qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyui opasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfgh De Nederlandse Inburgeringscursus jklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvb …of het Nederlandse beschavingsoffensief? nmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwer tyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopas dfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzx cvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuio pasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghj klzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbn mqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwerty uiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdf ghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxc vbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmrty uiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdf ghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxc vbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqw ertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiop asdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjkl Masterscriptie
Naam student Studentnummer Eerste begeleider Tweede begeleider Datum
Universiteit van Amsterdam Sociologie Jesse van der Beele 5612322 Bart van Heerikhuizen Evelien Tonkens 6 juli 2009
Voorwoord Ik ben erachter gekomen dat een scriptie schrijven geen eenvoudige opgave is. Na altijd gewend te zijn de nodige sturing, was het nu ineens daar; de proef der sommen van mijn leven als student. Terwijl ik al een tijdje andermans scripties begeleid, is het nu toch echt mijn beurt om een scriptie af te leveren. Het is daarom prettig om te kunnen samenwerken (ik noem het bewust samenwerken) met een begeleider die op een prettige manier met je samenwerkt en niet teveel druk op je legt. Overigens was deze druk wel voelbaar als het nodig is. Iemand die je de juiste motivatie geeft om dit project tot een goed einde te brengen. Ik wil dan ook van de gelegenheid gebruik maken om Bart van Heerikhuizen hartelijk te bedanken voor zijn toewijding en inspanning. Ook mijn tweede begeleider, Evelien Tonkens, wil ik bedanken voor haar rol in deze scriptie. Daarnaast wil ik mijn ouders graag bedanken; de twee mensen die het eigenlijk niet zoveel uitmaakt wat ik nu precies opschrijf, maar die alles prima vinden en bij voorbaat al trots op je zijn. Ook wil ik waardering uitspreken voor mijn ex-collega’s van Nieuwland re-integratie. Zij hebben me zoveel informatie, tips en momenten van hun tijd geschonken waardoor er inhoudelijk ook meer op papier en boven water is gekomen. Peter, Anneli, Laure, Laura, Frank, Ralph, Leontien, Ida en Matthijs: bedankt! Gelukkig heb ik ook veel vrienden en vriendinnen die me van tijd tot tijd juist van mijn scriptie hebben weten af te houden en me eraan herinnerd hebben dat er ook nog een leven is buiten werk en studie om. Hier heb ik erg veel steun aan gehad. Speciale dank gaat uit naar Jasper voor zijn kritische notie en Lisa die naast haar hulp bij het statistisch onderbouwen en het plaatsen van diverse kritische kanttekeningen bij deze scriptie, mij veel vertrouwen en liefde heeft gegeven, en die nog steeds geeft!
