Schoolveiligheids‐ & Welzijnsplan
Varendonck‐College 2010‐2014
Inhoudsopgave Voorwoord 1 Inleiding 1.1 Coördinatie en uitvoering 1.2 Veiligheidsvisie 1.3 Analyse huidige situatie 1.4 Doelstelling 2 Preventief beleid 2.1 Scholing 2.2 Veiligheidsnormen 2.3 Een aanspreekbare persoon 2.4 Openheid 3 Curatief beleid 3.1 Omgaan met de gevolgen van incidenten 3.2 Media 4 Registratie en evaluatie 4.1 Meldpunt 4.2 Registratie 4.3 Inventarisatie 4.4 Verbetervoorstellen veiligheidsplan 4.5 Klachten 4.6 Begroting 5 Welzijn 5.1 Veiligheidsmonitor 5.2 Werkplezieronderzoek 5.3 Gezonde School 5.4 Klankbordgroep 6. Convenant schoolveiligheid 7 Bijlagen 7.1 Convenant Schoolveiligheid. 7.2 Veiligheidsmonitor 7.3 Vitaal Varendonck 7.4 Werkwijze politie op school 7.5 Geweldsprotocol 7.6 Pestprotocol 7.7 Protocol bij plotseling overlijden 7.8 Protocol bij Kindermishandeling
pag.
3
4 4 4 6 6
7 7 7 7 7
8 8 8
9 9 9 9 9 10 10
10 10 10 10 10
11
12 25 32 39 40 43 46 74
2
Voorwoord De directie van het Varendonck‐College is verantwoordelijk voor het planmatig werken aan de veiligheid en het welzijn van de leerlingen en de medewerkers. De directie streeft daarom naar een optimaal veiligheid‐ en welzijnsbeleid voor de leerlingen en de medewerkers. Het veiligheidsbeleid is gericht op waarborging van de veiligheid en het welzijn van de leerlingen en de medewerkers. Seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en discriminatie worden actief bestreden. Het welzijnsbeleid, voornamelijk verwoord in de notitie Vitaal Varendonck, is gericht op het bevorderen van de gezondheid en welzijn van de leerlingen en de medewerkers. De directie, afdelingsleiders en de medewerkers willen een schoolklimaat handhaven waarin iedereen de integriteit van elkaar respecteert. Hiertoe zullen de directie, afdelingsleiders en de medewerkers een actief beleid voeren gericht op het voorkomen en bestrijden van agressie, geweld en seksuele intimidatie. De directie en afdelingsleiders zullen klachten dienaangaande serieus behandelen. De directie, afdelingsleiders en de medewerkers zullen agressie, geweld en seksuele intimidatie niet tolereren. Passende gedragsregels en een passend sanctiebeleid zullen hieraan ten grondslag liggen. Asten, 1 december 2009 Namens het bevoegd gezag en directie, Drs. J.P.A.M. van de Rijdt Rector Varendonck‐College
3
1. Inleiding Het beleid omtrent agressie, geweld en seksuele intimidatie is een onderdeel van het Arbobeleid, de Arbeidsomstandighedenwet 1998. De onderdelen uit dit veiligheidsplan vormen een nadere uitwerking en concretisering van de OMO regeling (www.omo.nl) ter voorkoming van seksuele intimidatie, agressie, geweld (waaronder pesten) en discriminatie. Het plan is van toepassing op het gehele Varendonck‐College. Het beleidsplan betreft een integraal veiligheidsplan. Het veiligheidsplan besteedt nadrukkelijk aandacht aan het beschermen van werknemers en leerlingen tegen agressie, geweld en seksuele intimidatie, die binnen of in de directe omgeving van de school kunnen voorkomen. Agressie en geweld kunnen zich op verschillende wijzen manifesteren: fysiek geweld; psychisch geweld; seksueel geweld; discriminatie; verbaal geweld; vernielingen. Het veiligheidsplan bestaat uit drie onderdelen: preventief beleid ter voorkoming van incidenten; curatief beleid ter voorkoming van verdere escalatie in geval van incidenten; registratie en evaluatie. Het preventief beleid wordt beschreven in hoofdstuk 2 en is uitgewerkt terug te vinden in de protocollen die in de bijlagen bij dit plan zijn opgenomen. Hetzelfde geldt voor het curatief beleid dat wordt beschreven in hoofdstuk 3. De protocollen zijn zo veel mogelijk handelingsgericht opgesteld. De registratie en evaluatie tot slot worden beschreven in hoofdstuk 4. 1.1 Coördinatie en uitvoering Het veiligheidsbeleid wordt op verschillende niveaus ontwikkeld, vastgesteld, uitgevoerd en geïmplementeerd. ‐ Directie (=gemandateerd bevoegd gezag): is verantwoordelijk voor het opzetten van beleid en het vaststellen van een overlegstructuur. ‐ Afdelingsleiders: dragen zorg voor de verdere uitvoering op teamniveau. ‐ Medezeggenschapsraad: stelt mede het plan vast. 1.2 Veiligheidsvisie Het Varendonck‐College wil iedere individuele leerling en medewerker een veilig leer‐ en leefklimaat bieden. De school voldoet aan de regels en voorschriften volgens de Arbo‐normen, bijvoorbeeld in het kader van de brandveiligheid. De school voert een actief beleid gericht op een maximale sociale veiligheid o.a. op het gebied van pesten, agressie, geweld en seksuele intimidatie. De school voert een veiligheidsbevorderend beleid gericht op de volgende punten.
4
Persoonlijke veiligheid, enkele voorbeelden. De veiligheid binnen en buiten het gebouw voldoet aan de Arbo‐normen; zo zijn er voorzieningen in scheikunde‐ en praktijklokalen voor eerste hulp bij ongelukken en vindt er periodieke controle plaats op legionella; Schoolregels zijn vastgelegd, onder andere in het Leerlingenstatuut Varendonck‐ College. Deze worden gecommuniceerd, gecontroleerd en gesanctioneerd; bijvoorbeeld op het gebied van wapens, alcohol en drugs; Er is voldoende toezicht en surveillance; leerlingen worden aangesproken op onveilig of bedreigend gedrag. Materiële veiligheid. Persoonlijke eigendommen en schooleigendommen worden beschermd. Er is videobewaking (of een andere vorm van toezicht) bij de fietsenstallingen. Er zijn voldoende kluisjes aanwezig; diefstal wordt niet getolereerd. Nood‐ en ontruimingsplan. De school heeft een actueel nood‐ en ontruimingsplan, opgesteld en getoetst in samenwerking met de verantwoordelijke instanties (politie en brandweer). Periodiek vinden oefeningen plaats, waarna geconstateerde onvolkomenheden met voorrang worden verholpen. De bedrijfshulpverlening, BHV, is goed georganiseerd. Verpleeg‐ en verbandmiddelen zijn aanwezig en altijd bereikbaar. Nooduitgangen en vluchtwegen zijn goed aangegeven en alle (nood)uitgangen zijn van binnenuit te openen. Er is voorzien in noodverlichting, blusmiddelen, een brandmeld‐installatie en ontruimingsalarm. Sociale veiligheid. Er is een duidelijke regelgeving. Pesten, (seksuele) intimidatie, bedreiging, mishandeling, diefstal, discriminatie en geweld worden niet getolereerd. Er wordt voorlichting gegeven. Leerlingen worden aangesproken op slecht gedrag. Goed gedrag wordt gestimuleerd. De waarden en normen van de school worden uitgedragen en nageleefd. Verschillen in levensstijl, ras, uiterlijk (kledingvoorkeur), godsdienstige overtuiging en seksuele geaardheid worden gerespecteerd. Op school zijn twee vertrouwenspersonen aangesteld. Informatie hieromtrent is vastgelegd in de schoolgids. De schoolgids is te vinden op de website van de school. (www.varendonck.nl) Verkeersveiligheid. We hebben verkeerskundige voorzieningen getroffen die het veilig op‐ en wegrijden van het schoolterrein waarborgen. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Varendonck‐College en de gemeente. De politie ziet toe op een veilig rijgedrag van leerlingen en overige weggebruikers om en nabij de scholen en controleert met enige regelmaat de technische staat van fietsen, bromfietsen en scooters. Leerlingen worden gewezen op verkeersveilig gedrag en doordrongen van het belang daarvan. Bij signalen van problemen of incidenten i.v.m. de veiligheid op de route van school naar huis zal het Varendonck‐College een actieve rol spelen bij het realiseren van oplossingen. Op het totale gebied van de verkeersveiligheid ligt natuurlijk ook een grote verantwoordelijkheid bij de ouder(s).
5
Regelhandhaving. Als algemene leidraad geldt dat regels alleen gesteld moeten worden als die te handhaven zijn en men ook daadwerkelijk van plan is te controleren en te handhaven. Het Varendonck‐ College streeft naar een zorgvuldige afstemming van regelgeving en sanctionering. Onveilig en onaangepast gedrag wordt niet getolereerd. Gezondheidsbevordering. Leerlingen worden onderwezen in goede voedingsgewoontes en een gezonde levensstijl. Het aanbod in de schoolkantine speelt hierop in door zoveel als mogelijk de richtlijnen te volgen van het ‘Voedingscentrum’. Voorlichting over de risico’s van het roken en het gebruik van alcohol en drugs vindt structureel plaats. Leerlingen worden geïnformeerd over het ‘veilig vrijen’ en de risico’s van seksueel overdraagbare aandoeningen. Roken. In en om het Varendonck‐College geldt een algeheel rookverbod voor leerlingen. Alcohol. Het in bezit hebben en/of nuttigen van alcohol tijdens activiteiten op school, waarbij leerlingen betrokken zijn, voor leerlingen en medewerkers verboden. Drugs. Het in bezit hebben of gebruiken van drugs binnen het schoolterrein of bij leerling‐activiteiten buiten het schoolterrein is te allen tijde verboden; het handelen in drugs leidt onmiddellijk tot verwijdering (zoeken naar een andere school). Welzijn van medewerkers en leerlingen. 1.3 Analyse veiligheidssituatie Vanuit de Arbo‐richtlijnen wordt periodiek een RI&E (risico‐inventarisatie‐ en evaluatieplan) opgesteld. Elk jaar wordt een overzicht gemaakt van de incidentenregistratie. Eenmaal per twee jaar wordt een veiligheidsonderzoek gehouden onder leerlingen en medewerkers. De resultaten worden breed besproken en verwerkt in een plan van aanpak. 1.4 Doelstelling Het bevoegd gezag van het Varendonck‐College, de rector, is verantwoordelijk voor het veiligheidsbeleid. Het veiligheidsbeleid waarborgt de veiligheid en het welzijn van medewerkers en leerlingen. Seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en discriminatie worden actief bestreden. (regeling ter voorkoming van seksuele intimidatie, agressie, geweld waaronder pesten en discriminatie, OMO 2003) Het veiligheidplan bevat een omschrijving van het beleid waarmee de hoofddoelstelling wordt verwezenlijkt. De eventuele hieruit voortvloeiende taken en activiteiten worden vastgelegd in een plan van aanpak (zie 1.3).
6
2. Preventief beleid In het kader van preventief beleid nemen we maatregelen om agressie en geweld en seksuele intimidatie te voorkomen. Uitgangspunten voor het preventief beleid zijn. Prioriteit voor de ontwikkeling van een cultuur gebaseerd op veiligheid, respect, tolerantie, gelijke mogelijkheden, samenwerking en kwaliteit van het onderwijsproces. Een breed draagvlak binnen de organisatie voor het naleven van duidelijke veiligheidsnormen. Een garantie van het bevoegd gezag dat geen enkele vorm van geweld wordt getolereerd. Een inspanning van iedereen om geweld te voorkomen. Het doen van aangifte door de werkgever in alle gevallen van strafbare feiten. Hiertoe worden de volgende activiteiten ondernomen. 2.1 Scholing Scholing van de medewerkers is in dit kader gericht op het omgaan met dreigende conflicten en psychologische weerbaarheid. Personeelsleden die met agressie, geweld en seksuele intimidatie worden geconfronteerd, wordt de mogelijkheid geboden deel te nemen aan cursussen. 2.2 Veiligheidsnormen We werken met zo concreet mogelijke gedragsnormen waaraan iedereen zich dient te houden en algemene regels ter voorkoming van geweld en agressie. Deze regels zijn vastgelegd in de protocollen die zijn toegevoegd aan dit beleidsplan. 2.3 Een aanspreekbare persoon Er is een veiligheidscoördinator binnen de school aangesteld. De aanspreekbaarheid van deze persoon, de plaats in de organisatie en de status zijn helder. Daarbij beschikt de school over een goed functionerend systeem van bedrijfshulpverlening (BHV). Op dit moment treedt het Hoofd Ondersteunende Diensten, Dhr. A.G.J.M. Janssens, op als veiligheidscoördinator. 2.4 Openheid Het schoolveiligheidsplan bevordert de openheid. Iedereen moet kennis kunnen nemen van de inhoud. Personeelsleden, leerlingen en ouders worden geïnformeerd over de geldende gedragsregels. Agressie, geweld en seksuele intimidatie worden minstens eenmaal per schooljaar aan de orde gesteld: tijdens individuele gesprekken met medewerkers, zoals functioneringsgesprekken; tijdens teamoverleg; tijdens directieoverleg; tijdens stafoverleg; in het overleg met de medezeggenschapsraad; in de RI&E en het plan van aanpak. 7
Algemeen Het Varendonck‐College probeert agressie en geweld tegen te gaan door te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden, een prettig sociaal klimaat, een gepaste wijze van leiding geven en voldoende aandacht voor het individuele personeelslid, de leerling en de ouder(s). Het personeelslid draagt bij aan de preventie door problemen tijdig te onderkennen en te bespreken.
3. Curatief beleid Om verdere escalatie van problemen als gevolg van incidenten in schoolverband te voorkomen, biedt de directie afdoende begeleiding aan personeelsleden, leerlingen en ouders, die geconfronteerd zijn met agressie, geweld of seksuele intimidatie. 3.1 Omgaan met de gevolgen van incidenten Om adequaat te kunnen handelen bij incidenten zijn er protocollen. Deze protocollen zijn onderdeel van dit veiligheidsplan en zijn als bijlagen opgenomen. Geweldsprotocol Pestprotocol Overlijden van een leerling Protocol bij Kindermishandeling. Naast deze protocollen gelden de volgende procedures en afspraken: een procedure voor schorsing en verwijdering van leerlingen, opgenomen in het officiële leerlingenstatuut en beschikbaar op de website van de school; een procedure conform de geldende CAO voor schorsing van medewerkers, ter inzage beschikbaar bij de directie; de directie of afdelingsleiders zijn aanspreekbaar voor de eerste opvang bij ernstige incidenten; de aanspreekbare personen voor de eerste opvang bij ernstige incidenten en andere interne hulpverleners zijn opgeleid en/of wordt de mogelijkheid geboden om aan cursussen deel te nemen; een actuele ‘Sociale Kaart’ is bij het Zorgteam aanwezig met een duidelijke verwijzing naar gespecialiseerde externe hulpverlening. Bij het vermoeden van een strafbaar feit van meer dan geringe betekenis, wordt aangifte gedaan bij de politie. Bij het vermoeden van crimineel gedrag kan de schoolleiding de politie informeren. Indien nodig kan de schoolleiding verdere acties ondernemen bijvoorbeeld het doen van aangifte. De school behoudt zich het recht voor om de ter beschikking gestelde kluisjes en dergelijke te openen indien dit ten behoeve van de veiligheid of wetshandhaving of controle daarop, gewenst is. In het kader van het protocol Zorg voor Jeugd doet de school in voorkomende gevallen melding in dit signaleringssysteem. De zorgcoördinator van de school participeert in het Netwerk Jeugdzorg Asten en het Netwerk Jeugdzorg Someren.
8
Indien een incident leidt tot ziekteverzuim wordt gehandeld conform het ziekteverzuimbeleid van het Varendonck‐College. Ook als een incident niet tot verzuim leidt, is er aandacht voor het slachtoffer en eventueel de agressor. 3.2 Media In geval van incidenten onderhoudt de rector de contacten met de media en derden. De medewerkers van de school verwijzen mediavragen dan ook consequent door naar de rector. 4. Registratie en evaluatie 4.1 Meldpunt Voor het melden van een incident worden leerlingen en ouders geacht allereerst de mentor in te lichten. Voor ernstige incidenten kan men ook terecht bij de afdelingsleider of een interne vertrouwenspersoon. Medewerkers worden geacht hun direct leidinggevende in te lichten. Voor ernstige incidenten kan men ook terecht bij een directielid of een externe vertrouwenspersoon. Als de melding om een speciale reden niet via bovenstaande wegen in persoon gedaan kan worden, bestaat de mogelijkheid voor melding per mail,
[email protected] ter attentie van het zorgteam voor meldingen over leerlingen, en ter attentie van de rector voor meldingen over medewerkers. 4.2 Registratie Incidenten worden geregistreerd op een centraal punt binnen de school. Medewerkers maken gebruik van het ‘registratieformulier incidenten’ (te vinden op het interne digitale netwerk en in de personeelskamers van de locaties); ingevulde formulieren worden aan het directielid gegeven, belast met de portefeuille Veiligheid. Als er sprake is van een ongeval wordt het ‘ongevallenmeldingsformulier’ (Arbo) (bij de conciërge) gebruikt; deze formulieren worden aan het Hoofd Audit en Control gegeven. 4.3 Inventarisatie De feitelijke gegevens over incidenten en ongevallen, aantal en aard, worden, zo nodig geanonimiseerd, eenmaal per jaar verzameld en verwerkt door het directielid belast met de portefeuille Veiligheid. Na een bespreking daarvan in diverse overlegvormen worden deze gegevens opgenomen in een (sociaal) jaarverslag, waarin tevens activiteiten worden omschreven die de veiligheid bevorderen, specifiek op het gebied van agressie, geweld en seksuele intimidatie. Dit jaarverslag wordt opgesteld door de veiligheidscoördinator. Het jaarverslag wordt ter bespreking voorgelegd aan de MR. Eenmaal per jaar worden de protocollen doorgenomen en eventueel geactualiseerd. Eenmaal per twee jaar vindt een veiligheidsonderzoek plaats onder leerlingen en medewerkers. De resultaten van dit onderzoek worden meegenomen in het jaarverslag. 4.4 Verbetervoorstellen veiligheidsplan Verbetervoorstellen kunnen altijd worden gemeld aan de directie.
9
4.5 Klachten Er is een klachtenregeling binnen de school aanwezig. Deze regeling is voor iedereen beschikbaar bij het directiesecretariaat. 4.6 Begroting In de jaarlijkse budgetteringsronde worden activiteiten in het kader van veiligheid, specifiek in het kader van agressie, geweld en seksuele intimidatie, en welzijn begroot. De omvang van de kosten wordt bepaald door het aantal te ondernemen verbeteractiviteiten. 5. Welzijn De school besteedt aandacht aan het welzijn van haar medewerkers en leerlingen. 5.1 OMO Veiligheidsmonitor Eenmaal per twee jaar wordt onder medewerkers en leerlingen een enquête over veiligheid en welzijn afgenomen in de vorm van de OMO Veiligheidsmonitor. De uitkomsten van dit onderzoek worden geëvalueerd. Aandachtspunten kunnen aanleiding zijn voor het ontwikkelen van aanvullend beleid op het gebied van welzijn en veiligheid. Zie bijlage 7.2. 5.2 OMO Werkplezier Onderzoek De Raad van Bestuur van OMO en de eindverantwoordelijke schoolleiders hebben met elkaar afgesproken om elke 3 jaar het werkplezieronderzoek onder hun medewerkers af te nemen. In dit onderzoek worden medewerkers onder andere bevraagd op zaken als werkdruk, veiligheid, schoolklimaat, organisatie van het werk, arbeidsvoorwaarden, communicatie, beloning en loopbaanontwikkeling. De uitkomsten van dit onderzoek worden geëvalueerd. Aandachtspunten kunnen aanleiding zijn voor het ontwikkelen van aanvullend beleid op genoemde gebieden. 5.3 Gezonde School. In het kader van het fysieke welzijn van leerlingen heeft de school beleid geformuleerd in de notitie Vitaal Varendonck. Op basis daarvan is de school een rookvrije school voor leerlingen, genereert de school een gezond voedingsaanbod voor leerlingen en wordt in het onderwijsprogramma aandacht besteed aan een gezonde leefstijl. In 2010 heeft dit er onder andere in geresulteerd dat het Varendonck‐College tot een van de vijf genomineerde scholen in Nederland behoorde voor het predicaat: Gezondste School van Nederland. Zie bijlage 7.3. 5.4 Klankbordgroep Elk onderwijsteam heeft een klankbordgroep. Deze groep wordt gevormd door een aantal leerlingen van het betreffende team die periodiek overleg voeren met de afdelingsleider. Veiligheid en welzijn zijn agendapunten tijdens dit overleg.
10
6. Convenant Schoolveiligheid. Op woensdag 15 juli 2009 heeft aan het Varendonck‐College de officiële ondertekening plaats gevonden van het convenant: Veiligheid in en om de scholen van het voortgezet onderwijs in de gemeenten Asten en Someren. Het convenant, dat als bijlage is gevoegd bij dit stuk, werd ondertekend door: De Burgemeester van Someren Dhr. A.P.M. Veltman De Burgemeester van Asten Dhr. Ir. J. Beenakker De Hoofdofficier van Justitie te ’s‐Hertogenbosch, namens deze Mevr. H.A.A. Vrijhoeven De Afdelingschef van Politie, Dhr. E. Heuvelmans De Rector van het Varendonck‐College, Dhr. Drs. J.P.A.M. van de Rijdt Doelstelling van het convenant Het convenant heeft tot doel om een eenduidig en sluitend stelsel van afspraken te maken ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van overlast, vandalisme en ander crimineel gedrag en het creëren van een (sociaal) veilig klimaat op en rondom de scholen van de gemeenten Asten en Someren en dit vast te leggen in een schoolveiligheidsplan. Betrokken partijen: Bestuur van de gemeenten Asten en Someren; Varendonck‐College Asten Someren; Politie Brabant Zuid‐Oost afdeling Deurne‐Asten‐Someren; Openbaar Ministerie arrondissement ’s‐Hertogenbosch. Uitgangspunten: De betrokken partijen hebben een gezamenlijk belang bij het in stand houden en creëren van een veilig schoolklimaat. Door ondertekening van het convenant maken de partijen kenbaar dat zij een herkenbaar en uniform veiligheidsbeleid voeren op de scholen die participeren in dit convenant. Dit houdt in dat de scholen hun interne regelgeving en sanctiebeleid uitvoeren op basis van het schoolveiligheidsplan en daarbij zoveel mogelijk worden ondersteund door genoemde betrokken partijen. Door ondertekening hebben betrokken partijen de inspanningsverplichting en de intentie om het convenant naar vermogen uit te voeren. De uitvoering van het convenant en het schoolveiligheidsplan zal jaarlijks worden geëvalueerd. De betrokken partijen hebben de volgende verantwoordelijkheden op het gebied van schoolveiligheid: Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van een integraal veiligheidsbeleid in haar gemeente en voert de regie over schoolveiligheid. De scholen zijn op grond van wettelijke bepalingen verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van leerkrachten, onderwijsondersteunend personeel, leerlingen en bezoekers van de school. De politie is belast met de handhaving van wet‐ en regelgeving en de openbare orde onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
11
Bijlage 7.1 Convenant Schoolveiligheid.
