RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/UDN/1516/1121 van 23 mei 2016 in de zaak 1516/RvVb/0585/UDN
In zake:
het college van burgemeester en schepenen van de stad KORTRIJK bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Pieter-Jan DEFOORT en Matthias STRUBBE kantoor houdende te 8020 Oostkamp, Domein Hertsbergsestraat 4 waar woonplaats wordt gekozen
de
Herten,
verzoekende partij tegen: de deputatie van de provincieraad van WEST-VLAANDEREN verwerende partij Mede inzake
de bvba MBV ONTWIKKELING bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Dirk VAN HEUVEN en Leandra DECUYPER kantoor houdende te 8500 Kortrijk, Beneluxpark 27B waar woonplaats wordt gekozen
I.
VOORWERP VAN DE VORDERING
De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 13 mei 2016 de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de deputatie van de provincieraad van West-Vlaanderen van 24 maart 2016. De deputatie heeft het administratief beroep van de belanghebbende partij tegen de weigeringsbeslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Kortrijk van 9 november 2015 ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond verklaard. De deputatie heeft aan de belanghebbende partij een stedenbouwkundige vergunning verleend onder voorwaarden voor het bouwen van één handelsruimte, acht appartementen en een ondergrondse parkeergarage na afbraak van een hoekpand. De bestreden beslissing heeft betrekking op het perceel gelegen te Kortrijk, Kasteelkaai 8 en met als kadastrale omschrijving afdeling 1, sectie G, nummer 0187S2.
RvVb - 1
II.
VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING
De verwerende partij heeft geen nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid ingediend maar heeft wel een afschrift van het administratief dossier neergelegd. De belanghebbende heeft een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de openbare zitting van 19 mei 2016, waar de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid werd behandeld. Kamervoorzitter Marc VAN ASCH heeft verslag uitgebracht. Advocaat Matthias STRUBBE die verschijnt voor de verzoekende partij en advocaat Leandra DECUYPER die verschijnt voor de tussenkomende partij zijn gehoord. De verwerende partij is schriftelijk verschenen. Het Decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast.
III.
FEITEN
Op 10 augustus 2015 (datum van de verklaring van volledigheid) dient de belanghebbende partij bij het college van burgemeester en schepenen van de stad Kortrijk een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “het bouwen van 1 handelsruimte, 8 appartementen en een ondergrondse parkeergarage na afbraak van een hoekpand”. Het perceel is volgens de bestemmingsvoorschriften van het bij koninklijk besluit van 4 november 1977 vastgestelde gewestplan ‘Kortrijk’, gelegen in woongebied. Het perceel is gelegen binnen de perimeter van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening regionaalstedelijk gebied Kortrijk’ en van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Solitaire vakantiewoningen Interfluvium’. Het perceel is niet gelegen in een gebied waarvoor een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of ander ruimtelijk uitvoeringsplan geldt, noch binnen de omschrijving van een behoorlijk vergunde, niet-vervallen verkaveling. Naar aanleiding van het openbaar onderzoek, georganiseerd van 15 augustus 2015 tot en met 13 september 2015, worden vijf bezwaarschriften ingediend. Nv Waterwegen en Zeekanaal brengt op 26 augustus 2015 een gunstig advies uit. De brandweer brengt op 27 augustus 2015 een voorwaardelijk gunstig advies uit. Het team planning en openbaar domein van de stad Kortrijk brengt op 11 september 2015 een voorwaardelijk gunstig advies uit.
RvVb - 2
Het erfgoedplatform Kortrijk brengt op 29 augustus 2015 een ongunstig advies uit. Ruimte en Erfgoed West-Vlaanderen brengt op 1 september 2015 een ongunstig advies uit. Het college van burgemeester en schepenen van de stad Kortrijk weigert op 9 november 2015 een stedenbouwkundige vergunning aan de belanghebbende partij en motiveert zijn beslissing als volgt: “… 8. TOETSING AAN DE GOEDE RUIMTELIJKE ORDENING Goede ruimtelijke ordening Functie: De aanvraag betreft het bouwen van een meergezinswoning met 8 appartementen en handelsruimte na de sloop van een gebouw dat is opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Het ontwerp voorziet een menging van 2 en 3slaapkamerappartementen, met 14 parkeerplaatsen en plaats voor een 7-tal fietsen. Op deze locatie in de Kortrijkse historische binnenstad, langs de oude Leie-oevers, kunnen alle stedelijke functies toegelaten worden, die verenigbaar zijn met deze stedelijke omgeving en die verenigbaar zijn met de aanwezige functies. Wonen in deze stedelijk diverse omgeving kan hier zeker aanvaard worden. De aanvraag voorziet de realisatie van een nieuwe meergezinswoning. Deze aanvraag wordt onderworpen aan de woningtypetoets. Daarbij worden de mogelijkheden op het perceel beschouwd, rekening houdend met de eigenschappen van het perceel en de kenmerken van de omgeving. Het perceel is gelegen in een gemengde stedelijke omgeving (wonen, kantoren, horeca, diensten...) die gekenmerkt wordt door een menging van verschillende woningtypologieën, al dan niet in combinatie met een andere functie. De bouwmogelijkheden op het perceel worden bepaald in het gabarietenplan. Het toegelaten bouwvolume biedt mogelijkheden voor de bouw van een meergezinswoning. Het behoud van het waardevolle pand, opgenomen in de inventaris van het waardevol erfgoed wordt vereist, en het betreffende hoekperceel is vrij beperkt van omvang, bijgevolg is het voorzien van voldoende parking op deze locatie niet realistisch. Op deze locatie kan een meergezinswoning, in combinatie met een handelsfunctie, aanvaard worden. Gebruikskenmerken: In de meergezinswoning wordt een menging voorzien van 2 en 3slaapkamerappartementen. De appartementen hebben een oppervlakte van 117 à 216m². De vrije hoogte is overal voldoende hoog (2,5m). Alle woonentiteiten beschikken over een eigen voldoende grote private buitenruimte. In elke woongelegenheid wordt een afzonderlijke voldoende grote berging voorzien. Inplanting: Het nieuwe project bezet het volledige perceel zoals ook de bestaande bebouwing. Bouwvolume: De nieuwbouw bestaat uit 7 bouwlagen, met een kroonlijst van 22.1m. Het ontwerp sluit aan met de balustrade van de rechteraanpalende bebouwing in de Handelskaai, maar reikt hoger dan de kroonlijst van dit gebouw. Het ontwerp vormt geen overgang naar de bestaande omgeving (Kasteelkaai, Belfaststraat, Kasteelstraat,..), richt zich op de vreemde elementen (aanpalend appartementsgebouw) en zal enkel aanleiding geven tot
RvVb - 3
een hogere gesloten appartementenwand langs de Handelskaai. Ook tov. de Belfaststraat, die slechts +/-11m breed is, zal dit hoge bouwvolume een negatieve Impact hebben. Het ontwerp wijkt deels af van de bepalingen van het gabarietenplan, dat 6 bouwlagen (kroonlijst max. 18m) voorschrijft. Aan de 3 zijdes springt de gevel over de volledige breedte 60 cm vooruit over de rooilijn, er wordt een afstand van 60cm tov. de perceelsgrenzen gevrijwaard. Het ontwerp wijkt af van de bepalingen van de verordening art. 12, uitsprongen over het openbaar domein: - uit de gevel mogen een aantal objecten of volumes uitsteken, zoals balkons of erkers, maar ze moeten in harmonie zijn met het straatbeeld, het ontwerp voorziet een uitbouw over de volledige gevellengte, wat niet als erker of balkon kan gezien worden. - in verhouding zijn met het openbaar domein en geen hinder veroorzaken. Vooral In de Belfaststraat is de uitsprong over het openbaar domein nefast, omdat dit een relatief smalle straat is, en de bestaande laanbomen hierdoor zullen sneuvelen. De uitsprongen mogen ook niet bedoeld zijn om het bouwvolume wezenlijk te vergroten. Het toch al te hoge bouwvolume wordt door deze Ingreep nog volumineuzer en dominant. Het ontwerp heeft de bijkomende oppervlakte nodig om de terrassen voor de appartementen 1.1, 1.2, 2.1, 2,2, voldoende groot te maken. Het ontwerp vormt een breuk met de historische bebouwing van de Kasteelkaai en de aaneengesloten bebouwing van de Belfaststraat, die gekenmerkt wordt door een mooi homogene straatwand met burgerwoningen met een gelijk gabariet. Het ontwerp zet de bestaande hoogbouw langs de Handelskaai voort zodat er een volledig breuk met de voormalige vismarkt ontstaat. Het ontwerp negeert volledig de schaal en verhoudingen van de historisch waardevolle Kasteelkaai en Belfaststraat om nog meer de aaneengesloten appartementsbouw langs de Handelskaai te versterken. Dit In tegenstelling tot de doelstelling van het ontwikkelingskader Leteboorden, dat een attractiever stadsbeeld op maat van de stad wil langs de Leieboorden en niet de gesloten wand die de Handelskaai vormt. Verschijningsvorm: Het betreft een beeldbepalend pand binnen de historische binnenstad van Kortrijk dat zich bovendien op een bijzondere zichtlocatie langs de Leie bevindt. Door zijn ligging vormt het een volledige gevelwand van het driehoekige plein van de voormalige Vismarkt. Dit historisch pand neemt door zijn verhoudingen eenduidig de originele schaal en verhoudingen aan van de oorspronkelijke Vismarkt. Net zoals de andere oudere gebouwen vertoont ook dit hoekpand de typische opbouw van twee bouwlagen met daarboven een hellend zadeldak. De Vismarkt is een plein dat op heden helaas herleid is tot een openluchtparking. Met de renovatie van het betreffende pand krijgen we. de opportuniteit om de blinde zijgevel van het aanpalend vm. Industrieel pand (dat eertijds verbouwd werd tot appartementen) af te werken en een harmonische en architecturaal kwalitatieve overgang te maken tussen de hoge bebouwing langs de handelskaai en het te behouden waardevolle pand dat aansluit qua schaal en beeld met de vm. Vismarkt, die in navolging van de Leiewerken terug opgewaardeerd zal worden. Het hoekpand sluit qua schaal en verhoudingen ook aan bij de aaneengesloten bebouwing van de Belfaststraat, die gekenmerkt wordt door een mooi homogene straatwand met burgerwoningen met een gelijk gabariet en enkel verstoord wordt door het te hoge aanpalende appartementsgebouw. Het advies van Onroerend Erfgoed Vlaanderen en van het erfgoedplatform is ongunstig, juist omwille van de erfgoedwaarde en de beeldbepalende ligging langs de voormalige vismarkt, langs de oude Leie-oever.
