RayChart 620 en 630 Gebruikershandleiding
Holland Nautic Apeldoorn bv Nagelpoelweg 16 Postbus 20089 7302 HB Apeldoorn Telefoon (055) 541 21 22 Fax (055) 542 26 96 Document nummer: 81155_2 The Netherlands Datum: 11 mei 1999
i
RayChart 620 en 630 Elektronische kaartsystemen Gebruikershandleiding
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1. HOOGSPANNING De display werkt met hoogspanning. Voor afstelling zijn specialistische kennis en gereedschappen nodig, waarover alleen gekwalificeerde servicetechnici beschikken –onderhoud of afstelling door de gebruiker is niet mogelijk. De gebruiker mag nooit de display demonteren of proberen onderhoud aan de apparatuur te verrichten. 2. NAVIGATIEHULPMIDDEL Dit apparaat is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de navigatie. De nauwkeurigheid kan worden beïnvloed door vele factoren, zoals storingen of gebreken van de apparatuur, omgevingsomstandigheden en onjuiste behandeling of gebruik. De gebruiker is verantwoordelijk voor een normale zorgvuldigheid en juiste beoordeling van navigatie-informatie. Deze apparatuur mag niet worden beschouwd als vervanging voor dergelijke zorgvuldigheid en juiste beoordeling.
RayChart 620 en 630
ii
Producten van RAYTHEON MARINE ELECTRONICS worden ondersteund door een netwerk van geautoriseerde dealers. Voor informatie over Raytheon producten en service kunt u contact opnemen met: EUROPA
Raytheon Marine Limited Anchorage Park Portsmouth Hampshire PO3 5TD England Telefoon: 01705 693611 Fax: 01705 694642
NEDERLAND
Holland Nautic Apeldoorn B.V. Nagelpoelweg 16 Postbus 20089 7302 HB Apeldoorn Telefoon 055 - 541 21 22 Fax 055 - 542 26 96
Website
www.raymarine.com
Copyright © Raytheon Marine Company 1999 De technische en grafische informatie in dit handboek was, naar ons beste weten, correct bij het ter perse gaan. Door het beleid van Raytheon om producten voortdurend te verbeteren en te actualiseren, behouden wij ons het recht voor productspecificaties zonder voorafgaande mededeling te wijzigen. Daardoor kunnen er soms niet te voorkomen verschillen tussen product en handleiding zijn, waarvoor Raytheon zich niet aansprakelijk stelt. Raytheon is een gedeponeerd handelsmerk van Raytheon Company. SeaTalk is een gedeponeerd handelsmerk van Raytheon Marine Europe Limited. RayChart is een handelsmerk van Raytheon Marine Company.
Voorwoord
iii
Voorwoord In deze handleiding beschrijven we de volgende elektronische kaartsystemen: • RayChart 620 monochrome kaartplotter • RayChart 630 kleuren kaartplotter De handleiding bevat zeer belangrijke informatie over de installatie en het gebruik van uw nieuwe apparatuur. Om de beste bedieningsresultaten en prestaties te bereiken, dient u de handleiding daarom zorgvuldig te lezen. De vertegenwoordigers van Raytheon of uw dealer zijn graag bereid om eventuele vragen te beantwoorden.
Indeling van de handleiding De handleiding is ingedeeld in de volgende hoofdstukken: Hoofdstuk 1: overzicht van de mogelijkheden en functies van de kaartplotter. Hoofdstuk 2: beschrijft hoe u met de kaartplotter werkt, inclusief instructies voor het aan zetten, gebruik van bedieningselementen, verlichting instellen en werken met kaart-cartridges. Hier leggen we ook uit hoe u navigatiegegevens weergeeft. Het hoofdstuk bevat bovendien eenvoudige oefeningen. Hoofdstuk 3: instructies voor gebruik van de sneltoetsen om routes op het scherm in te stellen, naar een punt te navigeren en afstanden te meten. Hoofdstuk 4: beschrijft het gebruik van andere basisfuncties, zoals track history markeringen en gebeurtenissen. Tevens leggen we uit hoe u de man overboord (MOB) functie gebruikt. Hoofdstuk 5: geeft informatie over opgeslagen data, zoals waypoints, routes en gebeurtenissen en op welke manier u die kunt bekijken, bewerken en gebruiken. Hoofdstuk 6: bevat instructies voor het aanpassen van de standaardinstellingen van de kaartplotter, zoals gebruikte eenheden, aangesloten apparatuur en alarminstellingen. Tevens beschrijven we hoe u het scherm aan uw voorkeuren kunt aanpassen. Hoofdstuk 7: instructies voor installatie van de kaartplotter. Hoofdstuk 8: informatie over onderhoud en wat u moet doen als zich problemen met de kaartplotter voordoen. Bijlage A: technische gegevens van het systeem. Bijlage B: definitie van door de kaartplotter ontvangen/verzonden NMEA data. Een verklarende woordenlijst (en lijst van afkortingen), trefwoordenregister en garantie-informatie vindt u aan het einde van de handleiding.
iv
RayChart 620 en 630
Hoe gebruikt u deze handleiding De handleiding is zo ingedeeld dat de hoofdstukken over de bediening van de kaartplotter vooraan komen, omdat u die waarschijnlijk het meest gebruikt. Nadat u de kaartplotter hebt ontvangen, leest u hoofdstuk 7 en installeert u de apparatuur. Daarna leest u hoofdstuk 1 en 2 om u vertrouwd te maken met de bedieningselementen van de kaartplotter. U kunt daarna ook hoofdstuk 3, 4 en 5 lezen. Als u de basisprincipes van het gebruik van de kaartplotter kent, leest u hoofdstuk 6. Bepaal hoe u de standaardinstellingen, alarmen en het scherm wilt instellen en volg de instructies voor het instellen op. Als u eenmaal op het water bent, volgt u de instructies in hoofdstuk 3 en 4 op om alle routinetaken uit te voeren. Raadpleeg hoofdstuk 5 voor de meer geavanceerde functies. Als zich problemen met de kaartplotter voordoen, raadpleegt u hoofdstuk 8. Raadpleeg de woordenlijst als u woorden tegenkomt die u niet kent.
Weergave van tekst In deze handleiding zijn de vaste toetsen (met opschrift) vetgedrukt wergegeven, bijv. MENU. De sneltoetsen (zonder opschrift), menu’s en opties zijn in normale hoofdletters weergegeven, bijv. ROUTE. Werkwijzen, die uit één toetsaanslag of een reeks genummerde stappen kunnen bestaan, worden aangeduid door het symbool ➤ in de marge. Woorden die u in de woordenlijst kunt vinden, zijn vetgedrukt weergegeven. Oefeningen zijn cursief weergegeven, zoals deze zin.
Garantie Om u als eigenaar van de kaartplotter te registreren, vult u de garantieregistratiekaart in. Deze vindt u achterin de handleiding. Om van een volledige garantie te profiteren, moet u de kaart volledig invullen en opsturen.
Conformiteit met EMC-normen Alle apparatuur en accessoires van Raytheon zijn ontworpen volgens de hoogste industriële normen voor gebruik in de pleziervaart. Ontwerp en fabricage zijn in overeenstemming met de desbetreffende normen voor elektromagnetische compatibiliteit (EMC). Een goede installatie is echter noodzakelijk om goede prestaties te verzekeren.
Inhoud
v
Inhoud Voorwoord .......................................................................................... iii Indeling van de handleiding ............................................................... iii Hoe gebruikt u deze handleiding ........................................................ iv Weergave van tekst..................................................................... iv Garantie ........................................................................................... iv Conformiteit met EMC-normen ........................................................ iv Hoofdstuk 1: Inleiding ......................................................................... 1 1.1 Overzicht ..................................................................................... 1 Kenmerken ................................................................................. 1 Functies ...................................................................................... 2 Navigatieschermen ...................................................................... 2 1.2 Het kaartscherm ........................................................................... 3 1.3 Bedieningselementen .................................................................. Trackpad en cursor ...................................................................... Vaste toetsen ............................................................................... Sneltoetsen ................................................................................. Basisfuncties van sneltoetsen .................................................. Overige sneltoetsfuncties ........................................................ Pop-up menu’s ............................................................................ Databaselijsten ............................................................................
5 5 6 7 7 8 8 8
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen .............................................................................................. 11 2.1 Inleiding ..................................................................................... 11 2.2 Kaartplotter aan en uit zetten ........................................................11 2.3 Verlichting en contrast instellen ................................................... 13 2.4 Werken met kaart-cartridges ........................................................14 Kaart-cartridge plaatsen .............................................................. 15 Kaart-cartridge uitnemen ............................................................ 15 Kaart weergeven ........................................................................ 16 Informatie over objecten weergeven ............................................ 16 Havengebied ......................................................................... 18 Getijde-informatie ................................................................. 19
vi
RayChart 620 en 630
2.5 Bediening van het kaartscherm ....................................................20 Verschuiven over de kaart ........................................................... 21 Kaartschaal wijzigen .............................................................21 Centrum van de kaart wijzigen ...............................................23 Navigatiedata weergeven ............................................................ 25 Chart (kaart) ............................................................................... 25 Wisselen tussen volledig scherm en vensters ........................... 26 Vensterinstellingen wijzigen ..................................................26 Navigatie ................................................................................... 27 Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen ....................... 29 3.1 Inleiding .....................................................................................29 Veiligheid ............................................................................. 29 3.2 Routes op het scherm samenstellen en gebruiken ..........................30 Nieuw route op het scherm maken ...............................................31 Bestaande route op het scherm bewerken .....................................32 Routegegevens bewerken ........................................................... 33 Route gebruiken ......................................................................... 35 Route volgen, omkeren en stoppen .........................................35 Doorgaan naar volgende etappe van route ............................... 36 Route verwijderen .................................................................36 3.3 Gebruik van de GO TO toets ........................................................37 Naar een bestemmingspunt navigeren .......................................... 37 Waypoint gegevens bewerken ..................................................... 38 GO TO annuleren of wijzigen ..................................................... 38 3.4 Afstanden meten met de RULER toets .........................................39 Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties ....................................................... 41 4.1 Inleiding .....................................................................................41 4.2 Markeringen en events ................................................................ 41 Markering plaatsen en verwijderen .............................................. 42 Event plaatsen en verwijderen ..................................................... 43 4.3 Gebruik van Track History ..........................................................43 Track starten en stoppen .............................................................44 Huidige track verwijderen........................................................... 44 Track instellingen bewerken ....................................................... 44 4.5 Man overboord (MOB) ...............................................................46 4.6 Alarmen en timers ...................................................................... 47
Inhoud
vii
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) ............................................ 49 5.1 Inleiding ..................................................................................... 49 5.2 De waypointlijst .......................................................................... 50 De waypointlijst bekijken ........................................................... 50 Bewerkingen met de waypointlijst ...............................................51 Een waypoint in de lijst opzoeken ...........................................51 Waypoint bewerken of nieuw waypoint toevoegen ................. 52 5.3 De huidige route ......................................................................... 53 Huidige route bekijken ............................................................... 53 Bewerkingen met de huidige route ...............................................54 5.4 De routelijst ................................................................................54 De routelijst bekijken .................................................................. 55 Bewerkingen met de routelijst ..................................................... 56 Gegevens van route .................................................................... 57 Route bewerken of nieuwe route samenstellen ............................. 57 5.5 Waypoint zoeken en weergeven .................................................. 59 5.6 Logboek weergeven en afdrukken ...............................................59 5.7 Scherm afdrukken ...................................................................... 60 Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter ...................................... 61 6.1 Inleiding .................................................................................... 61 6.2 Systeeminstellingen .................................................................... 61 Systeem instellingen wijzigen ..................................................... 62 Het systeem instellen .................................................................. 63 Language (taal) .....................................................................65 Units (eenheden) ...................................................................65 Date & Time (datum en tijd) .................................................. 65 Simulator ..............................................................................65 Help ..................................................................................... 65 Keypress Sound (pieptoon bij toetsaanslag) ............................ 66 Cursor Echo (cursoroverdracht) .............................................66 GPS Input (GPS invoer)......................................................... 66 Serial Output (seriële uitvoer) ................................................ 66 Printer Baud Rate (printer transmissiesnelheid) .......................66 Navigatie instellingen ................................................................. 66 Heading (koers) .................................................................... 68 Magnetic Variation (magnetische variatie) ............................. 68 Position Resolution (resolutie van positie) ..............................68
viii
RayChart 620 en 630
TD Settings menu (TD instellingen) .......................................68 Map Datum en Fix Datum (datum voor kaart/positiebepaling) .69 Position Correction (positiecorrectie) .....................................69 Head Up Response (respons van Head Up) ............................. 69 Instellen van de kaartplotter ........................................................70 Waypoint Name (waypoint naam) .......................................... 71 Waypoint Display (waypoint weergave) ................................. 71 Course Vector (koersvector) ..................................................71 Heading Vector (vaarrichting vector) .....................................71 Wind Vector ......................................................................... 71 Tide Vector (getijdevector) ....................................................72 Dead Reckoning (gegist bestek) .............................................72 Cursor Data Box ...................................................................72 Alarmen en timers instellen ......................................................... 72 Alarmen ............................................................................... 73 Timers ..................................................................................73 Fix Status (status van positiebepaling) .........................................74 GPS initialiseren ...................................................................74 Differentieel baken instellen ..................................................75 C-Card geheugenkaarten ............................................................ 76 6.3 Schermweergave aanpassen ........................................................78 Cartografische details instellen ....................................................78 Oriëntatie van de kaart ................................................................ 80 Vensters instellen .......................................................................81 Kleurinstellingen wijzigen ..........................................................82 Hoofdstuk 7: Installatie ..................................................................... 85 7.1 Inleiding .................................................................................... 85 EMC-richtlijnen voor installatie ..................................................86 7.2 Inhoud van de verpakking ........................................................... 87 7.3 Planning van de installatie ........................................................... 87 Keuze van de plaats .................................................................... 88 Opties voor aansluitingen ............................................................ 89 Kabels leggen ................................................................................... 90 7.4 Kaartplotter monteren .................................................................90 Montage met beugel ...................................................................90 Montage op een paneel ...............................................................90
Inhoud
ix
7.5 Kaartplotter aansluiten ................................................................ 91 POWER (voeding) aansluiting .................................................... 92 Aansluiting van spanningsbron .............................................. 93 NMEA aansluiting ................................................................ 93 Printer aansluiting ................................................................. 93 GPS Sensor aansluiting............................................................... 94 SeaTalk aansluiting .................................................................... 94 7.6 Systeemtest en basisinstelling ..................................................... 95 Systeemtest ................................................................................95 Aan zetten en basisinstelling ....................................................... 95 EMC-controles voordat u op zee gaat varen ................................. 96 Hoofdstuk 8: Onderhoud en problemen oplossen............................ 97 8.1 Normaal onderhoud .................................................................... 97 Kabels en aansluitingen .............................................................. 97 EMC-richtlijnen voor service en veiligheid ..................................97 Verwijdering ........................................................................ 98 8.2 Problemen oplossen.................................................................... 98 Problemen en oplossingen ..........................................................98 Service wereldwijd .....................................................................99 Contact opnemen met Raytheon .................................................. 99 Informatie over producten en services voor pleziervaart ..........99 Technische ondersteuning ..................................................... 99 Reparatie en service............................................................... 99 Accessoires en onderdelen ................................................... 100 Bijlage A: Technische gegevens ....................................................... A-1 Bijlage B: Ontvangen/verzonden NMEA data ................................. B-1 Garantie
x
RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 1: Inleiding
1
1.1 Overzicht De kaartplotter is een modern elektronisch kaartsysteem, dat GPS of dGPS data gebruikt om de navigatie zo eenvoudig en nauwkeurig mogelijk te maken. De kaartplotter geeft kaartinformatie van elektronische kaarten van C-MAP NT® op cartridges (C-cards) en positie-informatie van satellieten weer. Hij kan ook data afkomstig van andere instrumenten in uw systeem weergeven. De kaartplotter is ontworpen met het oog op eenvoudig gebruik, terwijl hij beschikt over krachtige functies voor de verwerking van data en het aanpassen van het systeem aan uw voorkeuren. Dagelijks gebruikte functies zijn beschikbaar met een druk op een knop, waarbij u zelf bepaalt hoeveel hulpinformatie er wordt weergegeven. Het systeem met instructies op het scherm en menu’s, waarin u de gewenste functies en opties selecteert, maakt zelfs complexe taken zoals het bewerken van opgeslagen routes eenvoudig. De monochrome display kan boven- of benedendeks worden geïnstalleerd. De kleuren display moet benedendeks worden geplaatst. De display is uitgerust met verlichting voor gebruik in het donker.
Kenmerken • Grote, waterbestendige display, in monochroom of kleur uitvoering. • Kaartscherm met zoom- en pan-functie; achtergrond wereldkaart en twee sleuven voor C-MAP NT C-Cards met grootschalige cartografie. • Weergave van informatie over kaartobjecten, inclusief haven- en getijdeinformatie. • Weergave van positie van het eigen schip, met naar keuze vaarrichting, koers, getijde, windvectoren en track history. • Opties voor schermweergave van cartografische gegevens en vensters voor navigatiedata, zoals koersafwijkingsindicator (CDI), peilingafwijkingsindicator (BDI) en data van andere instrumenten. • Plotter-stand, waarin de kaartplotter kan worden gebruikt op schaalgrootten waarvoor geen kaart beschikbaar is. • Acht talen. • C-cards kunnen worden gebruikt voor de opslag en overdracht van routes, waypoints, gebeurtenissen en track history. • Als er twee kaartplotters in het systeem geïnstalleerd zijn, kunnen die onafhankelijk van elkaar worden gebruikt, maar de actieve route wordt op beide apparaten weergegeven.
Overzicht
Hoofdstuk 1: Inleiding
2
RayChart 620 en 630
Functies Overzicht
• Snel en eenvoudig routes op het scherm instellen. Beheer van maximaal 20 routes met elk 1000 waypoints. • GOTO functie om direct naar een waypoint te navigeren. • Registratie van gebeurtenissen (events) en markeringen. • Functies voor het bekijken en bewerken van routes, waypoints en gebeurtenissen. • Opties voor het aanpassen van de kaartplotter aan uw eisen en voorkeuren, zoals kaartoriëntatie (north up, course up, of head up), schermvensters en alarmen. • Liniaalfuncie voor het meten van afstanden op een kaart. • Opties voor het centreren van de kaart rond het schip, de cursor of een opgegeven positie en weergave van de huidige positie van het schip en de afgelegde weg. • Rapportage en beheer van alarmen en een reeks timers, o.a. voor aftellen en verstreken tijd. • Logboek • Afdrukken.
Navigatieschermen De kaartplotter is compatibel met de SeaTalk® en NMEA 0183 standaarden. De volledige functionaliteit van de kaartplotter wordt bereikt wanneer hij deel uitmaakt van een geïntegreerd systeem, waarin andere apparatuur via SeaTalk of NMEA 0183 aangesloten is. Data van aangesloten apparatuur, zoals positie, waypoints en routes, wordt op het kaartplotterscherm weergegeven en voor berekeningen gebruikt. Informatie over het aansluiten van andere apparatuur vindt u in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 1: Inleiding
3
De kaartplotter is uitgerust met een kleinschalige wereldkaart. Gedetailleerde kaarten zijn beschikbaar wanneer een cartridge geplaatst is. Op het kaartplotterscherm bevindt zich een cursor databox, waarin normaal gesproken de volgende informatie wordt weergegeven: • De cursorpositie in breedte- en lengtegraad of TD’s, afhankelijk van uw systeem. • De koers over de grond (COG) en snelheid over de grond (SOG) van uw schip. • Een schaalliniaal in de geselecteerde eenheden (bijv. zeemijl (nm)). • De eenheden waarin de dieptegegevens van de kaart worden weergegeven. • De peiling (BRG) en afstand (RNG) van de cursor ten opzichte van de huidige positie van uw schip. De cursor databox wordt ook gebruikt om de positie van het schip en de peiling en afstand naar het actieve waypoint weer te geven wanneer de kaartplotter in de Home-stand werkt (zie par. 2.5). Een voorbeeld van het kaartscherm in standaard configuratie met geïnstalleerde cartridge is in de bovenste afbeelding op de volgende pagina weergegeven. Op het kaartscherm kan nog meer informatie worden weergegeven, afhankelijk van de beschikbare gegevens en de geselecteerde opties, zoals getoond in de onderste afbeelding op de volgende pagina. U kunt bovendien de cursorpositie van andere compatibele displays weergeven (zie hoofdstuk 6). NB: desgewenst kunt u de Setup opties gebruiken om de eenheden waarin de informatie wordt getoond te wijzigen, de cursor databox en sneltoetslabels verbergen en de oriëntatie van de kaart veranderen (zie hoofdstuk 6).
Het kaartscherm
1.2 Het kaartscherm
4
RayChart 620 en 630
Het kaartscherm
Cursor databox Toont huidige cursorpositie als breedte/lengte of TD's
CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
Schaalliniaal, in zeemijl (nm)
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
Kaartgrens Breedte/lengte raster Koersvector van het schip Huidige positie van het schip Cursorpositie, bepaald m.b.v. Trackpad
✣ ROUTE
GO TO
CENTER
Standaard sneltoetslabels Kunnen uit worden gezet. Willekeurige sneltoets indrukken om opnieuw weer te geven.
Object databox
CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
SOG 1.4$
Objects: 1 NAB Tr Racon F1.W.10s27m16M Horn(2).30s
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
Etappe van route
RULER
SPEED
4.3kt
DEPTH
24.0ft
HEADING
200°M
VMG
3.9kt
APP WIND
2.3kt
APP WIND
238°P
✣
Actief waypoint Track history Markering Event (gebeurtenis)
ON COURSE WPT 001 001WPT XTE BRG RNG 0.00$ 201°M 6.398$
Aan te passen venster, toont navigatiegegevens en CDI D3819-2
Hoofdstuk 1: Inleiding
5
Voor de bediening van de kaartplotter worden de toetsen op de display unit gebruikt, gecombineerd met schermfuncties zoals pop-up menu’s. De bedieningselementen zijn: • De trackpad, waarmee een cursor op het scherm omhoog, omlaag, naar links, naar rechts of diagonaal wordt verplaatst. • Acht vaste toetsen (met opschrift). • Vier sneltoetsen (soft keys), waarvan de opschriften op het scherm worden weergegeven. • Pop-up menu’s, verschijnen op het scherm, Hierin kunt u opties selecteren. • Databaselijsten op het scherm, waarin u items kunt bewerken. NB: de cursor is het kruissymbool (+) op het scherm. U verplaatst de cursor met behulp van de Trackpad en gebruikt de cursor om een positie of object op de kaart te selecteren. . De bedieningselementen zijn in de volgende afbeelding weergegeven. Ze zijn uitgerust met verlichting voor gebruik in het donker. Bij veel bedieningselementen verschijnt helptekst. U kunt de helptekst (en sneltoetslabels) desgewenst uit zetten, zie hoofdstuk 6.
Vaste toetsen
Trackpad
Vaste toets
Sneltoetsen
Vaste toetsen D3347_2
Trackpad en cursor De Trackpad heeft verschillende functies: • • • •
de cursor over het kaartscherm verplaatsen een optie in een pop-up menu of databaselijst selecteren een schuifregelaar instellen namen in een databaselijst invoeren.
Bedieningselementen
1.3 Bedieningselementen
6
RayChart 620 en 630
De cursor verschijnt als een kruis (✣) op de kaart en wordt gebruikt om: • een positie op de kaart te selecteren, • een item, bijv. een waypoint, op de kaart selecteren, • het kaartscherm verschuiven. ➤ Probeer het gebruik van de trackpad om de cursor te verplaatsen nu uit. Druk de trackpad kort in om de cursor over kleine afstanden te verplaatsen, of houdt hem ingedrukt om de cursor snel te bewegen. Wanneer u de cursor naar de rand van het scherm verplaatst, verschuift de kaart over het scherm, zodat het gebied waar u naar toe bent gegaan op het scherm zichtbaar blijft. Als u de kaart blijft verschuiven, wordt de kaart met bepaalde intervallen opnieuw getekend. Plaatst u de cursor op een object waarover informatie beschikbaar is, verschijnt er een Object databox boven aan het scherm (zie hoofdstuk 2).
