RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN
U I T S P R A A K Nr. 2008/015 Le i n d e k l a c h t nr. 2007.1191 (035.07) ingediend door: hierna te noemen 'klaagster',
tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'.
De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft kennis genomen van de schriftelijke klacht, alsmede van het daartegen door verzekeraar gevoerde schriftelijke verweer. De Raad heeft aanleiding gevonden, alvorens uitspraak te doen, verzekeraar in een zitting van de Raad te horen. Voorzover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken. Inleiding De broer van klaagster had bij verzekeraar een levensverzekering afgesloten waarbij was verzekerd een uitkering bij zijn overlijden. Omtrent de begunstiging bepaalt het polisblad: ‘DEZE VERZEKERING LUIDT INGEVAL VAN OVERLIJDEN VAN DE VERZEKERDE: VOOR HUWELIJK TEN GUNSTE VAN ZIJN ERFGENAMEN
-
(…)’ Op 20 maart 2002 is de broer van klaagster ongehuwd en niet als partner geregistreerd overleden. Blijkens de verklaring van erfrecht zijn de erfgenamen van de broer van klaagster, de moeder van klaagster voor 1/4 deel van de nalatenschap, klaagster zelf en haar twee zusters en twee broers ieder voor 3/20 deel van de nalatenschap. De verklaring van erfrecht bepaalt verder dat deze erfgenamen ‘- uitsluitend - tezamen bevoegd en gerechtigd zijn tot het in ontvangst nemen van alle tot de onderhavige nalatenschap behorende goederen, waaronder gelden en geldswaarden, en om voor die ontvangst rechtsgeldig kwijting te verlenen’. Door het overlijden van de broer van klaagster gaf de verzekering recht op een uitkering van € 37.585,-. Daarvan heeft verzekeraar een bedrag van € 5.637,75 overgemaakt naar een door één van de zusters van klaagster genoemde bankrekening, en het restant naar de bankrekening van een notaris.
-2-
2008/015 Le De klacht Vastgesteld is, en ook letterlijk gesteld door verzekeraar, dat de uitkering buiten de nalatenschap valt. Verzekeraar was dus gehouden alle erfgenamen, na de ontvangen overlijdensmelding en verklaring van erfrecht, afzonderlijk aan te schrijven en na ontvangen antwoord van ieder van hen te komen tot een individuele afwikkeling. Op één uitzondering na is deze handelwijze niet gevolgd waardoor klaagster en haar beide broers hun aandeel in de uitkering niet hebben ontvangen. Dat geldt overigens ook ten aanzien van hun aandeel in het aandeel van hun in 2005 overleden moeder in de uitkering. Bij brief van 18 november 2002 verzocht één van de erfgenamen, zonder volmacht of voldoende lastgeving, via de bank om de polis tot uitkering te laten komen. Verzekeraar vroeg hierop nadere gegevens op en heeft het aan die erfgename toekomende deel van de uitkering overgemaakt op haar privérekening. In het verzoek was sprake van een rekeningnummer dat in gebruik was als rekening-courantnummer van de onderneming van de overledene, welke rekening niet geblokkeerd was. Verzekeraar handelde correct met betrekking tot deze erfgename. Een en ander bleek overigens pas in 2004 na verkregen informatie van de notaris die hierbij klaarblijkelijk betrokken was. Ook bleek in 2004 dat deze notaris zonder medeweten van klaagster en andere erfgenamen verzekeraar had verzocht om het restant van de uitkering over te maken op zijn bankrekening. Deze notaris is later door de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen voor zijn handelen ter zake van de gehele nalatenschap een berisping gegeven. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Amsterdam een deel van de klachten alsnog ongegrond verklaard, maar met name met betrekking tot het in de onderhavige klacht bedoelde handelen de eerder opgelegde maatregel gehandhaafd in de vorm van waarschuwing. Verzekeraar bleek onvoorwaardelijk aan het verzoek van de notaris te hebben voldaan. Verzekeraar schreef op 10 juni 2004: ‘Wij hebben na de ontvangst van de verklaring van erfrecht (…) diverse pogingen ondernomen de rekening- en sofi-nummers van de erfgenamen te achterhalen, via het intermediair (…).. Op 13 december 2002 ontvingen wij van (een van klaagsters zusters) het verzoek