oorspronkelijk een bijnaam naar de eigenschappen van de haan (trots) (Debrabandere i.v. Haan) of een afgeleide naam van iemand die een herberg In den Haan uitbaatte. Uit de attestatie jans hanen goet (1550) blijkt het om een zekere jan de hane te gaan, welke naam we ook terugvinden bij de excerpten onder het lemma Danenveld: up dane[n] velt … west jan de hane (1550). Het toponiem sHanenstede is vermoedelijk een alternatieve naam voor dit goed.
sMarteleeren Hofstede: de naam van een hofstede langs de Driesstraat en in de buurt van het Steenland, met als eerste deel van de samenstelling dezelfde persoonsnaam (de) Ma(e)rteleere als in sMarteleerenstraatje. Dit straatje verschafte de toegang tot deze hofstede.
Officiaalstede: niet te lokaliseren stede, genoemd naar de officiaal, d.i. een ambtenaar, inzonderheid “een ambtenaar belast met het waarnemen der geestelijke rechtspraak behoorende tot het rechtsgebied van den bisschop of van een der aartsdiakens” (MNW i.v. Officiael). De bedoelde stede was dus vermoedelijk de woonplaats van zo‟n ambtenaar.
sPannemakers Stede: deze stede lag op de wijk Heldergem, in de buurt van de Eskouter, en werd genoemd naar iemand die het beroep van pannenmaker uitoefende of naar iemand met de daarvan afgeleide familienaam (de) Pannemaker. Debrabandere (1993 i.v. Pannemaeker) vermeldt o.a. een zekere Jan de Pannemakere (1396) die afkomstig was uit de naburige gemeente Michelbeke.
24
Smids Stede: deze stede lag vermoedelijk op de Smiskouter. Het eerste deel van dit samengesteld toponiem kan zowel op de familienaam (De) Smid of Smit(s) betrekking hebben als op de beroepsnaam van de smid.
sWildenstede: een stede met onbekende ligging, genoemd naar ene (de) Wilde, oorspronkelijk de bijnaam “voor een wild mens, een wildeman, die woest, onbeschaafd, ruw, ontembaar, gemeen is” (Debrabandere 1993 i.v. Wilde). b) Naar de ligging Goed ten Berge: deze hoeve werd genoemd naar de ligging nabij Berg 1, ook wel Molenberg geheten. De Potter en Broeckaert (1981: 189) vermelden als naam voor deze hoeve ook Hof ten Berge. c) Andere benoemingsmotieven Hof ter Kraaien: dit hof bevond zich aan het begin van de Kromme Straat, rechtover Braembosch Stede. De naam is ontleend aan een afbeelding van een kraai op de voorgevel. Bij Watté (1990: 96) lezen we dat dit hof in leen gehouden werd van de heren van Zottegem. Een opmerking die hier nog gemaakt dient te worden, is dat dit Hof ter Kraaien niets te maken heeft met de huidige woning ter Kraaien aan de Paddenpoel.
2.4.3. MOLENS Zoals de meeste gemeenten beschikte ook Sint-Goriks-Oudenhove over een windmolen, die zich op de Molenkouter bevond, maar die geen specifieke naam had. Bij Watté (1990: 94, 120) lezen we dat deze houten windmolen zeker al voor 1320 bestond, want op 24 mei 1320 deed de heer Hugo van Sottegem er afstand van ten voordele van de heer Gillebert van Audenhove. Later werd op dezelfde plaats een nieuwe korenwindmolen gebouwd, die na een brand in 1893 werd afgebroken.
Daarnaast vonden we in de bronnen de Nedermolen, welke benaming hier waarschijnlijk als een eigennaam beschouwd mag worden voor de korenwatermolen op de wijk Boenbeke, die aangedreven werd door de Zwalm. Het adjectief neder betekende vroeger „beneden, laag, diep‟, zodat deze molen genoemd werd naar zijn ligging in een laaggelegen gebied.
25
Volgens Watté bevond er zich aan de grens van Sint-Goriks-Oudenhove met Erwetegem nog een watermolen, namelijk beneden de huidige straat De Vlamme aan de voet van de Ziggers Berg (Watté 1990: 120), maar net als de hierboven vermelde windmolen had deze watermolen geen specifieke naam. Hij werd aangedreven door de Traveinsbeek, die wegens de aanwezigheid van deze watermolen ook de Molenbeek werd genoemd.
2.4.4. HERBERGNAMEN Gulden Poort: de naam van deze niet te lokaliseren herberg is vermoedelijk ontleend aan een afbeelding van een gulden of gouden poort op het uitgangbord van deze herberg. Kerckhaert verklaart deze herbergnaam als volgt: Heeft in bepaalde gevallen iets te maken met het uitzicht van het huis waarop het toponiem betrekking heeft. Dat zal onder meer wel zo zijn als men het heeft over “rode poort” […]. Het is echter moeilijk aanvaardbaar dat er ook huizen zouden geweest zijn met “gouden poorten” zodat veeleer moet gedacht worden dat het publicitair karakter bij deze naamgeving de voornaamste rol speelde (Kerckhaert 1981: 47). Ofwel verwijst de afbeelding misschien naar de Gouden Poort te Jeruzalem, waarlangs Jezus volgens het Evangelie van Mattheus op Palmzondag de stad binnenkwam.
2.4.5. ANDERE BOUWSELS Goed van Ressegem: vermoedelijk is dit de naam van het kasteel te Sint-Goriks-Oudenhove, al zou goed hier ook gewoon „grondbezit‟ kunnen betekenen (vgl. het lemma Kasteelwilg in par. 2.8.).
Ovenbuur: het Middelnederlandse ovenbuur, dat nog in veel Vlaamse dialecten is bewaard (WVD I, Afl. 2: Behuizing), betekent „ovenhuis, bakhuis‟ (MNW i.v. Ovenbuur). Ons toponiem verwijst wellicht naar zo‟n bakhuis op de Snijlochting naast de Roter.
Ziekhuis: in de Middeleeuwen werden dragers van besmettelijke ziektes, melaatsen en pestlijders, uit de gemeenschap verwijderd en naar gebouwen aan de rand van de bewoonde plaatsen gebracht (Watté 1990: 270). Een ziekhuis of leprozerie was zo‟n huis dat melaatsen en leprozen een onderkomen bood. In Sint-Goriks-Oudenhove bevond het ziekhuis zich op de sPapenkouter nabij de naburige gemeente Sint-Maria-Oudenhove.
26
2.5. TERREINNAMEN 2.5.1. INLEIDING Met terreinnamen bedoelen we alle toponiemen voor onderdelen van het cultuur- en natuurlandschap, zoals akkerland, grasland en bos. In heel wat terreinnamen herkennen we een grondwoord “dat in de gewone woordenschat als soortnaam voorkwam (en eventueel nog altijd voorkomt) om een of ander terreintype te benoemen”, b.v. broek, kouter, meers, veld. Uit de betekenis van dat grondwoord kunnen we meestal afleiden op welke landschappelijke categorie het toponiem bij zijn ontstaan betrekking had, maar niets garandeert dat die werkelijkheid nog steeds dezelfde is op het ogenblik dat de naam in een bron geattesteerd wordt. Het landschap verandert namelijk voortdurend door menselijke activiteiten: naargelang de behoefte aan opbrengstgronden voor de steeds talrijker wordende bevolking werden bossen gerooid, akkerland in weiland omgezet, … Daarnaast kan het vroeger gewonnen cultuurland weer worden prijsgegeven door maatschappelijke factoren, zoals oorlog en migratie. Veel landerijen dragen in hun naam nog de herinnering aan hun oorspronkelijke staat, zoals de cultuurlanden met veld of broek (Mattheeuws-Devos 1997: 65). Daarnaast zijn er ook terreinnamen die genoemd zijn “naar een of andere kenmerkende omstandigheid die als identificerend werd ervaren”, zoals een vormkenmerk (b.v. Kortenbroek), de uitgestrektheid (b.v. Drie Bunderkens), de bodemgesteldheid (b.v. Zure Meers). Een stuk grond kreeg soms ook zijn naam naar een verschijnsel in de onmiddellijke omgeving, dat als oriëntatiepunt functioneerde, b.v. Dijk (een stuk land genoemd naar een dijk in de buurt) (Mattheeuws-Devos 1997: 65-66).
Hieronder geven we eerst een overzicht van de belangrijkste terreinbenamingen waaruit of waarmee de toponiemen van Sint-Goriks-Oudenhove zijn gevormd (2.5.2.). Daarna schenken we wat meer aandacht aan de motieven die ten grondslag liggen aan de naamgeving van cultuur- en natuurland en de bossen (2.5.3.). 2.5.2. BELANGRIJKSTE KERNBESTANDDELEN IN TERREINNAMEN BOS Het woord bos is afgeleid van het Germaanse *busku- en had als primaire betekenis „struikgewas of kreupelhout‟ (Gysseling 1960: 168), zoals nu nog het Engelse woord bush. Maar in de loop van de Middeleeuwen nam het woord bos onder invloed van het Franse bois 27
de betekenis aan die we ook vandaag nog kennen, namelijk „een (meestal aangeplant) hoogstammig bos‟ (Mattheeuws-Devos 1997: 69).
BROEK Het woord broek stamt van het Germaanse *brōka-, dat „moeras‟ betekent (Gysseling 1960: 190). Etymologische beschouwd is broek dus een natuurlandnaam. Veel broek-toponiemen liggen dan ook op vochtige laaglanden bij beken en rivieren (Mattheeuws-Devos 1997: 70). (Vgl. Teirlinck 1908-1922 i.v. Broek: „moerassig, laaggelegen land‟).
Van Durme merkt op dat er in zijn onderzoek naar de toponymie van Velzeke-Ruddershove en Bochoute verschillende doubletten met broek en bos voorkomen. Dat wijst volgens hem op de “stelselmatige bebossing van de broeken in het Land van Aalst (sterker dan elders)” (Van Durme 1986: 301), om op die manier de bodem te ontwateren. Naast de aanplanting van bossen probeerde men de bodem van de waterzieke broekgronden ook te verbeteren met behulp van elementaire draineringstechnieken, zodat de broeken ook geschikt werden als weide voor het vee (Mattheeuws-Devos 1997: 70).
Aanvankelijk waren de broeken gemeenschapsgrond, maar toen de individuele landbouw steeds meer op het voorplan kwam, werden de meeste broeken verkaveld in privé-percelen, wat we in ons onderzoek naar de toponymie van Sint-Goriks-Oudenhove nog duidelijk zien aan de vele broek-toponiemen met als eerste deel een familienaam. Die privé-broeken werden omheind met bomen of struiken en vervulden een tweevoudige functie: ze leverden het brandhout voor familiaal gebruik en deden dienst als weide (Van Durme 1986: 301-302). BRUUL Bij Van Durme (1998: 177) lezen we dat bruul, hetzelfde woord als breugel, broel, briel, bruil en brogel, teruggaat op het Keltische *brogilos, een diminutief van brogi, dat „veld‟ betekent. Van Durme vermeldt nog een tweede mogelijke oorsprong van het woord bruul, die geopperd werd door Gysseling. Volgens Gysseling stamt bruul van een woord uit de Belgische substraattaal, namelijk *bhroghilos, het verkleinwoord van het Indo-europese *bheraghos „omheining‟ (Van Durme 1998: 177).
28
Volgens Van Durme (1998: 178) lijkt bruul in de Vroege Middeleeuwen o.a. „omheind domaniaal bos voor paarden en andere lastdieren‟ te betekenen. Later schijnt het woord ook betrekking te hebben gehad op laaggelegen graslanden in collectief gebruik, “doordat ook de vroegere domaniale graasweiden doorgaans op waterzieke gronden lagen” (MattheeuwsDevos 1997: 69). DRIES Zie het lemma Dries 1 in de rubriek „wijken en buurten‟ voor de verschillende betekenissen van dries. HOUT Hout gaat terug op het Germaanse hulta en was vroeger de gewone benaming voor een hoogstammig bos (Van de Walle-Devos 2006: 38). KOUTER Het woord kouter gaat terug op het Latijnse cultura „bebouwde grond‟, dat zelf afgeleid is van het werkwoord colere „het land bewerken‟ (Mattheeuws-Devos 1997: 74). Over de periode van ontlening en de evoluties die het woord kouter heeft doorgemaakt, werd al veel gediscussieerd. Voor een overzicht van dat debat verwijs ik graag naar het werk Bouwlandtermen in de Vlaamse dialecten van Magda Devos (Devos 1991a: 118-155). We mogen er evenwel van uitgaan dat kouter “pas eeuwen na de Germaanse landname over de zuidelijke Nederlanden verspreid raakte” (Mattheeuws-Devos 1997: 75). Uit vroeger onderzoek blijkt dat kouter in Vlaanderen niet overal tegelijk zijn intrede deed. Volgens Van Durme (1986: 259) was kouter in onze streek, Zuid-Oost-Vlaanderen, al sinds de Merovingische tijd (7e eeuw) aanwezig.
In de Vroegmiddeleeuwse tijd was kouter van toepassing in het domaniale verband. Het woord sloeg op de heerlijke akkerreserve van een tweeledig domein en binnen dat stelstel kende men ook al “een traditie van collectieve organisatie van het werk” (Devos 1991a: 161). In de tijd van de grote ontginningen zag men zich door de bevolkingsaangroei genoodzaakt om nieuw bouwland te ontginnen. Het woord kouter verloor zijn oorspronkelijke betekenis en werd de benaming voor een nieuwsoortig bouwlandcomplex dat toen in zwang kwam: homogene blokken van aanzienlijke grootte waarop het drieslagstelsel werd toegepast en het werk gemeenschappelijk geregeld (Mattheeuw-Devos 1997: 67). “Waar de bodemgesteldheid 29
dat toeliet, werden bestaande “akkers” uitgebreid en eventueel samengevoegd tot uitgestrekte, open bouwlanden” (Mattheeuws-Devos 1997: 75-76). Het gevolg was dan ook dat de oudere akker-toponiemen verdrongen werden door de jongere kouter-toponiemen. Zuid-Oost-Vlaanderen vormt de kern van het koutergebied, omdat “de vruchtbare zandleemgronden zich [er] uitstekend leenden voor de aanleg van reuzenblokken” en er in die streek al een lange traditie van gemeenschappelijke bebouwing bestond. Het grote succes van de kouterstructuur in Zuid-Oost-Vlaanderen zien we tot op vandaag nog steeds aan het typische open kouterlandschap van deze streek (Mattheeuws-Devos 1997: 75-76).
De kouter-toponiemen die hieronder behandeld worden, hebben vermoedelijk allemaal betrekking op grote akkerlandcomplexen die door de gemeenschap gezamenlijk bewerkt werden en waarop het drieslagstelsel werd toegepast (Van Durme 1999: 24). LAND Land komt van het Germaanse landa „grond‟ en heeft van alle kernbestanddelen in terreinnamen de ruimste betekenis. Het kan betrekking hebben op zowel natuur- als cultuurland, maar sinds de Middeleeuwen wordt het bij voorkeur toch toegepast op ontgonnen land, en dan vooral op grond die voor de akkerbouw gebruikt werd (Mattheeuws-Devos 1997: 77). LOCHTING Lochting, vandaag nog altijd de gewone naam voor een moestuin, is een samenstelling van look en tuun „omheining‟ (Tavernier-Vereecken 1952: 81-84). Het woord verwijst naar een klein, omheind perceeltje dicht bij het erf, waar men behalve groenten ook andere gewassen kweekte (Mattheeuws-Devos 1997: 113). Toch hebben niet alle lochting-toponiemen betrekking op een moestuin. In de toponymie vinden we namelijk ook namen als hoplochting en raaplochting terug. Zulke samenstellingen laten veronderstellen dat het woord vroeger ook kon worden toegepast op percelen die geen moestuinen waren, maar akkers waarop één gewas werd gekweekt. Wellicht werden hop- en raapakkers lochting genoemd, omdat ze net zoals moestuinen omheind waren.
30
MEERS Het woord meers stamt van het Germaanse mari „waterplas‟ (zo b.v. ook het Nederlandse meer) en duidt vochtig grasland op aangeslibde grond aan (Devos 1992: 31).
In de zomer deden de meersen dienst als hooiland. Nadat ze gemaaid werden en het nagras begon op te schieten, werden ze gebruikt als graasweide voor runderen (koeien, ossen, stieren, vaarzen). Blijvende graasweiden, die vandaag veelvuldig voorkomen in ons cultuurlandschap, waren tot lang na de Middeleeuwen eerder een zeldzaamheid. Vandaar ook dat het woord wei(de) pas heel laat zijn intrede doet in onze toponymie (Mattheeuws-Devos 1997: 77). VELD De primaire betekenis van veld is „woeste vlakte‟ (< Germaans *feldu-). Vóór de grote middeleeuwse ontginningen duidde het woord overal in de Nederlanden het natuurland aan dat tussen de nederzettingen verspreid lag (Devos 1991a: 192, 209).
Door de vruchtbare zandleemgronden in Zuid-Oost-Vlaanderen ging men al vroeg en op grote schaal de zogenaamde velden in cultuurland omzetten (Van Durme 1986: 265-266). De nieuw ontgonnen bouwlanden kregen vaak een naam op –veld, wat dus naar hun ligging en voormalige status verwijst, met een of andere specificerende voorbepaling (b.v. Boenveld, Brede Veld, Ghyskens Veld).
Heel wat veld-toponiemen uit ons onderzoek hebben als eerste deel een persoonsnaam, wat wijst op privé-ontginning of op privé-bezit, in tegenstelling tot de kouters die hoofdzakelijk in gemeenschappelijk gebruik waren (Van Durme 1986: 266). VELDEKEN Veldeken is de dialectische variant van veldje, het verkleinwoord van veld. Het bestaan van deze diminutiefvorm in toponiemen naast „gewone‟ veld-toponiemen wijst erop dat veldeken in Zuid-Oost-Vlaanderen een specifieke betekenis ontwikkelde. In tegenstelling tot veld („open complex‟) duidt veldeken namelijk een omheind stuk land aan (Devos 1991a: 228-229; Van Durme 1999: 25).
31
Zulke veldekens ontstonden voornamelijk in de buurt van bewoningskernen, b.v. gehuchten en hoeven, doordat delen van het open akkerland rond die bewoningskernen verkaveld en van een omheining voorzien werden (Van Durme 1986: 268). Op die manier gingen ze dus deel uitmaken “van het door kleinschaligheid gekenmerkte bewoningslandschap” (Devos 1991a: 229). Kenmerkend voor die veldekens was het feit dat er meestal maar één gewas op werd gekweekt (b.v. hoppeveldeken, claeverveldeken, loofveldeken) (Van Durme 1986: 268). Verder waren ze niet onderworpen aan het drieslagstelsel dat op onderdelen van het open landschap wel van toepassing was (Devos 1991a: 229-230).
Niet alle veldekens lagen in de buurt van de bewoning. Dit landschapstype was namelijk ook “kenmerkend
voor
de
laaggelegen
vochtige
gronden,
die
wegens
hun
slechte
waterhuishouding van nature minder geschikt zijn voor akkerbouw” (Devos 1991a: 230). 2.5.3. BENOEMINGSMOTIEVEN VOOR ONDERDELEN VAN HET TERREIN a) Naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker (s)Baerts Veldeken: een veldeken is zoals gezegd een omheind of omhaagd stuk land. De familienaam Baert (met genitiefverbuiging) verwijst waarschijnlijk naar dezelfde persoon als in sBaerts Stede, zodat we vermoeden dat dit veldeken zich in de onmiddellijke nabijheid van die stede bevond, maar we kennen de precieze ligging ervan niet.
Baseleer: een niet te lokaliseren stuk land dat genoemd werd naar iemand met de familienaam Baseleer. Die naam is afgeleid van het Middelnederlandse bacheleer, dat „jong edelman‟ betekent (Debrabandere 1993 i.v. Bachelier). Dit toponiem heeft geen geografisch grondwoord, wat erop wijst dat een familienaam ook op zichzelf tot toponiem kon evolueren.
Beerents Veld: dit veld werd genoemd naar iemand met de familienaam Beerens (met epenthetische -t-), een afleiding van de Germaanse voornaam Bernhard (Debrabandere i.v. Berens). Dit toponiem kunnen we niet lokaliseren.
Berix Broek: naam van een niet te lokaliseren stuk broekland, met als eerste deel de familienaam Berix, een variant van Berens (Debrabandere 1993 i.v. Berens).
32
Bijter: vermoedelijk een stuk land, genoemd naar iemand met de familienaam de Bytter(e), de bijnaam voor iemand die graag eet of iemand die bijtend spreekt of snauwt (Debrabandere 1993 i.v. Bytter). Watté (1990: 54) vermoedt dat het hier om een bos gaat, aangezien hij in het landboek van Sint-Goriks-Oudenhove de volgende attestatie vond: bos ghenaemt den Bytere (1750). De Bijter lag op de Verre Kouter.
Bokmeers: niet te lokaliseren. In ons glossarium is de vorm bucmeersch (1577) geattesteerd, waarin het eerste lid vermoedelijk de westelijke (ingveoonse) palatale variant is van bok. In dat geval moeten we wel aannemen dat die palatale vorm ten tijde van de naamgeving, die uiteraard ouder kan zijn dan 1577, nog zo ver oostelijk als Sint-Goriks-Oudenhove voorkwam. Dan is het nog de vraag waarnaar dit bestanddeel verwijst. Waarschijnlijk heeft buk / bok hier geen betrekking op het dier, omdat men geiten- en schapenbokken normaal niet te grazen zette in meersgebied. We vermoeden dan ook dat deze meers genoemd werd naar iemand met de bij- of familienaam (de) Buck of een variant daarvan.
Bors Lochting: het grondwoord lochting duidt vermoedelijk op een moestuin. In de voorbepaling zit de familienaam Bors, een variant van Borst, dat verwijst naar iemand die afkomstig was uit de naburige gemeente Roborst (Debrabandere 1993 i.v. Bors, Borst). Dit toponiem lag op de Sleie.
Bors Veld: naam van een niet te lokaliseren stuk land, met als eerste deel dezelfde familienaam als in Bors Lochting.
Bosserveld: het Bosserveld lag aan de voet van de Ziggers Berg, aan de grens met Erwetegem. Het is de naam van een stuk land, met als eerste deel de beroepsbenaming voor iemand die in een bos werkt, b.v. een houthakker (Debrabandere 1993 i.v. Bosscher). Het is natuurlijk ook mogelijk dat de soortnaam op het ogenblik van registratie reeds een familienaam was geworden, namelijk (De)Bosscher.
Boterdals Land: een perceel akkerland op de Neerkouter, genoemd naar iemand met de familienaam Boterdal (met genitiefverbuiging). In de archiefbronnen vonden we voor SintGoriks-Oudenhove o.m. jan boterdael (1388, RAM-FR 319, 10r) en jan van boterdale (1396, ARA-RK 45971, 24r).
33
Boterdalveld: naam van een stuk land, met als eerste deel dezelfde familienaam als in Boterdals Land. Het Boterdalveld lag eveneens op de Neerkouter.
Boudries: op het eerste gezicht zou men denken dat we hier te maken hebben met een driestoponiem, maar de attestatie int boudries uit 1388 laat iets anders vermoeden. Indien het een dries-naam was, zouden we immers tot in de 20ste eeuw de spellingvorm driesch verwachten. Daarom denken we dat Boudries de genitiefvorm is van de achternaam Boudri of Boudry, die afgeleid is van de Germaanse naam Bouderik (baltha „stoutmoedig‟ – rîkja „machtig‟) (Debrabandere 1993 i.v. Boudry). In de attestatie meerijn boudries (1388) zal meerijn dan de voornaam zijn van de genoemde persoon. Ons toponiem Boudries verwijst dus vermoedelijk naar een, overigens niet te lokaliseren, stuk land dat genoemd werd naar iemand met de familienaam Boudri of een variant daarvan.
Boyeveld: een perceel tussen het Danerens Veld en de heuvel Berg 2. Het eerste deel van de samenstelling is de persoonsnaam Boye(n), bewaard in de huidige familienamen Booij, Boey en varianten (Debrabandere 1993 i.v. Boy).
Bruns Veld: een stuk land ten noordwesten van de Smiskouter, naast de Hellendries. Het eerste deel is de familienaam de Brune of Brun(s). Deze naam kwam zeker al in de 13e eeuw in onze streek voor. Zo vermeldt Van Durme (1999: 48) een zekere gerars li brune uit 1286 en bij Watté (1990: 25) lezen we dat de tienden van Sint-Goriks-Oudenhove aan ene Gerardus li bruns, die vóór 1222 leefde, in leen werden gegeven.
Budelveld: het Budelveld lag in de buurt van het gehucht Ten Bosse, nabij de Dolaag. In de voorbepaling schuilt vermoedelijk de familienaam Budel, die afgeleid is van het Middelnederlandse bodel „gerechtsbode, beul‟ (Debrabandere 1993 i.v. Beudels). Dat vermoeden wordt bevestigd door het feit dat de latere attestaties met buel en buijl ook naar een achternaam verwijzen die eveneens van de beroepsnaam voor de (gerechts)beul stamt (Debrabandere 1993 i.v. Beule). Ook De Flou (1921, II: 992) vermeldt een Budels belc (stuk land te Varsenare), dat wegens de genitief-s zeker naar een persoon werd genoemd.
Cathoirs Lochting: het eerste deel is een familienaam die afgeleid is van het Oudfranse catoire („bijenkorf‟), de beroepsnaam van de imker (Debrabandere 1993 i.v. Catoire). De familienaam Cathoir komt vandaag de dag enkel nog sporadisch voor in onze streek, maar in 34
de archiefbronnen vonden we wel een zekere willem catthoir (1577, RAR-LvZ 204, 13v), die in Sint-Goriks-Oudenhove woonde. Een opmerkelijke vaststelling is dat het gemeentewapen van Sint-Goriks-Oudenhove twee bijenkorven (het wapenschild van het naburige Strijpen zelfs drie) vertoont. Dit laat ons vermoeden dat men in Sint-Goriks-Oudenhove een lange traditie van bijenteelt kende. De ligging van Cathoirs Lochting kennen we niet.
Clappaert: net als bij de plaatsnaam Baseleer hebben we hier te maken met een familienaam die op zichzelf tot toponiem evolueerde. Bij Debrabandere (1993 i.v. Clappaert) lezen we dat de achternaam Clappaert een bijnaam was voor een babbelaar of kwaadspreker. Dit stuk land lag waarschijnlijk in de buurt van de huidige Klappaardlos op het (s)Roets Veld.
Clappaerts Broek: naam van een stuk broekland, met als eerste deel een familienaam, vermoedelijk gelegen nabij Clappaert en de huidige Klappaardlos.
Clappaerts Veld: in het eerste deel van dit toponiem zit dezelfde familienaam als in de plaatsnamen Clappaert en Clappaerts Broek. Het Clappaerts Veld lag dan ook vermoedelijk in de buurt van deze twee toponiemen.
Compains: een stuk land in de buurt van de Keynaert, genoemd naar ene Compain (met genitiefverbuiging). Deze familienaam is afgeleid van het Oudfranse compaing, dat letterlijk betekent „hij die het brood deelt‟, dus „gezel, kameraad‟ (Debrabandere 1993 i.v. Compaan). In de bronnen vonden we een zekere adriaen compain (1577, RAR-LvZ 204, 18v).
Compains Veldeken: naam van een veldeken aan de Groene Weg, met in de voorbepaling opnieuw de familienaam Compain.
Danenveld: het Danenveld lag ten noorden van de Handzutter en ten westen van het Boyeveld. Gezien de persoonsnaam in het excerpt up dane[n] velt … west jan de hane (1550) vermoeden we dat de voorbepaling in de plaatsnaam Danenveld een samentrekking is van de familienaam de Hane, met de genitiefuitgang –(e)n.
Danerens Veld: het eerste deel van dit toponiem is zeker een persoonsnaam (vgl. de genitiefuitgang –s), maar bij Debrabandere vinden we geen Daneren-achtige familienaam terug. Op de kaart uit 1624 zien we dat het Danerens Veld precies dezelfde ligging als het 35
Danenveld heeft. Daarom achten we het zeer waarschijnlijk dat Danerens Veld een volksetymologische aanpassing van Danenveld is.
Dewetbroek: samenstelling van broek met als eerste deel de familienaam Dewet, die afgeleid is van het Franse gué „doorwaadbare plaats‟ (Debrabandere 1993 i.v. Duwez). Niet te lokaliseren.
Dewetweide: een weide is een perceel grond dat gebruikt wordt als graasland. Het eerste deel van het toponiem is dezelfde familienaam als in Dewetbroek. Ook de Dewetweide kunnen we niet lokaliseren.
Eierbos: naam van een bos op de Neerkouter, vermoedelijk genoemd naar iemand met de achternaam Eijer. Deze familienaam is een patroniem, d.i. een familie- of bijnaam naar de naam van de vader van de eerste naamdrager, in dit geval uit de Germaanse voornaam agiharja („zwaard‟ – „leger‟) (Debrabandere 1993 i.v. Eier).
Volgens Lindemans zou eier ook een volksetymologische aanpassing van egger kunnen zijn en duidt het toponiem een stuk land aan met een egger, d.i. een uitspringende hoek (Lindemans 1930:58).
Eierbroek: een stuk broekland naast het Eierbos, met in de voorbepaling vermoedelijk dezelfde familienaam.
Ermengardeveld: naam van een stuk land op de Neerkouter, aan de grens met Erwetegem. Ermengarde is een Germaanse vrouwelijke voornaam uit ermina-garda „groot‟-„strijd‟ (Debrabandere 1993 i.v. Ermens, Ermer(t), Hildegarde). Dit veld was dus in eigendom van een vrouw met die naam, ofwel van iemand die zo heette met zijn bij- of familienaam. Watté (1984: 93) vermeldt ook een Ermegaerdeveld in het uiterste noordwesten van de gemeente Erwetegem, wat ons laat vermoeden dat het hier om een grenstoponiem gaat.
Everinmeers: het eerste deel van de samenstelling is een afleiding van de persoonsnaam Ever, een bijnaam naar de diernaam (Debrabandere 1993 i.v. Ever). De Everinmeers lag vermoedelijk in de buurt van het Everins Veld.
36
Everins Veld: naam van een stuk land tussen de Driesstraat en de Smiskouter, met als eerste deel dezelfde familienaam (met genitiefsuffix) als in Everinmeers.
Everins Weide: een weide in de buurt van Dries 3, met in de voorbepaling dezelfde persoonsnaam als in Everinmeers en Everins Veld.
Fackers Broek: naam van een stuk broekland, met als eerste deel de familienaam Facker (met genitiefverbuiging), die verwijst naar het beroep van de vlasbreker (Debrabandere 1993 i.v. Facker). Niet te lokaliseren.
Feys Meers: een meers aan de Grote Bruul, genoemd naar iemand met de familienaam Fey (met genitiefverbuiging) of Feys.
(s)Fruyts Veld: het eerste deel in de naam van dit niet te lokaliseren veld is de familienaam Fruyt, een korte vorm van Godefroid of de beroepsnaam van de fruithandelaar (Debrabandere 1993 i.v. Fruit).
Geloots: naam van een niet te lokaliseren stuk land dat vermoedelijk genoemd werd naar iemand met de persoonsnaam Geloots of Gilloots, een variant van de familienaam Gillot (Debrabandere 1993 i.v. Gillot). De attestatie loets (1427) is dan een verkorte vorm van deze naam.
Geloots Veld: in het eerste deel zit dezelfde familienaam als in Geloots. Het Geloots Veld lag ten zuidoosten van de Molenkouter, aan de wegel die de huidige Sint-Goriksstraat met het gehucht Ten Bosse verbindt. De attestaties met sloot(s) zijn genitiefvormen (met prefix) van de verkorte vorm loots.