Vaste toetsen
Operating Controls
Bedieningselementen
Druk op één van de delen van de Trackpad om de cursor in die richting te verplaatsen (omhoog, omlaag, links of rechts), of druk twee delen tegelijk om diagonaal te bewegen. De cursor gaat sneller bewegen als u de Trackpad ingedrukt houdt. De huidige cursorpositie wordt in de cursor databox weergegeven.
Deze toetsen hebben een vaste functie. Sommige toetsen kunnen op twee manieren worden gebruikt: • Indrukken: toets kort indrukken en loslaten. Deze methode wordt voor de meeste toetsfuncties gebruikt. • Ingedrukt houden: toets indrukken en ingedrukt houden gedurende de vermelde tijd (bijvoorbeeld 3 seconden), daarna de toets loslaten. Als u een vaste toets indrukt, gebeurt één van de volgende dingen: a) De bijbehorende actie wordt uitgevoerd, bijv. kaartschaal veranderen (RANGE). b) Er verschijnt een pop-up menu met verschillende opties. c) Er verschijnt een reeks sneltoetsen met verdere functies. Bij het indrukken van een toets klinkt een pieptoon ter bevestiging. Als de toetsaanslag niet geldig is voor het huidige scherm of de huidige werkstand, geven drie snelle pieptonen achter elkaar aan dat er geen reactie mogelijk is. Indien nodig kunt u de toetspieptonen uitschakelen via de setup-instellingen (zie hoofdstuk 6). De vaste toetsen zijn weergegeven in de afbeelding op pagina 9.
Hoofdstuk 1: Inleiding
7
De vier toetsen onder het scherm noemen we sneltoetsen, omdat de functie afhankelijk van de bewerking varieert. De sneltoetsen zijn in groepen en subgroepen gerangschikt en maken bediening van de functies mogelijk. De sneltoetslabels worden op het scherm getoond, recht boven de toetsen. De standaard toetslabels worden getoond totdat u op een toets drukt, of een item op het scherm selecteert. Daarna worden de sneltoetsen die bij die bewerking horen weergegeven. NB: wanneer u een instructie krijgt om op een sneltoets te drukken, drukt u op de toets onder de genoemde sneltoetslabel. U kunt instellen of de sneltoetslabels al dan niet worden weergegeven via de systeeminstellingen, zie hoofdstuk 6. Als er geen labels zichtbaar zijn, drukt u op een sneltoets om ze weer te geven. De labels verdwijnen weer als u gedurende 7 seconden geen toets indrukt. Als u een sneltoets indrukt, gebeurt één van de volgende dingen: a) De bijbehorende actie wordt uitgevoerd, bijv. GOTO. b) Er verschijnt een subgroep sneltoetsen met verdere functies. c) Er verschijnt een pop-up menu met verschillende opties. d) De desbetreffende databaselijst wordt weergegeven (route, waypoint of track). Evenals bij vaste toetsen klinkt bij het indrukken van een sneltoets een pieptoon ter bevestiging. Als de toetsaanslag niet geldig is voor het huidige scherm of de huidige werkstand, geven drie snelle pieptonen achter elkaar aan dat er geen reactie mogelijk is.
Basisfuncties van sneltoetsen In de standaard werkstand kunt u met behulp van de sneltoetsen de meest gangbare taken snel uitvoeren. Deze taken worden uitgebreid beschreven in hoofdstuk 3. ROUTE
GO TO
RULER
CENTER D3352_1
Met de sneltoetsen roept u de volgende functies op: ROUTE
Route van waypoints op het scherm instellen en bewerken en daar achtereenvolgens naartoe navigeren
GO TO
Navigeren naar een positie die u met de cursor selecteert
RULER
Afstanden en peilingen op de kaart meten
CENTER
De kaart centreren op de cursor, het schip of een opgegeven positie, of Home stand selecteren
Bedieningselementen
Sneltoetsen
8
RayChart 620 en 630
Bedieningselementen
Als er andere sneltoetsen worden weergegeven, drukt u op de CLEAR toets om de standaard sneltoetsfuncties weer te geven.
Overige sneltoetsfuncties Naast de standaard sneltoetsen geven ook de vaste toetsen MENU, EVENT, MARK, DISPLAY en POWER toegang tot diverse functies; deze functies hebben bijbehorende sneltoetsen, zoals getoond in de afbeelding op pagina 9. Druk op CLEAR om naar de standaard sneltoetsen terug te gaan.
Pop-up menu’s Pop-up menu’s bevatten opties voor instellingen. Gebruik de trackpad om een optie in het menu te selecteren, druk daarna op de juiste toetsen om de optie in te stellen. Een aanwijzing op het scherm geeft aan op welke toets u moet drukken. Indien nodig wordt een invoervenster weergegeven, waarin u de gevraagde informatie invoert.
Databaselijsten De waypoints en routes die u op de kaartplotter creëert, worden in databaselijsten opgeslagen. U kunt deze lijsten bekijken en items die u wilt bewerken selecteren. Wanneer een databaselijst op het scherm staat, wordt een reeks bijbehorende sneltoetsen weergegeven. Gebruik de trackpad om een item in de lijst te selecteren. Druk daarna op de desbetreffende sneltoets om het item te bewerken. U kunt bijvoorbeeld een waypoint of route verwijderen.
EDIT
RULER
WAYPOINT LIST CURRENT ROUTE ROUTE LIST FIND LOG
SET
UP
CENTER
SYSTEM NAVIGATE PLOTTER ALARMS/TIMERS FIX STATUS MEMORY C-CARD
NIGHT VIEW
CONTRAST -
BRIGHTNESS +
BRIGHTNESS +
BRIGHTNESS -
CONTRAST +
ENTER Indrukken om selectie te bevestigen en (indien van toepassing) de huidige sneltoetslabels te verbergen. De geselecteerde taak wordt uitgevoerd, wijzigingen worden geaccepteerd, of een scherm met verdere opties wordt weergegeven.
Sneltoetsen Indrukken om aangegeven functie te selecteren, of door een menulijst te bladeren. Als er geen labels zichtbaar zijn, drukt u op een willekeurige sneltoets om de standaard sneltoetslabels weer te geven. De labels veranderen als u een vaste toets indrukt, zoals boven de toetsen aangegeven.
BRIGHTNESS -
POWER Indrukken om display aan te zetten. Indrukken om verlichtingsregeling weer te geven. Gedurende 3 seconden ingedrukt houden om display uit te zetten.
GOTO
CARTOGRAPHY ORIENTATION WINDOWS COLOURS
ROUTE
SCREEN
TRACKS
NAV
FOR MAIN SCREEN SELECTION
START EDIT DELETE
CHART
DISPLAY
SELECT SYMBOL
DELETE MARK
EXIT
SELECT SYMBOL
DELETE EVENT
EXIT
CLEAR Indrukken om een bewerking of scherm te annuleren en naar het vorige scherm terug te gaan.
MENU Indrukken om de hoofdmenu's weer te geven, met de laatst gebruikte optie geselecteerd. Gebruik de sneltoetsen of trackpad om de gewenste optie te selecteren en druk daarna op ENTER. Druk op CLEAR om te beëindigen.
Trackpad Rand indrukken om de cursor op de kaart of in menu's te verplaatsen.
PLACE EVENT
EVENT Indrukken om Event (gebeurtenis) sneltoetsen weer te geven. Selecteer een Event symbool. Druk op PLACE EVENT om het Event symbool op de positie van het schip te plaatsen. Druk op EXIT om te beëindigen
Bereikschaal van kaart instellen Bovenkant toets indrukken om naar kaart op kleinere schaal uit te zoomen. Onderkant toets indrukken om naar kaart op grotere schaal in te zoomen. Ingedrukt houden om de schaal sneller te veranderen.
PLACE MARK
MOB 2 seconden ingedrukt houden om Man Overboord te activeren/annuleren.
MARK Indrukken om Mark sneltoetsen weer te geven. Selecteer markeringssymbool. Druk op PLACE MARK om markeringssymbool op cursorpositie te plaatsen. Druk op EXIT om te beëindigen.
DISPLAY Indrukken om huidige schermmodus weer te geven. Indrukken om te wisselen tussen schermmodi en sneltoetsen gebruiken om gewenst venster of volledig scherm te selecteren. Na enige tijd verschijnt automatisch weer het normale scherm. Gedurende 5 seconden ingedrukt houden om huidige scherm af te drukken.
D3350-2
Hoofdstuk 1: Inleiding 9
10
RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
11
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen Dit hoofdstuk bevat informatie, instructies en eenvoudige oefeningen om te leren werken met de kaartplotter. U leert de display en de functies van de bedieningselementen kennen voordat u de kaartplotter voor navigatie gaat gebruiken. Tevens wordt uitgelegd hoe u de verlichting instelt, hoe u cartridges gebruikt en op welke manier u het kaartscherm instelt. Meer uitgebreide informatie over de bediening van de kaartplotter vindt u in hoofdstuk 3, 4 en 5.
2.2 Kaartplotter aan en uit zetten ➤ Om de kaartplotter aan te zetten, gaat u als volgt te werk: 1. Druk de rode POWER toets in en laat hem weer los. De toetsenverlichting wordt ingeschakeld en op het scherm wordt de laatst gebruikte positie weergegeven. Hierboven wordt het statusscherm van de kaartplotter weergegeven, met onder andere: -
Software versienummer
-
Database versienummer
-
Kaartnummer en beschrijving van aanwezige kaart-cartridges in de twee cartridge-sleuven. Na 10 seconden verschijnt de volgende waarschuwing:
WAARSCHUWING De kaarten die de Raychart weergeeft, zijn volgens C-MAP correct, maar dienen niet als enige bron van navigatie-informatie te worden gebruikt. De kaartplotter dient uitsluitend te worden gebruikt als hulpmiddel naast officiële kaarten en navigatiemethoden.. NB: u kunt nu indien nodig de display aan zetten en verlichting en contrast instellen, zoals beschreven in par. 2.3. 2. Nadat u de waarschuwing hebt gelezen, drukt u op de sneltoets CONTINUE. Het venster Fix Status, waarin GPS status informatie wordt weergegeven, verschijnt. Het Fix Status venster wordt op de volgende pagina beschreven. 3. Om het Fix Status venster te sluiten en de kaart weer te geven, drukt u op de sneltoets CHART. (U kunt het Fix Status venster later desgewenst opnieuw weergeven, zie hoofdstuk 6.) ➤ Om de kaartplotter uit te zetten, houdt u de POWER toets 3 seconden ingedrukt. Er verschijnt een aftel-timer en als u de toets loslaat voordat de teller nul heeft
Werken met de kaartplotter
2.1 Inleiding
12
RayChart 620 en 630
bereikt, blijft de kaartplotter ingeschakeld. Wanneer de teller nul bereikt, wordt de display leeg gemaakt en gaat de toetsenverlichting uit. Fix Status venster CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E
Kaartplotter aan en uit zetten
COG 208°M
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
02/24/97 10:09:14 U
ACQUIRING
HDOP:
BEACON
1.Ø
SOG:
INITIALIZE
Ø.ØKts
CHART D3838-2
Rechts in het venster worden de posities van de satellieten weergegeven, waarbij elke satelliet een nummer heeft. De staafdiagrammen links tonen de signaalsterkte van elke satelliet die momenteel wordt weergegeven. De kaartplotter gebruikt in eerste instantie de voorspelde satellietposities en de staafdiagrammen blijven leeg totdat de satellieten daadwerkelijk gevonden zijn. De GPS zoekt de sterkste signalen: er zijn er ten minste vier nodig voor een goede positiebepaling. Als de signalen van de momenteel gevonden satellieten niet sterk genoeg zijn, zoekt de GPS naar andere satellieten, die achtereenvolgens worden weergegeven. Als de positiebepaling van een andere bron (bijv. Loran) afkomstig is, wordt op de display “Good Fix” (goede positiebepaling) weergegeven, maar worden de posities van de satellieten mogelijk niet getoond. Als er geen positie bepaald is, verschijnt het bericht “Fix Alarm”. U verbergt dit bericht door op een willekeurige toets te drukken. De kaartplotter laat elke paar seconden een pieptoon horen, om aan te geven dat er geen positiebepaling is, totdat er wel een positiebepaling kan worden gemaakt. U kunt de sneltoetsen INITIALIZE en BEACON gebruiken om de GPS te initialiseren en handmatig een differentieel baken in te stellen. Deze functies worden beschreven in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
13
2.3 Verlichting en contrast instellen
• De 630 kaartplotter met kleuren display heeft 6 standen voor de verlichting en een instelling voor dag/nacht weergave. • De 620 kaartplotter met monochrome display heeft 6 standen voor de verlichting en 40 contrastniveaus. NB: de verlichting van de kleuren display kan gedimd maar niet uitgeschakeld worden. De toetsenverlichting is het helderst wanneer de display-verlichting aan staat. Wanneer de display-verlichting uit is, wordt de toetsenverlichting gedimd, zodat u de toetsen altijd gemakkelijk kunt vinden. ➤ Verlichting en contrast instellen: 1. Druk op de POWER toets (de toets niet ingedrukt houden, anders wordt de kaartplotter uitgeschakeld). De schuifregelaar voor de helderheid van de verlichting verschijnt op de kleuren display; met de sneltoetsen verandert u de instelling van de schuifregelaar en de nacht/dag instelling. Op de monochrome display verschijnen twee schuifregelaars, waarop de huidige instellingen van helderheid en contrast worden weergegeven. Met de sneltoetsen kunt u de schuifregelaars instellen. Kleur BRIGHTNESS
BRIGHTNESS -
BRIGHTNESS +
NIGHT VIEW D4195_1
Monochroom BRIGHTNESS
BRIGHTNESS -
BRIGHTNESS +
CONTRAST
CONTRAST -
CONTRAST + D3820-1
2. Druk op de desbetreffende sneltoets om de verlichting of het contrast op het gewenste niveau te zetten. Helderheid en contrast veranderen terwijl u de schuifregelaars instelt.
Verlichting en contrast instellen
U kunt de display-verlichting en het contrast van de monochrome display instellen.
14
RayChart 620 en 630
Op de kleuren display drukt u op de sneltoets NIGHT VIEW/DAY VIEW om te wisselen tussen de nacht- en dagweergave. 3. Druk op ENTER of CLEAR om de nieuwe instellingen op te slaan en naar het vorige scherm terug te keren. Werken met kaart-cartridges
Als u niets doet, verdwijnen de regelaars na enkele seconden, waarna het vorige scherm op de display wordt weergegeven. De nieuwe instellingen van verlichting en contrast blijven behouden totdat u ze opnieuw instelt of de kaartplotter uit zet. Bij inschakelen staat de verlichting van de monochrome display altijd uit. De laatst gebruikte contrastinstelling blijft echter gehandhaafd. Bij aan zetten van de kleuren display worden de laatste instellingen van verlichting en nacht/dag weergave gebruikt.
2.4 Werken met kaart-cartridges De kaartplotter heeft een ingebouwde wereldkaart. De meeste gebieden worden hierop weergegeven in een schaal van ca. 120 nm per cm en sommige dichtbevolkte gebieden worden zelfs tot 12 nm per cm op het scherm weergegeven.. De kaartplotter geeft voor elk kaartscherm een schaalindicator op het scherm weer. Om de kaartplotter optimaal te gebruiken, hebt u kaarten met gedetailleerde informatie over het gebied waarin u gaat navigeren nodig. Dergelijke kaarten zijn beschikbaar op cartridges met elektronische kaarten van C-MAP NT (CCards). Elke cartridge kan wel 20 kaarten in elektronisch formaat bevatten. Een C-MAP kaart bevat normaal gesproken even veel informatie als op papieren kaarten voor het desbetreffende geografische gebied beschikbaar is en kan details tot ca. 0,02 nm per cm weergeven. U kunt twee cartridges tegelijk in de kaartplotter plaatsen. U kunt de sleuven ook gebruiken voor C-MAP Memory C geheugenkaarten, waarop u data zoals waypoints en routes kunt opslaan en ophalen. NB: u kunt cartridges plaatsen en verwijderen terwijl er een kaart wordt weergegeven. De kaartinformatie wordt weergegeven zodra het scherm opnieuw getekend wordt, bijvoorbeeld wanneer u buiten het huidige gebied verschuift, of de RANGE toets gebruikt om de schaal te wijzigen. Na verwijderen van een cartridge blijft de kaartinformatie behouden totdat het scherm opnieuw wordt getekend. U moet een cartridge niet plaatsen of verwijderen terwijl het scherm opnieuw getekend wordt.
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
15
Kaart-cartridge plaatsen ➤ U plaatst een kaart-cartridge als volgt:
2. Open het cartridgedeksel linksboven aan de voorzijde van de display, door de vergrendeling naar links te drukken en het deksel te openen, zoals in de volgende afbeelding weergegeven. 3. Houd de cartridge vast met de metalen contacten naar links en de tekst “front insertion” naar de sleuf toe. Het C-MAP wijst naar rechts, zoals in de afbeelding getoond. 4. Druk de cartridge rustig in één van de twee sleuven; de cartridge past er maar op één manier in. Druk de cartridge er zo ver mogelijk is en beweeg hem daarna naar links, zodat de bovenkant onder de pennen zit. Laat de cartridge los, waarna hij door de pennen op zijn plaats wordt gehouden. 5. Sluit het deksel zodat het dichtklikt, om te voorkomen dat spatwater in de kaartplotter terecht kan komen. 6. Geef de kaart weer door op de RANGE toets te drukken om de schaal te wijzigen.
D3353_2
Kaart-cartridge uitnemen ➤ Een kaart-cartridge uitnemen: 1. Open het cartridgedeksel linksboven aan de voorkant van de kaartplotter, door de vergrendeling naar links te drukken (zie boven).
Werken met kaart-cartridges
1. Controleer of de cartridge een C-MAP NT C-Card met daarop de benodigde kaart is.
16
RayChart 620 en 630
2. Druk de cartridge die u wilt uitnemen omlaag en duw de bovenkant van de cartridge naar rechts om hem los te maken van de pennen. 3. Trek de cartridge eruit.
Kaart weergeven Werken met kaart-cartridges
De nieuwe kaart wordt op het scherm weergegeven wanneer u de cursor in een gebied beweegt dat door de nieuwe kaart wordt bestreken en inzoomt. De grens van elke kaart die op de huidige cartridge aanwezig is, wordt door een rechthoek aangegeven. (U kunt desgewenst de weergave van kaartgrenzen uitschakelen via de kaartplotter setup, zie hoofdstuk 6). ➤ Om in te zoomen, gaat u als volgt te werk: 1. Plaats de cursor met de trackpad in één van de kaartrechthoeken en druk het onderste deel van de RANGE toets in. Het gebied wordt groter weergegeven, zodat u meer details ziet. Hoe kleiner de kaartrechthoek op het scherm, des te meer details worden getoond wanneer u inzoomt. NB: u kunt niet verder uitzoomen dan tot de wereldkaart en, tenzij u de plotterstand hebt geactiveerd, kunt u niet verder inzoomen dan tot de meest gedetailleerde kaart.
Informatie over objecten weergeven Kaart-cartridges bevatten een reeks objecten waarover informatie wordt weergegeven, zoals lichtbakens en boeien. Tevens is informatie over de kaart zelf beschikbaar en, als de kaart haven- en getijde-informatie bevat, kan die eveneens worden weergegeven. Gebruik de cursor om een object aan te wijzen en gedetailleerde informatie weer te geven. Tevens is positie-informatie beschikbaar voor waypoints en gebeurtenissen die met behulp van de kaartplotterfuncties toegevoegd zijn. ➤ Informatie over een kaartobject weergeven: 1. Plaats de cursor op het symbool waarover u informatie wenst. Boven in het scherm verschijnt een Object databox, zoals boven in het volgende voorbeeld weergegeven. Als de cursor zich op meer dan één object bevindt waarover informatie beschikbaar is, wordt het aantal objecten en een lijst met beschrijvingen weergegeven . 2. Om meer details te bekijken, drukt u op ENTER. De sneltoetsen EXPAND, ALLINFO en NEAREST worden weergegeven. 3. Uitgebreide informatie over object(en) weergeven:
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
17
a. Druk op de sneltoets EXPAND. De objecten en eventuele sub-objecten worden in een lijst in een venster midden op het scherm weergegeven.
c. Druk op ENTER. De beschikbare informatie wordt weergegeven. Als er meer dan één pagina met informatie over het object is, gaat u naar die pagina met de PAGE DN sneltoets. U gaat terug naar het begin met de sneltoets BACK. d. Druk op CLEAR om naar de uitgebreide lijst terug te gaan en selecteer desgewenst een ander object. e. Druk op CLEAR om de informatie te verbergen en naar het scherm met de sneltoetsen EXPAND en ALLINFO terug te keren. CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
Objects: 1 NAB Tr Racon F1.W.1Øs27m16M Horn(2).30s
Objects: Lighthouse Tower Light Radar transponder beacon Fog signal Depth area Source of data
D3822-2
4. Alle informatie die op deze plaats beschikbaar is weergeven: a. Druk op de sneltoets ALLINFO. De informatie wordt op dezelfde manier weergegeven als de uitgebreide gegevens, maar bevat tevens extra informatie zoals het dieptegebied en de bron van de gegevens. b. Druk op CLEAR om de informatie te verbergen en terug te keren naar het scherm met de sneltoetsen EXPAND en ALLINFO. 5. Informatie over de dichtstbijzijnde havens oproepen: a.
Druk op de sneltoets NEAREST. De symbolen voor havenvoorzieningen worden weergegeven.
b.
Gebruik de trackpad om de voorziening te selecteren waarover u informatie wenst weer te geven en druk op ENTER.
Werken met kaart-cartridges
b. Gebruik de trackpad om door de lijst te gaan en selecteer het gewenste object of sub-object.
18
RayChart 620 en 630
c.
De dichtstbijzijnde havens met die voorziening worden getoond, met afstand en peiling naar de haven. Als u een haven selecteert en op ENTER drukt, beweegt de cursor naar die haven (kaart wordt opnieuw getekend) en worden de gegevens van die voorziening weergegeven.
Werken met kaart-cartridges
NB: de afstand en peiling naar een haven zijn een directe meting en derhalve niet noodzakelijk een veilige route naar die voorziening. d.
Druk op CLEAR, waarna de symbolen voor de voorzieningen van de geselecteerde haven zoals hieronder beschreven worden weergegeven.
6. Druk op CLEAR om naar het eerste scherm met sneltoetsen terug te keren.
Havengebied Op grote kaartschalen wordt informatie over een havengebied aangeduid met het symbool . Indien beschikbaar kunnen de gegevens van elke voorziening worden weergegeven. In sommige gebieden zijn op de kaart symbolen voor individuele voorzieningen weergegeven. Deze voorzieningen en de bijbehorende symbolen worden hierna beschreven. ➤ Informatie over een havenvoorziening weergeven: 1. Plaats de cursor op het havensymbool voorzieningen verschijnen.
. De symbolen voor de
2. Druk op ENTER om de sneltoetsen EXPAND, ALL INFO en NEAREST op te roepen. 3. Druk op EXPAND of ALL INFO om de havenvoorzieningen in het venster met objectinformatie weer te geven. 4. Gebruik de trackpad om de gewenste voorziening te selecteren en druk op ENTER. De gegevens van de voorziening worden getoond. 5. Druk driemaal op CLEAR om naar het oorspronkelijke scherm met sneltoetsen terug te keren.
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
19
Werken met kaart-cartridges
Bediening van het kaartscherm
Getijde-informatie Het symbool geeft aan dat er informatie over getijdehoogten beschikbaar is voor die positie op de kaart. De Raychart geeft een tijdgrafiek weer met voorspelde maximum en minimum getijdehoogten voor de geselecteerde dag. Zonsopgang en -ondergang alsmede getijde-informatie voor de geselecteerde dag worden ook in digitale vorm weergegeven. De tijd wordt weergegeven voor de geselecteerde tijdzone. NB: de voorspelde getijdehoogten gelden voor normale weersomstandigheden. Slecht weer kan de tijden en waterstanden beïnvloeden. ➤ Informatie over getijden weergeven: 1. Plaats de cursor op het getijdesymbool . De databox voor getijden en de sneltoetsen EXPAND, ALL INFO en NEAREST verschijnen. 2. Druk op EXPAND. De informatie wordt zoals in de volgende afbeelding getoond weergegeven.