haar erfdeel uit te keren: wij hebben, conform de verklaring van erfrecht, een 3/20 gedeelte van € 37.585,00, namelijk € 5.637,75 overgemaakt op het door haar genoemde rekeningnummer. Vervolgens ontvingen wij op 13 februari 2003 een brief van Notariskantoor (…) met het verzoek om het volledige restant ad € 31.947,25 over te maken op het in genoemde brief vermelde rekeningnummer. Aan dat verzoek hebben wij op 19 februari 2003 gehoor gegeven. Wij hebben bij de afhandeling van het overlijden (…) gehandeld volgens de verklaring van erfrecht en de begunstiging op de polis’. Bij brief van 23 maart 2006 is klaagster op de kwestie teruggekomen na een opmerking door het Openbaar Ministerie dat de eerste verantwoordelijkheid voor het niet ontvangen van het haar en haar broers toekomende aandeel bij
-3-
2008/015 Le verzekeraar gelegd kon worden. Zij heeft verzekeraar aansprakelijk gesteld en geconstateerd dat hij: - alle erfgenamen had moeten informeren op basis van de verklaring van erfrecht waarin - nota bene - alle namen en adressen vermeld stonden, en dit niet aan de bank had mogen overlaten; - het aan haar zuster toekomende deel niet heeft overgemaakt naar het door haar genoemde rekeningnummer maar naar haar privé-rekeningnummer; - het restant heeft overgemaakt aan een niet in de polis genoemde begunstigde (en evenmin op een in de nalatenschap vallende geblokkeerde rekening). Verzekeraar verschool zich vervolgens achter met name de notaris en de bank. Hij had echter de rekening- en sofi-nummers rechtsreeks bij de erfgenamen moeten opvragen en aan de hand van de verkregen informatie het aandeel van iedere erfgenaam afzonderlijk moeten overmaken op de verkregen rekeningnummers. Hij kan zich niet onttrekken aan zijn verantwoordelijkheid en wettelijke plicht ter zake. Hij heeft niet bevrijdend betaald. Bij brief van 2 juni 2006 stelde verzekeraar dat "het uitkeringsrecht op grond van de polis een zelfstandig recht is dat niet tot de nalatenschap behoort" en dat hij op basis daarvan rechtsgeldig is overgegaan tot het uitkeren van haar aandeel aan klaagsters zuster. Daarmee onderbouwt hij echter de klacht van klaagster. Hij heeft zich in ieder geval niet aan het door hem gestelde gehouden ten aanzien van het klaagster en haar beide broers toekomende deel van de uitkering. Klaagster heeft verzekeraar een zeer redelijk schikkingsvoorstel gedaan, waarin rekening is gehouden met het aan haar moeder toekomende deel. Ook deze had haar deel niet ontvangen. Het schikkingsvoorstel is echter afgewezen. Verzekeraar bleef zich achter de notaris verstoppen en stelde dat hij uitgaat van de juistheid van de telefonisch van de notaris ontvangen informatie dat het gerechtshof de uitspraak van de kamer van toezicht heeft vernietigd. Hier is echter sprake van een aperte leugen van de notaris of van een foutieve interpretatie. In ieder geval hecht verzekeraar meer waarde aan de informatie van een notaris die (voorzichtig uitgedrukt) niet al te zuiver optrad en waarschuwingen heeft gekregen, dan aan de informatie van klaagster en haar broers. Volgens klaagster is verzekeraar bovendien aansprakelijk voor het feit dat als hij haar in 2002 individueel had benaderd, zoals zij op grond van de polisvoorwaarden etc. had mogen verwachten, zij eerder ontdekt had dat sprake was van onrechtmatige onttrekkingen aan de nalatenschap tot eind 2003. Het standpunt van verzekeraar In verband met het overlijden op 20 maart 2002 van klaagsters broer kwam uit de onderhavige verzekering een bedrag van € 37.585,- tot uitkering. De toenmalige tussenpersoon van de overledene heeft verzekeraar bij brief van 10 juni 2002 daarvan op de hoogte gesteld. Bij brief van 24 juni 2002 verzocht verzekeraar de tussenpersoon om onder meer een verklaring van erfrecht. Van een bank ontving verzekeraar op 19 november 2002 de verklaring van erfrecht. Op 29 november 2002 verzocht verzekeraar om opgave van de rekeningnummers van de in de verklaring van erfrecht vermelde erfgenamen. Daarop ontving verzekeraar op 13 december 2002 alleen het rekeningnummer van een zuster van klaagster.