Convenant Veiligheid in en om de scholen van het voortgezet onderwijs in de gemeenten Asten en Someren
12
Inhoudsopgave 1. Doelstelling .....................................................................................................................14 2. Contactpersonen.............................................................................................................14 3. De rol van de gemeente ..................................................................................................15 4. De rol van de scholen ......................................................................................................15 5. De rol van de politie ........................................................................................................17 6. De rol van het Openbaar Ministerie ................................................................................17 7. Evaluatie .........................................................................................................................18 8. Duur van de overeenkomst .............................................................................................18 Bijlagen...................................................................................................................................19
13
1. Doelstelling Dit convenant heeft tot doel om een eenduidig en sluitend stelsel van afspraken te maken ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van overlast, vandalisme en ander crimineel gedrag en het creëren van een (sociaal) veilig klimaat op en rondom de scholen van de gemeenten Asten en Someren en dit vast te leggen in een schoolveiligheidsplan. Betrokken partijen: Bestuur van de gemeenten Asten en Someren; Varendonck College Asten Someren; Politie Brabant Zuid‐Oost afdeling Deurne‐Asten‐Someren; Openbaar Ministerie arrondissement ’s‐Hertogenbosch. Uitgangspunten: De betrokken partijen hebben een gezamenlijk belang bij het in stand houden en creëren van een veilig schoolklimaat. Door ondertekening van het convenant maken de partijen kenbaar dat zij een herkenbaar en uniform veiligheidsbeleid voeren op de scholen die participeren in dit convenant. Dit houdt in dat de scholen hun interne regelgeving en sanctiebeleid uitvoeren op basis van het schoolveiligheidsplan en daarbij zoveel mogelijk worden ondersteund door genoemde betrokken partijen. Door ondertekening hebben betrokken partijen de inspanningsverplichting en de intentie om het convenant naar vermogen uit te voeren. De uitvoering van het convenant en het schoolveiligheidsplan zal jaarlijks worden geëvalueerd. De betrokken partijen hebben de volgende verantwoordelijkheden op het gebied van schoolveiligheid: Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van een integraal veiligheidsbeleid in haar gemeente en voert de regie over schoolveiligheid. De scholen zijn op grond van wettelijke bepalingen verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van leerkrachten, onderwijsondersteunend personeel, leerlingen en bezoekers van de school. De politie is belast met de handhaving van wet‐ en regelgeving en de openbare orde onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. 2. Contactpersonen 2.1 Elk der deelnemende partijen wijst een vast contactpersoon aan die optreedt als vertegenwoordiger van die partij. Daarnaast wijst elk der deelnemende partijen een vervanger aan. 2.2 De kerntaken van de contactpersonen zijn: eerste aanspreekpunt zijn voor de andere partijen; zodanig informeren van de andere partijen dat elke partij zijn rol optimaal kan vervullen; eerste aanspreekpunt zijn voor de eigen organisatie; zorg dragen voor de doorverwijzing binnen de eigen organisatie;
14
3.
informeren van de eigen organisatie met betrekking tot ontwikkelingen en activiteiten voor de uitvoering van het convenant; deelnemen aan evaluaties van dit convenant.
De rol van de gemeente
3.1 De gemeente voert de regie over de aanpak van schoolveiligheid en houdt zicht op de naleving van de gemaakte afspraken op basis van de onder 7.1 genoemde veiligheidsrapportage. Deze rapportage wordt jaarlijks vóór 1 april aangeleverd door de scholen. 3.2 De gemeente organiseert de in artikel 7.2 bedoelde evaluatiebijeenkomsten. 3.3 De gemeente adviseert en ondersteunt vanuit haar Leerplicht‐ en RMC (Regionaal Meld‐ en Coördinatiepunt) taken de scholen bij preventieve en curatieve aanpak van schoolverzuim en het voortijdig schoolverlaten van leerlingen zoals beschreven in het Handelingsprotocol. 3.4 De gemeente adviseert en ondersteunt vanuit haar regiefunctie op het gebied van (preventieve) jeugdzorg en jeugdhulpverlening. 3.6 De gemeente stimuleert de scholen om voorlichting en advies te geven inzake veiligheid en leefbaarheid in samenwerking met netwerkpartners zoals Bureau Halt. 3.7 Daar waar nodig en voor zover mogelijk, gelet op de regelgeving en eventuele andere beperkingen, treft de gemeente voorzieningen in de openbare ruimte. 4. De rol van de scholen 4.1 De school zorgt voor ontwikkeling, vaststelling en actualisering van het veiligheidsbeleid binnen de school conform de zorgsystematiek van de Wet op de Arbeidsomstandigheden. Zij spant zich ervoor in dat de daaruit voortvloeiende activiteiten worden uitgevoerd. 4.2 De school wijst per vestiging een persoon aan die optreedt als contactpersoon voor de uitvoering van dit convenant. Deze is ook de contactpersoon vanuit de school richting politie en de leden van het zorgteam van de school. 4.3 Binnen de school worden zodanige afspraken gemaakt en gecommuniceerd dat het voor een ieder duidelijk is tot wie men zich kan wenden inzake veiligheid in school. 4.4 In het schoolveiligheidsplan wordt een paragraaf veiligheid opgenomen met minimaal: de mededeling dat binnen de school één of meer vertrouwenspersonen zijn aangesteld; een verbod op crimineel gedrag, zoals vandalisme, diefstal, intimidatie waaronder ook seksuele intimidatie, bedreiging, mishandeling en discriminatie; een protocol hoe om te gaan met extreme uitingen door scholieren, personeel en onderwijsondersteunend personeel 15
een verbod op het gebruik/ bezit van alcohol en drugs in of om de school; een protocol ten aanzien van het verbod op wapenbezit; een protocol ten aanzien van gedragsregels; de mededeling dat conform het protocol Zorg voor Jeugd melding wordt gedaan in dit signaleringssysteem; de mededeling dat bij het plegen van een strafbaar feit van meer dan geringe betekenis aangifte wordt gedaan; de mededeling dat ook ingeval van (het vermoeden van) crimineel gedrag contact met de politie kan worden opgenomen, welk contact zo nodig gevolgd wordt door verdere acties zoals bijvoorbeeld aangifte; de mededeling dat de school zich het recht voorbehoudt om de ter beschikking gestelde kluisjes en dergelijke te openen; op welke wijze afstemming gezocht wordt met bestaande netwerken die een relatie hebben met veiligheid zoals het Netwerk Jeugdzorg Asten of het Jeugdzorg Netwerk Someren.
4.5 De school leeft het schoolreglement na en sanctioneert altijd indien de regels worden overtreden. 4.6 De school draagt er zorg voor dat de schoolregels, wanneer nodig, worden aangepast om ongewenst gedrag tegen te gaan en gewenste handhavingmaatregelen te kunnen nemen. 4.7 De school zorgt voor de implementatie van het schoolveiligheidsplan. De school zorgt er voor dat alle medewerkers op de hoogte zijn van het schoolveiligheidsplan en daar ook naar handelen. 4.8 De school zorgt er voor dat ouders en leerlingen op de hoogte zijn van de afspraken die voortvloeien uit de uitvoering van het schoolveiligheidsplan. Dit onder meer door opname van relevante zaken in het schoolreglement en het bespreken van het schoolveiligheidsplan in de daarvoor geëigende lessen of anderszins. 4.9 De school houdt een incidentenregister bij met overtredingen van regels door leerlingen en de genomen maatregelen van de school binnen het kader van het schoolveiligheidsplan. 4.10 De school bevordert dat slachtoffers van strafbare feiten aangifte doen. De school doet altijd aangifte als de school zelf de benadeelde partij is. 4.11 De school zal, daar waar mogelijk en op basis van overleg, medewerking verlenen aan het ten uitvoer brengen van eventueel aan een leerling van de betreffende school op te leggen (pre)justitiële sancties. 4.12 De school werkt zo veel mogelijk mee aan de uitvoering van maatregelen die de politie inzake de handhaving van wet‐ en regelgeving en de openbare orde noodzakelijk acht.
16
4.13 Bij het vermoeden van een ernstige bedreiging van de veiligheid in school, dan wel het vóórkomen van crimineel gedrag door leerlingen in en om de school, kan de school in alle gevallen melding doen bij de buurtregisseur van de politie en zo nodig overleg voeren inzake de te nemen maatregelen. 4.14 De school spant zich in om te voorkomen dat leerlingen van school verwijderd worden. De leerplichtambtenaar zal in een zo vroeg mogelijk stadium worden ingeschakeld. 5. De rol van de politie 5.1 De politie stelt per school(locatie) een contactfunctionaris aan. Deze persoon (buurtregisseur) is het aanspreekpunt voor de school bij de politie. De buurtregisseur houdt ook een preventief contact met de school en wordt door de school op de hoogte gehouden van incidenten die op de school gespeeld hebben. De afspraken tussen school en politie worden vastgelegd in de Checklist Schoolveiligheid. 5.2 De politie zorgt dat de afspraken in het bekend zijn bij de uitvoerende teams in de wijken (via de buurtregisseur) 5.3 De politie maakt afspraken met de school over de wijze waarop men aangifte kan doen van strafbare feiten en de voor alle betrokken scholen gelijke wijze waarop aangifte dient te worden gedaan. Deze strafbare feiten worden genoemd in het schoolveiligheidsplan. De politie houdt de school op de hoogte van de voortgang van de zaak waarover de school aangifte heeft gedaan. 5.4 De politie spant zich in bij melding van crimineel gedrag prioriteit te geven aan een zo snel mogelijke interventie en afhandeling, in overleg met de schoolleiding en ouders. 5.5 De politie spant zich in, waar de wet dit toestaat, aan de school advies en/of informatie te vragen inzake te treffen (pre‐)justitiële sancties indien het een leerling van één van de in deze overeenkomst genoemde scholen betreft. 5.6 De politie spant zich in, waar de wet dit toestaat, om, indien een leerling een strafbaar feit heeft gepleegd en dit relevant is voor de school, informatie te verstrekken aan de school. 6. De rol van het Openbaar Ministerie 6.1 Het Openbaar Ministerie kan op verzoek een bijdrage leveren aan voorlichting en advies over preventieve en repressieve activiteiten bij criminaliteit. 6.2 Het Openbaar Ministerie zal in geval van melding van strafbare feiten en opmaken van een proces‐ verbaal door de politie, ervoor zorgdragen dat strafzaken zo snel mogelijk worden afgedaan. 6.3 Het Openbaar Ministerie spant zich in, waar de wet dit toestaat, aan de school advies en / of informatie te vragen inzake te treffen (pre‐)justitiële sancties indien het een leerling van één van de in deze overeenkomst genoemde scholen betreft. 17
6.4 Het Openbaar Ministerie biedt slachtoffer / benadeelde de mogelijkheid desgevraagd bericht te ontvangen over de afloop van de zaak. 6.5 Het Openbaar Ministerie spant zich in, waar de wet dit toestaat, om, indien een leerling een strafbaar feit heeft gepleegd, relevante informatie te verstrekken aan de school. 7. Evaluatie 7.1 De scholen stellen jaarlijks de veiligheidsrapportage op van de Inspectie van het Onderwijs en sturen deze tevens toe aan de gemeente (zie bijlage 2). De gemeente kan op basis hiervan een aanvullend gesprek met de school voeren (zie bijlage 3). . 7.2 Jaarlijks kan er onder regie van de gemeente een evaluatiegesprek plaatsvinden met de in dit convenant genoemde vertegenwoordigers van de scholen, politie en het Openbaar Ministerie, aan de hand van de veiligheidsrapportage. Het beleid (convenant, schoolveiligheidsplan etc.) wordt waar nodig bijgesteld en er worden nieuwe afspraken gemaakt. 7.3 Daarnaast vindt er om de 3 jaar een onderzoek plaats naar de beleving van de veiligheid in en om de school onder leerlingen, docenten en onderwijsondersteunend personeel. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de scholen en kan aanleiding zijn tot bijstelling van het beleid. 8. Duur van de overeenkomst 8.1 Deze overeenkomst treedt in werking op de datum van ondertekening en kan in overleg met alle partijen tussentijds worden gewijzigd en / of beëindigd. Zonder wijzigingsbesluit wordt de overeenkomst geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor telkens één schooljaar. 8.2 Partijen spreken nu reeds uit dat zij in beginsel bereid zijn de overeenkomst met één of meer jaren te verlengen
18
Aldus getekend te Gemeente Asten, Burgemeester Ir. J. Beenakker Gemeente Someren, Burgemeester A. Veltman Openbaar Ministerie 's‐Hertogenbosch Fungerend Hoofdofficier van Justitie Mr. H.A.A. Vrijhoeven Politie Deurne‐Asten‐Someren, Afdelingschef E. Heuvelmans Varendonck College
Bijlagen 1. 2. 3.
Matrix verantwoordelijkheden partners Convenant Veiligheid in en om School Model veiligheidsrapportage school Evaluatieformulier Veiligheid in en om School
19
Bijlage 1 Domeinen Preventie
Uitvoering veiligheidsvoorschriften Veilige werkplekken Cameratoezicht Toezicht voor/ na school/ pauzes Inrichting (o.a. kluisjes)
Brandveiligheid (brandweer) Verkeersveiligheid (Verkeer) facilitair
Repressie
Regie
Regie
Ruimtelijk
Taakvelden Signaleren En doorverwijzen Onderwijs Overleg met gemeente en overige partners
Gemeente periodieke inspecties
Politie
Institutioneel
Regie
Handhaving/Noodhulp Handhaven openbare orde bij calamiteiten Onderwijs
Voorwaardenscheppend afspraken met partners
Gemeente signaleren trends beleidsvormend
Regie
bevordering samenwerking en afstemming jaarlijkse evaluatie convenant per partner schoolveiligheidsenquête
Regie
Samenwerking, afspraken partners Opstellen veiligheiden zorgplan
Politie Signalering en advisering afspraken met partners participeren in netwerken en overleggen casuïstiek bespreken
20
Sociaal
samenwerking met partners (BJZ, MEE, Politie etc.) signaleren en adviseren toezicht houden
Onderwijskundig
Criminogeen
Voorlichting ouders, leerlingen en leerkrachten
Gesprekken met leerlingen en ouders door Leerplicht
Onderwijs casuïstiek bespreken overleg leerlingen bespreking overleg binnen ZAT overleg buurtregisseur afspraken ketenpartners
uitvoering schoolreglement uitvoering veiligheidsconvenant schorsing/ berisping
Gemeente deelname aan ZAT overleg door leerplicht Onderwijs Melding/ aangifte Registratie van incidenten op school Gemeente Overleg met OM
Politie Signalering en advisering doorverwijzen o.a. 12-min jongeren
Uitvoering leerplichtwet door leerplicht
Opmaak proces verbaal door Leerplicht
Opsporing/ Noodhulp reguliere activiteiten bij misdrijf en overtreding
Regie
Signalering en advisering voorlichting
handhaving convenant
Regie
Regie
Regie
Voorlichting aan leerlingen, ouders (ouderavonden, thema-avonden, schoolgids, nieuwsbrief) Projecten Interne cursussen Bevorderen positief zelfbeeld schoolreglement
Politie Signalering en advisering fysieke aanwezigheid (school als vindplaats)
Signalering en advisering fysieke aanwezigheid (school als vindplaats)
Onderwijs regie-/ coördinatierol
Regie
21
Toelichting matrix Veiligheid is een leer‐ en leefvoorwaarde op scholen. Het dient zo vroeg mogelijk geborgd te zijn: een proactieve benadering is essentieel. Veiligheid en zorg zijn onlosmakelijk verbonden. De scholen zijn op grond van diverse wetten, zoals de wet Arbeidsomstandigheden en de wet Bedrijfs Hulp Verlening, verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van leerkrachten, onderwijsondersteunend personeel, leerlingen en bezoekers van de school. Veiligheidsbeleid is een aspect van de kwaliteitszorg. Veiligheid maakt deel uit van de integrale benadering van zorg en onderwijs. Het veiligheidsbeleid op school heeft ook te maken met de samenwerking tussen verschillende instellingen rond de school. Scholen functioneren binnen een netwerk van instellingen zoals samenwerkingsverbanden, jeugdzorg, gemeente, RMC‐functie, jeugdhulpverlening, bureau Halt, de politie, et cetera. Het goed functioneren van dit netwerk kan de veiligheid ook bevorderen. In de takenmatrix heeft de school derhalve in principe alle taken op zich te nemen (ruimtelijk/ institutioneel/ sociaal/ onderwijskundig/ criminogeen) binnen de grenzen van haar opdracht. De politie komt in beeld waar wetsovertreding binnen of buiten de school aan de orde is en in de openbare orde sfeer. Gezien de expertise op het criminogene gebied adviseert politie de scholen op dit gebied. In het criminogene domein (in combinatie met repressie) en het ruimtelijke domein (idem) vervult de politie taken die uitsluitend voorbehouden zijn aan de politie. Deze taken zijn rechtstreeks afgeleid van de kerntaken ‘opsporing’, ‘noodhulpverlening’ en ‘handhaving’. Samenhang domeinen en taakvelden In de praktijk hangen veel taken van de partners onderling sterk samen en moet de ene taak als voorwaardenscheppend worden beschouwd voor de andere taak. Verschillende taken komen daarom in meerdere velden naar voren Zo kan de doorverwijzende taak in het criminogene domein pas naar behoren worden ingevuld als in het institutionele domein afspraken zijn gemaakt met de partners over signalering en doorverwijzing en de partner ook daadwerkelijk participeert in de relevante netwerken, of in ieder geval deze netwerken goed kent en daar toegang toe heeft. De opsporingstaak van de politie in het criminogene domein wint aan doelmatigheid en doeltreffendheid als in het institutionele domein heldere afspraken zijn gemaakt over wat men van de politie mag en moet verwachten.
22
Bijlage 2. Veiligheidsrapportage schooljaar 2010/2011 Naam school Locatie
1.
: ………………………………………. : ……………………………………….
In welke mate heeft uw school in het afgelopen schooljaar te maken gehad met de volgende typen incidenten op het gebied van de sociale veiligheid (s.v.p. per type incident aankruisen wat van toepassing is)? Onbekend
Niet Enkele Elke keren maand per jaar
Elke week
a.Incidenten tussen leerlingen onderling Uitschelden, pesten, chantage, beledigingen, bedreigingen Discriminerende opmerkingen Beschadiging of diefstal van eigendommen Fysiek geweld b. Incidenten tussen leerlingen en personeel Uitschelden, pesten, chantage, beledigingen, bedreigingen Discriminerende opmerkingen Beschadiging of diefstal van eigendommen Fysiek geweld c. Incidenten tussen ouders en personeel Uitschelden, pesten, chantage, beledigingen, bedreigingen Discriminerende opmerkingen Beschadiging of diefstal van eigendommen Fysiek geweld d. Incidenten tussen personeelsleden onderling Uitschelden, pesten, chantage, beledigingen, bedreigingen Discriminerende opmerkingen Beschadiging of diefstal van eigendommen Fysiek geweld
2.
Welke veranderingen signaleert u in het aantal incidenten op uw school in het afgelopen schooljaar, in vergelijking met het schooljaar daarvoor (s.v.p. per type incident aankruisen wat van toepassing is)?
Het aantal incidenten is het afgelopen schooljaar: a. Incidenten tussen leerlingen onderling b. Incidenten tussen leerlingen en personeel c. Incidenten tussen ouders en personeel d. Incidenten tussen personeelsleden onderling De aard van incidenten is het afgelopen schooljaar:
Veranderingen onbekend
Afgenomen
Gelijk gebleven
Toegenomen
Veranderingen onbekend
Minder ernstig geworden
Gelijk gebleven
Ernstiger geworden
a. Incidenten tussen leerlingen onderling b. Incidenten tussen leerlingen en personeel c. Incidenten tussen ouders en personeel d. Incidenten tussen personeelsleden onderling
23
Onbekend 3. 4. 5. 6.
7. 8.
Hoeveel incidenten heeft uw school in het afgelopen schooljaar geregistreerd? Bij hoeveel van de geregistreerde incidenten heeft uw school in het afgelopen schooljaar aangifte gedaan bij de politie? Bij hoeveel van de geregistreerde incidenten spelen middelen als email, sms, msn/internet en mobiele telefoons een rol? Hoeveel incidenten rond homoseksuele personeelsleden of homoseksuele leerlingen hebben zich in het afgelopen schooljaar op uw school voorgedaan? Hoeveel leerlingen heeft uw school in het afgelopen schooljaar geschorst wegens het gebruik van fysiek geweld? Hoeveel leerlingen heeft uw school in het afgelopen schooljaar verwijderd wegens het gebruik van fysiek geweld?