20
RayChart 620 en 630
Bediening van het kaartscherm
Bediening van het kaartscherm D4196_1
De tijd en stroming worden weergegeven door verticale en horizontale stippellijnen in de grafiek. Gebruik de trackpad om de lijnen te verplaatsen; verplaats de verticale lijn om de tijd te selecteren waarvoor u het getij wilt weergeven. Gebruik de sneltoetsen en trackpad om de gewenste datum voor de getijdeinformatie te veranderen. ➤ Om een tijd te selecteren, drukt u op de linker- of rechterkant van de trackpad om de cursor naar de gewenste tijd te verplaatsen. ➤ Om de dag te wijzigen, drukt u op PREV. DAY, TODAY of NEXT DAY (resp. vorige / volgende dag, vandaag). U kunt ook op SET DATE drukken. Om de datum te wijzigen, verplaatst u de cursor met de trackpad naar links of rechts om het cijfer te selecteren en omhoog of omlaag om het cijfer hoger of lager te maken. De grafiek en getijde-informatie worden dienovereenkomstig bijgewerkt.
2.5 Bediening van het kaartscherm U bedient het kaartscherm met de cursor en de bedieningstoetsen. U begint elke handeling vanaf het hoofdscherm, dat wil zeggen: het scherm waarin de standaard sneltoetsen worden weergegeven. Nadat u een handeling met de sneltoetsen uitgevoerd hebt, drukt u op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren. Soms moet u meermaals op CLEAR drukken om terug te gaan door de verschillende niveaus van sneltoetsen. NB: als u het systeem zo hebt ingesteld dat de standaard sneltoetsen niet altijd worden weergegeven, drukt u op een willekeurige sneltoets om de labels weer te geven.
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
21
Ofschoon u het gehele scherm met de kaart kunt vullen, kunt u ook navigatiedata in één of twee vensters weergeven, waarbij de kaart op de rest van het scherm wordt getoond. U bedient de vensters met navigatiedata met behulp van de DISPLAY toets. Bediening van het kaartscherm
• De kaart over het scherm verschuiven, het middelpunt van de kaart verplaatsen en de kaartschaal veranderen. • Navigatiegegevens weergeven. NB: de oriëntatie van de kaart (North Up, Course Up of Head Up) is afhankelijk van de keuze die u hebt gemaakt bij de instelling van de kaartplotter, zie hoofdstuk 6. De bedieningselementen voor het kaartscherm zijn in de afbeelding op pagina 9 weergegeven.
Verschuiven over de kaart
Bediening van het Chart
Normaal gesproken gebruikt u de kaartplotter zo dat de huidige positie van uw schip op de kaart wordt weergegeven. In de standaard North-Up oriëntatie werkt de display in de werkstand True Motion (ware beweging), waarin het schip zich over het scherm verplaatst. U moet de kaart verschuiven als uw schip uit het momenteel getoonde gebied beweegt, of als u waypoints in een ander gebied wilt bekijken of creëren. U kunt de kaart op drie manieren verschuiven: • Gebruik de trackpad om de cursor naar de rand van de kaart te bewegen, waarbij de kaart verschuift (zie par. 1.3). Deze methode is handig als het gebied dat u wilt bekijken net buiten het scherm ligt. • Gebruik de RANGE toets om naar een kleinere kaartschaal uit te zoomen, verplaats de cursor naar het midden van het gewenste gebied en zoom daarna in op het nieuwe gebied. Deze methode is handig als het gebied dat u wilt bekijken op grote afstand ligt. • Gebruik de CENTER sneltoets om de kaart op een bepaalde positie te centreren: positie van het schip, cursorpositie of een gespecificeerde positie. • Centreer de kaart automatisch opnieuw met de optie HOME. NB: als u één of twee datavensters op het scherm hebt staan, beschouwt de kaartplotter de beginrand van het datavenster als de rand van de kaart.
Kaartschaal wijzigen Met de RANGE toets kunt u de schaal van de kaart wijzigen, zodat een kleiner of groter gebied op het scherm wordt weergegeven. U kunt de plotterstand gebruiken om in te zoomen op een nog kleiner gebied, ook als er voor die schaal
Bediening van het kaartscherm
In deze paragraaf beschrijven we het volgende:
22
RayChart 620 en 630
geen kaart beschikbaar is. In hoofdstuk 6 wordt beschreven hoe u de plotterstand aan en uit zet. U kunt de kaartschaal voor twee doeleinden wijzigen:
Bediening van het kaartscherm
• Om een ander deel van de kaart op het scherm weer te geven, door eerst naar een kaart met een kleinere schaal uit te zoomen en vervolgens op een ander gebied in te zoomen. Kleinschalige kaarten bieden het meeste overzicht, echter zonder de gedetailleerdheid die u nodig hebt om veilig te navigeren. Hoeveel details zichtbaar zijn, is afhankelijk van de gedetailleerdheid van de kaart en hoe u de cartografische details hebt ingesteld bij het instellen van de kaartplotter (setup, zie hoofdstuk 6). ➤ Inzoomen op een kaart met grotere schaal: 1. Gebruik de trackpad om de cursor in het gebied te plaatsen dat u in meer detail wilt bekijken. 2. Druk op het onderste deel van de RANGE toets. Het deel van de kaart rond de cursor wordt vergroot, zodat het scherm wordt gevuld met een grootschaliger kaart waarop meer details te zien zijn. De cursor bevindt zich nu in het midden van het scherm. De bereikschaal linksboven in het scherm wordt bijgewerkt. NB: als u de RANGE toets ingedrukt houdt, verandert de bereikschaalindicator snel, zonder dat de kaart opnieuw wordt getekend. Laat de toets los wanneer de gewenste bereikschaal wordt weergegeven, waarna de kaart opnieuw wordt getekend. 3. Als u de kaart nog groter kunt weergeven met de huidige kaart-cartridge, kunt u met de onderkant van de RANGE toets nogmaals inzoomen en desgewenst eerst de cursor verplaatsen. Een deel dat in meer detail kan worden weergegeven, wordt aangegeven door een kaartgrens 4. Als er niet meer details kunnen worden weergegeven wanneer u op het onderste deel van de RANGE toets drukt, is het effect afhankelijk van of u Plotter Mode aan of uit hebt gezet: -
als de plotterstand UIT staat, klinken er drie pieptonen en blijft de schaal van de kaart onveranderd.
-
als de plotterstand AAN staat, wordt de bereikschaal vergroot en worden op het scherm rasterlijnen zonder cartografie weergegeven. De letter “P” verschijnt achter de schaalliniaal, om aan te geven dat de kaartplotter in plotterstand werkt.
Bediening van het kaartscherm
• Om meer details te zien (van een kleiner gebied), of een groter gebied (minder gedetailleerd) op het scherm weer te geven
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
23
Bediening van het kaartscherm
➤ Om naar een kaart met kleinere schaal uit te zoomen, drukt u het gewenste aantal keren op de bovenkant van de RANGE toets. Als er geen kleinere schaal beschikbaar is, geeft de kaartplotter drie pieptonen weer wanneer u op het bovenste deel van de RANGE toets drukt.
Centrum van de kaart wijzigen U kunt een geselecteerd punt naar het midden van het scherm verplaatsen met behulp van de sneltoets CENTER. Dit punt kan de positie van uw schip, de cursorpositie of een opgegeven positie zijn. U kunt ook de Home-stand selecteren. Hiermee wordt het schip gecentreerd, de cursor op de huidige positie geplaatst en in de cursor databox informatie over de huidige positie van uw schip weergegeven. De kaart wordt zo verschoven dat het schip op het scherm zichtbaar blijft. NB: bij wijziging van de kaartschaal wordt de kaart altijd rond de cursor gecentreerd. Kaart centreren
➤ De kaart centreren met behulp van de CENTER opties: 1. Vanuit het hoofdscherm met sneltoetsen drukt u op de sneltoets CENTER. De volgende sneltoetsen verschijnen: CENTER BOAT
CENTER CURSOR
REMOTE CENTER
HOME D3351_1
2. Druk op de sneltoets voor de gewenste centreeroptie (of CLEAR om naar het hoofdscherm terug te gaan): -
CENTER BOAT verschuift de kaart zo dat de positie van uw schip in het midden van de kaart is en verplaatst de cursor zodat die op het schip staat
-
CENTER CURSOR verschuift de kaart zo dat het punt dat u met de cursor hebt geselecteerd in het midden van de kaart komt te staan
-
REMOTE CENTER geeft een invoervenster weer, waarin u de positie voor het nieuwe centrum kunt invoeren
-
HOME verschuift de kaart zo dat de positie van uw schip in het midden van het scherm komt en activeert de Home-stand (zie verderop)
3. Als u op REMOTE CENTER hebt gedrukt, wordt in het invoervenster de huidige cursorpositie getoond, in lengte en breedte of TD’s, afhankelijk van uw systeem.
Bediening van het kaartscherm
De kaartdetails verschijnen weer als u teruggaat naar een kaartschaal waarvoor wel cartografie beschikbaar is.
24
RayChart 620 en 630
REMOTE CENTER LAT:
39°21.11 N
LON:
009°52.55 E
Bediening van het kaartscherm
CLEAR SELECT
SCROLL DIGITS
CANCEL
ENTER ACCEPT SELECTION D3821-1
Wijzig de waarden in die voor het midden van het scherm als volgt: a. Verplaats de cursor naar het eerste cijfer dat u wilt wijzigen met de linker- of rechterkant van de trackpad. Wanneer u vanaf de breedtegraad naar rechts beweegt, verplaatst u de cursor naar het eerste cijfer van de lengtegraad. b. Verhoog of verlaag de waarde met de boven- of onderkant van de trackpad. c. Herhaal stap a en b totdat alle cijfers op de gewenste waarde ingesteld zijn. d. Druk op ENTER om de positie in te stellen, of CLEAR om te annuleren en naar het hoofdscherm terug te gaan. 4. Op de display wordt opnieuw het scherm met de CENTER sneltoetsen weergegeven, met de nieuwe kaartpositie. Druk op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren. Gebruik van de Home-stand
Wanneer u de optie HOME kiest, centreert de kaartplotter de kaart rond het schip en wordt de Home-stand geactiveerd. In deze werkstand: • wordt de cursor niet weergegeven, maar is deze vast verbonden aan de positie van het schip. • wordt in de cursor databox de huidige positie van uw schip getoond; als u naar een waypoint navigeert, worden tevens de naam, peiling en afstand van dat waypoint weergegeven. • in Head Up of Course Up oriëntatie (zie hoofdstuk 6) schakelt de display naar Relative Motion (relatieve beweging), waarin de kaart zo beweegt dat het schip in het midden van het scherm blijft. • in North Up oriëntatie beweegt de kaart zo dat het schip op het scherm zichtbaar blijft. ➤ Om naar de standaard cursor en beweging terug te gaan, drukt u op de trackpad. De cursor verschijnt weer en in de cursor databox worden de positiegegevens van de cursor getoond.
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
25
Navigatiedata weergeven
Deze informatie wordt normaliter in één of twee vensters getoond, terwijl de kaart de rest van het scherm vult. Er zijn drie opties voor de weergave van navigatiedata: • Kaart in volledig scherm weergegeven, zonder extra informatie. • Kaart met vooraf bepaalde navigatiegegevens in één of twee vensters weergegeven. • Kaart met navigatiekader, waarin indicators voor peilingsafwijking (BDI, Bearing Deviation Indicator) of koersafwijking (CDI, Course Deviation Indicator) worden weergegeven. De vensters met navigatiedata worden ingesteld met behulp van de DISPLAY toets. Wanneer u de DISPLAY toets indrukt, verschijnt de volgende aanwijzing, waarbij de laatstgebruikte optie geselecteerd is: DISPLAY
CHART
FOR MAIN SCREEN SELECTION NAV D3839-1
Druk op DISPLAY om tussen de twee instellingen te wisselen: CHART
Weergave van de laatstgebruikte optie – kaart op volledig scherm, of kaart met venster. Met behulp van de sneltoetsen selecteert u kaart op volledig scherm (FULL), of een kaart met de huidige vensterconfiguratie (WINDOW). Als u vensters geselecteerd hebt, kunt u de configuratie van de vensters wijzigen.
NAV
Geeft de kaart weer en toont de laatstgebruikte navigatie-indicator rechtsonder in het scherm. Gebruik de sneltoetsen om de BDI of CDI weer te geven.
De sneltoetslabels verdwijnen na 7 seconden als u geen keuze maakt. De weergave-opties worden in de volgende paragrafen uitgebreider behandeld.
Chart (kaart) Met de CHART sneltoetsen selecteren u weergave van de kaart op het volledige scherm of een kaart met datavenster(s). Wanneer u op de DISPLAY toets drukt om de optie CHART te selecteren, wordt de laatstgebruikte configuratie weergegeven.
Bediening van het kaartscherm
U kunt de kaartplotter zo gebruiken dat de kaart het volledige scherm beslaat, maar u hebt ook de mogelijkheid een reeks navigatiegegevens op het scherm weer te geven.
26
RayChart 620 en 630
FULL
WINDOW
WINDOW SET UP D4203_1
Bediening van het kaartscherm
Er zijn tien navigatievensters voor weergave op het scherm beschikbaar. Zes daarvan zijn in de fabriek ingesteld. De andere vier kunt u via Setup volgens uw eigen voorkeuren aanpassen, zie par. 6.3. U kunt één of twee datavensters weergeven en de positie op het scherm bepalen. De ‘Windows’ sneltoetsen verdwijnen na 7 seconden als u geen keuze maakt.
Wisselen tussen volledig scherm en vensters ➤ U kunt met behulp van de sneltoetsen als volgt wisselen tussen volledig scherm en vensters: FULL
Datavensters worden verborgen.
WINDOW
Weergave van de kaart plus navigatiedata in de huidige standaard vensterconfiguratie.
Druk op CLEAR om naar het hoofdscherm met sneltoetsen terug te gaan.
Vensterinstellingen wijzigen Via de sneltoets WINDOW SET UP kunt u de vensterconfiguratie aanpassen. U hebt daarbij de volgende keuzemogelijkheden: • het aantal vensters (1 of 2) • de positie van de vensters op het scherm • de inhoud van de vensters, die u selecteert in een lijst met vooraf ingestelde en aan te passen vensters. Opmerkingen: 1. Het is aan te bevelen de vensters aan te passen, zoals beschreven in par. 6.3, voordat u een aangepast venster voor weergave selecteert. 2. Als de helpfunctie op niveau 1 (fabrieksinstelling) wordt gezet, worden de vensters boven in het scherm geplaatst, zodat ze de sneltoetsen niet overlappen. Dit betekent dat u niet twee vensters onder elkaar kunt selecteren; als u dat wenst, moet u de helpfunctie op niveau 0 zetten, zie hoofdstuk 6. ➤ De vensterconfiguratie aanpassen: 1. Druk op DISPLAY om de Chart sneltoetsen op te roepen (zie boven). 2. Als er nog geen venster wordt getoond, drukt u op de sneltoets WINDOW. 3. Druk op de sneltoets WINDOW SET UP om de keuzetoetsen en huidige instellingen weer te geven, zoals in het volgende voorbeeld getoond.
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
FOR MAIN SCREEN SELECTION
CHART
NAV
Bediening van het kaartscherm
DISPLAY
27
NOT TRACKING
SELECT LEFT WINDOW DEF. WINDOW 01 D3833-1
4. Gebruik de twee linker sneltoetsen om het aantal en de positie van de vensters te selecteren. U hebt de keuze uit: -
één venster linksonder in het kaartscherm
-
één venster rechtsonder in het kaartscherm
-
twee vensters boven elkaar, die een kolom over de volle hoogte rechts van het kaartscherm vullen
De schermweergave verandert zodra u de verschillende opties selecteert. 5. Gebruik de sneltoets SELECT LEFT/BOTTOM WINDOW (selecteer venster links/onder) of SELECT RIGHT/TOP WINDOW (selecteer venster rechts/boven) om door de beschikbare reeks data voor het venster te bladeren. Telkens wanneer u op SELECT WINDOW drukt, wordt de volgende beschikbare dataset in het huidige venster weergegeven. Deze sets bevatten de zes standaard vensters die bij de kaartplotter worden geleverd, plus de vier vensters die u naar eigen voorkeur kunt aanpassen via de scherminstellingen (zie hoofdstuk 6). 6. Nadat u de gewenste keuzen hebt gemaakt, drukt u op ENTER om naar het hoofdscherm terug te keren. U kunt ook op CLEAR drukken om uw keuzen te annuleren en de bestaande configuratie te behouden. 7. Druk op ENTER of wacht 7 seconden om naar het hoofdscherm terug te keren.
Navigatie Via de sneltoetsen van het NAVigatie scherm kunt u een kaartscherm met één van de volgende indicators selecteren: • CDI, de koersafwijkingsindicator, toont de koersafwijking als de afstand waarop uw schip zich momenteel verwijderd van de huidige koers bevindt • BDI, de peilingafwijkingsindicator, toont de koersafwijking als het verschil tussen de koers van uw schip en de peiling naar het waypoint.
28
RayChart 620 en 630
Wanneer u op de DISPLAY toets drukt om de NAV optie te selecteren, wordt de indicator (CDI of BDI) die u het laatst gebruikt hebt weergegeven. De sneltoetsen verdwijnen na 7 seconden als u geen keuze maakt.
Bediening van het kaartscherm
De CDI of BDI data wordt weergegeven in een venster rechtsonder in het scherm, inclusief stuurinformatie, zoals in onderstaande voorbeelden getoond: CDI (Course Deviation Indicator, koersafwijkingsindicator) Waypoint symbool, vast tot binnen 3 nm, beweegt daarna omlaag over het scherm Verschuivende afstandslijnen met interval van 1 nm Schipsymbool STEER LEFT WPT 001 001WPT XTE BRG RNG 0.11 200°M 5.948
Op-koers indicator of indicator voor te sturen richting Eerste pijl - XTE meer dan 0,01 nm Tweede pijl - XTE meer dan 0,05 nm Waypoint volgnummer en naam, met koersafwijking (XTE), peiling en afstand naar waypoint
BDI (Bearing Deviation Indicator, peilingafwijkingsindicator) Kompas Afstand, bijgewerkt terwijl het schip zich verplaatst Waypoint symbool, verplaatst zich naarmate afstand en peiling naar waypoint veranderen
STEER LEFT WPT 001 001WPT XTE BRG RNG 0.11 200°M 5.948
Op-koers indicator of indicator voor te sturen richting Waypoint volgnummer en naam Koersafwijking (XTE), peiling en afstand naar waypoint D3834-1
Als er geen actief waypoint is, wordt het bericht NO ACTIVE WAYPOINT in het venster weergegeven.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen
29
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk leggen we uit hoe u een aantal basishandelingen met behulp van de trackpad en de sneltoetsen uitvoert. De standaard sneltoetsen van het hoofdscherm zijn hieronder weergegeven. GO TO
RULER
CENTER D3352_1
NB: als u het systeem zo hebt ingesteld dat de sneltoetsen niet altijd worden weergegeven (helpniveau 0), drukt u op een willekeurige sneltoets om de labels zichtbaar te maken. In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen: • routes op het scherm samenstellen en gebruiken • met behulp van de GO TO toets naar een geselecteerd punt navigeren • afstanden meten met behulp van de RULER toets. Andere basisfuncties, zoals track history (afgelegde weg) en het plaatsen van markeringen en gebeurtenissen (events), beschrijven we in hoofdstuk 4. Meer geavanceerde bedieningsfuncties, waarbij opgeslagen lijsten worden gebruikt, beschrijven we in hoofdstuk 5. Daarin behandelen we onder andere het opvragen van opgeslagen routes en het creëren van nieuwe routes met behulp van opgeslagen waypoints.
Veiligheid Met behulp van de kaartplotter kunt u heel eenvoudig een waypoint markeren en er naartoe navigeren. U moet echter altijd eerst controleren of de route ook veilig is. Als u de kaartplotter in combinatie met een SeaTalk stuurautomaat gebruikt, vraagt de stuurautomaat om bevestiging voordat hij het schip naar het waypoint stuurt. Als u een route met behulp van een kleinschalige kaart hebt ingevoerd, moet u op een grotere schaal inzoomen om op gevaren zoals ondiepe plaatsen te controleren, die op een kaart met kleinere schaal mogelijk niet worden weergegeven.
Werken met sneltoetsen
ROUTE
30
RayChart 620 en 630
3.2 Routes op het scherm samenstellen en gebruiken Met behulp van de sneltoets ROUTE kunt u snel en eenvoudig een route samenstellen (of selecteren) en gebruiken. NB: u kunt routes ook creëren, bewerken en bedienen via de opties van het EDIT menu, zoals beschreven in hoofdstuk 5. De kaartplotter kan maximaal 20 routes in de routelijst opslaan. Als u een nieuwe route wilt creëren, selecteert u een lege positie in de lijst, of u selecteert een bestaande route en bewerkt die. U kunt routes ook verwijderen. Wilt u meer dan 20 routes bewaren, dan kunt u die op een geheugenkaart opslaan (zie hoofdstuk 6). Routes samenstellen en gebruiken
NB: als uw systeem met twee kaartplotters uitgerust is, wordt de huidige route (actief of geselecteerd) of GO TO van de ene kaartplotter weergegeven als Route 0 op de andere kaartplotter. Daarom wordt geadviseerd Route 0 niet te gebruiken wanneer u een route creëert. Wanneer u op de sneltoets ROUTE drukt, verschijnt er een dergelijk menu: RTE 1 MAKE / EDIT ERASE FOLLOW REVERSE NEXT LEG
SELECT ROUTE 01 D3826-1
NB: het laatstgebruikte routenummer wordt standaard geselecteerd weergegeven. De beschikbare menuopties zijn afhankelijk van de inhoud van de geselecteerde route: als de route leeg is, wordt alleen de optie Make/Edit (maken/bewerken) getoond; als de geselecteerde route Route 0 is en dit de actieve route van een andere kaartplotter is, worden de opties ERASE en REVERSE niet weergegeven. De menuopties zijn als volgt: MAKE / EDIT
Wordt gebruikt om een nieuwe route samen te stellen met behulp van de cursor. U kunt deze optie ook gebruiken om een bestaande route te bewerken, door waypoints toe te voegen en te verwijderen en om route-informatie zoals waypoint namen en symbolen te bewerken.
ERASE
Bestaande route uit het geheugen verwijderen. Hiermee verwijdert u de route, maar niet de waypoints waaruit hij is samengesteld.
FOLLOW
Beginnen met navigeren naar het eerste waypoint in de route.
of OFF
Stoppen met route volgen. Deze sneltoets wordt weergegeven in plaats van FOLLOW als er al een route actief is.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen
31
REVERSE
Wordt gebruikt om de volgorde van de waypoints in de route om te keren.
NEXT LEG
Doorgaan naar de volgende etappe (leg) van de route.
Nieuw route op het scherm maken ➤ Een nieuwe route maken met behulp van de sneltoets ROUTE: 1. Plaats de cursor in het gebied waarin u de route wilt maken en selecteer een geschikte kaartschaal.
NB: als de geselecteerde positie in de routelijst een route bevat (de volledige lijst ROUTE opties wordt weergegeven), kunt u ERASE selecteren om de route te verwijderen (zie pagina 30), of waypoints aan de bestaande route toevoegen. 3. Indien nodig drukt u op de sneltoets SELECT om een lege positie in de lijst te selecteren. 4. Druk op ENTER om de geselecteerde Make/Edit optie te kiezen. De sneltoetslabels veranderen, zoals in de volgende afbeelding getoond. 5. Gebruik de trackpad om de cursor te verplaatsen naar de positie op de kaart waar u het eerste waypoint wenst te plaatsen. NB: u kunt de cursor desgewenst op een bestaand waypoint plaatsen. Dit waypoint wordt in de route opgenomen en er wordt geen nieuw waypoint aangemaakt. 6. Druk op de sneltoets PLACE WPT. Het waypoint verschijnt op de huidige cursorpositie op het scherm, met het waypoint nummer dat door de kaartplotter toegewezen is. Bij het eerste waypoint van een nieuwe route wordt een cirkel om het waypoint symbool weergegeven, wat aangeeft dat dit het actieve waypoint zal zijn als de route actief wordt gemaakt. De cursor databox en object databox worden bijgewerkt en tonen het nummer en de positie van het waypoint, zoals in het volgende voorbeeld weergegeven. 7. Verplaats de cursor naar de volgende waypoint positie. Een stippellijn verbindt de cursor met het vorige waypoint. 8. Druk nogmaals op PLACE WPT. Het waypoint wordt geplaatst en de stippellijn verandert in een doorgetrokken lijn. NB: als u een fout maakt, kunt u een onjuist geplaatst waypoint verwijderen, of een extra waypoint invoegen, zoals hierna beschreven. 9. Herhaal stap 7 en 8 totdat u alle waypoints geplaatst hebt. U kunt maximaal 50 waypoints in een route opnemen.