-4-
2008/015 Le In zijn brief van 7 januari 2003 heeft verzekeraar vermeld hij inmiddels opdracht had gegeven om het deel waarop deze zuster recht had, € 5.637,75, aan haar uit te betalen. Opnieuw verzocht hij de bank om de rekeningnummers van de overige erfgenamen, zodat hij kon overgaan tot algehele afwikkeling, en de sofi-nummers van de begunstigden in verband met een opgave aan de FIOD. Op 12 februari 2003 ontving verzekeraar van de notaris, optredend als boedelnotaris, het verzoek om het restant te storten op zijn bankrekeningnummer. Aan dit verzoek heeft verzekeraar gevolg gegeven. Hij heeft het kantoor van de notaris daarvan op 19 februari 2003 op de hoogte gesteld. Bij brief van 5 juni 2004 verzocht de echtgenoot van klaagster namens haar om opheldering over de gang van zaken. Verzekeraar heeft hem bij brief van 10 juni 2004 uitgelegd dat hij diverse pogingen had ondernomen om de rekening- en sofinummers van de erfgenamen te achterhalen via het intermediair, de bank. Alleen van een zuster van klaagster had hij een rekeningnummer ontvangen en had hij conform de verklaring van erfrecht € 5.637,75 overgemaakt, zijnde 3/20 deel van € 37.585,-. Het restant ad € 31.947,25 was op verzoek van de notaris, optredend als boedelnotaris, overgemaakt op diens rekeningnummer. Bij brief van 23 maart 2006 kwam klaagster terug op de kwestie. Zij was van mening dat verzekeraar onzorgvuldig had gehandeld omdat volgens de verklaring van erfrecht uitsluitend alle erfgenamen gezamenlijk bevoegd zijn. Dat houdt volgens haar in dat hij niet aan haar zuster haar deel had mogen uitkeren. Ook stelde zij dat de notaris niet als boedelnotaris handelde. In dit verband verwees zij naar de beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaatnotarissen van 24 november 2005. Op grond daarvan achtte zij verzekeraar aansprakelijk en eiste alsnog haar deel ad € 5.637,75, met de wettelijke rente. Naar aanleiding daarvan heeft verzekeraar navraag gedaan bij het betreffende notariskantoor en klaagster daarvan op de hoogte gebracht. De notaris heeft verzekeraar bij brief van 28 april 2006 uitleg gegeven over zijn optreden. De door verzekeraar betaalde restantuitkering had de notaris overgemaakt naar een rekening van de overledene, waarover uitsluitend de gezamenlijke erfgenamen mochten beschikken. Bij brief van 16 mei 2006 aan klaagster heeft verzekeraar zich op het standpunt gesteld dat hij ervan mocht uitgaan dat de notaris als boedelnotaris, dan wel als zaakwaarnemer in de zin van artikel 6:198 BW, is opgetreden en dat hij bevrijdend aan de notaris had betaald. In haar brief van 18 mei 2006 heeft klaagster haar standpunt herhaald en aangegeven dat zij de kwestie jegens verzekeraar vooralsnog laat rusten in afwachting van de verdere afwikkeling door de aan te stellen boedelnotaris. Daarna is nog enige correspondentie met klaagster gevolgd. Bij brief van 26 februari 2007 deed klaagster een schikkingsvoorstel, inhoudende een netto uitkering van € 4.359,85. Onderdeel van dit bedrag was het erfdeel van 1/5 deel van het aan haar moeder toekomende deel na haar overlijden in 2005. Bijgevoegd was een volmacht, ondertekend door haar beide broers. Bij brief van 13 maart 2007 heeft verzekeraar het schikkingsvoorstel afgewezen. Hij heeft klaagster uitgelegd dat het aan haar zuster toekomende deel is overgemaakt op het door haar zuster opgegeven rekeningnummer. Doordat van de overige erfgenamen geen rekeningnummers waren ontvangen, kon hij de uitkeringen aan hen niet overmaken. De overige verschuldigde uitkeringen waren aan de notaris, optredend als boedelnotaris, overgemaakt.