Geen
Aantal:
…….. incidenten …….. incidenten …….. incidenten
…….. incidenten …….. leerlingen …….. leerlingen
Bijlage 3 Evaluatieformulier Veiligheid in en om School. 1. Beschrijf de contacten tussen de partners binnen het convenant gericht op het bevorderen van de veiligheid in en om school. 2. Beschrijf wat de partners hebben ondernomen op het gebied van bestrijding van crimineel gedrag in repressieve zin ten aanzien van vernielingen/ vandalisme, geweld, diefstal, drugs/ dealen, wapenbezit en overig. 3. Beschrijf wat de partners hebben ondernomen op het gebied van bestrijding van crimineel gedrag in preventieve zin. 4. Wat heeft de school ondernomen om de afspraken in het convenant te communiceren naar: a. Leerlingen b. Ouders c. Personeel d. M.R. 5. Geef aan de hand van het overzicht incidentenmelding en het verloop ten opzichte van voorgaande jaren een verklaring voor mogelijke toename/ afname van aantallen. 6. Zijn er belangrijke tendensen waarneembaar op basis waarvan nieuwe beleidskeuzes binnen de school en/of binnen de uitwerking van het Convenant Veiligheid in en om School gemaakt dienen te worden.
24
Bijlage 7.2 OMO Veiligheidsmonitor. Omo Veiligheidsmonitor Veiligheid is heel belangrijk voor een goed functionerende samenleving en speelt dus ook een steeds grotere rol op school. Je veilig voelen op school is nodig om goed te kunnen leren. Je besteedt aandacht aan veiligheid tijdens de gymlessen, lessen handenarbeid, maar ook in de alledaagse dingen zoals niet pesten, duwen op de trap of rennen door de aula. Maar hoe zorgt onze school ervoor dat veiligheid een vast onderdeel wordt van het schoolbeleid? Het bestuur van OMO heeft een veiligheidsmonitor laten ontwikkelen. Die OMO Veiligheidsmonitor moet scholen in staat stellen te meten hoe gezond de school is op het gebied van veiligheid. Een positieve insteek is hierbij erg belangrijk. Daarom is gekozen voor een aanpak waarbinnen preventie, een veilig schoolklimaat en pro‐sociaal gedrag nadrukkelijk aandacht krijgen. Om een goed beeld te krijgen van de veiligheidssituatie op onze school vragen wij zowel aan een representatieve groep leerlingen als aan het personeel een enquête in te vullen. De leerlingen van een aantal klassen doen dat klassikaal, waarbij de anonimiteit gewaarborgd blijft. Het personeel wordt uitgenodigd dit digitaal te doen. Een werkgroep analyseert de resultaten en doet aanbevelingen. Deze uitkomsten zullen door de werkgroep in een rapportage worden vastgelegd. Elke teamleider bespreekt deze rapportage in het eigen team. Het team kan verdere verbeterpunten voorstellen. Op basis van deze uitkomsten wordt het bestaande beleid geëvalueerd en doorontwikkeld. Alle betrokkenen zullen over de uitkomsten van het onderzoek en het beleid worden geïnformeerd. ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐
25
OMO Veiligheidsmonitor Opzet en inhoud in vogelvlucht Spijtenburg Werving & Advies Drs. M. van der Meer Inhoud 1. Inleiding 2. Veiligheid en kwetsbaarheid 2.1. Veiligheid 2.2. Kwetsbaarheid 2.2.1. Leerling gebonden factoren 2.2.2. Schoolgebonden factoren 2.2.3. Veiligheidszorg: preventie als uitgangspunt
26
1. Inleiding Veiligheid is een belangrijke voorwaarde voor leren. Leren gaat met vallen en opstaan en gaat gepaard met onzekerheid. Een veilige leeromgeving op school biedt steun. Het verhoogt de kans dat leerlingen met een diploma op zak de school verlaten. Veiligheid is ook een voorwaarde is voor een goed werkklimaat op school, en een goed werkklimaat zorgt voor succes. Kortom, scholen hebben redenen genoeg om aan veiligheid te willen werken. Dat gebeurt dan ook volop. Ook de scholen van Ons Middelbaar Onderwijs (OMO) besteden aandacht aan veiligheid. Om de scholen te ondersteunen heeft de Raad van Bestuur van OMO de OMO Veiligheidsmonitor laten ontwikkelen. In samenwerking met twee ‘testscholen’ en vier klankbordscholen is in 2006‐2007 gewerkt aan het ontwerp van die monitor. In 2007‐2008 is het instrument verder ontwikkeld. De OMO Veiligheidsmonitor is gebaseerd op een model. Dat model draait om de veiligheidssituatie op school. Het model beperkt zich tot sociale veiligheid. De monitor brengt aantallen incidenten op het terrein van agressie en geweld in kaart en de mate waarin leerlingen en medewerkers zich veilig voelen. Daarnaast worden risico’s en beschermende factoren in beeld gebracht die van invloed zijn op agressief gedrag. Inzicht in wat agressief gedrag stimuleert of juist tegengaat, kan houvast geven voor versterking van preventieve maatregelen en zonodig nieuwe samenwerkingsverbanden met externe partners. Risico’s en beschermende factoren worden onder de noemers ‘leerlingen’ ‘school’ en ‘veiligheidszorg’ benoemd. Al deze factoren samen geven een beeld van de kwetsbaarheid van de school. Een statistische toets van het model heeft aangetoond dat de meeste risico’s en beschermende factoren inderdaad samenhangen met de veiligheidssituatie op school. Sommige factoren hebben te maken met het plegen van agressie en geweld (daderschap). Andere betreffen het slachtoffer worden of de mate waarin leerlingen of medewerkers zich veilig voelen.
27
2. Veiligheid en kwetsbaarheid
2.1. Veiligheid Agressie en geweld De monitor meet persoonsgerichte incidenten, ook wel aangeduid als agressie en geweld. De OMO Veiligheidsmonitor brengt niet alle agressie en geweldsincidenten in beeld. Het gaat om incidenten op het terrein van agressie en geweld en binnen de categorieën: • Materieel geweld (zoals vandalisme en diefstal) • Verbaal/Sociaal geweld (zoals uitschelden, pesten en uitsluiten) • Fysiek geweld (zoals vechten en slaan) • Seksueel geweld (zoals seksuele grapjes of gebaren maken en intiem • aanraken) Veiligheidsgevoelens Een ‘veilig gevoel’ kan verschillende betekenissen hebben. Het kan betekenen dat iemand niet bang is om slachtoffer te worden van criminaliteit, of de kans dat dit gebeurt heel laag inschat. ‘Onveilig voelen’ kan ook betekenen dat iemand het bijvoorbeeld niet prettig vindt om in het donker te lopen of alleen te zijn of juist in gezelschap van veel mensen te verkeren. In de meeste onderzoeken wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende betekenissen van veiligheidsgevoelens en wordt eenvoudigweg gevraagd of de respondent zich veilig voelt in bepaalde situaties, op bepaalde tijdstippen en locaties. Voor de OMO Veiligheidsmonitor wordt eveneens geen onderscheid gemaakt. Gevraagd wordt naar veiligheidsgevoelens op bepaalde locaties en situaties in en rondom de school.
2.2. Kwetsbaarheid 2.2.1. Leerling gebonden factoren Risicofactor temperament De belangrijkste primaire factoren op leerling niveau kunnen samengevat worden onder de noemer ‘temperament’. Een prikkelbaar temperament in combinatie met beperkte mogelijkheden om het gedrag in de hand te houden en te sturen is een ongunstige combinatie. Het gaat dan om: • veel impulsiviteit/korte termijn gericht gedrag • veel avontuurlijkheid en risicozoekend gedrag • weinig driftcontrole/driftig temperament Kinderen met een lage zelfcontrole vinden het moeilijk om zich te beheersen, gedragen zich impulsief en willen hun behoeften direct bevredigd zien.
28
Risicofactor gezin Gezinskenmerken zijn, veelal in wisselwerking met individuele kenmerken, van invloed op wangedrag. Tot risicovolle gezinsfactoren kan de band met ouders, de mate waarin ouders het goede voorbeeld geven, een instabiele gezinssituatie en opvoedingskenmerken worden gerekend. Een slechte binding met ouders wordt in de literatuur gezien als een risicofactor. Door enkelen wordt dat betwijfeld. Zij beargumenteren dat voor het plegen van delicten een slechte binding met ouders alleen risicovol is in combinatie met weinig warmte en controle thuis. Toezicht en controle van ouders is eveneens in de monitor opgenomen. Risicofactor school Slechte prestaties, zitten blijven, leerachterstand, (veel) schoolwisselingen of motivatie problemen worden allemaal in verband gebracht met risico’s voor wangedrag op school. Die risico’s vallen grofweg in te delen in twee domeinen: leren en sociale binding. Weinig binding met school en weinig schoolmotivatie zijn belangrijke risicofactoren. Een positieve en sterke binding aan school is een belangrijke beschermende factor. De band met school uit zich in belevingsaspecten zoals een gevoel van op de school thuis horen en met plezier naar school gaan. Sterke bindingen zijn beschermende factoren. Bij een sterke binding heeft een leerling meer te verliezen dan bij een zwakke binding. Schoolmotivatie uit zich in de inzet voor school en hard werken om goede cijfers te halen. Risicovolle gewoonten en riskant gedrag Risicovolle gewoonten en riskant gedrag kunnen een signaalfunctie hebben. In veel gevallen staan deze gewoonten en het gedrag niet op zichzelf. Risicovolle gewoonten en riskant gedrag gaan vaak samen met agressief gedrag. Het verband en de directheid van het verband wordt overigens betwist. Tot de riskante gewoonten worden roken, drinken en druggebruik gerekend. Riskant gedrag is in dit verband gedrag dat de veiligheid op school bedreigt.
2.2.2. Schoolgebonden factoren De schoolgebonden factoren worden zoveel mogelijk op een positieve manier in beeld gebracht ofwel: de beschermende werking ervan. Pro sociaal gedrag op school Stimuleren van pro sociaal gedrag is volgens velen de beste manier om agressief gedrag op school te voorkomen. Pro sociaal gedrag omvat troosten, voor iemand opkomen, iemand helpen of zelfs redden. Ook het zich houden aan regels is pro sociaal gedrag, althans wanneer die regels het algemeen belang ten dienste staan, valt eronder. Wat precies onder pro sociaal gedrag wordt verstaan, is afhankelijk van onder meer leeftijd en situatie maar ook van het theoretisch perspectief van waaruit naar pro sociaal gedrag gekeken
29
wordt. Het gaat om ‘adequaat functioneren’ en dat lijkt steeds te verwijzen naar een goede balans tussen opkomen voor jezelf en rekening houden met de belangen van anderen. In de uiteindelijke versie van de monitor zijn twee vormen van prosociaal gedrag opgenomen namelijk: • samenwerken in de klas • sociale betrokkenheid In eerdere versies was ook ‘conflicten oplossen’ en ‘behulpzaamheid in de klas’ opgenomen. Uiteindelijk zijn deze uit het instrument gehaald. ‘Behulpzaamheid in de klas’ overlapte teveel met samenwerken. ‘Conflicten oplossen’ bleek voor veel leerlingen moeilijk te beoordelen omdat ze daar eenvoudigweg geen of onvoldoende ervaring mee hadden. Schoolomgeving De ‘schoolomgeving’ wordt in kaart gebracht met een indeling in typen ‘omgevingen’ op school zoals: • sociale omgeving • werkomgeving • ruimtelijke omgeving Met sociale omgeving worden de onderlinge relaties bedoeld. Het is een van de belangrijkste aspecten van schoolklimaat. Een goed schoolklimaat kenmerkt zich door een goed contact tussen leerlingen en leraren, rechtvaardige en heldere regels en een ordelijke organisatie van de lessen. De verhouding tussen docenten en leerlingen staat centraal. Als dat gekenmerkt wordt door een goede verstandhouding, dan gaat dat meestal gepaard met een open en eerlijke manier waarop conflicten worden geregeld. Daaraan kan worden toegevoegd: een hechte band met leerkrachten en de houding van leerkrachten. Het moet duidelijk zijn wat er van de leerling wordt verwacht en aan welke normen hij zich heeft te houden. Dat werkt beschermend. De kwaliteit van de relatie tussen docenten en leerlingen is één van de aspecten van sociale omgeving. De omgang tussen leerlingen onderling speelt een rol, evenals de manier waarop personeelsleden onderling met elkaar omgaan. Werkomgeving Bij een veilig werkklimaat wordt veelal gedacht aan de feitelijk (on‐)veiligheid en ongewenste omgangsvormen op het werk. Dit wordt in beeld gebracht bij veiligheidssituatie. Met werkklimaat wordt hier de meer ‘interne’ kant van het schoolklimaat bedoeld. Kunnen personeelsleden rekenen op voldoende ondersteuning en zijn regels en de toepassing ervan helder? Worden ze door collega’s gesteund als ze de regels handhaven? Personeel dat voldoende weerbaar en toegerust is om in te grijpen als agressie en geweld zich voordoet functioneert beter.
30
Ruimtelijke omgeving De ruimtelijke omgeving is van invloed op de feitelijke veiligheid en de subjectieve veiligheid. Mensen kijken zelf en ‘lezen’ de signalen uit de ruimtelijke omgeving. Verwaarloosde lokalen, slecht onderhoud wekken de indruk dat het niemand wat kan schelen wat er op school gebeurt en hoe de school eruit ziet. Een verwaarloosde omgeving kan eveneens de indruk geven dat het risico dat er wat kan gebeuren hoger ingeschat wordt dan wellicht nodig is. Onoverzichtelijkheid of onduidelijke routes kunnen ook het gevoel van veiligheid beïnvloeden. Mensen voelen zich kwetsbaar als ze de weg niet goed kunnen vinden en het onduidelijk is hoe ze ergens moeten komen. 2.2.3. Veiligheidszorg: preventie als uitgangspunt Preventie staat in de OMO Veiligheidsmonitor centraal. Preventief beleid en ‐ maatregelen worden veelal onderscheiden in drie niveaus, namelijk: • primaire preventie: gericht op alle leerlingen, bijvoorbeeld pestcontracten of pestprotocollen, voorlichting, richtlijnen voor veilig gedrag in het openbaar vervoer, techno preventie (bijvoorbeeld kluisjes en camera’s); • secundaire preventie: gericht op risicoleerlingen, bijvoorbeeld sociale vaardigheidstrainingen voor leerlingen, specifieke voorlichting aan een klas met problemen; • tertiaire preventie: gericht op leerlingen die zich misdragen of slachtoffers van wangedrag, bijvoorbeeld besprekingen en maatregelen van het zorgteam of de vertrouwenspersoon, faalangst reductie trainingen. Goed preventiebeleid betekent maatregelen op alle niveaus, maatregelen die goed op elkaar aansluiten, maatregelen die vrijwel altijd en door iedereen op dezelfde manier worden toegepast. Goed preventiebeleid betekent ook, of liever gezegd ‘vooral’, aandacht voor pro sociaal gedrag. Dat rekenen we tot primaire preventie. Voor de OMO Veiligheidsmonitor is de indeling in preventieniveaus enigszins aangepast. Tertiaire preventie past niet naadloos in het rijtje. Het omvat de omgang met daders in termen van regels en straf naar aanleiding van het overtreden daarvan. Daarom wordt tertiaire preventie ‘Handhaving’ genoemd.
31
Bijlage 7.3 Vitaal Varendonck
VITAAL VARENDONCK Startnotitie Varendonck‐College: een Gezonde School 32
1. Inleiding Overgewicht, meidenvenijn, alcoholmisbruik, lover boys, onveiligheid, pesten, rookverbod, et cetera: wie de pers de afgelopen paar jaar heeft gevolgd, zal voorgaande onderwerpen meermalen hebben zien langs komen. Jongeren zijn te dik en de school moet er wat aan doen. Ze ontbijten niet, dus dan maar op school. De macht van de Queen bees wordt soms onderschat, dus er is een onderwijsprogramma. In Zuidoost‐Brabant wordt door jongeren meer en jonger gedronken dan waar dan ook in Nederland, dus wil Novadic langs komen en adviseert het SRE dat schoolfeesten alcoholvrij worden. Lover boys staan voor scholen kwetsbare meisjes op te vangen; de buurtbrigadier komt waarschuwen. Publieke instellingen worden meer en meer rookvrij, dus scholen mogen niet achterblijven. Pesten is van alle tijden met als gevolg dat anti‐pestbeleid standaard binnen het Nederlandse onderwijs is. Het is een lange lijst van vaak geïsoleerde problemen met bijbehorende programma’s binnen het onderwijs die nog gemakkelijk is uit te breiden. Het thema gezondheid staat dus hoog op vele agenda’s. Als onderwijsinstelling moet je je minimaal afvragen of je hier iets mee doet; als je niets doet, waarom je er geen aandacht aan besteedt en als je er wel iets mee doet, wat dan wel, waarom dan wel en hoe dat binnen de eigen beleidskaders past. 2. Waarom Varendonck‐College: een Gezonde School Het Varendonck‐College heeft eind 2007 besloten te onderzoeken wat wij kunnen doen om een gezondere school te worden. Direct werd besloten dat hierbij zowel op leerlingen als personeelsleden werd gemikt. Waarom werd hier voor gekozen? Het is al enige tijd bekend dat jongeren in Zuidoost‐Brabant en Noord‐Limburg op jonge leeftijd (sterke) drank tot zich nemen. Onderzoek toont aan dat nergens in Nederland jongeren zo veel drinken als in de regio waar de school staat. Er zijn voldoende aanwijzingen – de screening van alle leerlingen uit de tweede klas door de GGD – dat de leerlingen van het Varendonck‐College hier niet voor onder doen. Novadic‐Kentron tracht dit tij te keren, maar loopt vast op ingeslepen patronen. Daar komt nog bij dat nieuwe patronen ook hun intrede hebben gedaan. Het gebruik van verdovende middelen heeft een grotere impact gekregen op het (uitgaans)leven van jongeren. Ook de landelijke trend dat steeds meer leerlingen overgewicht hebben is zichtbaar op school. Uitgaande van het principe dat het personeel van het Varendonck‐College een voorbeeldfunctie heeft, kunnen acties in de richting van het personeel niet achter blijven. Daarnaast zal het personeel regelmatig begeleider zijn van leerlingen bij het ontwikkelen van een gezondere levensstijl. Binnen het model van de Gezonde School (zie 4.) wordt de drie maal drie‐methode aanbevolen: de school pakt minimaal drie componenten minimaal drie jaar aan. Om een Gezonde School te worden is het Varendonck‐College in zee gegaan met de GGD Brabant‐Zuidoost. De GGD is op landelijk niveau de instantie die scholen begeleidt in het verkrijgen van een gezondere levensstijl. Voor GGD Brabant‐Zuidoost is deze vorm van begeleiding nieuw. Tot heden heeft geen van de scholen in de regio het initiatief genomen om iets dergelijks te doen.
33
Op het Varendonck‐College wordt al een veelheid aan dingen gedaan die de school ‘gezonder’ maakt. De school heeft een gedragscode ontwikkeld, er is een veelheid aan programma’s die pesten tegen gaan. De vestiging in Asten heeft een zilveren kwalificatie in het kader van het Brabants Veiligheids Label gekregen, binnen vakken als biologie/verzorging en maatschappijleer wordt aandacht gegeven aan (kennis over) gezond gedrag. Het project Schoolslag (zie 4.) maakt het mogelijk om alle initiatieven binnen een kader te plaatsen en om daar nieuwe initiatieven aan te koppelen. 3. Inbedding in de missie van het Varendonck‐College Tot heden heeft het Varendonck‐College geen specifiek op de Gezonde School gericht punt in haar missie opgenomen. Het ligt in de verwachting dat dit bij de heroverweging voor 2009‐2010 wel wordt opgenomen. In de hoofdlijnennotitie 2008‐2009 staan wel punten die een aantal van de onderdelen van het Gezonde School Model bestrijken. Dit zijn: De leerling ervaart de omgang met de docent bij het primaire proces als veilig en de docent stimuleert het zelfvertrouwen van de leerling. (II.1.3.7) De positieve en respectvolle omgang tussen personeel en leerlingen wordt bevorderd, onder andere door toezicht op het naleven van de bepalingen in het leerlingenstatuut en de overige reglementen en gedragscodes. (II.1.4.2) De werkomgeving van de medewerkers wordt zo aangenaam en stimulerend mogelijk gemaakt. (II.1.4.3) De veiligheid binnen de school wordt voor en door alle betrokkenen gewaarborgd. (II.1.4.5) Om het welzijn en de collegialiteit van medewerkers te bevorderen, zullen er activiteiten worden georganiseerd en zal er voortdurend aandacht zijn voor het vinden van de juiste balans tussen werkdruk en werkplezier. (II.2.8) 4. Het Gezonde School Model Bij het kiezen van gezondheidsbevorderende activiteiten is het Gezonde School Model een belangrijk hulpmiddel. Dit model bestaat uit acht componenten, die ieder een bijdrage leveren aan het welzijn van leerlingen en medewerkers van de school. Gebleken is dat een doel het meest effectief wordt bereikt als een gezondheidsthema benaderd wordt vanuit een combinatie van meerdere componenten uit het model. Daarbij moet deze strategie over een langere periode worden ingezet. Schoolslag hanteert de vuistregel 3x3, dat wil zeggen dat een combinatie van drie componenten uit het model minimaal 3 jaar moeten worden ingezet. Hiermee wordt meer samenhang gecreëerd tussen de verschillende activiteiten en maatregelen binnen een school, die leidt tot een hogere effectiviteit. Bijvoorbeeld indien een school met het thema pesten aan de slag wil, kan gekozen worden voor een combinatie van gedragsregels (gezond en veilig schoolklimaat), klassikale aandacht voor pesten (gezondheidseducatie) en individuele begeleiding van pesters en gepeste leerlingen (psychische en sociaal‐emotionele ondersteuning).
34
Figuur 1. Gezonde School Model
Het Gezonde School Model benadrukt dat gezondheidsbevordering en preventie niet beperkt mogen blijven tot projectmatig, klassikaal onderwijs, maar dat het wordt aangepakt in een breder perspectief via bijvoorbeeld de zorg voor leerlingen en medewerkers, de fysieke omgeving en het beleid van de school. Door bij elk thema te kiezen voor een juiste combinatie van strategieën en hier een samenhangend, meerjarig geheel van te maken, stijgt de kans op succes van de interventies.