Routes samenstellen en gebruiken
2. Druk op de sneltoets ROUTE om het Route menu en de huidige route weer te geven.
32
RayChart 620 en 630
CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
003WPT 50°43.06 N 000°59.39 W
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
✣
Routes samenstellen en gebruiken PLACE WPT
DELETE WPT
ADD WPT
EDIT D3827-2
10. Nadat u alle waypoints hebt ingevoerd, drukt u op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren. Uw route wordt op het scherm weergegeven, maar is niet actief. ➤ Om waypoints aan een route toe te voegen met behulp van een extern apparaat, zoals de NavPlotter 100, gebruikt u de optie MAKE /EDIT zoals hierboven beschreven. U kunt dan waypoints toevoegen met behulp van de cursor en de toets PLACE WPT of het externe apparaat. Wanneer een extern waypoint ontvangen wordt, wordt de cursor daarop geplaatst en de kaart rond dat waypoint gecentreerd.
Bestaande route op het scherm bewerken U kunt de huidige route bewerken, ook als die actief is. Dat doet u in hetzelfde scherm als voor het invoeren van een nieuwe route op het scherm. ➤ Waypoints aan het einde van een bestaande route toevoegen: 1. Druk op de sneltoets ROUTE om het Route menu en de huidige route weer te geven. 2. Selecteer met de trackpad, of druk op de sneltoets ROUTE, om de optie MAKE/EDIT te selecteren en druk op ENTER. De cursor wordt d.m.v. een stippellijn met het laatst geplaatste waypoint verbonden. Daarna kunt u waypoints aan de route toevoegen op dezelfde manier als bij een nieuwe route. U kunt nu waypoints toevoegen, verwijderen of invoegen. U kunt een waypoint alleen niet verwijderen als u daar momenteel naartoe navigeert.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen
33
NB: u kunt deze optie ook gebruiken om waypoints te verwijderen die geen deel uitmaken van de huidige route, als u de optie voor weergave van waypoints hebt geselecteerd bij het instellen van de kaartplotter (Setup, zie hoofdstuk 6). ➤ Een waypoint verwijderen: NB: u kunt een waypoint niet verwijderen als het in een andere route gebruikt wordt. 1. Gebruik de trackpad om de cursor op het waypoint te plaatsen dat u wilt verwijderen. 2. Druk op de sneltoets DELETE WPT. Het waypoint verdwijnt van het scherm. Als het waypoint zich niet aan het einde van een route bevond, worden de waypoints vóór en na het verwijderde waypoint verbonden d.m.v. een doorgetrokken lijn. Druk op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren. ➤ Een waypoint in een route invoegen: 1. Plaats de cursor op (of dicht bij) de lijn tussen twee bestaande waypoints. 2. Druk op de sneltoets ADD WPT. De doorgetrokken lijn verandert in een stippellijn. (Als de kaartplotter in plaats daarvan een pieptoon weergeeft, plaatst u de cursor dichter bij de lijn en drukt u opnieuw op ADD WPT.) 3. Verplaats de cursor naar de gewenste positie. Stippellijnen verbinden de cursor met de twee bestaande waypoints. 4. Druk op ENTER. Het nieuwe waypoint wordt geplaatst en krijgt het eerstvolgende beschikbare waypoint nummer. Druk op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te gaan.
Routegegevens bewerken Nadat u een route hebt gecreëerd, kunt u de gegevens daarvan bewerken, zoals de naam van de route en de namen, symbolen en posities van waypoints. ➤ De gegevens van de momenteel geselecteerde route bewerken 1. Druk op de sneltoets EDIT vanuit het scherm MAKE/EDIT van het ROUTE menu. De gegevens van de huidige route worden op het scherm weergegeven en de sneltoetslabels veranderen, zoals in de volgende afbeelding getoond.
Routes samenstellen en gebruiken
3. Druk op ENTER om het verwijderen te bevestigen.
34
RayChart 620 en 630
CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
ROUTE SAVE ROUTE NAME: ROUTE ØØ LEG 01 02 03
LAT/LON 43°58.95 N 010°06.64 E 43°59.62 N 010°05.51 E 44°00.40 N 010°03.93 E
Routes samenstellen en gebruiken
SELECT
SCROLL DIGITS
WPT NAME 004WPT 003WPT 002WPT
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
SYM
SAVE & FOLLOW
SOURCE CURSOR CURSOR CURSOR
SAVE AND EXIT D3828-2
De naam van de route wordt boven de routegegevens weergegeven. Voor elk geplaatst waypoint wordt de volgende informatie vermeld: Leg Positie
Het nummer van de etappe De positie van het waypoint aan het einde van deze etappe. De positie wordt in breedte/lengte of TD’s getoond, afhankelijk van de geselecteerde instellingen. WPT Name De naam van het waypoint. De standaard naam heeft het formaat xxxWPT, waarbij xxx het waypoint nummer is. Waypoints worden in de waypoint lijst in alfanumerieke volgorde op naam gesorteerd (zie hoofdstuk 5). Als u de waypoint lijst wilt gaan gebruiken, wilt u waypoints die bij elkaar horen mogelijk een zodanige naam geven dat ze in de lijst gegroepeerd worden weergegeven. Sym Het waypoint symbool. Standaard is dat een cirkel, maar u kunt hiervoor elk symbool voor markeringen/gebeurtenissen gebruiken (zie pagina 42). Source De bron van de positiegegevens. Voor routes die op het scherm geplaatst zijn, is dat altijd de cursor. Als u de positie bewerkt, wordt “EDIT” als bron weergegeven. U kunt de naam van de route en de positie, naam of het symbool van waypoints wijzigen. 2. Gebruik de linker- of rechterkant van de trackpad om de cursor naar het cijfer, de letter of het symbool te verplaatsen dat u wilt wijzigen. Houd de trackpad ingedrukt om snel te verplaatsen, of druk op ENTER om direct naar het begin van het volgende veld te gaan.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen
35
3. Gebruik de boven- of onderkant van de trackpad om het cijfer te verhogen of verlagen, of de letter of het symbool te wijzigen. 4. Herhaal stap 2 en 3 totdat de gewenste informatie wordt weergegeven. 5. Als u het bewerken van de gegevens voltooid hebt, kunt u ofwel: •
op de sneltoets SAVE & EXIT drukken om de wijzigingen op te slaan en naar het hoofdscherm terug te keren,
of op de sneltoets SAVE & FOLLOW drukken om de wijzigingen op te slaan, naar het hoofdscherm terug te keren en te beginnen met navigeren naar het eerste waypoint.
Route gebruiken Nadat u een route hebt samengesteld of geselecteerd, kunt u de volgende taken uitvoeren: • een route volgen of “starten” (d.w.z. beginnen met navigeren naar het eerste waypoint) • een route in omgekeerde richting volgen • doorgaan naar de volgende etappe van een route • de route verwijderen. U kunt de route ook bewerken, zelfs als hij actief is, zoals hierboven beschreven. NB: als uw systeem met twee kaartplotters is uitgerust, wordt de actieve route op het ene apparaat ook weergegeven op het tweede, waar die altijd als Route 00 wordt aangeduid. U kunt de opties van het Route menu op de tweede kaartplotter gebruiken om het volgen van de route op het eerste apparaat te bedienen.
Route volgen, omkeren en stoppen Nadat u een route hebt ingesteld, kunt u beginnen met navigeren naar het eerste waypoint. U kunt een route ook in omgekeerde richting volgen. ➤ Als u de route nog niet hebt gestart met de sneltoets SAVE & FOLLOW vanuit MAKE/EDIT, kunt u dat als volgt doen: 1. Als het Route menu nog niet wordt weergegeven, drukt u op de sneltoets ROUTE om dit menu op te roepen. 2. Als de gewenste route niet wordt weergegeven, drukt u op SELECT totdat de juiste route wordt getoond. Controleer de route op het scherm om te bepalen welk waypoint actief wordt: dit waypoint wordt op het scherm in een cirkel weergegeven.
Routes samenstellen en gebruiken
•
36
RayChart 620 en 630
3. Als u de route in tegengestelde richting wilt volgen, gebruikt u de trackpad of de sneltoets RTE om de optie REVERSE te selecteren en drukt u op ENTER. De cirkel wordt verplaatst naar het waypoint aan het andere uiteinde van de route. 4. Gebruik de trackpad of de sneltoets ROUTE om de optie FOLLOW te selecteren en druk op ENTER. De kaartplotter navigeert naar het waypoint toe, tenzij er al een waypoint actief is. Als u al naar een waypoint toe navigeert (door een route te volgen of via de optie GO TO), wordt een waarschuwing weergegeven (zie pagina 39). Routes samenstellen en gebruiken
➤ Om het volgen van de huidige route te stoppen, selecteert u de optie OFF in het ROUTE menu. Deze optie verschijnt in plaats van de optie FOLLOW wanneer de route actief is.
Doorgaan naar volgende etappe van route Wanneer u het actieve waypoint bereikt, maakt de kaartplotter automatisch het volgende waypoint in de route actief. Het alarm klinkt en er wordt een bericht weergegeven als één van de volgende omstandigheden zich voordoet: • als u het aankomstalarm ingesteld hebt en het schip komt binnen de aankomstcirkel die u voor dit alarm ingesteld hebt. • uw schip passeert het doel (target) (d.w.z. kruist de lijn die loodrecht op de etappe staat en door het doel heen gaat). Het alarm wordt na 7 seconden uitgeschakeld. U kunt het alarm eerder opheffen door op een willekeurige toets te drukken. Arrival Alarm to 008WPT
Any key to CLEAR D3832-1
➤ U kunt ook doorgaan naar de volgende etappe, ook als u het huidige waypoint nog niet bereikt hebt. Vanuit het ROUTE menu selecteert u de optie NEXT LEG en drukt u op ENTER. De kaartplotter begint vanaf de huidige positie van het schip naar het volgende waypoint te navigeren.
Route verwijderen De kaartplotter kan maximaal 20 routes in het geheugen opslaan. Als u al 20 routes hebt opgeslagen en u een nieuwe route wilt creëren, kunt u een geselecteerde route verwijderen.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen
37
NB: desgewenst kunt u routes opslaan op een Memory C-Card voor toekomstig gebruik, zoals beschreven in hoofdstuk 6, voordat u die uit het geheugen van de kaartplotter verwijdert. ➤ Een bestaande route verwijderen: 1. Druk op de sneltoets ROUTE om het Route menu weer te geven. 2. Druk op SELECT totdat de gewenste route wordt weergegeven. 3. Gebruik de trackpad of de sneltoets ROUTE om de optie ERASE te selecteren en druk op ENTER. De route verdwijnt van het scherm en de Route sneltoetsen worden verborgen.
3.3 Gebruik van de GO TO toets De sneltoets GO TO uit het hoofdscherm biedt een snelle methode om naar een bepaalde bestemming te navigeren. U kunt elke gewenste bestemming (die als nieuw waypoint opgeslagen wordt) of een bestaand waypoint selecteren. NB: u kunt ook een specifiek waypoint zoeken en daarheen navigeren m.b.v. de opties van de Waypoint lijst (zie hoofdstuk 5).
Naar een bestemmingspunt navigeren ➤ Om naar een bestemmingspunt te navigeren, gaat u als volgt te werk: 1. Gebruik de trackpad om de cursor op het bestemmingspunt te plaatsen. 2. Druk op GO TO. De kaartplotter slaat de bestemming als nieuw waypoint op en begint erheen te navigeren. Als uw bestemming een bestaand waypoint is, wordt de positie daarvan gebruikt en wordt geen nieuw waypoint aangemaakt. Als er al een waypoint actief is, zie: GOTO annuleren of wijzigen verderop.
✣
004WPT
EDIT D3823-1
Het waypoint wordt weergegeven als een cirkel met een punt in het midden en is met de startpositie van het schip verbonden d.m.v. een streepjeslijn. Het waypoint krijgt een standaard naam in de vorm xxxWPT, waarbij xxx het eerstvolgende beschikbare waypoint nummer is.
Gebruik van de GOTO toets
4. Druk op ENTER om de verwijdering te bevestigen.
38
RayChart 620 en 630
3. Druk op de sneltoets EDIT, die 7 seconden wordt weergegeven, als u de gegevens van het nieuwe waypoint wilt wijzigen:
Waypoint gegevens bewerken U kunt de naam, het symbool en de positie van het nieuwe waypoint binnen 7 seconden na het starten van GOTO wijzigen. ➤ Gegevens van het waypoint bewerken: 1. Druk op de sneltoets EDIT. Er verschijnt een venster zoals het volgende:
Gebruik van de GOTO toets
NAME: ØØ1WPT SYMBOL LAT:
44°Ø4.39 N
LON:
ØØ9°52.72 E
SELECT
SCROLL DIGITS
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION D3825-1
2. Gebruik de linker- of rechterkant van de trackpad om de cursor naar het cijfer, de letter of het symbool te verplaatsen dat u wilt wijzigen. Houd de trackpad ingedrukt om sneller te verplaatsen. 3. Gebruik de boven- of onderkant van de trackpad om het cijfer te verhogen of verlagen, of de letter of het symbool te wijzigen. 4. Herhaal stap 2 en 3 totdat de gewenste gegevens worden weergegeven. 5. Druk op ENTER om de gegevens op te slaan.
GO TO annuleren of wijzigen Als er al een waypoint actief is wanneer u GO TO start, geeft de kaartplotter het v volgende bericht weer: WAYPOINT IS ALREADY ACTIVE ENTER
TO SWITCH OFF ACTIVE ROUTE
CLEAR
TO CANCEL
MENU
TO STOP TRACKING
D3824-1
Het actieve waypoint kan van een vorige GO TO zijn, of het actieve waypoint in de huidige route. ➤ Om naar het nieuwe waypoint (GO TO bestemmingspunt) over te schakelen, drukt u op ENTER.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen
39
➤ Om de GO TO te annuleren en door te gaan met navigeren naar het bestaande actieve waypoint, drukt u op CLEAR CLEAR. ➤ Om het navigeren naar het actieve waypoint te stoppen, drukt u op MENU.
3.4 Afstanden meten met de RULER toets ➤ U kunt de afstand tussen twee punten nauwkeurig meten met behulp van de sneltoets RULER (liniaal): 1. Vanuit het hoofdscherm drukt u op de sneltoets RULER. De sneltoetslabels veranderen, zoals in de volgende afbeelding getoond. 2. Gebruik de trackpad om de cursor naar het beginpunt voor de meting te verplaatsen. 3. Druk op FROM (van). Het beginpunt wordt gemarkeerd met een “F”. 4. Gebruik de trackpad om de cursor naar het eindpunt voor de meting te verplaatsen. Een stippellijn verbindt het “From” punt met de cursor. 5. Druk op TO (naar). Het eindpunt wordt met een “T” gemarkeerd. Een stippellijn verbindt de twee punten en de RULER (liniaal) databox verschijnt. RULER FROM TO DST:
LAT/LON 42°51.37 N 42°51.37 N
010°29.90 E 101°32.04 E BRG: 090°M
1.75
FROM
TO
EXIT D3831-1
6. Desgewenst voert u meerdere metingen uit tussen FROM en TO posities. De informatie in de databox wordt telkens bijgewerkt wanneer u een nieuwe FROM of TO positie selecteert. 7. Druk op CLEAR of EXIT om de liniaalbox te sluiten en naar het hoofdscherm terug te keren.
Afstanden meten met de RULER toets
NB: dit betekent dat u een GO TO op elk moment kunt stoppen, door op GO TO en daarna MENU te drukken. Als u bij het instellen van de kaartplotter de weergave van waypoints uit hebt gezet, verdwijnt het waypoint, omdat alleen het actieve waypoint en de waypoints van de huidige route worden weergegeven (zie hoofdstuk 6).
40
RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties
41
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk leggen we uit hoe u een aantal extra basisfuncties van de kaartplotter kunt gebruiken met behulp van de vaste toetsen en de menu’s. Om uw kaartplotter optimaal te gebruiken, kunt u het beste eerst de basisgegevens en de display instellen, zoals beschreven in hoofdstuk 6. Nadat u de mogelijkheden van de display verkend hebt, kunt u de kaartplotter verder aan uw eisen en voorkeuren aanpassen (zie par. 6.3). In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen: • Gebruik van markeringen en events (gebeurtenissen) • Track history (afgelegde weg) registreren en weergeven • Instellen van alarmen en timers
4.2 Markeringen en events De kaartplotter biedt de mogelijkheid symbolen te plaatsen om markeringen of events (gebeurtenissen) te registreren. U hebt de keuze uit 16 symbolen, die u voor zowel markeringen als gebeurtenissen kunt gebruiken. Markeringen en events verschillen op de volgende punten: • Markeringen worden gebruikt om kenmerken op de cursorpositie te registreren, zoals visboeien en ankerplaatsen. Dit zijn enkel grafische symbolen en u kunt deze niet bewerken of informatie eraan toevoegen. • Events worden gebruikt om gebeurtenissen of kenmerken op de huidige positie van uw schip te registreren, zoals een goede visstek. Events zijn speciale waypoints. De kaartplotter wijst aan elk event een unieke naam toe, met het formaat xxxEVT, waarbij xxx het eerstvolgende beschikbare nummer is. Events worden in de waypoint lijst opgeslagen en kunnen later worden opgeroepen en bewerkt (zie hoofdstuk 5). Rond de markering voor een gevarenzone (Danger Zone, ) bevindt zich een onzichtbare gevarenzone. U kunt de straal van de cirkel instellen via de Setup procedure (zie par. 6.2). Als uw schip in de gevarenzone komt, klinkt er een alarmsignaal. NB: u kunt maximaal negen gevarenzone-alarmen instellen. U kunt maximaal 1000 markeringen tegelijk op het scherm weergeven en maximaal 1000 events of waypoints.
Markeringen en events
• Man overboord (MOB)
42
RayChart 620 en 630
Markering plaatsen en verwijderen ➤ Een markeringssymbool op de cursorpositie plaatsen: 1. Druk op de MARK toets. De sneltoetslabels veranderen, zoals in het voorbeeld op de volgende pagina getoond. Het huidige markeringssymbool wordt onder de cursor databox linksboven in het scherm weergegeven. 2. Als u een ander symbool voor de nieuwe markering wilt selecteren, drukt u op de sneltoets SELECT SYMBOL. Het dialoogvenster Mark Symbols verschijnt midden op het scherm. 3. Gebruik de trackpad om door de symbolen te bladeren totdat het gewenste symbool geselecteerd is en druk op ENTER. Het dialoogvenster verdwijnt en het nieuwe symbool wordt onder de cursor databox weergegeven. Markeringen en events
RNG BRG 000°M 58.36$
MARK SYMBOLS
SELECT SYMBOL
PLACE MARK
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
SELECT SYMBOL
DELETE MARK
EXIT D3829-1
4. Plaats de cursor op de positie waar u de markering wilt plaatsen. 5. Druk op de sneltoets PLACE MARK om de nieuwe markering op de cursorpositie te plaatsen. 6. Druk op EXIT of CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren. ➤ Een markering verwijderen: 1. Druk op de toets MARK om de Mark sneltoetsen op te roepen. 2. Plaats de cursor op de markering die u wilt verwijderen. 3. Druk op de sneltoets DELETE MARK om de markering te verwijderen. 4. Druk op EXIT of CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren.
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties
43
Event plaatsen en verwijderen De werkwijze voor het plaatsen van een event is hetzelfde als bij een markering, behalve dat u de EVENT toets gebruikt en dat een event altijd op de positie van uw schip wordt geplaatst. Het event wordt gemarkeerd door middel van een naam en het event symbool. Als de datum, tijd, zeewatertemperatuur en diepte beschikbaar zijn, worden die bij het event opgeslagen. De werkwijze voor het verwijderen van een event is hetzelfde als bij een markering. Alleen wordt u gevraagd om het verwijderen te bevestigen, omdat events speciale waypoints zijn.
De TRACKS functie van de kaartplotter biedt de mogelijkheid de weg die uw schip heeft afgelegd te markeren alsof het schip een zichtbaar, blijvend spoor (track) in het water heeft achtergelaten. Wanneer de TRACKS functie ingeschakeld is, wordt de afgelegde weg in het geheugen van de kaartplotter opgeslagen en kan die later desgewenst worden opgevraagd en op het scherm weergegeven. U kunt bijvoorbeeld een eerder afgelegde weg weergeven en daarna de Route functie gebruiken om er waypoints op te plaatsen, zodat u dezelfde route opnieuw kunt volgen. Voorzichtig: In smalle vaarwegen moet u bij het plaatsen van waypoints op een track rekening houden met de beperkte nauwkeurigheid van GPS. U kunt maximaal 5000 track-punten in totaal in 5 track-bestanden opslaan. De kaartplotter geeft een waarschuwing weer wanneer 4000 punten opgeslagen zijn. Maximaal 5 track history bestanden, inclusief de huidige track, kunnen tegelijkertijd op het scherm worden weergegeven. De track-bestanden die in het geheugen opgeslagen zijn, kunnen naar een Memory C-Card worden geëxporteerd (zie hoofdstuk 6). C-Card bestanden kunnen later weer worden geïmporteerd en op het scherm weergegeven. De track-lengte die kan worden weergegeven wordt beperkt door de frequentie van de track-punten. Hoe meer track-punten er worden geplaatst, hoe nauwkeuriger het geregistreerde spoor. Dit vereist echter ook de meeste geheugenruimte. Als u een lange track wilt opslaan en weergeven, moet u de tussenruimte of interval tussen de punten mogelijk groter maken. Als het geheugen vol is, zullen track-punten aan het begin van de track gaan verdwijnen. De kaartplotter biedt de mogelijkheid de track interval in te stellen met betrekking tot afstand of tijd. U kunt controleren hoeveel track-punten er in elk track-bestand zijn opgeslagen door het venster Tracks Edit op te roepen, zoals hierna beschreven.
Gebruik van Track History
4.3 Gebruik van Track History
44
RayChart 620 en 630
Track starten en stoppen ➤ Om een track te starten of te stoppen, gaat u als volgt te werk: 1. Vanuit het hoofdscherm drukt u op MENU om de hoofdmenu’s op te roepen. TRACKS
SCREEN
START EDIT DELETE
CARTOGRAPHY ORIENTATION WINDOWS COLOURS
EDIT WAYPOINT LIST CURRENT ROUTE ROUTE LIST FIND LOG
SET
UP
SYSTEM NAVIGATE PLOTTER ALARMS/TIMERS FIX STATUS MEMORY C-CARD
D3360-2
2. Gebruik de trackpad of druk op de sneltoets TRACKS om de optie START te selecteren en druk op ENTER. De optie verandert in STOP, wat aangeeft dat Track History ingeschakeld is en de kaartplotter begint met het plaatsen van track-punten. De track data wordt opgeslagen in het track-bestand dat als huidige track ingesteld is (zie verderop). 3. Om Track History uit te zetten, selecteert u STOP en drukt u op ENTER. Gebruik van Track History
4. Druk op CLEAR om de menu’s te verbergen.
Huidige track verwijderen Bij verwijderen van een track worden alle track history gegevens uit het geselecteerde bestand verwijderd, zodat u het bestand voor nieuwe data kunt gebruiken. ➤ Huidige track verwijderen: 1. Druk vanuit het hoofdscherm op MENU om de hoofdmenu’s weer te geven. 2. Gebruik de trackpad of druk op de sneltoets TRACKS om de optie DELETE te selecteren en druk op ENTER. 3. Druk nogmaals op ENTER om het verwijderen te bevestigen. De track-gegevens worden uit het huidige track-bestand verwijderd. Als de track momenteel actief is, worden de bestaande gegevens uit het bestand en van het scherm verwijderd, maar alle nieuwe track history gegevens worden nog steeds in het huidige bestand opgeslagen. 4. Druk op CLEAR om de menu’s te verbergen.