RvVb - 4
Daarom dringen wij aan op het behoud en de Integratie van de waardevolle bebouwing in het nieuwbouwproject, omdat dit een meerwaarde zou betekenen als overgang tussen de hoogbouw Handelskaai en de historische bebouwing Kasteelkaai (voormalige Vismarkt). De waardevolle woning vormt nu reeds een passende gevelwand van het te herwaarderen driehoekige plein. Het bestaande pand is nog gaaf bewaard en verkeert in een goede bouwfysische toestand. Het ontwerp voorziet een massieve vrij gesloten plint die zich voornamelijk afsluit van de Kasteelkaai en Belfaststraat. 1/3de van het gelijkvloers wordt als handelsruimte voorzien, de rest wordt als parkeerruimte gebruikt met 3 toegangspoorten langs de Handelskaai en 1 poort langs de Belfaststraat. De architect maakt geen gebruik van de opportuniteit om een attractieve gevel te ontwerpen, die inspeelt op zijn omgeving en een meerwaarde vormt ter herwaardering van het toekomstig aan te leggen plein. Groen- en omgevingsaanleg: Ieder appartement beschikt over een private bultenruimte in de vorm van een terras. Het perceel is volledig bebouwd. Toegankelijkheid: Het ontwerp voorziet een meergezinswoning met meer dan 5 woongelegenheden en met toegangsdeuren over meer dan 2 bouwlagen. Alle gemeenschappelijke delen, met inbegrip van de publieke zijde van de toegangsdeuren tot elke woongelegenheid, dienen te voldoen aan de Vlaamse stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid. De ruwbouwmaten van toegangen of deuropeningen voor publiek toegankelijke delen moeten minstens 105cm breed zijn, zodat na afwerking een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 90cm gegarandeerd wordt. Voor en achter deze toegang of deur moet voor een vrije en vlakke draairuimte met een diameter van 150cm worden gezorgd. Niveauverschillen mogen maximum twee cm bedragen, zo niet dienen deze overbrugd te worden met een helling met een hellingspercentage van maximum 10 procent. Parkeerplaatsen en verkeersaantrek: Het project voorziet 8 nieuwe woongelegenheden. Het gebouw ligt zeer centraal, in de historische binnenstad. De bouwplaats ligt op wandelafstand van alle voorzieningen, in de onmiddellijke omgeving van openbaar vervoer. Voor een meergezinswoning moeten minstens 1,33 parkeerplaatsen en 1,33 fietsenstaanplaatsen per woongelegenheid voorzien worden. Het project voorziet 14 parkeerplaatsen voor 8 woongelegenheden en voldoet dus aan de verordening. De ruimte voor de fietsenstalling is beperkt, er is slechts ruimte voor 7 fietsen, waardoor de aanvraag afwijkt van de verordening. Een afwijking op fietsenstalling is op deze plaats in de historische binnenstad, waar fietsen gestimuleerd moet worden, niet te verantwoorden. Bovendien is de fietsenstalling enkel toegankelijk vla de autolift, wat wettelijk niet toegelaten is. Voor de garage wordt eveneens afgeweken van de verordening art. 55 opritten. De breedte van de oprit mag max. 6m bedragen voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 6 tot 20 voertuigen. Het ontwerp voorziet een garagepoort van 8.1m en een poort van 3.33m, dit kan niet aanvaard worden omdat hierdoor het straatbeeld bepaald wordt door garagepoorten, dit een onveilige situatie creëert, parkeren op het openbaar domein belemmert wordt en een laanboom moet geveld worden. 9. ALGEMENE CONCLUSIE;
RvVb - 5
Uit bovenstaande motivering blijkt dat de aanvraag niet in overeenstemming is of kan gebracht worden mits het opleggen van de nodige voorwaarden, met de wettelijke bepalingen alsook met de goede plaatselijke ordening en met zijn onmiddellijke omgeving. …” De belanghebbende partij tekent tegen deze beslissing op 17 december 2015 administratief beroep aan bij de verwerende partij. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar adviseert in zijn verslag van 16 februari 2016 om dit beroep in te willigen en een stedenbouwkundige vergunning onder voorwaarden te verlenen middels licht gewijzigde plannen voor wat betreft de fietsparkeerplaatsen. Na de hoorzitting van 23 februari 2016 beslist de verwerende partij op 24 maart 2016 om het beroep in te willigen en een stedenbouwkundige vergunning onder voorwaarden te verlenen overeenkomstig de gewijzigde plannen. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: “… 5A BESCHRIJVING VAN DE AANVRAAG De plaats van de aanvraag bevindt zich op een perceel gelegen in Kortrijk, op een zichtlocatie langsheen de Leie. Door zijn ligging op de hoek van de Handelskaai, de Kasteelkaai en de Belfaststraat vormt het enerzijds een gevelwand van het driehoekig plein (Inham, open aan de zijde van de Leie), de voormalige Vismarkt. Anderzijds maakt het ook een deel uit van de straatwand langsheen de Handelskaai, aan het water, waar heel wat hoogbouw voorkomt die zes lagen hoog Is aan de straat (gevel) met een zevende teruggetrokken dakverdieping. Het aanpalende appartementsgebouw is nog iets hoger aan de straat. Het ontwerp voorziet in het slopen van het bestaande inventarispand dat slechts twee bouwlagen hoog is en het bouwen van een meergezinswoning van 7 bouwlagen met plat dak, met een ondergrondse parking. Een handelsgelijkvloers en acht woongelegenheden worden voorzien. Het betreft een ontwerp met een zekere voorgeschiedenis, zo geven ook vorige ontwerpen aan. De site zelf heeft een specifieke historiek, zoals beschreven in de adviezen en in het gedetailleerde archivalisch .en -iconografisch onderzoek van het hoekpand, gevoerd door kunsthistorica Evelien Livens. Het nu te slopen hoekpand werd hoe dan ook in 1948 fundamenteel verbouwd, het buurpand in 1973. De site kreeg pas min of meer zijn huidige vorm na de eerste wereldoorlog, toen de Vismarkt en bebouwing (een neo-klassieke woning) daar verdwenen. In 1920 werden woningen in historiserende stijl gebouwd langsheen de Belfaststraat en de Kasteelkaai, zo ook het nu te slopen pand. In 1936 vestigde de firma Verwee, een watergebonden bedrijf, zich op deze plaats. In 1948 werd de woning verbouwd, in bijpassende stijl, het betrof een verhoging aan de zijde van de Leie, en dat over de volle breedte van deze gevel. Het naastliggende hoge bedrijfsgebouw werd in 1973 verbouwd tot appartementen, waarbij een storende blinde gemene muur behouden bleef. Het aanvraagdossier is niet geheel duidelijk voor wat betreft: -de inpassing van het voorstel in de gehele straatwand aan de Handelskaai -de vlotte bereikbaarheid van de fietsstalling (een licht gewijzigd plan is aangewezen)
RvVb - 6
5B TOETSING AAN WETTELIJKE EN REGLEMENTAIRE BEPALINGEN De bouwplaats is volgens het gewestplan gelegen in woongebied. Aangezien huidige aanvraag strekt tot het bouwen van een meergezinswoning geeft deze aanvraag uitvoering aan de gewestplanbestemming. Wel dient de aanvraag nog getoetst aan de vereiste van de goede ruimtelijke ordening (zie 5C), De provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar stelt in zijn verslag vast dat de aanvrager argumenteert dat het ontwerp in overeenstemming is met het gabarietenplan van de stad. Zoals opgemerkt is een dergelijk plan louter richtinggevend en heeft het dus geen verordenende kracht. De aanvraag moet voldoen aan de gemeentelijk bouwverordening. In het licht van de toetsing zoals geformuleerd in de beslissing van het college beoordeelt de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar de relevante bepalingen als volgt: "Art. 12 - Uitsprongen over openbaar domein De verordening beperkt uitbouwen niet cijfermatig, in de (cursieve) toelichting wordt wel verwezen naar balkons en erkers (dit kan niet zonder meer als een gelimiteerde lijst beschouwd worden). Tevens wordt in de toelichting opgemerkt dat uitsprongen niet bedoeld zijn om het bouwvolume wezenlijk te vergroten. Dit is in deze niet het geval, de uitsprongen zijn op de eerste plaats van belang om een zekere reliëfwerking te genereren, en geen vergroting van de nuttige vloeroppervlakte. In feite betreft het geen afwijking. Art. 45 - Fietsstaanplaatsen Per woning dienen 1,33 fietsen gestald worden, alsook eentje per 50m² handel. Het voorziene gebouw heeft voldoende mogelijkheden, zoals in de gelijkvloerse berging, dit werd evenwel niet goed uitgewerkt Het nadeel aan wat men voorstelt is dat de fietsplaatsen slechts bereikbaar zijn via de autolift, waardoor deze zeker op piekmomenten minder beschikbaar zal zijn, en onhandig voor fietsers (die mogelijks bij momenten gewoon hun fiets op straat zullen parkeren). Er Is bovendien een gelijkvloerse mogelijkheid, een alternatief kan ook een lift naar de appartementen zijn die diep genoeg is voor een fiets. Het plan dient op dit punt herwerkt, middels licht gewijzigde plannen. Hierbij dient opgemerkt dat in de weigeringsbeslissing in eerste aanlag gesteld wordt dat het bereiken van een fietsstalling via de autolift wettelijk niet toegelaten is. Dit legaliteitsapect kan gecontroleerd worden, maar los daarvan is een alternatieve oplossing (plan wijziging) sowieso ruimtelijk noodzakelijk. Art. 55 - Opritten Overeenkomst dit artikel mag de breedte van de oprit tot de site slechts 6m zijn. Het is de vraag wat met oprit bedoeld wordt, in het artikel zelf staat onder paragraaf 1 aangegeven dat het om het voorzien van de toegang naar en van het openbaar domein betreft. In deze is geen oprit nodig, de garagepoorten palen aan het openbaar domein. Het voorstel voorziet een poort van 810cm langs de Handelskaai, en van 333cm aan de Belfaststraat Anderzijds kan opgemerkt worden dat door een totaal van 1443 cm garagepoort ongeveer overeenkomt met drie langsparkeerplaatsen aan de straat Dit is evenwel relatief, omdat op deze plek langsparkeren niet evident is, op de hoek, en ook omdat er een zebrapad aanwezig is. Bovendien is dergelijke breedte aanvaardbaar in het geheel van het voorstel, met een vrij high-tech-oplossing inzake ondergronds parkeren en een doordacht concept als geheel, zoals elders beschreven.
RvVb - 7
Art. 56 - Inritten Dit artikel is niet van toepassing. Art. 30 - Garagepoorten In dit artikel wordt geen beperking inzake breedte van de poorten voorzien. Overigens kunnen voor dit artikel 30 afwijkingen toegestaan worden. In art. 16 worden tevens afwijkingsmogelijkheden voorzien op de bepalingen zoals vermeld in art. 11 t,e.m. 15. Besloten kan worden dat bovenstaande elementen een vergunning juridisch niet In de weg staan, de aanvraag is niet strijdig met de gemeentelijke bouwverordening. Het is opmerkelijk dat in de weigeringsbeslissing zonder detaillering of toelichting gesteld wordt dat het ontwerp strijdig is met art. 12, 45 en 55 en een afwijking niet mogelijk is. Overigens zijn eventuele afwijkingen expliciet mogelijk volgens art. 16 en 30, en tevens onder bepaalde voorwaarden middels art 4.4.1, moest het nodig zijn. Wat zoals gezegd niet het geval is." Naar aanleiding van de hoorzitting wordt een beperkt aangepast plan voorgelegd teneinde te voldoen aan artikel 45 van de bouwverordening. Op het gelijkvloers wordt een tellerlokaal omgevormd in functie van 5 fietsstalplaatsen, rechtstreeks toegankelijk vanaf de Belfaststraat Ook aan de handelskaai wordt een fietsenberging voorzien voor 10 fietsen. In totaal kunnen dus 15 fietsen worden gestald die rechtstreeks toegankelijk zijn vanaf de straat. Het aangepast plan is in overeenstemming met de verordening, De planaanpassing kan worden beschouwd als een beperkte aanpassing in de zin van artikel 4.3.1 VCRO. De aanpassing brengt de aanvraag volledig in overeenstemming met de bouwverordening en bevordert ook het gebruiksgemak van het gebouw als element van de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening. De aanpassing vloeit voort uit het advies van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar en schendt redelijkerwijze de rechten van derden niet nu de aanpassing enkel betrekking heeft op de interne indeling van het gebouw. Waterwegen en Zeekanaal heeft de aanvraag gunstig geadviseerd, zowel de Brandweer als de dienst Planning en Openbaar Domein formuleerden een voorwaardelijk gunstig advies. De stipte naleving van elk van deze adviezen zoals ook gehecht aan de vergunningsbeslissing wordt als voorwaarde opgelegd. De aanvraag. voldoet aan de gewestelijke verordening inzake toegankelijkheid, De plannen werden behoorlijk gedetailleerd uitgewerkt, met aanduiding van draaicirkels en niveauverschillen. Het ontwerp voldoet aan de bepalingen van de gewestelijke verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, die in werking trad op 1 februari 2005. De Vlaamse Regering heeft op 5 juli 2013 een nieuwe verordening hemelwater definitief goedgekeurd. Opgemerkt kan worden dat de infiltratiemogelijkheden beperkt zijn langsheen de Leie, bovendien wordt een ondergrondse parking voorzien. Het voorstel voorziet buffering. De watertoets is opgenomen in het decreet Integraal waterbeheer, art. 8 en is van kracht sinds 24.11.03. Het bijhorende uitvoeringsbesluit met nadere regels voor de toepassing van de toets is in werking sinds 01.11.06.