5. Stappenplan naar een Gezonde School Planmatig werken biedt de meeste kans op resultaat. SchoolSlag heeft zes stappen uitgestippeld die leiden tot een gezonde school. In bijlage 1 van het Schoolgezondheidsprofiel van het Varendonck‐College staat een uitgebreide beschrijving van dit stappenplan. In het kort betreft het de volgende stappen: 1. Bepalen van de zorgbehoefte 2. Bepalen van prioriteiten 3. Bepalen van activiteiten en strategieën 4. Opstellen van preventieplan 5. Uitvoeren van de plannen 6. Evaluatie, eventueel bijstellen en opname in schoolbeleid.
35
Op dit moment bevindt het Varendonck‐College zich in fase 2. De prioriteiten zijn benoemd: 1. Rookvrije school 2. Gezond voedingsaanbod 3. Aandacht voor gezonde leefstijl in het lesprogramma 6. Schoolgezondheidsprofiel Varendonck‐College Zoals al eerder geschreven is het Varendonck‐College in zee gegaan met de GGD Brabant‐ Zuidoost. Voor de zomervakantie in 2008 is een groot aantal gegevens door de school en door de GGD verzameld. Hier is het Schoolgezondheidsprofiel van de school uit gedistilleerd. Het onderstaande is een samenvatting van dit profiel. Zeven procent van de leerlingen van het Varendonck‐College leeft in een éénoudergezin. Jongeren uit éénoudergezinnen hebben vaak een grotere kans op lichamelijke of geestelijke problemen dan jongeren uit tweeoudergezinnen. Eén op de negen tweede klassers vindt de eigen gezondheid matig tot slecht, waarbij meisjes negatiever scoren dan jongens. Ook de geestelijke gezondheid wordt door 11% van de tweede klassers als slecht ervaren. Vier procent van de jongeren wordt gepest. Overgewicht bij jongeren is een toenemend gezondheidprobleem vanwege de hogere risico’s op o.a. diabetes, hart‐ en vaatziekten, aandoeningen aan het bewegingsapparaat en psychosociale problemen. Zes procent van de leerlingen op het Varendonck‐College kampt reeds met overgewicht. De belangrijkste factoren in het ontstaan van overgewicht zijn ongezonde voeding en onvoldoende lichaamsbeweging. Het voedingspatroon van de leerlingen baart zorgen. Tweederde eet niet dagelijks groente en bijna driekwart eet niet dagelijks fruit. De geschatte verkoop van voedingsmiddelen op het Varendonck laat zien dat de voorkeur van de jongeren ligt bij voedingsmiddelen met een hoog vet‐ of suikergehalte, zoals worstenbroodjes, frisdranken, snoep en koeken. De verkooppunten van de school hebben weinig gezonde alternatieven in het aanbod. Bijna een kwart van alle leerlingen heeft niet dagelijks lichaamsbeweging en 20% is geen lid van een sportschool of sportclub. Jongeren besteden daarnaast hun vrije tijd vaak op passieve wijze met televisie/DVD kijken of computeren. Vijf procent van de leerlingen rookt af en toe, 4% rookt dagelijks. Ondanks het feit dat alcoholgebruik bij jongeren onder de 16 jaar sterk wordt ontraden, blijkt dat bijna alle jongeren die drinken voor het eerst een glas alcohol hebben gedronken tussen hun 12e en 15e jaar. Zes procent was zelfs jonger dan 12 jaar. Ruim een derde van de leerlingen heeft in de afgelopen 4 weken bij één gelegenheid 5 glazen of meer gedronken. Bijna één op de vijf is in diezelfde periode dronken of aangeschoten geweest. Wiet of hasj is de meest gebruikte drug bij de leerlingen (4% in de afgelopen 4 weken). In oktober 2008 is in alle teams de Quickscan Zorg en Preventie afgenomen. De resultaten hiervan zijn per team teruggekoppeld. 7. Stand van zaken per maart 2009 Het initiatief om allerlei bestaande activiteiten in de Gezonde School in te bedden kwam van de teamleiders VWO/HAVO. De directie nam dit initiatief over en heeft gepeild of er draagvlak was bij de teamleiders van het VMBO. Her en der, bij enkele teams en klankbordgroepen, is gesproken over mogelijke consequenties. De ouderraad toonde zich een sterk voorstander van acties in het kader van de Gezonde School. 36
Eind schooljaar 2007‐2008 hebben twee functionarissen Gezondheidsbevordering van de GGD een inventarisatie van het aanbod op in de kantines van de school gemaakt. Deze inventarisatie is, samen met een groot aantal andere gegevens die door de school zijn aangeleverd en materialen die al in het bezit waren van de GGD, gebruikt om een Gezondheidsprofiel Varendonck‐College te schrijven. Dit profiel is besproken met de teammanager Gezondheidsbevordering van de GGD. Al voordat dit profiel gereed was, heeft het Varendonck‐College aangehaakt bij landelijke acties om roken zoveel mogelijk buiten gebouwen te laten plaats vinden. Concreet resulteerde dit in opheffing van de rokersruimtes voor medewerkers en het aanwijzen en overkappen van een rokersplek in de buitenlucht. In september 2008 is gretig ingestapt op het aanbod van De Zorgboog om in de school een training Stoppen met roken te beginnen. Eind september is in alle onderbouwklassen van de VMBO de Stivoro‐actie Tegengif uitgezet. Deze actie stimuleert het niet‐roken onder leerlingen. Groepen spreken met elkaar af om na een bepaalde tijd minder of een gelijk aantal rokers te hebben. Later hebben ook de meeste tweede klassen van het vwo‐havo aan deze actie deelgenomen. Zoals eerder vermeld is in oktober 2008 de Quickscan zorg en preventie in alle teams ingevuld. De resultaten hiervan zijn in februari en maart 2009 gepresenteerd. 8. Betrokkenen Al tijdens het voortraject werd het Varendonck‐College door een groot aantal instanties benaderd. De school heeft zelf contact gezocht met de GGD Brabant‐Zuidoost. De contactpersoon van Novadic‐Kentron is op de hoogte gebracht van onze intentie om te gaan werken aan de Gezonde School. Een plaatselijke tuinder bood aan om minigroenten te leveren. Op dit moment is nog niet duidelijk of wij op dit aanbod in zullen gaan. Via leerlingen is ONIS, de organisatie voor welzijnsdiensten, op de hoogte gesteld van dit initiatief. Zij bood ondersteuning aan. Hiervoor is al gemeld dat in de onderbouw de actie Tegengif (van Stivoro) is begonnen. Wij gaan niet in op het aanbod van het waterleidingbedrijf om een (water)Tenq te plaatsen, aangezien andere aanbieders aanmerkelijk goedkoper zijn. Zoals hiervoor gemeld is het aanbod van De Zorgboog om een training Stoppen met roken in‐company aan medewerkers aan te bieden, met beide handen aangegrepen. Het Varendonck‐College is niet ingegaan op vele commerciële aanbiedingen en op eenmalige acties, waarvan niet duidelijk is of deze in volgende jaren gecontinueerd worden. 9. Beleidskeuzes Het gezonde school model gaat uit van drie speerpunten die drie jaar de tijd krijgen om in de organisatie ingebed te worden. Eerder is al gesteld dat is gekozen voor: 1. Rookvrije school 2. Gezond voedingsaanbod 3. Aandacht voor gezonde leefstijl in het lesprogramma Het Varendonck‐College wil per 1 augustus 2010 leerlingen een geheel rookvrije omgeving bieden. Wij vinden het niet langer verantwoord om jongeren de gelegenheid te geven dit ongezonde gedrag in een schoolomgeving te etaleren. Bij jongeren is het gedrag van de peergroup belangrijk. Roken is bij uitstek een gewoonte die ontstaat door het kopiëren van het rookgedrag van informele groepsleiders. Door het roken op school te verbieden 37
verwachten wij een afname van dit kopieergedrag. Daarnaast verwachten wij, omdat jongeren die buiten school roken daartoe tijdens schooltijd geen gelegenheid meer krijgen, positieve gezondheidseffecten. Overgewicht is in de afgelopen jaren een ‘stevig’ maatschappelijk probleem in de Westerse maatschappij geworden. Hier liggen andere voedingspatronen en andere patronen van vrije tijd besteding aan ten grondslag. Overgewicht is een gezondheidsrisico: te zware mensen lopen een vergroot risico op onder meer hartklachten en klachten met betrekking tot de geestelijke gezondheid. Er is een directe relatie tussen de explosieve groei van het aantal mensen met overgewicht en eenzelfde groei van het aantal personen met suikerziekte. Uitgaand van het principe dat ‘waar je iets aanbiedt, je ook de vraag stimuleert’ is er gekeken naar het voedingsaanbod op het Varendonck‐College. Gebleken is dat wij voornamelijk ongezonde voedingsmiddelen aanbieden en dat van enkele producten grote hoeveelheden per jaar worden verkocht. Daarnaast werd duidelijk dat op (en zelfs binnen) de twee vestigingen er grote verschillen waren in het aanbod van etenswaar. Het Hoofd Ondersteunende Diensten zal, samen met enkele OOP‐ers het voedingsaanbod kritisch tegen het licht houden. Uitgangspunt is het streven naar een gelijk aanbod op beide vestigingen en het vinden van gezondere alternatieven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan plaatsen van een (gekoeld) wateraftappunt, vermindering van het aanbod worstenbroodjes, vervanging van calorierijke dranken en snacks met (veel) minder calorierijke producten, opname in het assortiment van plaatselijke geteelde minigroenten, et cetera. Het feit dat wij een onderwijsinstituut zijn, maakt het mogelijk om leerlingen bewust te maken van de gezondheidswinst die met een gezonde leefstijl te behalen is. Samen met de vakgroepen biologie/verzorging en de afdeling zorg en welzijn zal naar het lesplan worden gekeken. Waar nodig zal opname in of versterking van het bestaande lesplan worden gestimuleerd. Zoals hierboven vermeld zullen de resultaten van Quickscan Zorg en Preventie op teamniveau worden geanalyseerd. Zo nodig zal er op teamniveau actie worden ondernomen. Zo zal team 1 vwo/havo zorg dragen voor een beleidsnotitie begaafdheid en deze brede bekendheid geven. Hoewel al jaren speciale zorg wordt verleend aan begaafde leerlingen is uit de quickscan gebleken dat dit weinig bekendheid geniet. 10. Slot Het Varendonck‐College heeft er voor gekozen om constructief beleid te ontwikkelen op het gebied van schoolgezondheid. De komende drie jaar zullen de predicaten rookvrije school en gezonde school worden behaald. Dan kunnen we met recht spreken van Vitaal Varendonck.
38
Bijlage 7.4 Bijlage werkwijze politie op school
WERKWIJZE POLITIE OP SCHOOL In goed overleg is besloten de navolgende werkwijze te hanteren bij bezoeken van de politie op het Varendonck‐College waarbij rekening is gehouden met beider belangen. 1. Politie meldt zich bij conciërge en wordt van daaruit verwezen naar de betreffende teamleider. 2. Met de teamleider wordt besproken wat er zich heeft voorgedaan en wat de volgende stappen zullen zijn waarbij de politie rekening houdt met de wensen van de betreffende teamleider. Is vorenstaande niet mogelijk deel dit dan aan de teamleider mede. In principe verlenen de teamleiders volledige medewerking. 3. Indien met leerlingen wil spreken worden deze in overleg met de teamleider uit de les gehaald waarbij in principe geldt dat leerlingen tijden proefwerken e.d. niet uit de les worden geroepen. 4. Teamleider vraagt leerling naar een afgesproken plaats te komen. 5. Leerling meldt zich daar waar hij/zij is uitgenodigd. 6. Eventueel horen van betrokkenen (zowel getuigen aangevers als verdachten) kan op school in een spreekkamer, sleutels te verkrijgen bij conciërge. 7. Wordt besloten een leerling aan te houden dan worden de ouders hiervan door school in kennis gesteld met verwijzing contact op te nemen met de politie. 8. In principe worden geen leerlingen geboeid afgevoerd. Dit verhoogt vaak alleen maar de status van de verdachte bij medeleerlingen. Ga daar omzichtig mee om en realiseer je de effecten bij wel geboeid afvoeren. 9. Maak duidelijk afspraken met de teamleider wie wat gaat ondernemen en leg deze afspraken vast. Sluit aan het einde van een zaak deze kort met de betreffende teamleider, vergeet niet dat de directie van school vaak ook maatregelen naar de betreffende leerling kan, moet en/of wil treffen.
39
Bijlage 7.5
Geweldsprotocol Varendonck‐College Asten‐Someren GEWELDSPROTOCOL. Dit is het geweldsprotocol van het Varendonck‐College. Enerzijds bevat het richtlijnen bij geconstateerde geweldsincidenten, anderzijds staan er ook voorwaarden en activiteiten in die vormen van fysiek geweld kunnen voorkomen. Het doel van dit protocol is om aan te geven hoe er op het Varendonck‐College gehandeld dient te worden indien zich incidenten met fysiek geweld voorkomen. VERANTWOORDING. Op het Varendonck‐College is in het schooljaar 2007‐2008 het project “Veilig op School” afgerond en omgezet in de commissie “Veilig op School”. Een van de zaken die duidelijk werd, was dat er behoefte bleek te zijn aan een aantal protocollen. In 2009 werd dit belang verder benadrukt door het ondertekenen van een convenant “Schoolveiligheid” door het bestuur van de gemeenten Asten en Someren, Politie, Justitie en het Varendonck‐College. In 2010 werd het Schoolveiligheid‐ en welzijnsplan VDC vastgesteld waar dit protocol deel van uitmaakt. Binnen het Varendonck‐College worden regelmatig incidenten vastgesteld waarbij sprake is van gewelddadig gedrag door leerlingen. Het betreft hier incidenten tussen leerlingen onderling. Om binnen de school tot een eenduidige aanpak van deze incidenten te komen en kaders te stellen waarbinnen belangen van direct betrokkenen beschermt kunnen worden, is dit protocol opgesteld. 1. Algemeen. Deze regels gelden voor alle leerlingen van het Varendonck‐College. 2. Begripsomschrijving. Onder de term geweld verstaan we: Onder de term geweld verstaan we: Alle vormen van geweld waarbij een persoon een ander opzettelijk pijn of lichamelijk letsel toebrengt, bedreiging met geweld, intimidatie of verbaal geweld. Onder “een persoon” wordt verstaan: ieder die zich binnen het Varendonck‐College bevindt. Dus: leerling, medewerker, ouder/verzorger, bezoeker enz. 3. Gebruik van geweld. Het gebruik van geweld wordt binnen het Varendonck‐College op geen enkele wijze of plaats toegestaan. Indien dit wel geconstateerd wordt dan staan daar sancties op.
40
4. Acties bij constatering van geweld. * Bij constatering van geweld wordt dit centraal gemeld onder verantwoordelijkheid van de afdelingsleider van de dader. * De melding geschiedt door het sturen van een interne e‐mail naar Incidentmelding VDC. * Indien geweld gericht is tegen een medewerker van het Varendonck‐ College, stelt die onmiddellijk zijn/haar direct leidinggevende in kennis. Deze stelt vervolgens zo spoedig mogelijk een directielid van het gebeurde in kennis.
* * * * * * * * *
* * * * * *
De rol van de mentor. Wanneer het geweldsincident plaatsvindt tussen leerlingen onderling praat de mentor eerst met het slachtoffer en later met de dader apart. Vervolgens organiseert de mentor een gesprek tussen beide leerlingen en probeert tot goede afspraken te komen. De mentor bespreekt direct het vervolgtraject indien de conflicten zich herhalen. De mentor overlegt zo nodig met de IB‐er over het al dan niet opstarten van een begeleidingstraject. De mentor(en) treedt in overleg met de ouders van de dader(s) én van het slachtoffer. Dit kan telefonisch en/of schriftelijk en/of in een persoonlijk gesprek op school. Indien het probleem zich herhaalt, meldt de mentor het gedrag aan de afdelingsleider van de leerling(en). De mentor zorgt voor een notitie in Magister voor elke betrokken leerling. De rol van de afdelingsleider Bij herhaling van soortgelijke incidenten neemt de afdelingsleider de rol van de mentor over. Hij heeft zo nodig een gesprek met de slachtoffer en de dader apart of organiseert direct een gesprek tussen beiden. In het contact met de dader is het doel drieledig, namelijk: - confronteren - mogelijke achterliggende problematiek op tafel krijgen - helderheid geven over het vervolgtraject bij herhaling van soortgelijke incidenten. Hij stelt alle betrokken ouders op de hoogte wanneer er sprake is van recidief gedrag, verzoekt hen om met hun kind te praten en stelt hen op de hoogte van het vervolgtraject. In voorkomende gevallen kan een dergelijk traject een verplichtend karakter hebben. Afhankelijk van de ernst van het vergrijp kan de afdelingsleider de betreffende leerling schorsen of de directie een voorstel doen tot verwijdering van school. De ouders worden uitgenodigd voor een gesprek. De afdelingsleider koppelt alle informatie weer terug naar de mentor. De afdelingsleider informeert betrokken collega afdelingsleiders. De afdelingsleider maakt een notitie in Magister voor elke betrokken elke leerling. (Zorgteam altijd aanvinken)
41
5. Terugkoppeling. De melder van een incident wordt door de verantwoordelijke afdelingsleider op de hoogte gesteld van ondernomen acties. 6. Slachtofferzorg. * Afhankelijk van het letsel, dan wel de psychische schade, wordt een vervolgafspraak gemaakt voor een gesprek tussen mentor, slachtoffer en ouders. * Het slachtoffer wordt erop gewezen dat deze hulp kan inschakelen van het bureau slachtofferhulp. Tel 0900‐0101. * Het slachtoffer wordt geïnformeerd over de genomen maatregelen. * Indien het slachtoffer een medewerker van het Varendonck‐College is, volgt binnen 2 maanden een evaluatiegesprek met een directielid. * Indien het slachtoffer een medewerker van het Varendonck‐College is, dient in dit hoofdstuk daar waar over mentor wordt gesproken, direct‐ leidinggevende te worden gelezen. 7. Procedure. * Proceseigenaar is de afdelingsleider onder wiens team de dader valt. * Indien er sprake is van meerdere daders uit verschillende teams, beslissen de betrokken afdelingsleiders onderling wie van hen proceseigenaar wordt. * De mentor van het slachtoffer is voor betrokkenen het eerste aanspreekpunt. * Het verantwoordelijke directielid verwerkt de digitale meldingen van incidenten in een jaarlijkse incidentregistratie. * Afhankelijk van de ernst van het feit besluit het verantwoordelijke directielid of er melding wordt gedaan bij de politie. * De afdelingsleider kan de genoemde taken en verantwoordelijkheden delegeren naar de betrokken opvangcoördinator. * Zowel de mentor als afdelingsleider ondernemen de genoemde acties op een zo kort mogelijke termijn. * Indien gewenst kan de mentor of afdelingsleider gebruik maken van het bijgevoegde registratieformulier. Bijlagen. I: Registratieformulier als hulpmiddel bij de afhandeling.
42
Bijlage 7.6
Pestprotocol Varendonck‐College Asten‐Someren PESTPROTOCOL. Dit is het pestprotocol van het Varendonck‐College. Enerzijds bevat het richtlijnen bij geconstateerd pestgedrag, anderzijds staan er ook voorwaarden en activiteiten in die pesten kunnen voorkomen. Het doel van dit protocol is om aan te geven hoe er op het Varendonck‐College gehandeld dient te worden indien vormen van pesten voorkomen. VERANTWOORDING. Op het Varendonck‐College is in het schooljaar 2007‐2008 het project “Veilig op School” afgerond en omgezet in de commissie “Veilig op School”. Een van de zaken die duidelijk werd, was dat er behoefte bleek te zijn aan een aantal protocollen. In 2009 werd dit belang verder benadrukt door het ondertekenen van een convenant “Schoolveiligheid” door het bestuur van de gemeenten Asten en Someren, Politie, Justitie en het Varendonck‐College. In 2010 werd het Veiligheids‐ en welzijnsplan VDC vastgesteld waar dit protocol deel van uitmaakt. Binnen het Varendonck‐College worden regelmatig incidenten vastgesteld waarbij sprake is van pestgedrag door leerlingen. Het betreft hier incidenten tussen leerlingen onderling. Om binnen de school tot een eenduidige aanpak van deze incidenten te komen en kaders te stellen waarbinnen belangen van direct betrokkenen beschermt kunnen worden, is dit protocol opgesteld. 1.
Algemeen. Deze regels gelden voor alle leerlingen van het Varendonck‐College. 2. Begripsomschrijving. Onder de term pesten verstaan we: Het opzettelijk en systematisch uitoefenen van psychische en/of fysieke mishandeling, alsook vernielingen en het verduisteren van materiële zaken, door een leerling of een groep leerlingen van een of meer klasgenoten, die niet (meer) in staat is (zijn) zichzelf te verdedigen. Hierbij is sprake van een ongelijke machtsverhouding. (Zie de uitwerking in bijlage I) 3. Pestgedrag. Pesten wordt binnen het Varendonck‐College niet getolereerd. Indien dit binnen de organisatie (docent, OOP, mentor, ouder of leerling) wel geconstateerd wordt, dan wordt daarop actie ondernomen.
43
4.
Acties bij constatering van pesten. * Bij constatering van pesten wordt dit centraal gemeld onder verantwoordelijkheid van de afdelingsleider van de dader. * De melding geschiedt door het sturen van een interne e‐mail naar Incidentmelding VDC.