Track instellingen bewerken Via de optie EDIT van het Tracks menu kunt u de instellingen van de huidige track en andere in het geheugen opgeslagen tracks wijzigen: • Eén of meer track-bestanden voor weergave selecteren. • Het track-bestand voor de huidige track history wijzigen. Als u dit doet nadat u track history gestart hebt, stopt de kaartplotter met het opslaan van gegevens in het oorspronkelijke track-bestand en slaat hij de gegevens daarna in het nieuwe bestand op.
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties
45
• De track interval voor de huidige track wijzigen. U hebt de keuze uit de volgende intervallen: -
1, 5, 10 of 30 seconden 1, 3, 5, 10 of 30 minuten 0,1, 0,5 of 1,0 nm
• Een track history starten of stoppen, of een geselecteerde track verwijderen. Deze opties hebben dezelfde functies als de opties START/STOP en DELETE uit het TRACKS menu. ➤ Instellingen bewerken: 1. Vanuit het hoofdscherm drukt u op de toets MENU om de hoofdmenu’s weer te geven. 2. Gebruik de trackpad of druk op de sneltoets TRACKS om de optie EDIT te selecteren en druk op ENTER. Het scherm Track History verschijnt. CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E SOG 1.4$
TRACK HISTORY
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
TRACKS
POINTS
1 2 3 4 5 CURRENT TRACK
SELECT
STOP
Gebruik van Track History
COG 208°M
3 0 0 0 0 1
SCROLL DIGITS
DISPLAY
ON ON ON ON ON INTERVAL 1 sec
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
DELETE D3830-2
3. Gebruik de zijkanten van de trackpad om naar de velden te gaan en de boven- en onderkant van de trackpad om de instellingen te veranderen. U kunt de optie Display (weergave) voor elke track aan of uit zetten, het bestandsnummer van de huidige track veranderen en de track interval voor de huidige track wijzigen. 4. Desgewenst drukt u op de sneltoets START/STOP om de huidige track aan te zetten of, als hij al ingeschakeld is, om hem uit te zetten. 5. Om een track te verwijderen, selecteert u de gewenste track en drukt u op de sneltoets DELETE. Druk op ENTER om het verwijderen te bevestigen. 6. Druk op ENTER om uw keuzen te bevestigen en naar het track history scherm terug te gaan met de nieuwe track-instellingen.
46
RayChart 620 en 630
4.5 Man overboord (MOB) Als een persoon of voorwerp overboord valt en u direct naar die positie wilt terugkeren, moet u direct de Man overboord (MOB) functie gebruiken. ➤ Om de MOB procedure te starten, houdt u de MARK toets twee seconden ingedrukt. De kaartplotter voert daarna de volgende taken automatisch uit: • Markeert de positie van het schip en geeft het MOB symbool weer, waarbij de positie wordt gemarkeerd als waypoint 999. • Schakelt over naar een bereikschaal van ca. 0,02 nm per cm, in North Up oriëntatie. Als deze schaal niet beschikbaar is, wordt de plotterstand ingeschakeld. • Plaatst de cursor op het MOB waypoint en geeft het MOB symbool en de positie (breedte/lengte of TD’s) in de object databox weer. • Start (of reset) de teller voor de verstreken tijd, die in de cursor databox wordt weergegeven. Man overboord
• Gebruikt de MOB positie als bestemmings-waypoint, aangeduid door een cirkel er omheen. MOB PRES. POS. 50°36.71 N 001°05.99 W
MOB 50°36.71 N 001°05.99 W
COG 080°M
SOG 1.4$ .020$ P To MOB RNG BRG 000°M 415.2$ ELAPSE: 00:01:12
WPT 999
MOB BRG RNG 200°M 5.948 D3835-2
NB: de MOB procedure kan ook vanaf een ander apparaat worden gestart of gestopt als een dienovereenkomstig SeaTalk bericht door de kaartplotter ontvangen wordt. ➤ Om de MOB procedure te stoppen, houdt u de MARK toets nogmaals twee seconden ingedrukt.
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties
47
4.6 Alarmen en timers Alarm
Geeft aan:
Aankomst
(Arrival) Het schip heeft het actieve waypoint bereikt: het is in de aankomstcirkel aangekomen (met de in Setup ingestelde radius) of heeft de lijn gekruist die door het waypoint gaat en loodrecht op de etappe van de route staat.
Uit koers
(Off Track) Het schip heeft de ingestelde koersafwijking (ingesteld in Setup) t.o.v. de actieve etappe overschreden.
Anker
(Anchor) Het schip is van de ankerpositie afgedreven met meer dan de ingestelde afstand.
Countdown
De countdown (aftel-) timer heeft nul bereikt.
Wekker
(Clock) De huidige tijd is gelijk aan de alarmtijd (ingesteld in Setup).
Danger zone
Uw schip is de gevarenzone (straal van de cirkel ingesteld in Setup) van de gevaarmarkering ( ) binnengekomen.
Fix status
(Status van positiebepaling) De kaartplotter ontvangt geen positiegegevens meer van GPS, dGPS of een andere bron.
De alarmen worden aan of uit gezet en de limieten ingesteld via de optie ALARMS/TIMERS in het Setup menu (zie hoofdstuk 6). Via deze optie stelt u ook de teller in die de verstreken tijd registreert sinds de laatste reset in de cursor databox. Wanneer een alarm in werking treedt, klinkt de alarmzoemer en wordt een venster zoals het volgende weergegeven: Arrival Alarm to 008WPT
Any key to CLEAR D3832-1
➤ Om het alarm op te heffen en het bericht van het scherm te verwijderen, drukt u op een willekeurige toets. U kunt ook 7 seconden wachten totdat het alarm automatisch stopt. De kaartplotter onderneemt geen actie, behalve bij het aankomstalarm. Als u op een toets drukt, of na 7 seconden, wordt het volgende waypoint actief. Wanneer u bij het laatste waypoint in de route aangekomen bent, stopt de kaartplotter met navigeren. NB: de kaartplotter geeft ook ontvangen SeaTalk alarmen weer, zoals diepteen windalarmen.
Alarmen en timers
De kaartplotter kan de volgende alarmen weergeven:
48
RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT)
49
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) 5.1 Inleiding Op de kaartplotter kunt u een aantal taken uitvoeren met behulp van informatie die u hebt opgeslagen. Deze informatie kan bestaan uit waypoints, routes, events, track history en het logboek. In dit hoofdstuk beschrijven we op welke manier u opgeslagen informatie kunt bekijken, bewerken, gebruiken en afdrukken met behulp van het EDIT menu. TRACKS
SCREEN
START EDIT DELETE
CARTOGRAPHY ORIENTATION WINDOWS COLOURS
EDIT WAYPOINT LIST CURRENT ROUTE ROUTE LIST FIND LOG
SET
UP
SYSTEM NAVIGATE PLOTTER ALARMS/TIMERS FIX STATUS MEMORY C-CARD
D3360-2
Via dit menu kunt u onder andere de volgende taken uitvoeren: • Een bestaand waypoint opzoeken en selecteren om daar direct heen te navigeren
• Een nieuwe route maken, door bestaande waypoints in de waypoint lijst te selecteren • Een bestaande route selecteren en volgen • De route die u momenteel volgt bekijken en naar de volgende etappe doorgaan • Geschatte aankomsttijden op waypoints bekijken, berekend op basis van huidige of geplande snelheid over de grond. In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen ter sprake: • De waypointlijst • Gegevens van de huidige route details • De routelijst • Een waypoint opzoeken en weergeven • Het logboek weergeven en afdrukken • Afdrukken Het instellen en weergeven van track history’s is beschreven in hoofdstuk 4.
Werken met lijsten
• Een nieuw waypoint toevoegen of de gegevens van een bestaand waypoint bewerken
50
RayChart 620 en 630
5.2 De waypointlijst Wanneer u een waypoint creëert, wordt die toegevoegd aan de waypointlijst. De waypointlijst bevat ook alle events (gebeurtenissen) die u heb gemarkeerd en die de standaard naam xxxEVT hebben, en waypoints die vanaf een ‘master’ kaartplotter zijn verzonden als deel van de actieve of geselecteerde route. Via de waypointlijst kunt u de volgende taken uitvoeren: • de waypointlijst bekijken • een waypoint met bekende naam opzoeken en de gegevens ervan weergeven • naar een geselecteerd waypoint gaan met GO TO • een waypoint verwijderen • de gegevens van een bestaand waypoint bewerken, of een nieuw waypoint toevoegen.
De waypointlijst bekijken ➤ Om de waypointlijst te bekijken, gaat u als volgt te werk: 1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s op te roepen. 2. Gebruik de trackpad of druk op de sneltoets EDIT om de optie WAYPOINTLIJST in het EDIT menu te selecteren. 3. Druk op ENTER. Het scherm Waypoint List verschijnt: Waypointlijst
CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
WAYPOINT LIST
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
01 02 03 04 05
L/L
001WPT 002WPT 003WPT 004WPT 005WPT
BRG
RNG
110° 44°04.39 N 009°52.72 E SOURCE: DEPTH ---.-ft DATE: TEMP. ---.-°C TIME:
SCROLL DIGITS
GO TO
FIND
0.924 nm CURSOR --/--/---:--:--
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
DELETE
EDIT D3812-2
De lijst bevat het waypoint symbool, het nummer (toegewezen door de kaartplotter) en de naam van elk waypoint. De waypoints worden alfanumeriek op naam gesorteerd weergegeven.
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT)
51
In het vak onder lijst worden de volgende gegevens van het geselecteerde waypoint weergegeven: •
positie, in breedte en lengte of TD’s, afhankelijk van uw instellingen
•
peiling en afstand t.o.v. de huidige positie van uw schip
•
bron van positiegegevens (cursor, bewerkt, GPS enz.)
•
diepte en temperatuur bij creëren van het event waypoint, indien beschikbaar
•
datum en tijd waarop het waypoint gecreëerd is
4. Gebruik de boven- en onderkant van de trackpad om omhoog en omlaag door de lijst te bladeren en de gegevens van elk waypoint te bekijken.
Bewerkingen met de waypointlijst
GOTO
Start navigeren naar het geselecteerde waypoint. De waypointlijst verdwijnt en de kaart verschijnt.
FIND
Een specifiek waypoint in de waypointlijst zoeken (zie onder).
DELETE
Het geselecteerde waypoint uit de lijst verwijderen. Als het waypoint deel uitmaakt van een bestaande route, drukt u op ENTER om het verwijderen te bevestigen.
EDIT
Het geselecteerde waypoint bewerken, of een nieuw waypoint toevoegen (zie onder).
NB: als een waypoint in twee of meer routes wordt gebruikt, kan het niet worden verwijderd. U moet het eerst uit de routes verwijderen, zoals beschreven in par. 3.2. U kunt een actief waypoint niet verwijderen.
Een waypoint in de lijst opzoeken ➤ Om een waypoint in de lijst op te zoeken, gaat u als volgt te werk: 1. Druk op de sneltoets FIND. Het venster Find Waypoint verschijnt, met daarin de naam en het symbool van het momenteel geselecteerde waypoint. Find Waypoint NAME: ØØ1WPT TYPE:
SELECT
SCROLL DIGITS
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
D3813-1
2. Gebruik de linker- en rechterkant van de trackpad om naar de eerste positie van de naam van het waypoint te gaan dat u wilt bewerken.
Waypointlijst
Wanneer de waypointlijst wordt weergegeven, kunt u de sneltoetsen gebruiken om de volgende taken uit te voeren:
52
RayChart 620 en 630
3. Gebruik de onder- en bovenkant van de trackpad om de waarde te veranderen. De kaartplotter probeert het waypoint te vinden telkens wanneer u een teken wijzigt (van links naar rechts) en geeft het dichtstbijzijnde teken weer dat in de waypointlijst wordt aangetroffen. Het symbooltype wordt aangepast aan het geselecteerde waypoint: u kunt dit veld niet wijzigen. 4. Druk op ENTER om uw selectie te accepteren. De waypointlijst wordt opnieuw weergegeven, met het gekozen waypoint geselecteerd. NB: u kunt een waypoint op de kaart zoeken m.b.v. de optie FIND uit het EDIT menu (zie par. 5.5).
Waypoint bewerken of nieuw waypoint toevoegen ➤ Bestaand waypoint bewerken of nieuw waypoint toevoegen: 1. Roep de waypointlijst op, zoals hierboven beschreven. 2. Gebruik de trackpad om het waypoint te selecteren dat: -
het waypoint is dat u wilt bewerken, of
-
een waypoint met vergelijkbare kenmerken is als het nieuwe waypoint dat u wilt creëren.
3. Druk op de sneltoets EDIT. Het venster Edit Waypoint verschijnt, met daarin de gegevens van het geselecteerde waypoint. Waypointlijst
CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
WAYPOINT LIST
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
EDIT WAYPOINT NAME: ØØ1WPT SYMBOL LAT:
44°Ø4.39 N
LON:
ØØ9°52.72 E
SELECT
SCROLL DIGITS
SCROLL DIGITS
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
NEW D3814-2
4. Als u een nieuw waypoint wilt toevoegen, drukt u op de sneltoets NEW. De naam van het waypoint verandert in xxxWPT, waarbij xxx het eerstvolgende beschikbare waypoint nummer is. De overige gegevens blijven ongewijzigd.
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT)
53
5. U kunt de naam, het symbool en de positie van het waypoint bewerken. Gebruik de trackpad om naar het te bewerken teken te gaan en wijzig de waarde. 6. Wanneer u de bewerking voltooid hebt, drukt u op ENTER om de gegevens op te slaan en terug te keren naar de waypointlijst, of op CLEAR om de wijzigingen te annuleren. NB: de invoer wordt niet geaccepteerd als de gewijzigde positie hetzelfde is als die van een ander waypoint.
5.3 De huidige route Via de optie Current Route kunt u de momenteel geselecteerde route bekijken, met informatie over de voortgang, en een geplande snelheid over de grond (SOG) invoeren, om een geschatte aankomsttijd (ETA) te verkrijgen. U kunt ook doorgaan naar de volgende etappe van de route vanuit dit scherm.
Huidige route bekijken ➤ Om de gegevens van de huidige route te bekijken, selecteert u de optie CURRENT ROUTE in het EDIT menu. Het scherm Current Route wordt weergegeven, zoals hieronder getoond.
COG 208°M
CURRENT ROUTE 1
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
CURRENT SOG: 1.0 Kts
01 02 03 04
L/L
006WPT 007WPT 008WPT 009WPT
LEG BRG
44°03.70 1 N79° 009°51.85 ETA: E
ELAPSE TIME: TOTAL DISTANCE COV.:
SCROLL DIGITS
NEXT LEG
Huidige route
CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E
LEG DIST. 0.571 --:---:-0.0 Nm
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
nm
PLANNED SOG D3815-2
Het scherm Current Route toont de waypoints van de huidige route, inclusief het waypoint symbool, volgnummer in de route en de naam van elk waypoint. In het venster onder de lijst worden de volgende gegevens van het geselecteerde waypoint weergegeven:
54
RayChart 620 en 630
• Positie, in lengte en breedte of TD’s, afhankelijk van uw instellingen. • Peiling en afstand van etappe (van waypoint naar waypoint of, voor het eerste waypoint in een route, schip naar waypoint). Als de route actief is, wordt tevens de volgende informatie getoond: • geschatte aankomsttijd (ETA) bij het waypoint • totale verstreken tijd sinds het starten van de route • totale afgelegde afstand sinds het starten van de route. De voorspelde ETA is gebaseerd op de huidige of geplande snelheid over de grond (SOG), zoals weergegeven boven de lijst met waypoints, afhankelijk van uw keuze.
Bewerkingen met de huidige route Wanneer het overzicht van de huidige route wordt weergegeven, kunt u met behulp van de sneltoetsen de volgende taken uitvoeren:
Huidige route
NEXT LEG
Naar de volgende etappe van de route gaan. Dit heeft hetzelfde effect als de optie NEXT LEG uit sneltoetsmenu ROUTE.
PLANNED SOG
Wisselen van huidige (Current) SOG naar geplande (Planned) SOG (snelheid over de grond om de ETA voor elk waypoint te berekenen. De geplande SOG-waarde wordt boven de waypointlijst weergegeven in plaats van de huidige SOG en de sneltoets ADJUST SOG verschijnt, zodat u de geplande SOG kunt wijzigen.
of CURRENT SOG Wisselen van geplande SOG naar huidige SOG om de ETA voor elk waypoint te berekenen. ADJUST SOG
Deze sneltoets is alleen beschikbaar als u eerder de optie PLANNED SOG hebt geselecteerd en hiermee opent u het venster Planned SOG. Gebruik de trackpad om de waarde te wijzigen en druk op ENTER om de nieuwe waarde te bevestigen.
5.4 De routelijst Wanneer u een route creëert, worden de gegevens daarvan aan de routelijst toegevoegd. U kunt de gegevens van maximaal 20 routes in het geheugen van de kaartplotter opslaan. Via de optie Route List kunt u de volgende taken uitvoeren: • de routelijst bekijken • de waypoints van de geselecteerde route bekijken en bewerken • een geselecteerde route op de kaart weergeven
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT)
55
• een geselecteerde route volgen of omkeren • een route verwijderen • de gegevens van een bestaande route bewerken, of een nieuwe route creëren door bestaande waypoints te selecteren. U selecteert de optie op dezelfde manier als beschreven voor de optie Waypoint List (zie par. 5.2).
De routelijst bekijken ➤ Om de routelijst te bekijken, gaat u als volgt te werk: 1. Selecteer de optie ROUTE LIST in het EDIT menu. CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E
ROUTE LIST
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
00 01 02 03 04
ROUTE 00 ROUTE 01 (EMPTY) (EMPTY) (EMPTY) 001 002 003 004 005
SCROLL DIGITS
ROUTE DETAILS
DISPLAY
001WPT 002WPT 003WPT 004WPT 005WPT CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
DELETE
Routelijst
COG 208°M
SELECT D3816-2
De eerste 5 waypoints van de momenteel geselecteerde route verschijnen. 2. Gebruik de trackpad om door de lijst te bladeren. 3. Als u een route niet aan de naam en de eerste 5 waypoints kunt herkennen, kunt u de route op de kaart weergegeven, zoals hierna beschreven.
56
RayChart 620 en 630
Bewerkingen met de routelijst Wanneer de routelijst wordt weergegeven, kunt u de sneltoetsen gebruiken om een geselecteerde route weer te geven, te verwijderen of te volgen, en de gegevens van de waypoints waaruit die route bestaat weer te geven:
Routelijst
ROUTE DETAILS
Gegevens van alle waypoints in de geselecteerde route weergeven, in dezelfde vorm als in de waypointlijst (zie verderop) en de route volgen of het scherm Route Edit (route bewerken) openen.
DISPLAY
De geselecteerde route weergeven (zie SELECT onder) op de kaart in een passende schaal. Na 7 seconden verschijnt de routelijst weer op het scherm.
DELETE
Geselecteerde route verwijderen. Druk op ENTER om het verwijderen te bevestigen. Hiermee verwijdert u de route alleen uit de routelijst – de waypoints waaruit de route bestaat worden niet verwijderd.
SELECT
Route selecteren, zodat die kan worden weergegeven of geactiveerd. Wanneer een route geselecteerd is, verschijnt in plaats van de sneltoets SELECT ofwel de sneltoets FOLLOW of, als de route reeds actief is, de sneltoets OFF (uit).
of FOLLOW
Deze sneltoets verschijnt in plaats van SELECT als de aangewezen route geselecteerd en nog niet actief is. Hiermee activeert u de geselecteerde route, om die naar het bestemmings-waypoint te volgen. Dit heeft hetzelfde effect als de optie FOLLOW uit het menu van de sneltoets ROUTE.
of OFF
Deze sneltoets verschijnt in plaats van SELECT of FOLLOW als de aangewezen route geselecteerd en actief is. Hiermee zet u de geselecteerde route uit.
NB: u kunt een route ook omkeren, selecteren en activeren vanuit het scherm Route Details (zie volgende pagina).
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT)
57
Gegevens van route ➤ De gegevens van de momenteel geselecteerde route weergeven: 1. Druk op de sneltoets ROUTE DETAILS. Het scherm Route Details verschijnt. CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
ROUTE: ROUTE 00
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
01 02 03 04 05
L/L
001WPT 002WPT 003WPT 004WPT 005WPT
BRG
RNG
44°04.39 0 N92° 0.712 nm CURSOR 009°52.72 SOURCE: E DEPTH DATE: 01/01/70 TEMP. TIME: 00:00:00
SCROLL DIGITS
CLEAR
ENTER
CANCEL
ACCEPT SELECTION
REVERSE
SELECT D3817-2
U kunt op de sneltoets REVERSE drukken om de volgorde om te keren waarin de waypoints in de route worden gevolgd. Druk daarna op SELECT gevolgd door de sneltoets FOLLOW om het volgen van de route te starten. De sneltoetslabel verandert in OFF. 2. Druk op CLEAR om naar de routelijst terug te gaan, of ENTER om naar het scherm Route Edit te gaan (zie verderop).
Route bewerken of nieuwe route samenstellen U kunt een bestaande route bewerken of een nieuwe route samenstellen door eenvoudig bestaande waypoints in de lijst te selecteren. ➤ Bestaande route bewerken of nieuwe route samenstellen: 1. Roep het scherm Route Edit op, ofwel door: -
in het scherm Route Details op ENTER te drukken, of
-
vanuit de routelijst, door de gewenste route te selecteren en op ENTER te drukken. Selecteer een lege route als u een nieuwe route wilt samenstellen.
Routelijst
Hierin worden de gegevens van de waypoints in de route getoond, in dezelfde vorm als in de waypointlijst (zie par. 5.2).
58
RayChart 620 en 630
D4210_1
De rechterzijde van het scherm toont het venster Route Details en de linkerzijde het venster Waypoint List. Routelijst
De cursor bevindt zich in eerste instantie in het venster Route Details. 2. Gebruik de trackpad om in de lijst Route Details de positie te selecteren waar u een waypoint wilt invoegen of verwijderen. 3. Om een waypoint uit de route te verwijderen drukt u op DELETE. 4. Een waypoint aan de route toevoegen: a. Druk op de linkerkant van de trackpad om naar het venster Waypoint List te gaan. b. Blader omhoog of omlaag door de lijst totdat het gewenste waypoint of de gewenste positie geselecteerd is. c. Om een specifiek waypoint te zoeken, drukt u op de sneltoets FIND. Het venster Find Waypoint verschijnt, zoals beschreven in par. 5.2. d. Wanneer u het gewenste waypoint gevonden hebt, drukt u op de sneltoets ADD WPT om het waypoint aan de route toe te voegen. Wanneer u een waypoint aan een bestaande route toevoegt, wordt het nieuwe waypoint direct achter de geselecteerde positie ingevoegd. Alle andere waypoints in de route verschuiven omlaag in de lijst. Het nieuwe waypoint is geselecteerd in de lijst. e. De cursor blijft in het venster Waypoint List, zodat u meer waypoints kunt selecteren en aan de route toevoegen.
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT)
59
f. Druk op de rechterkant van de trackpad om terug naar het venster Route Details te gaan. Als u een fout hebt gemaakt, kunt u de sneltoets DELETE gebruiken om het waypoint uit de route te verwijderen. 5. Druk op EDIT RTE NAME om de naam van de route te wijzigen. Gebruik de trackpad om de letters en cijfers te wijzigen en druk op ENTER wanneer u gereed bent. 6. Nadat u het bewerken van de route voltooid hebt, drukt u op ENTER of CLEAR om naar de routelijst terug te gaan.