Gheraerts/Gheerts Veld: het Gheraerts/Gheerts Veld lag in het oosten van Sint-GoriksOudenhove, tussen het sMeys Broek en de huidige wijk Wolvenhoek. Het is de naam van een stuk land, met als eerste deel de familienaam Gheraert(s), afgeleid van de Germaanse voornaam Ger(h)ard (Debrabandere 1993 i.v. Geerts, Gerard). In de verdere geschiedenis van het toponiem overleefde de verkorte vorm Gheerts. Het eerste deel zou ook een voornaam kunnen zijn (met genitiefverbuiging), maar dat lijkt ons minder waarschijnlijk, aangezien we
37
de familienaam Gheerts ook op de legger van de Popp-kaart aantreffen. Van Durme (1988: 172) vermeldt overigens ene jan gheerts (1395) als inwoner van Sint-Goriks-Oudenhove.
Ghyskens Veld: het Ghyskens Veld lag tussen de huidige straat De Vlamme en de Boudenbeek, in de buurt van de Ziggers Berg. Het is de naam van een stuk land, met als eerste deel de familienaam Ghyskens, een verkleinvorm van Gijs (Debrabandere 1993 i.v. Gijskens). Het kan natuurlijk ook gaan om de voornaam Gijs (met diminutiefsuffix -ken en genitiefverbuiging), zoals we onder meer ook aantreffen in de plaatsnaam Ghysveld in het naburige dorp Erwetegem (Watté 1984: 88).
Goossens Veld: het Goossens Veld lag op de Neerkouter, in de buurt van het Groeiland. Het is de naam van een stuk land, met als eerste deel de familienaam Goossen (met genitiefverbuiging) of Goossens. Deze achternaam komt van Go(o)ssin, een vleivorm van Goos, zelf een verkorting van Goswijn (Debrabandere 1993 i.v. Goossen). Watté (1984: 93) vermeldt ook een Goosinsveld op het grondgebied van Erwetegem, in de buurt van ons toponiem, zodat we vermoeden dat het hier om een grenstoponiem gaat.
Goossens Veldeken: dit veldeken lag op de Hofkouter, in de buurt van de Eskouter. In de voorbepaling zit dezelfde familienaam als in het toponiem Goossens Veld.
sGravenbroek: het sGravenbroek lag op de Molenkouter. Het eerste deel van deze samenstelling wijst er vermoedelijk op dat dit stuk broekland aan een of andere graaf toebehoorde, hoewel we niet weten om welke graaf het zou kunnen gaan. Van Durme (1999: 73) verklaart het toponiem Gravenborre te Strijpen als volgt: “van de graaf van Egmont, dus van de heer”. Voor ons toponiem sGravenbroek gaat deze verklaring in ieder geval niet op, aangezien de oudste attestatie uit 1388 dateert en het geslacht van Egmont pas in 1516 in het bezit van het Land van Gavere en het Land van Zottegem kwam, door het huwelijk van Jan, graaf van Egmont, met Francisca van Luxemburg, dame van Gavere en Zottegem (Van Durme 1988: 206).
De beroemdste telg uit dat geslacht is Lamoraal, graaf van Egmont, die in 1568 op de Grote Markt in Brussel werd onthoofd onder het motto van majesteitsschennis (Blom & Lamberts 2004: 110), nadat hij door de hertog van Alva beschuldigd was van hoogverraad (De Potter & Broeckaert 1981: 337). Het stoffelijk overschot van de graaf van Egmont ligt, samen met dat 38
van zijn vrouw Sabina van Beieren, begraven in de crypte van de Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk in Zottegem. Het hart van de graaf wordt bewaard in een bronzen koffer in dezelfde crypte.
Het is natuurlijk ook mogelijk dat in het eerste lid de familienaam Graven of (De) Grave schuilt, oorspronkelijk de bijnaam van iemand die in dienst was van een graaf (Debrabandere 1993 i.v. Graaf).
Haantje: uit de excerpten blijkt dat het hier een stuk broekland betreft, gelegen naast de Keibroek. In de toponymie vinden we zeer veel herbergen terug met de naam Haan of Haantje. Bij De Flou vinden we bijvoorbeeld Haen (een herberg en wijk te Klemskerke), Haenken (een herberg te Adinkerke), Haenkin (een herberg te Dentergem) (De Flou, V, 1925: 203-211). Ons toponiem Haantje is dus mogelijk een stuk grond, toebehorend aan een herberg met de naam Haantje. Tenzij het eigendom of pachtgoed was van iemand met de achternaam d’Haene, de Hane, etc. In onze bronnen vonden we namelijk een zekere jan de hane (1550, RAG-N 8, 69v), die eigenaar was van het sHanengoed. In die hypothese kan het verkleinsuffix zowel op de persoon slaan als op het land. In het eerste geval zou de bezitter of de pachter in de volksmond Haantje zijn genoemd, in het tweede geval ging het om een betrekkelijk klein perceeltje.
Handzutter: een perceel tussen het Danerens Veld, het Boyeveld en de Verre Kouter. Vermoedelijk moet handzutter hier als een familienaam opgevat worden, oorspronkelijk de beroepsnaam van de handschoenmaker (Debrabandere 1993 i.v. Hantsetters).
Hasekens Meers: in het eerste deel van de naam van deze niet te lokaliseren meers schuilt de achternaam (de) Hase, oorspronkelijk een bijnaam naar de haas (Debrabandere 1993 i.v. Haas). Het diminutiefsuffix duidt erop dat de eigenaar of pachter van dit stuk grasland in de omgang Hazeken werd genoemd.
Hazaerts Broek: een stuk broekland naast de Sijvel, in de buurt van het (s)Roets Veld, genoemd naar iemand met de familienaam Hazaert. Voor Sint-Goriks-Oudenhove vonden we in de bronnen o.m. een zekere simoen hazaert (1577, RAR-LvZ 204, 7r) terug.
39
Hazenveld: het Hazenveld lag ten westen van de Hellendries, aan de grens met Strijpen. Sommige toponiemen met hazen als voorbepaling verwijzen daadwerkelijk naar plaatsen waar hazen huisden, zoals bijvoorbeeld de naam van het oude stadje Hazebroek in FransVlaanderen (Gysseling 1960: 460). Ook Lindemans (1933: 18) verklaart de Baardegemse plaatsnaam hasenvelt (1614) op die manier: “Het eerste lid zal wel de bekende viervoetige landlooper zijn.” Toch vermoeden we dat ons toponiem Hazenveld naar een persoon met de achternaam (de) Hase genoemd werd, omdat er op de Caerte Figurative uit 1624 op de plaats waar ons toponiem Hazenveld gesitueerd wordt, een zekere Jan de Hase vermeld staat. Daarnaast is in ons glossarium ook een Hasekens Meers geattesteerd, welke naam, gezien de genitief-s, zeker naar een persoon verwijst.
Heilige Geestbos: een bos in het uiterste noordwesten van de gemeente, dat aan de Armentafel of Heilige Geesttafel toebehoorde. Dat is een organisatie die instond voor de hulpverlening aan armen en wezen.
Herghers Dal: het grondwoord dal duidt op een laagte, in dit geval in de buurt van de Molenkouter. Het eerste deel van dit toponiem is de familienaam Herger (met genitiefverbuiging), uit het Germaanse harja-gaiza „heer, leger‟- „speer‟ (Debrabandere 1993 i.v. Herger).
Herghers Rot: een perceel op ontboste grond (vgl. het simplexe toponiem Rot), genoemd naar iemand met dezelfde familienaam als in de plaatsnaam Herghers Dal. Niet te lokaliseren.
sKeizers: een stuk land, genoemd naar ene (De) Keyser en gelegen op het (s)Roets Veld, in de buurt van het sKeizers Straatje. Deze achternaam was oorspronkelijk een bijnaam voor de keizer van een schuttersgilde (Debrabandere 1993 i.v. Keizer). Het betreft hier dus opnieuw een familienaam die op zichzelf tot toponiem evolueerde (vgl. Baseleer, Clappaert).
sKeizers Hoek: een stuk land op het (s)Roets Veld, dat net als het toponiem sKeizers genoemd werd naar iemand met de familienaam (De) Keyser. Het grondwoord hoek kan in de toponymie verschillende betekenissen hebben, waaronder „wijk, gehucht, buurt‟, „uithoek, plaats ver van de dorpskern‟ (Mattheeuws-Devos 1997: 17). Verder duidt hoek ook een plaats aan waar twee wegen elkaar kruisen. Deze laatste betekenis is van toepassing voor ons 40
toponiem sKeizers Hoek, aangezien dit stuk land op de hoek van het sKeizers Straatje en de Lange Straat gelegen was.
Kerkmeers: een meers op de sPapenkouter die eigendom van de kerk was.
Keynaert: de Keynaert lag op de Smiskouter, naast het Paradijs. Het betreft hier een familienaam die net als Baseleer, Clappaert en sKeizers op zichzelf tot toponiem evolueerde. Bij Debrabandere (1993 i.v. Caignaert) lezen we dat de achternaam afgeleid is van het Franse cagnard, d.i. een luiaard.
Keynaerts Broek: naam van een stuk broekland, met als eerste deel de familienaam Keynaert (met genitiefverbuiging). Het Keynaerts Broek lag vermoedelijk in de buurt van het toponiem Keynaert, maar bij gebrek aan context kennen we de precieze ligging ervan niet.
Letschens Bruul: in de voorbepaling van dit bruul-toponiem schuilt, vanwege de genitief, ongetwijfeld een persoonsnaam, maar we weten niet welke. Debrabandere (1993) vermeldt alleen de familienaam Letsch, maar een zo oostelijke naam is in Sint-Goriks-Oudenhove hoogst onwaarschijnlijk. Niet te lokaliseren.
Loos Bunders: de Loos Bunders lagen op de Neerkouter. Het toponiem benoemt vermoedelijk meerdere bunders land die genoemd werden naar iemand met de familienaam Loos(e), de bijnaam “voor iemand die loos is, d.w.z. vals, arglistig, slim, sluw” (Debrabandere 1993 i.v. Loos(e)).
Mans Veld: het Mans Veld lag ten noorden van het gehucht Ten Bosse. Het is de naam van een stuk land, met als eerste deel vermoedelijk de familienaam (De) Man of Mans. Tenzij het eerste deel de soortnaam leenman is en dit stuk land dus in het bezit was van een of andere leenman.
sMarteleeren Weide: een weide ten zuiden van het Steenland, met in de voorbepaling dezelfde familienaam als in sMarteleeren Hofstede, waarnaast deze weide gelegen was.
Mets: een stuk land op de Neerkouter, genoemd naar ene (de) Mets, de beroepsnaam voor de metselaar (Debrabandere 1993 i.v. Mets). 41
sMeys Broek: naam van een stuk broekland, met als eerste deel de familienaam Smeys of (de) Mey (met dubbele genitiefaanduiding). Zoals de meeste broek-toponiemen ligt ook deze plaatsnaam op een vochtig laagland bij een rivier(tje), namelijk de Zwalm, in het zuidwesten van Sint-Goriks-Oudenhove. Vandaag nog steeds bekend als het Smeyersbroek.
sPapenkouter: een akkerlandcomplex, genoemd naar de pape of dorpspriester, ofwel naar iemand met de achternaam Spapen of (de) Pa(e)pe. De sPapenkouter ligt in het zuiden van Sint-Goriks-Oudenhove en strekt zich daar verder uit over Sint-Maria-Oudenhove.
Planaard: een stuk land ten oosten van de Hurker en het Hurkerbos, genoemd naar iemand met de persoonsnaam Plana(e)rt, de Vlaamse volkstaalvorm van de Franse familienaam Planard.
(s)Pollaens Broek: een stuk broekland ten westen van het Raakveld, genoemd naar iemand met de persoonsnaam Pollaen. In het Middelnederlands was polane of pollane een gebruikelijke naam voor het land Polen (MNW i.v. Polane). De familienaam Pollaen sloeg dus aanvankelijk op iemand van Poolse afkomst, zoals Debrabandere (1993 i.v. Polanen) ook de familienaam van Polanen verklaart.
Pratermeers: de Pratermeers bevond zich in het uiterste westen van Sint-Goriks-Oudenhove, net boven het Broek en het Broekveld. In het Middelnederlands betekent preter of prater „weideopzichter, boswachter, veldwachter‟ (MNW i.v. Preter). Het toponiem kan dan verwijzen naar iemand die het beroep van prater uitoefende en de meers kreeg toegewezen “ter vergoeding van zijn ambt” (Van Durme 1999: 152). Daarnaast kan deze meers ook genoemd zijn naar iemand met de familienaam de Prater(e), welke achternaam we ook nu nog aantreffen in onze streek.
Praterveld: naam van een stuk land, met als eerste deel van de samenstelling opnieuw prater als beroepsnaam of als de familienaam de Prater(e). Het Praterveld lag ten zuiden van de Hellendries en strekte zich verder uit over Strijpen.
Priesterageland: een stuk land op de Molenkouter, dat toebehoorde aan de priesterage, d.i. het priesterhuis of de pastorie (MNW i.v. Priestrage).
42
(s)Ridders Veldeken: dit veldeken lag ten zuiden van het Rot en ten noorden van het Boyeveld. Het werd genoemd naar iemand met de familienaam (de) Ridder. Mogelijk slaat het niet te lokaliseren toponiem sRudders Veld op hetzelfde perceel, zodat het ook kan gaan om de achternaam de Rudder(e), een variant van (de) Ridder.
Robbins Broek: naam van een niet te lokaliseren stuk broekland, met als eerste deel de familienaam Robbins of Robbijn(s), een vleivorm van de Germaanse naam Robrecht (Debrabandere 1993 i.v. Robin). In de bronnen vonden we voor Sint-Goriks-Oudenhove o.a. ene laureys rubbins (1577, RAR-LvZ 204, 3v).
(s)Roets Veld: het (s)Roets Veld ligt tussen het Winkelveld en de naburige deelgemeente SintMaria-Oudenhove. Het is de naam van een akkerlandcomplex, met als eerste deel een persoonsnaam. Hoewel de attestatie vroetsvelt (1577) niet de oudste is, vermoeden we toch dat deze vorm de oorspronkelijke is. De bron waaruit deze attestatie komt, werd namelijk opgesteld door Bartholomeus Wiels. Die man was een „bijzonder ontvanger‟, een soort rentmeester, van de graaf van Egmont: Ter beheering dier goederen en inkomsten had de heer van Zottegem eenen bijzonderen ontvanger, die hem alle jaren de rekening zijner ontvangsten en uitgaven overlegde (De Potter-Broeckaert 1981: 356). Aangezien uit onze bronnen verder blijkt dat deze Batholomeus Wiels een inwoner van SintGoriks-Oudenhove was, nemen we aan dat de door hem opgestelde bronnen het meest betrouwbaar zijn.
De vorm vroetsvelt kunnen we dan als volgt verklaren: een samenstelling met in het eerste deel de familienaam de Vroed(e) (met ginitief-s), oorspronkelijk de bijnaam voor iemand die vroed, d.i. verstandig, wijs was (Debrabandere 1993 i.v. Vroede). In de 16e eeuw was de naam dan kennelijk verbasterd tot (s)Roets Veld.
Rongheveld: een stuk land naast de Sleimeers, dat vermoedelijk genoemd werd naar iemand met de familienaam Ronghe. Deze achternaam is afgeleid van het Middelnederlandse ronge „sport van een wagenladder‟ en was oorspronkelijk de bijnaam voor een wagenmaker (Debrabandere 1993 i.v. Ronge).
43
sRoucks Lochting: de naam van een lochting of moestuin naast het Everins Veld, met in de voorbepaling de familienaam (de) Rouck of een variant daarvan, wellicht een bijnaam voor iemand met zwart haar en/of een donkere huidskleur (Debrabandere 1993 i.v. Roek). Ook op de legger bij de Popp-kaart vinden we de achternaam Derouck terug.
sRudders Veld: dit veld werd genoemd naar ene de Rudder(e). Zoals vermeld bij het lemma (s)Ridders Veldeken heeft het toponiem sRudders Veld mogelijk betrekking op hetzelfde perceel, maar we kennen de precieze ligging ervan niet.
sRuters Lochting: een lochting of moestuin die zich net als sRoucks Lochting naast het Everins Veld bevond. In de voorbepaling zit de familienaam Ruter, die afgeleid is van het Middelnederlandse ruter dat oorspronkelijk „vrijbuiter, landloper, straatrover‟ betekende, maar later ook „krijgsknecht, soldaat‟ (MNW i.v. Ruter; Debrabandere 1993 i.v. Ruiter).
sRuters Meers: een niet te lokaliseren meers die genoemd werd naar iemand met dezelfde achternaam als in sRuters Lochting.
Schrijvers Veld: naam van een niet te lokaliseren veld, met als eerste lid de familienaam (de) Schrijver of variant, de beroepsnaam voor de griffier of klerk (Debrabandere 1993 i.v. Schrijver). Deze naam komt vandaag nog opvallend veel voor in Sint-Goriks-Oudenhove.
Sikkelveld: hoewel de voorbepaling het niet meteen laat vermoeden, werd dit veld wel degelijk naar een persoon genoemd. Het Sikkelveld lag namelijk aan de Ziggers Berg, welke hoogtenaam later ook als zickelberch (1475) verschijnt. Het eerste element in Sikkelveld was in oorsprong dus identiek met dat in Ziggers Berg, m.a.w. dit veld werd genoemd naar iemand met de persoonsnaam Zigger, een variant van de familienaam Seger(s) of Zeger. Later is men dat eerste deel dan blijkbaar gaan identificeren met het woord sikkel (vgl. ook Ziggers Berg).
Taelmans Veld: een stuk land op de Sleie, genoemd naar iemand met de achternaam Taelman(s). Een taalman was een redenaar, pleitbezorger of advocaat, iemand die dus een zaak van een ander bepleitte (Debrabandere 1993 i.v. Taalman). Deze familienaam komt ook veelvuldig voor in het register van de Atlas der Buurtwegen en op de legger van de Poppkaart.
44
Temmermans Bos: een niet te lokaliseren bos dat ofwel genoemd werd naar iemand die het beroep van timmerman uitoefende, ofwel naar iemand met de van de beroepsnaam afgeleide familienaam (de) Temmerman. Ten tijde van onze attestatie uit 1624 duidt het toponiem echter geen bos meer aan, maar verwijst het naar een perceel dat zijn naam geërfd heeft uit de tijd dat dit bos nog niet gerooid was.
Turloot: naam van een stuk land in de buurt van de sPapenkouter, genoemd naar ene Turloot, oorspronkelijk een “vleivorm op –lo(o)t van Brits-Keltische VN [= voornaam] Arthur” (Debrabandere 1993 i.v. Turlot).
Vadels Lochting: het eerste deel in de naam van deze niet te lokaliseren lochting is ongetwijfeld een persoonsnaam, maar we weten niet precies welke. Debrabandere vermeldt geen familienaam die ermee in verband gebracht zou kunnen worden.
Willebrechts Meers: een meers in de buurt van de Neerkouter en Traveins, aan de grens met Strijpen. In de voorbepaling schuilt de familienaam Willebrecht, die afgeleid is van de Germaanse naam wiljan-berhta „wil, wens‟ – „schitterend‟ (Debrabandere 1993 i.v. Wilbert).
Willemens Meers: deze meers werd vermoedelijk genoemd naar iemand met de familienaam Willemen(s), oorspronkelijk een vleivorm op –in van de Germaanse voornaam Willem (Debrabandere 1993 i.v. Willemijn). De ligging van de Willemens Meers kennen we niet.
Winderiks Meers: naam van een meers, met als eerste deel de familienaam Winderi(ck)x, een patroniem uit de Germaanse naam Winirich (wini: „vriend‟ – rîkja: „rijk, heersend‟) (Debrabandere 1993 i.v. Winrix). De Winderiks Meers ligt ten noorden van het sMeys Broek. b) Naar de vorm Blok: naam van een stuk land tussen het Hofland en de Grote Bruul. Het woord blok gaat onder meer terug op de Germaanse stam *biluka- en was volgens Gysseling (1978: 23) oorspronkelijk een graslandnaam. Een andere etymologie is biloke, waarbij blok-toponiemen volgende betekenis hebben: “groot rechthoekig perceel akkerland als onderdeel van het (gesloten) bewoningslandschap” (Van Durme 1988: 69). Ook bij Van de Walle-Devos (2006: 19) vinden we dezelfde betekenis terug: “(grote) stukken land van regelmatige vorm”.
45
Brede Veld: naam van een niet te lokaliseren veld, waarin het verbogen adjectief in het eerste lid op verschillende manieren verklaard kan worden. Enerzijds kan breed „van aanzienlijke breedte, wijd‟ betekenen, zodat ons toponiem op de vorm van dit veld zinspeelt. Anderzijds betekent breed ook „uitgestrekt‟ (Mattheeuws-Devos 1997: 97). In dat laatste geval is het benoemingsmotief eerder de grootte dan de vorm van dit perceel. Geer: het woord geer komt van het Germaanse *gaiza, dat „speer, werpspies‟ betekende. In de toponymie kreeg het de betekenis „spits toelopend stuk land‟ (Gysseling 1960: 390). Ons toponiem Geer, te situeren naast het sMeys Broek, heeft dus betrekking op een spits toelopend perceel of een perceel met een driehoekig uitsteeksel.
Kortenbos: naam van een niet te lokaliseren bos, met als eerste deel het adjectief kort. De bepaling kort in veld- en bosnamen geeft aan dat het genoemde stuk land opvallend kort is in vergelijking met zijn breedte en dus bijna vierkant van vorm, dit in tegenstelling tot veld- en bosnamen met het adjectief lang als bepaling. Ons toponiem Kortenbos heeft dus betrekking op een bos dat gekenmerkt werd door zijn vierkante vorm.
Kortenbroek: het Kortenbroek lag tussen de Eskouter en het (s)Roets Veld, in de buurt van de Kortenbroekweg op het Popp-plan. Net zoals bij de plaatsnaam Kortenbos verwijst het adjectief kort naar de vorm van de benoemde werkelijkheid, in dit geval een stuk broekland van geringe lengte, waardoor het een vierkantige vorm heeft.
Lange Baan: de Lange Baan lag ten oosten van de Hellendries en strekte zich verder uit op het grondgebied van Strijpen. Het grondwoord baan in dit toponiem heeft waarschijnlijk geen betrekking op een weg, maar wel op de primaire betekenis „effen vlakte, terrein‟ (MNW i.v. Bane), waaruit dan later de betekenis „weg‟ evolueerde. Het adjectief lang duidt erop dat het perceel een langwerpige vorm had, in tegenstelling tot toponiemen met kort, die eerder vierkant zijn. De Lange Baan was dus een lang, effen terrein.
Lange Lochting: het grondwoord lochting verwijst naar een moestuin of naar een klein omheind perceeltje, dicht bij een boerderij. Het adjectief lang duidt op de langwerpige vorm. De Lange Lochting bevond zich in de buurt van het Houttrappenveld.
46
Lange Rot: een rot of rode met een langwerpige vorm. Het Lange Rot bevond zich ten noorden van het Klaterbos en de Smiskouter, en strekte zich verder uit over de grens met Strijpen. De naam ging later over op de straat die erlangs passeert, namelijk de Langerotstraat, de vroegere naam van de huidige Molenhoek vanaf de Kromme Straat tot de Slijpstraat.
Lange Weide: een niet te lokaliseren weide met een langwerpige vorm.
Raakveld: een stuk land ten westen en ten zuiden van de Driesstraat, met als eerste deel vermoedelijk een variant van rac of rak dat „rechte strook of streek, ook strook land, vooral langs of aan een water‟ betekent (MNW i.v. Rac). Het Raakveld werd dus genoemd naar zijn langwerpige vorm. Als we naar de ligging kijken, zien we inderdaad dat het hier een strook land betreft langs een sloot, namelijk de Hondsgracht.
Winkel: een perceel dat de vorm heeft van een winkel of een hoek. Tenzij dit toponiem verwijst naar de ligging van het perceel, namelijk op een hoek, b.v. van twee wegen of van een groter complex, of in een uithoek, ver verwijderd van het centrum. De Winkel lag ten westen van de Molenkouter en ten zuiden van de Verre Kouter. c) Naar de begroeiing Bezembroek: een stuk broekland in de buurt van de Ziggers Berg, vermoedelijk genoemd naar het houtgewas dat erop stond en waaruit men bezems bond. Vele broeken werden na de privatisering ervan naar de eigenaar of de bewerker genoemd, zodat het eerste deel van de samenstelling ook de familienaam Bessem zou kunnen zijn, maar deze achternaam is vermoedelijk niet inheems in de streek.
Dokkeweide: naam van een weide ten oosten van de Kwaadmeers, in de buurt van de Grote Bruul. Het woord dokke is een onkruidbenaming voor verschillende planten met grote bladeren zoals de zuring, het klein hoefblad en de witte plomp (WNT i.v. Dokke). In het MNW (i.v. Docke) lezen we dat dokke vooral gebruikt werd als benaming voor de wilde zuring. Uit het WVD (III, Afl. 3: Flora) blijkt dat dokke tot op vandaag een erg verspreide onkruidnaam is in de Vlaamse dialecten. Eekhout: het grondwoord hout was vroeger het gewone woord voor „bos‟ (Gysseling 1978: 18). Vele bossen werden genoemd naar de boomsoort die er groeide en dat is ook hier het 47
geval. Het toponiem Eekhout verwijst namelijk naar een bos met eiken, gelegen aan de wijk Dries 1. Elshout: samenstelling van de boomnaam els met hout „bos‟, dus een bos met elzen. Het Elshout lag op de Smiskouter.
Klaterbos: het Middelnederlandse clater werd onder andere gebruikt als benaming voor verschillende planten, b.v. voor de ratel- of trilpopulier (WNT i.v. Klater). Deze populieren werden zo genoemd, omdat ze door hun grote lengte veel wind opvingen, zodat men een soort geraas of gekletter hoorde.
Dit Klaterbos lag ten westen van de Smiskouter en strekte zich verder uit over de grens met Strijpen. Van Durme verklaart het toponiem Klaterbos op het grondgebied van Strijpen overigens op dezelfde manier, namelijk een “bos van claters, d.w.z. ratel- of trilpopulieren, in boom- en struikgewas” (Van Durme 1999: 103).
Olmerij: een olmerij is een aanplant van olmen of iepen, in dit geval onder de Pering op de wijk Guchte.
Rietbos: een moerassig stuk land waar riet groeide, naast het Kattenbroek.
Stokt: de Stokt lag naast het Roomveld, in de buurt van het complex Sleie. Dit toponiem bestaat uit stok als grondwoord, vergezeld van een oud collectiefsuffix –t. Dit suffix is afgeleid van het Germaanse -oth / -uth (Devos 2006-2007: 8) en vormde verzamelnamen met de betekenis „veelheid van wat in het grondwoord wordt genoemd‟. In de toponymie leidde dit tot de toepassing „plaats waar zich zo een veelheid bevindt, plaats begroeid met zo een veelheid‟.
Indien we hier te maken hebben met een bos, dan verwijst stok naar een hoogstammig bos (Devos 2000: 76), aangezien stok in het Middelnederlands „boomstam, boomstronk‟ betekende (MNW i.v. Stoc).
48
d) Naar de omheining of naar de (natuurlijke of aangeplante) begroeiing errond Eskouter: de Eskouter ligt in de zuidwestelijke hoek van Sint-Goriks-Oudenhove, aan de grens met Sint-Maria-Oudenhove en Michelbeke. In het eerste deel van dit toponiem herkennen we de boomnaam es. Dit akkerlandcomplex werd dus naar de begroeiing errond genoemd.
Pering: de Pering bevond zich in de buurt van de wijk Guchte, tussen het Guchterveld en Berg 2. Pering is vermoedelijk een variant van Middelnederlands perrik, ontleend aan middeleeuws Latijn parricus, waarop ook het nog gebruikelijke woord perk teruggaat. De betekenis is „omheinde plaats, afgesloten ruimte‟ (MNW i.v. Parc). Tegenover perrik vertoont het door ons geattesteerde pering klinkerrekking en een wellicht volksetymologische aanpassing van het eindsegment aan het bekende suffix –ing. Tot dezelfde woordfamilie behoort waarschijnlijk ook het woord perre, dat toponymisch voorkomt in de betekenis „afsluiting‟, en ook is neergeslagen in de familienaam (Van de) Perre en zijn vele varianten (Debrabandere 1993 i.v. Perre). Op de legger bij de Popp-kaart vinden we de familienaam Vandeperre terug, waarbij de vraag rijst of ons toponiem daar misschien een volkse variant van is, zodat het perceel genoemd is naar een voormalige eigenaar of pachter. Die enigszins gezochte veronderstelling valt niet aan de hand van historische attestaties te onderbouwen. Daarom geven we de voorkeur aan de verklaring van pering als variant van perrik „omheinde plaats‟.
In die hypothese is ons toponiem Pering verwant met de gemeentenaam Parike. Deze nederzettingsnaam werd met het prehistorisch suffix –ancom gevormd, dat oorspronkelijk waarschijnlijk „woonplaats‟ of gewoon „plaats‟ betekende (Devos 2006-2007a: 3). Devos schetst dan ook volgende evolutie: Par-n-ancom > (Belg.) Parnankiom > Parike, waarbij het eerste deel waarschijnlijk verwant is met het Nederlandse park, perk „omheinde ruimte‟. Ook Gysseling (1978: 6-7) komt tot dezelfde conclusie: “De betekenis van *parnankom is denkelijk te vergelijken met die van het daaruit ontstane Nederlands park, perk „omheinde ruimte‟”.
Perrebos: zoals hierboven vermeld bij het toponiem Pering is perre een Middelnederlandse ontlening aan het Latijnse parricus en betekent het woord „afsluiting‟. Bij Van de WalleDevos (2006: 27) lezen we dat perre in de Vlaamse toponymie “vaak op een omheining van
49
lat- of vlechtwerk [wijst], bepaaldelijk rond akkerland”. Ons toponiem Perrebos, dat we overigens niet kunnen lokaliseren, zou dan naar een omheind bos verwijzen. Tenzij we hier wel degelijk met de van het woord perre afgeleide familienaam (Van de) Perre te maken hebben, zodat dit bos naar de eigenaar werd genoemd.
Sleebroek: een stuk broekland aan het Molenstraatje, vermoedelijk genoemd naar een haag van sleedoorn die errond stond. Tenzij dit broek gekenmerkt werd door een sleedoornbosje of een enkele sleedoorn in de buurt. In dat geval is het benoemingsmotief de ligging.
e) Naar de bodemgesteldheid of de bodemsoort Dolaag: een doodlaag, met assimilatie dolaag, is een plek met onvaste bodem vanwege een onderaardse waterader. Men kan er met de paarden in verzinken (WVD Ι, Afl. 1: 67). Dit toponiem lag in de buurt van het gehucht Ten Bosse.
Droge Weide: een weide ten oosten van de Driesstraat, naast het Everins Veld. Het verbogen adjectief droge duidt op de droge bodem van dit stuk graasland. Volgens Van Durme heeft het adjectief in het toponiem Droge Weide te Velzeke “niets te maken met de kwaliteit van het geteelde gewas […]. Een droge weide is dan ook niet in de eerste plaats een schraal graasland, zoals de meeste auteurs beweren, maar wel een niet-alluviaal graasland” (Van Durme 1988: 139).
Dullendries: de Dullendries lag in het westen van Sint-Goriks-Oudenhove, maar we kennen de precieze ligging ervan niet. Het woord dul in de voorbepaling is de westelijke gepalataliseerde variant van het Nederlandse dol, dat „kwaad‟ of „boos‟ betekent (Van de Walle-Devos 2006: 74). In de veldnaamgeving duidt dul / dol op de slechte kwaliteit of de moeilijke bewerkbaarheid van de bodem.