* * * * * * * * * *
De rol van de mentor. Wanneer het pesten plaatsvindt in klassenverband, praat de mentor eerst met de gepeste en later met de pester apart. Een leidraad voor deze gesprekken is te vinden in bijlage II en III. Vervolgens organiseert de mentor een gesprek tussen beide leerlingen en probeert tot goede afspraken te komen De mentor bespreekt direct het vervolgtraject indien het pesten zich herhaalt. De mentor praat met de klas. Dit is belangrijk in verband met het herstellen van de groepssfeer en om te benadrukken welke verantwoordelijkheid ieder groepslid heeft. De mentor overlegt zo nodig met de IB‐er over het al dan niet opstarten van een begeleidingstraject. De mentor(en) treedt in overleg met de ouders van de pester(s) én van de gepeste leerling(en). Dit kan telefonisch en/of schriftelijk en/of in een persoonlijk gesprek op school. Indien het probleem zich herhaalt, meldt de mentor het gedrag aan de afdelingsleider van de leerling(en). De mentor maakt een notitie in Magister voor elke betrokken leerling. De rol van de afdelingsleider De afdelingsleider neemt de rol van de mentor over, bij herhaling van het pestgedrag en wanneer het pesten het klassenverband overstijgt. Hij heeft zo nodig een gesprek met de gepeste en de pester apart of organiseert direct een gesprek tussen beiden. In het contact met de pester is het doel drieledig, namelijk: - confronteren (zie bijlage II) - mogelijke achterliggende problematiek op tafel krijgen - helderheid geven over het vervolgtraject bij herhaling van pesten * In het contact met de gepeste wordt gekeken of hij sociaal gedrag vertoont, waardoor hij een gemakkelijk doelwit vormt voor pesters. Hij adviseert zo nodig, zowel aan de pester als de gepeste, hulp op vrijwillige basis door bijvoorbeeld de IB‐er. * Hij stelt alle betrokken ouders op de hoogte wanneer er sprake is van recidief gedrag, verzoekt hen om met hun kind te praten en stelt hen op de hoogte van het vervolgtraject. * In voorkomende gevallen kan een dergelijk traject een verplichtend karakter hebben. * Afhankelijk van de ernst van het vergrijp kan de afdelingsleider in overleg met de directie besluiten tot schorsing of een voorstel doen tot verwijdering van school. De ouders worden uitgenodigd voor een gesprek. * De afdelingsleider koppelt alle informatie weer terug naar de mentor. * De afdelingsleider informeert betrokken collega afdelingsleiders.
44
* 5.
De afdelingsleider maakt een notitie in Magister voor elke betrokken elke leerling. (Zorgteam altijd aanvinken)
Terugkoppeling. De melder van een incident wordt door de verantwoordelijke afdelingsleider op de hoogte gesteld van ondernomen acties.
6. * * * * * *
Procedure. De afdelingsleider onder wiens team de dader valt is degene die proceseigenaar is. Indien er sprake is van meerdere daders uit verschillende teams, beslissen de betrokken afdelingsleiders onderling wie van hen proceseigenaar wordt. De mentor van de gepeste leerling is voor betrokkenen het eerste aanspreekpunt. Het verantwoordelijke directielid verwerkt de digitale meldingen van incidenten in een jaarlijkse incidentregistratie. De afdelingsleider kan de genoemde taken en verantwoordelijkheden delegeren naar de betrokken opvangcoördinator. Zowel de mentor als afdelingsleider ondernemen de genoemde acties op een zo kort mogelijke termijn. Bijlagen. I: Begripsomschrijving II: Leidraad voor een gesprek met de gepeste leerling III: Leidraad voor een gesprek met een leerling die pest IV: Registratieformulier als hulpmiddel bij de afhandeling. Verwijzingen. Meer informatie over pesten is te vinden op het schoolnetwerk onder: Startpersoneelmediatheekauracatalogustrefwoord “Pesten”.
45
Bijlage 7.7 Protocol bij plotseling overlijden.
PROTOCOL BIJ
(PLOTSELING) OVERLIJDEN
“ ROUWEN IS WERKEN, HEEL HARD WERKEN” (Ine Spee, 08 – 02 – 2000)
46
VOORWOORD
Leren omgaan met de dood is een onderdeel van het leven. Op enig moment krijgt ook onze school te maken met verdriet en rouw. Dit scenario is een handreiking voor de school als zo’n moeilijk moment zich voordoet.
Het omvat de volgende zaken: een scenario dat in chronologische volgorde beschrijft hoe te handelen bij een (plotselinge) dood; een checklist voor degenen die de activiteiten leiden/coördineren, zodat er in alle commotie niet gauw iets vergeten wordt; de checklist is als volgt verdeeld: één hoofdstuk voor overlijden van een leerling en één hoofdstuk voor het overlijden van een collega. Elk hoofdstuk behandelt dan: overlijden na een ziekte, plotseling overlijden, overlijden na zelfdoding; een bijlage waarin adressen en telefoonnummers, voorbeeldbrieven e.d. zijn opgenomen. Omdat elke situatie anders is, zal dit scenario, deze checklist en de inhoud van de bijlage steeds aangepast en aangevuld worden. Dit boekwerkje geeft volgens ons echter nu al voldoende in handen om de vertaalslag te kunnen maken naar welke situatie dan ook. Daartoe behoren ons inziens ook situaties die veroorzaakt worden door het overlijden van familieleden van leerlingen en collega’s. Eén opmerking willen we graag in het algemeen maken: onze ervaring is dat je als school beter kunt helpen, beter je begeleidende rol kunt spelen (t.a.v. leerlingen, collega’s, ouders) als je in staat bent om een zekere mate van distantie te bewaren. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan betrokkenheid; integendeel, betrokkenheid kan op die manier meer opleveren voor alle betrokkenen. Wij zijn er blij om dat we bij het samenstellen van dit draaiboek gebruik mochten maken van de documenten van andere scholen. Wij hopen oprecht dat dit protocol in de kast kan blijven staan……
47
INHOUDSOPGAVE SCENARIO
A. B.
C.
D. E. F.
Binnenkomen van de informatie Verspreiden van het bericht C1 Bij het overlijden van een leerling(e) C2 Bij het overlijden van een personeelslid Direct contact met familie en/of relaties D1 Bij het overlijden van een leerling(e) D2 Bij het overlijden van een personeelslid Begrafenis, crematie Nazorg De naderende dood F1 Ongeneeslijk zieke leerlingen F2 Suïcidegedachten F3 Ongeneeslijk zieke collega’s
49 50 50 52 52 52 53 53 54 55 55 55 55
CHECKLIST
1. Het bericht komt binnen 2. Het crisisteam 3. Het verstrekken van de informatie 3.1. Het verstrekken van informatie bij overlijden van een leerling 3.2. Het verstrekken van informatie bij overlijden van een collega 4. Het vertellen van het droevige nieuws 5. Organisatorische aanpassingen 6. Contact met ouders / familie van de overledene 6.1. Contact met ouders van de overleden leerling 6.2. Contact met de familie van de overleden collega 7. Contact met de ouders van de (overige) leerlingen 8. Begeleiding tussen overlijden en uitvaart 9. Nazorg 10. Administratieve afronding
57 58 58 58 59 59 60 60 60 60 61 61 62 62
BIJLAGEN
1. 2. 3. 4. 5.
Namen, adressen, telefoonnummers Een opsomming van valkuilen en allerlei andere onverwachte zaken Voorbeeldbrieven en andere teksten Aandachtspunten voor mentor bij berichtgeving aan klas Regeling vertegenwoordiging vanuit school bij overlijden
63 63 64 72 73
48
SCENARIO A. 1.
2.
3. 4.
BINNENKOMEN VAN DE INFORMATIE
Mededeling komt binnen via de receptie. ‐ deelneming betuigen; ‐ directielid wordt ingelicht (verder niemand). Mededeling komt via docent/leerling/van buiten op school. ‐ z.s.m. het directielid (laten) waarschuwen. In het geval van een ernstig ongeval met dodelijke afloop op/dichtbij school waarschuwt men via de receptie de politie, arts/ambulance en vervolgens het directielid die dan de ouders waarschuwt. In andere gevallen, verder buiten school, de politie laten verifiëren of mededeling op waarheid berust. Is dit het geval dan de politie de familie laten waarschuwen. Gegevens van het slachtoffer en de omstandigheden van de gebeurtenis goed nagaan. Het directielid stelt onmiddellijk een crisisteam samen. Dit team bestaat uit: Directielid van de locatie waartoe de leerling behoort, een tweede directielid van de andere locatie is gewenst, betrokken afdelingsleider, mentor, lid zorgteam, eventueel een externe adviseur (bv GGZ) Directielid van de locatie waartoe leerling behoort, geeft leiding aan het crisisteam.
Doel van het kort overleg is: ‐ afspreken wie contact met de ouders heeft. In principe is afdelingsleider aanspreekpunt. . Er wordt een taakverdeling gemaakt. (wie doet wat en wanneer ) broers of zussen in andere klassen, klasgenoten, vrienden of vriendinnen in andere klassen; nagaan wie er op school het nauwst bij betrokken zijn: ‐ ‐ nagaan of iedereen op school is die er moet zijn; ‐ afspreken wanneer en in welke volgorde en in welke mate geïnformeerd wordt: * de collega’s van het eigen team * overige collega’s, denk ook aan andere locatie. * de leerlingen: het is goed een eigen klas zo vroeg mogelijk te informeren voordat er op school een geruchtenstroom op gang komt; Als dit telefonisch gebeurt, bijvoorbeeld, buiten schooltijd, is het raadzaam vooraf een checklistje te maken zodat ieder dezelfde informatie versterkt. ‐ leerlingen die zich nog op de plek van het ongeval bevinden onmiddellijk naar school halen, of ‐ in overleg met ouders ‐ naar huis laten gaan; ‐ zorgen voor telefonische bereikbaarheid van de school;
49
5.
6.
B.
Komt het bericht in het weekend binnen dan kan een korte telefonische informatieronde naar alle collega’s van de betrokken locatie en de klasgenoten voorrang krijgen en kan er direct een afspraak gemaakt worden. Deze afspraak vindt zo nodig dezelfde dag of de daaropvolgende dag plaats. Het is goed de informatie te laten geven door een kleine groep i.v.m. de eenduidigheid. Komt het bericht in een vakantie binnen, dan telefonisch of schriftelijk de collega’s en de klasgenoten informeren. (Tip: het telefoonnummer geven van iemand die voor leerlingen aanspreekbaar is). Het is dan ook een goede zaak als directieleden van elkaar weten wie er (wanneer of waar) bereikbaar is tijdens elke vakantieperiode. Belangrijk is het informeren van alle betrokkenen goed op elkaar af te stemmen. Indien mogelijk wordt crisisteam geformeerd en wordt dat wat naar de mening van het crisisteam haalbaar is, uitgevoerd. Afspreken wie het draaiboek “beheert” en coördineert; wellicht is het goed dat niet door een van de nauwst betrokkenen te laten doen.
VERSPREIDEN VAN HET BERICHT Het is goed eerst de docenten/mentoren te informeren: zij kunnen dan in de klas iets meer vertellen over het overlijden om zo een gesprek/verwerking op gang te brengen en zo mogelijk nadere mededelingen te doen over de begrafenis/crematie. (Daarvoor is een “leidraad voor de mentor” opgenomen bij de bijlagen). Het afzonderlijk, persoonlijk door de mentor informeren van de meest betrokken klassen/clusters is wellicht verstandig. Om onnodige lesuitval te voorkomen, kunnen de andere klassen/groepen door de vakdocent geïnformeerd worden. Verdere berichtgeving (na overleg met ouders c.q. nabestaanden): Advertentie krant Mededeling op website Bericht in nieuwsbrief of ouderbulletin
B1 Bij het overlijden van een leerling(e) De mentor (met ondersteuning van iemand van de directie of een collega), meldt het overlijden van de klasgeno(o)t(e): (onderling uitmaken wie dit doet). De mentor ‐
vangt de klas de hele dag op: angst, woede, ongeloof, verdriet, schuldgevoelens, let op “terugtrekkers”;
‐
heeft extra aandacht ook voor vrienden en vriendinnen buiten de klas; regelt zo mogelijk iets voor de hele dag; houdt de klas bij elkaar; niemand mag zomaar weglopen;
‐
50
‐
‐ ‐
‐
zorgt voor een veilige ruimte (rust) en laat bijvoorbeeld enige leerlingen na verloop van tijd thee halen; noteert de absenten (niet mee beginnen) bespreekt met de klas: * of je met leerlingen naar de ouders gaat om met hen te bespreken of ze als klasgenoten iets kunnen doen; * dat er de volgende dag met hen hierover doorgepraat wordt; laat eventueel de leerlingen na verloop van tijd naar huis gaan maar geeft hen ook de gelegenheid om nog te blijven, als ze dat willen. Je moet zeker weten dat er iemand thuis is en dat de ouders geïnformeerd zijn (door de mentor of de receptie). vangt leerlingen die ernstig overstuur zijn op en neemt contact op met thuis.
‐ Het directielid doet de mededeling aan de docenten en het onderwijs‐ ondersteunend personeel in de personeelskamer, (eventueel na een schriftelijke oproep). Dit bericht moet duidelijk, eensluidend zo beknopt maar tegelijk volledig mogelijk zijn. Denk aan mensen die in “afgelegen” lokalen zitten. De roostermaker maakt notitie van en geeft informatie aan het crisisteam m.b.t. afwezige docenten en afwezige klassen. Het directielid laat niet alleen zieke collega’s bellen maar ook parttimers die er niet zijn. De docenten vangen in de eerstvolgende les na de algemene mededeling de klassen op en vertellen het bericht van overlijden (een lijstje van wat en hoe te zeggen is opgenomen in de bijlagen). Ga in op reacties van leerlingen en pas eventueel les‐ programma en proefwerken aan. De voorzitter van het College van Bestuur draagt zorg voor informatie aan de Raad van Toezicht en de oudervereniging; hij draagt tevens zorg voor mededeling en rouwadvertentie in de krant na toestemming van ouders/verzorgers. Overige aandachtspunten: * behalve voor de desbetreffende klassen en vrienden/vriendinnen gaan de lessen zoveel mogelijk gewoon door; * voorkom dat allerlei leerlingen, die slechts zeer indirect met het gebeuren te maken hebben zich mengen in de gang van zaken. De school moet zicht houden op wie wat doet. * houd zicht op welke ruimtes hiervoor gebruikt worden en welke niet. * opvallend gedrag kan een teken zijn van nog slecht verwerkte eigen ervaringen en dient wel bespreekbaar gemaakt te worden; indien mogelijk doorgeven of doorverwijzen naar zorgteam. * zorg voor zo eenduidig mogelijke informatie zodat geruchtvorming voorkomen wordt, met name bij vreemde ongelukken of bij zelfmoord. * de leerlingenadministratie blokkeert onmiddellijk uitgaande post en rekeningen betreffende de leerling. ‐ voorkom spontane inzamelacties / collectes voor bloemstukken e.d. Bespreek met de leerlingen dat je eerst de wens van de ouders wilt inventariseren en
51
* * *
daarna als school / organisatie zult collecteren en dat ieders bijdrage maximaal ...Euro mag zijn. inrichten van een gedenkplaats binnen de school. (stilteruimte) condoleanceregister via website. nieuwsbericht op website.
B2 Bij het overlijden van een personeelslid Het directielid roept de docenten en het onderwijsondersteunend personeel bij elkaar en stuurt de leerlingen naar de aula c.q. naar buiten tot de aanvang van de volgende les (via neutrale intercommededeling evt. een briefje/conciërge). Het directielid en/of begeleidingscoördinator vangt daarna de klas op als het gaat om een mentor. (Absenten opnemen.) De roostermaker noteert en heeft aandacht voor afwezige docenten en afwezige klassen; hij informeert hierover het crisisteam. De docenten informeren de klassen over het overlijden van het personeelslid. Het directielid informeert het College van Bestuur; die informeert de Raad van Toezicht, de oudervereniging en coördineert met toestemming van de familie advertentieteksten en het bericht in de krant(en). C. C1
-
DIRECTE CONTACT MET FAMILIE EN/OF RELATIES Bij het overlijden van een leerling(e). Een directielid, afdelingsleider en of mentor, bezoekt de familie in de dagen voor de begrafenis en enige tijd daarna. Vaak zullen eerdere contacten via de mentor zijn gelopen. Deze is dan een herkenbaar figuur. Het is aan te raden altijd met twee personen te gaan. Probeer in ieder geval het eerste bezoek zo snel mogelijk af te leggen. In het eerste gesprek komt aan de orde: ‐ mondelinge condoleance; ‐ vragen naar de gebeurtenissen van de laatste paar dagen. In het tweede gesprek komt aan de orde: ‐ de vraag op welke wijze de school (respectievelijk vrienden en vriendinnen) een bepaalde rol kunnen spelen bij de begrafenis/crematie. Daarbij valt te denken aan: ‐ wenselijkheid/niet gewenst zijn van aanwezigheid van klas/vrienden/vriendinnen bij de plechtigheid; ‐ bloemen/kransen ‐ dragen van de kist; ‐ uitspreken van bepaalde teksten tijdens de plechtigheid; ‐ instuderen van liederen; ‐ houden van een voorbede of toespraak; ‐ het maken van een eigen tekstboekje voor de dienst; ‐ informeren of familie bezwaar heeft tegen eigen “herdenkingsdienst” op school. avondwake bespreken. bezoek aan mortuarium (denk aan eventuele inzet eigen personeel) 52
C2
Bij het overlijden van een personeelslid
Het directielid en de afdelingsleider bezoeken de familie namens de school. Zij informeren in hoeverre verder bezoek van collega’s gewenst is en geven dit door, vooral indien dit vooralsnog niet gewenst is. Zij informeren ook of de familie het op prijs stelt dat de school inbreng heeft tijdens de plechtigheid. Tevens vragen zij of de familie het op prijs stelt dat er op school een eigen “herdenkingsdienst” georganiseerd wordt. Te denken valt aan een avondwake of een “In memoriam” voor de hele school om te voorkomen dat de kerk te klein is als er veel leerlingen naar de begrafenis van hun docent willen. Iedereen in school wordt snel en eenduidig geïnformeerd over de gemaakte afspraken opdat allerlei initiatieven van bijv. collega’s en leerlingen niet door elkaar gaan lopen. In het geval dat de familie prijs stelt op een woordje vanuit school tijdens de dienst, is het verstandig om de tekst vóór de dienst aan de familie voor te leggen.
D.
BEGRAFENIS, CREMATIE
De familie beslist over het hoe, waar en door wie de uitvaart verzorgd wordt. Vaak wordt een bijdrage van de school zeer gewaardeerd. Het is erg belangrijk dat leerlingen kunnen oefenen met hun muziek, teksten. Dat geeft enige zekerheid op momenten dat emoties toch een grote rol spelen. Collega’s en leerlingen die de plechtigheid willen bijwonen kunnen verlof krijgen. Het is verstandig leerlingen onder begeleiding van een volwassene te laten gaan. Bij overlijden van een collega gaat de betreffende locatie van de school dicht op de dag van de begrafenis/crematie. Op de dag van begrafenis/crematie van een collega wordt de vlag halfstok gehangen aan het schoolgebouw. Leerlingen worden zoveel mogelijk vooraf geïnformeerd over de gang van zaken bij de plechtigheid: ‐ hoe teken je het condoleance register; ‐ ga je wel/niet mee naar het kerkhof/crematorium; ‐ waar ga je zitten (bij grote groepen plaatsen reserveren); Na de plechtigheid is er een samenkomst in de personeelskamer/aula.
53
E. E1
E2
NAZORG
Ouders Na een ongeval zal het directielid onze ongevallenverzekering laten informeren en indien nodig de ouders begeleiden in de contacten. Klassikaal De mentor zorgt voor de mogelijkheid dat de klas er nog eens op terug kan komen. Dit kan ook door iemand anders gebeuren. Bij zelfmoord worden er gesprekken gehouden rond suïcide en schuldgevoelens. Het zorgteam kan ondersteunen en adviseren. Bij een ongeluk onder invloed van alcohol of na afloop van een gezamenlijk feest kan dit ook een gelegenheid zijn om eens over dit soort gebeurtenissen te praten. Het inroepen van de hulp van deskundigen moet beslist overwogen worden.
E3
Individueel Let vooral op extra kwetsbare personen: broers, zussen, vrienden, vriendinnen of leerlingen die pas ook al iets dergelijks hebben moeten meemaken (hun basiszekerheid gaat dan wankelen).
E4
Informatieavond voor ouders Ter overweging van het crisisteam kan in sommige gevallen een informatieavond worden georganiseerd voor, in ieder geval de ouders van de klasgenoten van de overleden leerling, maar wellicht ook voor een bredere groep. Bijvoorbeeld in geval van zelfdoding.
E5
Herdenking (alles wat in dit kader gebeurt, moet overlegd worden met de ouders !)
Bouw een moment in, waarin de rouwfase op een of andere manier formeel wordt afgesloten, bijvoorbeeld door de ouders na enige maanden een dankwoordje te laten uitspreken/schrijven of door een herinneringsteken in de school te (laten) plaatsen.
Indien een stilteruimte of gedenkplaats is ingericht op school, spreek af tot wanneer deze geopend blijft. (Niet te lang of bouw af, maximaal 2 weken) Nodig ouders uit deze plek te bezoeken op school. Spreek met elkaar af dat het eerste jaar een kaart gestuurd wordt naar de familie op de sterfdag en verjaardag van betrokkene. Een reminder aan het eind van een schoolloopbaan t.a.v. iemand die er “niet meer bij is”, geeft ook het afsluiten van een rouwperiode aan.
54
E7
Nazorg bij de dood van een collega. Alles wat bij 3. genoemd staat, zou ook kunnen gebeuren bij het overlijden van een collega. Ook hier is het goed met elkaar en met de familie heel duidelijk afspraken te maken (met name over de feitelijke “afronding”).
E8
Bij het overlijden van een docent(e) Begeleid de presentatie van de vervanger aan de klassen door ook een paar woorden aan de overledene te wijden.
E9
Formele gang van zaken ‐ Formele uitschrijving van een leerling. ‐ ‐
E10
F. F1
Eventuele aanvraag voor uitkering in verband met overlijden. (schoolverzekering) Eventuele restitutie schoolgelden en dergelijke.
Afsluiting voor de betrokkenen Een afsluitende bijeenkomst voor het crisisteam en overige direct betrokkenen biedt de mogelijkheid om een periode daadwerkelijk af te sluiten en om afspraken vast te leggen over een eventueel vervolg (bv. een studiemiddag).