5.5 Waypoint zoeken en weergeven De optie FIND in het EDIT menu wordt gebruikt om een bepaald waypoint (of event) op de kaart te zoeken. ➤ Om een waypoint te zoeken, gaat u als volgt te werk:
2. Gebruik de trackpad om de naam van het waypoint te selecteren. Begin met het teken uiterst links. Terwijl u de tekens wijzigt, geeft de kaartplotter telkens de meest gelijkende naam uit de waypointlijst weer en wordt het waypointsymbool dienovereenkomstig aangepast. 3. Wanneer de gewenste waypointnaam wordt weergegeven, drukt u op ENTER. De kaart wordt opnieuw getekend, met het waypoint in het midden van het scherm. De waypoint gegevens worden in de object databox getoond.
5.6 Logboek weergeven en afdrukken Elke 30 minuten wordt een boeking in het logboek ingevoerd en in het logboek worden de gegevens van de laatste 24 uur bewaard. NB: u kunt het logboek niet bewerken. ➤ Om het logboek weer te geven, selecteert u de optie LOG in het EDIT menu. De lijst toont de datum en tijd van elke boeking, plus de volgende gegevens voor de geselecteerde boeking: • positie van uw schip • goedgemaakte koers (Course Made Good, CMG) en goedgemaakte afstand (Distance Made Good, DMG) sinds de vorige boeking in het logboek. Gebruik de trackpad om omhoog of omlaag te bladeren door de lijst.
Waypoint zoeken en logboek afdrukken
1. Met de hoofdmenu’s op het scherm weergegeven, gebruikt u de trackpad of de sneltoets EDIT om de optie FIND in het EDIT menu te selecteren. Druk daarna op ENTER.
60
RayChart 620 en 630
➤ Het logboek afdrukken: 1. Zorg ervoor dat: uw printer aangesloten en ingeschakeld is; in het menu System Set Up de seriële poort ingesteld is op “Printer” en de baud rate correct is (zie hoofdstuk 6). 2. Druk op de sneltoets PRINT.
5.7 Scherm afdrukken De kaartplotter beschikt over een Print functie waarmee u elk willekeurig scherm kunt afdrukken. ➤ Een afdruk van het scherm maken: 1. Zorg ervoor dat: uw printer aangesloten en ingeschakeld is; in het menu System Set Up de seriële poort ingesteld is op “Printer” en de baud rate correct is. 2. Houd de DISPLAY toets gedurende 5 seconden ingedrukt. Na 5 seconden laat de kaartplotter 3 pieptonen horen, de cursor verdwijnt en de inhoud van het scherm wordt naar de printer gestuurd en afgedrukt.
Afdrukken
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
61
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 6.1 Inleiding Nadat u de kaartplotter hebt geïnstalleerd en vertrouwd bent met de bediening, moet u hem zo instellen dat hij de juiste informatie ontvangt van de aangesloten apparatuur , dat de werking aan uw eisen voldoet en de informatie volgens uw wensen wordt weergegeven Dat doet u met behulp van twee van de hoofdmenu’s die verschijnen als u op de toets MENU drukt: het menu SET UP en het menu SCREEN. TRACKS
SCREEN
START EDIT DELETE
CARTOGRAPHY ORIENTATION WINDOWS COLOURS
EDIT WAYPOINT LIST CURRENT ROUTE ROUTE LIST FIND LOG
SET
UP
SYSTEM NAVIGATE PLOTTER ALARMS/TIMERS FIX STATUS MEMORY C-CARD
D3360-2
NB: als u over een monochrome kaartplotter beschikt, is de optie COLORS in het menu SCREEN niet beschikbaar.
NB: waar mogelijk gebruikt de kaartplotter de instellingen van andere SeaTalk instrumenten. Derhalve kunnen de standaardinstellingen reeds op uw voorkeuren ingesteld zijn. In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen: • Standaard systeeminstellingen, alarmen en timers • Aanpassen van de schermweergave
6.2 Systeeminstellingen Op de kaartplotter kunt u een aantal parameters instellen die bepalen op welke manier hij werk. Deze parameters stelt u in via het SET UP menu. Met de opties van het SET UP menu stelt u het volgende in: • Systeem instellingen • Navigatie instellingen • Kaartplotter instellingen
Instellen van de kaartplotter
De meeste opties behoeft u alleen in te stellen als u het systeem voor de eerste keer gebruikt. Maar via het SET UP menu stelt u ook de alarmen en timers in, die u mogelijk van tijd tot tijd wilt wijzigen. Bovendien wilt u misschien de scherminstellingen en helpniveaus aanpassen naarmate u meer vertrouwd raakt met het kaartplottersysteem.
62
RayChart 620 en 630
• Instellingen van alarmen en timers • Basisinstellingen en reset van positiebepaling • Overdracht van/naar C-Card geheugenkaarten Voordat u wijzigingen gaat aanbrengen: 1. Controleert u de lijsten van parameters en opties in de tabellen in dit hoofdstuk. 2. Bepaalt u welke veranderingen u wilt aanbrengen. 3. Vult u de gewenste instellingen in de daarvoor bestemde ruimten in de tabellen in. Nadat u dit hebt gedaan, volgt u de onderstaande instructies op om de wijzigingen in te voeren.
Systeem instellingen wijzigen ➤ Om de systeem instellingen te wijzigen, gaat u als volgt te werk: 1. Druk op de MENU toets om het SET UP menu boven de rechter sneltoets te openen. De laatstgebruikte optie wordt invers weergegeven. 2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SET UP om de gewenste menuoptie te selecteren en druk op ENTER. Het gewenste setup menu verschijnt, met daarin de parameters met hun huidige instellingen en voor bepaalde items menu’s met meer parameters. Het menu SYSTEM is ter illustratie op de volgende pagina weergegeven. 3. Gebruik trackpad omhoog en omlaag om de selectiebalk door de lijst te verplaatsen. Systeem instellingen
4. Wanneer u de gewenste parameter of het gewenste submenu geselecteerd hebt, drukt u op ENTER. In submenu’s wordt nog een lijst van parameters getoond. Herhaal stap 3 en 4 om een parameter te selecteren. Er verschijnt een venster waarin de mogelijke instellingen worden getoond, waarbij de huidige instelling invers wordt weergegeven. Bij numerieke parameters wordt één waarde (of OFF) weergegeven, die u kunt veranderen.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
63
SYSTEM SET UP MAIN MENU LANGUAGE UNITS
MENU
DATE & TIME MENU SIMULATOR MENU HELP
LEVEL 0
KEYPRESS SOUND
ON
CURSOR ECHO
OFF
GPS INPUT
NAVAID
SERIAL OUTPUT
NMEA
PRINTER BAUD RATE
9600
SCROLL LIST
CLEAR
ENTER
CANCEL
CHANGE SELECTION
D3836-2
5. Gebruik trackpad omhoog en omlaag om de selectiebalk door de opties te verplaatsen en/of de parameterwaarde te verhogen/verlagen. 6. Druk op ENTER om de nieuwe instelling te accepteren, of CLEAR om de wijziging te annuleren. Het venster met opties verdwijnt uit het menu. 7. Nadat u gewenste waarden hebt ingesteld, drukt u op CLEAR. Als u een submenu geopend had, verschijnt het vorige menu en kunt u doorgaan met parameters instellen. Bevond u zich in één van de setup menu’s, dan keert u terug naar het hoofdscherm.
Het systeem instellen
De volgende tabel toont de systeemparameters of menu’s en opties, de standaard fabrieksinstellingen en biedt ruimte om uw nieuwe standaard instellingen in te vullen. De parameters en menu’s worden in de volgende paragrafen beschreven.
Systeem instellingen
Via de optie SYSTEM van het Set Up menu kunt u de instellingen van het systeem aan uw voorkeuren aanpassen.
64
RayChart 620 en 630
Parameter/Menu
Opties
Fabrieksinstelling
Language
English, Italiano, Francais, Deutsch, Espanol, Norge, Svensk, Nederlands
English
Nautical miles Statute miles Kilometers Feet Fathoms Metres Centigrade Fahrenheit Knots Miles per hour Kilometers per hour
Nautical miles
Units Menu Distance
Depth
Temperature Speed
Date & Time Menu Time Format
Feet
Centigrade Knots
24 hour 12 hour UTC Local (offset waarde) MM-DD-YY DD-MM-YY
24 hour
Value Value (Positie) OFF ON
10.0 kts 000°T OFF
Help
Level 0 Level 1
Level 1
Keypress Sound
OFF ON
ON
Cursor Echo
OFF ON
OFF
GPS Input
NMEA NAVAID
NAVAID
Serial Output
NMEA PRINTER
NMEA
Printer Baud Rate
300, 600, 1200, 2400, 4800, 9600
9600
Time Offset Date Format Simulator Menu Speed Heading Starting Point Activate Simulation
UTC (0) MM-DD-YY
Nieuwe instelling
Systeem instellingen
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
65
Language (taal) Kies de taal waarin u informatie wilt weergeven. De geselecteerde taal wordt gebruikt voor schermtekst, labels, menu’s en opties, maar heeft geen invloed opde informatie die op kaarten wordt weergegeven.
Units (eenheden) U kunt de eenheden instellen voor afstand, snelheid, diepte en temperatuur. De ingestelde eenheden worden gebruikt voor de weergave van alle gegevens, inclusief informatie die van andere instrumenten in het systeem wordt ontvangen.
Date & Time (datum en tijd) Kies het gewenste formaat voor de tijd (12- of 24-uurs) en de datum (maanddag-jaar of dag-maand-jaar). Selecteer UTC voor wereldtijd of LOCAL voor locale tijd en voer de huidige tijdverstelling in. De locale tijdverstelling blijft behouden als u overschakelt op UTC, zodat u eenvoudig tussen beide kunt wisselen.
Simulator In de simulatorstand kunt u de kaartplotter bedienen zonder positiegegevens. Er verschijnt een scherm met een bewegend schip, zodat u veilig kunt oefenen met de bediening van de kaartplotter. ➤ Simulator instellen: 2. Selecteer de optie Starting Point (startpositie), waarna de kaart verschijnt. Verplaats de cursor naar de gewenste startpositie en druk op ENTER. Het setup menu wordt opnieuw weergegeven met de startpositie. 3. Zet Activate Simulator op ON (aan). Als de simulator actief is, wordt het woord “SIMULATE” boven aan het scherm boven de cursor databox weergegeven.
Help Kies één van de volgende helpniveaus: Level 0
De standaard sneltoetslabels worden alleen weergegeven als er een sneltoets wordt ingedrukt wanneer er geen andere bewerking actief is en ze verdwijnen weer als er gedurende 7 seconden geen handeling plaatsvindt.
Level 1
De standaard sneltoetslabels worden weergegeven als er geen andere bewerking actief is.
Systeem instellingen
1. Stel de gewenste waarden voor snelheid en koers in.
66
RayChart 620 en 630
Keypress Sound (pieptoon bij toetsaanslag) Met deze optie bepaalt u of de kaartplotter een pieptoon weergeeft wanneer u een toets indrukt of wanneer een alarm geactiveerd wordt.
Cursor Echo (cursoroverdracht) Bij Cursor Echo ON (aan) kan de cursorpositie op het scherm van een radar worden weergegeven. De cursorpositie wordt op het radarbeeld zichtbaar wanneer u cursoroverdracht op de radardisplay aan zet. NB: als u over twee of meer kaartplotters in uw systeem beschikt, moet u Cursor Echo niet op meer dan één kaartplotter aan zetten. Normaal gesproken zet u cursoroverdracht aan op het apparaat naast de radardisplay.
GPS Input (GPS invoer) De kaartplotter kan positiegegevens via een SeaTalk, NAVAID of NMEA aansluiting ontvangen. Wanneer er positiegegevens van meer dan één bron beschikbaar zijn, heeft SeaTalk altijd prioriteit. U kunt instellen of NAVAID of NMEA de daaropvolgende prioriteit heeft.
Serial Output (seriële uitvoer) Als u een printer wilt gebruiken, selecteert u PRINTER, anders selecteert u NMEA. Dit voorkomt conflicten met het afdrukken van NMEA data.
Printer Baud Rate (printer transmissiesnelheid) Selecteer de hoogste baud rate die geschikt is voor uw printer en de Raychart. Raadpleeg de handleiding van uw printer voor meer informatie. Systeem instellingen
Navigatie instellingen De hierna beschreven optie NAVIGATE uit het Set Up menu biedt de mogelijkheid uw voorkeuren voor de navigatie in te stellen. In de volgende tabel zijn de parameters voor de navigatie en de bijbehorende opties weergegeven. Tevens bevat de tabel de standaard fabrieksinstellingen en biedt hij ruimte om uw nieuwe standaard instellingen te noteren. De parameters worden in de volgende paragrafen beschreven.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
67
D4200_1
Parameter/Menu
Opties
Fabrieksinstelling
Heading
Magnetic True
Magnetic
Magnetic Variation
AUTOMATIC Waarde, + of - in stappen van 0.1°
AUTOMATIC (waarde)
.00 .000 TD
.00
GRI Slave 1 Slave 2 ASF 1 ASF 2 Alternate Solution
9970 W X +0.0 +0.0 OFF
TD Settings Menu
Map Datum
WGS 1984
Fix Datum
WGS 1984
Position correction
Geen correctie
Head Up Response
+/-10 +/-15 +/-20
+/-15
Systeem instellingen
Position resolution
Nieuwe instelling
68
RayChart 620 en 630
Heading (koers) Selecteer graden magnetisch of waar (true) voor koersgegevens. De ingestelde eenheid wordt gebruikt voor de weergave van alle koersgegevens, inclusief informatie ontvangen van andere instrumenten in het systeem.
Magnetic Variation (magnetische variatie) De standaard instelling voor magnetische variatie is Automatic, wat betekent dat de variatie wordt berekend aan de hand van een magnetisch wereldmodel voor het jaar en de huidige positie van uw schip. Als er geen positie beschikbaar is, kunt u een specifieke variatiewaarde instellen. Gebruik de trackpad om van Automatic naar een waarde om te schakelen. Verhoog of verlaag de waarde daarna in stappen van 0.1°. Houd de trackpad ingedrukt om de waarde sneller te veranderen.
Position Resolution (resolutie van positie) Wanneer u met positiegegevens in lengte- en breedtegraad werkt, kunt u de positiegegevens met twee of drie decimalen weergeven. U kunt ook TD selecteren, zodat alle positiegegevens in Loran TD’s worden getoond.
TD Settings menu (TD instellingen) Als u met een Loran positiebepalingsapparaat werkt, moet u de TD parameters op de vereiste waarden instellen. De kaartplotter biedt de mogelijkheid de volgende GRI nummers voor actieve Loran ketens te selecteren:
Systeem instellingen
GRI
Keten (chain)
4990
Central Pacific (verouderd)
5930
Canadian East Coast
5970
Commando Lion (Korea) (verouderd)
5990
Canadian West Coast
7170
Saudi Arabia South (verouderd)
7930
Labrador Sea (verouderd)
7960
Gulf of Alaska
7970
Norwegian Sea (verouderd)
7980
Southeast US
7990
Mediterranean Sea
8970
Great Lakes
8990
Saudi Arabia North (verouderd)
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
9940
US West Coast
9960
Northeast US
9970
North West Pacific (verouderd)
9980
Icelandic (verouderd)
9990
North Pacific
69
NB: verouderde ketens zenden geen signalen uit, maar bieden de mogelijkheid oude TD posities in te voeren.
Map Datum en Fix Datum (datum voor kaart en positiebepaling) De Map Datum is de geodetische datum (een soort schaal) voor de referentie van positiegegevens op het scherm van de kaartplotter. U kunt een bepaalde datum selecteren die past bij de papieren kaarten die u gebruikt. De Fix Datum is de geodetische datum voor de referentie van positiegegevens die van de GPS worden ontvangen. Kies hiervoor dezelfde datum als die door uw GPS wordt gebruikt.
Position Correction (positiecorrectie) Als de weergegeven positie niet overeenkomt met uw bekende positie en u die niet kunt corrigeren door de juiste map datum of fix datum te selecteren, kunt u een positiecorrectie toepassen. De waarde van de huidige correctie wordt in het menu getoond. 1. Plaats de selectiebalk op de optie Position Correction en druk op ENTER. De kaart wordt weergegeven. 2. Gebruik de trackpad om de cursor te verplaatsen, totdat de juiste positie in het cursor afleesvenster wordt weergegeven. 3. Druk op de sneltoets DONE (gereed) om de correctie in te stellen, druk op NONE (geen) om een eerder ingestelde correctie te verwijderen, of druk op de sneltoets CLEAR om te beëindigen zonder wijzigingen op te slaan.
Head Up Response (respons van Head Up) Met Head Up Response bepaalt u de demping van de kaartrotatie wanneer Head Up oriëntatie geselecteerd is. De standaard waarde is +/-15°, wat betekent dat de kaart alleen geroteerd en het scherm opnieuw getekend wordt als de koers van uw schip met meer dan 15° in een bepaalde richting is veranderd ten opzichte van het huidige scherm. Selecteer +/-10 voor een snellere of +/-20 voor een minder snelle respons.
Systeem instellingen
➤ Een positiecorrectie toepassen:
70
RayChart 620 en 630
Instellen van de kaartplotter De optie PLOTTER van het Set Up menu, hieronder getoond, biedt mogelijkheden om de kaartplotter display naar eigen voorkeur in te stellen.
D4201_1
In de volgende tabel zijn de Plotter parameters en opties met de standaard fabrieksinstellingen weergegeven. Bovendien kunt u uw nieuwe standaard instellingen in de tabel invullen. De verschillende parameters worden in de volgende paragrafen beschreven. Systeem instellingen
Parameter
Opties
Fabrieksinstelling
Waypoint Name
3 tekens 6 tekens 16 tekens None
Waypoint Display
OFF ON
ON
Course Vector
OFF SHORT LONG INFINITE
SHORT
Heading Vector
OFF SHORT LONG INFINITE
SHORT
6 tekens
Nieuwe instelling
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
71
Wind Vector
OFF ON
OFF
Tide Vector
OFF ON
OFF
Dead Reckoning
OFF ON
OFF
Cursor Data Box
OFF ON
ON
Waypoint Name (waypoint naam) Met deze optie bepaalt u het aantal tekens waarmee elk waypoint op de kaart wordt weergegeven. Soms kan door verkleinen of verwijderen van waypointnamen de leesbaarheid van de kaart worden verbeterd (alle tekens worden nog wel in andere schermen weergegeven).
Waypoint Display (waypoint weergave) Hiermee bepaalt u of waypoints en events al dan niet op de kaart worden getoond. Als u de optie OFF (uit) zet, worden alleen de waypoints van de huidige route en het actieve waypoint (indien beschikbaar) weergegeven.
Course Vector (koersvector) Wanneer Course Vector ingeschakeld is, wordt uw schip op de kaart weergegeven met een stippellijn vanaf de boeg die de huidige koers aangeeft. U kunt de lengte van de lijn instellen: een “infinite” (oneindige) vector loopt tot aan de rand van de kaart.
Heading Vector (vaarrichting vector) Wanneer Heading Vector ingeschakeld is, wordt uw schip op de kaart weergegeven met een doorgetrokken lijn vanaf de boeg die de huidige vaarrichting aangeeft. U kunt de lengte van de lijn instellen: een “infinite” (oneindige) vector loopt tot aan de rand van de kaart.
Wind Vector Wanneer Wind Vector ingeschakeld is, wordt uw schip op de kaart weergegeven met een doorgetrokken lijn vanaf het schip die de windrichting W aangeeft. De vector wordt alleen weergegeven als de benodigde winddata van een windinstrument in uw systeem beschikbaar is.
Systeem instellingen
De koersvector toont de richting waarin het schip vaart (COG).
72
RayChart 620 en 630
Tide Vector (getijdevector) Als Tide Vector ingeschakeld is, wordt uw schip op de kaart weergegeven met een doorgetrokken lijn vanaf het schip die de getijderichting T aangeeft. De getijde-informatie wordt berekend aan de hand van de snelheid door het water en de kompasgegevens en vergeleken met de COG en SOG informatie van de GPS. De getijderichting wordt derhalve alleen weergegeven als alle informatie beschikbaar is.
Dead Reckoning (gegist bestek) Als u Dead Reckoning op ON zet, berekent de kaartplotter uw positie d.m.v. een gegist bestek als er geen positiegegevens beschikbaar zijn. De positie wordt berekend aan de hand van uw snelheid en koers (indien beschik-baar) en een dead reckoning indicator wordt linksboven in het scherm weerge-geven. Zet Dead Reckoning OFF (uit) als u geen berekende positie wilt gebruiken.
Cursor Data Box Hiermee bepaalt u of de cursor databox al dan niet wordt weergegeven. Als u deze optie uit zet, worden alleen de diepte-eenheid en schaalliniaal linksboven in het scherm weergegeven.
Alarmen en timers instellen U kunt de volgende alarmen en timers voor de navigatie instellen:
Systeem instellingen
Parameter
Opties
Fabrieksinstelling
Arrival Radius Alarm
OFF OFF Waarde aankomstradius
Off Course Alarm
OFF Waarde
OFF
Anchor Alarm
OFF Waarde
OFF
Danger Zone Alarm
OFF Waarde
OFF
Countdown Timer
OFF ON (en waarde) RESET
OFF
Elapsed Timer
OFF ON RESET
OFF
Clock Alarm
OFF ON (en waarde)
OFF
Nieuwe instelling
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
73
Alarmen Alle alarmen zijn standaard uitgeschakeld (OFF). U kunt een alarm aan zetten en op de gewenste waarde instellen in stappen van 0.01. Wanneer een alarm ingeschakeld is, wordt het geactiveerd wanneer aan de gestelde voorwaarde wordt voldaan (zie hoofdstuk 4). Alle alarmen hebben betrekking op een ingestelde afstand. Om een alarm aan (ON) te zetten en een waarde in te stellen, selecteert u het alarm en drukt u op de bovenkant van de trackpad. NB: de alarmlimieten worden niet op de kaart weergegeven. De alarmen hebben de volgende functies: • Arrival alarm (aankomstalarm): bepaalt de straal van een cirkel rond een waypoint; wanneer uw schip in deze cirkel komt, klinkt het alarm. • Off course alarm (uit-koersalarm): bepaalt de afstand t.o.v. de route en haaks daarop; boven deze afstand wordt het alarm geactiveerd. • Anchor alarm (ankeralarm): bepaalt de afstand t.o.v. de ankerpositie waarboven het alarm klinkt; u kunt dit alarm alleen instellen als er een positiebepaling beschikbaar is. • Danger zone alarm (gevarenzone alarm): bepaalt de straal van een cirkel rond een markering die als gevaarlijk is aangemerkt (zie pagina 41); wanneer uw schip in deze cirkel komt, klinkt het alarm.
Timers • Countdown timer (afteltimer): telt af vanaf een geselecteerde tijd (in uren, minuten en seconden); het alarm wordt in werking gesteld wanneer de teller nul bereikt. • Elapsed timer (verstreken-tijd teller): telt vanaf nul en wordt in de cursor databox op de kaart weergegeven. • Clock alarm (wekker): indien geactiveerd, klinkt het alarm wanneer de tijd die door het systeem wordt ontvangen overeenkomt met de voor dit alarm ingestelde tijd (in uren, minuten en seconden); u kunt dit alarm alleen instellen als tijdinformatie door het systeem wordt ontvangen.
Systeem instellingen
De timers hebben de volgende functies:
74
RayChart 620 en 630
Fix Status (status van positiebepaling) Via de optie FIX STATUS roept u het venster voor het controleren van de status van de GPS positiebepaling op, dat verschijnt wanneer u de kaartplotter aan zet. CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E COG 208°M
SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$
02/24/97 10:09:14 U
ACQUIRING
To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
HDOP:
BEACON
1.Ø
SOG:
Ø.ØKts
INITIALIZE
CHART D3838-2
Wanneer een positiebepaling geslaagd is, wordt de tekst “Fix Good” (positiebepaling goed) boven aan het scherm en de positie van het schip onder aan het scherm weergegeven, met de HDOP (precisie) factor en de snelheid over de grond (SOG).
Systeem instellingen
Indien nodig kunt u de GPS initialiseren of handmatig een differentieel baken instellen.