Groeiland: het Groeiland lag aan de grens met Erwetegem en strekte zich verder uit over het grondgebied van die gemeente. Het eerste deel van dit toponiem is de stam van het werkwoord groeien en betekent „groeivermogen, groeikracht‟ (WNT i.v. Groei). Het Groeiland verwijst dan naar een stuk grond dat zeer vruchtbaar was en dus een goede opbrengst gaf. Tenzij groeien hier opgevat dient te worden in de betekenis die het WVD eraan
50
geeft voor het zuiden van Oost-Vlaanderen, namelijk „het naar de oppervlakte komen van stenen of keien bij de bewerking van akkerland‟ (WVD I, Afl. 1: 52).
Kattenbroek: het Kattenbroek lag in de buurt van het Raakveld, het Rietbos en het Dal. Over kat-toponiemen is al heel wat geschreven door diverse toponymisten, maar niet alle voorgestelde interpretaties zijn even aannemelijk. In haar artikel “Betekenis en motivering van enkele diernamen in de toponymie” geeft Devos (2002: 205-224) een kritisch overzicht van de belangrijkste hypotheses. Zij komt tot de constatering dat er m.b.t. kat-toponiemen een onderscheid gemaakt dient te worden tussen laaglandtoponiemen en hoogtenamen. Aangezien we hier met een broek-toponiem te maken hebben, beperken we ons in deze verklaring tot de mogelijke betekenis van het bestanddeel kat in namen voor laag en waterziek terrein.
In kat-toponiemen die betrekking hebben op laaggelegen gebieden moet waarschijnlijk niet aan de diernaam gedacht worden. Veeleer is kat in dat geval een volksetymologische aanpassing van het woord kaats of een variant daarvan. Kaats is een oud woord voor „slijk, modder, drek‟, waarvan vandaag “enkel in de Duitse dialecten nog onverdachte sporen teruggevonden [worden]” (Devos 2002: 218), zoals het Rijnlandse woord Katsch, dat “verschillende met slijk verwante dingen aanduidt, zoals slijm, snot en bietenpulp”. In het Middelnederlands is het woord niet geattesteerd, omdat het waarschijnlijk al uit het gewone taalgebruik verdwenen was, “wat aannemelijk maakt dat het als eigennaamsbestanddeel al vroeg ondoorzichtig was geworden, en vatbaar voor volksetymologische gelijkmaking met de diernaam kat” (Devos 2002: 219).
Gezien het grondwoord broek, dat vochtig laagland aanduidt, en gezien de ligging van ons toponiem Kattenbroek in de buurt van het Rietbos (riet komt veelal in vochtige gebieden voor) en het Dal, lijkt het ons plausibel dat het eerste deel katten een volksetymologische variant van de slijknaam kaats is.
Kei: naam van een perceel waar keien in de grond zaten. De Kei lag tussen de Ganzendries en het sMeys Broek.
Kwaadmeers: deze meers bevond zich ten westen van de Grote Bruul. Het adjectief kwaad heeft betrekking op een aantal slechte eigenschappen, zoals „schraal, onvruchtbaar‟, „zwaar, slijkerig, moeilijk te bewerken‟ en „moerassig‟ (Devos 1992: 37). Gezien de ligging van ons 51
toponiem Kwaadmeers in het overstromingsgebied van de Zwalm lijkt de betekenis „moerassig‟ hier het meest in aanmerking te komen.
Rauwakker: niet te lokaliseren. Het Middelnederlandse adjectief rauw betekent o.a. „onbewerkt‟ (MNW i.v. Rau) of ook wel „kaal, open, zonder plantengroei‟ (WNT i.v. Rauw). Van Durme (1999: 153) vermeldt een Rauwakker te Bevegem en Sint-Maria-Oudenhove en verklaart het toponiem als volgt: “Mnl. rauackere „ruwe, woeste, braakliggende akker‟, mogelijk ook „niet zo vruchtbaar‟, dus op de kwaliteit van de bodem zinspelend”.
Rauwe Veld: een niet te lokaliseren stuk land dat vermoedelijk genoemd werd naar de mindere kwaliteit van de bodem (vgl. Rauwakker). De semantische overeenkomst tussen rauw „ruw, woest‟ en de primaire betekenis „woeste vlakte‟ van veld (vgl. paragraaf 2.5.2) is zeer opmerkelijk, aangezien “Zuid-Oost-Vlaanderen met zijn bekende landhonger bijna geen primaire betekenissen meer bewaard heeft” (Van Durme 1986: 266). Het zou hier dus om een tamelijk oud toponiem kunnen gaan, maar wij hebben het slechts één maal geattesteerd gevonden en wel in de 17e eeuw.
Steenbroek: het Steenbroek lag ten oosten van de Sleie, aan de grens met Erwetegem. Vermoedelijk gaat het hier om een grenstoponiem, aangezien we in de Penningkohieren van Erwetegem ook een steynbrouck (1571) aantroffen, dat Watté (1984: 95) aan de grens met Sint-Goriks-Oudenhove situeert. Het betreft hier een stuk broekland dat vermoedelijk genoemd werd naar het feit dat er stenen in de grond zaten, eventueel afkomstig van het puin van vroegere bewoning.
In de onmiddellijke omgeving van ons toponiem Steenbroek, maar op het grondgebied van Erwetegem, bevinden zich de volgende plaatsnamen, waarvan de attestaties eveneens uit de Penningkohieren komen: steenberghen (1571), steenberghen brouck (1571), steenberghen velt (1571). Het landschap op die plaats moet daar dus zeker gekenmerkt geweest zijn door de aanwezigheid van stenen in de bodem.
Steenland: het Steenland lag ten noorden van de Driesstraat, in de buurt van sMarteleeren Weide. Een deel van het traject van de vroegere Driesstraat heet nu trouwens Steenland. Het is de naam van een stuk land met een steenachtige bodem of waar stenen in de grond zaten.
52
Zavel: een perceel op de Verre Kouter, dat gekenmerkt werd door de aanwezigheid van zavel in de bodem.
Zure Meers: een meers op zure grond, met een zure bodem. De Zure Meers lag ten zuiden van het gehucht Verren, aan de grens met Sint-Maria-Oudenhove. f) Naar een reliëfkenmerk Dal: het woord dal duidde vroeger hetzelfde aan als vandaag, namelijk een laagte, dikwijls tussen twee glooiingen. Dit Dal was gesitueerd tussen de heuvel Berg 2 en het Raakveld.
Dellet: een stuk land in de buurt van het Raakveld en het Dal. De vorm dellet komt van het Germaanse *daljō „dal‟ met het collectiefsuffix –itja (Van Durme 1988: 116). Delling: het Middelnederlandse delling betekent hetzelfde als dal, namelijk „laagte, vallei‟ (MNW i.v. Dellinge). De Delling bevond zich naast het toponiem Dellet.
Hellendries: de Hellendries lag ten noorden van het Praterveld en ten westen van de Lange Baan. Het grondwoord dries verwijst hier niet naar een gehuchtpleintje, maar heeft vermoedelijk betrekking op een voormalige gemeenschappelijke weide. In de voorbepaling schuilt het woord helle (met tussen-n), een substantivische afleiding van het werkwoord hellen met de betekenis „afhelling‟ (Van Durme 1988: 246). Ons toponiem verwijst dus naar een dries met een afhellend reliëf. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat er ook een Opperste Hellendries is geattesteerd (zie aldaar).
Hoge Sleimeers: een stuk land op het complex Sleie. Het adjectief hoog in de bepaling van deze plaatsnaam werd gebruikt om dit relatief hoger gelegen perceel te onderscheiden van de lager gelegen Nederste Sleimeers. Beide percelen maken deel uit van één en dezelfde Sleimeers (zie aldaar voor de betekenis). Hullendries: in het eerste lid schuilt het woord hul, dat “bij voorkeur op heuvels van bescheiden hoogte” (Mattheeuws-Devos 1997: 133) slaat. Deze dries werd dus zo genoemd, omdat hij gekenmerkt werd door een hoogte of hul. Gezien de ligging van dit toponiem in de onmiddellijke nabijheid van de Hellendries zullen beide plaatsnamen variante namen voor dezelfde dries zijn. In dat geval kan slechts één van de twee naamsvormen oorspronkelijk zijn 53
en is de andere een volksetymologische variant. De chronologie van de attestaties geeft hieromtrent geen enkele aanwijzing, want beide naamsvormen zijn pas in de late 16e eeuw geattesteerd. De frequentie waarmee die vormen geattesteerd zijn, wijst wel in de richting van Hellendries als etymologische “juiste” vorm, want die is drie keer geattesteerd, en Hullendries slechts één keer.
Nederste Bosserveld: nederste is hier de overtreffende trap van het adjectief neder dat „beneden, laag, laaggelegen‟ betekent. Het werd gebruikt om dit lager gelegen perceel te onderscheiden van het hoger gelegen Overste Bosserveld. Beide percelen maken deel uit van één en hetzelfde Bosserveld, aan de voet van de Ziggers Berg (vgl. Bosserveld).
Nederste Sleimeers: in tegenstelling tot de hoger gelegen Hoge Sleimeers verwijst Nederste Sleimeers naar het lager gelegen perceel van één en dezelfde Sleimeers op het complex Sleie.
Nederste Veld: net zoals in de plaatsnamen Nederste Bosserveld en Nederste Sleimeers wordt nederste hier gebruikt om een onderscheid te maken tussen een hoger en lager gelegen perceel van één en hetzelfde veld. Niet te lokaliseren. Neerkouter: neer is de samengetrokken vorm van neder en betekende vroeger „beneden, laag, diep‟, in tegenstelling tot over „hooggelegen‟ (MNW i.v. Neder). De Neerkouter ligt in het oosten van Sint-Goriks-Oudenhove en grenst aan Strijpen.
Opperste Hellendries: het adjectief opperste duidt op de hoogteligging van dit perceel. De Opperste Hellendries was dus het hoogst gelegen in vergelijking met de Middelste Hellendries en een hypothetische, want niet geattesteerde Nederste of Onderste Hellendries.
Opperste Kei: het hoogst gelegen deel van de Kei.
Overste Bosserveld: het toponiem Overste Bosserveld duidt, in tegenstelling tot het lager gelegen Nederste Bosserveld, het hoger gelegen perceel van één en hetzelfde Bosserveld aan.
54
g) Naar de uitgestrektheid of de relatieve grootte Bunder: een perceel ter grootte van een bunder. Bunder was vroeger een landmaat en bedroeg in onze streek 1ha 22a 98ca (Van Durme 1999: 22). De Bunder lag tussen de Verre Kouter en de Winkel.
Bunderken: één klein perceel dat ontstond door de verkaveling van een stuk land ter grootte van een bunder. Het Bunderken lag tussen de Zwalm en de Eskouter. Gezien de overeenkomstige ligging van het Bunderken en de Drie Bunderkens vermoeden we dat het Bunderken een onderdeel van deze Drie Bunderkens is.
Bunderkens: aangezien we ook hier met een diminutiefsuffix te maken hebben, heeft dit toponiem waarschijnlijk betrekking op verscheidene bijeenliggende kleine percelen, ontstaan door verkaveling van een stuk land ter grootte van een bunder. De Bunderkens kunnen we niet lokaliseren.
Drie Bunderkens: door het diminutiefsuffix vermoeden we dat deze plaatsnaam drie bijeenliggende kleinere percelen aanduidt die, net zoals Bunderkens, ontstaan zijn door verkaveling van een stuk land ter grootte van een bunder. De Drie Bunderkens lagen net zoals het Bunderken in de buurt van de Eskouter.
Grote Bruul: vermoedelijk heeft het grondwoord bruul hier in oorsprong de betekenis „laaggelegen grasland in collectief gebruik‟, aangezien het hier daadwerkelijk om een laaggelegen plaats gaat. De Grote Bruul bevind zich namelijk in het overstromingsgebied van de Zwalm, in de noordwestelijke uithoek van Sint-Goriks-Oudenhove. Grote verwijst naar de uitgestrektheid of relatieve grootte van het perceel.
Houwken: het Houwken lag in de buurt van het Raakveld. Hoewel houw oorspronkelijk „hakbos‟ betekent (Mattheeuws-Devos 1997: 124), wordt de werkelijkheid achter dit toponiem niet onthuld door de attestatie. We weten dus niet of het toponiem ten tijde van de attestatie nog op een bos betrekking had. Misschien was dat bos al gerooid en ging de naam over op een perceel dat eruit gewonnen werd. Het diminutiefsuffix zinspeelt op de geringe grootte van dat bos.
55
h) Naar de ligging Borrebroek: een stuk broekland dat gekenmerkt werd door de aanwezigheid van een borre (door assimilatie uit Middelnederlands borne, vgl. de familienaam Vanden Borre) of bron. Het Borrebroek lag op de Molenkouter.
Borreweide: een stuk graasland op de Molenkouter, in de buurt van dezelfde borre of bron als het Borrebroek.
Bosveld: naam van een stuk land op de Sleie, dat vermoedelijk genoemd werd naar zijn ligging nabij een hoogstammig bos, in het glossarium terug te vinden onder het lemma Bos 1. Tenzij het Bosveld gelegen was op het territorium van het voormalige Bos 1.
Broek: een stuk land dat op een voormalig broek lag en dus wellicht waterziek hooiland was. Het Broek lag ten westen van de Verre Kouter, naast de Pratermeers.
Broeksken: zie vorig toponiem. Het diminutiefsuffix duidt erop dat dit perceel relatief klein geweest zal zijn. Het Broeksken lag op de Neerkouter, onder de Geldberg.
Broekveld: een stuk land in de onmiddellijke omgeving van het Broek, net onder de Pratermeers.
Dalbos: het Dalbos lag tussen het Guchterveld en het Hurkerbos. Op de Caerte Figurative van 1624 zien we dat het Dalbos op dat moment zeker nog een bos was en dus nog niet gerooid was. Dit bos werd naar zijn ligging in de buurt van het Dal genoemd.
Dellingbroek: een stuk broekland, genoemd naar zijn ligging in de onmiddellijke omgeving van de Delling (zie aldaar voor de verklaring van de voorbepaling).
Dijk: een stuk land, genoemd naar de aanwezigheid van een dijk, d.i. een waterkering langs een waterloop. De referent van dit toponiem lag in de buurt van de plaats Ter Houttrappen.
Dolaagbroek: een stuk broekland dat vermoedelijk deel uitmaakte van de Dolaag. Tenzij het eerste deel van de samenstelling betrekking heeft op de bodemgesteldheid zelf van dit stuk
56
broekland en Dolaagbroek dus niet noodzakelijk in de omgeving van de Dolaag gesitueerd moet worden (vgl. Dolaag voor de betekenis van de voorbepaling).
Dolaagmeers: een meers die, net zoals Dolaagbroek, vermoedelijk deel uitmaakte van de Dolaag. Tenzij ook hier dolaag verwijst naar de bodemgesteldheid zelf (vgl. Dolaag voor de betekenis van het eerste deel).
Dweersveld: het Dweersveld lag in de noordoostelijke uithoek van Sint-Goriks-Oudenhove en strekte zich verder uit over Strijpen (zie Van Durme 1999: 187). Het eerste lid dweers is een dialectische variant van het woord dwars en duidt erop dat dit perceel dwars lag t.o.v. andere percelen. Gescheidhaag: onder het eerste lid gescheid verstaan we „grensscheiding‟ of „grens‟ (MNW i.v. Gesceet). Ons toponiem Gescheidhaag verwijst dus oorspronkelijk naar een haag die iets begrenst, b.v. een haag op de scheiding van twee eigendommen. Blijkens het excerpt uit 1457 was de naam op dat moment al overgegaan op een stuk broekland. Niet te lokaliseren.
Gewad: het Middelnederlandse gewad is met het prefix ge- afgeleid van ofwel de stam van het werkwoord waden „door (ondiep) water lopen‟, ofwel van het substantief wad, dat al in het Middelnederlands voorkwam als afleiding van datzelfde werkwoord. Een wad of gewad is een plaats waar men een waterloop kan oversteken (MNW i.v. Gewat en i.v. Wat). Niet te lokaliseren.
Groeilandveld: een stuk land naast het Groeiland.
Groene Paal: uit het citaat op molencout[re] an den groen[en] pael (1388) valt niet uit te maken of we hier met een soortnaam, dan wel met een eigennaam te maken hebben. Indien Groene Paal toch een toponiem zou zijn, dan verwijst deze plaatsnaam naar een perceel op de Molenkouter, genoemd naar een groene grenspaal in de buurt.
Grotebruulmeers: een meers nabij de Grote Bruul.
Guchtermeers: een meers, genoemd naar zijn ligging op of in de buurt van de wijk Guchte.
57
Guchterveld: een stuk land op de wijk Guchte.
Heldergembroek: dit stuk broekland lag op de wijk Heldergem.
Hofkouter: dit akkerlandcomplex in de buurt van de Eskouter werd vermoedelijk genoemd naar zijn ligging in de omgeving van een hof of erf. Tenzij het eerste deel verwijst naar de bezitter van deze kouter, namelijk een of ander hof, en dit toponiem dus niet noodzakelijk in de buurt van een hof moet worden gesitueerd.
Hofland: een perceel akkerland, gelegen tussen de Grote Bruul en het Rot. Net als bij het toponiem Hofkouter werd dit perceel vermoedelijk genoemd naar de aanwezigheid van een hof in de onmiddellijke omgeving. Als we kijken naar de ligging van dit perceel, kunnen zowel sBaerts Stede als sMarteleeren Hofstede hiervoor in aanmerking komen.
Houttrappenveld: het Houttrappenveld ligt ten noorden van het Steenland en werd genoemd naar de ligging in de buurt van de plaats Ter Houttrappen. Vandaag bestaat nog steeds het Houtroepersveld (op de Popp-kaart: Hetraepersveld, met dialectische uitspraak van het woord hout), een volksetymologische aanpassing van het in ons glossarium geattesteerde Houttrappenveld.
Hurkerbos: dit bos ten oosten van Berg 2 dankt zijn naam aan de ligging nabij de plaatsnaam Hurker (zie aldaar voor een mogelijke betekenis).
Kammeland: het Kammeland lag ten westen van de dorpskern, naast de Molenberg. De naam van dit perceel akkerland duidt vermoedelijk op de nabijheid van een kam of brouwerij. Tenzij dit stuk land aan een brouwerij toebehoorde (in dat geval genoemd naar de bezitter of gebruiker). Deze brouwerij behoorde bij de hofstede van het kasteel (Watté 1990: 50). Op dit Kammeland werden de gewassen geteeld die men dan later gebruikte in de brouwerij.
Kareelweide: een weide op de Neerkouter, naast Braembosch Stede. Het woord kareel is afgeleid van het Franse carel, quarel, dat zelf van het Latijnse quadrum „vierkante steen‟ komt (MNW i.v. Careel). Bij Mattheeuws-Devos (1997: 111) lezen we dat de kareel of kareelsteen een soort tichelsteen was, “die uit magere, geelbruine klei in een kareeloven werd
58
gebakken”. Ons toponiem Kareelweide werd dus genoemd naar de ligging nabij een kareel- of steenoven.
Keibroek: een stuk broekland naast de Kei. Kersere: niet te lokaliseren. Bij Teirlinck (1908-1922, Π: 122) vinden we o.a. keerzere „kerseboom‟ terug. Ook Van Durme (1988: 348-349) verklaart het Velzeekse toponiem Kerserke als diminutief van een aloud Zuid-Oost-Vlaams woord kerser, met dezelfde betekenis. We vermoeden daarom dat ons toponiem Kersere betrekking heeft op een stuk land dat genoemd werd naar een kersenboom in de buurt.
Konduit: het in het glossarium geattesteerde codduut is vermoedelijk een corrupte spelling voor het Middelnederlandse conduut, dat „kanaal‟ of „afvoerweg voor water‟ betekent en afgeleid is van het Franse conduit (MNW i.v. Conduut). Het niet te lokaliseren toponiem Konduit heeft dus waarschijnlijk betrekking op een stuk land dat genoemd werd naar de ligging in de buurt van zo‟n afvoerpijp voor water.
Kouterbos: naam van een bos dat genoemd werd naar zijn ligging in de buurt van een kouter, in dit geval vermoedelijk de sPapenkouter.
Langebaanmeers: deze meers bevond zich net onder de Lange Baan.
Loge: naam van een stuk land ten oosten van de Neerkouter, in de buurt van de Traveinsbeek. In het glossarium vinden we zowel vormen met loge als met love terug. Bij Devos (1991b: 24) lezen we dat beide woorden teruggaan op Germaans laubja, met daarin de stam laub, d.i. „loof, gebladerte‟. Oorspronkelijk betekenen loge en love dan „hut of dak uit bebladerde takken‟ (vgl. ook MNW i.v. Loodse). Later werd met loge of love o.a. verwezen naar een stal of schuilplaats voor mens of dier. Ons toponiem Loge duidt dan ook vermoedelijk een stuk land aan waarop een dergelijk schuilhok stond.
Middelste Hellendries: de middelste kavel van de voorheen onverkavelde Hellendries, genoemd naar de centrale ligging tussen de Opperste Hellendries en een hypothetische, want niet geattesteerde Nederste of Onderste Hellendries.
59
Molenkouter: een akkerlandcomplex nabij een daar gelegen windmolen. De Molenkouter ligt zuidwestelijk van de dorpskern op het hoogste punt van Sint-Goriks-Oudenhove, wat o.a. bevestigd wordt door de vermelding van berg in het excerpt up de muelecautere ten beerghe (1446). Deze berg werd ook wel de Molenberg genoemd, omdat de windmolen waarvan sprake zich op de top van deze heuvel bevond.
Molenveldeken: een perceel akkerland dat zich in de onmiddellijke omgeving van de Nedermolen bevond, de watermolen op de wijk Boenbeke.
Neerhofveld: een stuk land in de buurt van een neerhof, de lager gelegen hoeve bij een kasteel. Het Neerhofveld lag dus waarschijnlijk in de buurt van de hofstede aan de dorpskern.
Paalveld: het Middelnederlandse pael duidt een grenspaal aan en bij uitbreiding ook de grens zelf (MNW i.v. Pael). Het eerste deel van dit toponiem verwijst dus naar de ligging, namelijk nabij een grenspaal of een grens. Het Paalveld lag ten noorden van de Hofkouter, in het zuidwesten van de gemeente.
Paalveldeken: een perceel akkerland, vermoedelijk genoemd naar de ligging nabij een grenspaal of een grens. Tenzij dit perceel zijn naam kreeg door zijn ligging op of nabij het Paalveld. Misschien was het een jongere kavel van het Paalveld.
Paradijsmeers: de Paradijsmeers lag naast het Everins Veld en werd genoemd naar de ligging nabij het Paradijs.
Poeldries: deze dries werd genoemd naar zijn ligging in de buurt van de Poel.
Scheidhaag: het woord scheidhaag is in de tegenwoordige Vlaamse dialecten het meest verspreide woord voor een haag op de scheiding van twee eigendommen (WVD I, Afl. 1, 193). Ons toponiem Scheidhaag lag in de buurt van de Ziggers Berg.
Sleibos: een bos op het complex Sleie. De enige attestatie die we hebben, is die van op de Caerte Figurative uit 1624, waarop we zien dat het Sleibos ten tijde van de attestatie nog steeds bos is.
60
Sleibroek: een stuk broekland, vermoedelijk gelegen op de Sleie. Tenzij het eerste deel van de samenstelling naar de bodemgesteldheid zelf verwijst, namelijk glibberig, en Sleibroek dus niet noodzakelijk in de omgeving van de Sleie gesitueerd moet worden. Maar gezien de ligging van het Sleibos, de Sleimeers en het Sleiveld lijkt dit laatste ons minder waarschijnlijk.
Sleimeers: een meers op of in de buurt van het complex Sleie, zoals blijkt uit onderstaand excerpt, ontleend aan Van Durme, die bij zijn verklaring voor het toponiem Sleie in Strijpen volgende opmerking maakt: Niet te verwarren met de Sleie te Sint-Goriks, alwaar: jan dolage … een dachwant lants ende een half gheleghen up de sleyde an bors lochtiin ende vp een dachwant mersch gheleghen ende gheheeten sleydemersch, 1357, Oorkondenboek van Velzeke (Van Durme 1999: 164). Sleiveld: dit veld lag eveneens op de Sleie, net boven het Sleibos.
Smiskouter: de Smiskouter ligt ten westen van de Kromme Straat, aan de grens met Strijpen. In onze bronnen vinden we de vorm smesse, het Middelnederlandse woord voor een smederij (MNW i.v. Smisse), dat trouwens nog steeds voorkomt in het huidige dialect. De Smiskouter is dus een akkerlandcomplex, genoemd naar een smederij in de buurt of een kouter die eigendom was van een smidse. Mogelijk gaat het om de woning die we attesteerden als Smids Stede, die zich vermoedelijk in de buurt van de Smiskouter bevond. Dat het eerste deel van de samenstelling zou verwijzen naar een voormalige bezitter of pachter met de naam (de) Smid(s), lijkt ons onwaarschijnlijk, aangezien het benoemingsmotief voor bijna alle koutertoponiemen in onze bronnen iets anders is dan de eigenaar, in tegenstelling tot de broek- of veld-toponiemen.
Staart: naam van een perceel op de Smiskouter, ten westen van de Driesstraat. De vormen stert en steert in onze attestaties zijn dialectische varianten van het Nederlandse staart, die trouwens ook tot het huidige dialect van de streek behoren. Het woord staart, dat het achterste lichaamsdeel van een dier benoemt, werd al in het Middelnederlands metaforisch gebruikt voor „het achterste gedeelte van iets‟ (MNW i.v. Stert). Lindemans (1952: 188-189) zegt hierover het volgende: “Staart verschijnt in de plaatsnamen met de metaphorische betekenis „langwerpig eindstuk van iets‟”. Ons toponiem Staart verwijst dus waarschijnlijk naar het
61
achterste perceel of eindstuk van een groter complex, wat blijkt te kloppen met de ligging ervan. De Staart lag namelijk op het einde van de Smiskouter, aan de grens met Strijpen.
Strijdmeersveld: een veld in de onmiddellijke omgeving van de Strijdmeers.
Ter Blokstichel: een stichel is een opstapje om over een omheining te klimmen en dient dus “als toegang tot een omheind terrein” (Van Durme 1999: 25). Het eerste deel blok duidt aan om welk soort stichel het gaat. Een blokstichel is een stichel met een houten i.p.v. een stenen overstapje (Van Durme 1999: 43). Het niet te lokaliseren toponiem Ter Blokstichel heeft dus betrekking op een omheind perceel dat gekenmerkt wordt door een houten stichel in de buurt om over de omheining te klauteren.
Ter Elst: deze naam duidt een plaats in de buurt van de wijk Dries 1 aan, maar we kennen de precieze ligging ervan niet. Ter Elst betekent letterlijk „aan of bij de elst‟, waarin elst een afleiding is van de boomnaam els met het collectiefsuffix –t. Elst betekent dan letterlijk: „plaats waar veel elzen staan‟ en in de praktijk „elzenbos‟. Het toponiem Ter Elst heeft dus betrekking op een plaats in de buurt van een elzenbos. Uit onze enige attestatie blijkt echter dat de naam zeker al in 1624 overgegaan was op een lochting.
Traveinsmeers: een meers in de buurt van de wijk Traveins en de Traveinsbeek.
Tussenmeers: een meers die genoemd werd naar zijn centrale ligging tussen twee of meer andere meersen. De Tussenmeers lag in de buurt van het sMeys Broek.
Verre Kouter: de Verre Kouter ligt in het westen van de gemeente, naast de Molenkouter en het Winkelveld. Misschien werd deze kouter genoemd naar de ligging op het gehucht Verren. De voorbepaling kan echter ook op een andere manier geïnterpreteerd worden. Het Middelnederlandse verre heeft o.a. de betekenis „zich uitstrekkend over een grote afstand‟ (MNW i.v. Verre). Dit toponiem zou dus ook kunnen verwijzen naar een akkerlandcomplex met een relatief grote oppervlakte. Op de Caerte Figurative uit 1624 zien we inderdaad dat de Verre Kouter een tamelijk grote oppervlakte bestreek. Daarnaast kan verre ook „veraf gelegen‟ betekenen (MNW i.v. Verre). Het toponiem kan dus ook betrekking hebben op een kouter die ver af ligt van een bepaald beschouwingspunt, zoals b.v. de dorpskern. Wanneer
62
we naar de ligging van deze kouter kijken, zien we dat de Verre Kouter zich inderdaad tamelijk ver van het dorpsplein situeerde, zodat dit waarschijnlijk de juiste verklaring is.
Vlienderken: een stuk land op de Molenkouter, genoemd naar een alleenstaande vlierboom. Vliender is namelijk de oude Vlaamse benaming voor de vlier (WVD III, Afl. 3: p.166). Volgens Van Durme (1991: 712) duidt de diminutiefvorm “op het aspekt „vertrouwdheid‟: elk vlienderke was een referentiepunt”.
Vondelken(s): een vondel of vonder is volgens het WNT (i.v. Vondel) een overgang over een gracht of sloot, in de vorm van een losse plank of een los, smal, houten bruggetje, uitsluitend bestemd voor voetgangers. Het toponiem Vondelken(s), te situeren naast de Zure Meers, verwijst dus naar één, respectievelijk verscheidene kleine percelen in de buurt van een vondel.
Vondelkensmeers: een meers in de omgeving van Vondelken(s).
Voorste Veld: het eerste deel voorste kan twee betekenissen hebben. Ten eerste is het in de traditionele Vlaamse dialecten de overtreffende trap van het adjectief ver (Teirlinck 1922: 270) en kan het dus, net zoals verste, betrekking hebben op de ligging van dit stuk land, namelijk het verst af gelegen van een bepaald beschouwingspunt. Ten tweede kan voorste ook corresponderen met de betekenis van voor en moeten we voorste zien als een synoniem van vorenste „het meest vooraan‟ (WNT i.v. Voorste). We kunnen het Voorste Veld niet lokaliseren.
Weddewater: bij Van Durme (1999: 188) lezen we dat weddewatere en weddepoel hetzelfde betekenen, namelijk “„wed, waadplaats, drenkplaats voor dieren inz. voor paarden‟”. Vgl. ook MNW i.v. Wedde „drenkplaats, wed‟. Ons toponiem verwijst dus naar een plaats waar men al wadend door het water kan lopen. Niet te lokaliseren.
Winkelveld: een stuk land in de buurt van de Winkel, tussen de Molenkouter, de Verre Kouter en het (s)Roets Veld.
Wullebroekmeers: een meers aan de Paddenpoel, genoemd naar de ligging nabij het toponiem Wullebroek, dat in de door ons onderzochte bronnen echter (toevallig) niet geattesteerd is. Watté, wiens toponiemen voornamelijk uit bronnen uit de 18e eeuw stammen, 63
vermeldt de plaatsnaam Wullebroek wel (Watté 1990: 52). De vorm wullebroek is een assimilatie van wulgenbroek, d.i. een Vlaamse variant van wilgenbroek. Het toponiem Wullebroek werd dus genoemd naar de aanwezigheid van wulgen of wilgen in de buurt, wat bevestigd wordt door volgend excerpt uit ons glossarium: te paddepoele ande vulghe[n] (1577). i) Naar de vroegere toestand of de wijze van ontginning Berrentrot: naam van een rot of rode (vgl. volgend lemma) in de buurt van het Gheraerts/Gheerts Veld, in het oosten van de gemeente. Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar de manier waarop dit stuk grond werd gerooid. De vorm berrent komt van de stam van het Middelnederlandse werkwoord bernen of berren (door assimilatie) „branden‟ (MNW i.v. Bernen), met het oude collectiefsuffix –t (vgl. Stokt). Dit rot is dus ontstaan door het afbranden van de wilde vegetatie die erop groeide.