RvVb - 8
Volgens artikel 3 van dit besluit is het advies van de watertoets positief indien vooraf blijkt dat er geen schadelijk effect te verwachten is. Dit is in deze het geval, het voorliggend project heeft immers een beperkte verharde oppervlakte en de beoordeling is ook In eerste aanleg positief. In alle redelijkheid dient geoordeeld te worden dat de impact op de waterhuishouding onbestaande of verwaarloosbaar is. 5C BEOORDELING VAN DE GOEDE RUIMTELIJKE ORDENING De beoordeling van het project op het vlak van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening betreft in een tweeledige beoordeling. Vooreerst stelt zich de vraag of kan worden ingestemd met de sloop van het pand, vervolgens dient ook de waarde van het ontwerp getoetst. Wat de sloop van het pand betreft stelt de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar in zijn verslag dat er geen sprake is van een pand met een uitzonderlijke erfgoedwaarde. De aanvraag heeft betrekking op een pand daterend uit 1920 vormgegeven in wederopbouwarchitectuur, Er wordt vastgesteld dat een aantal elementen waaraan het pand haar waarde ontleent zijn verdwenen: het schrijnwerk is niet intact, de belangrijkste zichtgevel aan het water werd reeds gewijzigd, het materiaalgebruik waarbij gebruik is gemaakt van gecementeerde plinten en weinig natuursteen is niet bijzonder waardevol en ook de omgevingscontext van de voormalige vismarkt en latere bedrijfsfunctie is verdwenen. De argumenten van dhr, Johan Grootaers, die in opdracht van de aanvrager een erfgoedonderzoek heeft uitgevoerd kunnen volgens de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar grotendeels worden bijgetreden. Zowel de stedelijke erfgoedcommissie als de gewestelijk erfgoedambtenaar pleiten in hun advies voor het behoud van het gebouw. Hierbij wordt gewezen op de zichtlocatie van het pand, de schaal die verwijst naar de voormalige Vismarkt en de harmonische relatie met de aaneengesloten bebouwing van de Belfaststraat. De sloop en nieuwbouw zullen volgens de commissie aanleiding geven tot een schaalbreuk. De gewestelijk erfgoedambtenaar stelt dat eventueel een deel van het pand wel vervangen kan worden door een overgangsvolume dat een harmonische overgang maakt tussen het te behouden pand en het hoge aanpalende volume. De provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar treedt deze adviezen niet bij en acht een sloop van het pand mogelijk. De deputatie volgt haar provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar op dit punt. Er kan niet worden betwist dat de bouwplaats gelegen is op een zichtlocatie. Evenwel dient vastgesteld dat de historische omgevingscontext van de Vismarkt volledig is verdwenen, de huidige inrichting van het plein is niet waardevol te noemen. Het idee om het plein te restaureren zoals her en der geopperd wordt, heeft nog geen concrete vorm aangenomen en kan dan ook niet worden betrokken bij deze beoordeling. Net als de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar stelt ook de deputatie vast dat de zichtlocatie op zich niet impliceert dat hoe dan ook dient geopteerd voor behoud. Zelfs op een dergelijke locatie is het mogelijk middels een hedendaagse benadering van het geheel tegemoet te komen aan de geschetste problematiek inzake omgeving, schaalbreuk en omgevingsaanleg. Een renovatie van het pand lijkt niet geheel onmogelijk, doch geenszins evident. Los van het feit dat een verbouwing aanmerkelijk duurder 8s dan een nieuwbouw, is een verbouwing vanuit functioneel standpunt minder efficiënt. Men is Immers gebonden aan de bestaande indeling en organisatie opgebouwd in slechts twee bouwlagen, een ondergrondse parking onder het bestaande gebouw is niet vanzelfsprekend, De optie om
RvVb - 9
het gebouw gedeeltelijk te behouden en te werken met een overgangsvolume levert ook praktische problemen op, niet in het minst met de ondergrondse parking. Zoals opgemerkt door de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar is het zeer moeilijk een passende overgang te voorzien (op een tiental meter slechts) tussen een zeven bouwlagen hoog in jaren '70 architectuur opgetrokken appartementsgebouw en een twee bouwlagen hoog hoekpand in historiserende stijl. Het advies van de gewestelijk erfgoedambtenaar maakt bovendien geen evenwichtige afweging tussen hetgeen te slopen is en hetgeen als nieuwbouw voorgesteld wordt. De deputatie concludeert dat het pand noch op zichzelf noch in relatie tot haar omgeving blijk geeft van een bijzondere erfgoedwaarde die noopt tot het behoud. Het ontwerp zelf wordt door de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar ondermeer als volgt beoordeeld: "Hetgeen nu als nieuwe, vervangende meergezinswoning wordt voorgesteld is niet geheel vreemd aan de huidige omgeving. Zo sluit de sokkel perfect aan bij het drie bouwlagen hoge zwarte moderne volume op de hoek van de Kasteelstraat en de Kasteelkaai, en gaat het bovendeel in dialoog met de glasgevel van het ziekenhuis aan de andere zijde van de brug over de Leie. De vormgeving en de materialen zijn smaakvol en doordacht Het argument van aanvrager, die stelt dat de nieuwbouw een meerwaarde voor de omgeving impliceert dient ten volle bijgetreden. Vooreerst kan niet veronachtzaamd worden dat de grote wachtgevel, die op een surrealistische wijze uittorent boven de huidige pittoreske woning, volledig afgewerkt wordt middels huidig voorstel. De oude woning is een aantrekkelijk maar vreemdsoortig element in deze omgeving, mede door zijn kleur, maar ook door de schaalbreuk die zich voordoet tussen de verschillende zones van de omgeving. Dit huizenhoge probleem, meer bepaald de blinde grijze wachtgevel van acht bouwlagen hoog, wordt opgelost, een visueel aantrekkelijk geheel zal ontstaan, inclusief een boeiende, winkelpui. Het voorstel vormt de beëindiging van de hoogbouw langsheen de Handelskaai, die overigens ook in het gabarietenplan opgenomen werd als een blauwe zone, geschikt voor appartementen. Afgezien van het gegeven dat een bestaand probleem (de wachtgevel) opgelost wordt, dient ook herhaald dat het voorstel kwalitatief is. Zowel naar functie en organisatie als naar vormgeving en moderne bouwkundige technieken toe is het waardevol. Ook de inpassing in de omgeving is aanvaardbaar, het betreft een doordacht en geïnspireerd ontwerp,. waarbij duidelijk uitgegaan werd vanuit een omgevingsanalyse. Het voorzien van een bovenbouw die de gevelwand aan de Handelskaai continueert in combinatie met een donkere sokkel die het gabariet van de Kasteelkaai overneemt is een uitermate knappe oplossing. Deze wordt glashelder vormgegeven door een verschillend materiaalgebruik en constructieprincipe. Op de kop en aan de zijde van de Belfaststraat wordt een afbouw voorzien richting centrum zodat het geheel zich op een redelijke wijze verhoudt tot de bebouwing in de Belfaststraat. Architecturaal en stedenbouwkundig is dit knap te noemen. De talloze realistische simulaties bevestigen dit gegeven overigens.
RvVb - 10
Het voorstel kadert in een streven naar verdichting, en dat op een mooie en belangrijke plaats In Kortrijk, die volop in ontwikkeling is. Door de doordachte en smaakvolle wijze waarop dit gebeurt kan het initiatief ook vanuit macro-schaal als gunstig beoordeeld worden. Hoogwaardige hedendaagse woningbouw op een daartoe uitermate geschikte plaats dient toegejuicht. Terzijde dient opgemerkt dat de heraanleg van de voormalige Vismarkt aanbevelingswaardig is, maar niet noodzakelijk. Het voorstel biedt in elk geval de nodige potenties om dit mogelijk te maken, al dan niet op een hedendaagse wijze." De deputatie treedt deze zienswijze bij. Hoewel de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar in zijn verslag nog de suggestie oppert om eventueel één bouwlaag minder te voorzien wordt geconcludeerd dat het ontwerp zoals dit nu voorligt de toets met de goede ruimtelijke ordening doorstaat: "Omdat het geheel voor het overige knap werd uitgewerkt, het ook een hoekoplossing op een zichtlocatie betreft die een accent kan verdragen, ook tegenover de krachtige glasgevel van het ziekenhuis aan de andere kant van het water, waar een dialoog zal ontstaan, gezien ook de verhoudingen tussen sokkel en bovenbouw die zoals nu voorliggend aanvaardbaar zijn, kan besloten worden dat het niet absoluut noodzakelijk is het voorstel met een bouwlaag te verminderen. Het ontwerp vormt een meerwaarde als overgang tussen de hoogbouw van de Handelskaai en de lagere historische bebouwing aan de Kasteelkaai en de voormalige Vismarkt. De architect maakt ten volle gebruik van de opportuniteit om een attractieve gevel te ontwerpen, zo leert een blik op de simulaties. Het voorstel speelt in op zijn omgeving en vormt voldoende potentie ter herwaardering van het toekomstig aan te leggen plein. Vooral het concept van de sokkel die de markt volgt en de hoogbouw die aansluit op de Handelskaai, met de vernuftige verdraaiing zoals te zien op het plan van de derde verdieping is bijzonder knap." Tijdens het openbaar onderzoek worden enkele bezwaren geformuleerd met betrekking lawaaihinder, geurhinder en eventuele schade tijdens de werken. Het college achtte deze bezwaren ongegrond. Ook de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar en de deputatie treden dit bij. Lawaai tijdens de bouwwerken heeft een tijdelijk karakter en is inherent verbonden aan het bouwen van een constructie. Hoe dan ook dient de aanvrager alles in het werk te stellen deze hinder tot het minimum te beperken, een voorwaarde houdende de opmaak van een plaatsbeschrijving voorafgaandelijk aan de start van de werken komt tegemoet aan het bezwaar. In één van de bezwaren is sprake van een vermeende afname van zonlichtinval en zicht. Ook dit bezwaar is ongegrond nu het nieuwbouwvolume dezelfde hoogte heeft als de balustrade van het aanpalend gebouw en de impact op de zonlichtinval van de bezwaarindieners minimaal is, zeker indien de stedelijke context in aanmerking wordt genomen. Wat het mobiliteitsaspect betreft kan worden verwezen naar de toetsing aan de normen van de bouwverordening. Deze normen worden gehaald en er zijn geen elementen op basis waarvan moet worden verondersteld dat bijkomende maatregelen of ingrepen op dit vlak noodzakelijk zouden zijn. In het verslag wordt kort aangestipt dat de handelsruimte op dit ogenblik geen berging heeft, doch dit in feite behoort tot de indeling van de winkel en in grote mate ook afhankelijk is van het type handelszaak dat hier zijn intrek zal nemen. Tijdens de hoorzitting stelt de schepen dat het beleid van de stad erin bestaat om te opteren voor behoud of een gedeeltelijke sloop. Dit alles kadert binnen een ruimer geheel
RvVb - 11
namelijk de beeldkwaliteit van de binnenstad. Er wordt nogmaals gewezen op de specifieke context van de bouwplaats en de historische huizen In de Belfaststraat. Het ontwerp houdt onvoldoende rekening met het zicht vanop de kaai en spiegelt zich aan het slechtste/hoogste gebouw. Er wordt gesteld dat de provincie de, gemeentelijke autonomie moet respecteren. De stelling dat de deputatie de gemeentelijke autonomie moet respecteren gaat in tegen het principe van de devolutieve werking van het administratief beroep en holt de beroepsprocedure zelfs enigszins uit. De deputatie dient op basis van alle elementen van het dossier een nieuw opportuniteitsoordeel te vellen, hierbij rekening houdend met de argumenten geformuleerd door de stad, de bezwaarindieners én de aanvrager. De deputatie treedt de beoordeling van het ontwerp zoals geformuleerd door de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar bij en maakt deze tot de hare. Het ontwerp is kwalitatief en past zich in in haar directe omgeving alsook ruimere omgeving. Het ontwerp is een meerwaarde en doet deze zichtlocatie alle eer aan. De stelling dat het ontwerp zich ten onrechte richt naar het slechtste gebouw kan niet worden gevolgd. Het gebouw in kwestie maakt sinds jaar en dag deel uit van de bestaande omgevingstoestand en geldt evenzeer als toetsingscriterium te meer nu het ontwerp aan de andere kant ook rekening houdt met de panden aan de Belfaststraat. Daar waar de stad stelt dat het behoud van dit pand kadert binnen een algemene beleidsvisie dient vastgesteld dat enkel beleidsmatig gewenste ontwikkelingen in de zin van artikel 4.3.1, §2,2° VCRO aanleiding kunnen geven tot het weigeren van een vergunning. Er wordt evenwel op geen enkele wijze gestaafd noch wordt aangetoond of aannemelijk gemaakt dat het behoud van dit pand in kwestie kadert in functie van het beeldkwaliteitsplan van de binnenstad. Daar waar de stad uitgaat van een vermeend erfgoedbeleid stelt de deputatie op basis van bovenstaande concrete feitelijke beoordeling van het ontwerp vast dat de aanvraag de toets met de goede ruimtelijke ordening doorstaat. 5D CONCLUSIE Overwegende dat de aanvraag strekt tot het bouwen van een meergezinswoning na sloop van een geïnventariseerd pand; dat de aanvraag verenigbaar is met de gewestplanbestemming; dat middels een beperkt aangepast plan in de zin van artikel 4.3.1 VCRO de aanvraag in overeenstemming is met alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen; dat de deputatie concludeert dat het pand noch op zichzelf noch in relatie tot haar omgeving blijk geeft van een bijzondere erfgoedwaarde die noopt tot het behoud; dat het ontwerp zich op een hedendaagse manier weet in te passen in haar omgeving en een meerwaarde vormt; dat de aanvraag de toets met de goede ruimtelijke ordening doorstaat; dat bijkomend een voorwaarde betreffende de opmaak van een voorafgaandelijke plaatsbeschrijving wordt opgelegd; … De vergunning wordt verleend volgens beperkt aangepast plan 1 /2 en initieel plan 2/2 en onder volgende voorwaarden: -voor aanvang van de werken dient een plaatsbeschrijving opgemaakt; -de stipte naleving van de adviezen van Waterwegen en Zeekanaal, Brandweer en Dienst Planning en Openbaar Domein zoals gehecht aan deze beslissing. …” Dit is de bestreden beslissing.
IV.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT SCHORSING BIJ UITERST DRINGENDE NOODZAKELIJKHEID
RvVb - 12
Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen
V.