GPS initialiseren ➤ Om de GPS te initialiseren, gaat u als volgt te werk: 1. Druk op de sneltoets INITIALIZE. De huidige datum, tijd en positie worden weergegeven. 2. Gebruik de trackpad om de velden op de gewenste waarden te zetten en druk op INITIALIZE om die waarden naar de GPS te sturen. 3. U kunt ook op de sneltoets RESET drukken om de GPS te resetten. 4. Druk op CLEAR of ENTER om naar het scherm Fix Status terug te keren en op CHART om naar de kaart terug te gaan.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
75
Differentieel baken instellen Normaal gesproken detecteert de differentieel bakenontvanger (indien geïnstalleerd) automatisch het uitgezonden differentieelsignaal op. Als er twee differentieel bakens in een bepaald gebied actief zijn, is het mogelijk dat u het baken handmatig wilt instellen. In het menu Beacon Set Up wordt ook de status van het baken weergegeven. Via dit menu kunt u terugkeren naar de automatische stand nadat u het baken handmatig hebt ingesteld. ➤ Differentieel baken handmatig instellen:
D4202_1
2. Druk op ENTER, selecteer vervolgens de stand AUTO of MANUAL. Wanneer u handbediening (manual) selecteert, wordt u gevraagd de frequentie en transmissiesnelheid (bit rate) in te voeren. Gebruik de trackpad om de gewenste bit rate te selecteren en de frequentie van het baken in te stellen. 3. Druk op ENTER om de wijzigingen te accepteren, of CLEAR om te annuleren. 4. Druk op CLEAR of ENTER om naar het scherm Fix Status terug te keren en op CHART om terug te gaan naar de kaart.
Systeem instellingen
1. Druk op de sneltoets BEACON. De huidige instellingen, ontvangen van de bakenontvanger (indien aanwezig), worden zoals hieronder getoond weergegeven:
76
RayChart 620 en 630
C-Card geheugenkaarten Via de optie MEMORY C-CARD kunt u gegevens op een C-Card geheugenkaart opslaan of daarvan inlezen. De data wordt opgeslagen of opgehaald in de vorm van bestanden van een bepaald type; in een bestand kan één van de volgende typen informatie worden opgeslagen: alle waypoints, alle markeringen, alle tracks of een individuele route. U kunt de C-Card ook wisselen en de gewenste kaartsleuf selecteren. ➤ Informatie uit het geheugen van de kaartplotter op een C-Card opslaan: 1. Plaats een Memory C-Card in één van de kaartsleuven, op dezelfde manier als bij een kaart-cartridge (zie hoofdstuk 2). 2. Druk op MENU om de menu’s op te roepen. 3. Gebruik de sneltoets of trackpad om de optie MEMORY C-CARD in het SETUP menu te selecteren en druk op ENTER. C-CARD 2 WAYPTS
MARKS
TRACK
ROUTES
NONAME 12FEB7
Geheugenkaarten
ENTER
MOVE LOAD FILE
CHANGE C-CARD SAVE FILE
MENU
CHANGE SLOT ERASE FILE
CLEAR
EXIT FORMAT C-CARD D3840-1
De lijst vermeldt de kaartsleuf en toont de namen van de bestanden per type, die op de huidige C-Card opgeslagen zijn. Als het apparaat niet beschikbaar is, drukt u op MENU om de andere kaartsleuf te selecteren. 4. Gebruik de trackpad om het type data te selecteren (Waypoints, Marks, Track of een route) dat u wilt opslaan. NB: alle data van het geselecteerde type wordt in het bestand opgeslagen, behalve bij routes, waarbij alleen de momenteel geselecteerde route wordt opgeslagen. 5. Druk op de sneltoets SAVE FILE (bestand opslaan). Het systeem vraagt u een naam voor het nieuwe bestand in te voeren.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
77
6. Verander de standaardnaam (NONAME) in de gewenste naam. Gebruik daarvoor de linker- en rechterkant van de trackpad om het te wijzigen teken te selecteren en de boven- en onderkant om het teken te veranderen. 7. Druk op ENTER om de nieuwe naam te bevestigen. Het systeem slaat alle data van het geselecteerde type onder de bestandsnaam op de C-Card op en geeft de bestandsnaam op het scherm weer. Als u een nieuwe (ongeformatteerde) C-card hebt geplaatst, wordt die automatisch door de kaartplotter geformatteerd voordat het bestand wordt opgeslagen. 8. Druk op CLEAR om naar het kaartscherm terug te keren. ➤ Gegevens van een C-Card in het geheugen van de kaartplotter inlezen: 1. Plaats de Memory C-Card in één van de kaartsleuven en kies de optie MEMORY C-CARD, zoals hierboven beschreven. 2. Gebruik de trackpad om het in te lezen bestand te selecteren. 3. Druk op de sneltoets LOAD FILE. De data wordt in het geheugen van de kaartplotter geladen. -
Tracks of markeringen overschrijven bestaande data van hetzelfde type.
-
Waypoints overschrijven bestaande waypoints en eventueel aanwezige routes.
-
Een routebestand wordt ingelezen als Route 0. Waypoints in het routebestand worden aan de waypointlijst toegevoegd.
4. Druk op CLEAR om naar het kaartscherm terug te keren.
1. Geef de inhoud van de kaart op het scherm weer, zoals hierboven beschreven. 2. Gebruik de trackpad om het te verwijderen bestand te selecteren en druk op de sneltoets ERASE FILE. Druk daarna op ENTER om het verwijderen te bevestigen, of CLEAR om te annuleren. U kunt ook alle data van een kaart verwijderen, door op FORMAT C-CARD te drukken. Druk daarna op ENTER om het verwijderen te bevestigen, of CLEAR om te annuleren. 3. Druk op CLEAR om naar het kaartscherm terug te keren. ➤ C-Card wisselen: 1. Wanneer de bestanden van de C-Card worden weergegeven, drukt u op ENTER. U wordt gevraagd de C-Card te wisselen.
Geheugenkaarten
➤ Gegevens van een C-Card verwijderen:
78
RayChart 620 en 630
2. Wissel de C-Card en druk op ENTER. De inhoud van de nieuwe kaart wordt weergegeven. ➤ Andere kaartsleuf selecteren: 1. Wanneer de inhoud van de C-Card wordt weergegeven, drukt u op MENU. De informatie over de kaart in de andere sleuf verschijnt.
6.3 Schermweergave aanpassen U kunt de schermweergave van de kaartplotter aanpassen, zodat alle benodigde informatie via een toetsaanslag beschikbaar is. U kunt de gewenste indeling van het scherm en de hoeveelheid cartografische details bepalen. U past het scherm aan via het SCREEN menu, dat verschijnt wanneer u op de MENU toets drukt. Via het SCREEN menu kunt u het volgende instellen: CARTOGRAPHY Cartografische details instellen ORIENTATION
Oriëntatie van de kaart instellen
WINDOWS
Inhoud van de vensters instellen, die u via de DISPLAY menu’s kunt weergeven
COLORS
Instellen van de gebruikte kleuren voor tracks, routes, symbolen, vectoren, schip en cursor (alleen kleuren display)
Cartografische details instellen Via de optie CARTOGRAPHY bepaalt u welke cartografische kenmerken weergegeven of verborgen worden. Tevens kunt u plotterstand (Plotter Mode) aan of uit zetten. Schermweergave aanpassen
NB: sommige cartografische details worden automatisch verborgen op kleinschalige kaarten, om te voorkomen dat de kaart onoverzichtelijk wordt. ➤ Gewenste cartografische details instellen: 1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s weer te geven. 2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SCREEN om de optie CARTOGRAPHY in het SCREEN menu te selecteren en druk op ENTER. Het menu Map Configuration verschijnt. 3. Gebruik de trackpad om omhoog of omlaag door de lijst te gaan en selecteer het gewenste menu. Druk daarna op ENTER om uw keuze te bevestigen. De menuopties en huidige instellingen worden weergegeven, zoals in de volgende tabel getoond. 4. Gebruik de trackpad om omhoog of omlaag door de lijst te gaan en selecteer het gewenste item. Druk daarna op ENTER om uw keuze te bevestigen, of CLEAR om te annuleren.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
79
De instellingen van die optie worden dan weergegeven. 5. Gebruik de trackpad om de gewenste instelling te selecteren en druk op ENTER. 6. Nadat u de gewenste waarden hebt ingesteld, drukt u op CLEAR om naar het Chart Configuration menu terug te keren en nogmaals op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te gaan. De volgende tabel geeft een overzicht van de opties voor de configuratie van de kaart en de standaard instellingen. U kunt uw nieuwe instellingen in de rechter kolom invullen. De items kunnen uit (OFF) of aan (ON) worden gezet, tenzij anders vermeld. Menu/Parameters
Fabrieksinstelling
Land Settings Menu Natural Features Rivers & Lakes Cultural Features Landmarks
ON ON ON ON
Nieuwe instelling
Marine Settings Menu ON ON 6 ft 50 ft 0-33ft ON ON
Nav-Aids and Features Ports & Services Attention Areas Tracks & Routes Lights Buoys & Beacons Signals Cartographic Objects
ON CONTOUR ON NO SECTOR ON ON ON
Other Settings Menu Names Compass Chart Generation New Objects Simplified Display Info Level (Basic or Detailed)
ON ON ON ON OFF DETAILED
Chart Settings Menu Lat/Lon Grid Chart Boundaries Plotter Mode
ON ON OFF
Schermweergave aanpassen
Water Turbulence Depths Contours Depth Color 1Limit (waarde) Depth Color 2 Limit (waarde) Depth Contours & Soundings Range (max & min waarde) Spot Soundings Bottom Type
80
RayChart 620 en 630
Oriëntatie van de kaart U kunt de normale oriëntatie van de kaart naar eigen voorkeur instellen. U hebt daarvoor de volgende keuzemogelijkheden: • North Up: de kaart wordt getoond met het noorden boven. Dit is de standaard oriëntatie. • Course Up: de kaart wordt weergegeven met de momenteel geselecteerde koers boven. Kiest u een nieuwe koers, dan draait het beeld, zodat de nieuwe koers naar boven wijst. Als er geen waypoint actief is, wordt de kaart met het noorden boven getekend. • Head Up: de kaart wordt getoond met de huidige vaarrichting van het schip naar boven. Dat is handig als u de kaart wilt vergelijken met een radarscherm. Als de vaarrichting verandert, draait de kaart mee, zij het met enige demping, om te wild draaien te voorkomen. U kunt de demping instellen met de parameter Head Up Response in de systeem setup (zie pagina 69). Wanneer u Head Up voor de eerste keer selecteert, of Home Mode selecteert als Head Up actief is, wordt de cursor op het schip geplaatst en bevindt het kaartplotterscherm zich in de Relative Motion (relatieve beweging) stand. In deze stand beweegt de kaart zo dat het schip in het midden van het scherm blijft. Wanneer u de cursor van het schip af beweegt, keert het scherm terug in de normale True Motion (ware beweging) stand en beweegt het schip over de kaart.
Schermweergave aanpassen
NB: wanneer de kaart in Course Up of Head Up stand roteert, kan de kaarttekst mogelijk niet worden weergegeven. In dat geval worden merktekens op de tekstposities geplaatst, zodat u de tekst met behulp van de cursor kunt bekijken (zie hoofdstuk 2). ➤ De oriëntatie van de kaart selecteren: 1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s weer te geven. 2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SCREEN om de optie ORIENTATION in het SCREEN menu te selecteren en druk op ENTER. De sneltoetslabels komen er als volgt uit te zien: NORTH UP
COURSE UP
HEAD UP
EXIT D3837_1
3. Druk op de sneltoets voor de gewenste oriëntatie. De kaart wordt in de nieuwe oriëntatie weergegeven. 4. Druk op de sneltoets EXIT, of CLEAR om de sneltoetslabels te verbergen. Op het scherm worden weer de standaard sneltoetsen weergegeven en de kaart verschijnt in de nieuwe oriëntatie.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
81
Vensters instellen Een veelzijdige voorziening van de kaartplotter is dat u uw eigen vensters kunt definiëren, zodat wanneer u een venster opent precies de gewenste informatie in een venster naast de kaart verschijnt. U kunt maximaal vier aangepaste vensters instellen. Tevens zijn er zes standaard vensters beschikbaar. De standaard vensters worden geselecteerd via de opties van de DISPLAY toets, zoals beschreven in hoofdstuk 2. Via deze opties kunt u de data selecteren die in één of twee vensters wordt weergegeven, waarbij u de vensters in diverse posities op het scherm kunt plaatsen. ➤ Een aangepast venster instellen: 1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s weer te geven. 2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SCREEN om de optie WINDOWS in het SCREEN menu te selecteren en druk op ENTER. Het scherm Customize On Screen Data Windows verschijnt. Hierin wordt de laatstgebruikte vensterselectie getoond. Een voorbeeldscherm ziet u hieronder. CURSOR 50°36.68 N 009°47.60 E SOG 1.4$
DEPTH IN FEET 100$ To Cursor RNG BRG 218°M 415.2$
NAVDATA CDI BDI COMPASS RUDDER STEER CDI STEER BDI
EMPTY WIN
SEATALK
EDIT
SPEED AVERAGE SPEED MAXIMUM SPEED DEPTH MIN DEPTH MAX DEPTH
RESTORE WIN CLEAR WINDOW DEL LAST ITEM
Schermweergave aanpassen
COG 208°M
CUSTOM WIN 01
REVIEW CUSTOM CUSTOM CUSTOM CUSTOM
WIN WIN WIN WIN
01 02 03 04
D3811_2
3. Als het aangepaste venster dat u wilt instellen of veranderen nog niet op het scherm staat, gebruikt u de sneltoets REVIEW om het gewenste venster weer te geven. Nu definieert u de gegevens die moeten worden weergegeven. De menu’s NAVDATA en SEATALK geven een overzicht van de data die kunnen worden geselecteerd; de overige opties kunt u bekijken door met behulp van de trackpad of een sneltoets omlaag door de menu’s te gaan.
82
RayChart 620 en 630
4. Selecteer één van de data-opties in het NAVDATA of SEATALK menu en druk op ENTER. De data verschijnt in het venster boven aan het scherm. De meeste SeaTalk items beslaan één regel, maar sommige (zoals FULL WPT) beslaan 2 regels. Sommige items, zoals CDI, vullen het gehele venster – het venster verandert niet als er onvoldoende ruimte is. 5. Als u zich vergist of bedenkt, kunt u het laatste item verwijderen met de optie DEL LAST ITEM uit het EDIT menu. U kunt ook alle items uit het venster verwijderen met de optie CLEAR WINDOW. Met RESTORE WIN herstelt u een leeggemaakt venster dat eerder opgeslagen is. 6. Herhaal stap 4 totdat u alle gewenste items hebt geselecteerd. 7. Als u nog een venster wilt instellen, gebruikt u de sneltoets REVIEW om een ander venster te selecteren en herhaalt u de procedure. 8. Nadat u het instellen van vensters voltooid hebt, drukt u op CLEAR om naar de normale bediening terug te keren. 9. Controleer nu hoe de vensters op het scherm worden weergegeven met behulp van de DISPLAY toets (zie par. 2.5).
Kleurinstellingen wijzigen De kleuren kaartplotter biedt mogelijkheden voor het instellen van kleuren voor de volgende items: • tracks • routes Schermweergave aanpassen
• symbolen (waypoints, markeringen en events) • het schip • vectoren • de cursor NB: u kunt de kleuren van kaarten en bijbehorende objecten niet wijzigen. ➤ Kleurinstellingen wijzigen: 1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s op te roepen. 2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SCREEN om de optie COLORS in het SCREEN menu te selecteren en druk op ENTER. Het volgende venster verschijnt:
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
83
D4209_1
3. Gebruik trackpad omhoog en omlaag om een item in het menu te selecteren. Waar nodig drukt u op de desbetreffende sneltoets om het specifieke item te selecteren (TRACK, ROUTE, SYMBOL, VECTOR) to change.
5. Wanneer u de gewenste kleuren hebt ingesteld, drukt u op CLEAR om naar het menu Screen Setup terug te gaan en nogmaals op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren. NB: u kunt alle kleuren op de fabrieksinstellingen terugzetten, door de optie FACTORY DEFAULTS te selecteren. Druk daarna op ENTER om te bevestigen dat u de kleuren wilt terugzetten.
Schermweergave aanpassen
4. Druk op ENTER om uw selectie te bevestigen. De beschikbare kleuren worden weergegeven. Gebruik trackpad omhoog en omlaag om een kleur te selecteren en druk op ENTER om die kleur te accepteren (of CLEAR om uw keuze te annuleren).
84
RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 7: Installatie
85
Hoofdstuk 7: Installatie 7.1 Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we op welke manier de kaartplotter moet worden geïnstalleerd. De installatie dient uitsluitend door een vakbekwame technicus te worden uitgevoerd. De kaartplotter kan op een beugel of in een paneel worden gemonteerd. Hij dient te worden aangesloten op een spanningsbron en een bron van positieinformatie (bijvoorbeeld een GPS) en kan tevens op andere apparatuur worden aangesloten via de SeaTalk, Navaid of NMEA aansluitingen. U kunt meer dan één kaartplotter installeren als onderdeel van een groter systeem. Informatie over de huidige route of GO TO worden naar het tweede apparaat gestuurd. Een voorbeeld van een geïntegreerd systeem ziet u in de volgende afbeelding. Uitgebreid kaartplotter systeem, d.m.v. SeaTalk aansluitingen verbonden Kaartplotter
GPS antenne
GPS Power
Raypilot 650
Raydata SeaTalk aansl. 2
SeaTalk aansl. 1
Installatie
Raydata
Tweede kaartplotter
Schakelpaneel
Snelheid transducer
Diepte transducer D3354-2
86
RayChart 620 en 630
NB: alvorens met de installatie te beginnen, dient u de richtlijnen voor Elektromagnetische Compatibiliteit (EMC) hieronder te lezen. In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen: • Lijst van inhoud van de verpakking • Planning van de installatie • Montage van de kaartplotter • Aansluitingen van de kaartplotter • Systeemtest en basisinstelling Als u de kaartplotter op een groter systeem aansluit, dient u de installatieinstructies voor de andere apparatuur en voor aansluiting op de SeaTalk bus te raadplegen.
EMC-richtlijnen voor installatie Alle apparatuur en accessoires van Raytheon zijn ontworpen volgens de hoogste industriële normen voor de gebruik in de pleziervaart. Ontwerp en fabricage zijn in overeenstemming met de desbetreffende EMCnormen (Elektromagnetische Compatibiliteit), maar een correcte installatie is noodzakelijk om aan de normen t.a.v. prestaties en bescherming te voldoen. Ofschoon alle moeite is gedaan om ervoor te zorgen dat de apparatuur onder alle omstandigheden functioneert, kunnen bepaalde factoren de werking van het product beïnvloeden. Om problemen bij het gebruik te voorkomen, moet u het volgende in acht nemen bij de montage van Raytheon apparatuur en daarop aangesloten kabels: • Ten minste 1 m verwijderd van apparatuur of kabels die radiosignalen respectievelijk uitzenden of doorgeven, zoals marifoons, kabels en antennes. Bij SSB radio’s moet de afstand 2 m bedragen.
EMC-richtlijnen
• Meer dan 2 m verwijderd van een radarbundel. Een radarbundel heeft normaal gesproken een spreiding van 20 graden boven en onder het uitstralende element. • De apparatuur moet worden gevoed door een andere accu dan die voor het starten van de motor wordt gebruikt. Door spanningsdalingen onder 10,7 V in de stroomtoevoer kan de apparatuur worden gereset. Dit leidt niet tot schade aan de apparatuur, maar kan verlies van gegevens en verandering van de bedrijfsstand veroorzaken. • Gebruik altijd originele Raytheon kabels. Doorsnijden en opnieuw verbinden kan de EMC-prestaties beïnvloeden en dient derhalve te worden vermeden, tenzij dit in deze handleiding wordt aangegeven.
Hoofdstuk 7: Installatie
87
• Als een onderdrukkingsferriet op een kabel bevestigd is, moet deze niet worden verwijderd. Als de ferriet voor de installatie moet worden verwijderd, moet hij op dezelfde plaats opnieuw worden gemonteerd. De volgende afbeelding toont het assortiment onderdrukkingsferrieten die voor Raytheon apparatuur worden gebruikt.
Als Raytheon apparatuur op andere apparatuur wordt aangesloten met kabels die niet door Raytheon zijn geleverd, MOET altijd een onderdrukkingsferriet dicht bij het Raytheon apparaat worden gemonteerd.
7.2 Inhoud van de verpakking Bij uw kaartplotter moet het volgende meegeleverd zijn: • Montagebeugel, met twee knoppen aan de display bevestigd • Zelftappende schroeven (4) voor bevestiging van de montagebeugel • Voedingskabel • SeaTalk kabel • Display kap • Set voor montage in een paneel, bestaand uit draadstangen (4), knopmoeren (4) en montagesjabloon • Deze handleiding
Als u het ChartPlotter GPS System hebt aangeschaft, bevat het pakket tevens de Raytheon Raystar 112 GPS.
7.3 Planning van de installatie Voordat u het systeem gaat installeren, moet u de beste plaats en bevestigingsmethode voor de kaartplotter bepalen en de mogelijkheden en eisen t.a.v. aansluitingen en kabels bekijken.
Inhoud van de verpakking
• Naslagkaart
88
RayChart 620 en 630
Keuze van de plaats De kaartplotter kan op twee manieren worden gemonteerd: • aan een wand, met behulp van de beugel die aan de display bevestigd is,
84mm (3.3in)
226mm (8.9in)
34mm (1.3in)
• op een paneel (tafelblad of bedieningspaneel), m.b.v. de meegeleverde montageset.
98mm (3.9in)
190mm (7.5in)
237mm (9.33in)
332mm (13.1in)
30mm (1.2in)
Planning van de installatie
50mm (2in)
169mm (6.65in)
180mm (7in) 265mm (10.4in) D3345-1
Ofschoon de kaartplotter waterbestendig volgens de CFR46 norm is, wordt geadviseerd het apparaat op een beschutte plaats te monteren, zodat het niet langdurig wordt blootgesteld aan zoutwaternevel of direct zonlicht.
Hoofdstuk 7: Installatie
89
De monochrome kaartplotter is uitgerust met een zonnekap en is bedoeld voor montage boven- of benedendeks. De kleuren kaartplotter is uitsluitend geschikt voor benedendekse montage. Bij installatie van de kaartplotter dient u ervoor te zorgen dat hij: • beschermd is tegen fysieke beschadiging • ten minste 230 mm van een kompas verwijderd is • ten minste 1 m van radio-ontvangapparatuur verwijderd is • van de achterzijde bereikbaar is t.b.v. de installatie en het leggen van kabels. Houd er ook rekening met dat het scherm voor de roerganger goed zichtbaar moet zijn. NB: LCD displays hebben een specifieke zichthoek voor een optimale afleesbaarheid, die normaal gesproken binnen 30° t.o.v. recht tegenover het scherm ligt. U kunt een spanningsbron op de kaartplotter aansluiten en de display op verschillende plaatsen bekijken voordat u het apparaat permanent monteert.
Opties voor aansluitingen De kaartplotter kan met andere apparatuur communiceren via de volgende dataaansluitingen: •
SeaTalk, via de speciale SeaTalk aansluitingen
•
GPS, via de GPS Sensor aansluiting
•
NMEA, via de voeding/NMEA aansluiting.
Navigatiegegevens kunnen via alle drie aansluitingen worden ontvangen. Als er data via meer dan één aansluiting beschikbaar is, heeft de data via de SeaTalk aansluiting prioriteit.
De GPS Sensor aansluiting is uitsluitend geschikt voor aansluiting van Raytheon GPS apparatuur met bijpassende stekker. De NMEA aansluiting in de Power/NMEA aansluiting kan worden gebruikt voor aansluiting van GPS apparatuur van andere fabrikanten en aansluiting van een printer.
Planning van de installatie
SeaTalk informatie kan voor weergave worden geselecteerd via datavensters (zie par. 6.3). Informatie die door de kaartplotter wordt geproduceerd, wordt via SeaTalk naar andere instrumenten verzonden.
90
RayChart 620 en 630
Kabels leggen Alvorens de kabels te installeren, dient u het volgende te overwegen: • alle kabels moeten goed worden vastgezet en beschermd tegen beschadiging en blootstelling aan hitte • vermijd scherpe bochten of knikken in de kabels • als een kabel door een wand of dek wordt gevoerd, moet een waterdichte mof of kabeldoorvoering worden gebruikt.
