Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-55 d.d. 21 februari 2012 (mr. H.J. Schepen, voorzitter, mevrouw mr. J.W.M. Lenting en mr. W.F.C. Baars, leden en mr. P.E. Roodenburg, secretaris) Samenvatting 1.
2.
3.
1.
Er is geen sprake van door Aangeslotene opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid op basis waarvan de gedragingen van de tussenpersoon aan Aangeslotene kunnen worden toegerekend. Een financieel dienstverlener als Aangeslotene die uitsluitend leningen verstrekt via de tussenkomst van intermediairs, dient enig onderzoek uit te voeren naar de betrouwbaarheid en de commerciële handelwijze van de tussenpersonen waarmee zij zaken doet. Een geldverstrekker dient een zekere mate van zorg te betrachten ten opzichte van Consument. Het gaat Aangeslotene op voorhand echter niet aan wat het bestedingsdoel van het krediet van Consument is, temeer daar de betreffende hoofdsom (ook) geen ongebruikelijk hoge omvang kende. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: - het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening; - het verzoek tot geschilbeslechting, inclusief bijlagen, ontvangen op 29 juni 2011; - het antwoord van Aangeslotene, inclusief bijlagen, d.d. 10 augustus 2011; - de repliek van Consument, inclusief bijlagen, d.d. 31 augustus 2011; - de dupliek van Aangeslotene d.d. 15 september 2011. De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden. De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op 20 januari 2012. Aldaar zijn partijen verschenen. 2.
Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten: 2.1 In 2005 heeft contact plaatsgevonden tussen Consument en adviesbureau X (verder: “de tussenpersoon”). 2.2 Door bemiddeling van de tussenpersoon heeft Consument in oktober 2005 (contractdatum: 1 november 2005) bij Aangeslotene een “Aflossingsvrij Doorlopend Klachteninstituut Financiële Dienstverlening - Postbus 93257 - 2509 AG - Den Haag Tel. 070 333 89 60 - Fax 070-3338969 - www.kifid.nl
Krediet”-overeenkomst (verder: de kredietovereenkomst) afgesloten met een hoofdsom van € 58.131,-. In opdracht van Consument is een aanzienlijk deel van het krediet, om en nabij een bedrag van € 40.000,-, aangewend voor de aflossing van een eerder door Consument bij DSB Bank afgesloten krediet. Het resterende bedrag ad € 16.614,- is door Aangeslotene (rechtstreeks) overgemaakt op de girorekening van Consument. In oktober 2005 heeft Consument via bemiddeling door de tussenpersoon een bedrag van € 16.500,- (exclusief € 114,- administratiekosten) aangewend voor de aankoop van units Y (hout) (participaties), die via de besloten vennootschap Z B.V. (verder: “Z”) werden aangeboden. Bij brief van 26 juni 2009 heeft Z Consument erover geïnformeerd dat zij haar (bedrijfs)activiteiten beëindigde. Uit onderzoek van Consument bleek dat de contactgegevens van de tussenpersoon en Z overeenkwamen. Op de kredietovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet en de Algemene Voorwaarden (naam Aangeslotene) Card van toepassing.
2.3
2.4
2.5
2.6
3
Geschil
3.1
Consument vordert vergoeding van een bedrag van € 16.614,-, zijnde het bedrag van de belegging, alsmede vergoeding van rente. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen. Op een kredietverstrekker zoals Aangeslotene rust, op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft), een bijzondere zorgplicht en een ver(der) reikende waarschuwingsplicht. Op basis van het inkomen en de leeftijd van Consument ten tijde van de kredietaanvraag alsmede de bestedingsdoeleinden van het krediet had Aangeslotene niet tot verstrekking van het krediet over behoren te gaan. Aangeslotene had zich beter in de financiële positie van Consument moeten verdiepen en daarbij een risicoprofiel dienen op te stellen. Aangeslotene had behoren te weten dat door de tussenpersoon aan Consument een beleggingsproduct werd ‘opgedrongen’. Door een medewerker van de tussenpersoon is bevestigd dat de kredietovereenkomst alleen kon worden afgesloten indien er tevens belegd zou worden. Op Aangeslotene rustte als professioneel handelende partij een bijzondere zorgplicht ter bescherming van particulieren tegen eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Aangeslotene had Consument in duidelijke bewoordingen moeten informeren over het aan het krediet verbonden risico inhoudende dat er gedurende een periode van 5 jaar alleen rente betaald behoefde te worden, maar daarna in een tijdsbestek van 10 jaar het gehele krediet afgelost zou moeten worden. Ergo: Aangeslotene had Consument moeten wijzen op de restschuld na 5 jaar. Aangeslotene had zich moeten realiseren dat Consument een zeer zware financiële last op zijn schouders zou nemen, de overeenkomst had dan ook eigenlijk niet afgesloten mogen worden.