-5-
2008/015 Le De uitkering op een verzekeringspolis betreft een haalplicht. De tot uitkering gerechtigden moeten zelf de verzekeraar aanschrijven om in aanmerking te komen voor de uitkering. In veel gevallen zal de tussenpersoon, die gezien kan worden als de adviseur van de verzekerde, de verzekeraar op de hoogte stellen van het overlijden van de verzekerde. Het verstrekken van de benodigde gegevens om tot uitkering te kunnen overgaan, geschiedt in de regel ook door of via de tussenpersoon. Ook bij het overlijden van klaagsters broer ging dat zo. De tussenpersoon en later de bank hebben verzekeraar op de hoogte gesteld van het overlijden en de benodigde gegevens verstrekt, waaronder de verklaring van erfrecht, opgesteld door de betreffende notaris. Op het verzoek van verzekeraar aan de bank om de rekeningnummers van de tot de uitkering gerechtigden is alleen in het geval van de zuster van klaagster gereageerd. Voor de stelling van klaagster dat zij en haar broers erop mochten vertrouwen dat zij individueel zouden worden benaderd, bieden de verzekeringsvoorwaarden geen steun. Nadien heeft de notaris zich bij verzekeraar gemeld als boedelnotaris, om de uitkeringen van de overige gerechtigden in ontvangst te nemen. Of de notaris gerechtigd was als boedelnotaris op te treden, is onderdeel geweest van de klacht die is ingediend bij de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaatnotarissen. Van de uitspraak van de kamer van toezicht heeft de notaris hoger beroep ingesteld bij de Notariskamer van het Gerechtshof te Amsterdam. In de procedure bij het gerechtshof heeft klaagster ten aanzien van het optreden van de notaris als boedelnotaris naar voren gebracht: ‘de notaris heeft zich ten onrechte voorgedaan als aangesteld boedelnotaris, aangezien hij niet van alle erfgenamen volmacht daartoe had. Klaagster stelt dat de notaris slechts door drie van de zes erfgenamen was benaderd en dat zij zelf hierbij niet betrokken was. Zij ontkent ten stelligste dat op 29 maart 2002 een gesprek tussen haar en de notaris heeft plaatsgevonden. Haar echtgenoot is wel bij de notaris op bezoek geweest, doch niet als haar gemachtigde.’ Het Gerechtshof overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel: ‘Het komt het hof voorts aannemelijk voor dat het door de notaris geschetste stappenplan, zoals dit door hem is uitgevoerd zonder dat gebleken is dat de erfgenamen hem daarvan hebben willen weerhouden, ook daadwerkelijk aan hem is opgedragen en dat hij deze werkzaamheden heeft uitgevoerd als boedelnotaris in de zin van het oude erfrecht. ( ...) ‘ Op grond van de mededeling van de notaris dat hij optrad als boedelnotaris, alsmede op grond van de uitspraak in hoger beroep, mocht verzekeraar ervan uitgaan dat de notaris als boedelnotaris optrad bij de afwikkeling van de nalatenschap van klaagsters broer. Verzekeraar heeft dan ook rechtsgeldig en bevrijdend betaald door de restantuitkering over te maken naar de derdenrekening van de notaris. Uit de uitspraak van het gerechtshof blijkt dat de afhandeling door de notaris niet vlekkeloos is verlopen, dat het gerechtshof de notaris verwijt dat hij de uitkering van verzekeraar heeft overgemaakt naar een van de door de erfgename beheerde rekening(en). Een verwijt over de besteding van de verzekeringsuitkering door de notaris valt verzekeraar echter niet te maken, en daarvoor is hij niet aansprakelijk. Resumerend. De klacht richt zich tegen het overmaken van de restantuitkering aan de notaris. Op grond van de brief van de notaris, waarin hij verklaart als