Rot: het Rot kunnen we situeren tussen het Hofland en het (s)Ridders Veldeken. Rot is een stamafleiding met vocaalverkorting van het Middelnederlandse werkwoord roden, d.w.z. “rooien, een stuk grond ontdoen van bomen en natuurlijke vegetatie om het geschikt te maken voor bebouwing” (Devos 1992: 31). Het hier bedoelde Rot is dus een perceel op ontboste grond. j) Naar de functie, de bestemming of het gewas dat erop staat Ganzendries: de Ganzendries lag tussen de huidige Verrendries (aan de Verre Kouter) en de korenwatermolen aan de Zwalm op de wijk Boenbeke. Het eerste deel van de samenstelling duidt op de aanwezigheid van ganzen. In tegenstelling tot het gehucht Dries 1, waar dries vermoedelijk de betekenis „gehuchtplein‟ heeft, heeft het grondwoord hier waarschijnlijk betrekking op een stuk gemeenschappelijk grasland, waarop de bevolking haar ganzen hoedde of waar geregeld wilde ganzen neerstreken, die mogelijk gevangen werden.
Gemene Meers: een meers die genoemd werd naar zijn functie, hij diende namelijk als gemeenschappelijk hooi- en graasland voor de omwonenden (MNW i.v. Gemene). Niet te lokaliseren.
Hoplochting: het grondwoord lochting heeft hier geen betrekking op een moestuin, maar verwijst naar een akker waarop hop werd gekweekt, om later te gebruiken bij het brouwen 64
van bier (vgl. par. 2.5.2). Ook bij Lindemans (1952, Π: 156) lezen we dat hoplochting een andere benaming was voor een hoppeveld: “De hop […] werd gekweekt buiten de gevestigde vruchtopvolgingen. Daarop wijst trouwens de benaming van het hopveld: hoplochting in Brabant en het Land van Aalst”. Niet te lokaliseren.
Loofbucht: naam van een stuk land in de buurt van het Wegel-/Wegerveld. Het grondwoord bucht, de palatale variant van bocht, is in de betekenis „omheinde ruimte voor vee‟ volgens het EWN (i.v. Bocht 1) verwant met bocht „kromming‟, “waarbij gedacht moet worden aan de kromming van de omheining”. Uit de toponymie blijkt echter dat bocht/bucht in de Vlaamse dialecten niet enkel toegepast werd op omheind weiland, maar ook op omheinde bouwlandpercelen. Daarop wijzen toponymische samenstellingen met een gewasnaam als eerste deel, zoals b.v. Rapenbucht en ons toponiem Loofbucht. Het woord loof in de voorbepaling verwijst naar de bladeren van de raapplant, “vanouds gewaardeerd als groenvoer voor het vee” (Mattheeuws-Devos 1997: 114). Bij Teirlinck (i.v. Loof) lezen we dat loof in Zuid-Oost-Vlaanderen ook de collectieve betekenis „rapen zelf‟ heeft. Paardenmeers: een meers of weide, bestemd voor paarden (WVD Ι, Afl. 1: 114). Dat het hier een weide voor paarden betreft, maar het grondwoord van dit toponiem toch meers is, wordt verklaard door het feit dat het woord meers in Zuid-Oost-Vlaanderen semantisch verruimd is tot benaming voor een weide in het algemeen (WVD I, Afl. 1: 105-106). De Paardenmeers kunnen we niet lokaliseren.
Raammeers: deze meers kunnen we niet lokaliseren. De spelling ramersch (1388) is vermoedelijk een alternatieve schrijfwijze van raammeers, want rameers en raammeers worden op dezelfde manier uitgesproken. Het Middelnederlandse raam, dat we ook terugvinden in het Gentse toponiem Ramen, herinnert hier vermoedelijk aan de lakenindustrie. Met raam bedoelde men namelijk “het raam of houten gestel waarop de nieuw gevolde lakens worden gehangen en gespannen om te drogen, spanraam, droograam, lakenraam” (MNW i.v. Raem). Vermoedelijk verwijst ons toponiem Raammeers naar een meers waar zulke ramen op stonden, net zoals het WNT en het MNW raamveld verklaren (MNW i.v. Raemvelt; WNT i.v. Raam).
Roter: een stuk land ten oosten van de wijk Guchte en ten noorden van de huidige straat Roter, die haar naam dankt aan haar ligging in de buurt van dit toponiem. Roter is afgeleid 65
van het werkwoord roten, d.i. “de stengels [van het vlas] aan de werking van water blootstellen, ten einde de bastvezels van het hout los te maken” (WNT i.v. Roten). De Roter duidt dus op een plaats waar men vroeger het vlas rootte volgens de techniek van het veldroten.
Schaaplochting: de meeste lochting-toponiemen in ons glossarium hebben een familienaam (met genitiefuitgang) in de voorbepaling. De achternaam Schaap bestaat, maar wegens het ontbreken van een genitiefaanduiding hebben we hier vermoedelijk te maken met de diernaam zelf. Een moestuin voor schapen heeft natuurlijk geen zin, maar lochting verwijst soms ook naar een klein omheind perceeltje, dicht bij een boerderij. Waarschijnlijk heeft ons, overigens niet te lokaliseren, toponiem Schaaplochting betrekking op zo een perceeltje, waarop men zijn schapen liet grazen.
Vroonte: een stuk land in de buurt van de Zwalm en het sMeys Broek. Vroonte is afgeleid van vroon en betekent „gemeenschappelijke (weide)grond‟ (WNT i.v. Vroonte). Het woord vroon is eigenlijk de genitief meervoud van het Germaanse *frawan- „heer‟ (Gysseling 1950: 222) en betekent dus oorspronkelijk „des heren, van de heer‟. Later kreeg het ook de betekenis „openbaar, algemeen, van de gemeenschap‟ (MNW i.v. Vroonte).
k) Naar het juridisch statuut Helftwinning: niet te lokaliseren stuk land, genoemd naar de soort rente die ervoor betaald moest worden. Helftwinning is de naam voor een pacht “ten bedrage van de helft der vruchten” (MNW i.v. Halfwinninge).
l) Naar een anekdote Strijdmeers: deze meers bevond zich in de buurt van de Eskouter, aan de grens met SintMaria-Oudenhove. Het eerste lid strijd- komt, net zoals andere „ruzie‟-woorden als krakeel-, kijf- en kalange- (Mattheeuws-Devos 1997: 134), vaak voor in de toponymie voor onroerend goed waarover ooit ruzie is gemaakt, bijvoorbeeld tussen erfgenamen. De huidige Strijmeersbeek, welke naam in de door ons onderzochte bronnen echter niet geattesteerd is, werd genoemd naar haar verloop in de buurt van de Strijdmeers, daar de grens vormend met Sint-Maria-Oudenhove.
66
Vredebos: het Vredebos kunnen we niet lokaliseren. Van Durme (1999: 184) vermeldt ook een Vredebos op het grondgebied van Strijpen, maar omdat ook daarvan de ligging onbekend is, kunnen we niet uitmaken of het hier om een grenstoponiem gaat. Als verklaring voor dit toponiem geeft Van Durme: “na een betwisting plechtig aan een eigenaar toegekend”.
m) Andere benoemingsmotieven Kraaiennest: het Kraaiennest lag in de buurt van het sMeys Broek en de wijk Boenbeke aan de Zwalm, in het zuidwesten van de gemeente. De huidige straatnaam Kraaienest herinnert nog aan het oude toponiem. Over toponiemen met kraai vermeldt Lindemans het volgende: “dikwijls zal men te doen hebben met de vogelnaam (b.v. in kraainest)” (Lindemans 1953: 34). Ons toponiem Kraaiennest verwijst dan ook vermoedelijk naar een stuk land waar vroeger veel kraaien huisden.
Piewittenbroek: piewit is een gewestelijke naam voor de kievit, d.i. een vogel die genoemd werd naar de klanknabootsing van zijn geluid (WNT i.v. Piewit). Het niet te lokaliseren toponiem Piewittenbroek heeft dus betrekking op een stuk broekland waar kieviten huisden.
Snijlochting: dit perceel lag naast de Roter. Over de betekenis en de etymologie van het eerste lid snij is al heel wat geschreven door toponymisten. Van Durme geeft in zijn artikel Nog over Zuilochting (1981) een uitgebreid en kritisch overzicht van de tot dan toe voorgestelde verklaringen. Aanvankelijk verklaarde men snijlochting als een “niet begrepen vorm naast het elders genoegzaam bekende zuilochting” (Van Durme 1981: 234). Hij geeft in zijn artikel ook een samenvatting van de tot dan toe voorgestelde betekenissen van het element zui, maar stelt vast dat alle “verklaringen slechts partim bevredigden”. Na een kritische studie omtrent snij- en zui-toponiemen kwam Van Durme tot de bevinding dat de tot dan toe geponeerde voorstellen omtrent snijlochting niet toereikend waren, zodat hij zich afvroeg of de vorm snijlochting werkelijk uitgelegd diende te worden als een niet begrepen zui-naam (Van Durme 1991: 631). Hij deed dan ook een ander voorstel i.v.m. de betekenis van het toponiem snijlochting. Volgens hem is de vorm snij afgeleid van het werkwoord snijden, d.i. „het koren snijden met een sikkel i.p.v. het te maaien met een zeis‟ (MNW i.v. Sniden). Bij Teirlinck (1908-1922 i.v. Snijden) vinden we o.a. snijgraan „graan (gewoonlijk rogge), dat men niet laat rijp worden, in mei afsnijdt en aan de huisdieren als voedsel toedient‟. Volgens Van Durme zullen de grote hoeven “zich inderdaad in een dergelijk dicht
67
bij het erf gelegen en voor het groengewas bestemd perceel voorzien hebben” (Van Durme 1981: 237). Ons toponiem Snijlochting heeft dus vermoedelijk betrekking op zo‟n perceel.
n) Benoemingsmotief onzeker Bemrot / Benrot: niet te lokaliseren. Vgl. Rot voor de betekenis van het grondwoord. Het eerste deel ben heeft verschillende betekenissen. Een ben was een uit tenen gevlochten korf of mand (WNT i.v. Ben). (De) Ben komt ook voor als familienaam en komt van de beroepsbijnaam voor de mandenvlechter (Debrabandere 1993 i.v. Ben). Dit perceel zou dus genoemd kunnen zijn naar een persoon met die familienaam.
De vorm Bem kan afgeleid zijn van de familienaam van den Bem(d), zodat dit perceel misschien naar een persoon werd genoemd. Een andere mogelijkheid is dat Bemrot/Benrot een vervorming is van wat voorheen beemdrot was. Het woord beemd betekent „weiland of een alluviaal land aan een waterloop‟ (Debrabandere 1993 i.v. Beemd). Het zou hier dan gaan om een stuk gerooide grond waarop men een weiland had aangelegd (een beemd dus) of om een rode nabij een beemd. Deze verklaring lijkt mij het meest plausibel voor het toponiem Bemrot / Benrot, aangezien ook De Potter en Broeckaert voor Sint-Goriks-Oudenhove een oude plaatsnaam Beemt uit 1350 vermelden (De Potter & Broeckaert 1981: 187).
Berenrot: dit stuk land bevond zich op de Sleie, in het zuidoosten van de gemeente. Vgl. Rot voor de betekenis van het grondwoord. Voor het eerste deel van de samenstelling zijn twee verklaringen mogelijk. Ten eerste kunnen we te maken hebben met de familienaam Beren(s), zoals bij het toponiem Beerents Veld. In dat geval werd dit stuk land genoemd naar de eigenaar, de pachter of de gebruiker. Ten tweede kan het gaan om het nog bekende beer, dat we vandaag kennen als „vloeibare mest‟ of „drek‟, maar dat vroeger ook „modder‟ of „slijk‟ betekende (MNW i.v. Bere). Het toponiem zou dan een slijkerige landerij kunnen hebben aangeduid, ontstaan door de ontbossing van dit stuk land. In dat geval is het benoemingsmotief de bodemgesteldheid. Deze tweede verklaring lijkt op het eerste zicht een goede mogelijkheid, gezien de ligging van dit toponiem (vgl. Sleie).
Het probleem is wel dat plaatsnamen met dit slijkwoord beer meestal beer, en niet beren als voorbepaling hebben, b.v. de gemeentenamen Beernem (WV) en Beervelde (OV). Berendrecht (Antw) wordt door Gysseling (1960: 123) ook verklaard als een samenstelling
68
met dit beer, maar die verklaring wordt betwist door Van Osta, die de Antwerpse gemeentenamen verklaard heeft voor het te verschijnen etymologisch woordenboek van de Belgische gemeentenamen: “Samenstelling van drecht met een onzeker eerste lid. Men heeft gedacht aan „beer, op beer gelijkende modder‟ (M, TW), maar veeleer zal het de familienaam (De) Bere zijn” (uit het manuscript voor dat toekomstige woordenboek, dat ik bij prof. dr. Magda Devos heb kunnen inkijken).
Berghaag/Berkhaag: in het glossarium zien we dat dit toponiem in twee verschillende schrijfwijzen geattesteerd is. Vermoedelijk gaat het in beide gevallen om dezelfde landschappelijke werkelijkheid, te situeren op de Molenkouter, maar met slechts twee attestaties is het onmogelijk te zeggen welk woord er in de voorbepaling zit: berg of berk. Beide zijn theoretisch mogelijk. Het grondwoord haag betekende in het Middelnederlands „haag, omheining‟ of ook nog „bos‟ (MNW i.v. Hage).
Indien het eerste deel van de samenstelling berk is, refereert dit toponiem aan een bos met berken of een berkenhaag en is het benoemingsmotief dus de begroeiing. Zit in de voorbepaling berg, dan is het naamgevingsmotief de ligging en kan deze plaatsnaam betrekking hebben op een haag of bos in de buurt van de heuvel Berg 1.
Berkdries: een niet te lokaliseren stuk land dat vermoedelijk genoemd werd naar de begroeiing errond, namelijk berken. Een andere mogelijkheid is dat deze dries genoemd werd naar zijn ligging in de buurt van een berk die of een groepje berken dat als oriëntatiepunt functioneerde. Misschien heeft het grondwoord dries de betekenis „gehuchtpleintje‟ en stond er een berk of een groepje berken op dat pleintje.
Boenveld: een niet te lokaliseren stuk land dat vermoedelijk genoemd werd naar de begroeiing, namelijk riet, dat in toponiemen vaak met de oude benaming boen wordt benoemd (vgl. de wijknaam Boenbeke). Een andere mogelijkheid is dat dit veld het eerste deel van zijn naam ontleende aan de Boenbeek, waaraan het misschien gelegen was. In dat geval is het benoemingsmotief niet de begroeiing, maar de ligging. Het is echter ook mogelijk dat boen hier een archaïsche spellingvorm is voor boon, met een e als lengteteken bij de o, een schrijfwijze die in deze streek wel vaker voorkwam. In dat geval heeft boen hier de betekenis „boon‟, de bekende peulvrucht, in welk geval dit perceel genoemd is naar het gewas dat erop geteeld werd, zodat de naam semantisch geen verband houdt met de waternaam Boenbeek. 69
Braamborreweide: een stuk graasland op de Eskouter. Het eerste deel van de drieledige samenstelling duidt op de aanwezigheid van bramen, maar het is niet meteen duidelijk of het als bepaling bij borre of bij borreweide moet worden opgevat. Indien in de voorbepaling braamborre zit, dan werd deze weide genoemd naar de ligging in de buurt van een braamborre of bron die gekenmerkt werd door de aanwezigheid van bramen. Zit in de voorbepaling het simplexe braam, dan werd deze borreweide (weide in de buurt van een bron) zo genoemd, omdat er bramen rond stonden. In dat geval is het benoemingsmotief de begroeiing errond.
Doorn: een perceel op de Molenkouter, ofwel genoemd naar zijn ligging nabij een doornstruik of een doornbosje, ofwel naar een doornhaag waarmee dit perceel omgeven was.
Doornken: het diminutiefsuffix laat ons vermoeden dat dit stuk land, te situeren op de Smiskouter, genoemd werd naar een afzonderlijke doornstruik, die daar een richtpunt in het landschap vormde. Tenzij Doornken verwijst naar een klein perceeltje op een plaats die Doorn heette naar een doornstruik of een doornbosje.
Eikenmeers: de Eikenmeers lag aan de Grote Bruul, ten noorden van het Hofland en Dries 2. Deze meers kan genoemd zijn naar de begroeiing errond, namelijk eiken, ofwel naar zijn ligging nabij een markante eik of een groepje eikenbomen. Ofwel lag deze meers op de plaats Ter Eken (zie par. 2.2.), maar we kennen de precieze ligging van die plaats evenwel niet.
Gastemeers: deze meers kunnen we niet lokaliseren. In de voorbepaling schuilt misschien het woord gast, een gewestelijke variant van geest met de betekenis „onvruchtbare, dorre grond‟ (WNT i.v. Geest). In die betekenis werden gast en geest vooral toegepast op hoge zandgrond. Bij Lindemans lezen we het volgende: Men kan gast beschouwen als een bijvorm van geest […]. Men vindt immers de twee vormen op verscheidene plaatsen van ‟t Vlaamsche land. […] Denkelijk heeft gast, geest, de veel ruimere beteekenis van „onbebouwde, woeste grond‟, hetzelfde als rom. gaste, zeer verspreid o.a. in het aangrenzend waalsch gebied, gastine, wastine (ook zeer gewoon in het mnl.), afleidingen van lat. vastare (Lindemans 1936: 20). Voor het toponiem Gastweide te Opwijk stelt hij volgende interpretatie voor: “Weide die een gast is (hooger gelegen grond)” (Lindemans 1930: 61).
70
Bovenstaande verklaringen zijn echter moeilijk in verband te brengen met een meerstoponiem, aangezien het woord meers op vochtig, meestal laaggelegen grasland duidt. Daarom valt niet uit sluiten dat de bepaling in ons toponiem Gastemeers op de familienaam (de) Gast teruggaat.
Heeskouter: het eerste deel hees stamt uit het Germaanse haisia en is een oude naam voor de jonge beuk (Mattheeuws-Devos 1997: 101). Deze kouter kan dus genoemd zijn naar de ligging nabij een jong beukenbos, ofwel naar de jonge beuken waarmee hij omplant was. Niet te lokaliseren.
Hurker: de Hurker lag ten oosten van Berg 2. Uit de attestaties blijkt dat het hier een stuk broekland betreft, maar naar het benoemingsmotief hebben we het raden. Het zou eventueel een volksetymologische aanpassing van de familienaam van den Hur(c)k kunnen zijn (Debrabandere 1993 i.v. Horick), maar die naam komt nu in ieder geval niet meer voor in de streek.
Bij De Bo (1892 i.v. Hurk) vinden we hurk en hurken terug, d.i. luisteren. Volgens De Bo gebruikt men aan de Oost-Vlaamse grenzen heurken. Dit stuk broekland zou dus ook genoemd kunnen zijn naar zijn eigenaar of pachter, die de hurker werd genoemd, omdat hij een luistervink was.
Papele: naam van een stuk land op de Smiskouter. In het MNW (i.v. Pappel) vinden we de vorm papel als variant van pappel terug. Het woord pappel had twee betekenissen. Ten eerste was het de benaming voor een geneeskrachtige plant, zodat dit perceel naar de begroeiing genoemd kan zijn. Ten tweede was pappel een variant van popel, een andere naam voor de populier. De vorm popel vinden we ook terug in ons toponiem Popelboom (zie par. 2.2.). In dat geval verwijst ons toponiem Papele naar een stuk land in de buurt van een populier en is het benoemingsmotief dus de ligging.
Bij Teirlinck vinden we echter geen vormen met papel of pappel terug, zodat we niet zeker zijn of deze woorden ook in onze streek in gebruik waren. Daarom valt niet uit sluiten dat in ons toponiem een persoonsnaam schuilt. Hoewel Debrabandere geen dergelijke familienaam vermeldt, vonden we op de legger van de Popp-kaart toch een zekere Nathalia-Maria Papelen de Polvoorde terug. 71
Paradijs: het Paradijs lag ten westen van de Smiskouter, in de buurt van het Everins Veld en de Keynaert. Het Middelnederlandse paradijs heeft verschillende betekenissen. Ter verklaring van ons toponiem lijkt ons de betekenis „lusthof, boomgaard‟ (MNW i.v. Paradijs) de voorkeur te verdienen. Paradijs kan dan verwijzen naar een boomgaard bij een hofstede of (bij collectief gebruik) nabij een gehucht (Van Durme 1991: 542). Van Durme houdt voor paradijs ook rekening met de betekenis „voorhof of voorplein van een kerk‟ (MNW i.v. Paradijs). Die betekenis lijkt hier niet van toepassing, aangezien ons toponiem Paradijs helemaal niet in de buurt van een kerk of een kapel lag.
Het toponiem Paradijs zou natuurlijk ook kunnen verwijzen naar een stuk grond dat aan een herberg met de naam Paradijs toebehoorde, maar in de door ons gebruikte archiefbronnen vonden we zo een herbergnaam niet geattesteerd. Een laatste mogelijkheid is dat het woord paradijs verwijst naar de bodemgesteldheid, namelijk een stuk grond van goede kwaliteit (Mattheeuws-Devos 1997: 53).
Paradijsbroek: dit stuk broekland kan genoemd zijn naar de ligging nabij het Paradijs (vgl. Paradijs voor de betekenis), maar in tegenstelling tot het toponiem Paradijsmeers kennen we de precieze ligging van het Paradijsbroek niet, zodat ook de bodemgesteldheid als benoemingsmotief mogelijk is.
Roomveld: het Roomveld lag naast de Stokt, in de buurt van de Sleie. Het eerste deel room kan naar verschillende zaken verwijzen. In het werk Toponymie van Bossuit, Moen en Outrijve van Luyssaert vinden we het toponiem Roomkouter terug. Volgens hem werd die kouter genoemd naar een vroegere eigenaar of gebruiker, namelijk iemand met de familienaam Rome of Rom (Luyssaert 1968: 102). Deze achternaam is volgens Debrabandere een korte vorm van Romboud (Debrabandere 1993 i.v. Rome), d.i. een patroniem uit de Germaanse voornaam hrôm-balda („roem‟ – „stoutmoedig‟) (Debrabandere 1993 i.v. Rombout). Daarnaast kan deze familienaam ook afgeleid zijn van het Middelnederlandse rome „room‟ (MNW i.v. Rome), zodat de achternaam betrekking heeft op de zuivelhandelaar (Debrabandere 1993 i.v. Rome).
Het toponymische bestanddeel zou eventueel ook kunnen verwijzen naar overblijfselen van de Romeinse occupatie van onze streek in de eerste eeuwen van onze jaartelling. In het naburige 72
Velzeke zijn talrijke archeologische sporen teruggevonden die erop wijzen dat er zich daar een Romeinse nederzetting bevond. Zo liep er een belangrijke heirbaan door Velzeke. Een andere heirbaan, die van Bavay naar Gent, liep volgens Watté door Sint-Goriks-Oudenhove en Strijpen. Vanaf de zuidwestelijke hoek van Sint-Goriks-Oudenhove, nabij het gehucht Dries 1 en aan de grenzen met Michelbeke en Sint-Maria-Oudenhove, zou die baan noordwaarts de vallei van de Zwalm hebben gevolgd (Watté 1990: 10). Op het grondgebied van Strijpen vinden we trouwens de toponiemen Korte Heerweg en Groene Heerweg terug, die naar de oorspronkelijke heirbaan door Strijpen zouden kunnen verwijzen.
Verder willen we nog vermelden dat er nog over zulke room-toponiemen geschreven is, b.v. in de Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas over de Roomkouter in Bazel/Steendorp, maar het tijdschrift van het desbetreffende jaar (1977) is niet terug te vinden.
Selveld: het Selveld kunnen we niet lokaliseren. De voorbepaling is niet meteen duidelijk. Aan het Middelnederlandse sel „zout‟ is waarschijnlijk niet te denken, omdat zulke seltoponiemen vooral in veengebieden voorkomen, wat niet geldt voor Sint-Goriks-Oudenhove. Aangezien in onze streek veel veld-toponiemen een persoonsnaam als bepalend bestanddeel hebben, zit in het eerste deel misschien de familienaam Sel, een variant van Celis (Debrabandere 1993 i.v. Celis). Een andere mogelijkheid is dat sel misschien als seel gelezen moet worden, zoals ook het MNW (i.v. Sel) aangeeft. Het woord seel betekent „touw‟, zodat ons toponiem Selveld misschien naar een stuk land verwijst waar hennep groeide, het gewas waaruit touwen vervaardigd werden.
Teerling: naam van een stuk land op de Molenkouter. Dit toponiem kan op verschillende manieren verklaard worden. Teerling betekende oorspronkelijk „dobbelsteen‟, zoals we het woord ook vandaag nog kennen in ons dialect. Later ging het woord “ook allerlei kubus- of blokvormige zaken aanduiden” (Van de Walle-Devos 2006: 19). Teerling werd dus ook gebruikt als vormbenaming en zou in de toponymie dan kunnen zijn toegepast op “percelen of complexen […] met een opvallend regelmatige, min of meer vierkante vorm” (Van de WalleDevos 2006: 19).
73
Ten tweede zou dit stuk land ook genoemd kunnen zijn naar iemand met de familienaam Teerlynck, oorspronkelijk de bijnaam voor de dobbelaar of de beroepsnaam voor de dobbelsteenmaker (Debrabandere 1993 i.v. Teerlingh).
Eventueel zou dit toponiem ook nog kunnen verwijzen naar een stuk land dat door iemand verkregen werd, nadat men erom gedobbeld had. Maar misschien is deze verklaring te ver gezocht.
Trijp: uit de attestaties blijkt dat het hier een weide betreft, in de buurt van de Nedermolen. De naam kan betrekking hebben op de familienaam van Trijp, maar volgens Debrabandere is deze familienaam afgeleid van de plaatsnaam Trijp in Sint-Goriks-Oudenhove, zodat de familienaam jonger dan de plaatsnaam moet zijn (Debrabandere 1993 i.v. Tryp).
In het Middelnederlands Woordenboek wordt trijp verklaard als een dialectische variant van het Franse tripe, d.i. „ingewanden of darmen van een geslacht dier, vooral de pens‟ (MNW i.v. Tripe). In het Zuid-Oostvlaandersch Idioticon van Teirlinck lezen we dat trijp in de dialecten van Zuid-Oost-Vlaanderen niet in gebruik was. Maar in deze streek werden vroeger ook West-Vlaamse dialecten gesproken en in het Westvlaamsch Idioticon van De Bo vinden we trijpe wel terug, met dezelfde betekenis als in het MNW. De Bo vermeldt ook nog een andere betekenis voor trijpe, namelijk een soort garenstof (De Bo 1892 i.v. Trijpe). Dit zijn de enige betekenissen van trijp die we in de historische woordenboeken vinden, maar we hebben er het raden naar op welke manier de terreinnaam Trijp verwant kan zijn met een van deze betekenissen.
Ter aanvulling vermelden we nog dat we in het Etymologisch Woordenboek van ZeeuwsVlaanderen het lemma triepe aantroffen, in de betekenis van „lastige vrouw vanwege de geringe waardering voor ingewanden‟ (Debrabandere 2007 i.v. Triepe). Eventueel speelt die geringe waardering voor ingewanden ook hier een rol en werd deze weide genoemd naar de slechte bodemkwaliteit, maar zeker zijn we hier niet van.
Wegel-/Wegerveld: dit veld bevond zich in de buurt van de Smiskouter, ten westen van de Kromme Straat. Zoals blijkt uit het dubbele trefwoord zijn we niet helemaal zeker i.v.m. het benoemingsmotief.
74
Meer dan waarschijnlijk zijn wegelveld en wegerveld alternatieve vormen van hetzelfde toponiem. In de oudste attestatie (1388) luidt het eerste deel weger, zodat we er vermoedelijk kunnen van uitgaan dat wegerveld de etymologisch oorspronkelijke vorm is. De vorm wegelveld is dan een jongere volksetymologische aanpassing daarvan. Voor wegerveld dienen er zich twee verklaringen aan. Ten eerste kan wegerveld afgeleid zijn van de plaatsnaam Ten Wege, welke inderdaad in de buurt van het Wegel-/Wegerveld gesitueerd kan worden. Dat impliceert dat dit veld genoemd werd naar zijn ligging op of nabij die plaats. Ten tweede schuilt in het eerste lid van de samenstelling misschien de familienaam Wegher of de Weger, de beroepsnaam van de waagmeester (Debrabandere 1993 i.v. Weger). Gezien de ligging van ons toponiem bij de plaats Ten Wege en aangezien we vermoeden dat de Weger geen inheemse familienaam is in onze streek, geven we de voorkeur aan de eerste verklaring.
Door de voortgeschreden deflectie werd het oorspronkelijke genitiefsuffix in weger- wellicht niet meer als zodanig begrepen, en ging men het woord aanpassen aan het vertrouwdere wegel. Dat is het verkleinwoord van weg, gevormd met het diminutiefsuffix –el, en duidt een weggetje, paadje of voetpad aan (WNT i.v. Wegel).
2.6. HEUVELS EN HOOGTEN In de door ons geraadpleegde bronnen worden vijf hoogtenamen vermeld voor Sint-GoriksOudenhove. Alle hebben ze berg als kernbestanddeel en duiden ze een heuvel of helling aan, zoals men er in de streek van Sint-Goriks-Oudenhove en omstreken veel aantreft, aangezien men zich hier in de Vlaamse Ardennen bevindt.
Het simplexe toponiem Berg 1 duidt een kleine heuvel aan in de buurt van de Molenkouter en het Kammeland, en heeft betrekking op dezelfde referent als Molenberg. Deze werd zo genoemd, omdat er zich op de top van deze heuvel een korenwindmolen bevond (vgl. par. 2.4.3.).
De plaatsnaam Berg 2 verwijst naar een heuvel tussen het Boyeveld en het Hurkerbos.
De Geldberg lag op de Neerkouter, ten oosten van het Broeksken. De interpretatie van de voorbepaling is niet meteen duidelijk. Het Middelnederlandse gelt betekent o.a. „niet melkgevend, onvruchtbaar‟ (MNW i.v. Gelt). In die betekenis werd het woord echter
75
voornamelijk gebruikt met betrekking tot vrouwelijke dieren (WNT i.v. Gelt). Toch vinden we in het MNW (i.v. Gelde) de vorm gelt ook terug als variant van gelde, d.i. „onvruchtbaar, van dieren en land‟. Volgens het MNW werd gelt dus ook toegepast op land. Lindemans verklaart het toponiem Guldenbunder te Asse overigens op dezelfde manier: “Het is dan ook meer waarschijnlijk dat we in guld een bijvorm moeten zien van mnl. geld, „onvruchtbaar‟” (Lindemans 1952: 117). Ook Gysseling (1950: 129) oppert deze interpretatie voor het Oudenburgse toponiem Geldemadeken. Ons toponiem Geldberg heeft dus vermoedelijk betrekking op een heuvel of helling die gekenmerkt werd door een onvruchtbare bodem. De toponymische samenstelling Ziggers Berg slaat op een hoogte in het oosten van SintGoriks-Oudenhove, bij de huidige straat De Vlamme aan de grens met Erwetegem. Wegens de attestatie zeghelberch (1436) verklaarde Van Durme het toponiem als volgt: Van oude zegel-vormen getuigt het variantenapparaat van een PLN te Erwetegem en St.-Goriks, met vermoedelijke etymologie sikkelberg „heuvel in de vorm van een sikkel‟ (Van Durme 1991: 760). Onze oudste attestatie zigghers berch (1363) toont echter aan dat de verklaring van Van Durme niet klopt. In de voorbepaling schuilt namelijk een variant van de familienaam Seger(s) of Zeger. De vorm met –l zoals in sigghels berch (1436) is dan secundair. Later is men dat eerste deel dan blijkbaar gaan identificeren met het gangbare dialectwoord voor de sikkel, namelijk sichel / zichel.