3.2 -
-
-
-
2/5
-
-
-
3.3 -
-
-
-
-
Aangeslotene had zich er beter van moeten vergewissen met welke tussenpersonen zij zaken deed. Aangeslotene had, conform de op haar rustende zorgplicht, bij Consument (beter) moeten informeren naar de bestedingsdoeleinden van het krediet. Als Aangeslotene dit (wel) had gedaan, was zij eerder op de hoogte geweest van de “dubieuze praktijken” van de tussenpersoon. Het feit dat het krediet tot stand is gekomen met behulp van een tussenpersoon doet niet af aan de aansprakelijkheid, noch aan de zorg- en waarschuwingsplicht aan de kant van Aangeslotene. Er is, aangaande het ingelegde bedrag op de belegging ad € 16.614,00 sprake van verboden koppelverkoop als bedoeld in artikel 33 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Aangeslotene is verantwoordelijk voor de gedragingen van de tussenpersoon. Op grond van art. 4:94 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is Aangeslotene gehouden de registratie van de tussenpersoon bij het eerste contact, en vervolgens periodiek, te controleren. Dit heeft Aangeslotene nagelaten. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd. Op Aangeslotene rustte in het onderhavige geval geen ‘bijzondere’ zorgplicht. Aangeslotene is (immers) geen aanbieder van beleggingsproducten, doch verstrekt (slechts) consumentenkredieten. Volgens vaste lijn in de rechtspraak rust op een verstrekker van consumentenkredieten zoals Aangeslotene niet een soortgelijke zorgplicht als die welke rust op een aanbieder van beleggingen. Het heeft niet op de weg van Aangeslotene gelegen om Consument te waarschuwen voor de risico’s van beleggen in Z. Aangeslotene wist niet, noch kon of behoorde te weten, waarvoor Consument het doorlopend krediet aan zou wenden. Het behoort niet tot de zorgplicht van een kredietverstrekker om te informeren naar het bestedingsdoel van het krediet. Uit de door Consument afgesloten kredietovereenkomst vloeien (bovendien) geen risico’s voort die door Consument niet dan wel niet goed konden worden ingeschat. Ten tijde van de totstandkoming van de kredietovereenkomst was de Wft nog niet in werking getreden. De artikelen van de Wft waar Consument zijn stellingen op baseert zien bovendien vooral toe op (de gedragingen van) adviseurs en bemiddelaars. Aangeslotene adviseert niet, noch bemiddelt, en is slechts de aanbieder van het financiële product, zijnde de geldlening. Aangeslotene heeft de kredietaanvraag van Consument zorgvuldig beoordeeld en getoetst en heeft de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Zij heeft in dat kader voorafgaand aan de verstrekking stukken bij Consument opgevraagd aangaande de kredietwaardigheid van Consument. Tevens heeft Aangeslotene (juist) gewaakt voor overkreditering aan de zijde van Consument. Aangeslotene volgt Consument niet in zijn stelling dat er sprake is (geweest) van zogeheten koppelverkoop (nu Consument kennelijk een deel van het kredietbedrag heeft aangewend voor beleggingen in Z). Het bedrag van € 16.614,- is in opdracht van Consument direct overgemaakt op rekeningnummer P 0, dat ten tijde van de kredietaanvraag op naam stond van (de partner van) Consument. Het was 3/5
Aangeslotene niet bekend dat Consument dit bedrag heeft aangewend voor beleggingen. - Het bedrag van € 58.131,- valt (voorts) niet onder de reikwijdte van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). - Er was van de zijde van Aangeslotene geen sprake van koppelverkoop nu het afsluiten van het beleggingsproduct bij Z voorwaarde was van Aangeslotene voor het verkrijgen van het krediet. 3.4 Ter zitting heeft Consument aangevoerd door een medewerker van de tussenpersoon te zijn benaderd. Het initiatief tot het contact is dan ook niet van Consument uitgegaan. 4.