7.4 Kaartplotter monteren De kaartplotter kan worden gemonteerd met behulp van de beugel die er aan bevestigd is, of in een paneel worden gemonteerd, met behulp van de meegeleverde montageset.
Montage met beugel ➤ Kaartplotter m.b.v. de beugel monteren: 1. Draai de beugelknoppen los en verwijder de beugel van de kaartplotter. 2. Teken de plaats van de schroefgaten in de beugel af op het montageoppervlak. 3. Monteer de beugel met de meegeleverde schroeven op de afgetekende plaatsen. 4. Monteer de kaartplotter aan de beugel; indien nodig de schuinstand instellen en de knoppen vastdraaien.
Montage op een paneel ➤ De kaartplotter op een paneel of tafelblad monteren (zoals getoond in de afbeelding op de volgende pagina): 1. Bepaal de plaats; er moet ten minste 350 mm bij 250 mm ruimte zijn. Montage van de kaartplotter
VOORZICHTIG: Controleer of er geen elektrische kabels of andere voorwerpen achter de gewenste plaats zitten voordat u verdergaat. Controleer of er voldoende ruimte voor montage en bekabeling is. U moet bij de achterkant van de kaartplotter kunnen om de knopmoeren vast te draaien. 2. Neem de montageset uit de verpakking. 3. Teken de schroefgaten en de opening voor de display af met behulp van de meegeleverde sjabloon. 4. Boor een gat van 12,7 mm in elke hoek van de afgetekende uitsparing. 5. Gebruik een geschikte zaag om de uitsparing uit het paneel te zagen.
Hoofdstuk 7: Installatie
91
6. Verwijder de knoppen en de beugel van de kaartplotter. Controleer of de display goed in de uitsparing past. 7. Boor vier gaten van 5 mm op de afgetekende plaatsen. 8. Sluit de voedings-/datakabel, GPS invoer en andere kabels aan op het apparaat (zie par. 7.5). 2
1
D3346-3
1 Afdichtring 2 Draadstangen (4 st.) 3 Knopmoeren (4 st.)
9. Schuif het apparaat in de uitsparing in het paneel. U kunt een geschikt afdichtmiddel aanbrengen tussen de afdichtring (1) en het paneel, om te voorkomen dat vocht het paneel binnendringt.
7.5 Kaartplotter aansluiten De kaartplotter heeft aan de achterzijde de volgende vier aansluitingen: 1. SeaTalk: twee 3-pens aansluitingen voor platte stekkers 2. Voeding: 7-pens mannetjes aansluiting 3. GPS SENSOR: 5-pens mannetjes aansluiting
Montage van de kaartplotter
10. Bevestig de kaartplotter aan het paneel met behulp van de meegeleverde vier draadstangen en vier knopmoeren.
92
RayChart 620 en 630
SeaTalk
POWER
GPS SENSOR
Voeding
NMEA/ Printer Naar SeaTalk D3355-2
POWER (voeding) aansluiting Gebruik de meegeleverde kabel om het volgende op de POWER aansluiting aan de achterzijde aan te sluiten, zoals hierboven getoond: • Voeding • NMEA in • NMEA uit • Printer De functies van de pennen zijn zoals in de volgende tabel vermeld.
Kaartplotter aansluiten
Pen nr.
Functie
Kleur
1
Accu minpool
Zwart
2
Accu pluspool (12 - 32 V gelijkspanning)
Rood
3
NMEA data in (+)
Wit
4
NMEA in (-) - gemeenschappelijk
Groen
5
Printer gereed
Grijs
6
NMEA data uit OF printer uit
Geel
7
Data uit, gemeenschappelijk
Bruin
Niet aangesloten
Afscherming
Hoofdstuk 7: Installatie
93
Aansluiting van spanningsbron De kaartplotter is bedoeld voor aansluiting op schepen met een gelijkspanningssysteem met een nomimale spanning van 12 - 32 V (absoluut maximum bereik 10,7 tot 44 V gelijkspanning). De aansluiting moet plaatsvinden op een schakelpaneel via een hoofdschakelaar. Controleer of alle aansluitingen schoon zijn. ➤ Sluit de voeding met behulp van de meegeleverde voedingskabel als volgt aan: 1. Steek de aangegoten stekker in de POWER aansluiting op de achterzijde van de kaartplotter. Leg het andere uiteinde van de kabel naar het schakelpaneel van het schip. 2. Knip de kabel op de juiste lengte af. Sluit de rode draad via een zekering aan op de pluspool (+) van de accu en de zwarte draad op 0 V (accu minpool). Beveilig het circuit met een 5 A zekering/automaat. 3. Ongebruikte aders afknippen, of een geschikte aansluitdoos gebruiken om NMEA apparatuur en/of een printer aan te sluiten. VOORZICHTIG: Om het risico van brand en andere gevaren te beperken, als de stroomtoevoer niet met een zekering/automaat uitgerust is, moet u een zekering monteren tussen de plusdraad (rood) van de voedingskabel. NB: als de voedingsaders per abuis omgekeerd worden aangesloten, werkt het systeem niet. Controleer met behulp van een voltmeter of de voedingsaders correct aangesloten zijn.
NMEA aansluiting U kunt deze aansluiting gebruiken om de kaartplotter op andere apparatuur aan te sluiten die data volgens de NMEA 0183 standaard kan ontvangen/verzenden. In bijlage B is de data die via de NMEA aansluiting wordt verzonden/ ontvangen gedefinieerd.
Als u een printer op de kaartplotter aansluit, kunt u elk scherm afdrukken, bijvoorbeeld kaarten, routes en waypoint gegevens. De kaartplotter is geschikt voor een transmissiesnelheid (baud rate) van 300 tot 9600 baud. Raadpleeg de handleiding van uw printer voor de aansluiting en instelling. NB: 1. De printer wordt aangesloten op de POWER aansluiting. Om een printer in plaats van NMEA uitvoer te gebruiken, selecteert u de optie PRINTER in het Set Up menu.
Kaartplotter aansluiten
Printer aansluiting
94
RayChart 620 en 630
2. Wanneer de kaartplotter uit staat, wordt NMEA data via de POWER aansluiting verzonden. Om te voorkomen dat NMEA data wordt afgedrukt, zet u de kaartplotter aan voordat u de printer inschakelt; zet de printer uit voordat u de kaartplotter uitschakelt.
GPS Sensor aansluiting Als u een compatibele GPS gebruikt, sluit u die aan op de GPS SENSOR aansluiting. De functies van de pennen van de GPS aansluiting van de kaartplotter zijn in onderstaande tabel weergegeven. Pen nr.
GPS functie
1
+12 V gelijkspanning
2
0 V gelijkspanning
3
Massa I/O
4
Data in van GPS
5
Data uit naar GPS
6
Niet gebruikt (differentieel)
SeaTalk aansluiting De kaartplotter kan op een bestaand SeaTalk systeem worden aangesloten, door de meegeleverde SeaTalk kabel op de SeaTalk aansluiting aan de achterzijde van de kaartplotter aan te sluiten. De data wordt via de SeaTalk kabel(s) van instrument naar instrument verzonden. NB: de SeaTalk aansluiting kan niet worden gebruikt voor de stroomtoevoer van de kaartplotter. Er wordt geen stroomtoevoer voor andere SeaTalk apparatuur geleverd. Kaartplotter aansluiten
Hoofdstuk 7: Installatie
95
7.6 Systeemtest en basisinstelling Nadat u de kaartplotter hebt geïnstalleerd en aangesloten, moet u de installatie controleren alvorens het systeem voor navigatie te gebruiken. Lees eerst hoofdstuk 2 t/m 6 en maak u vertrouwd met de bediening van de kaartplotter alvorens de basisinstelling uit te voeren.
Systeemtest Alvorens de functietest uit te voeren, controleert u het volgende: • of alle bevestigingsschroeven/-bouten goed vastgedraaid zijn, • of alle aansluitingen gemaakt zijn, • of alle kabels voor zover nodig vastgezet en beschermd zijn. NB: als u de eigenaar van het schip bent en u hebt de installatie zelf uitgevoerd, vraag dan uw dealer om de installatie te controleren voordat u op zee gaat varen.
Aan zetten en basisinstelling 1. Druk op de POWER toets om de kaartplotter aan te zetten. 2. Druk op de sneltoets CONTINUE om de mededeling over navigatie van het scherm te verwijderen. 3. Druk op de sneltoets CHART om het scherm Fix Status te sluiten en op een willekeurige andere toets om de alarmmelding van het scherm te verwijderen. NB: een goede positiebepaling geeft aan dat er positiegegevens ontvangen zijn.
a.
Druk op MENU om de menuopties weer te geven. Gebruik de trackpad of rechter sneltoets om de optie SYSTEM in het SET UP menu te selecteren en druk op ENTER ENTER.
b.
Gebruik de trackpad om de optie GPS Input te selecteren en druk op ENTER om de opties te bekijken. Selecteer de gewenste optie en druk nogmaals op ENTER.
c.
Druk op CLEAR om naar de kaart te gaan.
5. Om de eerste positiebepaling sneller te verkrijgen, selecteert u de optie FIX STATUS in het SET UP menu. Druk op de sneltoets INITIALIZE en gebruik de trackpad om de positie te wijzigen in uw huidige positie. Raadpleeg par. 6.2 voor meer informatie. U kunt het systeem verder aan uw wensen aanpassen, zie hiervoor hoofdstuk 6.
Systeemtest en basisinstelling
4. Als u andere apparatuur via de NMEA en NAVAIDS aansluitingen hebt aangesloten, stelt u de prioriteit als volgt in:
96
RayChart 620 en 630
EMC-controles voordat u op zee gaat varen Controleer de installatie altijd voordat u op zee gaat varen, om u ervan te verzekeren dat die niet wordt gestoord door radiogolven, starten van de motor enz. In sommige installaties kan mogelijk niet worden voorkomen dat de apparatuur door invloeden van buitenaf wordt gestoord. In het algemeen heeft dat geen schadelijke gevolgen voor de apparatuur, maar kan dit leiden tot een reset of een tijdelijke storing.
EMC-controles
Hoofdstuk 8: Onderhoud en problemen oplossen
97
Hoofdstuk 8: Onderhoud en problemen oplossen Dit hoofdstuk geeft informatie over het normale onderhoud en mogelijke oorzaken van problemen die zich kunnen voordoen bij het gebruik van de kaartplotter.
8.1 Normaal onderhoud De kaartplotter is verzegeld. Het onderhoud blijft daarom beperkt tot reiniging en periodieke controles. NB: gebruik nooit chemische of schurende middelen om de kaartplotter te reinigen. Als het apparaat vuil is, dient het te worden gereinigd met een schone vochtige doek.
Kabels en aansluitingen Controleer de kabels regelmatig op schuurplekken of beschadiging van de buitenste mantel. Beschadigde kabels direct vervangen. Controleer of de aansluitingen op het gelijkspanningssysteem van het schip schoon en goed bevestigd zijn.
EMC-richtlijnen voor service en veiligheid De kaartplotter bevat geen delen waaraan de gebruiker service kan verrichten. Raytheon apparatuur dient uitsluitend door geautoriseerde Raytheon technici te worden onderhouden en gerepareerd. Zij zorgen ervoor dat de toegepaste procedures en onderdelen geen nadelige invloed op de prestaties hebben. Raytheon producten bevatten geen onderdelen waaraan de gebruiker service kan verrichten. In sommige producten wordt hoogspanning gegenereerd. Nooit handelingen verrichten aan kabels of stekkers terwijl de apparatuur op de stroomtoevoer aangesloten is.
Onderhoud
Meld problemen met betrekking tot EMC altijd aan uw Raytheon dealer. Wij gebruiken die informatie om onze kwaliteitsnormen te verhogen.
98
RayChart 620 en 630
Verwijdering Dit apparaat bevat een lithiumbatterij en een CCFL lamp (cold cathode fluorescent lamp). Hier dient rekening mee te worden gehouden bij verwijdering van het apparaat. Bij verwijdering dienen de wettelijke voorschriften in acht te worden genomen.
8.2 Problemen oplossen Alle Raytheon producten worden, voordat ze worden verpakt en verzonden, onderworpen aan uitgebreide testen en kwaliteitscontroles. Mocht het apparaat desondanks een storing vertonen, raadpleeg dan de onderstaande tabel om de meest waarschijnlijke oorzaak te bepalen. Volg de vermelde instructies op om het probleem te verhelpen. Als het probleem na het raadplegen van de tabel niet verholpen kan worden, neemt u contact op met uw Raytheon dealer, distributeur of de afdeling Product Support van Raytheon voor hulp en advies. Vermeld altijd het serienummer van het product. Dit nummer is afgedrukt op de achterzijde van de kaartplotter, onder de aansluitingen.
Problemen en oplossingen Probleem
Oplossing
Geen stroomtoevoer.
1. Controleer of de voedingskabel in orde is en alle aansluitingen goed bevestigd en vrij van corrosie zijn. 2. Controleer of de polen van de voedingskabel correct aangesloten zijn. Sluit de draden indien nodig correct aan. 3. Controleer de zekering. Indien nodig vervangen. 4. Controleer spanningsbron (accu) van het schip op correcte spanning (12-32 V gelijkspanning).
Kaartweergave onscherp.
Contrast en/of verlichting instellen
Geen positiegegevens .
Controleer de GPS/Loran aansluiting Controleer de GPS/Loran ontvanger/antenne. Controleer de geschatte lengte- en breedtegraad. Controleer de tijd en datum, indien nodig corrigeren. Controleer de bron van de positiegegevens.
Geen SeaTalk data ontvangen. Controleer de SeaTalk aansluiting en het SeaTalk netwerk. Geen NMEA data ontvangen. Controleer de NMEA aansluiting en NMEA apparatuur.
Problemen oplossen
Als u na het raadplegen van bovenstaande tabel nog steeds problemen ondervindt, neemt u contact op met uw dealer of de afdeling Product Support van Raytheon voor advies.
Hoofdstuk 8: Onderhoud en problemen oplossen
99
Service wereldwijd Neem contact op met de erkende distributeur in het desbetreffende land. Een lijst van distributeurs is bij uw systeem geleverd. Of bezoek de Raytheon World Wide Web site: www.raymarine.com
Contact opnemen met Raytheon Informatie over producten en services voor pleziervaart Bezoek de website van Raytheon voor de laatste informatie over de nieuwste elektronische apparatuur en systemen van Raytheon op: www.raymarine.com Technische ondersteuning, service en accessoires zijn verkrijgbaar via: Europa Raytheon Marine Europe Limited Anchorage Park, Portsmouth PO3 5TD, England Tel (01705) 693611 Fax (01705) 694642 Nederland Holland Nautic Apeldoorn B.V. Nagelpoelweg 16 Postbus 20089 7302 HB Apeldoorn Telefoon 055 - 541 21 22 Fax 055 - 542 26 96
Technische ondersteuning De afdeling Customer Services behandelt verzoeken met betrekking tot installatie, bediening, storingsdiagnose en reparatie.
[email protected]
Mocht zich een probleem met uw Raytheon apparaat voordoen, dan neemt u contact op met uw Raytheon dealer. De dealer kan u de beste service verlenen en ervoor zorgen dat de apparatuur weer zo snel mogelijk normaal functioneert.
Problemen oplossen
Reparatie en service
100
RayChart 620 en 630
Accessoires en onderdelen Via de geautoriseerde Raytheon dealer zijn vele accessoires en onderdelen verkrijgbaar. Als u iets nodig hebt dat niet via uw dealer verkrijgbaar is, neemt u contact op met de afdeling Sales. Raadpleeg de lijst met onderdeelnummers en accessoires in het hoofdstuk Installatie. Vermeld altijd het Raytheon artikelnummer bij telefonisch contact of wanneer u een bestelling plaatst. Als u niet zeker weet welk product u voor uw Raytheon apparaat moet kiezen, kunt u het best contact opnemen met uw dealer of de afdeling Customer Services van Raytheon voordat u een bestelling plaatst.
Inleiding Problemen oplossen
Bijlage A: Technische gegevens
A-1
Bijlage A: Technische gegevens In deze bijlage zijn de fysieke en elektrische gegevens van de kaartplotter vermeld. CE
In overeenstemming met 89/336/EEG (EMC), EN60945:1997
Afmetingen
226 mm x 332 mm x 84 mm, excl. beugel
Gewicht
1,8 kg
Omgeving Waterbestendig Temperatuur - bedrijf Temperatuur - opslag Rel. luchtvochtigheid
Vlg. CFR46; geschikt voor buitenmontage Mono : 0°C tot 70°C., Kleur: 0°C tot 50°C Mono: -20°C tot 70°C, Kleur: -20°C tot 60°C 20% tot 95%.
Montage
Op beugel of paneel
Voeding
Ingang
12 V tot 32 V gelijkspanning nominaal 10,7 V tot 44 V gelijksp. absoluut maximum bereik Stroomverbruik - Typisch Mono: 4 W Kleur: 10 W Stroomverbruik - Max. Mono: 9 W Kleur: 18 W (Stroomverbruik van externe GPS hieraan toevoegen)
Bediening
8 vaste toetsen, 4 sneltoetsen en trackpad
Display type
640 x 480 VGA kwaliteit LCD ofwel: kleur, met 64 kleuren of: monochroom met 4 grijstinten
Display afm.
10,4“ diagonaal (211 mm x 158 mm) - kleur 9,7” diagonaal (196 mm x 148 mm) - monochroom
Aansluitingen
SeaTalk ontvangen en zenden NMEA 0183 ontvangen en zenden Printer
Positiegegevens
GPS, dGPS
Cartografie
C-MAP NT C-Cards
Software update
Via C-Card
Geheugen
Capaciteit:
Bescherming: Extern:
Waypoints/events: 1000 (20 routes van 50 waypoints) Markeringen: 1000 Track history: 5000 punten, 5 bestanden Ingebouwde lithium batterij met levensduur van 3 tot 5 jaar C-MAP Memory C-Cards voor opslag/inlezen data
A-2
RayChart 620 en 630
Bijlage B
B-1
Bijlage B: Ontvangen/verzonden NMEA data De volgende tabel geeft een overzicht van de data die via de NMEA aansluiting wordt ontvangen en verzonden. Data
Ontvangen
Verzonden
Koers
HDG, HDM, HDT, VHW
HDG
Vastgezette koers
HSC
Positie (LAT/LON)
GGA, RMC, RMA, GLL
GLL,GGA, RMC
Snelheid over de grond
RMC, RMA, VTG
RMC, VTG
Koers over de grond
RMC, RMA, VTG
RMC, VTG
Tijd (UTC)
GLL, GGA, RMC
GLL, GGA, BWC, RMC
Datum
GGA
GGA
Satellieten en HDOP
GGA
GGA
Satellietdata
GSA, GSV
Huidige waypoint code
APB, BWC, XTE, RMB
Peiling naar waypoint
APB, BWC, RMB
Afstand naar waypoint
BWC, RMB
Koersafwijking (XTE)
APB, RMB, XTE
Variatie Waypoint aankomst status
RMC, HDG
RMC, HDG APB, RMB
B-2
RayChart 620 en 630
Certificaat voor beperkte garantie Raytheon Marine Company garandeert dat elk nieuw product voor toepassingen in de pleziervaart en geleverd door dealer/distributeur met goede materialen en vakmanschap is vervaardigd en zal delen die bij normaal gebruik defecten in materialen en vakmanschap vertonen repareren of vervangen gedurende een periode van 2 jaar/24 maanden vanaf de datum van verkoop aan de eindgebruiker, behalve voor zover hieronder beschreven. Defecten worden verholpen door Raytheon Marine Company of een erkende Raytheon dealer. Raytheon Marine Company zal, behalve voor zover hieronder beschreven, arbeidskosten accepteren gedurende een periode van 2 jaar/24 maanden vanaf de datum van verkoop aan de eindgebruiker. Gedurende deze periode worden behalve voor bepaalde producten reiskosten (autokilometers en tol) tot 160 km v.v. en een reistijd van 2 uur vergoed. Dit garandeert Raytheon Marine Company allen voor producten waarvoor bewijs van installatie door of opdracht aan erkende servicevertegenwoordigers kan worden aangetoond.
Beperkingen van de garantie De garantie van Raytheon Marine Company geldt niet voor apparatuur die bij een ongeval betrokken is geweest of is misbruikt, vervoersschade, wijzigingen, corrosie, onjuiste of niet-toegestane service, of apparatuur waarvan het serienummer is gewijzigd, onleesbaar gemaakt of verwijderd. Behalve indien Raytheon Marine Company of zijn erkende dealer de installatie heeft uitgevoerd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor schade ontstaan tijdens de installatie. Deze garantie geldt niet voor routinematige systeemcontroles of afstelling/calibratie, tenzij vereist vanwege vervanging van delen van het af te stellen gedeelte. Een passend aankoopbewijs waarop datum, plaats en serienummer vermeld zijn, moet aan Raytheon Marine Company of zijn erkende dealer beschikbaar worden gesteld bij de garantie-aanspraak. Verbruiksdelen, zoals kaartpapier, lampen, zekeringen, batterijen, pennen, drijfriemen, radarkristallen/-dioden, rotor-klikbevestigingen, rotors, rotorlagers en rotoras) zijn uitdrukkelijk uitgesloten van deze garantie. Voor magnetrons, kathodebeeldbuizen (CRT), roephoorns en transducers geldt een garantie van 1 jaar/12 maanden vanaf de aankoopdatum. Deze producten moeten naar een vestiging van Raytheon Marine Company worden geretourneerd. Alle kosten die voortvloeien uit vervanging van een transducer, behalve de kosten van de transducer zelf, zijn uitdrukkelijk uitgesloten van deze garantie. Extra kosten van overuren voor diensten buiten normale werktijden vallen niet onder deze garantie. Reiskosten kunnen voor bepaalde producten met een aanschafprijs onder ca. F 5000,- niet worden gedeclareerd. Indien reparatie noodzakelijk is, moeten die producten voor rekening van de eigenaar naar een vestiging van Raytheon Marine Company of erkende dealer worden verzonden en zullen die zonder kosten voor de eigenaar worden geretourneerd. Reiskosten behalve autokilometers, tol en twee (2) uur reistijd zijn uitdrukkelijk uitgesloten voor alle producten. Reiskosten die van deze garantie uitgesloten zijn, zijn onder andere die van: taxi, veerboot, vliegtuighuur, verblijf, douane, verzending, communicatie, enz.. Voor reiskosten, -kilometers en -tijd die de toegestane kosten overschrijden moet vooraf schriftelijke toestemming worden verkregen. (1) DEZE GARANTIE IS UITSLUITEND BEPERKT TOT DE HIERIN VERMELDE VOORWAARDEN EN GEEN ENKELE ANDERE GARANTIE OF VERHAAL ZAL BINDEND ZIJN VOOR RAYTHEON MARINE COMPANY, MET INBEGRIP VAN ENIGE GARANTIE VAN VERKOOPBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN SPECIFIEK DOEL. (2) Raytheon Marine Company is niet aansprakelijk voor incidentele schade, gevolgschade of bijzondere (inclusief strafrechtelijke of meervoudige) schade. Alle producten van Raytheon Marine Company die hieronder worden verkocht of aangeboden, zijn uitsluitend hulpmiddelen voor de navigatie. De gebruiker is verantwoordelijk voor gebruik met gezond verstand en de juiste navigatievaardigheden, ongeacht de eisen van Raytheon apparatuur. 44592-4 9 november 1998
United States of America Raytheon Marine Company Recreational Products 676 Island Pond Road Manchester, NH 03109-5420 U.S.A.
Tel Fax
UK, Europe, Middle East, Far East Raytheon Marine Company Tel Recreational Products Fax Anchorage Park, Portsmouth Fax PO3 5TD, England
603-647-7530 603-634-4756
(44) 1705 693611 (44) 1705 694642 Customer support (44) 1705 661228
Factory Service Centers United States of America Raytheon Marine Company address as above UK, Europe, Middle East, Far East Raytheon Marine Company address as above
Stick barcode label here
Purchased from
Purchase date
Dealer Address
Installed by
Installation date
Commissioned by
Commissioning date
Owner’s name
Mailing address
This portion of card should be completed and retained by the owner.