-6-
2008/015 Le boedelnotaris op te treden in de nalatenschap van klaagsters broer, en mede op grond van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, mocht verzekeraar ervan uitgaan dat de notaris optrad als boedelnotaris. Door de uitkering aan klaagsters zuster en het totaalbedrag van de uitkering voor de overige erfgenamen aan de boedelnotaris over te maken, heeft verzekeraar rechtsgeldig en bevrijdend betaald. Het commentaar van klaagster Klaagster heeft, kennis genomen hebbend van het verweer van verzekeraar, haar klacht gehandhaafd. Verzekeraar is ernstig te kort geschoten door, hoewel hij de gevraagde sofi-nummers en bankrekeningnummers ook van de notaris niet had gekregen, toch tot uitkering over te gaan. Niets deed kennelijk bij hem een belletje rinkelen. Het overleg met verzekeraar Ter zitting is de klacht met verzekeraar besproken. Het oordeel van de Raad 1. Door het overlijden van de broer van klaagster gaf de onderhavige verzekering recht op een uitkering van € 37.585,-, welke uitkering volgens de op de polis opgenomen begunstigingsclausule toeviel aan de erfgenamen van de overledene. 2. Naar geldend recht behoort een verzekeringsuitkering als de onderhavige niet tot de nalatenschap van de erflater en doet daaraan de genoemde begunstigingsclausule niet af. 3. Het was dan ook niet juist dat verzekeraar, nadat de bovenbedoelde notaris hem had meegedeeld dat hij de boedelnotaris was bij de afwikkeling van de nalatenschap van de overledene en had verzocht om overmaking van de uitkering op de bankrekening van het notariskantoor, de uitkering naar deze bankrekening (derdenrekening) heeft overgemaakt zonder eerst te verifiëren of deze notaris een voldoende volmacht van de begunstigden had om de uitkering voor hen in ontvangst te nemen. De enkele omstandigheid dat een notaris als boedelnotaris optreedt, brengt immers niet mee dat hij uit dien hoofde bevoegd is namens een of meer van de erfgenamen betalingen van niet in de nalatenschap vallende uitkeringen in ontvangst te nemen. Verzekeraar kon die bevoegdheid in redelijkheid ook niet aannemen op grond van de (latere) verklaring van de notaris dat zijn ‘bevoegdheid in dezen het best te vergelijken valt met (is identiek aan-) die van een zaakwaarnemer in de zin van artikel 6:198 van het Burgerlijk Wetboek’. Door na te laten te verifiëren of de notaris een voldoende volmacht van de begunstigden had om de uitkering voor hen in ontvangst te nemen, heeft verzekeraar de goede naam van het verzekeringsbedrijf geschaad. De klacht zal dan ook gegrond worden verklaard. Nu de notaris blijkbaar met klaagster (en andere betrokkenen) een financiële regeling heeft getroffen, waarvan de inhoud de Raad niet bekend is gemaakt, is de Raad niet in staat om aan de gegrondverklaring financiële consequenties voor verzekeraar te verbinden. De beslissing De Raad verklaart de klacht gegrond.
-7-
2008/015 Le Aldus is beslist op 11 februari 2008 door mr. E.M. Wesseling-van Gent, voorzitter, mr. J.G.C. Kamphuisen, mr. E.J. Numann, mr. F.R. Salomons en mr. C.W.M. van Ballegooijen, leden van de Raad, in tegenwoordigheid van mr. S.N.W. Karreman, secretaris. De voorzitter: (mr. E.M. Wesseling-van Gent) De secretaris: (mr. S.N.W. Karreman)