4.1
4.2
4.3
Beoordeling Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde en hetgeen door hen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht, overweegt de Commissie als volgt. In de eerste plaats gaat de Commissie in op de stelling van Consument inhoudende dat Aangeslotene is aan te spreken voor de gedragingen van de tussenpersoon. De Commissie is in deze niet gebleken dat (de medewerker van) de tussenpersoon zich als representant c.q. vertegenwoordiger van Aangeslotene aan Consument heeft gepresenteerd. Uit de handelwijze van (deze medewerker van) de tussenpersoon zoals deze blijkt uit het dossier valt naar het oordeel van de Commissie niet op te maken dat daardoor bij Consument de indruk heeft kunnen ontstaan dat de tussenpersoon namens Aangeslotene optrad. Voorts is de Commissie van oordeel dat ook Aangeslotene zelf zich naar het oordeel van de Commissie in deze niet zodanig heeft gepresenteerd dat op basis daarvan Consument heeft kunnen menen dat de gedragingen van de medewerker van de tussenpersoon als uitlatingen van Aangeslotene konden dan wel mochten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de Commissie is er dan ook geen sprake van (door Aangeslotene) (opgewekte) schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid op basis waarvan de gedragingen van de (medewerker van de) tussenpersoon aan Aangeslotene kunnen worden toegerekend. Aangeslotene kan hiervoor door Consument dan ook niet worden aangesproken. De Commissie is met Consument van oordeel dat een financieel dienstverlener als Aangeslotene, die uitsluitend leningen verstrekt via de tussenkomst van intermediairs enig onderzoek dient uit te voeren naar de betrouwbaarheid en de commerciële handelwijze van de tussenpersonen waarmee zij zaken doet. Niet is echter aannemelijk geworden dat Aangeslotene van de aanvang af de tussenpersoon op die grond niet als intermediair had dienen te accepteren dan wel dat de tussenpersoon voor november 2005 op zodanige wijze in het nieuws is gekomen dat Aangeslotene na onderzoek haar samenwerking met de tussenpersoon had dienen te beëindigen. Met Consument is de Commissie van oordeel dat een geldverstrekker een zekere mate van zorg dient te betrachten ten opzichte van Consument. Deze zorgplicht reikt naar het oordeel van de Commissie, gelet op alle feiten en omstandigheden van dit geval, echter niet zover dat extra alertheid van de kant van Aangeslotene geboden 4/5
4.4
4.5 4.6
5.
was. De door Consument voor belegging aangewende kredietsom, ruim € 16.000,-, kent immers geen exorbitante omvang. Het gaat Aangeslotene voorts op voorhand niet aan wat het bestedingsdoel van het krediet van Consument is, nu de betreffende hoofdsom (ook) geen ongebruikelijk hoge omvang kende. Op dit principe zijn uitzonderingen mogelijk, doch van feiten of omstandigheden die daartoe aanleiding geven, is naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval niet gebleken. Tenslotte hecht de Commissie eraan op te merken dat Consument in deze (ook) een eigen verantwoordelijkheid heeft. Hoewel de Commissie zich de teleurstelling bij Consument voor kan stellen, nu het beoogde rendement van de belegging is uitgebleven, kan niet worden gesteld dat de Aangeslotene dienaangaande een verwijt kan worden gemaakt. Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de vordering van Consument niet toewijsbaar moet worden geacht. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven. Beslissing
De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering af. In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.
5/5