ONDERZOEK
VAN
DE
VORDERING
TOT
SCHORSING
BIJ
UITERST
DRINGENDE
NOODZAKELIJKHEID
Op grond van artikel 40, §2 DBRC-decreet kan de Raad bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing bevelen op voorwaarde dat er uiterst dringende noodzakelijkheid is en dat minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de vernietiging van de bestreden beslissing kan verantwoorden. A. Uiterst dringende noodzakelijkheid Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij omschrijft de uiterst dringende noodzakelijkheid als volgt: “… 2. Verzoekende partij wordt ingevolge de bestreden beslissing ernstig gehinderd bij de uitvoering van haar bestuursopdracht 18. Verzoekende partij is net zoals verwerende partij bevoegd voor het verlenen van stedenbouwkundige vergunningen op terreinen die zijn gelegen binnen het grondgebied van de stad Kortrijk. Verzoekende partij is van oordeel dat deze zaak bijzonder is, en wel omwille van de precedentswaarde ervan op haar eigen vergunningenbeleid. Het hoeft geen betoog dat een college van burgemeester en schepenen van een historische stad logischerwijze een vergunningenbeleid voert dat is gericht op het behoud van haar historisch erfgoed. Het is dan ook de gangbare praktijk dat verzoekende partij, wanneer een vergunningsaanvraag betrekking heeft op (de omgeving van) een gebouw dat op de inventaris van het bouwkundig erfgoed voorkomt, zij naast het verplicht in te winnen advies van het Agentschap voor Onroerend Erfgoed vrijwillig advies inwint bij het Erfgoedplatform van de stad Kortrijk. 19. In casu heeft zowel het Agentschap voor Onroerend Erfgoed als het Erfgoedplatform van de stad Kortrijk een ongunstig advies uitgebracht. Beiden stellen dat met de sloop van het betrokken hoekpand een deel van het bouwkundig erfgoed van de stad Kortrijk onherroepelijk verloren zal gaan. Verzoekende partij heeft derhalve omwille van onder meer cultuurhistorische redenen de vergunning geweigerd. Verzoekende partij meent dat de beslissing van verwerende partij aanleiding zal geven tot een “domino-effect” in de onmiddellijke omgeving van het bestreden project. Verwerende partij is namelijk van oordeel dat aan de erfgoedwaarde van het betrokken hoekpand kan worden voorbijgegaan omwille van de volgende redenen:
de historische omgevingscontext van het pand is verdwenen en het nabij gelegen plein is niet waardevol te noemen;
RvVb - 13
de renovatie van het hoekpand is duurder dan een nieuwbouw en biedt minder mogelijkheden, vermits men gebonden is aan de configuratie van het pand; het zou zeer moeilijk zijn om een passende overgang te voorzien tussen het aangrenzende appartementsgebouw en het hoekpand.
De sloop van het hoekpand werkt een dergelijke redenering voor een sloop van de nabije gebouwen in de toekomst alleen maar meer in de hand: door de sloop gaat de historische omgevingscontext per definitie verder teloor en wordt een passende overgang over de overige historische gebouwen in de omgeving evenzeer bemoeilijkt. Zo liggen in de Belfaststraat eveneens drie rijwoningen die opgenomen zijn in de inventaris van bouwkundig erfgoed (ID: 59346, ID: 59347 en ID: 59348). Het betreft de woningen met nummers 6, 8 en 10 van de Belfaststraat (zie onderstaande figuur) …: … Het slopen van het hoekpand en het oprichten van een nieuwbouw die aansluit bij het aangrenzende appartementsgebouw met een hoogte van ongeveer 20 meter, maakt aldus de weg vrij om hetzelfde te doen voor de aangrenzende rijhuizen die zijn gelegen in de Belfaststraat. Eenzelfde redenering (zoals aangehouden door verwerende partij) kan ook in dat geval worden gehanteerd. Te meer omdat het aangrenzende appartementsgebouw dan niet langer een uitzondering vormt. Daarnaast maakt het betrokken hoekpand eveneens deel uit van het inventarisitem “Kasteelkaai” (ID: 108646). De Kasteelkaai betreft de kaai tussen de Dolfijnkaai en de Handelskaai. Deze kaai werd in 1781 aangelegd op het domein van het vroegere Kasteel. Vroeger stond hier de overdekte Vismarkt (gebouwd in 1856-1857). Het inventarisitem Kasteelkaai omvat drie afzonderlijke inventarisitems. Naast het betrokken hoekpand omvat het een neoclassicistische herberg (ID: 59822) en een neoclassicistisch herenhuis (ID: 59821) (zie onderstaande figuur): … De sloop van het hoekpand, doet niet enkel afbreuk aan het inventarisitem “Kasteelkaai”, maar doet ook de omgevingscontext van de herberg en het herenhuis deels teniet, hetgeen op zijn beurt aanleiding kan geven tot de sloop van deze inventarisitems. Eenzelfde redenering (zoals aangehouden door verwerende partij) kan ook in dat geval worden gehanteerd. Te meer omdat het hoekpand dan reeds is verdwenen. 20. De motivering van de bestreden beslissing staat haaks op het vergunningenbeleid van verzoekende partij. Bovendien kan een precedent aanleiding geven tot een “dominoeffect” die een effect kan hebben op zowel het bouwkundig erfgoed in de nabije omgeving van het bestreden project als bij uitbreiding naar de hele binnenstad. Het hoeft dan ook geen betoog dat – eens het hoekpand is gesloopt – verzoekende partij bij de uitvoering van haar overheidstaak ernstig wordt gehinderd. Het verhinderen van de sloop is essentieel om niet alleen het behoud van het betreffende waardevolle pand te garanderen (zie volgende punt), maar bovendien ook het behoud van de andere panden in de omgeving. 3. Een vernietiging zal te laat komen om de verwezenlijking van de nadelige gevolgen te voorkomen
RvVb - 14
21. De bestreden beslissing vergunt onder meer de sloop van een hoekpand, gelegen te 8500 Kortrijk, Kasteelkaai 8, dat is opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed (ID: 59823). De bestreden beslissing is bij aangetekend schrijven dd. 12 april 2016 op 14 april 2016 aan verzoekende partij betekend. De verzoekende partij heeft rekening gehouden met de rechtspraak van Uw Raad die stelt dat de diligentie van de verzoekende partij niet noodzakelijk moet worden afgemeten aan het tijdsverloop tussen de aanplakking en/of de kennisname van de bestreden beslissing en het instellen van de vordering. Volgens rechtspraak van Uw Raad is doorslaggevend voor een UDN de feiten en omstandigheden op het terrein die tot gevolg kunnen hebben dat de zaak niet (langer) verenigbaar is met de behandelingstermijn van de gewone vordering tot schorsing. Dit is de toetssteen zal zijn om de diligentie van de verzoekende partij te beoordelen. De verzoekende partij heeft zeer bewust niet meteen een vordering bij UDN ingesteld, wetende dat er een wachttermijn gold, en er rekening mee houdend dat Uw Raad niet nodeloos mag worden belast met voorbarige UDN procedures. Vóórr het verstrijken van de wachttermijn (i.e. op 20 maart 2016) kan de vergunninghouder de werkzaamheden niet aanvatten, en kan het nadeel zich met andere woorden niet voltrekken. Nu verzoekende partij evenmin een indicatie had omtrent wanneer de vergunninghouder de werkzaamheden zou aanvatten, heeft zij bij aangetekend schrijven dd. 10 mei 2016, de vergunninghouder ingelicht dat zij een verzoek tot schorsing en nietigverklaring zou indienen bij Uw Raad. In datzelfde schrijven verzocht zij de vergunninghouder haar vóór 16 mei 2016 (i.e. vier dagen voor het verstrijken van de wachttermijn) te bevestigen dat zij de werkzaamheden niet zou aanvatten vooraleer Uw Raad uitspraak heeft gedaan over de vordering tot schorsing. Het doel van dit schrijven was om met het oog op het verstrijken van de wachttermijn de intenties van de vergunninghouder te kennen omtrent de aanvang van de werken. Als de bouwheer partij zou bevestigen dat zij de procedure tot schorsing zou afwachten alvorens de werken te starten, zou een UDN procedure voorbarig zijn. Verzoekende partij gaat er van uit dat niet automatisch bij elke sloopvergunning van een erfgoedpand een UDN worden ingesteld, maar dat telkens individueel moet worden gekeken naar de concrete elementen van het dossier en naar de houding van de bouwheer. Het is vanuit proceseconomisch oogpunt niet wenselijk om bij elk sloopdossier met erfgoed automatisch een UDN op te starten, dit strookt niet met het uitzonderingskarakter van de UDN procedure. Vandaag, 13 mei 2016 ontving verzoekende partij een antwoord van de raadsman van vergunninghouder, waarin deze bevestigde dat vergunninghouder niet op de uitspraak omtrent de vordering tot schorsing zou wachten om de werkzaamheden aan te vatten: “(…) Als raadsman van MBV kan ik u melden dat mijn cliënte niet zinnens is om te wachten met de werkzaamheden tot na uitspraak in de vernietigingsprocedure of in de gewone schorsingsprocedure die door de stad Kortrijk zou worden ingeleid. (…)” (…).
RvVb - 15
22. Krachtens artikel 4.7.23, § 5 van de VCRO mag een vergunning vanaf de zesendertigste dag na de dag van de aanplakking uitgevoerd worden. Hoewel verzoekende partij er zich van bewust is dat zij te allen tijde om de schorsing van de bestreden beslissing kan verzoeken, is zij van oordeel dat – gelet op de specifieke omstandigheden van voorliggende zaak – de behandeling van een normale schorsingsprocedure te laat zal komen om de door haar geschetste nadelige of schadelijk gevolgen van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing te voorkomen. Met de hedendaagse beschikbare technische middelen kan het betrokken hoekpand met haar, zoals in de inventaris omschreven erfgoedwaarden, op enkele uren tijd definitief verloren zijn. In dat geval kan het nadeel dat verzoekende partij ingevolge de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing op geen enkele wijze worden hersteld. Het tenietgaan van de betrokken erfgoedwaarden zal definitief en onomkeerbaar zijn. Eens de werkzaamheden (meer bepaald de sloop van het hoekpand) zijn gestart, kunnen de betrokken erfgoedwaarden op enkele uren tijd definitief verloren zijn. In dat geval komt zelfs een vordering bij uiterst dringende noodzakelijkheid te laat om de geschetste nadelige of schadelijk gevolgen van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing te voorkomen. Enkel een schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing kan deze gevolgen voorkomen. In dat verband kan worden verwezen naar het arrest nr. RvVb/UDN/1516/0559 van 12 februari 2016 van Uw Raad, waarin Uw raad oordeelde dat: … Er is dan ook voldaan aan de in artikel 40, § 2 van het DBRC-decreet en de artikelen 56 en 57 van het Procedurebesluit gestelde voorwaarde dat Uw Raad een bestreden vergunningsbeslissing enkel kan schorsen wegens uiterst dringende noodzakelijkheid wanneer verzoekende partij deze uiterst dringende noodzakelijkheid aantoont. …” 2. De verwerende partij heeft geen verweer ingediend. 3. De belanghebbende partij stelt: “… 10. Uw vroegere rechtspraak over het moeilijk te herstellen ernstig nadeel (MTHEN). Traditioneel … was het aan de verzoekende partij om op concrete wijze, en met de nodige precisie én overtuigingskracht, uiteen te zetten welke de aard en de omvang is van het nadeel dat zij dreigt te zullen lijden indien de voor de Raad bestreden beslissing zou worden ten uitvoer gelegd. Dit nadeel moet zowel ernstig als moeilijk te herstellen zijn. Een betoog dat beperkt blijft tot vaagheden en algemeenheden kan alleszins niet volstaan om het bestaan van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel aannemelijk te maken. De Raad ging slechts tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing over op voorwaarde dat de verzoekende partijen aantonen dat zij bij een eventuele tenuitvoerlegging een persoonlijk ernstig nadeel zullen ondervinden, wat inhoudt dat zij de aard en de omvang van het te verwachten nadeel in concreto dienen aan te duiden en dat dit nadeel moeilijk herstelbaar is. Dit zal niet het geval zijn voor een financieel nadeel, tenzij een faling of onvermogen dreigt.