NADERENDE DOOD Het mag duidelijk zijn dat bij een zeer ernstige ziekte van een medewerker of leerling van de school, de schoolleiding hierop inspeelt en anticipeert op de maatregelen die moeten worden genomen. Ongeneeslijk zieke leerlingen
Voor zieke leerlingen is de school wellicht nog belangrijker dan voor gezonde leerlingen. De school maakt immers deel uit van het vertrouwde leven, geeft houvast en afleiding. Met onderwijs wordt indirect een hoopvol toekomstperspectief geboden. De school kan dus een wezenlijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van leven van het ongeneeslijk zieke kind. ‐ Een zieke leerling wil meestal gewoon meedoen met de klas. ‐ Bereid klasgenoten goed voor. (kaalheid, verlammingen enz.) ‐ Belangrijk is dat vanaf het begin heel open met de zieke wordt gesproken. ‐ Uiteraard de klasgenoten pas informeren over het fatale karakter van de ziekte als de zieke leerling zelf op de hoogte is en de ouders daartoe toestemming hebben gegeven. Te vroeg informeren is net zo onverstandig als te laat informeren. ‐ De ouders van de zieke leerling zijn de bron van informatie over de medische aspecten; zij kunnen instructies geven over wat mag en niet mag en hoe te handelen als er op school iets met de leerling gebeurt. ‐ Als de zieke leerling niet meer naar school kan komen, informeer de klas dan regelmatig of hij voor‐ of achteruit gaat. 55
‐
‐
‐ F2
Houd het contact tussen de leerling en zijn klasgenoten gaande en bespreek met de leerlingen waar en hoe men dit kan doen. (klassendagboek bijhouden; ringband met verhaaltjes, gedichten, kaarten; video‐opnamen foto‐ uitwisseling; zieke kan post terug geven; bezoekschema). Bij het naderend overlijden is tweerichtingsverkeer tussen ouders en school belangrijk, al valt dat soms niet mee voor de ouders. (Een wekelijks telefoontje of bezoek wordt vaak al heel erg gewaardeerd.) In dit stadium is het verstandig het crisisteam vast bij elkaar te roepen.
Suïcidegedachten
Docenten kunnen deze gedachten opvangen, leerlingen kunnen het melden bij de mentor of lid van het zorgteam. In ieder geval is het goed om signalen in deze richting te delen met de interne begeleiders (IB‐ers) want hoe het ook zij: als school zit je er middenin. Het kan de gang van zaken in de klas eventueel behoorlijk ontregelen. Begeleiden van suïcidale leerlingen is een zaak voor deskundigen ! (bijv GGZ) Meestal zijn er meerdere redenen voor een suïcidepoging: eenzaamheid en isolement, relatieproblemen, ontwikkelingszaken in de pubertijd met de bijbehorende verwarring en onzekerheid, depressie, sombere toekomstverwachtingen, gevoelens van hopeloosheid en een lage zelfwaardering. ‐ Het kan ook te maken hebben met aandachttrekkerij; als de omgeving het signaal negeert, zal de jongere een sterker signaal moeten geven met alle gevolgen van dien. Signalen kunnen zijn: opvallende veranderingen in het uiterlijk, het concentratievermogen, de prestaties of het maken van huiswerk, gedragsveranderingen zoals plotselinge energie‐explosies afgewisseld met apathie, extreme vermoeidheid, verveeldheid of desinteresse, veranderd sociaal gedrag, spijbelen of afwezigheid. Soms vertellen medeleerlingen dat een leerling suïcidale plannen heeft. ‐ Alleen door rechtstreeks te vragen naar de concrete plannen kan de ernst van de situatie worden ingeschat! Geen gemakkelijke gesprekken maar de enige manier om duidelijkheid te krijgen en tot een besluit te komen. ‐ Zeg de leerling dat je vertrouwelijk met de informatie zult omgaan maar beloof nooit geheimhouding. Geheimhouding kan een adequate opvang immers in de weg staan en de hulpverlener in een dilemma brengen.
F3
Ongeneeslijk zieke collega’s Zoals gebruikelijk worden leerlingen en ouders, alsmede medewerkers van de school in het begin geïnformeerd over het ziek zijn via een infoblad.
Op enig moment neemt het directielid het besluit, uiteraard in overleg met de familieleden en met toestemming van de zieke, om iedereen op de hoogte te brengen van het feit dat genezing niet meer mogelijk is:
56
‐
medewerkers worden geïnformeerd door het directielid, leerlingen door de mentoren in de klas. Grote zorgvuldigheid is daarbij geboden; dat kan deels al gerealiseerd worden door een passend moment uit te zoeken.
‐
Alle niet aanwezige medewerkers worden in de loop van diezelfde dag door de directie (telefonisch) op de hoogte gebracht.
‐
Maak bekend wie van de laatste stand van zaken op de hoogte is, zodat die als contactpersoon kan functioneren.
‐
Het directielid houdt op enig moment overleg met het crisisteam.
CHECKLIST PER ONDERDEEL Het maken van een draaiboek kan op verschillende manieren worden opgezet. Je kunt uitgaan van de taken per persoon. Het directielid is verantwoordelijk voor … en dan volgen de taken voor de leerlingbegeleider, voor de mentor, de roostermaker enz. Je kunt ook uitgaan van procedures Dat is in dit scenario voor het Varendonck‐ College aangegeven. Soms bestaat een draaiboek alleen uit inhoudelijke suggesties. De informatie uit een draaiboek wordt altijd op crisismomenten gebruikt en moet snel opgenomen kunnen worden. Het heeft dan ook geen zin om een draaiboek zeer gedetailleerd uit te werken. Een overzichtelijke checklist is handig. Een uitgebreid draaiboek met verantwoording van de te nemen stappen kan als achtergrondinformatie dienen. Hoewel naar volledigheid gestreefd is, blijkt de werkelijkheid weerbarstiger te zijn. Het zal voortdurend nodig blijven het draaiboek aan te passen en te verbeteren. 1. HET BERICHT KOMT BINNEN Bij een ongeval, een overlijden op school of een overlijden waarbij de school betrokken is: dir. dir.
0 0
dir.
0
rst‐cie 0 dir.
0
Opvang van de melder en eventuele getuigen Zonodig alsnog op gang brengen van de hulpverlening. (politie / huisarts / 112) Gegevens van de overledene en de omstandigheden van de gebeurtenis nagaan en verifiëren. Nagaan of iedereen op school is die er moet zijn. (lln.+docenten) Leerlingen die zich op de plek van het ongeval bevinden, onmiddellijk naar school halen, of, in overleg met ouders, naar huis laten gaan.
Bij andere omstandigheden: dir. 0 Wanneer het bericht niet afkomstig is van de familie of andere
57
dir. dir. dir. 2.
dir.
0 0 0
bevoegden, de melding laten verifiëren. Zorgen voor informatie over wie, wat, waar, en hoe het is gebeurd. Zorgen voor telefonische bereikbaarheid van de school. Geheimhouding van het bericht tot de directie het vrijgeeft.
HET CRISISTEAM Zo spoedig mogelijk wordt een crisisteam samengesteld dat de activiteiten ontwikkelt en coördineert: 0 Leden van het crisisteam: directielid, afdelingsleider, mentor, lid zorgteam, evt externe adviseur. 0 Directielid geeft leiding aan het crisisteam en is eindverantwoordelijke. 0 Het crisisteam is verantwoordelijk voor: ‐ informatie aan betrokkenen ‐ organisatorische aanpassingen; ‐ opvang van leerlingen en collega’s; ‐ contacten met de ouders; ‐ regelingen en toestemming van ouders in verband met rouwbezoek en uitvaart, advertentie en berichtgeving ‐ receptieve afwikkeling; ‐ nazorg van de betrokkenen. Bij een sterfgeval in een vakantie zal het crisisteam ook bijeen geroepen moeten worden.
3. HET VERSTREKKEN VAN DE INFORMATIE 3.1 Het verstrekken van de informatie bij overlijden van een leerling Het crisisteam gaat na wie geïnformeerd moet worden over het overlijden: dir.
0 dir. 0 dir. 0 IB‐er. 0 ment. 0 ment. 0 ZT 0
Personeel (in een volgende pauze); afwezige personeelsleden bellen. Ouders, ouderraad, m.r., vorige mentor. Overige leerlingen (denk ook aan leerlingen bij andere locaties, sportterreinen, gymzalen, op excursieschoolreis, stage en dergelijke). Familieleden; zoals broers of zusjes, neven en nichten die op school zitten (alle locaties) basisschool berichten. Mentor, indien mogelijk samen met een collega informeert de klas van de leerling. Personen en instanties van wie kans bestaat dat zij contact opnemen met de familie zoals externe helpverlening, leerplichtambtenaar GGD, e.d. (zie dossier leerling).
58
Het crisisteam spreekt af wie wie informeert. Bijzondere aandacht moet er zijn voor de nauwst betrokkenen. Zeker zij moeten het bericht op een zorgvuldige wijze krijgen. Daarnaast krijgt de leerling‐administratie de opdracht onmiddellijk alle uitgaande post naar de (ouders van de) leerling te blokkeren. Het directielid maakt voor het personeel een soort ‘persberichtje’ over hetgeen door de school gedaan is, gedaan wordt en gedaan zal worden. 3.2. Het verstrekken van informatie bij het overlijden van een collega. dir. 0 Bijeenroepen docenten en o.o.p. (let op zieken, parttimers) Informeren van allen en aangeven hoe leerlingen geïnformeerd worden dir. 0 Informeren College van Bestuur dir. 0 Informeren ouderraad ment. 0 Informeren van de klassen volgens gemaakte afspraken 4. HET VERTELLEN VAN HET DROEVIGE NIEUWS Aandachtspunten bij het vertellen van het bericht:
…. …. …. …. …. ….
De mentor, directielid, een collega vertelt het bericht. (één van deze personen) Bij het overlijden van een collega vertelt het directielid het bericht. 0 Bereid je altijd voor: wat ga je zeggen en hoe: welke effecten kun je verwachten. (gebruik eventueel onderstaand lijstje ) 0 Begin met een inleidende zin maar breng het bericht vervolgens zonder eromheen te draaien. 0 Geef in eerste instantie niet teveel informatie ineens. 0 Geef voldoende tijd voor emoties. 0 Voeg zo nodig informatie toe maar houd je bij de feiten. 0 Wanneer de emoties wat luwen en de leerlingen vragen hoe het verder moet, kun je overstappen naar de volgende informatie: ‐ hoe verloopt het contact met de familie; ‐ hoe worden afspraken gemaakt over rouwbezoek en uitvaart; ‐ vertel dat de ouders per brief geïnformeerd worden; ‐ vertel bij wie de leerlingen terecht kunnen voor een persoonlijk gesprek; ‐ zeg dat in principe alle reacties goed zijn: moet de leerling huilen dan is dat prima, hoeft dat niet, dan is het ook goed; ‐ vertel dat iedereen op zijn eigen manier reageert en mag reageren; ‐ vertel iets over de beschikbaarheid van een ruimte en wanneer de school open is; ‐ vertel hoe de komende dagen ingevuld worden.
59
5. Rst. Rst. Rst.
ORGANISATORISCHE AANPASSINGEN
dir.
0
dir. dir.
0 0
dir.
0
0 0 0
Roostermaker: rooster aanpassen voor de komende dagen, indien nodig. Lesroosterwijzigingen maken. Docenten die bij de uitvaart de leerlingen begeleiden en collega’s die op persoonlijke titel aanwezig willen zijn, uitroosteren. Rustige ruimte ter beschikking stellen aan de klasgenoten tot en met de dag van de uitvaart. (Eventueel één extra lokaal voor overigen.) Zorgen voor koffie, thee, fris, koek e.d. Zorgen voor informatie aan de ouders en voor begeleiding als leerlingen per se naar huis willen Activiteiten op school, zoals feesten, diploma‐uitreiking, proefwerken e.d. beoordelen op hun merites en zonodig uit‐/afstellen. Afwezige docenten bellen. Desgewenst de organisatie regelen van een afscheidsdienst op school.
dir. 0 Cteam 0 6. CONTACT MET OUDERS / FAMILIE VAN DE OVERLEDENE 6.1 Contact met ouders van de overleden leerling Bij het eerste bezoek: dir.ment/AL
0 0 0
Ga nog dezelfde dag op bezoek. Ga na welke informatie over het overlijden aan de leerlingen verteld mag worden Maak een afspraak over een volgend bezoek.
Bij het tweede contact: dir.ment/AL 0 Vraag wat de school kan betekenen voor de ouders. dir.ment/AL 0 Overleg over alle te nemen stappen: bezoekmogelijkheden van leerlingen; ‐ ‐ het plaatsen van een rouwadvertentie; ‐ afscheid nemen van de overleden leerling; ‐ deelname van leerlingen aan de dienst(en); ‐ bijdragen aan de uitvaart; ‐ bijwonen van de uitvaart; ‐ afscheidsdienst op school; ‐ plaatsen van artikel in Donckument en op de website. 6.2. Contact met de familie van de overleden collega Alles wat bij 6.1. staat, kan zo nodig toegepast worden indien een collega overleden is. Wel is het raadzaam goede afspraken te maken wat de wensen van de familie zijn. Uiteraard bezoeken in eerste instantie het directielid en de voorzitter van het College van Bestuur de familie en zij fungeren dan ook als “doorgeefluik” naar de collega’s.
60
Het is verstandig om – als de familie gevraagd heeft om een woordje in de dienst – die tekst voorafgaand aan de dienst met de familie door te nemen. 7. dir.
CONTACTEN MET DE OUDERS VAN DE OVERIGE LEERLINGEN 0
Informeer de ouders via een brief/bijeenkomst over: ‐ de gebeurtenis; ‐ organisatorische (rooster)aanpassingen; ‐ de zorg voor de leerlingen op school; ‐ contactpersonen op school ‐ regels over aanwezigheid; ‐ eventuele mogelijkheid tot afscheid nemen; ‐ aanwezigheid bij de uitvaart; ‐ aanwezigheid bij avondwake of mortuariumbezoek. ‐ eventuele afscheidsdienst op school; ‐ nazorg voor de leerlingen; ‐ (eventueel) rouwprocessen bij jongeren; ‐ (eventueel) signalen van slechte verwerking van het verdriet (terugkoppelen naar school) mentor e.a. 0 Ga in overleg met de ouders van de overleden leerling, met de leerlingen aan het werk om bijdragen te leveren voor de dienst(en). 8. BEGELEIDING TUSSEN OVERLIJDEN EN UITVAART zorgteam 0 Onderzoek of het geven van (een aantal) lessen een bijdrage zou kunnen leveren aan de rust in school en de mate waarin de verwerking kan plaatsvinden mentor 0 Zorg dat de leerlingen bij elkaar kunnen zitten in de speciaal daarvoor gereserveerde ruimte. mentor 0 Spreek af wat de leerlingen verder voor taak kunnen hebben bij de verschillende diensten. mentor 0 Controleer zonodig of de overledene toonbaar is alvorens met de leerlingen afscheid te gaan nemen. mentor 0 Bereid ook het bijwonen van de uitvaart goed voor. Vertel leerlingen zoveel mogelijk wat ze kunnen verwachten. mentor 0 Organiseer eventueel, in overleg met de ouders/familie een herdenkingsdienst op school om zoveel mogelijk leerlingen/collega’s de kans te geven afscheid te nemen. Dit is vooral belangrijk als ouders/familie geen aanwezigheid van leerlingen willen op de uitvaart (bv. door ruimtegebrek in kerk of crematorium). mentor 0 Vang de leerlingen na de uitvaart op om nog even na te praten. (Zo mogelijk op school !)
61
9. NAZORG docenten 0 IB‐er.
0
docenten mentor docenten
0 0 0
Start de dag na de uitvaart met de lessen. Let op signalen van een stagnerend rouwproces bij leerlingen. Organiseer zonodig gericht activiteiten om het rouwproces te bevorderen zoals schrijven, tekenen of het werken met gevoelens. Let speciaal op risicoleerlingen zoals leerlingen die al eerder verlies geleden hebben. Geef leerlingen die veel moeite hebben met het verwerken van het verlies individuele begeleiding. Sta af en toe stil bij herinneringen aan de gestorven leerling. (Bijvoorbeeld in een kerstviering of bij een diploma‐uitreiking.) Besteed aandacht aan speciale dagen zoals de verjaardag en de sterfdag van de overleden leerling gedurende het jaar na het
IB‐er. 0 overlijden IB‐er. 0 Denk ook aan contact met de ouders op die dagen gedurende het eerste jaar na het overlijden. 10. Administratieve AFRONDING 10.1 Administratieve afronding bij overlijden van een leerling 0 De leerling als leerling uitschrijven 0 Financiële afwerking zoals schoolgeld boekengeld e.d. 0 Teruggeven van persoonlijke bezittingen zoals werkstukken, proefwerken, spullen uit kluisjes e.d.; in ieder geval niets weggooien zonder daarover met de familie te overleggen. 10.2 Administratieve afronding bij overlijden van een collega 0 Teruggave van persoonlijke zaken zoals die aangetroffen werden in een vaklokaal (of eigen lokaal); in ieder geval niets weggooien zonder daarover met de familie te overleggen.
62
BIJLAGE
1.
2.
NAMEN, ADRESSEN, TELEFOONNUMMERS
1.1
schoolarts Mevr. Marja Schuil 0493 692733 of 040- 284 1323 (privé)
1.2
slachtofferhulp Eindhoven 040-2328695
1.3
politie algemeen: 112 alarmnummer: 0900-8844 (regio Brabant)
1.4
GGZ GGZ Helmond 0492 848000 Mietske van Hooff 06-10283210 (privé)
EEN OPSOMMING VAN VALKUILEN EN ALLERLEI ANDERE ONVERWACHTE ZAKEN 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 1.7. 1.8. 1.9. 1.10. 1.11.
degene die het bericht net heeft ontvangen, vertelt op weg naar de kamer van het directielid, het nieuws aan iedereen die het horen wil de school vergeet het bericht te verifiëren het draaiboek is onvindbaar de leerlingen in de gymzaal worden vergeten de school heeft allerlei ideeën voor de dienst; de ouders willen er niets van weten de klas waarin het zusje zit van de overledene, besteedt nauwelijks aandacht aan het gebeuren de mentor heeft zichzelf emotioneel niet meer in de hand, waardoor een aantal leerlingen overstuur raakt op de eerste dag dat het “gewone” lesrooster weer draait, zijn de tafel/stoel van de leerling al weggehaald leerlingen willen de eerste dag na de uitvaart nog even napraten; de docent besteedt er geen aandacht aan en begint gewoon de les de jeugdarts roept de overleden leerling op voor een onderzoek de advertentie van de school verschijnt eerder dan die van de familie
63
3.
VOORBEELDBRIEVEN 3.1 BRIEF NAAR OUDERS – 1 Asten,Someren, …………… Geachte ouders, In het afgelopen weekend is bij een ongeval…………………., leerling van klas….. om het leven gekomen. Wij zijn hierdoor diep geschokt. Met de klas zal uitgebreid worden stilgestaan bij het verlies en de verwerking ervan. Wij hopen dat u thuis uw zoon of dochter ook goed kunt opvangen als er behoefte is om verder te praten. Zodra er meer bekend is over de begrafenis volgt nader bericht. Met vriendelijke groet, ………………. 3.2 BRIEF NAAR OUDERS – 2
Asten, ……………….. Geachte ouders, De plechtigheid voor de uitvaart/crematie van……………………….. zal plaatsvinden in………….………………… te ………………….. op ………….. ….dag ……………… Voor/na de rouwplechtigheid is er gelegenheid tot (schriftelijk) condoleren in de condoleancekamer/in de kerk. De leerlingen van klas…….. en alle betrokkenen gaan gezamenlijk naar de kerk/begraafplaats/………… De school wordt vertegenwoordigd door mevrouw ………..……… en de heer …………. …. Na de plechtigheid worden de leerlingen op school terug verwacht; het rooster is aangepast zodat er met de klas aandacht besteed kan worden aan het verlies. Wij kunnen ons voostellen dat de verwerking van deze tragische gebeurtenis sommigen zwaar valt. Als er bij uw zoon of dochter problemen met de verwerking zijn of als u vragen hebt, dan kunt u contact opnemen met de heer/mevrouw………. Namens de schoolleiding, …………
64
3.3
BRIEF BIJ OVERLIJDEN VAN COLLEGA‐1
Someren, 29 november 2010 Aan de collega’s, aan de leerlingen van het Varendonck‐College en hun ouders/verzorgers. Geachte ouders en collega’s, beste leerlingen. Helaas moeten wij u mededelen dat onze collega, de heer ….. gisteren is overleden. Hoewel het droevige nieuws niet onverwacht komt, is iedereen op school toch behoorlijk aangeslagen. …. was dan ook een markante collega. Wij vinden het belangrijk dat iedereen de mogelijkheid heeft om afscheid van hem te nemen op een manier die recht doet aan de binding die men met Wim heeft. Daarom zal op de dag van de uitvaart – dinsdag 3 december 2002 – de school gesloten zijn; dit geldt voor alle locaties van het Varendonck‐ College. Bovendien geldt dit voor alle geledingen binnen de school: leerlingen, ouders, collega’s. Vanuit school menen wij er goed aan te doen om ouders het advies te geven hun zoon of dochter te begeleiden als die de dienst bij willen wonen; niemand weet immers hoe men reageert in deze omstandigheden. Om het verdriet met elkaar te kunnen delen, zal het gebouw van het Varendonck‐ College aan de Wijnkelderweg na de dienst open zijn voor iedereen die daar gebruik van wil maken. De school zal open blijven zolang dat nodig is. De avondwake en de uitvaartdienst worden gehouden in de ….kerk, Kapelstraat, te... De avondwake is op………… om 19.00 uur en de plechtige Eucharistieviering is op ………. om 11.00 uur. Aansluitend zal …begraven worden op de begraafplaats ………….te ……….