2.7. STROMEND EN STILSTAAND WATER 2.7.1. KANALEN EN RIVIEREN Zwalm: de Zwalm vormt de volledige westelijke grens van Sint-Goriks-Oudenhove en is op die manier de scheidingslijn tussen deze gemeente en de naburige gemeentes Michelbeke, Rozebeke en Roborst. Van Durme (1999: 201) stelt dat er voor de verklaring van deze prehistorische waternaam verschillende Indo-europese wortels in aanmerking komen. Ten eerste de Indo-europese wortel *swel- (vgl. Hoogduits schwall „stromend, kolkend water‟, Nederlands „zwellen‟). Dat de Zwalm nu een uiterst kalm riviertje is in plaats van kolkend, verklaart Van Durme als volgt: “wat was het „natuurlijke‟ gedrag van de Zwalm, d.w.z. in de periode vóór de aanleg van de talrijke watermolens?” (Van Durme 1991: 768). Andere mogelijke Indo-europese wortels zijn *swel- „branden‟ (vgl. Middelnederduits swalm „damp‟) en *(a)sew-al- „buigen, draaien‟. Als we naar het huidige kronkelende verloop van de Zwalm
76
kijken, lijkt deze laatste betekenis zeer aannemelijk. In Limburg (Swalm) en Noord-Duitsland (Schwalm, Schwelm) treffen we overigens nog waterlopen met dezelfde naam aan (Watté 1990: 56). 2.7.2. BEKEN EN SLOTEN 2.7.2.1. KERNBESTANDDELEN IN BEEK- EN SLOOTNAMEN Beek komt van het Germaanse *baki (Van Durme 1988: 43) en is het normale woord voor een smalle, natuurlijke waterloop.
Gracht is afgeleid van het werkwoord graven en benoemt kleinere gedolven afwateringssloten (Mattheeuws-Devos 1997: 139). 2.7.2.2. ENKELE BEEK- EN SLOOTNAMEN Baanbeek: deze beek ontspringt op de sPapenkouter en kent een verder verloop op de Sleie, waar ze uitmondt in de huidige Erwetegembeek. Voor het eerste deel baan zijn twee verklaringen mogelijk. Een eerste mogelijkheid is dat we te maken hebben met het Middelnederlandse baen dat „effen vlakte‟ betekent (MNW i.v. Bane). In dat geval kan deze beek genoemd zijn naar het verloop door een tamelijk vlak terrein.
Als we naar de attestaties van deze beeknaam kijken, is ook een tweede verklaring mogelijk. In het glossarium lezen we namelijk ook banbeke. In deze vorm wordt de beek ook vermeld bij De Potter en Broeckaert (1981: 206), die de naam attesteerden in een bron uit 1600. Het Middelnederlandse ban heeft als betekenis o.m. „rechtsgebied‟ (MNW i.v. Ban). Deze beek zou dus ook genoemd kunnen zijn naar het feit dat ze twee rechtsgebieden van elkaar scheidde. Dit vermoeden wordt gesterkt door het feit dat de Baanbeek werkelijk de scheidingsgrens vormt tussen Sint-Goriks-Oudenhove en Sint-Maria-Oudenhove.
Boudenbeek: de Boudenbeek loopt net onder het Ghyskens Veld en mondt aan de voet van de Ziggers Berg uit in de Erwetegembeek. Kleinere beken konden wel eens genoemd worden naar een aangelande, zoals ook hier het geval is. Het eerste deel van de samenstelling is de familienaam Bouden, een vleivorm van Boudewijn, zelf afgeleid van de Germaanse voornaam baltha-wini („stoutmoedig‟-„vriend‟) (Debrabandere 1993 i.v. Boudewijn, Boudin). Als voornaam kwam Boudewijn zeker al in de 12e eeuw voor in deze gemeente. Bij Schollaert-
77
Van Buylen (1993: 164) vinden we namelijk een zekere Balduinus de Oudenhove, die in een oorkonde uit 1188 wordt genoemd. Verder vermeldt Watté (1990: 15) als heren van SintGoriks-Oudenhove o.a. Balduinus van Hodenhoven en Bauduinus de Oudenhove.
Groene Gracht: naam voor een sloot die langs de Kromme Straat vloeit. Het adjectief groen duidt vermoedelijk op het gras of onkruid, waarmee deze gracht begroeid was. Holbeek: het eerste deel hol komt van het Germaanse *hula- en betekent „hol, in een uitholling gelegen‟ (Gysseling 1960: 503). Deze beek werd dus vermoedelijk zo genoemd, omdat ze een diepe bedding had “uitgehold”.
De Holbeek, nu de Sint-Pauwelsbeek, vormde eigenlijk de grens tussen Strijpen en Erwetegem en liep dus niet door Sint-Goriks-Oudenhove, maar ze mondde wel uit in de Traveinsbeek op het grondgebied van deze gemeente.
Hondsgracht: een gracht in de buurt van het Raakveld, vermoedelijk genoemd naar een aangelande met de familienaam (de) Hond, zoals Van Durme (1999: 88) ook als verklaring geeft voor de toponiemen Hondsbroek, Hondsland en Hond(s)meers op het grondgebied van Strijpen.
Meersgracht: een gracht ten oosten van de Grote Bruul, genoemd naar zijn ligging nabij een meers of omdat hij door een meers liep. Blijkens de kaart uit 1723 ging de naam later over naar de desbetreffende meers zelf.
Molenbeek: de Molenbeek is een andere naam voor het deel van de Traveinsbeek tussen de watermolen aan de voet van de Ziggers Berg en de watermolen op de huidige Molenhoek te Strijpen. Deze laatste watermolen is vandaag beter bekend als de „Molen Van den Borre‟ (Lamarcq 1989: 22).
Strijpenbeek: een andere naam voor de Traveinsbeek, omdat deze beek de grens vormt tussen de gemeenten Strijpen en Sint-Goriks-Oudenhove.
Traveinsbeek: de Erwetegemsebeek wordt vanaf de samenvloeiing met de Holbeek tot de monding in de Zwalm de Traveinsbeek genoemd, vanwege haar verloop langs de wijk 78
Traveins. Deze beek vormt de volledige oostelijke en noordelijke grens van Sint-GoriksOudenhove en werd ook de Strijpenbeek genoemd.
2.7.3. VIJVERS, POELEN, PUTTEN EN BRONNEN Fontein: het Middelnederlandse fontein was een andere benaming voor een bron. Op de kaart uit 1624 blijkt dat het hier wel degelijk om de eigennaam van een bron gaat in de buurt van de Poeldries en niet om een soortnaam of een stuk land dat naar de aanwezigheid van een fontein of bron werd genoemd.
Paddenpoel: de Paddenpoel bevond zich ten oosten van de Smiskouter en de Kromme Straat, en ten noorden van de Neerkouter. Blijkens de kaart uit 1723 werd het omliggende land de Paddepoelkouter genoemd, maar dat toponiem is in de door ons onderzochte bronnen tot 1650 niet geattesteerd. Het grondwoord poel gaat op dezelfde wortel als het Latijnse palus „moeras, poel‟ terug (Mattheeuws-Devos 1997: 141) en is volgens Gysseling (1978: 24) van voor-Germaanse (Belgische) oorsprong. Deze poel werd genoemd naar het feit dat er opvallend veel padden huisden. Opmerkelijk is dat er zich op de plaats van de vroegere Paddenpoel nog steeds een vijver bevindt, waar tijdens de jaarlijkse paddentrek honderden padden naartoe trekken om er te paren. Jammer genoeg worden zij vandaag bij hun oversteek van de Kromme Straat en het Traveins maar al te vaak doodgereden.
Poel: blijkens de Caerte Figurative uit 1624 is Poel hier de eigennaam van een vijver in de buurt van de kerk. Het water van deze vijver was afkomstig van de bron Fontein.
Poelwater: de naam van een put of vijver aan de voet van de Molenberg, ten westen van de kerk.
Put: het woord put heeft in de gewone woordenschat en ook in de toponymie betrekking op uiteenlopende landschappelijke fenomenen: natuurlijke en kunstmatige vijvers, gegraven of geboorde putten voor drinkwater voor mens en dier, kuilen en groeven waar zand, mergel, leem, turf enz. worden bovengehaald,... Bovendien kan elke inzinking in het landschap, al dan niet met water gevuld, put worden genoemd (Mattheeuws-Devos 1997: 141). 79
Uit het citaat in ons glossarium valt weinig af te leiden over de werkelijkheid achter het toponiem Put, gelegen op de wijk Dries 1. Vandaag staat daar een herberg met de naam Zavelput. Misschien is die genoemd naar dezelfde put waar ook ons toponiem naar verwijst. In dat geval zou de put een groeve zijn geweest waar zavel, d.i. een lemige zandsoort, opgegraven werd voor het bouwbedrijf. Die hypothese lijkt ons zeer plausibel, aangezien ons toponiem Put zich in de buurt van de Zavel bevond.
Varenput: naam van een plas of een laagte op het complex Sleie, die gekenmerkt werd door de aanwezigheid van varens.
2.7.4. BRUG Traveinsbrug: naam van een brug over de Traveinsbeek, in de buurt van de wijk Traveins.
2.8. NIET TE RUBRICEREN PLAATSNAMEN Heddenbos, Heddendries: beide toponiemen kunnen we niet lokaliseren. In verband met de interpretatie van het eerste deel hedden tasten we in het duister. Bij Lindemans vonden we alleen de plaatsnaam Heddelenberg terug, die hij als volgt verklaart: “heddele is waarschijnlijk een metathetische vorm van Mnl. helde, helle, helling; dus: „hellende berg‟” (Lindemans-Borgers 1949: 52). Misschien schuilt in onze vorm hedden dus een volksetymologische variant van helde, dat zelf van het Germaanse *halþjō- „afhelling‟ komt (Van Durme 1988: 246). In het licht hiervan zou de Heddendries dan naar dezelfde landschappelijke werkelijkheid als het toponiem Hellendries kunnen verwijzen. Maar zekerheid hieromtrent hebben we niet.
Een andere mogelijkheid die niet uit te sluiten valt, is dat de voorbepaling op een familienaam teruggaat. Debrabandere (1993 i.v. Hedde) vermeldt o.a. iemand met de persoonsnaam Hedden uit Kortrijk (1269), welke naam afgeleid is van hathu „strijd‟ of haidu „heide‟.
Ingeland, Ingelveld: naam van twee percelen in het westen van Sint-Goriks-Oudenhove, in de buurt van de Neerkouter. In verband met de interpretatie van de voorbepalingen stellen we het volgende voor. Het toponiem Ingeland is een samenstelling van inge en land, waarbij het eerste deel volgens Gysseling (1954b: 51) het Germaanse angi- is, d.i. „weide‟. De plaatsnaam Ingelveld zou dan naar analogie daarvan gevormd kunnen zijn, nadat men het woord inge niet
80
meer begreep, wat tot metanalyse leidde. De implicatie daarvan is dat de attestaties met inkeljongere volksetymologische vervormingen zijn. Die verklaring is echter enigszins problematisch, aangezien de vorm met inkel- een eeuw eerder is geattesteerd.
Ter aanvulling vermelden we nog dat Lindemans (1937: 13) een andere verklaring voor het toponiem Ingeland geeft: “het eerste lid is ing, enk, „gemeenschappelijk gebruikte bodem‟”. Voor onze streek komt die verklaring echter niet in aanmerking, aangezien het woord enk of een variant ervan hier niet in het dialect voorkwam.
Kasteelwilg: uit het citaat valt niet af te leiden of Kasteelwilg de eigennaam voor een wilg in de buurt van een kasteel is, of de naam van een perceel in de buurt van die wilg. Toch nemen we het lemma Kasteelwilg in onze bespreking op, omdat het de enige bewijsplaats in de door ons onderzochte bronnen is, die bevestigt dat er een kasteel te Sint-Goriks-Oudenhove was. Schollaert en Van Buylen (1993: 162) nemen in hun artikel een kaart uit 1596 op, waarop het kasteel duidelijk te zien is. Het bevond zich links van de kerk en was een “overhoekig complex met drie torentjes, omgeven door een wal”. Die wal werd volgens Watté (1990: 58) de Snoeckgracht genoemd. Bij Lamarcq (1989: 27) lezen we dat het kasteel van Sint-GoriksOudenhove in 1453 door Gentenaars bezet werd. “Ze worden er verdreven door soldeniers van Filips de Goede die het kasteel tot op de grond afbreken”.
Het kasteel wordt in de bronnen soms het Goed van Ressegem genoemd, omdat het vanaf de 15e tot het begin van de 18e eeuw in het bezit was van de familie de Vilain die “de titel voerden van heer van Resseghem” (Watté 1990: 94).
Pollaens Stichel: in de voorbepaling schuilt dezelfde familienaam als in (s)Pollaens Broek, maar uit het enige citaat valt niet op te maken of we hier met een perceelsnaam te maken hebben. Mogelijk is het nog de soortnaam stichel (vgl. Ter Blokstichel) en slaat de uitdrukking op de stichel aan het goed van die persoon.
Potterij: het Middelnederlandse potterie is een andere benaming voor de pottenbakkerij (MNW i.v. Potterie). Aangezien het toponiem slechts één maal geattesteerd is, is het onmogelijk te zeggen of het om de pottenbakkerij zelf gaat, dan wel om een stuk land op die site. Niet te lokaliseren.
81
Sijvel: de door Sijvel benoemde werkelijkheid lag naast het Hazaerts Broek. We hebben geen idee wat de betekenis van dit toponiem zou kunnen zijn. Noch bij Lindemans, noch bij Gysseling vinden we er iets over terug. Ook het MNW, het WNT of het WVD vermelden het woord sijvel of een variant ervan niet. In de dialectwoordenboeken van Teirlinck en De Bo vinden we er al evenmin iets over terug en ook Van Durme vermeldt in zijn toponymische werken niets wat ons verder zou kunnen helpen. Bij De Flou (XIV, 1933: 521) vinden we het toponiem Sievel (1506) terug, dat betrekking heeft op een landerij te Wimille. De Potter en Broeckaert (1981: 187) vermelden wel de plaatsnaam Sivele (1350) te Sint-GoriksOudenhove, maar ook zij wagen zich niet aan een verklaring.
Wijchbroek: dit stuk broekland kunnen we niet lokaliseren. Met slechts één attestatie is het onmogelijk om met zekerheid te zeggen wat de betekenis van de voorbepaling is. Misschien hebben we te maken met het Middelnederlandse wijch dat „strijd‟ betekent (MNW i.v. Wijch). In dat geval zou dit broek-toponiem naar een strijd of twist tussen bijvoorbeeld erfgenamen genoemd kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is dat het eerste deel op een persoonsnaam teruggaat. Debrabandere (1993 i.v. Wijk) vermeldt o.a. iemand met de familienaam Wijch te Brugge. Het eerste deel zou echter ook gewoon wijk kunnen zijn, zodat ons toponiem naar een stuk broekland in de buurt van een wijk verwijst. In dat geval is het benoemingsmotief de ligging.
82
3. BIBLIOGRAFIE Blom, J.C.H. en Lamberts, E. (2004): Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn. De Bo, L. (1892): Westvlaamsch Idioticon. Gent. 2 delen. Debrabandere, F. (1993): Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk. Brussel: Gemeentekrediet. 2 delen. Debrabandere, F. (2007): Zeeuws etymologisch woordenboek. De herkomst van de Zeeuwse woorden. Amsterdam. De Flou, K. (1914): Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. Gent. 18 delen. De Potter, F. en Broeckaert, J. (1981): Geschiedenis van de gemeenten behorende tot het huidige Zottegem. Zottegem. (= JZCK 25). Devos, M. en Ryckeboer, H. (1979): Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, Deel Ι: Landbouwwoordenschat, Aflevering 1: Akkerland en weiland. Gent-Tongeren. Devos, M. (1989-1990): Bouwlandtermen in de Vlaamse dialecten. Een onomasiologischsemasiologisch onderzoek in diachroon perspectief. Doctorale dissertatie Rijksunversiteit Gent (gepubliceerd: zie Devos 1991). Devos,
M. (1991a): Bouwlandtermen in de Vlaamse dialecten. Spreidings- en betekenisgeschiedenis. Werken van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, Vlaamse afdeling, nr. 16. Tongeren.
Devos, M. (1991b): Meetjeslandse Plaatsnamen van vóór 1600. Deel Π: Het Houtland – Band 1: Aalter. Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman, verklaard door dr. Magda Devos. Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos. Maldegem. Devos, M. (1992): Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Deel Π: Het Houtland – Band 2: BELLEM. Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman en verklaard door dr. Magda Devos. Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos. Maldegem. Devos, M. (2000): „Microtoponiemen en agrarische geschiedenis.‟ In: Naamkunde 32, p. 6987. Devos, M. (2002): „Betekenis en motivering van enkele diernamen in de toponymie.‟ In: Naamkunde 34, p. 205-224. Devos, M. (2006-2007a): „Historische typologie van plaatsnamen.‟ In: Syllabus Nederlands 2006-2007, p. 1-11. Devos, M. (2006-2007b): „Naamkunde.‟ In: Syllabus Nederlands 2006-2007, p. 1-32. EWN = Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. Amsterdam 2003-. 83
Gysseling, M. (1950): Toponymie van Oudenburg. Tongeren. Gysseling, M. (1954a): „Enkele topografische termen in Nederlandse plaatsnamen.‟ In: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 30, p. 99-107. Gysseling, M. (1954b): Gent’s vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen. Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven. Gysseling, M. (1960): Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226). Tongeren. 2 delen. Gysseling, M. (1975): „Dries.‟ In: Naamkunde 7, p. 258-265. Gysseling, M. (1978): „Inleiding tot de toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen.‟ In: Naamkunde 10, p. 1-24. Gysseling, M. (1979): „Principes van de straatnaamwijziging te Gent.‟ In: Naamkunde 11, p. 88-117. HZGGO: Handelingen van het Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde. JZCK: Jaarboek van de Zottegemse Culturele Kring. Deel Ι (1949/1950) – Deel XXX (1987). Kerckhaert, N. (1981): „Oude Oostvlaamse Huisnamen.‟ In: Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen. Bijdragen. Nieuwe Reeks, nr. 16. Gent. Lamarcq, D. (1989): Drieduizend jaar Zottegem. Het bewogen verhaal van elf dorpen in Zuid-Oost-Vlaanderen. Zottegem, Lions Club. Lamarcq, D. (2001): „De herkomst van de gemeentenamen en de spotnamen van Zottegem.‟ In: Handelingen van het Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde 10 (1), p. 99-107. Lindemans, J. (1930): Toponymie van Opwijk. Brussel. Lindemans, J. (1933): Brabantsche Plaatsnamen. IV. Baardegem. Topnymica II-4. Leuven, Brussel. Lindemans, J. (1936): Brabantsche Plaatsnamen. VI. Beert. Toponymica II-6. Leuven, Brussel. Lindemans, J. (1937): „Plaatsnamen uit het Aalstersche. Plaatsnamen te Erpe.‟ In: Mededelingen uitgegeven door de Vlaamsche Toponymische Vereeniging te Leuven 13, p. 1-16. Lindemans, J. en Borgers, F. (1949): Oostbrabantse Plaatsnamen. III. Geetbets. Toponymica IX-3. Leuven, Brussel. Lindemans, J. (1952): Toponymie van Asse. Tongeren.
84
Lindemans, J. (1953): „De afsluitingen in de geheinde percelen.‟ In: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 29, p. 27-40. Lindemans, J. (1953): „De Dieren in onze oudste Germaanse naamgevingen.‟ In: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamse Academie (voor Taal en Letterkunde), p. 373386. Lindemans, P. (1952): Geschiedenis van de landbouw in België. Antwerpen. 2 delen. Luyssaert, J. (1968): Toponymie van Bossuit, Moen en Outrijve tot 1650. Gent. Mattheeuws, K. en Devos, M. (1997): Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Deel IV: Het Ambacht Zomergem – Band 3: ZOMERGEM. Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman, verklaard en aangevuld door lic. Kris Mattheeuws en dr. Magda Devos. Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos. Maldegem. MNW = Verwijs, E. en Verdam, J.: Middelnederlandsch Woordenboek. ‟s-Gravenhage 18851929. 9 delen. Popp, P. C.: Atlas cadastral de Belgique. Provence de Flandre orientale ... Plan parcellaire de la commune de Audenhove-Saint-Géry ... Bruges, ca. 1860. Schietecatte, M., Lapage, R. e.a. (1980): Ons Dorp Sint-Goriks-Oudenhove. Uitgave Jaar van het Dorp. Schollaert, J.M. en Van Buylen, J. (1993): „De heerlijkheid Zyverdinghe te St.-MariaOudenhove en de heren van de heerlijkheid „het Huys van Oudenhove‟ te St.-GoriksOudenhove.‟ In: Handelingen van het Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde 6, p. 161-174. Tavernier-Vereecken, C. (1952): „De etymologie van lochting.‟ In: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 28, p. 81-84. Teirlinck, I. (1908-1922): Zuid-Oostvlaandersch Idioticon. Gent. 4 delen. Van de Walle, F. en Devos, M. (2006): Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Deel VIII: Het Ambacht Zomergem – Band 1: OOSTWINKEL & RONSELE. Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman, aangevuld en verklaard door lic. Flor Van de Walle en dr. Magda Devos. Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos. Maldegem. Van Durme, L. (1981): „Nog over Zuilochting.‟ In: Naamkunde 13, p. 234-238. Van Durme, L. (1986-1991): Toponymie van Velzeke-Ruddershove en Bochoute. Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Deel I (1986), Deel Π1 (1988), Deel Π-2 (1991). Van Durme, L. (1996): Galloromaniae Neerlandicae Submersae Fragmenta. Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. 2 delen.
85
Van Durme, L. (1998): „Dries, vooral in Centraal- en Zuid-Oost-Vlaanderen.‟ In: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 70, p. 117-199. Van Durme, L. (1999): Plaatsnamen te Zottegem en Strijpen. Zottegem. (= HZGGO 9 (2), 1999). Watté, F. (1984): Erwetegem. Zottegem. (=JZCK 27, 1984). Watté, F. (1990): Bijdrage tot de geschiedenis van Strijpen en St.-Goriks-Oudenhove. Zottegem. WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal. ‟s-Gravenhage, Leiden, 1863-1998. 29 delen (+ 3 delen Aanvullingen). WVD = Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (zie Devos-Ryckeboer 1979).
86
4. KLEINE VERKLARENDE WOORDENLIJST Aangezien dit werk ook bedoeld is voor mensen die geïnteresseerd zijn in een stukje geschiedenis en cultuur i.v.m. Sint-Goriks-Oudenhove, maar die op het gebied van taalkunde eigenlijk leken zijn, volgt hieronder een kleine verklarende woordenlijst waarin enkele taalkundige begrippen worden uitgelegd. De meeste verklaringen komen uit de monografiën over de Zomergemse, Oostwinkelse en Ronselse plaatsnamen (Meetjeslandse Toponiemen tot 1600). akkerareaal: de totale oppervlakte akkers in een bepaald gebied. alluviale strook: een stuk grond dat ontstaan is door aanslibbing. appellatief: 1) als zelfstandig naamwoord: soortnaam, in tegenstelling tot eigennaam of proprium, 2) als bijvoeglijk naamwoord: als soortnaam gebruikt, in tegenstelling tot het propriale gebruik of gebruik als eigennaam. assimilatie: aanpassing aan een volgende of voorafgaande klank (b.v. borre uit borne, Boembeke uit Boenbeke). attestatie: een bewijsplaats uit een document. collectiefsuffix: een achtervoegsel dat bij een woord wordt gevoegd, zodat het geheel een verzamelnaam aanduidt (b.v. -te in gebergte). diminutiefsuffix: een achtervoegsel waarmee we een verkleinwoord maken (b.v. -je, -ke). epenthese: inlassing van een klank of een lettergreep in een woord, b.v. de d in hoenders en in de dialectvormen kleinder en schoonder. etymologie: de taalwetenschap die de oorsprong van woorden onderzoekt. Het adjectief etymologisch heeft dan de betekenis „wat de oorsprong van het woord betreft‟. excerperen: een deeltje uit een geschrift (met een of ander doel) noteren. Dat deeltje is een excerpt. genitief: bezitsvorm van substantieven, b.v. vaders vrienden, het huis des heren. Germaans: de gemeenschappelijke moedertaal van een aantal West- en Noord-Europese talen (o.a. Duits, Engels, Nederlands, Noors, Zweeds, enz.), zoals die vóór enkele duizenden jaren gesproken werd. glossarium: lijst met trefwoorden en excerpten. hydroniem: waternaam, naam van rivieren, beken, vijvers, enz.
87
hypercorrect: foutief uitgesproken of geschreven uit vrees voor onjuistheid (b.v. als iemand die in zijn dialect de h niet aanblaast, zou zeggen: Ik heb de heer u huit te nodigen). hypothetisch: verondersteld, maar niet door bewijzen gestaafd. Indo-Europees: de gemeenschappelijke moedertaal van bijna alle Europese en een aantal Aziatische (b.v. het Indisch) talen, zoals die vele duizenden jaren geleden zou zijn gesproken. Ingveoons: een andere term voor Noordzeegermaans of Kustgermaans. landboek: een beschrijving van alle percelen in een bepaald gebied, de voorloper van ons kadaster. lemma: een trefwoord in een woordenboek of woordenlijst, hier in de alfabetische lijst met toponiemen en excerpten. metanalyse: de ontleding van woorden of woordverbindingen in andere componenten dan die waaruit ze werkelijk samengesteld zijn. Middelnederlands: de vorm van de Nederlandse taal tussen de 12e en de 15e eeuw. Oudnederlands: de vorm van onze taal vóór de 12e eeuw. palataal: met betrekking tot spraakklanken: vooraan in de mond gevormd, tegen het hard verhemelte of palatum. substantiveren: een substantief (zelfstandig naamwoord) maken van een ander soort woord (b.v. het kwade uit kwaad). suffix: een achtervoegsel waarmee men afleidingen maakt (b.v. -ig in handig, -lijk in eerlijk, enz.). topografisch: plaatsbeschrijvend. < topografie: de nauwkeurige beschrijving van het uitzicht van een landstreek of terrein. volksetymologie: de vervorming van vreemde of onbekende woorden, zodat ze op bekende woorden uit de eigen taal gaan lijken (b.v. ledikant uit lit-de-camp).
88
5. ALFABETISCHE INDEX Baanbeek sBaerts Stede (s)Baerts Veldeken Baseleer sBaseleerenstraatje Bastaerts Stede beek Beerents Veld Bemrot / Benrot Berenrot berg Berg 1 Berg 2 Berghaag / Berkhaag Berix Broek Berkdries Berrentrot Bezembroek Bijter Blok Boenbeke Boenveld Bokmeers Borrebroek Borreweide Bors Lochting Bors Veld bos Bosserveld Bosveld Boterdals Land Boterdalveld Boudenbeek Boudries Boyeveld Braamborreweide Braembosch Stede Brede Straat Brede Veld broek Broek Broeksken Broekveld Bruns Veld bruul Budelveld Bunder Bunderken
77 23 32 32 19 23 77 32 68 68 75 75 75 69 32 69 64 47 33 45 9 69 33 56 56 33 33 27 33 56 33 34 77 34 34 70 23 19 46 28 56 56 56 34 28 34 55 55
Bunderkens Cathoirs Lochting Clappaert Clappaerts Broek Clappaerts Veld Compains Compains Veldeken Dal Dalbos Daldreef Danenveld Danerens Veld Dellet Delling Dellingbroek Dewetbroek Dewetweide Dijk Dokkeweide Dolaag Dolaagbroek Dolaagmeers Doorn Doornken dreef Drie Bunderkens dries Dries 1 Dries 2 Dries 3 Driesstraat Droge Weide Dullendries Dweersveld Eekhout Eierbos Eierbroek Eikenmeers Elshout Ermengardeveld Eskouter Esp Everinmeers Everins Veld Everins Weide Fackers Broek Feys Meers Fontein
55 34 35 35 35 35 35 53 56 17 35 35 53 53 56 36 36 56 47 50 56 57 70 70 17 55 29 10 11 11 17 50 50 57 47 36 36 70 48 36 49 11 36 37 37 37 37 79
89
(s)Fruyts Veld Ganzendries Gastemeers Geer Geldberg Geloots Geloots Veld Gemene Meers Gescheidhaag Gewad Gheraerts / Gheerts Veld Ghyskens Veld goed Goed ten Berge Goed van Nonnenbos Goed van Ressegem Goossens Veld Goossens Veldeken gracht sGravenbroek Groeiland Groeilandveld Groene Gracht Groene Paal Groene Weg Grote Bruul Grotebruulmeers Guchte Guchtermeers Guchterveld Gulden Poort Guomans Stede Haantje Handzutter sHanengoed sHanenstede Hasekens Meers Hazaerts Broek Hazenveld Heddenbos Heddendries Heeskouter Heilige Geestbos Heldergem Heldergembroek Helftwinning Hellendries Herghers Dal Herghers Rot hof
37 64 70 46 75 37 37 64 57 57 37 38 22 25 23 26 38 38 77 38 50 57 78 57 20 55 57 11 57 58 26 24 39 39 24 24 39 39 40 80 80 71 40 12 58 66 53 40 40 22
Hofkouter Hofland hofstede Hof ter Kraaien Hoge Sleimeers Holbeek Hondsgracht Hoplochting hout Houttrappenveld Houwken Huiskens Gat Hullendries Hurker Hurkerbos Impendries Ingeland Ingelveld Kammeland Kareelweide Kasteelwilg Kattenbroek Kei Keibroek Keistraatje sKeizers sKeizers Hoek sKeizers Straatje Kerkmeers Kersere Keynaert Keynaerts Broek Klaterbos Konduit Kortenbos Kortenbroek kouter Kouterbos Kraaiennest Kromme Kromme Straat Kruisweg Kwaadmeers land Lange Baan Langebaanmeers Lange Lochting Lange Rot Lange Straat Lange Weide
58 58 23 25 53 78 78 64 29 58 55 19 53 71 58 12 80 80 58 58 81 51 51 59 18 40 40 19 40 59 41 41 48 59 46 46 29 59 67 13 18 18 51 30 46 59 46 47 20 47
90
Letschens Bruul lochting Loge Loofbucht Loos Bunders Mans Veld sMarteleeren Hofstede sMarteleerenstraatje sMarteleeren Weide meers Meersgracht Mets sMeys Broek Middelste Hellendries Molenbeek Molenberg Molenkouter Molenstraatje Molenveldeken Nedermolen Nederste Bosserveld Nederste Sleimeers Nederste Veld Neerhofveld Neerkouter Nekkerstraat Officiaalstede Olmerij Opperste Hellendries Opperste Kei Ovenbuur Overste Bosserveld Paalveld Paalveldeken Paardenmeers Paddenpoel sPannemakers Stede Papele sPapenkouter Paradijs Paradijsbroek Paradijsmeers Pering Perrebos Piewittenbroek Planaard poel Poel Poeldries Poelwater
41 30 59 65 41 41 24 19 41 31 78 41 42 59 78 75 60 19 60 25 54 54 54 60 54 21 24 48 54 54 26 54 60 60 65 79 24 71 42 72 72 60 49 49 67 42 79 79 60 79
(s)Pollaens Broek Pollaens Stichel Popelboom Potterij Pratermeers Praterveld Priesterageland Put Raakveld Raammeers Rauwakker Rauwe Veld (s)Ridders Veldeken Rietbos Robbins Broek (s)Roets Veld Rongheveld Roomveld Rot Roter sRoucks Lochting sRudders Veld sRuters Lochting sRuters Meers Schaaplochting Scheidhaag Schrijvers Veld Selveld Sijvel Sikkelveld Sint-Goriks-Oudenhove Sleebroek Sleibos Sleibroek Sleie Sleimeers Sleiveld Slijpstraat Smids Stede Smiskouter Snijlochting Staart stede Steenbroek Steenland Steenstraat Stokt straat Strijdmeers Strijdmeersveld
42 81 13 81 42 42 42 79 47 65 52 52 43 48 43 43 43 72 64 65 44 44 44 44 66 60 44 73 82 44 8 50 60 61 13 61 61 22 25 61 67 61 23 52 52 20 48 17 66 62
91
Strijpenbeek Taelmans Veld Teerling Temmermans Bos Ten Bosse Ten Wege Ter Blokstichel Ter Eken Ter Elst Ter Gracht Ter Heiden Ter Houttrappen Traveins Traveinsbeek Traveinsbrug Traveinsmeers Trijp Turloot Tussenmeers Vadels Lochting Varenput veld veldeken Veldemans Gat Ver Hekken Verre Kouter
78 44 73 45 14 14 62 14 62 14 15 15 16 78 80 62 74 45 62 45 80 31 31 19 16 62
Verren Vlienderken Vondelken(s) Vondelkensmeers Voorste Veld Vredebos Vroonte Weddewater weg Wegel- / Wegerveld Wijchbroek sWildenstede Wilgen Willebrechts Meers Willemens Meers Winderiks Meers Winkel Winkelveld Wullebroekmeers Zavel Zavelgat Ziekhuis Ziggers Berg Zure Meers Zwalm
16 63 63 63 63 67 66 63 17 74 82 25 64 45 45 45 47 63 63 53 22 26 76 53 76
92
6. GLOSSARIUM Aanwijzingen Het lemma volgt de huidige spellingsregels, behalve bij plaatsnamen die met een persoonsnaam beginnen en bij enkele vormen van onduidelijke oorsprong. Diminutieven op -ken(s) zijn ook in het huidige dialect nog mogelijk. Daarom werden ze ongewijzigd gelemmatiseerd. Op het lemma volgen alle in de archiefstukken gevonden attestaties, chronologisch geordend en telkens gevolgd door de bron (zie afkortingen hierna) en de bladzijde of het blad (recto/verso). Wanneer een vorm vaak in dezelfde bron voorkomt, wordt dat met passim (op verschillende plaatsen, door de hele bron heen) vermeld. In een aantal excerpten is ook de context opgenomen, waar die voor een beter begrip van de aard of de ligging van het toponiem van belang kan zijn. Afkortingen worden opgelost volgens de spelling die in het bewuste document gebruikelijk is, maar de oplossing wordt wel tussen vierkante haakjes geplaatst. Wanneer een attestatie voorafgegaan wordt door een genitief-s, dan werd deze ook meegenomen in het lemma (b.v. sBaerts Stede). Als die genitief-s de ene keer wel, de andere keer niet in de bron geschreven werd, dan werd ze voor het lemma tussen haakjes geplaatst (b.v. (s)Baerts Veldeken). In beide gevallen werd het toponiem evenwel alfabetisch gelemmatiseerd volgens de eigenlijke eerste letter en dus niet volgens de genitief-s. Samenstellingen van een persoonsnaam in de genitief met een grondwoord werden in twee woorden geschreven wanneer ze de genitiefuitgang -s vertoonden (b.v. sMeys Broek). Wanneer het om de genitiefuitgang -en ging, werden ze in één woord geschreven (b.v. sPapenkouter).