RvVb - 16
Verder moet er ook steeds een afdoende causaal verband bestaan tussen de bestreden beslissing en het moeilijk te herstellen ernstig nadeel, m.a.w. de aangevoerde nadelen moeten het rechtstreeks gevolg zijn van de beslissing waarvan de schorsing wordt gevorderd. 11. De rechtspraak over de hoogdringendheid. Het begrip MTHEN heeft inmiddels de plaats moeten ruimen voor het begrip hoogdringendheid van artikel 40 §1 het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuurscolleges juncto artikel 56 §1, 2° van het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuurscolleges. De tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing kan enkel worden geschorst indien de verzoekende partij aantoont dat de schorsing hoogdringend is. De notie ‘hoogdringendheid’ wordt noch in het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuurscolleges, noch in het hierboven omschreven uitvoeringsbesluit van 14 mei 2014 gedefinieerd. Uit de parlementaire voorbereiding bij het decreet blijkt echter dat deze notie naar analogie met het begrip ‘spoedeisendheid’ zoals gehanteerd in de schorsingsprocedure voor de Raad van State moet worden begrepen. De Raad van State is van oordeel dat een zaak spoedeisend is zodra de vrees voor schade van enig belang, of zelfs voor ernstige nadelen, een onmiddellijke beslissing wenselijk maakt. De schorsing van de tenuitvoerlegging van een bestreden beslissing kan aldus worden uitgesproken wanneer het geschil niet met de gewone procedure binnen de gewenste tijdspanne opgelost kan worden. … De Raad vereist dat er sprake is van een ‘vrees voor schade van enig belang, waarbij de verzoeker het resultaat van de procedure ten gronde niet kan afwachten om zijn beslissing te verkrijgen, op straffe zich in een toestand te bevinden met onherroepelijke schadelijke gevolgen.’ De Raad van State verwijst in de inmiddels constante rechtspraak naar de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging die het begrip ‘spoedeisendheid’ invoerde7 waarin wordt aangegeven dat de spoedeisendheid ‘zal worden vastgesteld wanneer de verzoeker het resultaat van [de] procedure [ten gronde] niet kan afwachten om zijn beslissing te verkrijgen, op straffe zich in een toestand te bevinden van onherroepelijke schadelijke gevolgen’. … Uw Raad … verwoordt de hoogdringendheidsvereiste als volgt: ‘Op de verzoekende partij rust de bewijslast om in concreto, met voldoende aannemelijke en precieze gegevens, in het licht van de door haar gevreesde nadelige gevolgen van de bestreden beslissing, aan te tonen dat de afhandeling van de vernietigingsprocedure te laat zal komen om de verwezenlijking van deze nadelen te voorkomen. De verzoekende partij zal dus moeten aantonen dat, mocht zij moeten wachten op het resultaat van de vernietigingsprocedure, zij geconfronteerd zal worden met een welbepaalde schade van een zekere omvang, of met ernstige ongemakken of nadelen. Deze nadelige gevolgen moeten bovendien hun exclusieve oorzaak vinden in de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing en mogen niet nadelig beïnvloed zijn door het eigen gedrag van de verzoekende partij’. Aldus is de rechtspraak over de hoogdringendheid/spoedeisendheid zeker niet milder dan deze over het MTHEN.
RvVb - 17
12. Uw rechtspraak over de uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN). De verzoekende partijen in een schorsingsprocedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid moeten op basis van precieze, pertinente en concrete gegevens, aannemelijk maken dat zij de vernietigings- of de gewone schorsingsprocedure niet kunnen afwachten of dat de schorsing van de tenuitvoerlegging, wanneer ze pas na de afwikkeling van de gewone schorsingsprocedure zou worden uitgesproken, onherroepelijk te laat komt om hun belangen veilig te stellen. Artikel 56, §1, 3° Procedurebesluit bepaalt immers dat het verzoekschrift, bij een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, een uiteenzetting moet bevatten van de redenen die de hoogdringendheid verantwoorden. Artikel 57, eerste lid, 2° Procedurebesluit bepaalt bovendien dat de verzoekende partij bij het verzoekschrift de overtuigingsstukken toevoegt die aantonen dat de schorsing uiterst dringend noodzakelijk is.10 Daarbij kan enkel rekening gehouden worden met persoonlijke belangen. … In hoofde van een bestuurlijke overheid, zoals in casu verzoekende partij, kan er bijkomend slechts sprake zijn van hoogdringendheid - en bij uitbreiding van uiterst dringende noodzakelijkheid - indien de bestreden beslissing de uitoefening van de overheidstaak of de bestuursopdracht waarmee die overheid belast is, verhindert of in ernstige mate bemoeilijkt en indien de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing de werking van haar diensten in die mate in het gedrang zou brengen dat zij haar taken als overheid niet meer zou kunnen uitoefenen. … Met andere woorden, voor een bestuurlijke overheid zoals verzoekende partij is het nadeel maar persoonlijk indien de bestreden beslissing de overheidstaak of de bestuursopdracht waarmee die overheid belast is verhindert of in ernstige mate in het gedrang komt. … De uiterst dringende noodzakelijkheid kan niet voortvloeien uit de omstandigheid alleen dat de doorlooptijd voor de behandeling van een dossier bij de Raad de verzoekende partij niet zou toelaten een uitspraak te verkrijgen voor de bestreden beslissing eventueel uitgevoerd is. … … 14. Dat de sloop van het geïnventariseerde hoekgebouw enkel met een spoedprocedure kan vermeden worden bewijst op zich geen onherroepelijke schadelijke gevolgen en volstaat dus niet voor een schorsing bij UDN. Tussenkomende partij ontkent niet dat het haar bedoeling is om onmiddellijk de sloop en nieuwbouwwerken aan te vatten van zodra dit rechtens mogelijk is. Aldus geeft zij toe dat er zonder arrest bij uiterst dringende noodzakelijkheid het bestaande hoekgebouw verloren is. Dit volstaat echter niet om een UDN te bewijzen. Anders oordelen zou betekenen dat bij elke sloopvergunning een UDN kan toegepast worden. Verzoekende partij moet aannemelijk maken dat zij ingevolge de bestreden beslissing ernstig gehinderd wordt bij de uitvoering van haar bestuursopdrachten. Zij slaagt niet in dergelijk bewijs. 15. De bestreden beslissing verhindert de uitvoering van de bestuursopdrachten van verzoekende partij niet. Basisstelling van verzoekende partij is dat haar ‘vergunningenbeleid’ door de bestreden beslissing onderuit wordt gehaald.
RvVb - 18
Eén. Niet verzoekende partij, maar wel de stad Kortrijk is titularis van het Kortrijkse vergunningenbeleid. Verzoekende partij is weliswaar de vergunningverlenende overheid en heeft van rechtswege hoedanigheid om uw Raad te vatten, maar zij is niet de eigenaar van het Kortrijkse vergunningenbeleid. Deze ‘hoedanigheid’ komt enkel toe aan de stad Kortrijk. Het nadeelgegeven waarop verzoekende partij zich beroept is niet het hare, maar dat van de stad Kortrijk zelf. … Enkel daarom kan met dit nadeelgegeven geen rekening gehouden worden en is er geen UDN voorhanden. Twee. Onvoldoende onderbouwde en hypothetische nadeelgegevens. De vrees van verzoekende partij dat haar vergunningenbeleid (inzake erfgoed) doorkruist wordt en dat een negatief precedent tot stand is gekomen is én te weinig onderbouwd én hypothetisch. … De loutere omstandigheid dat een beslissing van het college van burgemeester en schepenen wordt hervormd door verwerende partij betekent niet dat het gehele vergunningen- en erfgoedbeleid van de stad Kortrijk in het gedrang komt. De loutere omstandigheid dat één welbepaald geïnventariseerd gebouw kan worden gesloopt, heeft niet per definitie een virale werking. Daarbij benadrukt tussenkomende partij dat: - de devolutieve werking van het administratief beroep bij de deputatie per definitie het risico inhoudt op hervorming - een inventarisatie niet de afbraak verhindert en verzoekende partij aan een inventarisatie (die geen rechtsbescherming noch interventiemogelijkheden geeft aan de betrokkene) rechtens niet dezelfde rechtskracht kan geven als een bescherming als monument - geen bewijs wordt geleverd van het bestaan van het ‘vergunningenbeleid’/’erfgoedbeleid’ van de stad Kortrijk. Er is desbetreffend geen enkel geschrift voorhanden - de sloop van het hoekgebouw besloten ligt in het eigen Gabarietenplan! - eerder vergunningsbeslissingen werden genomen zonder adviesaanvraag aan het Erfgoedplatform van de stad Kortrijk - eerder geïnventariseerde gebouwen met vergunning van de stad Kortrijk konden worden gesloopt Een en ander wordt verder toegelicht. Drie. Verzoekende partij toont niet aan dat er zoiets bestaat als een Kortrijks ‘vergunningenbeleid’ tot het behoud van alle historisch erfgoed. Waar verzoekende partij stelt dat zij een vergunningenbeleid voert inzake het behoud van onroerend erfgoed, kan tussenkomende partij maar opmerken dat zij hiervan geen bewijs voorlegt. In het Bestuursakkoord … van de huidige coalitie is er alvast geen sprake van beleid dat, in strijd met de Vlaamse reglementering, tot het behoud zou strekken van alle gebouwen op de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. Integendeel, oppositiepartij Groen betreurt zelfs dat er in de stad Kortrijk geen visie is omtrent haar bouwkundig erfgoed. In een recent nieuwsbericht … van 22 augustus 2015, naar aanleiding van deze kwestie ten andere, ... wordt precies het gebrek aan erfgoedbeleid aan de kaak gesteld: ‘Is het niet dringend tijd dat de stad Kortrijk een visie gaat ontwikkelen over haar bouwkundig erfgoed? En dat niet alleen voor de beschermde panden maar ook
RvVb - 19
voor deze die op de inventaris van het waardevol bouwkundig erfgoed staan. Is het niet hoog tijd om na te denken over ensembles, over straten en zelfs wijken? Stop de herhaalde discussie over elk pand afzonderlijk, maar ontwikkel een visie voor de hele stad. Dan weten bouwheren en promotoren ook waar ze aan toe zijn. En schakel daarbij specialisten in bouwkundig erfgoed in. Die zijn er voldoende in Kortrijk.’ Tot op vandaag is er geen visiedocument voorhanden. Vier. Geen vast adviesbeleid zoals vooropgesteld door verzoekende partij. Verzoekende partij stelt dat zij bij geïnventariseerde panden in alle gevallen advies wordt ingewonnen, niet enkel van het Agentschap Onroerend Erfgoed (hetgeen evident is, want decretaal verplicht), maar ook van het ‘eigen’ Erfgoedplatform. Hiervan wordt geen enkel bewijs voorgelegd. Bovendien zeggen de feiten anders. Recent, op 28 april 2014, werd aan Real Homes en een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd voor het omvormen van 2 kantoorgebouwen die voorkomen op de inventaris onroerend erfgoed tot meergezinswoningen met het creëren van een extra bouwlaag bovenop de bestaande bebouwing. Daarbij werd geen advies ingewonnen van het Erfgoedplatform (stuk 13). Ook voor het vergunningsproject van Koramic en Eribo ter hoogte van de H. Consciencestraat 11-21 - waarbij de panden nrs. 15 t.e.m. 21 voorkwamen op de inventaris onroerend erfgoed - liet de stad Kortrijk na advies in te winnen van haar eigen Erfgoedplatform (stuk 15). Het ging nochtans om de sloop van maar liefst 4 geïnventariseerde panden en de nieuwbouw van een grootschalig appartementencomplex. Verzoekende partij zag hierin geen bezwaar en vergunde het project. Vijf. Geen vast niet-afbraakbeleid zoals vooropgesteld door verzoekende partij. Verzoekende partij suggereert dat zij een vergunningenbeleid voert strekkende tot het behoud van alle geïnventariseerd onroerend erfgoed in alle omstandigheden. Hiervan wordt geen enkel bewijs voorgelegd. Bovendien zou dergelijk beleid indruisen tegen de Vlaamse erfgoed-en stedenbouwreglementering die geen absolute bescherming geeft aan geïnventariseerde gebouwen en niet de status hebben van een monument, waarbij tegenover de nadelen van de bescherming ook voordelen staat. Tenslotte werd nog maar in 2014 door verzoekende partij vergunning verleend tot afbraak van 4 geïnventariseerde gebouwen in de Consciencestraat (stuk 15). Zes. Geen bescherming als monument. Nog dit. Mocht verzoekende partij daadwerkelijk een dermate groot belang hechten en historische waarde toekennen aan het kwestieuze hoekpand, dan had zij reeds lange tijd voorheen stappen kunnen ondernemen teneinde het behoud van het goed te beschermen. Zeven. Het enige gecodificeerde beleidsplan, met name het Gabarietenplan voorziet in de sloop van het hoekgebouw! Hoger werd reeds toegelicht dat het Kortrijkse Gabarietenplan (stuk 16) dat als leidraad van het Kortrijkse vergunningenbeleid, ter plaatse voorziet, niet in een laagbouw aansluitend bij de Belfaststraat, maar wel in een hoogbouw, aansluitend bij de
RvVb - 20