65
3.4
BRIEF BIJ OVERLIJDEN VAN COLLEGA‐2
Asten, ….. Geachte ouders, Helaas moeten wij u hierbij meedelen dat onze collega, de heer/mevrouw ……………. gisteren is overleden. (Hoewel dit droevige nieuws niet geheel onverwacht komt) is iedereen op school toch behoorlijk aangeslagen. U zult begrijpen dat wij graag op gepaste wijze van onze collega …………… afscheid willen nemen. Dat vraagt tijd en energie van alle betrokkenen, zodat het voor kan komen dat uw zoon of dochter de komende dagen een wat ander lesrooster heeft dan gewoonlijk. Wij hopen dat u dat kunt begrijpen. Daarnaast proberen wij met de leerlingen op een zo positief mogelijke manier dit verdriet een plekje te geven, zodat ook de leerlingen zich gesteund voelen in de verwerking van dit verlies. De leerlingen die dat willen, kunnen uiteraard de begrafenis bijwonen. Het lijkt raadzaam om ervoor zorg te dragen dat een volwassene (wellicht kunt u zelf) uw zoon of dochter kan begeleiden. Na de dient is er gelegenheid om op school met elkaar na te praten en bij elkaar te zijn; hopelijk kunnen we elkaar dan voldoende steunen. Mocht u nog meer willen weten, dan kunt u uiteraard contact opnemen met de school. U kunt dan het best vragen naar de heer…………… Met vriendelijke groet,
66
3.5 VOORBEELDBRIEF BIJ OVERLIJDEN LEERLING Aan de collega’s, Aan de leerlingen van klas … en …. VH Asten VMBO‐Someren en hun ouders/verzorgers Geachte ouders en collega’s, beste leerlingen, Helaas moeten wij jullie hierbij meedelen dat …….. vanmorgen overleden is. Hoewel dit bericht niet onverwacht komt, zijn wij toch behoorlijk aangeslagen. Misschien kan het iedereen tot troost zijn te weten dat de vader van ….. zei dat het een waardig einde van zijn leven geweest is. Uiteraard doet afscheid nemen pijn maar wij denken dat een goede4 verwerking van het verlies begint met bewust afscheid nemen van ……. Namens de ouders van ….. wordt iedereen daarom hierbij uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de avondwake dan wel de kerkdienst. Vanuit school menen wij er goed aan te doen om u het advies te geven uw zoon of dochter hierbij te begeleiden; niemand weet immers hoe men reageert in deze omstandigheden. Het is ook mogelijk om afscheid te nemen van ….. in het Uitvaartcentrum, Berkveld 12 te Helmond; dit kan op vrijdag 2 maart van 17.30 – 18.30 uur. Natuurlijk kun je Joh ook in herinnering houden zoals je hem het laatst hebt gezien. De avondwake en de kerkdienst worden gehouden in de …..kerk. De avondwake is op vrijdag 2 maart om 19.00 uur en de afscheidsdienst is op zaterdag 3 maart om 10.30 uur. Na de dienst is de school (locatie … ) open voor de collega’s, de leerlingen en hun ouders/verzorgers, zodat we de mogelijkheid hebben om met elkaar nog even na te praten en onze ervaringen te delen. Mocht iemand contact op willen nemen met school – met welke vraag of opmerking dan ook – dan kan er gebeld worden naar: ………………………… Met vriendelijke groet, ………
67
3.6 VOORBEELDBRIEF BIJ OVERLIJDEN LEERLING Asten, 7 november 2010 Aan de collega’s, aan de leerlingen van klas 3 en 4 VMBO en hun ouders/verzorgers. Geachte ouders en collega’s, beste leerlingen, Tot onze ontzetting moeten we jullie hierbij meedelen dat ….. (leerling van klas …), dinsdag 6 november is overleden tengevolge van een verkeersongeluk dat maandagavond heeft plaatsgevonden. Dit plotselinge bericht zal jullie waarschijnlijk net zo hard raken als het ons heeft gedaan. Uit ervaring weten we dat afscheid nemen pijn doet maar wij denken dat een goede verwerking van het verlies begint met bewust afscheid nemen van ...... Namens de ouders van ..... nodigen wij u hierbij dan ook uit om aanwezig te zijn bij de avondwake dan wel de kerkdienst. Vanuit school menen wij er goed aan te doen om u het advies te geven om uw zoon of dochter hierbij te begeleiden; niemand weet immers hoe men reageert in deze omstandigheden. Op woensdagavond is er op school een bijeenkomst geweest waarvoor de medeleerlingen van ..... uit de vierde klas uitgenodigd zijn. Het is ook mogelijk om afscheid van ..... te nemen in het mortuarium van het Elkerliek‐ ziekenhuis in Helmond. Voor het personeel en de leerlingen van het Varendonck‐ College is daartoe gelegenheid op zaterdag 10‐11, van 14.00 – 15.00 uur. Natuurlijk kun je ..... ook in herinnering houden zoals je hem het laatst gezien hebt. De avondwake en de kerkdienst worden gehouden in de … kerk. De avondwake is op zaterdag 10‐11 om 17.30 uur en de afscheidsdienst is op maandag 12‐11 om 10.30 uur. Aansluitend daarop wordt ..... begraven op begraafplaats ………….Leerlingen die de afscheidsdienst willen bijwonen, worden verzocht dat met een briefje van de ouders/verzorgers kenbaar te maken bij de receptie van zijn/haar locatie. Na de afscheidsdienst is er op school (………) gelegenheid voor collega’s, leerlingen en hun ouders/verzorgers om met elkaar nog even na te praten en onze ervaringen te delen. Mocht iemand contact op willen nemen met school – met welke vraag of opmerking dan ook – dan kan gebeld worden naar: Met vriendelijke groet, namens de directie van het
68
3.7
TEKST OVERLIJDENSADVERTENTIE
Op dinsdag 27 februari 2011 is overleden onze leerling ………….. De waardige manier waarop hij thuis, te midden van het gezin waarin hij leefde, is gestorven vervult ons met diep respect, niet alleen voor ..... maar ook voor zijn ouders en zijn zus. Wij verliezen in ..... een leerling die een voorbeeld werd door de wijze waarop hij tegen zijn ziekte heeft gestreden. Wij leven mee met …….. en wij hopen met hen dat alle goede herinneringen aan ..... de basis kan zijn voor de troost die we met elkaar nodig hebben in dit verdriet. Namens allen die betrokken zijn bij het Varendonck‐ College, Leerlingen, ouders, personeel, directie, ……………
3.8 TEKST OVERLIJDENSADVERTENTIE Met grote verslagenheid vernamen wij dat dinsdag 6 november als gevolg van een verkeersongeval is overleden onze leerling .....
..... werkte dit jaar aan de afronding van zijn vbo‐opleiding in de afdeling bouwtechniek, differentiatie metselen. Het is voor ons allemaal opnieuw onbegrijpelijk dat zo’n jeugdig leven plotseling ophoudt. Wij hopen dat de familie van ..... de troost kan vinden om dit grote verlies te verwerken. Namens allen die betrokken zijn bij het Varendonck‐ College: leerlingen, ouders, personeel, directie,
69
TEKST OVERLIJDENSADVERTENTIE Op donderdag 28 november 2002 is overleden onze docent …………
De waardige manier waarop ….., te midden van zijn gezin, is gestorven vervult ons met diep respect, niet alleen voor hem zelf maar ook voor ………. Wij verliezen in …. een aimabele collega met een groot hart voor leerlingen, ouders en collega’s. Hij heeft binnen en voor het Varendonck‐ College veel verschillende functies en taken vervuld en op die manier mede vorm gegeven aan datgene dat onze school maakt tot de werk‐ en leefgemeenschap die we nu hebben. Wij leven mee met zijn gezin en verdere familie en wij hopen dat alle goede herinneringen aan …. voor ons allemaal de troost kunnen bieden die we in dit verdriet zo hard nodig hebben. Namens allen die betrokken zijn bij het Varendonck‐ College, leerlingen, ouders, personeel, directie, 3.9. Voorbeeld advertentie overlijden leerling Anous, de stilte die jij achter laat, verraadt het leven dat er was. Met grote verslagenheid vernamen wij dat dinsdag 15 november als gevolg van een noodlottig ongeval is overleden Anouschka Steeghs. Anouschka zat in het vierde leerjaar en stond te popelen om aan haar nieuwe stage te beginnen. Het is voor ons allemaal onbegrijpelijk dat zo’n jeugdig leven plotseling ophoudt. Wij hopen dat de familie van Anouschka de troost kan vinden om dit grote verlies te verwerken. Namens allen die betrokken zijn bij Het Varendonck‐ College: Leerlingen, ouders, personeel, directie directielid Vmbo‐Pro teamleider PrO
70
3.10. VOORBEELDBRIEF OVERLIJDEN EX‐LEERLING (J.V.) Geachte collega’s, Afgelopen zaterdagmiddag 28 juli is bij een ongeval ..... , leerlinge van klas 6 VWO om het leven gekomen. Wij zijn hierdoor diep geschokt. ..... was net geslaagd voor haar VWO diploma. Haar zus ….. gaat het komend schooljaar bij ons naar de vierde klas. Voor zover in deze vakantie mogelijk, is met hun klasgenootjes en docenten maandagmiddag stil gestaan bij het verlies en de verwerking ervan. Van ..... wordt op donderdag 2 augustus afscheid genomen in het crematorium, Belgenlaan11 te Uden. De rouwplechtigheid begint om 10.00 uur. De begrafenis vindt om half 12 plaats op het te . Ter nagedachtenis aan ..... zal er op woensdagavond 1 augustus om 19.00 uur een avondwake worden gehouden in de ………….. Na de dienst kunnen leerlingen en docenten nog even napraten in de docentenkamer. Met vriendelijke groet, ……..
71
4.
AANDACHTSPUNTEN VOOR MENTOR BIJ BERICHTGEVING AAN KLAS 1.
2.
3. 4.
5. 6.
Geef aan dat je iets moeilijks te bespreken hebt. Je mag aangeven dat je het zelf ook heel moeilijk vindt, dat je geschrokken bent. Dat je het moeilijk vindt om dit te vertellen. Vertel je bericht zo kort mogelijk, zo zakelijk mogelijk, zo simpel mogelijk. Laat zo min mogelijk ruimte voor speculatie. Simpel de vaststaande feiten op een rijtje is eigenlijk al heel goed. Laat even de tijd om het bericht te laten bezinken. Probeer een gesprek op te starten met de leerlingen. Helpende vragen daarbij zijn: ‐ wie kende … persoonlijk ? ‐ zijn er leerlingen die het al wisten ? ‐ hoe kwam het nieuws bij jullie aan ? ‐ waar was je toen je het hoorde ? ‐ wat deed het met je / hoe voelde jij je ? ‐ als er leerlingen zijn die graag een persoonlijk(er) gesprek willen, dan is dat mogelijk. In de ….‐kamer is iemand beschikbaar. Dat is de ….. (schoolmaatschappelijk werker, psycholoog, jeugdarts, ….) Zorg ervoor dat iedereen aan bod komt. Heb daarbij speciale aandacht voor de stille leerlingen, voor leerlingen die zich uit het gesprek terugtrekken. Bespreek met de leerlingen wat voor ideeën zij hebben m.b.t. het afscheid nemen van hun klasgenoot. Denk daarbij bijvoorbeeld aan: bezoek aan uitvaart/crematie, een afscheidsplek maken in de aula, reacties .d.m.v. tekeningen, gedichten, verhalen, bloemen. Het werkt vaak goed als je de herbeleving kunt “sturen” (wat is je laatste herinnering, je laatste contact, etc.) Geef hierbij echter wel duidelijk en herhaaldelijk aan dat de wensen/ideeën van de ouders heel anders kunnen zijn dan die van de leerlingen. Dit voorkomt misverstanden.
72
5. 1.
2.
3.
4. 5. 6.
HANDELWIJZE VERTEGENWOORDIGING VANUIT SCHOOL BIJ OVERLIJDEN Uit CAO‐VO m.b.t. kort buitengewoon verlof (imperatief): “De werkgever verleent de werknemer kort buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, voor zover zijn werkzaamheden samenvallen met één of meer van de navolgende omstandigheden: het overlijden van de onder h. (= partner, ouders of kinderen, stief‐, schoon‐ of pleegfamilieleden daaronder begrepen) bedoelde personen, voor vier dagen; van bloed of aanverwanten in de tweede graad (= grootouders, broer, zus, schoonzus, zwager, kleinkind), voor twee dagen; van bloed of aanverwanten in de derde of vierde graad (= overgrootouders, achterkleinkind, tante, oom, neef, nicht, broer/zus van grootouder, kinderen van broer/zus van een ouder) voor ten hoogste één dag; is de werknemer in de twee laatstgenoemde gevallen belast met de regeling van de begrafenis of nalatenschap, dan wordt verlof verleend voor ten hoogste vier dagen. Bij overlijden van de partner of een kind van een collega gaat een vertegenwoordiging van het College van Bestuur en de directie van de sector op huisbezoek om de condoleances van het team over te brengen. Analoog aan de regeling voor kort buitengewoon verlof geeft de school in de persoon van een lid van de directie acte de presence bij de avondwake en/of uitvaartplechtigheid bij alle verwanten in de eerste graad. Naar het inzicht van het directielid kunnen collega’s verlof krijgen om een uitvaartplechtigheid bij te wonen. In alle andere gevallen volstaat een schriftelijke condoleance. Uiteraard staat het iedereen vrij om naar eigen inzicht – b.v. op basis van een persoonlijke relatie met de betrokken collega ‐ persoonlijk medeleven te betuigen. De handelwijze bij overlijden van een collega staat genoegzaam beschreven in het “draaiboek bij (plotseling) overlijden” Die aanbevelingen geven ruimschoots de bandbreedte van handelen weer.
73
Bijlage 7.8 Protocol Kindermishandeling.
Protocol voor Varendonck‐college
Vermoeden van huiselijk geweld, mishandeling, verwaarlozing en (seksueel) misbruik. 74
Inhoudsopgave Voorwoord Huiselijk geweld en kindermishandeling Stappenplan Fase 1: de docent/medewerker heeft een vermoeden Fase 2: de mentor bespreekt zijn onderbouwde vermoeden in een overleggroep Fase 3: het uitvoeren van het gemaakte plan van aanpak Fase 4: de beslissing Fase 5: de evaluatie Fase 6: nazorg Bijlagen: Bijlage 1: Observatiepunten Bijlage 2: Signalenlijst huiselijk geweld/kindermishandeling (4‐12 jaar) Bijlage 3: Format voor het ontwikkelen van een sociale kaart
76 77 78 79 81 83 85 86 87
88 89 91
75
Voorwoord Kinderen zijn helaas veel te vaak het slachtoffer van huiselijk geweld. Per jaar zijn meer dan 100.000 kinderen getuige van huiselijk geweld. Ze voelen de spanning, horen de kreten, zien de verwondingen. Kinderen die thuis getuige zijn van geweld lopen ernstige psychische schade op. Van deze kinderen raakt 40% tot 60% getraumatiseerd doordat zij getuige zijn van de mishandeling tussen hun ouders. Naar schatting is tussen de 30% en 40% van deze kinderen zelf tevens slachtoffer, omdat zij ook mishandeld worden of omdat zij tussenbeide springen. Daarnaast zijn naar schatting 80.000 kinderen per jaar slachtoffer van andere vormen van kindermishandeling. Nog geen 20.000 kinderen worden hiervan gemeld bij het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling. Daarnaast overlijden er tenminste 50 kinderen per jaar aan kindermishandeling. De genoemde cijfers tonen aan dat er vanuit vele organisaties continue uitgebreide aandacht voor dit probleem nodig is. Dat geldt zeker ook voor preventie en signalering in een vroeg stadium. Scholen zijn bij uitstek plaatsen waar (een vermoeden van) huisgelijk geweld en kindermishandeling gesignaleerd kan worden. Leerkrachten brengen veel tijd met de kinderen door, hebben een vertrouwensrelatie met hen opgebouwd en kunnen een belangrijke signaalfunctie vervullen. In de praktijk blijkt dat het omgaan met signalen die kunnen wijzen op huiselijk geweld onzekerheid teweegbrengt. Het protocol biedt een structuur aan en geeft handvaten hoe gehandeld kan worden bij een vermoeden van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het doel van dit protocol is: een vermoeden van huiselijk geweldig bespreekbaar maken en de signalen doorgeven voor eventuele verdere hulp. De taak van de school met betrekking tot kindermishandeling en huiselijk geweld, waarbij de oorzaak buiten de school ligt, is het signaleren en het aankaarten ervan bij de verantwoordelijke instanties. De school is niet verantwoordelijk voor de verandering van de situatie of voor de hulpverlening.
76
Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Huiselijk Geweld Onder huiselijk geweld wordt het volgende verstaan: ‘Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Geweld betekent in dit verband aantasting van de persoonlijke integriteit. Onderscheid wordt gemaakt tussen geestelijk en lichamelijk geweldig (waaronder seksueel geweld)’. Bron: Nota Privé geweld – Publieke Zaak. Een nota over de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld. 2002 In dit protocol gaat het om huiselijk geweld, waarbij kinderen en jongeren betrokken zijn. Dit betekent, dat de meest voorkomende signalen betrekking zullen hebben op het getuige zijn van geweld en het slachtoffer zijn van kindermishandeling. Kinderen die opgroeien in een gewelddadig gezien voelen de spanning, horen de kreten, zien de verwondingen, willen tussenbeide springen en kunnen daardoor ernstige psychische schade oplopen. Naast het getuige zijn van geweld in de thuissituatie kunnen kinderen zelf het slachtoffer zijn van het geweld. De volgende vormen van mishandeling worden kort toegelicht. Vormen van mishandeling ‐ lichamelijke mishandeling: het kind wordt geslagen, geschopt, geknepen, gebrand en dergelijke; ‐ psychische mishandeling: het kind wordt afgewezen, geterroriseerd, aangezet tot afwijkend en/of antisociaal gedrag, gepest, getreiterd, gekleineerd; aan het kind worden extreem hoge eisen gesteld, een juiste vorm van onderwijs wordt onthouden; ‐ seksuele mishandeling: het kind wordt gedwongen seksuele handelingen te ondergaan, seksuele handelingen uit te voeren, getuige te zijn van seksuele handelingen van anderen of wordt gedwongen te kijken naar pornografisch materiaal ‐ lichamelijke verwaarlozing: het kind wordt (medische) verzorging en/of veiligheid onthouden, het kind krijgt onvoldoende voedsel en kleding; ‐ psychische verwaarlozing: het kind wordt geestelijk verwaarloosd, geïsoleerd, genegeerd; koestering wordt onthouden en er is nooit aandacht of tijd voor het kind Vaak komen verschillende vormen van mishandeling tegelijkertijd voor. Kindermishandeling is: ‐ elke vorm van, voor de minderjarige, bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard,
77
‐ die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen ‐ waardoor ernstige schade wordt of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs (Wetsontwerp Wet op de jeugdzorg 2004)
Stappenplan bij vermoeden van huiselijk geweld, mishandeling, verwaarlozing en (seksueel) misbruik Fase 1: de docent of medewerker heeft een VERMOEDEN
vermoeden observeren onderzoek naar onderbouwing door de docent of medewerker delen van de zorg met vertrouwde collega (maatje) verantwoordelijkheid ligt bij docent of medewerker Wanneer het vermoeden enigszins bevestigd wordt legt u contact met de mentor.
OVERLEG
PLAN VAN AANPAK
Fase 3: het uitvoeren van het gemaakte plan van aanpak consulteren AMK praten met de ouders onderzoek jeugdarts huisbezoek inschakelen ZAT bespreken van de resultaten verantwoordelijkheid zorgteam
Fase 2: de mentor bespreekt zijn onderbouwde vermoeden met IB‐er/zorgteam bespreken van de informatie met IB‐ er/zorgteam (eventueel) extra gegevens Plan van aanpak maken samen met zorgteam Gedeelde verantwoordelijkheid docent, IB‐er en zorgteam
BESLISSEN
Fase 4a: vermoeden wordt (nog) niet bevestigd gesprek plannen met ouders door zorgteam, eventueel samen met mentor of IB’er ondersteun de ouders bij aanpak problemen
78
bij twijfel: zorgteam neemt contact op met AMK
Fase 4b: vermoeden wordt wel bevestigd zorgteam inschakelt hulp in van BJZ evt. via zorgmelding of zorgteam meldt bij AMK of uitsluitend in crisissituatie melden bij: ‐ de politie ‐ de Raad voor de kinderbescherming Spreek met ouders over aanpak gezinsproblemen zorgteam meldt de leerling in signaleringssysteem Zorg voor Jeugd
EVALUATIE
Fase 5: evalueren zorgteam/ZAT evalueert en stelt zonodig bij
NAZORG
Fase 6: nazorg zorgteam blijft het kind volgen eventueel betrokkenen bijeenroepen zoek zonodig opnieuw contact met AMK N.B. Elke persoon houdt op elk moment de mogelijkheid en de verantwoordelijkheid om contact op te nemen met het AMK, voor consultatie
Fase 1: de docent/medewerker heeft een vermoeden De bron van het vermoeden van kindermishandeling en huiselijk geweld kan zijn: a. u heeft een vermoeden b. iemand (bijvoorbeeld een ander kind) vertelt u een zorgwekkend verhaal over een kind uit uw klas c. een kind vertelt over de eigen situatie Ad a/b Als u een vermoeden heeft, of een ander vertelt u een zorgwekkend verhaal over een kind uit uw klas, dan ‐ observeert u het kind gedurende een aantal dagen heel goed, let hierbij op opvallend gedrag of opmerkelijke lichamelijke signalen, zoals blauwe plekken schaaf‐ of brandwonden, herhaalde botbreuken, ander letsel zoals doofheid, mank of
79
moeizaam lopen, hoge spierspanning. Kijk ook goed naar het ouder‐kind relatie en vraag eventueel de gymdocent naar signalen (zie bijlage 2: signalenlijst); ‐ noteert u wat u aan signalen bij de leerling opmerkt. Dit worden uw persoonlijke aantekeningen (zie observatie punten in bijlage 1); ‐ overlegt u met mensen die u informatie kunnen geven over het kind of de thuissituatie, zoals een collega, een andere leerkracht die het kind of het gezin kent, of de leerkracht die een broertje of zusje in de klas heeft. Zoek een ‘maatje’ met wie u kunt overleggen. U kunt ook de Intern begeleider om advies vragen. ‐ blijft u aan de vertrouwensrelatie met het kind bouwen (geen absolute geheimhouding beloven); ‐ bepaalt u een tijdslimiet voor deze fase (maximaal één maand). Ad c Als een kind u zijn verhaal vertelt, dan ‐ Indien een kind u in vertrouwen neemt, beloof dan nooit aan het kind absolute geheimhouding. Beloof dat u geen volgende stap zult nemen zonder dat met het kind besproken te hebben. Steun het kind in het feit dat het zijn geheim verteld heeft. U kunt in dit gesprek doorvragen of het kind zich veilig voelt en of het zelf ook geslagen wordt. ‐ observeert u rustig naar hetgeen het kind u te vertellen heeft en reageert u niet al te emotioneel of paniekerig. U neemt het kind serieus en spreekt uw zorgen uit; ‐ noteert u wat het kind verteld heeft. Dit worden uw persoonlijke aantekeningen; ‐ houdt u contact met het kind en vraagt ook wat het kind zelf zou willen; ‐ zie verder ad a/b Aan het einde van deze fase besluit u: 1. Het vermoeden is onterecht / ongegrond Er is een andere reden voor het gesignaleerde gedrag. Zoek uit wat er wel aan de hand is en blijf alert. 2. Er is twijfel over / geen bevestiging van het vermoeden U blijft nauwkeurig registreren wat u bij het kind opvalt of wat u verteld wordt. U stelt de mentor op de hoogte en overlegt wat de volgende stap zou moeten zijn. 3. Het vermoeden wordt bevestigd of versterkt U legt contact met de mentor. Mentor legt contact met IB’er/zorgteam (fase 2).