93
Gebruikte afkortingen Archiefbronnen: ARA : Algemeen Rijksarchief Brussel B : Beaupré CF : Caerte Figurative FKP : Fonds Kaarten en Plans FR : Familie de Roisin KBH : Klein Begijnhof KF : Kerkfabriek LF : Latijns Fonds LvZ : Land van Zottegem N : Nieuwenbosse NBP : Nationale Bibliotheek Parijs PC : Penningcohieren (258: Strijpen; 267: Sint-Goriks-Oudenhove) RAG : Rijksarchief Gent RAM : Rijksarchief Mons/Bergen RAR : Rijksarchief Ronse RK : Rekenkamer RKL : Rijke Klaren SAG : Stadsarchief Gent SB/R : Sint-Baafs, reeks R SMB : Sint-Martens-Bosse VS : Vrije Schippers 301/ : Registers van de Keure 330/ : Registers van Gedele Andere: id : dezelfde bron kop. : kopie nr. : nummer O : oorkonde PaC : pachtcontract r : recto v : verso 13e : 13e eeuw * : corrupte spelling of vergissing van de scribent
94
PLAATSNAMEN TE SINT-GORIKS-OUDENHOVE BAANBEEK: up spapen cautere boue[n] de baenbeke ande kerck mersch, 1577, RAR-LvZ 204, 39v; up spapencautere up de banbeke, id, 40r. sBAERTS STEDE: in sbaers stede, 1571/1572, SAG-PC 267, 10v/10r. (s)BAERTS VELDEKEN: sbaers veldeken, 1571, SAG-PC 267, 9v; In baers veldeken, 1572, SAG-PC 267, 9r; In baerts veldeken, 1577, SAG-PC 267, 12r. BASELEER: uten baseleere, 1388, RAM-FR 319, 4r; op den baseleere, id, 5v; den baseleere, 1550, RAG-N 8, 68v; onder den baseleere, 1577, RAR-LvZ 204, 58r. sBASELEERENSTRAATJE: sbaseleeren straetken, 1577, RAR-LvZ 204, 14v. BASTAERTS STEDE: bastaerts hofstede, 1550, RAG-N 8, 69v; neffens bastaerts stede, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 9r/8v/27r; up bastardts stede … onder jeghens den muelecautere, 1577, RAR-LvZ 204, 7v. BEERENTS VELD: tbeerentsvelt, 1457, SAG-330/28, 3r. BEMROT/BENROT: up de beurot, 1455, SAG-330/26, 540v; up benrot, 1455, SAG-330/27, 4v; up Dbemrot, 1571/1572, SAG-PC 267, 16r/15v; up tbeenrot, 1577, SAG-PC 267, 19r; up tbenrodt, id, 21r; up tbenrot, id, 30v. BERENROT: op beerenrot, 1388, RAM-FR 319, 10r; in beerenrot, id, 11r; op *heerenrot, id, 11r. BERG 1: up de muelecautere ten beerghe, 1446, SAG-330/24, 38v (2x); te[n] berghe, 1455, SAG-330/26, 540v; up de caut[er]e ten berghe, id, 540v; eenen brouc liggende ten berghe, 1457, SAG-330/28, 3r; de muelen cautre ten berghe, 1472, SAG-330/32, 54r; ten berghe, id, 66v; up Meulecautere ten berghe, 1572, SAG-PC 267, 14r, 20r; up den muelen cautere ten berghe, 1577, RAR-LvZ 204, 16r. BERG 2: den berch, 1427, SAG-301/29, 125r; up den beerch, 1550, RAG-N 8, 69v; aenden berch, id, 72v; up Den berch, 1571, SAG-PC 267, 14v, 21r; upde[n] bergh, 1577, RAR-LvZ 204, 32r; den berch, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 34. BERGHAAG/BERKHAAG: ande berchhaghe, 1577, SAG-PC 267, 22r; up de berckhaghe, 1577, RAR-LvZ 204, 7r. BERIX BROEK: jnde beriexbrouc, 1455, SAG-330/26, 540v. BERKDRIES: up den bercdriesch, 1485, SAG-301/58, 122v. BERRENTROT: up dberrentrot, 1577, RAR-LvZ 204, 14v (2x). BEZEMBROEK: upde[n] zickelbergh … bouen anden bessembrouck, 1577, RAR-LvZ 204, 10v.
95
BIJTER: Ind[en] bijtere, 1571/1572, SAG-PC 267, 15v/15r; upde[n] verrecautere ande[n] bytere, 1577, RAR-LvZ 204, 41r; bouen den bytere, id, 41v; bouen den key ende es brouck onder den bytere, id, 43r. BLOK: jnden bloc, 1463, SAG-330/29, 510r. BOENBEKE: arnolt vander boenbeke[n], 1388, RAM-FR 319, 4r; ja[n]ne va[n] der boenbeke[n], id, 11r; op eenen mersch ter boenbeken, id, 15v; up tveldeken aenden molen te *boonbeke, 1550, RAG-N 8, 69v; Ter boenbeken, 1571/1572, SAG-PC 267, 22r/21r; te boenbeque, 1577, SAG-PC 267, 28v; jn dmueleveldeken te boenbeke boue[n] de muelen, 1577, RAR-LvZ 204, 44v; anden gansen driesch byder muelen te boenbeke, id, 46r; muelen te boenbeke, 1624, RAG-FKP 2525, CF. BOENVELD: up Dboenvelt, 1572, SAG-PC 267, 2v. BOKMEERS: upden bucmeersch, 1577, RAR-LvZ 204, 54v. BORREBROEK: jnden borrebrouc, 1457, SAG-330/28, 3r; den burrebrouc, 1472, SAG330/32, 66v. BORREWEIDE: jnt burreweedekin, 1472, SAG-330/32, 66v; In de borreweede, 1571/1572, SAG-PC 267, 24v/23v; uut haren meersch ghenaemt de borreweede, 1624, RAR-KF 89, 6v. BORS LOCHTING: gheleghen up de sleyde an bors lochtijn, 1357, RAG-RKL, O; up de sleide an sbeers lochtinc, 1448, RAG-RKL 184, 31v. BORS VELD: in bors velt, 1388, RAM-FR 319, 9r, 10v. BOS 1: jnden bosch, 1455, SAG-330/26, 540v. BOS 2: naer den bosch, 1550, RAG-N 8, 71v. BOSSERVELD: int boschervelt, 1388, RAM-FR 319, 19v; up bosschervelt, 1455, SAG330/26, 540v; up Dbosscherevelt, 1571/1572, SAG-PC 267, 16v, 24r/16r; up tbosschervelt, 1577, SAG-PC 267, 21r. BOSVELD: aen tboschvelt, 1550, RAG-N 8, 70v; in tbosvelt, 1571/1572, SAG-PC 267, 16v/16r; upt bosschevelt, 1596, RAR-KF 2, 19r. BOTERDALS LAND: jn bot[er]dals lant, 1455, SAG-330/26, 540v. BOTERDALVELD: onder boterdale[n] velt ende dinghelvelt, 1482, SAG-301/56/2, 99r; upde neercaut[er] ... an tbotertale velt, 1577, RAR-LvZ 204, 22v; an tbotertale velt, id, 26v. BOUDENBEEK: ter boude[n]beken, 1388, RAM-FR 319, 2r; ter boude[n]beke[n], id, 2v; op de boudenbeke, id, 19r; ter *bouwenbeken, 1436, SAG-330/21, 259v. BOUDRIES: meerijn boudries, 1388, RAM-FR 319, 9v (2x); opte[n] boudriesch, id, 9v; int boudries, id, 11v; tgoed te boudriesch, 1390, SAG-330/9, 67r; up den bouuen driesch, 1490, SAG-330/38, 360r.
96
BOYEVELD: up tboijeuelt zuut de [ver]recaut[er]e, 1550, RAG-N 8, 68v; sboijens velt, id, 71r; tboeyuelt, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 35. BRAAMBORREWEIDE: de bremborreweede, 1577, RAR-LvZ 204, 45v; jnde voormelde breem borre weede, id, 45v. BRAEMBOSCH STEDE: Braembos stede, 1571/1572, SAG-PC 267, 9v/9v; Braembosch stede, 1577, SAG-PC 267, 12r; upden neercautere an dleen van[der] craeye[n] daer den voetwech duer gaet an braembosch stede, 1577, RAR-LvZ 204, 24r. BREDE STRAAT: jnt velt ter breed[er] straten, 1455, SAG-330/26, 540v; t[er] breed[er] strate[n], 1455, SAG-330/27, 4v. BREDE VELD: op breide velt, 1388, RAM-FR 319, 3r; op breitvelt, id, 4v. BROEK: gertrud[is] vxor egid[ii] de broeke, 1295, RAG-SB/R 31d, 66v; up den brouc, 1385, SAG-330/7, 320r; op dbrouker velt te[n] brouke, 1388, RAM-FR 319, 6r; opt merschelkin ten brouke, id, 15v (2x); achter de stede te[n] brouke, id, 15v; up den brouck, 1550, RAG-N 8, 70v; weede ten broucke, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 9r, 10r, 14r, passim/9r, 9v, 13v, passim/12r, 12v; anden verrecautere metten hende ten broucke, 1577, RAR-LvZ 204, 43v. BROEKSKEN: up den gheltberch an tbroukelkin, 1436, SAG-330/21, 259v; up dbroecxken gheheeten, 1550, RAG-N 8, 71v. BROEKVELD: op dbroukeruelt, 1388, RAM-FR 319, 4r; op dbrouker velt te[n] brouke, id, 6r; in broek[er] velt, id, 6v; int brouker uelt, id, 6v; in brouker velt, id, 15v; up Dbrouckevelt, 1571/1572, SAG-PC 267, 8v, 14v, 17v, passim/8v, 14r, 16v, passim; up tbrouckvelt upden wech naer roosbecque, 1577, RAR-LvZ 204, 2r; broeckvelt, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 15; upt broucvelt, 1624, RAR-KF 89, 7v. BRUNS VELD: op bruns velt, 1388, RAM-FR 319, 19v; up dbrunsvelt dat me[n] heet den steert, 1446, SAG-330/24, 38v; up bruuns velt, 1472, SAG-330/32, 66v; upden hellendriesch neuen dbruynsvelt, 1577, RAR-LvZ 204, 34r. BUDELVELD: in budelvelt, 1388, RAM-FR 319, 11r; up budelvelt, 1455, SAG-330/26, 540v; jnt buedeluelt, 1455, SAG-330/27, 4v; up Dbuelvelt, 1571, SAG-PC 267, 9v, 16v, 20v; up Dbuijlvelt, id, 18v; up Dbuelveldeken, 1572, SAG-PC 267, 9v; up Dbuelvelt, id, 15v, 19v; up Dbuijlvelt, id, 17v; jn dbuedelvelt, 1577, RAR-LvZ 204, 55r; jn tbuelvelke[n], id, 60r; jnt voormelde buelveldeken, id, 60r; an tbuedelvelt ... dwers ouer de stede ter doolaghen, id, 61r. BUNDER: upden verrecautere zuudt ande[n] wyncle onder kercken goet oost an tstrate en[de] light jn tbuendre, 1577, RAR-LvZ 204, 24r. BUNDERKEN: in dbunrekijn an de zwalme, 1388, RAM-FR 319, 4v; tbunderkin … up de zwalme, 1468, SAG-330/30, 349r; tbunderkin ligghende up de zwalme, 1482, SAG-330/36, 85r; up tbunderkin, 1577, SAG-PC 267, 18r. BUNDERKENS: up de bunderkens, 1571, SAG-PC 267, 15v; up die bunderkins, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 14r/13v, 14v/19v.
97
CATHOIRS LOCHTING: in Cathoors Lochtinc, 1571/1572, SAG-PC 267, 9v, 16r/15r; In cathoirs lochtinc, 1577, SAG-PC 267, 20v, 28r. CLAPPAERT: Inden clappaert, 1571, SAG-PC 267, 14v; In Clappaerdeken, id, 15v; Inden clappaert, 1572, SAG-PC 267, 14r, 15r; In Clappaerdeken, id, 15r; Inden clappaert, 1577, SAG-PC 267, 17r, 20r; In Clappaerdeken, id, 20v. CLAPPAERTS BROEK: Den clappaerts brouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 15v, 17v/16v. CLAPPAERTS VELD: clapparts velt, 1388, RAM-FR 319, 21v. COMPAINS: daer den wech duer loopt naer compains, 1577, RAR-LvZ 204, 13r. COMPAINS VELDEKEN: up trakevelt metten hende anden groene[n] wech jeghens compains veldeken, 1577, RAR-LvZ 204, 33v. DAL: jacop van den dale, 1388, RAM-FR 319, 9v; up den dal … beneden aenden katten brouck aende dal dreue, 1550, RAG-N 8, 72v; ten Dale, 1571, SAG-PC 267, 18v, 21v; den Dal, 1572, SAG-PC 267, 2v, 17v, 20v; tusschen trakevelt en[de] den dal, 1577, RAR-LvZ 204, 50v; up trot ande beke ten dale, id, 53v. DALBOS: *draelbosch, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 32. DALDREEF: up den dal ... beneden aenden katten brouck aende dal dreue, 1550, RAG-N 8, 72v. DANENVELD: : op dauenvelt, 1388, RAM-FR 319, 7r; op daue[n]velt, id, 9r; up dane[n] velt … west jan de hane, 1550, RAG-N 8, 69v. DANERENS VELD: up Danterensvelt, 1571, SAG-PC 267, 14v, 15r, 19r; up Danerensvelt, id, 15r, 18r; up Danerevelt, 1572, SAG-PC 267, 2v; up Denerensvelt, id, 2v; up Danterensvelt, id, 14r, 14v, 18r; up Danerensvelt, id, 17r; up dauerens velt ... zuudt den antzuttere, 1577, RAR-LvZ 204, 2v; dauerens velt, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 36. DELLET: op de dellet, 1388, RAM-FR 319, 6r; in de deellet, id, 13v; up trakevelt ande dellet, 1577, RAR-LvZ 204, 22v; brouc … jnde dellet, id, 29r. DELLING: jnde dellynghen … ooc brouck, 1577, RAR-LvZ 204, 29v. DELLINGBROEK: Den Dellijnc brouc, 1571, SAG-PC 267, 9v; Den Dellinc brouc, 1572, SAG-PC 267, 9v; Den Dellijnc brouc, 1577, SAG-PC 267, 12v, 23v. DEWETBROEK: Inde Dewet brouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 18r/17r. DEWETWEIDE: De Dewet weede, 1571, SAG-PC 267, 18v; De weede dieme[n] heet de Dewet, 1572, SAG-PC 267, 17v. DIJK: in den dijc, 1388, RAM-FR 319, 7v; inden Dijc, 1571/1572, SAG-PC 267, 7v, 19r, 19v/7v, 18r, 18v; upden dyc ofte hullendriesch, 1577, RAR-LvZ 204, 5v; jnden dyck ter autrappen, id, 12r.
98
DOKKEWEIDE: up den quamersch oost den grootenbruel en[de] dockeweede, 1577, RARLvZ 204, 12v. DOLAAG: geile van der doelaghen, 1388, RAM-FR 319, 2v; jan van der doelaghen, id, 2v; ter doolaghe[n], 1463, SAG-330/29, 510r; stede t[er] doolaghen, 1577, SAG-PC 267, 18r; up zyn huusstede ten bossche ter doolaghe[n], 1577, RAR-LvZ 204, 5v; an tbuedelvelt … dwers ouer de stede ter doolaghen, id, 61r; ande doolaghe, id, 67r. DOLAAGBROEK: Inde[n] Doolaghe brouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 16v/16r. DOLAAGMEERS: Den Doolaghemersch, 1571/1572, SAG-PC 267, 16r/15v. DOORN: ant felt ten doerne, 1388, RAM-FR 319, 2v; ten doerne, id, 3r; upden molecautere an tvelt ten doorne, 1577, RAR-LvZ 204, 35v. DOORNKEN: ant dornekijn, 1388, RAM-FR 319, 14r (2x); apud dorekine, 1460, RAG-B 8, 23v; up tsmessecautere an tdooreke[n], 1577, RAR-LvZ 204, 20v. DRIE BUNDERKENS: l.te verren Inde drie bunderkins, 1577, SAG-PC 267, 29r. DRIES 1: een alf buunre lants … ligghende ten driessche jnt velt, 1349, SAG-KBH; op de stede ten driesche, 1388, RAM-FR 319, 4r; op sine stede ten driessche, id, 6r; ten Driesche, 1571/1572, SAG-PC 267, 15r, 17v, 18r, passim/12r, 14v, 16v, passim; Den dries, 1572, SAGPC 267, 2v; ten driessche, 1577, RAR-LvZ 204, 8r; up zyn stede ten eechaute … anden driesch, id, 27r; dries ter verren, 1624, RAG-FKP 2525, CF; ten driessche, 1624, RAR-KF 89, 7v. DRIES 2: aenden driesch, 1550, RAG-N 8, 71r; metten driessche, 1550, RAG-N 8, 71r; up den driesch, 1550, RAG-N 8, 72v; jnden driesch anden grootenbruel, 1577, RAR-LvZ 204, 60v; het hoflant ende den driesch, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 39. DRIES 3: ten driessche jn tcromme neffens deuerints weede, 1577, RAR-LvZ 204, 61v. DRIESSTRAAT: de driesch straete, 1624, RAG-FKP 2525, CF. DROGE WEIDE: up deuerins velt es tdrooghe weedeken bouen den kaingnaert, 1577, RARLvZ 204, 29r; de drooghe weede, id, 54v. DULLENDRIES: up de[n] dulle[n] driesch, 1463, SAG-330/29, 510r. DWEERSVELD: an dweersuelt, 1455, SAG-330/26, 540v (2x). EEKHOUT: heinric van den eechoute, 1388, RAM-FR 319, 9r; heinr[ic] van d[en] eechoute, 1396, ARA-RK 45971, 24r; beatrice van[den] eechaute … up zyn stede ten eechaute … anden driesch, 1577, RAR-LvZ 204, 27r. EIERBOS: eyersbosch, 1624, RAG-FKP 2525, CF. EIERBROEK: an den eyerbrouc, 1388, RAM-FR 319, 11v; bijd[en] heyerbroucke, 1446, SAG-330/24, 38v; ande eyerbrouc, 1463, SAG-330/29, 510r; ghelandt anden eijerbrouck,
99
1550, RAG-N 8, 71v; eijerbrouc, id, 71v; In den tijerbrouc, 1571, SAG-PC 267, 9r; Ind[en] eijerbrouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 9v/9r; up de neercautere onder de[n] eyerbrouck, 1577, RAR-LvZ 204, 10r; eyersbrouck, 1624, RAG-FKP 2525, CF. EIKENMEERS: Inden eekenmersch, 1571, SAG-PC 267, 8r; Inden eekemersch, 1572, SAGPC 267, 8v; Inden ekemeersch, 1577, SAG-PC 267, 11r; den eeckenmeersch, 1624, RAGFKP 2525, CF. ELSHOUT: up tsmessecautere bouen den helshaute, 1577, RAR-LvZ 204, 22v. ERMENGARDEVELD: op ermengaerden velt, 1388, RAM-FR 319, 4v, 19v; op erme[n]gaerde[n] velt, id, 10r. ESKOUTER: op de hescout[er]e, 1388, RAM-FR 319, 2v; op de eskouter[e], id, 21r; up de esch cautere, 1550, RAG-N 8, 69v; up Descautere, 1571/1572, SAG-PC 267, 14r, 15v, 17v, passim/2v, 13v, 15r, passim; upden hescautere ande[n] strymersch, 1577, RAR-LvZ 204, 29r; up tvelt ter nedermuele[n] nu ghenaempt descautere, id, 45r; hescautere, id, 45r; den escauter, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 47; op den escauter, 1650, RAG-N 15, PaC. ESP: up dlant ten hespen, 1388, RAM-FR 319, 21v; up de[n] muele[n]cout[er]e te[r] espen, 1463, SAG-330/29, 510r; up de[n] muelcautere ten hespe, 1577, RAR-LvZ 204, 38r. EVERINMEERS: in eeuerijn mersch, 1388, RAM-FR 319, 4r. EVERINS VELD: up deeuereinsvelt beneden ougst ende zuijt tparadijs, 1550, RAG-N 8, 72r; up deuerens velt an sruters lochtync, 1577, RAR-LvZ 204, 18v; up deuerins velt an sroucx lochtinc, id, 19r; up deuerins velt, id, 19r; up tvoornoemde euerins velt, id, 19r; up deuerins velt neuen de weede van tgoet ter craeyen, id, 25r; up deuerins velt es tdrooghe weedeken bouen den kaingnaert, id, 29r; defuerins velt, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 16. EVERINS WEIDE: ten driessche jn tcromme neffens deuerints weede, 1577, RAR-LvZ 204, 61v. FACKERS BROEK: TFackers brouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 9v/9r. FEYS MEERS: jn feysch m[er]sch, 1455, SAG-330/26, 540v; inden feysmeersch, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 43. FONTEIN: … zuudt metten hooghsten houck jeghens de fontaine lancx henen tstraetken, 1577, RAR-LvZ 204, 15v; fontyne, 1624, RAG-FKP 2525, CF. (s)FRUYTS VELD: up sfruyts velt, 1468, SAG-330/30, 350v; up fruyts velt, 1490, SAG330/38, 323v. GANZENDRIES: up den gansdriechs, 1550, RAG-N 8, 69v; Den gansdries, 1572, SAG-PC 267, 2v; anden gansen driesch byder muelen te boenbeke, 1577, RAR-LvZ 204, 46r; gansendriesch, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 45; den gansendriesch, 1650, RAG-N 15, PaC. GASTEMEERS: de gastem[er]sch, 1455, SAG-330/26, 540v.
100
GEER: op den gheer, 1388, RAM-FR 319, 9r, 15v; up dry dach[wan]t an dmolestraetke[n] neuen tsmeysbrouck heedt den gheer, 1577, RAR-LvZ 204, 62r. GELDBERG: up den gheltberch an tbroukelkin, 1436, SAG-330/21, 259v. GELOOTS: te loets, 1427, SAG-301/29, 125r (2x). GELOOTS VELD: up jeloets velt ande stichele, 1482, SAG-330/36, 86r; up geloots velt, id, 86r; up slootuelt, 1550, RAG-N 8, 69r; up tsloots velt, 1571, SAG-PC 267, 12v, 13v; Upt tslotsvelt, id, 24v; up tsloots velt, 1572, SAG-PC 267, 13r, 23v; Upt tslotsvelt, 1577, SAG-PC 267, 17r; slootsvelt, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 22. GEMENE MEERS: inden ghemeenen mersch, 1572, SAG-PC 267, 2v. GESCHEIDHAAG: een brouxkin gheheeten de ghescedeghe, 1457, SAG-330/28, 3r. GEWAD: erve ligghen[de] ten ghewadde, 1571/1572, SAG-PC 267, 21v/20v. GHERAERTS/GHEERTS VELD: gheraerts velt, 1464, SAG-301/47/2, 66r; an Gheerts velt, 1571, SAG-PC 267, 18r, 22r; up Gheerts velt, 1572, SAG-PC 267, 17v, 21r; up tgheertsvelt, 1577, RAR-LvZ 204, 14v, 15r (4x); ant *gheents velt, 1624, RAR-KF 89, 5v. GHYSKENS VELD: een dachwant lants ende een half lett[er] men ofte meer gheleghen up ghijskens velt neuen jan braemboschs lant, 1363, RAG-N, O; ligghende upt ghijselins velt, 1550, RAG-N 8, 25r; ghijskens velt, id, 70v; up Ghyskins velt, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 16r, 16v/15v, 16r/21r; jn tghyskins velt, 1577, RAR-LvZ 204, 25r, 25v; ghyskens velt, 1624, RAG-FKP 2525, CF. GOED TEN BERGE: tgoet ten berghe, 1490, SAG-330/28, 323v; … oost tgoet ten berghe noort de strate, 1577, RAR-LvZ 204, 16r. GOED VAN NONNENBOS: jn tgoet van nonnenbossche achter de hofstede van bartholomeus wiels, 1577, RAR-LvZ 204, 17v; upden verrecautere jnden wyncle neuen tgoet van nonnenbossche, id, 27v; upde[n] muelencautere an tgoet van nonnenbossche jnden teerlynck, id, 28r. GOED VAN RESSEGEM: tgoet van reesseghem, 1550, RAG-N 8, 71r, 71v. GOOSSENS VELD: Int goossens velt, 1577, SAG-PC 267, 18r; GOOSSENS VELDEKEN: upde[n] hofcautere ende es besloten en[de] heet tgoossins veldekin, 1577, RAR-LvZ 204, 3v. sGRAVENBROEK: an sgraue[n] brouc, 1388, RAM-FR 319, 10r, 12v; op sgrauen brouc, id, 19v; an tscreven brouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 13v, 14r/13r, 13v; sgraven brouck, 1577, SAG-PC 267, 16v. GROEILAND: up groeylant, 1455, SAG-330/26, 540v; tgroeylant, id, 540v; jnt groylant, 1472, SAG-330/32, 66v.
101
GROEILANDVELD: up groeylantvelt, 1455, SAG-330/27, 4v. GROENE GRACHT: langst de cromstrate anden gracht de groen gracht, 1550, RAG-N 8, 70r. GROENE PAAL: op molencout[re] an den groen[en] pael, 1388, RAM-FR 319, 21v. GROENE WEG: anden groenen wech, 1457, SAG-330/28, 3r; jn midden den verrecautere anden groenen wech, 1577, RAR-LvZ 204, 6v; jeghens den groene[n] weghe, id, 15v; up trakevelt metten hende anden groene[n] wech jeghens compains veldeken, id, 33v; bijder groene[n] wech loopende naer den claterbosch, id, 37r. GROTE BRUUL: pratum suum de grotembruel, 1205 kop. 13e, NBP-LF 5478, 22r; bonariu[m] prati in g[ro]tenbrul, 1222 kop. 13e, NBP-LF 5478, 24r; jeghen lijsbetten van den groiten bruele, 1387, SAG-330/8, 221r; in groetenbruel, 1388, RAM-FR 319, 3r (2x); daerment heedt de[n] grote[n] brul, 1446, SAG-330/24, 38v; jnden grooten briel, 1455, SAG330/26, 540v; jnde[n] groten brueel, 1463, SAG-330/29, 510r; den grooten bruel, 1550, RAG-N 8, 68v; inden pretermersch ougst liggen[de] aenden grooten briel, id, 71r; west thoflant … noort aenden grooten briele, id, 72v; Inden grootenbruel, 1571, SAG-PC 267, 9r, 14v, 15r, passim; ten grootenbruel, 1572, SAG-PC 267, 9r, 14r, 14v, passim; jnden grootenbruel, 1577, RAR-LvZ 204, 8r; joos van grootenbruel te grootenbruele, id, 11r; up den quamersch oost den grootenbruel en[de] dockeweede, id, 12v; jnden driesch anden grootenbruel, id, 60v; grooten bruel, 1624, RAG-FKP 2525, CF; jnden grootenbruel ant cautergat, 1624, RAR-KF 89, 8v; jnden grooten brul ant mengat, id, 9v. GROTEBRUULMEERS: jnde[n] grote[n] brul meersch, 1446, SAG-330/24, 38v. GUCHTE: ligghende ten guchte, 1331, RAG-N, O; up zijn stede te guchte daer hy woondt ande[n] rootere, 1577, RAR-LvZ 204, 3r; te guchte, id, 9r; te guchte … naer den rootere, id, 16v; an tcautergat te guchte, id, 23v; up een stede te guchte jeghens ouer thof oost den rootere, id, 30v; up zyn huusstede te guchte anden rootere, id, 60v; te guchte, 1624, RAGFKP 2525, CF. GUCHTERMEERS: jnde guchterm[er]sch, 1490, SAG-330/38, 360r. GUCHTERVELD: up tguchter velt, 1550, RAG-N 8, 72v; up tghuchtevelt, 1572, SAG-PC 267, 2v; an tguchtervelt, 1577, RAR-LvZ 204, 17r; tguchtervelt, id, 28r; ghehuchter velt, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 15. GULDEN POORT: an de guldin porte, 1436, SAG-330/21, 259v; an de guldin poorte, 1446, SAG-330/24, 38r. GUOMANS STEDE: in guomans stede, 1571, SAG-PC 267, 16v; in arent guomans stede, 1572, SAG-PC 267, 16r. HAANTJE: brouc gheheeten thaeynken [nevens den keybrouc], 1571/1572, SAG-PC 267, 6v, 15v, 19r/6r, 15r, 18r; Int hunken, 1577, SAG-PC 267, 19v; In thaeynkin, id, 20r; up xxix roe[de]n broucx gheheeten thaentke[n], 1577, RAR-LvZ 204, 6r; up datmen naempt thenkin, id, 30r.