Handelskaai. Met andere woorden, de sloop van het hoekgebouw is ingebakken in het Kortrijkse stedenbouwbeleid. Acht. Tegenover het ‘vergunningenbeleid’ van de stad Kortrijk staat een hiërarchisch, hoger ‘vergunningenbeleid’ van de deputatie. Het loutere gegeven dat het ‘vergunningenbeleid’ van verzoekende partij wordt doorkruist door een beslissing van verwerende partij op zich is onvoldoende om de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid te verantwoorden. Het is immers vaste rechtspraak van uw Raad dat het tot de aard en de kenmerken van het georganiseerd beroep behoort dat verwerende partij zelfstandig een beslissing kan nemen na een onderzoek van de aanvraag in haar volledigheid. … De deputatie heeft in deze gehandeld op eensluidend advies van de PSA. Negen. Er werd geen vernietigingsprocedure, noch procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingeleid door de leidend ambtenaar van het Agentschap Onroerend Erfgoed Tenslotte kan opgemerkt worden dat tegen de bestreden beslissing geen procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid werd ingeleid door de leidend ambtenaar van het Agentschap Onroerend Erfgoed, ondanks de bescherming en het behoud van onroerend erfgoed één van de kerntaken is van de leidend ambtenaar van het Agentschap Onroerend Erfgoed. De leidend ambtenaar van het Agentschap Onroerend Erfgoed verzet zich niet langer tegen de beslissing van verwerende partij en met andere woorden tegen de sloop van het pand. 16. Geen begin van bewijs voor een domino-effect. Geïnventariseerde gebouwen hebben geen andere bescherming dan de (niet bindende) adviesverplichting van de Dienst Erfgoed. Zij zijn ‘van nature’ vatbaar voor afbraak omdat zij niet beschermd zijn als monument. De afbraakbaarheid van dergelijke gebouwen zit vervat in de Vlaamse regelgeving en is niet de resultante van de bestreden beslissing. De sloop van huidig pand verantwoordt op zich geenszins de aantasting noch de sloop van de geïnventariseerde panden in de nabije omgeving. Elke zaak moet op zich bekeken worden door vergunningverlenende overheid rekening houdend met de bestemmingsvoorschriften, met de goede ruimtelijke ordening en wat de stad Kortrijk betreft met eventuele inspiratie aan niet-bindende beleidsdocumenten zoals het Gabarietenplan en de Woningtypetoets. Als een geïnventariseerd huis deel uitmaakt van een homogene huizenrij is afbraak minder verdedigbaar dan bij aanwezigheid van een afzichtelijke hoge wachtmuur met een totale schaalbreuk tussen het geïnventariseerde en het naastliggende gebouw. Opnieuw beperkt verzoekende partij zich tot een loutere bewering. Uit niets blijkt dat de andere geïnventariseerde panden in de omgeving in de nabije toekomst de sloop dreigt of dat dergelijke sloop verantwoordbaar is om vergelijkbare redenen als in de bestreden beslissing. 17. Besluit. Noch in de uiteenzetting van de verzoekende partij, noch in de bij het inleidend verzoekschrift gevoegde stukken, wordt aannemelijk gemaakt dat de tenuitvoerlegging
RvVb - 21
van de bestreden beslissing de uitoefening van haar overheidstaken en bestuursopdrachten zal verhinderen of in ernstige mate zal bemoeilijken. Verzoekende partij toont evenmin aan of, en in voorkomend geval in welke mate, de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing de werking van haar diensten in het gedrang zou brengen. Er is niet voldaan aan de schorsingsvoorwaarden van artikel 40, §2 DBRC-decreet j° de artikelen 56 en 57 Procedurebesluit. …” Beoordeling door de Raad 1. De verzoekende partij die zich op uiterst dringende noodzakelijkheid beroept, moet, op grond van artikel 40, §2 DBRC-decreet en artikel 56, §1, 3° en artikel 57, 2° Procedurebesluit, in haar verzoekschrift, ondersteund met de nodige overtuigingsstukken, een uiteenzetting geven van de redenen die aantonen dat de schorsing uiterst dringend noodzakelijk is gelet op de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing. De vereiste van uiterst dringende noodzakelijkheid impliceert onder meer dat de zaak uiterst dringend noodzakelijk is zodat de behandeling ervan onverenigbaar is met de behandelingstermijn van een vordering tot schorsing, zoals bedoeld in artikel 40, §1 DBRC-decreet. Meer in het bijzonder rust op de verzoekende partij de bewijslast om met voldoende concrete, precieze en aannemelijke gegevens aan te tonen dat de afhandeling van de gewone schorsingsprocedure te laat zal komen om de verwezenlijking van de aangevoerde nadelige gevolgen, die voor haar persoonlijk voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing, te voorkomen. Er moet bovendien een oorzakelijk verband worden aangetoond tussen de aangevoerde nadelige gevolgen en de bestreden beslissing, zodat deze kunnen worden voorkomen door een schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing. Tot slot wordt van de verzoekende partij verwacht dat zij met de gepaste spoed en diligentie is opgetreden en de uiterst dringende noodzakelijkheid niet zelf in de hand heeft gewerkt of nadelig beïnvloed. 2. De bestreden beslissing heeft betrekking op de sloop van een pand met drie gevels daterende van in het interbellum waaraan in 1948 een verbouwing heeft plaatsgevonden. Het pand is opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. De verzoekende partij vreest een domino-effect naar de nog aanwezige historische gebouwen indien het betrokken gebouw zal worden gesloopt en vervangen door hoge nieuwbouw. Ze stelt dat de sloop van de nabije gebouwen alleen maar in de hand zal worden gewerkt door het toelaten van de betrokken sloop. De verzoekende partij stelt in haar vergunningenbeleid het behoud van haar historisch erfgoed voorop met daarbij onder meer het behoud van het betreffende pand doch tevens het behoud van de andere panden in de omgeving. Dit ingeroepen belang kan worden aanvaard. De bestreden beslissing is op 12 april 2016 betekend aan de verzoekende partij en ook aan de belanghebbende partij. Deze laatste ging op 14 april 2016 over tot de aanplakking. De decretale wachttermijn heeft derhalve ondertussen een aanvang genomen, zodat de afbraakwerken door de belanghebbende partij zéér binnenkort effectief kunnen worden aangevat. Daarnaar gevraagd door de verzoekende partij heeft de belanghebbende partij op 13 mei 2016, zijnde de datum dat het beroep is ingediend bij de Raad, gesteld een uitspraak over een procedure tot schorsing of tot vernietiging bij de Raad niet te willen afwachten.
RvVb - 22
Indien de verzoekende partij in deze specifieke omstandigheden moet wachten tot op het ogenblik dat op het terrein uit de feiten duidelijk blijkt dat de werken zullen worden uitgevoerd, riskeert zij het verwijt dat ze niet met de nodige diligentie is opgetreden, en vooral dat de sloop op het ogenblik van het inleiden van de procedure reeds een feit is. Gelet op voormelde uiteenzetting toont verzoekende partij in het licht van het specifieke voorwerp van de vergunning en de specifieke omstandigheden van het dossier aan dat de afhandeling van de gewone schorsingsprocedure te laat zal komen om de verwezenlijking van het aangevoerde nadelige gevolg van het verdwijnen van waardevol erfgoed, dat voor haar persoonlijk voortvloeit uit de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing, te voorkomen. De belanghebbende partij werpt vergeefs op dat de verzoekende partij onvoldoende persoonlijk nadeel heeft bij de gevorderde schorsingsmaatregel, nu niet de verzoekende partij maar wel de stad titularis is van haar vergunningenbeleid. De verzoekende partij is immers vergunningverlenend bestuursorgaan in eerste aanleg. Als zodanig waakt zij door het gericht toekennen of weigeren van vergunningsaanvragen over de naleving van het ruimtelijk beleid van de stad, zoals dit onder meer vertaald wordt in stedenbouwkundige verordeningen en de gemeentelijke uitvoeringsplannen. In de mate de verzoekende partij van oordeel is dat een vergunning die in administratief beroep toegekend is de benaarstiging van haar concreet vergunningenbeleid doorkruist, ondergaat zij wel degelijk een persoonlijk nadeel ten gevolge van de bestreden vergunningsbeslissing en wordt zij gehinderd in de uitvoering van haar bestuurlijke taken. De verzoekende partij verwijst in haar verzoekschrift naar de motivering van haar weigeringsbeslissing genomen op 9 november 2015, waarin zij het behoud van het betrokken hoekpand als volgt motiveert: “Het betreft een beeldbepalend pand binnen de historische binnenstad van Kortrijk dat zich bovendien op een bijzondere zichtlocatie langs de Leie bevindt.(…) Dit historisch pand neemt door zijn verhoudingen eenduidig de originele schaal en verhoudingen aan van de oorspronkelijke Vismarkt.(…) Daarom dringen wij aan op het behoud en de integratie van de waardevolle bebouwing in het nieuwbouwproject, omdat dit een meerwaarde zou betekenen tussen als overgang tussen de hoogbouw Handelskaai en de historische bebouwing Kasteelkaai (voormalige Vismarkt). De waardevolle woning vormt nu reeds een passende gevelwand van het te herwaarderen driehoekige plein”. De verzoekende partij motiveert aldus op afdoende wijze haar persoonlijk en concreet nadeel bij huidige vordering, dat ertoe strekt het beeldbepalend en waardevol hoekpand te behouden, minstens te integreren in het voorziene nieuwbouwproject. Het gegeven dat de belanghebbende partij het hiermee niet eens is, doet hieraan geen afbreuk. De vraag of het pand in zijn huidige vorm dient bewaard te blijven, minstens geheel of gedeeltelijk dient geïntegreerd te worden in een nieuwbouwproject (visie van de verzoekende partij), dan wel mag gesloopt worden en vervangen kan worden door een nieuw waardevol project dat beter aansluit bij het aanpalend appartementsgebouw (visie van de verwerende en de tussenkomende partij), houdt een beoordeling ten gronde in die buiten het bestek valt van de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid, die slechts een prima facie-beoordeling toelaat over de ernst van de ingeroepen middelen. 3. De Raad is van oordeel dat in redelijkheid niet kan worden betwist dat de verzoekende partij met de gepaste spoed en diligentie is opgetreden, en de uiterst dringende noodzakelijkheid niet (ten
RvVb - 23
dele) zelf heeft veroorzaakt. Nadat de bestreden beslissing haar met een aangetekende zending van 12 april 2016 werd betekend, heeft zij de belanghebbende partij gevraagd naar haar intentie en heeft zij, bij kennisname van deze intentie op 13 mei 2016, onmiddellijk de vordering ingediend bij de Raad. 4 Er is dan ook voldaan aan de in artikel 40, §2 DBRC-decreet en de artikelen 56 en 57 van het Procedurebesluit gestelde voorwaarde dat een bestreden vergunningsbeslissing alleen geschorst kan worden bij uiterst dringende noodzakelijkheid wanneer er uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangetoond. B. Ernstige middelen – Derde middel Standpunt van de partijen In het derde middel voert de verzoekende partij de schending aan van de artikelen 1.1.2, 13° en 4.3.1, §1, 1° a) VCRO, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivering van bestuurshandelingen, van de artikelen 12 en 55 van de Algemene Stedenbouwkundige Verordening van de stad Kortrijk en van de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De verzoekende partij zet uiteen: “… doordat zowel de PSA als verwerende partij besluit dat het bestreden project in overeenstemming is met de bepalingen van de ASV; terwijl artikel 12 van de ASV bepaalt dat enkel uitsprongen boven het openbaar domein mogelijk zijn; uit de toelichting bij deze bepaling blijkt dat met een uitsprong wordt Uit deze toelichting blijkt dat met een “uitsprong” een object of volume wordt bedoeld dat uit de gevel van het basisvolume uitsteekt (bijv. erker of balkon); een uitsprong niet is bedoeld om het bouwvolume te vergroten, zodat zij in grootte moet worden beperkt; en terwijl de uitbouw van de nieuwbouw niet kwalificeert als een uitsprong over het openbaar domein in de zin van artikel 12 van de ASV, nu men over de volledige gevelbreedte over het openbaar domein bouwt; verwerende partij zich niet op artikel 12 van de ASV kan beroepen om de uitbouw over het openbaar domein te verantwoorden; en terwijl artikel 55 van de ASV bepaalt dat dat de totale maximumbreedte van de oprit 6,00 meter mag bedragen voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 6 tot 20 voertuigen; en terwijl het bestreden project voorziet in een parkeergarage voor 14 voertuigen en in een garagepoort met een breedte van 8,00 meter; verwerende partij derhalve niet kon oordelen dat het bestreden project voldoet aan artikel 55 van de ASV; zodat de bestreden beslissing de aangehaalde bepalingen en beginselen schendt. Toelichting bij het derde middel 1. Algemeen 39. Overeenkomstig artikel 12 van de ASV zijn uitsprongen boven het openbaar domein mogelijk, rekening houdend met wat volgt:
RvVb - 24
“Constructieve elementen van een gebouw, die uitspringen ten opzichte van het gevelvlak boven het openbaar domein, moeten aan elk van volgende vereisten voldoen: (1) tot op een hoogte van 3,00m boven het peil van het trottoir of van de openbare weg mogen geen constructieve elementen uitspringen voorbij de rooilijn; (2) boven deze hoogte mogen constructieve elementen hoogstens 0,60m uitspringen voorbij de rooilijn en zij moeten minstens 1,00m (horizontaal gemeten) van de trottoirrand verwijderd blijven; (3) bij aaneengesloten bebouwing moeten de constructieve elementen, die uitspringen voorbij de rooilijn, minstens 0,60m van de zijdelingse perceelsgrenzen verwijderd blijven.” 40. Artikel 55, § 1 van de ASV bepaalt dat bij het voorzien van de toegang van en naar het openbaar domein en het aanleggen van opritten het aantal autostaanplaatsen op het openbaar domein altijd maximaal moet worden gevrijwaard. Overeenkomstig artikel 55, § 2 van de ASV mag de breedte van een oprit ter hoogte van de rooilijn maximum 3,50 meter bedragen. Artikel 55, § 3 van de ASV voorziet in een afwijkingsregeling inzake de totale maximumbreedte van de oprit: “Afwijkingen inzake de totale maximumbreedte van de oprit: De breedte van garagepoorten, indien deze groter is dan 3,50 m met een maximumbreedte van 6,00 m 6,00 m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 6 tot 20 voertuigen 2 x 6,00 m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 21 tot 100 voertuigen 2 x 6,00 m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van meer dan 100 voertuigen 2 x 6,00 m voor de toegang tot benzinestations 8,00 m waar de toegang met vrachtwagens of landbouwvoertuigen noodzakelijk is”. 2.