80
Aanbevelingen fase 1: de docent/medewerker heeft een vermoeden Vertrouw op uw intuïtie en houd dat niet voor uzelf: praat erover. U heeft tenslotte niet voor niets een niet‐pluis gevoel. Ga niet overhaast te werk. Wie iets wil bereiken moet zorgvuldig handelen. Betrek anderen tijdig en niet pas dan, wanneer het voor u ‘zo niet langer kan’: dan bent u te lang zelf bezig geweest en geeft u anderen niet de tijd rustig aan het werk te gaan. Accepteer kindermishandeling en huiselijk geweld als één van de vele mogelijke oorzaken van onverklaarbaar / opvallend gedrag van een kind. Probeer in deze fase het beeld completer te krijgen. Speel geen politieagent: het is niet de taak van de leerkracht om speurwerk naar de dader te doen. Ga uit vaneen patroon aan signalen, uitgezonden door het kind of door een derde. Blijf (het gedrag van) het kind aandachtig volgen, dat wil zeggen observeren en noteren wat je ziet en hoort, maar voorkom een uitzonderingspositie van het kind Ga zorgvuldig om met de privacy van het kind en van de ouders Maak eventueel met het kind een veiligheidsplan. Daarin is opgenomen hoe het kind zich het beste in veiligheid kan brengen (bijvoorbeeld naar kamer gaan, naar vriendje etc.) Het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is de centrale instantie voor het vragen van advies over of het melden van kindermishandeling. Elke provincie en grootstedelijke regio heeft haar eigen Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling. Alle AMK’s zijn bereikbaar via het landelijke telefoonnummer: 0900‐1231230. U wordt automatisch doorgeschakeld naar het AMK in uw eigen regio (0492‐ 508410 voor de regio Helmond). In sommige plaatsen is er een speciaal steun‐ of meldpunt huiselijk geweld opgericht (0900‐1262626). Hier kan men ook terecht voor advies en melding. In crisissituatie is het ook mogelijk te melden bij de politie of de Raad voor de Kinderbescherming (via AMK of Bureau Jeugdzorg). Het vertrekpunt van uw inzet blijft de zorg die u, voor het kind hebt. Fase 2: de mentor bespreekt zijn onderbouwde vermoeden met IB’er/zorgteam U, de mentor, neemt initiatief meldt (samen met IB’er) bij het zorgteam Eén persoon is verantwoordelijk voor de coördinatie en de voortgang; bij voorkeur de intern begeleider U kunt gebruik maken van de gestelde vragen op het observatieformulier (zie bijlage 1).
81
Indien nodig overlegt iemand van het zorgteam met het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Dit kan anoniem. U kunt tijdens dit gesprek tips vragen voor vervolgstappen De IB’er samen met het zorgteam bekijkt welke gegevens over dit kind beschikbaar zijn; dit wordt ook vastgelegd. Maak hierbij onderscheid tussen objectieve en subjectieve gegevens. Wees zorgvuldig met informatie van derden
De coördinator let ook op de tijd en stelt een tijdslimiet voor deze fase. Aan het eind van deze fase besluit u: Als de IB’er en het zorgteam geen bevestiging van het vermoeden heeft, maar het gedrag heeft bijvoorbeeld een andere oorzaak, dan: ‐ blijft de mentor bouwen aan de vertrouwensrelatie met het kind ‐ noteren de mentor en IB’er in hun agenda dat ze na een bepaalde periode nog eens samen overleggen over het gedrag of lichamelijke gesteldheid van het kind.
Indien IB’er en zorgteam twijfelen of er bestaat een redelijk vermoeden van huisgelijk geweld of kindermishandeling, dan maakt het zorgteam, samen met de IB’er een plan van aanpak (zie voor mogelijke stappen fase 3).
Aanbevelingen fase 2: de mentor bespreekt zijn onderbouwde vermoeden met IB’er en zorgteam Zodra gemeld is bij de IB’ er en zorgteam is, draag je samen de verantwoordelijkheid. Het is dan ook heel belangrijk steeds te overleggen voordat er iets wordt ondernomen. Privacy: Wanneer persoonlijke aantekeningen zijn gemaakt, is het belangrijk deze goed op te bergen, het liefst zonder naam. Overleg of deze aantekeningen vernietigd kunnen worden. De taak van de school met betrekking tot huiselijk geweld / kindermishandeling is het signaleren en het aankaarten ervan bij de ouders en bij de verantwoordelijke instanties. De school is niet verantwoordelijk voor de verandering van de situatie of voor de hulpverlening.
82
Fase 3: de uitvoering van het plan van aanpak In fase 2 is besloten tot een plan van aanpak. Mogelijke stappen zijn: a. een advies‐ of consultvraag bij het AMK; b. een gesprek met de ouders; c. de jeugdarts roept het kind op voor onderzoek; d. resultaten van a t/m d bespreken met docent, IB’er en zorgteam Ad a Een consultatie bij het AMK ‐ AMK geeft advies over de verdere stappen die genomen kunnen worden; ‐ de resultaten van het gesprek met het AMK worden doorgesproken in de overleggroep. Naar aanleiding hiervan wordt het plan van aanpak eventueel bijgesteld. Ad b Een gesprek met de ouders ‐ overleg binnen de overleggroep, welke persoon het beste met de ouders kan spreken. Uit ervaring blijkt dat bij allochtone ouders, degene die het kind het beste kent (meestal de docent), de beste ingang heeft; ‐ bereid het gesprek goed voor in de overleggroep (zie aanbevelingen); ‐ voer het gesprek bij voorkeur nooit alleen; ‐ overleg na afloop van het gesprek in de overleggroep over verdere stappen. Ad c De jeugdarts roept het kind op voor onderzoek ‐ de jeugdarts kan een kind oproepen voor een onderzoek; ‐ de jeugdarts onderzoekt de leerling en kan in gesprek gaan met de ouders; ‐ de resultaten worden in de overleggroep ingebracht voor zover ze betrekking hebben op het vermoeden van huiselijk geweld / kindermishandeling, rekening houdend met de privacy van het kind. Ad d Resultaten bespreken ‐ analyse van de waarnemingen; ‐ verzamelen van feitelijke informatie; ‐ beeld van de verzorgingssituatie van het kind; ‐ draaglast / draagkracht van de ouders; ‐ doorgaan met fase 4 Aanbevelingen fase 3: de uitvoering van het plan van aanpak Als het kind met u gesproken heeft, praat dan niet met de ouders zonder het kind daarvan in kennis te stellen. Afhankelijk van de leeftijd kan je met het kind afspreken wat je wel en niet met de ouders bespreekt. Bepaal voor u het gesprek gaat voeren met de ouders, wat het doel van uw gesprek is. Het doel van het gesprek kan bijvoorbeeld zijn om na te gaan of de ouders uw zorgen herkennen. Vaak is uw zorg delen met de ouders de beste ingang: blijf bij 83
welk concreet gedrag u ziet bij het kind, herkennen de ouders de signalen van hun kind ook in de thuissituatie? Bespreek niet uw vermoedens, maar uw zorgen en geef aan dat u hierbij allebei een verantwoordelijkheid kent. Stel open vragen en zeg dat u op zoek bent naar de oorzaak / de aanleiding van het voor het kind ongewone gedrag. Spreek af welke vervolgacties worden ondernomen.
Praten met de ouders kan vele gevolgen hebben. Zo kan door een gesprek een deel van de vermoedens onterecht blijken. Ook voelen sommige ouders zich al geholpen als u hun zorg blijkt te delen en de problemen bespreekbaar hebt gemaakt. Maar uw vermoeden kan ook worden gesterkt. Onderbouwing van uw vermoeden en het delen van uw zorgen in de overleggroep zijn dan de volgende stappen.
Ouders kunnen het gesprek zien als bewijs van de loslippigheid van hun kind en van uw bemoeizucht.
Wanneer u zich afvraagt hoe u het beste een gesprek met de ouders kan voeren is het altijd mogelijk advies te vragen bij het AMK.
Zorg ervoor dat ouders met slechts 1 of hooguit 2 personen uit uw school te maken krijgen gezien de vertrouwensrelatie die tot stand dient te komen.
Vanzelfsprekend heeft het betreffende kind behoefte aan steun en hulp. Bekijk wie het kind het beste ondersteuning kan bieden
De beoordeling van de resultaten zal tot een beslissing moeten leiden: 1. Er is geen sprake van kindermishandeling en huiselijk geweld: ‐ er vindt geen verdere actie plaats (zie fase 6); sluit het traject af met fase 5 Evaluatie 2. Er bestaat twijfel over (het vermoeden van) kindermishandeling en huiselijk geweld: Er kan nu tot een extra observatie periode besloten worden, het verdient de voorkeur af te spreken wat er geobserveerd gaat worden en hoe lang (zie fase 6); 3. Er bestaat gegrond vermoeden of zekerheid over kindermishandeling en huiselijk geweld: Zie fase 4.
84
Fase 4: beslissing Hulp aan ouders Als ouders het probleem onderkennen en mee willen werken aan verandering van hun situatie, kan het zorgteam adviezen geven en doorverwijzen naar instanties voor hulpverlening. Het is daarom belangrijk dat men kennis heeft van de sociale kaart in de omgeving. Als ouders niet mee willen werken aan verandering van de situatie kunnen er 2 verdere stappen ondernomen worden: zorgmelding bij BJZ en/of melding bij AMK. Per geval zal overlegd moeten worden wat de beste stap is. Maar in het algemeen geldt dat als de vermoedens bevestigd worden je meteen meldt bij het AMK. Als er twijfel blijft bestaan kan er een zorgmelding worden gedaan. wanneer dit laatste niets oplevert moet er alsnog gemeld worden bij het AMK. Zorgmelding bij BJZ Als de zorgen na de evaluatie blijven bestaan en ouders geen hulpverlening inschakelen kan er worden overgegaan tot een zorgmelding bij BJZ. Middels een zorgmelding zijn ouders verplicht op gesprek te komen bij BJZ en BJZ zet verder stappen uit. Melding bij het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Als het vermoeden gegrond is en de zorg over het kind blijft bestaan, dan is de enige mogelijkheid een melding te doen bij het AMK, ook voor registratiedoeleinden en dossiervorming. Dit kan het zorgteam, IB‐er of jeugdarts doen. Bespreek in het zorgteam wie gaat melden. Na de melding ligt de verantwoordelijkheid voor het op gang brengen van de hulpverlening mede bij het AMK. De melder wordt op de hoogte gesteld van stappen die gezet worden met inachtneming van de privacy van het gezin. Het gaat hier om vrijwillige hulpverlening. Als dat niet lukt, terwijl de situatie ernstig blijft, dan zal het AMK de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen. Uitsluitend in een crisissituatie /levensbedreigende situatie voor het kind kan men direct melden bij de politie en via het AMK of BJZ bij de Raad voor de Kinderbescherming. Een melding bij de Raad kan niet anoniem.
85
Aanbevelingen fase 4: beslissing Als ouders zelf hulp willen, dan zullen de ouders in het algemeen door het zorgteam of IB‐er naar BJZ worden verwezen. Voor elke zaak rondom een vermoeden van huiselijk geweld / kindermishandeling kan advies / consult worden gevraagd bij het AMK zonder de naam van het kind en/of ouder te noemen. Wanneer een vermoeden van kindermishandeling gemeld wordt bij het AMK, moet men rekening houden met de tijd die het AMK nodig heeft om informatie te verzamelen en mensen te mobiliseren. Soms moet men bij een zaak wachten op een gunstig moment om in te kunnen grijpen of om iets in beweging te kunnen zetten. Bij de politie is melding mogelijk, wanneer men aangifte wil doen omdat het een strafbaar feit betreft. Dit kan niet anoniem. De politie doet aan opsporing en start een strafrechtelijk onderzoek. Fase 5: evaluatie De overleggroep evalueert datgene wat er gebeurd en de procedures die zijn gevolgd. Zonodig wordt de zaak ook doorgesproken met andere betrokkenen, zoals interne en externe betrokkenen. Zonodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht. Besluit welke informatie in het leerling‐dossier worden vastgelegd. Ouders hebben recht op inzage in het dossier. Aanbevelingen fase 5: evaluatie Leg op schrift vast hoe er gewerkt is. (stappen, acties, besluiten). Het is van belang om op van tevoren vastgestelde tijdstippen met direct betrokkenen een tussentijdse evaluatiebijeenkomst te plannen.
86
Het bieden van permanente educatie en het regelmatig opfrissen van kennis, kunde en houding is van groot belang en noodzakelijk om goed om te kunnen gaan met signalen van huiselijk geweld/kindermishandeling.
Fase 6: nazorg Los van de gekozen weg, blijft de mentor zeker vier maanden na evaluatie het gedrag van het kind nauwkeurig volgen; Blijf het kind steunen; Indien er aanleiding toe is, roept de leerkracht de overleggroep opnieuw bij elkaar (fase 2); Bij blijvende twijfel wordt een zorgmelding gedaan. Als gebleken is dat het vermoeden niet gegrond was, kunnen de werkaantekeningen worden vernietigd en kan het dossier met betrekking tot dit kind afgesloten worden. In het dossier moet wel een verslag komen van het proces. De zorgen rondom een leerling kunnen bij docenten en mentor allerlei twijfels en gevoelens losgemaakt hebben. Het is van belang dat er ook nazorg voor hen beschikbaar is. Aanbevelingen fase 6: nazorg Het belang van het bieden van ondersteuning aan het kind moet niet onderschat worden. Veel mensen die in hun jeugd mishandeld of misbruikt zijn, hebben het gered doordat andere volwassenen zich om hen bekommerden. Sta open voor ondersteuning om uw eigen machteloosheid en teleurstellingen te hanteren wanneer onverhoopt toch blijkt dat de hulpverlening anders verloopt dan u had gedacht.
87
Bijlage 1: Observatiepunten Vragen over ‘opvallend gedrag van een leerling’ Nummer leerling(e): ________________________________________ jongen/meisje Leeftijd/klas: _____________________________________________ 1. Sinds wanneer vertoont het kind opvallend gedrag? 2. Is er de laatste tijd iets in het gedrag of in de situatie van het kind veranderd? 3. Het opvallende gedrag bestaat uit (zie bijlage 2): 4. Hoe is de verhouding tot de medeleerlingen? 5. Hoe is de uiterlijke verzorging van het kind, zoals kleding en dergelijke? 6. Hoe is de verhouding tot vrouwelijke/mannelijke leerkrachten? 7. Hoe is het contact tussen de school en de ouders? 8. Zijn er bijzonderheden over het gezin te melden? Indien mogelijk de bron vermelden. 9. Wat is er bij u bekend over eventuele broertjes of zusjes? 10. Zijn er opvallende veranderingen in de schoolresultaten Volgens de wet op Persoonsregistraties hebben ouders het recht op inzage en correctie in het dossier van hun kind. Daarom dienen gegevens in het dossier zorgvuldig en zo objectief mogelijk te worden beschreven. Persoonlijke werkaantekeningen zijn geen onderdeel van het dossier en niet ter inzage voor ouders. Het is daarom belangrijk zeer zorgvuldig om te gaan met deze werkaantekeningen. Zet deze niet op naam. Zodra het mogelijk is vernietigt u ze.
88
Bijlage 2: Signalenlijst huiselijk geweld/kindermishandeling (4‐12 jaar) Voorwoord Als kinderen mishandeld, verwaarloosd en/of misbruikt worden, kunnen ze signalen uitzenden. Het gebruik van een signalenlijst kan zinvol zijn, maar biedt ook een zekere mate van schijnzekerheid. De meeste signalen zijn namelijk stressindicatoren, die aangeven dat er iets met het kind aan de hand is. Dit kan ook iets anders zijn dan kindermishandeling en huiselijk geweld (echtscheiding, overlijden van een familielid enz.) Hoe meer signalen van deze lijst een kind te zien geeft, hoe groter de kans dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling en huiselijk geweld. Het is niet de bedoeling om aan de hand van een signalenlijst het ‘bewijs’ te leveren van de mishandeling. Het is wel mogelijk om een vermoeden van mishandeling meer te onderbouwen naarmate er meer signalen uit deze lijst geconstateerd worden. Een goed beargumenteerd vermoeden is voldoende om in actie te komen! 1. Lichamelijke signalen ‐ wit gezicht (slaaptekort) ‐ hoofdpijn, (onder)buikpijn ‐ blauwe plekken, schaafplekken, brandwonden, gebroken ledematen ‐ slecht verzorgd eruit zien ‐ geslachtsziekte ‐ jeuk of infectie bij vagina en anus ‐ urineweginfecties ‐ vermageren of dikker worden ‐ pijn in bovenbenen, samengeknepen bovenbenen ‐ houterige lichaamsbeweging ‐ niet zindelijk (urine/ontlasting) ‐ zwangerschap ‐ lichamelijk letsel ‐ achterblijven in taal‐, spraak‐, motorische, emotionele en/of cognitieve ontwikkeling 2. Gedragssignalen ‐ somber. lusteloos, in zichzelf gekeerd ‐ eetproblemen ‐ slaapstoornissen ‐ schrikken bij aanraking ‐ hyperactief ‐ agressief ‐ plotselinge gedragsverandering (stiller, extra druk, stoer, agressief) ‐ vastklampen of abnormaal afstand houden ‐ isolement tegenover leeftijdsgenoten ‐ zelfvernietigend gedrag (bv. haren uittrekken, willen praten over dood, suïcidepoging) ‐ geheugen en concentratiestoornissen ‐ achteruitgang van leerprestaties ‐ overijverig 89
‐ zich aanpassen aan ieders verwachtingen, geen eigen initiatief ‐ extreem zorgzaam en verantwoordelijk gedrag ‐ verstandelijk reageren, gevoelens niet tonen (ouwelijk gedrag) ‐ geseksualiseerd (“verleidend”) gedrag, seksueel getint taalgebruik ‐ opvallend grote kennis over seksualiteit (niet passend bij de leeftijd) ‐ verhalen of dromen over seksueel misbruik, soms in tekeningen ‐ geen spontaan bewegingsspel ‐ moeite met uitkleden voor gymles of niet meedoen met gym ‐ spijbelen, weglopen van huis ‐ stelen, brandstichting ‐ verslaving aan alcohol/drugs 3. Kenmerken ouders/gezin ‐ ouders troost kind niet bij huilen ‐ ouder klaagt overmatig over het kind, toont weinig belangstelling ‐ ouder heeft irreële verwachtingen ten aanzien van het kind ‐ ouder is zelf mishandeld of heeft psychiatrische‐ of verslavingsproblemen ‐ ouder gaat steeds naar andere artsen/ziekenhuizen (‘shopping’) ‐ ouder komt afspraken niet na ‐ kind opeens van school afhalen ‐ aangegeven het bijna niet meer aan te kunnen ‐ ‘multi‐problem’ gezin ‐ ouder die er alleen voorstaat ‐ regelmatig wisselende samenstelling van gezin ‐ isolement ‐ vaak verhuizen ‐ sociaaleconomische problemen: werkloosheid, slechte behuizing, migratie etc. ‐ veel ziekte in het gezin ‐ geweld wordt gezien als middel om problemen op te lossen 4. Signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld ‐ agressie: kopiëren van gewelddadig gedrag van vader (sommige jongeren, m.n. jongens kopiëren hun vaders gedrag door hun moeder of jongere broertjes/zusjes te slaan), agressie naar medeleerlingen, leeftijdgenoten, agressie en wreedheid naar dieren ‐ alcohol‐ of drugsgebruik ‐ opstandigheid, angst, depressie ‐ negatief zelfbeeld ‐ passiviteit en teruggetrokkenheid, verlegenheid ‐ gebrek aan energie voor schoolactiviteiten ‐ zichzelf beschuldigen ‐ suïcidaliteit ‐ sociaal isolement: proberen thuissituatie geheim te houden en ondertussen aansluiting te vinden met leeftijdsgenoten (zonder ze mee naar huis te nemen) ‐ gebrek aan sociale vaardigheden ‐ vaak wordt de verkeerde diagnose ADHD gesteld
90
Bijlage 3: Sociale kaart ‐ AMK Sobriëtasplein 1, Helmond Tel. 0492‐508410 www.amk‐nederland.nl 0900‐1231230 ‐ BJZ Sobriëtasplein 1, Helmond Tel. 0492‐508400 ‐ GGD, afdeling JGZ Tel. 0492‐584821 ‐ Kindertelefoon 0800‐0432 www.kindertelefoon.nl ‐ Politie, afdeling Jeugd en Zeden Tel. 0493‐350390 (politie Asten) ‐ Raad voor de Kinderbescherming www.kinderbescherming.nl ‐ Steunpunt Huiselijk Geweld http://shginfo.nl/ Voor meer informatie: ‐ Orthotheek school (beschikbaar via aura catalogus) bijvoorbeeld: Kindermishandeling. Signalen en handelen. Basisinformatie voor mensen die werken met kinderen. Adri Wolzak. ‐ Zorgteam school
91
Notities:
92