102
HANDZUTTER: anden hantsutt[er]e, 1550, RAG-N 8, 69v; up dauerens velt ... zuudt den antzuttere, 1577, RAR-LvZ 204, 2v; dry dach[wan]t ghenae[m]pt den antzuttere, id, 50v. sHANENGOED: an shanen goet, 1550, RAG-N 8, 71r; jans hanen goet, id, 72v. sHANENSTEDE: uut shanen stede, 1624, RAR-KF 89, 5v. HASEKENS MEERS: op hasekijns mersch, 1388, RAM-FR 319, 3r. HAZAERTS BROEK: up [vier] dachwant xx roe[de]n broucx … an tstraetken anden tzyue ende heedt hazarts brouck, 1577, RAR-LvZ 204, 6v. HAZENVELD: up thasen velt, 1492, RAM-FR 327; up shasen velt en[de] es een besloten veldeken oost de weys beque, 1577, RAR-LvZ 204, 33r. HEDDENBOS: opten heddenbosch, 1388, RAM-FR 319, 21r. HEDDENDRIES: op de[n] hedde[n] driesch, 1388, RAM-FR 319, 3v. HEESKOUTER: upden *herscautere, 1577, RAR-LvZ 204, 3v. HEILIGE GEESTBOS: den helich gheest bosch, 1624, RAG-FKP 2525, CF. HELDERGEM: Inden Helderghem, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 15v/15r/18r; up zijn stede te helderghem, 1577, RAR-LvZ 204, 42r. HELDERGEMBROEK: Den helderghem brouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 14r/13v. HELFTWINNING: op de helfwi[n]nighe, 1388, RAM-FR 319, 12r. HELLENDRIES: up den hellen driesch beneden ougst ande langhebant, 1550, RAG-N 8, 71r; upden hellendriesch neuen dbruynsvelt, 1577, RAR-LvZ 204, 34r; de hellendriesschen, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 49; de hellen driessche, 1650, RAG-N 15, PaC. HERGHERS DAL: bouen herghers dal, 1388, RAM-FR 319, 5v; jnden herghersdal, 1455, SAG-330/26, 540v; jnden herghersdal, 1456, SAG-330/27, 268v; den erghers dal, 1482, SAG-330/36, 86r; anden eergherstal, 1550, RAG-N 8, 69r; upden meulecautere jnden herghendal, 1631, RAR-KF 12, 2v. HERGHERS ROT: op herghers rot, 1388, RAM-FR 319, 11r; op herghins rot, id, 12r. HOEK: up dweghervelt jnden houck jnden loofbucht achter de stede van[den] houe ter craeye[n], 1577, RAR-LvZ 204, 27r. HOFKOUTER: upde[n] hofcautere ende es besloten en[de] heet tgoossins veldekin, 1577, RAR-LvZ 204, 3v. HOFLAND: beneden de[n] hoflande, 1463, SAG-330/29, 510r; up hoflant, 1550, RAG-N 8, 68v; west thoflant … noort aenden grooten briele, id, 72v; up Dhoflant, 1572, SAG-PC 267,
103
2v; ande neckerstrate … lancx thoflandt, 1577, RAR-LvZ 204, 17v; het hoflant ende den driesch, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 39. HOF TER KRAAIEN: up tsmesse cautere an deen zyde tgoet van thof ter craeijen dander zyde den steert, 1577, RAR-LvZ 204, 7r; upde[n] kaingnaert zuudt de stede van thof ter craeye[n], id, 13r; upden neercautere an dleen van[der] craeye[n] daer den voetwech duer gaet an braembosch stede, id, 24r; up deuerins velt neuen de weede van tgoet ter craeyen, id, 25r; up dweghervelt jnden houck jnden loofbucht achter de stede van[den] houe ter craeye[n], id, 27r; thof ter craeyen, id, 61v. HOGE SLEIMEERS: jnden hooghen sleymersch, 1577, RAR-LvZ 204, 67v. HOLBEEK: op de hole beke, 1388, RAM-FR 319, 15v; an De holbeke, 1571/1572, SAG-PC 267, 14v, 17v/14r, 17r. HONDSGRACHT: up trakevelt ande hontsgracht, 1577, RAR-LvZ 204, 19v; ande hondtsgracht, id, 20r; an trakevelt en[de] de hontsgracht, id, 30r; neuen de hondtsgracht, id, 32r. HOPLOCHTING: up een half dach[wan]t bogard ghenaempt den hoplochtijnc, 1577, RARLvZ 204, 59v. HOUTTRAPPENVELD: een alf dach[want] lants … ligghende up thoutrapper velt, 1349, SAG-KBH; op dautrapvelt, 1388, RAM-FR 319, 21v (2x); up *taut[er]afvelt, 1410, SAG330/14, 284v; up *thauterasvelt, 1414, SAG-330/15, 216v; Lants up Dautrappenvelt, 1571/1572, SAG-PC 267, 7r, 9r, 14v, passim/7r, 9r, 14r, passim. HOUW: beneden de[n] houue, 1577, RAR-LvZ 204, 58v. HOUWKEN: jn thauken … an trakevelt, 1577, RAR-LvZ 204, 13r. HUISKENS GAT: te[n] huuslinsgate, 1388, RAM-FR 319, 11v (2x); up de verre coutre te huuselins gate, 1482, SAG-330/36, 86r. HULLENDRIES: upden dyc ofte hullendriesch, 1577, RAR-LvZ 204, 5v. HURKER: den hurckere, 1550, RAG-N 8, 68v, 69v; up den hurkere, id, 72v; brouc Diemen heet den hurkere, 1571/1572, SAG-PC 267, 2r/2v. HURKERBOS: hurckere bosch, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 33; den hurckerbosch, 1650, RAG-N 15, PaC. IMPENDRIES: up Impendriesche, 1571/1572, SAG-PC 267, 8v/8v. INGELAND: up jnghellant, 1427, SAG-301/29, 125r. INGELVELD: op dinkelen velt, 1388, RAM-FR 319, 2v; up diinckel velt, 1446, SAG-330/24, 38r; up dinckel velt, id, 38v; jn hinckel velt, id, 38v; up dinkeluelt, 1463, SAG-330/29, 510r; onder boterdale[n] velt ende dinghelvelt, 1482, SAG-301/56/2, 99r; up dijnkel velt, 1482,
104
SAG-330/36, 86r; up dinckel velt, id, 86r; up dincle velt, 1492, RAM-FR 327; ant intkeluelt, 1550, RAG-N 8, 69r. JAN BRAEMBOSCHS LAND: up ghijskens velt neuen jan braemboschs lant, 1363, RAG-N, O. KAMMELAND: op ca[m]melant an de[n] wech, 1388, RAM-FR 319, 3r; op cammelant neuen den molenberch, id, 9v; op ka[m]lant, id, 12r; up tca[m]meland, 1482, SAG-330/36, 86r; up tca[m]melant voor tcautergat, 1550, RAG-N 8, 68v, 69r; tcammelant, id, 69r; up cammelant, 1571, SAG-PC 267, 15v; up Cammerlant, 1571/1572, SAG-PC 267, 8v, 9v, 10v, passim/2v, 8v, 9r, passim; up tcammelandt, 1577, RAR-LvZ 204, 8r, 23v; upden molencautere an tcammelandt, id, 28v; upt kammelandt, 1596, RAR-KF 2, 12v; cammelant, 1624, RAG-FKP 2525, CF; upt cammelant, 1624, RAR-KF 89, 9r; upt camelant, id, 10r; upt cammelant, 1631, RAR-KF 12, 4r. KAREELWEIDE: de careel weede, 1550, RAG-N 8, 69v; ende heedt de correelweede, 1577, RAR-LvZ 204, 32v. KASTEELWILG: ande casteel willghe, 1455, SAG-330/26, 540v. KATTENBROEK: tween parcheelen van bossche … den cattenbrouc, 1413, SAG-301/22, 103r; up den dal … beneden aenden katten brouck aende dal dreue, 1550, RAG-N 8, 72v; up trakevelt … jeghens den cattenbrouck, 1577, RAR-LvZ 204, 20r. KEI: up den key up troetsvelt, 1577, RAR-LvZ 204, 18r; bouen den key ende es brouck onder den bytere, id, 43r; up een dach[wan]t daerment heedt den key ter nedermuelen, id, 50r. KEIBROEK: Den key brouc, 1571, SAG-PC 267, 19r; eenen brouc Diemen heet den key, id, 19r; Den key brouc, 1572, SAG-PC 267, 18r; eenen brouc Diemen heet den key, id, 18r; Den key brouc, 1577, SAG-PC 267, 24v; eenen brouc Diemen heet den key, id, 24v; jeghens den brouck ghenaempt den key, 1577, RAR-LvZ 204, 52v. KEISTRAATJE: an tkeystrate, 1571, SAG-PC 267, 20v; an tkeystraetken, 1572, SAG-PC 267, 19v; an tkeystraetkin, 1577, SAG-PC 267, 26r; an tkeystraetken, 1577, RAR-LvZ 204, 47r. sKEIZERS: up tsroetsvelt metten brouc tkeysers, 1571/1572, SAG-PC 267, 21r, 22r/20r; up een dach[wan]t skeysers up troetsvelt jnden houck, 1577, RAR-LvZ 204, 18r; an skeysers straetke[n] ende es den brouck skeysers, id, 24v. sKEIZERS HOEK: up troetsvelt ende jn skeysers houck, 1577, RAR-LvZ 204, 47v. sKEIZERS STRAATJE: an skeysers straetke[n] ende es den brouck skeysers, 1577, RARLvZ 204, 24v. KERKENGOED: upden verrecautere zuudt ande[n] wyncle onder kercken goet oost an tstrate en[de] light jn tbuendre, 1577, RAR-LvZ 204, 24r. KERKMEERS: up spapen cautere boue[n] de baenbeke ande kerck mersch, 1577, RAR-LvZ 204, 39v.
105
KERSERE: ten kersere, 1388, RAM-FR 319, 9v. KEYNAERT: Den keynnaert, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 15r/14v/19v; Den Keijnaert, 1577, SAG-PC 267, 19r; upde[n] kaingnaert zuudt de stede van thof ter craeye[n], 1577, RAR-LvZ 204, 13r; jn tparadijs neuen den kaingnaert, id, 23r; neuen den kaingnaert, id, 23r; up deuerins velt es tdrooghe weedeken bouen den kaingnaert, id, 29r; ten weghe byden kaingnaert an tparadys, id, 29r. KEYNAERTS BROEK: Den keynaerts brouc, 1571, SAG-PC 267, 10r; Den keynnaerts brouc, 1572, SAG-PC 267, 9v; Den keynaerts brouc, 1577, SAG-PC 267, 12v. KLATERBOS: jan van claterbosch … up siine stede te clat[er]bosch, 1353, RAG-N, O; an claterbosch, 1388, RAM-FR 319, 2r; an tcoutergat te clat[er]bos, id, 21v; an clat[er]bosch, 1455, SAG-330/26, 540v; up zijne stede te claterbosch, 1550, RAG-N 8, 25r; and[en] claterbos, 1571, SAG-PC 267, 19v, 20r; den claterbosch, 1577, SAG-PC 267, 24v, 25v; upde[n] smessecautere metten west hende anden claterbosch, 1577, RAR-LvZ 204, 13r; up tsmesse cautere neue[n] de[n] claterbosch, id, 21r; bijder groene[n] wech loopende naer den claterbosch, id, 37r. KONDUIT: up den *codduut, 1427, SAG-301/29, 125r. KORTENBOS: op cortebosch, 1388, RAM-FR 319, 9v; ung journel gisant au lieu nomme cortenbosch, 1482, RAG-SMB, O. KORTENBROEK: jnde[n] corte[n] brouc, 1468, SAG-330/30, 349r; stede Corten broucke, 1571, SAG-PC 267, 17r. KOUTERBOS: op cout[er]bosch, 1388, RAM-FR 319, 9r; op couterbosch, id, 2v, 4v, 10v; up cout[er]bosch, 1436, SAG-330/21, 259v; up caut[er]bosch, id, 259v; up tcouterbosch, 1463, SAG-330/29, 510r. KRAAIENNEST: inden Craeyennest, 1571, SAG-PC 267, 9v; en[de] heedt den craeyenest, 1577, RAR-LvZ 204, 51r. KROMME: up Cromme, 1571/1572, SAG-PC 267, 9r, 14v/9r, 14r; ten driessche jn tcromme neffens deuerints weede, 1577, RAR-LvZ 204, 61v. KROMME STRAAT: langst de cromstrate anden gracht de groen gracht, 1550, RAG-N 8, 70r; lanxst der cromstrate voor de stichele, id, 70r; de cromstrate, id, 72r; te padde poele ande cromme strate, 1577, RAR-LvZ 204, 10v; up smesse cautere ande cromme strate, id, 21r. KRUISWEG: up den cruuswech, 1427, SAG-301/29, 125r; up den muelencautere anden heerwech benede[n] den *cruywech, 1577, RAR-LvZ 204, 36v. KWAADMEERS: up den quamersch oost den grootenbruel en[de] dockeweede, 1577, RARLvZ 204, 12v. LANGE BAAN: t[er] stede daer ment heet de langhebane, 1426, SAG-301/28/2, 140r; va[n] eene[n] meerssche gheheete[n] de langhe bane, 1433, SAG-301/32/2, 58v; up den hellen driesch beneden ougst ande *langhebant, 1550, RAG-N 8, 71r; aende langhe bane, id, 71r; up
106
den upp[er]sten hellendriesch ougst de langhe bane zuijt aen spratersvelt, id, 71v; up tderde van een dach[wan]t mersch jnde langhebane, 1577, RAR-LvZ 204, 10r. LANGEBAANMEERS: de langhebane meersch, 1624, RAG-FKP 2525, CF. LANGE LOCHTING: inden Langhe Lochtinc, 1571/1572, SAG-PC 267, 18r/17r. LANGE ROT: tlanghe rot, 1490, SAG-330/38, 360r; an dlangherot zuudt de smessecautere, 1577, RAR-LvZ 204, 66r. LANGE STRAAT: ande langhe strate, 1550, RAG-N 8, 69r; upde muelecautere ande langhestrate, 1577, RAR-LvZ 204, 26v; de langhe straete, 1624, RAG-FKP 2525, CF. LANGE WEIDE: in de langhe weede, 1388, RAM-FR 319, 10v. LETSCHENS BRUUL: op den letschens bruel, 1388, RAM-FR 319, 4r. LOGE: op eene[n] mersch an de loghene, 1388, RAM-FR 319, 6v, 7r; bouen de veys beke jeghens de louene, 1577, RAR-LvZ 204, 12r (2x); upde neercautere … jeghens de louene, id, 47r. LOOFBUCHT: up dweghervelt jnden houck jnden loofbucht achter de stede van[den] houe ter craeye[n], 1577, RAR-LvZ 204, 27r. LOOS BUNDERS: up de neercautere … onder de loos bundere[n], 1577, RAR-LvZ 204, 23r. MANS VELD: ute[n] mansuelde, 1388, RAM-FR 319, 2v; op mans velt, id, 3r; in mansuelt, id, 4v; gheleghe[n] opt *mantsuelt, 1391 kop. 1419, RAG-VS, O; up mans velt, 1472, SAG330/32, 66v; up mansuelt, 1475, SAG-330/33, 66r; up ma[n]svelt, 1482, SAG-330/36, 86r; up mansvelt, 1571/1572, SAG-PC 267, 12v, 13v, 14r, passim/13r, 13v, 15v, passim; up dmansvelt, 1577, RAR-LvZ 204, 13r; up tvoorseyde mansvelt, id, 14r. sMARTELEEREN HOFSTEDE: van *sarteleeren hofstede, 1577, RAR-LvZ 204, 53v. sMARTELEERENSTRAATJE: an tsmaerteleere straetke[n], 1577, RAR-LvZ 204, 53v. sMARTELEEREN WEIDE: jn smarteleeren weede noort den steenlant, 1577, RAR-LvZ 204, 27r. MEERSGRACHT: den meerschgracht, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 41. METS: een stic lants ... up de nedercautere en[de] es gheheeten de mets, 1455, SAG-330/27, 105r. sMEYS BROEK: an smeys brouc, 1388, RAM-FR 319, 12r; den smeys brouc, 1456, SAG330/27, 268v; an smeys brouc, 1482, SAG-330/36, 86r; weede an smeysbrouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 9v/9r; an smeyers brouc, 1577, SAG-PC 267, 12r; smeys brouck onder den verrencautere, 1577, RAR-LvZ 204, 16r; smeys brouck, id, 43r; up dry dach[wan]t an dmolestraetke[n] neuen tsmeysbrouck heedt den gheer, id, 62r; upden voorn[oemden] verrecautere an smeijsbroucq, 1631, RAR-KF 12, 4r.
107
MIDDELSTE HELLENDRIES: up den middelsten *hekendriesch, 1550, RAG-N 8, 71r. MOER: op den moer, 1388, RAM-FR 319, 3v (2x). MOLENBEEK: de muelenbeke, 1624, RAG-FKP 2525, CF. MOLENBERG: op cammelant neuen den molenberch, 1388, RAM-FR 319, 9v; an den muelenberch, 1427, SAG-301/29, 125r. MOLENKOUTER: up de muele[n] cout[er]e, 1385, SAG-330/7, 320r; op molencout[er]e, 1388, RAM-FR 319, 9v; op de molencout[er]e, id, 14r; op molencout[re] an den groen[en] pael, id, 21v; up de muelecautere ten beerghe, 1446, SAG-330/24, 38v (2x); jnde muele[n] cautere, 1455, SAG-330/26, 540v; up molencaut[er]e, 1457, SAG-330/28, 3r; up de[n] muele[n]cout[er]e te[r] espen, 1463, SAG-330/29, 510r; de muelen cautre ten berghe, 1472, SAG-330/32, 54r; up den muelencautre, id, 66v; up den molencautere, 1550, RAG-N 8, 69r, 69v; up Muelecautere, 1571/1572, SAG-PC 267, 1v, 6v, 8v, passim/2r, 2v, 6v, passim; up bastardts stede ... onder jeghens den muelecautere, 1577, RAR-LvZ 204, 7v; up den muelen cautere ten berghe, id, 16r; upde muelecautere ande langhestrate, id, 26v; upde[n] muelencautere an tgoet van nonnenbossche jnden teerlynck, id, 28r; upden molencautere an tcammelandt, id, 28v; upden molecautere an tvelt ten doorne, id, 35v; upden muelecautere an tvlierke[n], id, 35v; up den muelencautere anden heerwech benede[n] den cruywech, id, 36v; up de[n] muelcautere ten hespe, id, 38r; upden molencautere, id, 38r; an tziechuus up de muelecautere an thecken, id, 49r; upde muelecautere, 1596, RAR-KF 2, 12r; den muelencauter, 1624, RAG-FKP 2525, CF; upden meulecautere jnden herghendal, 1631, RAR-KF 12, 2v. MOLENSTRAATJE: anden sleebroucke ... an dmolestraetke[n], 1577, RAR-LvZ 204, 44r; up dry dach[wan]t an dmolestraetke[n] neuen tsmeysbrouck heedt den gheer, id, 62r. MOLENVELDEKEN: Int mueleveldeken, 1577, SAG-PC 267, 28r; jn dmueleveldeken te boenbeke boue[n] de muelen, 1577, RAR-LvZ 204, 44v; muelevelde, 1624, RAG-FKP 2525, CF. NEDERMOLEN: jan va[n] der nedermuele[n], 1388, RAM-FR 319, 3v; Ter nedermolen, 1571/1572, SAG-PC 267, 9v/9r; jn tvelt ter nedermuelen, 1577, RAR-LvZ 204, 43v; up tvelt ter nedermuele[n] nu ghenaempt descautere, id, 45r; up een stede ter nedermuelen en[de] es een weede ghezeyt de trype, id, 50r; up een dach[wan]t daerment heedt den key ter nedermuelen, id, 50r. NEDERSTE BOSSERVELD: in nederste bosscheruelt, 1388, RAM-FR 319, 4v; up dneed[er] bosscheruelt, 1436, SAG-330/21, 259v; up tselue neder boscheruelt, id, 259v; jnt ned[er] bosscher velt, 1446, SAG-330/24, 38r; tneder bosschervelt, 1463, SAG-330/29, 510r; up dnederste bosscheuelt, 1472, SAG-330/32, 54r; up Dnederste bosscherevelt, 1571/1572, SAG-PC 267, 13r, 23r, 24r/13r, 23r; up Dneerste bosscherevelt, 1572, SAG-PC 267, 22r. NEDERSTE SLEIMEERS: upden neersten sleyde[n] mersch, 1577, RAR-LvZ 204, 67r. NEDERSTE VELD: up Dnerste velt, 1571, SAG-PC 267, 9r; up Dnederste velt, 1572/1577, SAG-PC 267, 8v/11v.
108
NEERHOFVELD: in Dneerhofveldeken, 1571/1572, SAG-PC 267, 10r/10r; Int neerhofvelt, 1577, SAG-PC 267, 13r. NEERKOUTER: op neder cout[er]e, 1388, RAM-FR 319, 4r; de nedercout[er]e, 1427, SAG301/29, 125r; up de nedercaut[er]e, 1455, SAG-330/27, 101r; up de nedercautere, id, 105r; up de nedercaut[er]e, 1457, SAG-330/28, 3r; up de nedercout[er]e, 1463, SAG-330/29, 510r; up de nedercautere jeghen den veys m[er]sch, 1490, SAG-330/38, 360r; up den neercaut[er]e, 1550, RAG-N 8, 71v; up den neercautere, id, 72r; aenden neercautere, id, 72v; up Nerecautere, 1571/1572, SAG-PC 267, 6r, 7v, 8r passim/2v, 3r, 6r, passim; Upden neercaute[re], 1577, SAG-PC 267, 11r; upden neercautere, 1577, RAR-LvZ 204, 3v; up de neercautere onder de[n] eyerbrouck, id, 10r; upden neercoutere bouen veys an wullebrechts mersch stucken[de] upden wormendriesch, id, 10v; ande veys beke jnde neercauter, id, 11r; up huerlieder stede te poele achter de kercke oost de neercautere, id, 17v; upde neercaut[er] … an tbotertale velt, id, 22v; up de neercautere … onder de loos bundere[n], id, 23r; upden neercautere an dleen van[der] craeye[n] daer den voetwech duer gaet an braembosch stede, id, 24r; upden neercaut[ere], id, 26v; upde neercautere … jeghens de louene, id, 47r; den neercauter, 1624, RAG-FKP 2525, CF; upden neercautere, 1624, RAR-KF 89, 8v. NEKKERSTRAAT: ande neckerstrate … lancx thoflandt, 1577, RAR-LvZ 204, 17v. OFFICIAALSTEDE: een onbehuusde stede … gheheeten de officiaelstede groot een dachw[ant] lx iij r[oeden], 1455, SAG-330/26, 540v. OLMERIJ: bartholomeus wiels … achter thuus daer dolmerye es, 1577, RAR-LvZ 204, 60r. OPPERSTE HELLENDRIES: up den upp[er]sten hellendriesch ougst de langhe bane zuijt aen spratersvelt, 1550, RAG-N 8, 71v. OPPERSTE KEI: up een dach[wan]t en half broucx ghenaempt den uppersten key oost an troetsvelt, 1577, RAR-LvZ 204, 49v. OVENBUUR: up xxx vij roeden ½ ande rootere en[de] heedt den sny lochtinc daer thouenbuer up staet, 1577, RAR-LvZ 204, 17r. OVERSTE BOSSERVELD: in dueverste boscheruelt, 1388, RAM-FR 319, 20v; in douerste boscheruelt, 1436, SAG-330/21, 259v; jn douerste bosscheruelt, id, 259v; up dou[er] bosscheruelt, 1463, SAG-330/29, 510r; up dueuer bosscheuelt, 1472, SAG-330/32, 54r. PAALVELD: up tpaeltvelt, 1572, SAG-PC 267, 13v. PAALVELDEKEN: up tpaelveldeken, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 14r, 15v/14v/18r, 19v. PAARDENMEERS: perdemers, 1571/1572, SAG-PC 267, 18r/17r. PADDENPOEL: de[n] padde[n]poel, 1427, SAG-301/29, 125r; ten paddepoele, 1550, RAGN 8, 70r, 72r; te padde poele ande cromme strate, 1577, RAR-LvZ 204, 10v; te paddepoele ande vulghe[n], id, 21v; jnde paddepoel, id, 33r. sPANNEMAKERS STEDE: spannemakers stede, 1577, RAR-LvZ 204, 16r.
109
PAPELE: up smesse caut[er]e ten papeele, 1490, SAG-330/38, 360r. sPAPENKOUTER: up tspape[n] cout[er]e, 1385, SAG-330/7, 320r; up spape[n] cautre, 1451, SAG-330/25, 168r; an spape[n] caut[er]e, 1464, SAG-330/30, 13r; an tspape[n] caut[er]e, 1468, SAG-330/30, 350v; up spapecautere, 1571/1572, SAG-PC 267, 8v, 9r, 12v, passim/8v, 9r, 13r, passim; up spape[n] cautere, 1577, RAR-LvZ 204, 1r; upden papencautere, id, 39r; up spapen cautere boue[n] de baenbeke ande kerck mersch, id, 39v; up spapencautere up de banbeke, id, 40r; up spapen cautere neuen turloote, id, 40v; up spapencautere an tzieckhuusken, id, 47r; an tzieckhuus up spapencautere, id, 62r. PARADIJS: viue ende twintich roeden mersch gheleghen int paradijs, 1353, RAG-N, O; jnt p[ar]adijs, 1388, RAM-FR 319, 10r; jnt pardijs, id, 10v; jnt paradis, id, 11v; jnde me[r]sch gheheeten tparadijs, 1457, SAG-330/28, 3r; gheleghen int paradijs, 1550, RAG-N 8, 24v; up deeuereinsvelt beneden ougst ende zuijt tparadijs, id, 72r; In tparadijs, 1571/1572, SAG-PC 267, 9r, 20r/9r, 19r; jn tparadijs neuen den kaingnaert, 1577, RAR-LvZ 204, 23r; ten weghe byden kaingnaert an tparadys, id, 29r; een[en] bosch ant paradys, 1624, RAR-KF 89, 5v. PARADIJSBROEK: Den paradijs brouc, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 10v, 11r/10r, 10v/13r. PARADIJSMEERS: de heelt vand[en] paradise m[er]ssche, 1472, SAG-330/32, 66v; Inden paradijs mersch, 1571, SAG-PC 267, 10v; paradijs mers, id, 18r; Inden paradijs mersch, 1572, SAG-PC 267, 10r, 17r; In paradijs meersch, 1577, SAG-PC 267, 13r; paradijsmeersch, 1624, RAG-FKP 2525, CF. PERING: up de peerine, 1550, RAG-N 8, 68v; anden peerine, id, 69v; aenden peerine, id, 72v; up De perinc, 1572, SAG-PC 267, 2v; jnden perrinc, 1577, RAR-LvZ 204, 17v; den peerynck, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 31. PERREBOS: op de[n] p[erre]bos, 1388, RAM-FR 319, 6v. PIEWITTENBROEK: Inden piewitten brouc, 1571, SAG-PC 267, 14v, 15v, 18v; Inden pietenbroek, id, 16r; Inden piewitten brouc, 1572, SAG-PC 267, 14r, 14v, 17v; Inden pietenbroek, id, 15r; Inden piewitten brouc, 1577, SAG-PC 267, 17r, 19v. PLANAARD: den planaert, 1550, RAG-N 8, 72v. POEL: gheleghen ten poele, 1353, RAG-N, O; op sine stede ten poele, 1388, RAM-FR 319, 5v; ten poele, id, 7v; te poele, 1550, RAG-N 8, 24v; jan van de poele, 1571/1572, SAG-PC 267, 18v/17v; up haerl[ieder] behuusde stede te poele, 1577, RAR-LvZ 204, 9v; up een letter upstals te poele te weten tvyuerken met een gheerken, id, 15v; up huerlieder stede te poele achter de kercke oost de neercautere, id, 17v. POELDRIES: anden poeldriesch, 1577, RAR-LvZ 204, 16r. POELWATER: van het poelwatere, 1596, RAR-KF 2, 14r (2x); vanden putte ghenaemt het poelwater, 1631, RAR-KF 12, 3v. (s)POLLAENS BROEK: up spollaens brouck, 1577, RAR-LvZ 204, 20r; up trakevelt west an pollaens brouck, id, 32r.
110
POLLAENS STICHEL: an pollaens stichele, 1436, SAG-330/21, 259v. POPELBOOM: up tsleyde te[n] popelboome, 1463, SAG-330/29, 510r; In tveldeken te popelboome, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 13r/12v/28v; up de sleyde te popelboome, 1577, RAR-LvZ 204, 66v. POTTERIJ: op de potterie, 1388, RAM-FR 319, 15r. PRATERMEERS: jnde prater meersch, 1446, SAG-330/24, 38v; den pratermeersch, 1472, SAG-330/32, 66v; inden pretermersch ougst liggen[de] aenden grooten briel, 1550, RAG-N 8, 71r; Inden *pretermees, 1571/1572, SAG-PC 267, 15v/15r; Inden prateremeersch, 1577, SAG-PC 267, 20r, 30v; pretermersch, 1624, RAG-FKP 2525, CF. PRATERVELD: op tprat[er]velt, 1388, RAM-FR 319, 21v (3x); up tprateruelt, 1425, SAG330/18, 256v; up den upp[er]sten hellendriesch ougst de langhe bane zuijt aen spratersvelt, 1550, RAG-N 8, 71v; up tpraterevelt, 1571, SAG-PC 267, 9r, 14v; up tpreterevelt, id, 22r; up treterevelt, 1572, SAG-PC 267, 9r; up tpraterevelt, id, 14r; up tpreterevelt, id, 21r; up tpraterevelt, 1577, SAG-PC 267, 11v; pretervelt, 1624, RAG-FKP 2525, CF. PRIESTERAGELAND: op de molencout[er]e an der priesteraien lant, 1388, RAM-FR 319, 14r; upden molencautere ... onder priesteraige landt, 1577, RAR-LvZ 204, 38r. PUT: an den putte ten Driesche, 1571/1572, SAG-PC 267, 17v/16v. RAAKVELD: op rakeuelt, 1388, RAM-FR 319, 9r; up trakeuelt, 1464, SAG-330/30, 13r; trakevelt, 1468, SAG-330/30, 350r; up trakelvelt, 1490, SAG-330/38, 324r; up trakevelt, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 10r, 10v, 15r, passim/10r, 14v, 17r, passim/13r; jn thauken ... an trakevelt, 1577, RAR-LvZ 204, 13r; up trakevelt ande hontsgracht, id, 19v; up trakevelt ... jeghens den cattenbrouck, id, 20r; up trakevelt ande dellet, id, 22v; an trakevelt en[de] de hontsgracht, id, 30r; up trakevelt west an pollaens brouck, id, 32r; up trakevelt metten hende anden groene[n] wech jeghens compains veldeken, id, 33v; tusschen trakevelt en[de] den dal, id, 50v; upt drakevelt, 1596, RAR-KF 2, 12v; traeckeuelt, 1624, RAG-FKP 2525, CF; upt rakevelt, 1624, RAR-KF 89, 8v. RAAMMEERS: an ramersch, 1388, RAM-FR 319, 7r, 13r; Ind[en] Ramers, 1571/1572, SAG-PC 267, 13r/12v. RAUWAKKER: op rauack[er], 1388, RAM-FR 319, 4v; op rauacker, id, 10r (2x). RAUWE VELD: upt rauwevelt, 1624, RAR-KF 89, 7r. (s)RIDDERS VELDEKEN: een besloten veldeken ghenae[m]pt sridders veldeken, 1550, RAG-N 8, 71r; ridders veldeken, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 37. RIETBOS: tween parcheelen van bossche deen gheheeten rietbosch, 1413, SAG-301/22, 103r. ROBBINS BROEK: den robbijns brouc, 1457, SAG-330/28, 3r; Inden Robbins brouc, 1571/1572, SAG-PC 267, 13r/12v; den robbins brouck, 1577, RAR-LvZ 204, 51v (3x).