Toepassing in casu
41. Wat de verenigbaarheid van het aangevraagde met de bepalingen van de ASV betreft, stelt verwerende partij in haar beslissing, onder verwijzing naar de bewoordingen van het verslag van de PSA, wat volgt: … 42. Verwerende partij is aldus van oordeel dat het bestreden project in overeenstemming is met artikel 12 van de ASV, vermits “uitbouwen” niet cijfermatig bepekt worden ingevolge de ASV. De vraag rijst evenwel of de voorziene uitbouw als een “uitsprong” in de zin van artikel 12 van de ASV kan worden beschouwd. Het begrip “uitsprong” wordt in de ASV niet gedefinieerd. De toelichting bij artikel 12 van de ASV geeft een aantal indicaties omtrent wat als een “uitsprong” in de zin van voormelde bepaling kan worden beschouwd: “De inplanting, bouwhoogte en bouwdiepte bepalen het basisvolume van elk gebouw of constructie. Uit de gevel van dit basisvolume kunnen wel een aantal objecten of volumes uitsteken zoals balkons, erkers. Deze uitsprongen mogen geen nadelige effecten hebben op het gebruik van het openbaar domein.
RvVb - 25
- Uitsprongen boven het openbaar domein moeten zich voldoende hoog bevinden ten opzichte van het maaiveld zodat iedereen er gemakkelijk onderdoor kan zonder een beklemmend gevoel te veroorzaken als men eronderdoor loopt. - Uitsprongen aan of boven de openbare weg mogen geen hinder veroorzaken op de openbare weg. Daarom mogen deze maar beperkt uitsteken en dit altijd in verhouding met de breedte van het voetpad om een vrije onoverdekte doorgang te laten voor voetgangers en voertuigen. - Uitsprongen mogen de lichttoetreding tot het buurperceel niet hinderen. Daarom moet voldoende afstand gehouden worden ten opzichte van het buurperceel. - Uitsprongen kunnen een impact hebben op de rechtlijnigheid van het straatbeeld. Ze moeten daarom in harmonie met het straatbeeld worden ingepast. - Uitsprongen zijn niet bedoeld om het bouwvolume wezenlijk te vergroten. Daarom worden uitsprongen in grootte beperkt.” Uit deze toelichting blijkt dat met een “uitsprong” een object of volume wordt bedoeld dat uit de gevel van het basisvolume uitsteekt (bijv. erker of balkon). Vermits een uitsprong niet is bedoeld om het bouwvolume te vergroten, moeten zij in grootte worden beperkt. Uit onderstaand uittreksel van de bouwplannen blijkt dat over de volledige breedte van de gevel (langs alle drie de zijden van het gebouw) over de rooilijn (de perceelsgrens) bouwt: … Wanneer men over de volledige gevelbreedte over het openbaar domein bouwt, kan men bezwaarlijk stellen dat dit slechts een “uitsprong over het openbaar domein” in de zin van artikel 12 van de ASV zou betreffen. Vooreerst is een dergelijke uitbouw niet beperkt in grootte. Bovendien vergroot men op die manier wel degelijk het bouwvolume: men bouwt systematisch over de perceelsgrens rondom de volledige gevel. Verzoekende partij heeft hierop gewezen in haar beslissing dd. 9 november 2015: … Vermits de uitbouw niet kwalificeert als een uitsprong over het openbaar domein in de zin van artikel 12 van de ASV, kan verwerende partij zich niet op voormelde bepaling beroepen om de uitbouw over het openbaar domein te verantwoorden. Bovendien rijst de vraag in hoeverre een dergelijke uitbouw over de rooilijn verenigbaar is met artikel 4.3.8 van de VCRO en artikel 16 van het Rooilijndecreet. De bestreden beslissing bevat op dat punt geen afdoende, laat staat zorgvuldige, motivering. 43. Daarnaast overweegt verwerende partij, in navolging van het verslag van de PSA, wat volgt: “(…) Art. 55 – Opritten Overeenkomst[ig] dit artikel mag de breedte van de oprit tot de site slechts 6 m zijn. Het is de vraag wat met oprit bedoeld wordt, in het artikel zelf staat onder paragraaf 1 aangegeven dat het om het voorzien van de toegang naar en van het openbaar domein betreft. In deze is geen oprit nodig, de garagepoorten palen aan het openbaar domein. Het voorstel voorziet een poort van 810 cm langs de Handelskaai, en van 333 cm aan de Belfaststraat. Anderzijds kan opgemerkt worden dat door een totaal van 1443 cm garagepoort ongeveer overeenkomt met drie langsparkeerplaatsen aan de straat. Dit is evenwel relatief, omdat op deze plek langsparkeren niet evident is, op de hoek, en ook
RvVb - 26
omdat een zebrapad het geval is. Bovendien is een dergelijke breedte aanvaardbaar in het geheel van het voorstel, met een vrij high-tech-oplossing inzake ondergronds parkeren en een doordacht concept als geheel, zoals elders beschreven. (…)”. De stelling van verwerende partij dat “in deze (…) geen oprit nodig [is]”, is onjuist. Verwerende partij gaat namelijk uit van een foutieve vaststelling dat een oprit “het voorzien van de toegang naar en van het openbaar domein” betreft. Overeenkomstig artikel 2, § 2 van de ASV is een oprit: “de inrichting van het openbaar domein en het privédomein, die het privédomein toegankelijk maakt voor mechanisch verkeer vanaf de rijweg. Dit kan ook het geschikt maken van de strook tussen rijweg en voorbouwlijn inhouden; Geschikt maken van de strook tussen rijweg en voorbouwlijn: het verlagen van de boordsteen, de heraanleg van het trottoir en/of fietspad, de eventuele verharding van een groenstrook, de eventuele overwelving van een (baan)gracht, …” Gelet op voormelde definitie kan men bezwaarlijk stellen dat het bestreden project niet in een oprit zou voorzien. Er wordt een garage voorzien op de rooilijn waarbij de auto’s de strook tussen de rijweg en de voorbouwlijn moeten oversteken. Deze strook zal daartoe geschikt moeten worden gemaakt. Artikel 55, § 3 van de ASV bepaalt dat de totale maximumbreedte van de oprit 6,00 meter mag bedragen voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 6 tot 20 voertuigen. Het bestreden project voorziet in een parkeergarage voor 14 voertuigen en in een garagepoort met een breedte van 8,00 meter. Het bestreden project voldoet dan ook niet aan artikel 55 van de ASV. Er werd op dat punt geen afwijking gevraagd. Evenmin werd het beperkte karakter van deze afwijking in de bestreden beslissing onderzocht of werd er dienaangaande een voorwaarde opgelegd. Door de bestreden project te vergunnen handelt verwerende partij onzorgvuldig en in strijd met artikel 55 van de ASV. …” De belanghebbende partij antwoordt: “… 32. Ondergeschikt. Over de ‘uitbouwingen’. Tussenkomende partij erkent dat er op de verdiepingen van het gebouw ‘uitbouwingen’ zijn over het openbaar domein. … Het gaat om puur architecturale ‘uitbouwingen’ zodat door middel van een reliëfspel een mooi geheel wordt gecreëerd. Dit effect wordt bereikt door sommige gevelelementen meest prominent deze van de eerste en tweede verdiepingen - uit te laten springen tot maximaal 60 cm over het openbaar domein. Het eigenlijk corpus van het gebouw, dus de binnenleefplaatsen met hun raampartijen … gaat nergens de rooilijn te over. De uitsprongen geenszins bedoeld om de oppervlakte van de appartementen te vergroten. Ter compensatie van de uitsprongen, zijn er kant Kasteelkaaien Belfaststraat vanaf de 3de verdieping insprongen met verlies aan leefruimte. Verzoekende partij argumenteert niet langer dat hierdoor enkele laanbomen in de Belfaststraat sneuvelen.
RvVb - 27
Het betreft wel degelijk toelaatbare uitsprongen. Immers, alle uitsprongen bevinden zich minstens 3 meter boven het trottoir of de openbare weg, de uitsprongen blijven beperkt tot 0,60 meter en bovendien wordt een afstand van 0,60 meter ten opzicht de zijdelingse perceelsgrenzen gerespecteerd. Terecht heet het in de bestreden beslissing, in navolging van de PSA: … Artikel 12 ASV bevat geen beperkende definitie voor het begrip ‘uitsprong’. Artikel 12 ASV definieert een uitsprongen als ‘constructieve elementen van een gebouw, die uitspringen ten opzichte van het gevelvlak boven het openbaar domein’. De uitspringende gevelelementen vallen geheel onder deze definitie. In de toelichting bij het artikel luidt het: … De PSA wordt terecht gevolgd waar hij stelt er géén limitatieve opsomming van uitsprongen voorkomt in de toelichting (‘zoals balkons, erkers’), hetgeen ten andere ook niet zou kunnen zonder de eigenlijke tekst van de verordening te miskennen. Voor zoveel als nodig kan teruggegrepen worden naar de definitie van het begrip ‘uitsprong’ en ‘uitspringen’ zoals omschreven in het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal Van Dale: ‘wat naar voren uitspringt, uitstekend deel van een gebouw, uitspringende hoek’. Er is geen sprake van uitsprongen die bedoeld zijn om het bouwvolume wezenlijk te vergroten. Onderstaande afbeeldingen maken duidelijk dat (a) het bouwvolume zekerlijk niet wezenlijk vergroot wordt door de uitspringende architecturale elementen; (b) integendeel, tegenover de bescheiden vergroting van sommige terrassen een substantiële verkleining van de leefruimte staat door de ‘compenserende’ insprongen. … Verzoekende partij toont geenszins aan dat verwerende partij op een kennelijk onredelijke of onzorgvuldige wijze tot geoordeeld heeft dat artikel 12 ASV niet wordt geschonden. 33. Ondergeschikt. Over de breedte van de garagepoort. Artikel 55 ASV bepaalt dat bij het voorzien van de toegang van en naar het openbaar domein en het aanleggen van opritten het aantal autostaanplaatsen op het openbaar domein altijd maximaal moet gevrijwaard worden. De breedte van een oprit mag ter hoogte van de rooilijn maximum 3,50 m bedragen. Bij wijze van afwijking inzake de totale maximumbreedte van de oprit geldt een maximumbreedte voor garagepoorten van 6,00m. De toelichting bij artikel 55 ASV luidt als volgt: … Artikel 2, §2 ASV definieert oprit als volgt: … In hoofdorde: een garagepoort die rechtstreeks aansluit bij de openbare weg is geen ‘oprit’ Door de PSA werd terecht opgemerkt dat er in casu geen sprake is van een oprit in de zin van artikel 55 ASV. De garagepoort kan immers niet beschouwd worden als een oprit in de zin van de ASV. Het installeren van een garagepoort kan immers niet beschouwd worden als de inrichting van het openbaar domein en het privédomein die het privédomein
RvVb - 28
toegankelijk maakt voor mechanisch verkeer vanaf de rijweg. Dit standpunt wordt door verwerende partij bijgetreden. Komt daarbij dat de ASV een zelfstandige bepaling voorziet wat betreft garagepoorten buiten een oprit. Artikel 30 ASV luidt als volgt: ‘Het is verboden een garagepoort te plaatsen in de voorgevel van een gebouw, dat deel uitmaakt van aaneengesloten bebouwing, wanneer de breedte van het perceel, gemeten op de grens met de openbare weg, smaller is dan 7m. Afwijkingen kunnen door de vergunningverlenende overheid op gemotiveerd verzoek van de aanvrager toegestaan worden als de voorgestelde oplossing aanvaardbaar is op architecturaal, verkeerstechnisch en stedenbouwkundig vlak, noodzakelijk is qua wooncomfort of concept én past binnen het omringende straatbeeld.’ Artikel 30 ASV voorziet geen beperking inzake de afmeting van garagepoorten zodat de vergunningsaanvraag conform artikel 30 ASV is. Ondergeschikt. Er werd een afwijking gevraagd en bekomen. Voor zoveel als nodig merkt tussenkomende partij op – in tegenstelling tot wat verzoekende partij voorhoudt – dat zij wel degelijk een afwijking overeenkomstig artikel 4.4.1 VCRO op artikel 55 ASV gevraagd heeft en dat deze afwijking ook in het kader van de beroepsprocedure onderzocht werd. Verwerende partij verklaart zich nader. In de beroepsakte voor de deputatie luidde het als volgt (stuk 3): ‘Er wordt bewust afgeweken van artikel 55 van de Algemene Stedenbouwkundige Verordening, hetgeen overeenkomstig artikel 4.4.1 VCRO te verantwoorden is. Artikel 55 van de Algemene Stedenbouwkundig verordening bepaalt het volgende: §1. Bij het voorzien van de toegang van en naar het openbaar domein en het aanleggen van opritten moet het aantal autostaanplaatsen op het openbaar domein altijd maximaal gevrijwaard worden. §2. De breedte van een oprit mag ter hoogte van de rooilijn maximum 3,50 m bedragen §3. Afwijkingen inzake de totale maximumbreedte van de oprit: - de breedte van garagepoorten, indien deze groter is dan 3,50m met een maximumbreedte van 6,00m - 6,00m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 6 tot 20 voertuigen - 2 x 6,00m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 21 tot 100 voertuigen - 3 x 6,00m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van meer dan 100 voertuigen - 2 x 6,00m voor de toegang tot benzinestations - 8,00m waar de toegang met vrachtwagens of landbouwvoertuigen noodzakelijk is. §4. Opritten naar een nieuwe autostaanplaats worden steeds uitgevoerd in kleinschalige materialen en moeten minstens 6 meter diep zijn, of hoogstens 3 meter. (diepte gemeten tussen rooilijn en gevellijn autostaanplaats).’ Overeenkomstig artikel 55 van de Algemene Stedenbouwkundige Verordening mag de breedte van de oprit tot de projectsite slechts 6 meter bedragen. In casu voorziet het ontwerp in een garagepoort van 8,1 meter langs de Handelskaai (en een garagepoort van 3,33 meter langs de Belfaststraat).
RvVb - 29
Cliënte weet dat dit een afwijking is van de voorziene 6 meter in artikel 55 van de Algemene Stedenbouwkundige Verordening Deze afwijking is - rekening houdend met hoger vermeld artikel 4.4.1 VCRO - verantwoord, nu (a) de beperkte perceelsoppervlakte het technisch onmogelijk maakt om het overeenkomstig artikel 45 van de Algemene Stedenbouwkundige Verordening verplichte aantal wagens op een standaard manier ondergronds te stallen (b) cliënte de garagepoort van 8,1 meter bewust voorziet langs de Handelskaai zodat de impact op de Belfaststraat beperkt blijft; (c) de garagepoorten subtiel … geïntegreerd worden in de geveloppervlakken; (d) cliënte er bewust voor heeft gekozen een voldoende aantal parkeerplaatsen op eigen terrein te voorzien - en dus geen afwijking cfr. artikel 44 van de Algemene Stedenbouwkundig verordening te vragen - zodat de parkeerdruk niet afgewenteld wordt op het openbaar domein; (e) de garagepoort aan de Handelskaai gelokaliseerd wordt waar thans 2 naast elkaar gelegen garagepoorten staan, met een gezamenlijke breedte van 6,65 meter en (f) het aantal parkeerplaatsen, het aantal garagepoorten en de breedte van deze poorten geen probleem vormden bij vergunning van het project van Real Homes En aan de overkant van de projectsite op de hoek Kasteelstraat-Belfaststraat … . Cliënte ziet dan ook niet in waarom in casu een afwijking op artikel 55 van de Algemene Stedenbouwkundig verordening niet verantwoord zou zijn. Het kan cliënte toch niet kwalijk genomen worden dat zij prioriteit heeft gegeven aan het aantal ondergrondse parkeerplaatsen, waarvoor zij ten andere gebruik moet maken van een duur en hoogtechnologisch parkeersysteem.’ Voor de goede orde: door de vergunningsaanvrager moet niet langer expliciet een afwijking overeenkomstig artikel 4.4.1 VCRO te worden aangevraagd. Het volstaat dat een mogelijke afwijking blijkt uit de aan het openbaar onderzoek voorgelegde vergunningsaanvraag en bijgaande plannen zelf, hetgeen in casu het geval is. In de mate een afwijkingsaanvraag vandoen is, heeft de PSA hiertegen, gelet op de uitgesproken architecturale kwaliteiten van het project, geen bezwaar (stuk 14): ‘Overigens zijn eventuele afwijkingen expliciet mogelijk volgens art. 16 en 30, en tevens onder bepaalde voorwaarden middels art. 4.4.1, moest het nodig zijn. Wat zoals gezegd niet het geval is.’ In de bestreden beslissing worden overtuigende argumenten aangevoerd die een bredere garagepoort verantwoorden: … In de bestreden beslissing wordt afdoende gemotiveerd waarom de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag wel degelijk in overeenstemming is met de ASV, minstens bij wege van afwijking verantwoord is. …” Beoordeling door de Raad 1. Artikel 4.3.1, §1, 1° a) VCRO bepaalt: “§ 1. Een vergunning wordt geweigerd : 1° indien het aangevraagde onverenigbaar is met : a) stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken,” Een stedenbouwkundig voorschrift wordt als volgt gedefinieerd in artikel 1.1.2, 13° VCRO:
RvVb - 30
“13° stedenbouwkundig voorschrift : een reglementaire bepaling, opgenomen in : a) een ruimtelijk uitvoeringsplan, b) een plan van aanleg, c) een stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordening vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996; d) het herkenbare onderdeel van een projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan;” De Algemene Stedenbouwkundige verordening van de stad Kortrijk, hierna ASV, is te beschouwen als een stedenbouwkundig voorschrift dat, bij onverenigbaarheid ermee, aanleiding kan geven tot een weigering van de gevraagde stedenbouwkundige vergunning. Er kan enkel van worden afgeweken op de wijze zoals bepaald in de verordening zelf en op de wijze zoals bepaald in de VCRO. 2. Artikel 55 van de ASV stelt: “§1. Bij het voorzien van de toegang van en naar het openbaar domein en het aanleggen van opritten moet het aantal autostaanplaatsen op het openbaar domein altijd maximaal gevrijwaard worden. §2. De breedte van een oprit mag ter hoogte van de rooilijn maximum 3,50 m bedragen. §3. Afwijkingen inzake de totale maximumbreedte van de oprit: de breedte van garagepoorten, indien deze groter is dan 3,50 m met een maximumbreedte van 6,00 m 6,00 m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 6 tot 20 voertuigen 2 x 6,00 m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van 21 tot 100 voertuigen 2 x 6,00 m voor gegroepeerde autostaanplaatsen van meer dan 100 voertuigen 2 x 6,00 m voor de toegang tot benzinestations 8,00 m waar de toegang met vrachtwagens of landbouwvoertuigen noodzakelijk is. §4. Opritten naar een nieuwe autostaanplaats worden steeds uitgevoerd in kleinschalige materialen en moeten minstens 6 meter diep zijn, of hoogstens 3 meter. (diepte gemeten tussen rooilijn en gevellijn autostaanplaats.” Artikel 2, §2 van de ASV definieert een oprit als volgt: “Oprit: de inrichting van het openbaar domein en het privédomein, die het privédomein toegankelijk maakt voor mechanisch verkeer vanaf de rijweg. Dit kan ook het geschikt maken van de strook tussen de rijweg en de voorbouwlijn inhouden. Geschikt maken van de strook tussen rijweg en voorbouwlijn: het verlagen van de boordsteen, de heraanleg van het trottoir en/of fietspand, de eventuele verharding van een groenstrook, de eventuele overwelving van een (baan)gracht” De Raad stelt op het eerste gezicht vast dat in de bestreden beslissing, met verwijzing naar het verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar, louter gesteld wordt dat er in deze geen oprit nodig is en dit met verwijzing naar §1 van artikel 55 van de ASV. In de bestreden beslissing wordt op geen enkel ogenblik verwezen naar de definitie die de ASV bevat over wat onder een oprit moet worden verstaan. Er wordt in deze zaak een poort voorzien op de rooilijn om de ondergrondse parking te bereiken zodat de auto’s die het gebouw binnen wensen te rijden de strook tussen de rijweg en de poort
RvVb - 31
dienen te overrijden. De definitie stelt uitdrukkelijk dat een oprit zowel de inrichting van het openbaar domein als het privédomein betreft om het privédomein toegankelijk te maken vanaf de rijweg waaronder ook valt het geschikt maken van de strook tussen de rijweg en de voorbouwlijn. In de bestreden beslissing wordt op geen enkel ogenblik onderzocht of er een noodzaak bestaat om de strook tussen de rijweg en de betrokken poort geschikt te maken. Louter stellen dat geen oprit nodig is, kan op het eerste gezicht niet overtuigen. Dit geldt des te meer nu uit het onderzoek van het administratief dossier blijkt dat de belanghebbende partij bij het indienen van de aanvraag in haar motivatienota stelde dat er niet wordt afgeweken van de ASV, om dan in haar beroepschrift bij de verwerende partij te stellen dat er bewust wordt afgeweken van artikel 55 van de ASV. Op het eerste gezicht lijkt dit niet enkel te getuigen van een onzorgvuldige houding in hoofde van de verwerende partij maar ook van een gebrekkige motivering. 3. Rekening houdende met het feit dat de belanghebbende partij in haar beroepschrift duidelijk stelt dat er een bewuste afwijking is van artikel 55 van de ASV moet bovendien worden vastgesteld dat de verwerende partij nalaat om op enig ogenblik concreet te onderzoeken of er kan worden afgeweken van de verordenende bepaling. Uit niets blijkt of dergelijk onderzoek werd gevoerd. De breedte van de poort wijkt nochtans af van datgene wat toegestaan is door de ASV. In de bestreden beslissing wordt evenmin een beoordeling gemaakt over het al dan niet beperkt karakter van een mogelijke afwijking op artikel 55 ASV overeenkomstig artikel 4.4.1 VCRO. Op het eerste gezicht blijkt de bestreden beslissing op dit punt gebrekkig gemotiveerd. 4. Het middel lijkt op het eerste gezicht voldoende ernstig om de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing te verantwoorden. Er bestaat geen noodzaak om verder in te gaan op een mogelijke schending van artikel 12 van de ASV. 5. De belanghebbende partij dringt in ondergeschikte orde aan op een belangenafweging en benadrukt haar financieel belang om het vergunde project zo spoedig mogelijk te kunnen uitvoeren. De Raad gaat hier niet op in. Wanneer de Raad, zoals in deze zaak, op het eerste gezicht minstens één ernstig middel heeft vastgesteldvaststelt, en de uiterst dringende noodzakelijkheid aanvaardt, dringt de schorsingsmaatregel zich op, teneinde als bewarende maatregel te vermijden dat een latere vernietigingsprocedure zo goed als doelloos zou worden. In het geval van een voorgenomen sloop is dit des te meer het geval. De Raad kan slechts hoogst uitzonderlijk bevelen een op het eerste gezicht onregelmatige vergunningsbeslissing te handhaven en de schorsing bijgevolg niet te bevelen indien de nadelige gevolgen van een schorsing op klaarblijkelijk onevenredige wijze zwaarder wegen dan de voordelen. De Raad ziet hiertoe geen aanleiding.
RvVb - 32
OM DEZE REDENEN BESLIST DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN 1.
De Raad beveelt de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de deputatie van de provincieraad van West-Vlaanderen van 24 maart 2016 waarbij het administratief beroep van de belanghebbende partij is ingewilligd en aan de belanghebbende partij een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend onder voorwaarden voor het bouwen van één handelsruimte, 8 appartementen en een ondergrondse parkeergarage na afbraak van een hoekpand gelegen te Kortrijk, Kasteelkaai 8 en met als kadastrale omschrijving afdeling 1, sectie G, nummer 0187S2.
2.
De Raad legt de kosten van het beroep tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, bepaald op 100 euro, ten laste van de verwerende partij.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare zitting op 23 mei 2016, door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, tiende kamer, samengesteld uit:
Marc VAN ASCH,
voorzitter van de tiende kamer, met bijstand van
Katrien VISSERS,
toegevoegd griffier.
De toegevoegd griffier,
De voorzitter van de tiende kamer,
Katrien VISSERS
Marc VAN ASCH
RvVb - 33