111
(s)ROETS VELD: Lants up tsruucsvelt, 1571, SAG-PC 267, 7v; m[et] Den ruetsvelde, id, 16v; Lants up tsruucsvelt, 1572, SAG-PC 267, 7v, 13v, 14v; up tsruetsvelt, id, 8v, 15v; up troesvelt, id, 10r; up tsruicsvelt, id, 13r; up troetsvelt, 1577, SAG-PC 267, 11r, 19v, passim; an tsvroetsvelt, 1577, RAR-LvZ 204, 4r; tvroetsvelt, id, 4v; up tvroetsvelt, id, 6r, 6v; up tvoornoemde roetsvelt, id, 6v, 24v; up den key up troetsvelt, id, 18r; up een dach[wan]t skeysers up troetsvelt jnden houck, id, 18r; up troetsvelt, id, 41r; up troetsvelt ende jn skeysers houck, id, 47v; up een dach[wan]t en half broucx ghenaempt den uppersten key oost an troetsvelt, id, 49v; upt roetsvelt, 1624, RAR-KF 89, 6r. RONGHEVELD: een out half buenre lants gheleghen up rongheuelt neuen den sleydemersch, 1357, RAG-RKL, O; een out ½ buend[er]e lants up ronghevelt gheleghe[n] neuen den sleymeersch, 1448, RAG-RKL 184, 31v. ROOMVELD: op ro[m]uelt, 1388, RAM-FR 319, 9r; op romvelt, id, 9v (2x); up roemuelt ande stoct, 1436, SAG-330/21, 259v; troomvelt, id, 259v; jn room velt, 1446, SAG-330/24, 38r; up troum velt, 1455, SAG-330/26, 540v; jnt romwelt, 1455, SAG-330/27, 4v; up tromeuelt, 1463, SAG-330/29, 510r; up romvelt, 1472, SAG-330/32, 54r; l. up tromvelt, 1571/1572, SAG-PC 267, 3r, 8r, 13r, passim/3r, 12v, 13r, passim; l. up troomvelt, 1572, SAG-PC 267, 8r; upt Romvelt, 1577, SAG-PC 267, 24v, passim; upt roemvelt, 1624, RAR-KF 89, 6v. ROT: op rot, 1388, RAM-FR 319, 9v; up trot, 1468, SAG-330/30, 350v; up trot, 1550, RAGN 8, 71r; up trot, 1571/1572, SAG-PC 267, 10v, 14v, 19r, passim/2v, 10r, 14r, passim; up trot, 1577, RAR-LvZ 204, 51v, 52r; up trot ande beke ten dale, id, 53v; het rot, 1624, RAGFKP 2525, CF nr. 38. ROTER: up zijn stede te guchte daer hy woondt ande[n] rootere, 1577, RAR-LvZ 204, 3r; te guchte … naer den rootere, id, 16v; up xxx vij roeden ½ ande rootere en[de] heedt den sny lochtinc daer thouenbuer up staet, id, 17r; up een stede te guchte jeghens ouer thof oost den rootere, id, 30v; en[de] es een besloten veldeke[n] daer den rootere ancleeft metten plantsele, id, 30v; up zyn huusstede te guchte anden rootere, id, 60v. sROUCKS LOCHTING: up deuerins velt an sroucx lochtinc, 1577, RAR-LvZ 204, 19r; up dwegherevelt an sroucx lochtync, id, 20v. sRUDDERS VELD: in srudders velt, 1388, RAM-FR 319, 9r. sRUTERS LOCHTING: up deuerens velt an sruters lochtync, 1577, RAR-LvZ 204, 18v; up dweghervelt voor sruuters lochtinc, id, 19r. sRUTERS MEERS: op een weedekijn neue[n] sruters mersch, 1388, RAM-FR 319, 16r. SCHAAPLOCHTING: den scaeplochtinc, 1427, SAG-301/29, 125r. SCHEIDHAAG: up seghelberch jeghen *tsceeghe, 1472, SAG-330/32, 66v. SCHRIJVERS VELD: in scriuers velt, 1388, RAM-FR 319, 10r. SELVELD: op tselvelt, 1388, RAM-FR 319, 13v.
112
SIJVEL: up Den sijvele, 1571/1572, SAG-PC 267, 17v, 19r/17r; up Den sivele, 1572, SAGPC 267, 18r; up Den sijvele, 1577, SAG-PC 267, 22v; upde[n] tsiuele, 1577, RAR-LvZ 204, 4r; upden voornoemden tzyuele, id, 4r; up [vier] dachwant xx roe[de]n broucx … an tstraetken anden tzyue ende heedt hazarts brouck, id, 6v. SIKKELVELD: up sickeluelt of zickelberch, 1475, SAG-330/33, 66r. SINT-GORIKS-OUDENHOVE: oudenhoua sancti gaugerici, 1172 kop. 1225, NBP-LF 5478, 66r; en la parroche de houdenhoue con claime saint geri, 1288, RAG-N, O; oudenoue sancti gaugerici, 1291, RAG-Ninove, O; houdenhoue s[an]c[t]i gaugerici, 1295, RAG-SB/R 31d, 66v; in de p[ro]chie van sente gorics oudenhouen, 1331, RAG-N, O; sente goriicx oudenhouene, 1350, RAG-SMB, O; sente goerics oudennouen, 1353, RAG-N, O; sente guerix oudenhoue, id, O; sente goerix houde[n]houe, 1370, SAG-330/5, 14r; her heinr[ic] van sente goederix moenc taffelghem, 1386, SAG-301/10/2, 73v; sente goerix oude[n] houen, 1388, RAM-FR 319, 2v; couterscult jn sente goerix oudenhouen dach[want] v mod. euenen, id, 14r; te sente gorijs houdenhoue, 1389, SAG-301/11/2, 52v; sente guerix oudenhouen, 1396, ARA-RK 45971, 24r; thof en[de] goed tsente goericx toudenhoue, 1408, SAG-330/14, 134v; sente guericx haudenhoue, 1410, SAG-330/14, 284v; sente goerix houdenhoue, 1413, SAG-301/22, 103r (2x); sente ghuericx haudenhoue, 1414, SAG-330/15, 216v; s[ente] guericx houdenhoue, 1424, SAG-330/18, 115r; in de prochie van sente goericx houden houe, 1426, SAG-301/28/2, 140r; sente guericx oudenhoue[n], 1426, RAG-SMB 3, 6v; sente gheericx houdenhoue, 1429, SAG-330/19, 241v (2x); sente guericx aude[n]houe, 1433, SAG301/32/2, 58v; sente goricx oudenhoue, 1448, RAG-RKL 184, 31v; sente ghoericx haude[n] houe, 1451, SAG-330/25, 168r; sente goericx haude[n]houe, 1455, SAG-330/26, 540v; te sente ghuerix oude[n]houe, 1457, SAG-330/28, 1v; sente ghoericx oude[n]houe, id, 1v; s[en]te godericx oude[n]houe, 1461, RAG-SMB, O; se[n]te geeuriics haude[n]houe, 1464, SAG-301/47/2, 66r; sente guericx oudenhoue, 1492, SAG-301/61/2, 44v; sente goricx audenhoue, 1550, RAG-N 8, 24v; s[en]te goricx audenhoue, id, 68r, 69r, 72v; sente goricx van audenhoue, id, 68v; jnde prochie van sente gooricx oudenhoue, 1559, RAG-N 15, PaC; Ste guericx [h]auwenhoven, 1571, SAG-PC 267, 25r; de prochie van Ste guericx, 1571/1572, SAG-PC 267, 19r, passim/18r, passim; binnen den dorpe van sente ghooricx audenhouen, 1572, SAG-PC 258, 1r; s[en]te gooricx audenhoue[n], 1577, RAR-LvZ 204, 8v; neuen der kercken landt van s[en]te gooricx audenhoue[n], id, 32v; s[en]te gooricx audenhouen, 1596, RAR-KF 2, 17v; sente goricx audenhouen, 1619, RAG-N 15, PaC; sente goorix audenhove, id, PaC; ste gooricx audenhouen, 1624, RAG-FKP 2525, CF; sente gorix haudenhoue, 1650, RAG-N 15, PaC. SLEEBROEK: up vijf dach[wan]t broucx ghenaempt den sleebrouck, 1577, RAR-LvZ 204, 41r; anden sleebroucke … an dmolestraetke[n], id, 44r. SLEIBOS: sleybosch, 1624, RAG-FKP 2525, CF. SLEIBROEK: in sleidebrouc, 1388, RAM-FR 319, 12v; Inden sley[e] brouc, 1571, SAG-PC 267, 13r; Den sleybrouc, 1572, SAG-PC 267, 2v, 12v; Inden sleysbrouc, 1577, SAG-PC 267, 28v. SLEIE: gheleghen up de sleyde an bors lochtijn, 1357, RAG-RKL, O; op sleide, 1388, RAMFR 319, 9r; op de sleide in taelma[n]s velt, id, 9r (2x); jan van ned[er]hem … op sleeyde, id, 19v; up tsleye, 1446, SAG-330/24, 38r; up de sleide an sbeers lochtinc, 1448, RAG-RKL 184, 31v; up de sleye, 1455, SAG-330/26, 540v; jnde sleye, 1455, SAG-330/27, 4v; up sleye, 1457,
113
SAG-330/28, 3r; up tsleyde te[n] popelboome, 1463, SAG-330/29, 510r; up de sleye, 1482, SAG-330/36, 86r; up sleije, 1571/1572, SAG-PC 267, 2r, 9v, 12v, passim/2r, 9v, 13r, passim; up de sleyde te popelboome, 1577, RAR-LvZ 204, 66v; upde sleyde, id, 66v; upde voornoemde sleye, id, 66v; de sleije, 1624, RAG-FKP 2525, CF. SLEIMEERS: een out half buenre lants gheleghen up rongheuelt neuen den sleydemersch, 1357, RAG-RKL, O; een dachwant mersch ... gheheeten sleydemersch, id, O; jn sleymersch, 1436, SAG-330/21, 259v; jnde sleydinmeersch, 1446, SAG-330/24, 38r; een dachwant meersch gheheete[n] de sleymeerchs, 1448, RAG-RKL 184, 31v; een out ½ buend[er]e lants up ronghevelt gheleghe[n] neuen den sleymeersch, id, 31v; Ind[en] sleymers, 1571/1572, SAG-PC 267, 16v/15v, 16r; Inden sleijmeersch, 1577, SAG-PC 267, 30v; jnde[n] sleydenmersch, 1577, RAR-LvZ 204, 67v. SLEIVELD: up sleye velt, 1472, SAG-330/32, 54r, 66v. SLIJPSTRAAT: de slypstraete, 1624, RAG-FKP 2525, CF. SMIDS STEDE: Jan van de poele ghebruuct in erven ... Smits stede, 1571/1572, SAG-PC 267, 18v/17v. SMISKOUTER: up smesse caut[er]e ten papeele, 1490, SAG-330/38, 360r; up den smessecautere beneden voor tcautergat, 1550, RAG-N 8, 70r; up smessecautere, 1571/1572, SAG-PC 267, 1v, 2v, 9r, passim/2r, 2v, 8v, passim; up tsmesse cautere an deen zyde tgoet van thof ter craeijen dander zyde den steert, 1577, RAR-LvZ 204, 7r; an tcautergat up tsmesse cautere, id, 9r; upde[n] smessecautere metten west hende anden claterbosch, id, 13r; up tsmessecautere an tdooreke[n], id, 20v; up smesse cautere ande cromme strate, id, 21r; up tsmesse cautere neue[n] de[n] claterbosch, id, 21r; up tsmessecautere bouen den helshaute, id, 22v; up den smessecautere datmen heedt den steert, id, 36r; up tsmessecautere tcautergat, id, 61v; an dlangherot zuudt de smessecautere, id, 66r; upde smessecautere, 1596, RAR-KF 2, 11v; smessen cauter, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 1; op den smessen cauter, 1650, RAG-N 15, PaC. SNIJLOCHTING: up xxx vij roeden ½ ande rootere en[de] heedt den sny lochtinc daer thouenbuer up staet, 1577, RAR-LvZ 204, 17r. STAART: op den stert, 1388, RAM-FR 319, 3v; up dbrunsvelt dat me[n] heet den steert, 1446, SAG-330/24, 38v; up d[en] steert, 1464, SAG-330/30, 13r; up de[n] steert, 1468, SAG330/30, 350r; up den steert, 1490, SAG-330/38, 360r; up tsmesse cautere an deen zyde tgoet van thof ter craeijen dander zyde den steert, 1577, RAR-LvZ 204, 7r; up den smessecautere datmen heedt den steert, id, 36r. STEENBROEK: jnden steinbrouc, 1455, SAG-330/27, 4v; jn steynbrouc, 1457, SAG-330/28, 1v; den steynbrouck, id, 1v. STEENLAND: steelant, 1464, SAG-330/30, 13r; de[n] brouc dieme[n] seit steeland, 1468, SAG-330/30, 350v; jn smarteleeren weede noort den steenlant, 1577, RAR-LvZ 204, 27r; an de steenstrate … an tsteenlant, id, 29v; jeghens den steelandt, id, 34v. STEENSTRAAT: bij de steenstrate, 1577, RAR-LvZ 204, 29v; an de steenstrate … an tsteenlant, id, 29v.
114
STOKT: jn de stoct, 1436, SAG-330/21, 259v; up roemuelt ande stoct, id, 259v; tstoct, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 20v, 23r/19v, 22r/29v; jnde stoct, 1577, RAR-LvZ 204, 55v (2x). STRIJDMEERS: jn strijm[er]sch, 1464, SAG-330/30, 13r; upden hescautere ande[n] strymersch, 1577, RAR-LvZ 204, 29r. STRIJDMEERSVELD: jn strimeers velt, 1446, SAG-330/24, 38r. STRIJPENBEEK: strypenbeke, 1624, RAG-FKP 2525, CF. TAELMANS VELD: op de sleide in taelma[n]s velt, 1388, RAM-FR 319, 9r; in taelma[n]s velt, id, 11r; in taelmans velt, id, 13r; up taelmans velt, 1436, SAG-330/21, 259v; jn daelmans velt, 1446, SAG-330/24, 38r; up Taelmans velt, 1571/1572, SAG-PC 267, 13r, 16v/12v, 13r, 16r; jn taelmans velt, 1577, RAR-LvZ 204, 2r. TEERLING: upde[n] muelencautere an tgoet van nonnenbossche jnden teerlynck, 1577, RAR-LvZ 204, 28r; jnden voornoemden teerlync, id, 28r. TEMMERMANS BOS: uut eene partije ghenaemt temmermans bosch, 1624, RAR-KF 89, 6r. TEN BOSSE: op tfeldekijn ten bossche, 1388, RAM-FR 319, 4v; jn de stede ten bossche, 1436, SAG-330/21, 259v; ant goed ten bossche, 1457, SAG-330/28, 3r; te[n] bussche, 1468, SAG-330/30, 349r; de stede ten bossche, 1472, SAG-330/32, 54v, 66v; ten bussche, 1482, SAG-330/36, 85r; in tguchte ten bossche, 1571/1572, SAG-PC 267, 2r, 4v, 15r, passim/2r, 4v, 14r, passim; ten bossche, 1577, RAR-LvZ 204, 2v; up zyn huusstede ten bossche ter doolaghe[n], id, 5v. TEN WEGE: up zyn huusstede te weghe, 1577, RAR-LvZ 204, 21r; ten weghe byden kaingnaert an tparadys, id, 29r. TER BLOKSTICHEL: ter blocstichelen, 1571/1572, SAG-PC 267, 8v/8v. TER EKEN: ute den mersche ter eeken, 1388, RAM-FR 319, 3r; opten mersch ter eeken, id, 7r (2x). TER ELST: uut eenen lochtynck ghenaemt ter elst, 1624, RAR-KF 89, 7v. TER GRACHT: lutin vxor w° de grach, 1295, RAG-SB/R 31d, 66v; op haer goet ter gracht, 1388, RAM-FR 319, 4r; ter gracht, 1475, SAG-330/33, 66r; jnde stede ter gracht, 1482, SAG-330/36, 86r; up zijn hofstede ter gracht, 1550, RAG-N 8, 24v. TER HEIDEN: ter heyden, 1366, RAG-N, O. TER HOUTTRAPPEN: jacoppe vand[er] houttrappen, 1382, SAG-301/8/3, 15v; jans huse vand[er] houttrappen, id, 15v; ghise va[n] der autrappe[n], 1388, RAM-FR 319, 3v; celie van der autrappe[n], id, 7v; de stede ten hauttrappen, 1396, SAG-330/10, 217r; ten houtrappen, 1410, SAG-330/14, 284v; … goed … ter hautrappe[n], 1411, SAG-330/14, 325r; ter hauttrappe[n], 1414, SAG-330/15, 216v; kateline van der houttrappen, 1426, SAG-330/18, 352r; Ter hautrappen, 1571/1572, SAG-PC 267, 19v, 20r, 20v/19r, 19v; ter autrappen, 1572,
115
SAG-PC 267, 19r; te autrappen, 1576, RAR-LvZ 224, 8r; Ter hautrappen, 1577, SAG-PC 267, 26r; jnden dyck ter autrappen, 1577, RAR-LvZ 204, 12r; dmueleken ter autrappen, id, 14v; up een[en] mersch ter antrappen, id, 46v. TRAVEINS: bouen veys, 1388, RAM-FR 319, 10v; up troweys, 1417, SAG-330/16, 166r; trauveijs, 1571, SAG-PC 258, 40r; traweijs, 1572, SAG-PC 258, 31r; int rauweijs, id, 42v; int raveijs, id, 48r; upden neercoutere bouen veys an wullebrechts mersch stucken[de] upden wormendriesch, 1577, RAR-LvZ 204, 10v. TRAVEINSBEEK: bouen de veysbecke, 1577, RAR-LvZ 204, 10v; ande veys beke jnde neercauter, id, 11r; bouen de veys beke jeghens de louene, id, 12r (2x); up shasen velt en[de] es een besloten veldeken oost de weys beque, id, 33r. TRAVEINSBRUG: bouen vaeys brugghe, 1472, SAG-330/32, 54r; ande voet van[de] veysbrugghe, 1577, RAR-LvZ 204, 7v. TRAVEINSMEERS: up de nedercautere jeghen den veys m[er]sch, 1490, SAG-330/38, 360r. TRIJP: Weede diemen heet de Trijpe, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 23r/22r/29v; up een stede ter nedermuelen en[de] es een weede ghezeyt de trype, 1577, RAR-LvZ 204, 50r. TURLOOT: up spapen cautere neuen turloote, 1577, RAR-LvZ 204, 40v. TUSSENMEERS: Inden Tusschemerschs, 1571/1572, SAG-PC 267, 9r/9r; Inden tuschmersch, 1577, SAG-PC 267, 11v; Inden tusschemeersch, id, 27r; anden tusschenmersch, 1577, RAR-LvZ 204, 42v; upden tusschen mersch, id, 42v. VADELS LOCHTING: neuen vadels lochtinc, 1457, SAG-330/28, 3r. VARENPUT: op varenputte, 1388, RAM-FR 319, 11r (2x); in de varenputte, id, 12r. VELDEMANS GAT: up den verrecautere anden heerwech an veldemans gat, 1577, RARLvZ 204, 53r. VER HEKKEN: ver hecken, 1624, RAG-FKP 2525, CF. VERRE KOUTER: op verrecout[er]e, 1388, RAM-FR 319, 3v, 4r; op v[er]recout[er]e neue[n] d[er] no[n]nen la[n]t, id, 12r; up de verrecout[er]e, 1414, SAG-330/15, 270r; up de verrecaut[er]e, 1455, SAG-330/26, 540v; jnde verre caut[er]e, 1456, SAG-330/27, 268v; up de[n] verre caut[er]e, 1468, SAG-330/30, 349r; up de verre coutre te huuselins gate, 1482, SAG-330/36, 86r; up tboijeuelt zuut de [ver]recaut[er]e, 1550, RAG-N 8, 68v; up den [ver]recaut[er]e, id, 70v; up verrecautere, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 8v, 9r, 10r, passim/8v, 9r, 9r, passim/11r, 11v, 12r, passim; upden verrecautere upde zauele, 1577, RARLvZ 204, 6r; jn midden den verrecautere anden groenen wech, id, 6v; upden verrecautere byde zauele anden heerwech, id, 15r; smeys brouck onder den verrencautere, id, 16r; upden verrecautere … up den wynckele, id, 21v; upden verrecautere zuudt ande[n] wyncle, id, 24r; upden verrecautere jnden wyncle neuen tgoet van nonnenbossche, id, 27v; upde[n] verrecautere ande[n] bytere, id, 41r; anden verrecautere metten hende ten broucke, id, 43v; upde[n] verrecautere upde[n] zauele, id, 44r; up den verrecautere anden heerwech an veldemans gat, id, 53r; up den verrecautere, 1596, RAR-KF 2, 13r; upden voorn[oemden]
116
verrecautere, id, 13v; den verrecauter, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 28, 29, 30; upden voorn[oemden] verrecautere an smeijsbroucq, 1631, RAR-KF 12, 4r; op den seluen verrecauter, 1650, RAG-N 15, PaC. VERREN: jehans de verhem, 1288, RAG-N, O; ute siere stede te verre[n], 1388, RAM-FR 319, 3v; vten goede te verren, id, 12r; int velt te verre, id, 12v; gill[is] wout[ers] van verren, 1396, ARA-RK 45971, 24r; daerbij tgoed ter varre, 1433, SAG-330/20, 275r; te verre, 1468, SAG-330/30, 349r; up den verre, 1482, SAG-330/36, 85r; up tvelt te verren, 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 14r, 14v, 15v, passim/13v, 14r, 14v, passim/20r, passim; upde huusstede ter verre[n], 1577, RAR-LvZ 204, 8v; up zijn huusstede ter verren an thecke[n], id, 41v; anden zuere[n] mersch en[de] es tveldeken ter verre[n], id, 47r; up gooricq vander verren, 1596, RAR-KF 2, 19v; dries ter verren, 1624, RAG-FKP 2525, CF; tveldeken ter verren, id. VIJVERKEN: up een letter upstals te poele te weten tvyuerken met een gheerken, 1577, RAR-LvZ 204, 15v. VLIENDERKEN: ant vliend[er]kin, 1468, SAG-330/30, 350v; upden muelecautere an tvlierke[n], 1577, RAR-LvZ 204, 35v. VONDELKEN(S): inde vondelkens, 1571, SAG-PC 267, 20v; merschs in vondelken, 1572, SAG-PC 267, 14v; jnden zueremersch ten vondelkenne, 1577, RAR-LvZ 204, 5r. VONDELKENSMEERS: Inden vondele Mersch, 1571, SAG-PC 267, 15r; inde vondelkins mersch, 1572, SAG-PC 267, 19v; In vondelkins meersch, 1577, SAG-PC 267, 19v. VOORSTE VELD: up tvurste velt, 1571, SAG-PC 267, 13v, 15r, 16r; up Dfurste velt, id, 16r; up tvurste velt, 1572, SAG-PC 267, 14r, 15r, 15v; up Dfurste velt, id, 13r; Up tvorstevelt, 1577, SAG-PC 267, 17r, 19r. VREDEBOS: op vredebosch, 1388, RAM-FR 319, 9r, 9v (2x). VROONTE: up een merschelken upde zwalme co[m]men[de] zuudt ande vroonte, 1577, RAR-LvZ 204, 51r. WEDDEWATER: de wedeweere, 1455, SAG-330/26, 540v; een stic … gheheeten de wedeware, 1455, SAG-330/27, 4v; an dweddewat[er]e, 1475, SAG-330/33, 54v. WEGEL-/WEGERVELD: op weghervelt, 1388, RAM-FR 319, 24v (2x); up Dweghelens velt, 1571, SAG-PC 267, 14v; up Dweghelevelt, id, 15r, 17v, 18r; up Dweghelens velt, 1572, SAGPC 267, 14r; ten weghelevelde, id, 14v, 17r; up dweghervelt, 1577, RAR-LvZ 204, 18v (2x); up dweghervelt voor sruuters lochtinc, id, 19r; up dwegherevelt an sroucx lochtync, id, 20v; up dwegherevelt, id, 20v (3x); up dweghervelt jnden houck jnden loofbucht achter de stede van[den] houe ter craeye[n], id, 27r. WEIDE: op de weede, 1388, RAM-FR 319, 3r. WIJCHBROEK: anden wijchbrouc, 1455, SAG-330/26, 540v. sWILDENSTEDE: in swilden stede, 1388, RAM-FR 319, 10r.
117
WILGEN: te paddepoele ande vulghe[n], 1577, RAR-LvZ 204, 21v. WILLEBRECHTS MEERS: an willebrechts mersch, 1388, RAM-FR 319, 4r; op willebrechts mersch, id, 6r; jnde wullebrechts m[er]sch, 1455, SAG-330/26, 540v; aenden willebrechs meersch, 1550, RAG-N 8, 72r; den willebrechs mersch, id, 72r; upden neercoutere bouen veys an wullebrechts mersch stucken[de] upden wormendriesch, 1577, RAR-LvZ 204, 10v. WILLEMENS MEERS: Inden Wulmersmerschs, 1571, SAG-PC 267, 9r; m. inden Wulmermersch, id, 9v; anden Willemens merschs, id, 20r; m. inden Wulmermersch, 1572, SAG-PC 267, 3r, 9v; Inden Wulmersmerschs, id, 9r; anden Willemens merschs, id, 19r; Inden Wulmeersch, 1577, SAG-PC 267, 11v; Inden *Willemersch mersch, id, 25v. WINDERIKS MEERS: Inden Wiendericx mersch[s], 1571/1572/1577, SAG-PC 267, 9r, 9v, 17v, passim/9r, 16v, 23v/12r; Inden Wienderchmersch, 1577, SAG-PC 267, 11v; jnden wiendrich mersch, 1577, RAR-LvZ 204, 35r; jeghens de zwalme ende an[den] wienricx mersch, id, 39r. WINKEL: den winckele, 1550, RAG-N 8, 70v; Inden Wynckele, 1571, SAG-PC 267, 24v; Inden winckele, 1572, SAG-PC 267, 23v; upden verrecautere … up den wynckele, 1577, RAR-LvZ 204, 21v; upden verrecautere zuudt ande[n] wyncle, id, 24r; upden verrecautere jnden wyncle neuen tgoet van nonnenbossche, id, 27v; winckel, 1624, RAG-FKP 2525, CF nr. 27. WINKELVELD: up Dwinckelevelt, 1571/1572, SAG-PC 267, 13v/13r; Up tWynckel[e]velt, 1577, SAG-PC 267, 16v, 28v; jnt wynckelen velt, 1624, RAR-KF 89, 6r. WULLEBROEKMEERS: naer den wullebrouck mersch, 1577, RAR-LvZ 204, 11v. ZAVEL: upden verrecautere upde zauele, 1577, RAR-LvZ 204, 6r; upden verrecautere byde zauele anden heerwech, id, 15r; upde[n] verrecautere upde[n] zauele, id, 44r. ZAVELGAT: ant sauelgadt, 1596, RAR-KF 2, 12r; een partije landts ghenaemt het zauelgat, 1631, RAR-KF 12, 3r. ZIEKHUIS: op sieke husekijn, 1388, RAM-FR 319, 2v; ant siechusekijn, id, 7r; up tziechuus, 1472, SAG-330/32, 66v; an tsieckehuus, 1571, SAG-PC 267, 13r; an tsiechuus, 1571/1572, SAG-PC 267, 16r/12v, 15r; an tziechuus, 1577, SAG-PC 267, 16r; up spapencautere an tzieckhuusken, 1577, RAR-LvZ 204, 47r; an tziechuus up de muelecautere an thecken, id, 49r; an tzieckhuus up spapencautere, id, 62r. ZIGGERS BERG: up zigghers berch, 1363, RAG-N, O; op zeghelberch, 1388, RAM-FR 319, 19v (3x); op sigghels berch, id, 19v (2x); op sigghelsberch, id, 20v; anden zeghelberch, 1436, SAG-330/21, 259v; up de zeghelbeerch, 1446, SAG-330/24, 38r; up zeghelbeerch, id, 38r; up sickelbeerch, id, 38v; up zeghelb[er]ch, 1463, SAG-330/29, 510r; up seghelberch jeghen tsceeghe, 1472, SAG-330/32, 66v; up zeghel berch, id, 66v; up sickeluelt of zickelberch, 1475, SAG-330/33, 66r; gheleghen upt zigghers berch, 1550, RAG-N 8, 25r; up den sickelberch, id, 70v; up sickelberch, 1571/1572, SAG-PC 267, 2r, 9v, 13r, passim/2r, 9v, 13r, passim; upde[n] zickelbergh, 1577, RAR-LvZ 204, 4v (3x), 5r; upde[n] zickelbergh … bouen anden bessembrouck, id, 10v; zickelbergh, id, 22r; zickel bergh, id, 54v; sichelen berch, 1624, RAG-FKP 2525, CF.
118
ZURE MEERS: Ind[en] suerenmers, 1571, SAG-PC 267, 14r, 15v, 18r, passim; suerenmersch, id, 16r; ind[en] sueremerschs, 1572, SAG-PC 267, 13v, 15r; suerenmersch, id, 15r; Ind[en] suerenmers, id, 17r; Ind[en] sueremers, id, 21r; Inden Zueren meersch, 1577, SAG-PC 267, 17r, 20r; jnden zueremersch ten vondelkenne, 1577, RAR-LvZ 204, 5r; jnde[n] zuere[n] mersch, id, 16r; anden zuere[n] mersch en[de] es tveldeke[n] ter verre[n], id, 47r. ZWALM: in dbunrekijn an de zwalme, 1388, RAM-FR 319, 4v; tbunderkin ... up de zwalme, 1468, SAG-330/30, 349r; tbunderkin ligghende up de zwalme, 1482, SAG-330/36, 85r; tveldeken up De swalme, 1571/1572, SAG-PC 267, 18r, 24r/17r, 23r; up de Zwalme, 1577, SAG-PC 267, 23r, 30r; jeghens de zwalme ende an[den] wienricx mersch, 1577, RAR-LvZ 204, 39r; up een merschelken upde zwalme co[m]men[de] zuudt ande vroonte, id, 51r; upde zwaleme, id, 66r; de swalme, 1624, RAG-FKP 2525, CF; up de zwalme, 1624, RAR-KF 89, 7r.
119