Jesse van der Beele 2009
-2-
Inhoudsopgave 1. INLEIDING
5
1.1 ERVARING
6
1.2 WERKWIJZE
7
2. THEORETISCH KADER
8
2.1 HET BEGRIP BESCHAVINGSOFFENSIEF
8
2.2 BESCHAVINGSOFFENSIEF IN NEDERLAND
8
2.3 KRITIEK BESCHAVINGSOFFENSIEF
8
2.4 INVALSHOEKEN
9
2.5 EEN ‘SPONTANE’ OVERGANG?!
9
2.6 HOE SLECHT IS EEN BESCHAVINGSOFFENSIEF?
13
2.6.1 VOORINFORMATIE
13
2.6.2 VISIE DALRYMPLE
14
2.6.3 SWIERSTRA EN TONKENS
16
2.6.4 VERANDERING NOODZAKELIJK
16
2.7 WIE LEERT WAT?
16
2.7.1 SELECTIECRITERIA
17
2.7.2 SITUATIE IN NEDERLAND
18
2.7.3 COLLINS’ THEORIE TOEGEPAST OP DE INBURGERINGSCURSUS
19
3. PROBLEEMSTELLING EN DEELVRAGEN
20
4. OPERATIONALISATIE
21
5. DE INBURGERINGSCURSUS
23
5.1 ‘NAAR NEDERLAND’
24
6. ANALYSE EINDTERMEN
25
6.1 DE ACHT DOMEINEN
25
6.1.1 DRIEDELING VAN DE CURSUS
26
6.1.2 REGELS
26
-3-
6.1.3 GEBRUIKEN
26
6.1.4 WAARDEN EN NORMEN
27
6.2 REGELS BINNEN DE INBURGERINGSCURSUS
28
6.3 GEBRUIKEN BINNEN DE INBURGERINGSCURSUS
36
6.4 NORMEN EN WAARDEN BINNEN DE INBURGERINGSCURSUS
46
6.5 DEELCONCLUSIES
58
6.5.1 DE FUNCTIE VAN DE DOCENT
58
6.5.2 HET CREËREN VAN KANSEN
59
6.5.3. EEN AFSPIEGELING VAN DE MAATSCHAPPIJ?
59
7. INTERPRETATIE VAN DE KWANTITATIEVE DATA
61
7.1 EXAMENVRAGEN VOORGELEGD AAN AUTOCHTONEN
61
7.1.1 REGELS VAN NEDERLAND
62
7.1.2 GEBRUIKEN IN NEDERLAND:
62
7.1.3 WAARDEN EN NORMEN IN NEDERLAND:
63
7.2 BEOORDELING VAN DE TOETS
63
7.2.1 WEINIG POSITIEVE GELUIDEN
64
7.3 MEEST EN MINST NUTTIGE VRAGEN
64
8. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
66
9. APPENDIX
73
9.1 ENQUÊTEVRAGEN
73
9.2 BEOORDELINGSVRAGEN
80
9.3 MEEST EN MINST NUTTIGE VRAGEN
84
9.4 TABELLEN OMTRENT SAMENHANG
90
10. BIJLAGEN
91
11. BIBLIOGRAFIE
165
-4-
1. Inleiding ‘De’ Nederlander bestaat niet. Zo luidde het oordeel van Prinses Maxima in haar toespraak op 24 september 20071. Deze uitspraak zorgde voor nogal wat commotie. Diverse autoriteiten en politieke zwaargewichten, zoals premier Balkenende, mengden zich in het debat over de identiteit van de Nederlander. In deze discussie ging het vooral om het aanvallen of het verdedigen van de uitspraak van de Prinses. Er werd nergens in het debat een gangbaar alternatief genoemd voor wat de identiteit van de Nederlander dan wel is. Op zich is hier niets nieuws aan de hand. Het is moeilijk om in een land als Nederland, met al haar diversiteit, één soort Nederlander te benoemen als voorbeeld en te zeggen: dit is onze identiteit. In een land waar ieder jaar honderdduizenden mensen uitlopen om de gay-pride te bekijken, de EO-jongerendag de afgelopen jaren steeds meer bezoekers trekt, de hoofdstad 175 verschillende nationaliteiten herbergt, en een land waar ruim een miljoen moslims wonen, daar is vrijwel onmogelijk een identiteitsclaim op te leggen. Ondanks ons, vaak geprezen en soms verguisde, tolerante beleid, stelt de Nederlandse staat wel enkele eisen aan mensen die zich in ons land willen vestigen: de inburgeringscursus. Sinds januari 2007 is het verplicht om een inburgeringsexamen af te leggen. Om migranten te helpen dit examen te behalen, wordt er in Nederland een inburgeringscursus aangeboden. Tijdens deze cursus leren migranten, van buiten de Europese unie, die een Nederlands paspoort willen bemachtigen, zich staande te houden in de Nederlandse samenleving. Althans, dat is de bedoeling. Er wordt gedoceerd en examen gedaan in drie verschillende onderdelen; de taal, de cruciale praktijkervaringen (cp’s) en kennis van de Nederlandse samenleving (KNS). Ik zal het in mijn scriptie voornamelijk hebben over het KNS-gedeelte van de inburgeringscursus. De eindtermen van het onderdeel KNS zijn gebaseerd op verschillende teksten2, aangevuld met advies van de klankbordgroep KNS, die de eindtermen heeft aangepast en verbeterd waar dat nodig was. Het belangrijkste document is het onderzoeksrapport ‘normering inburgeringsexamen’; een adviesorgaan voor het toenmalige ‘nieuwe inburgeren’. Het rapport stelt vooral dat het inburgeringsexamen een eerste stap is richting volwaardig Nederlandschap.
1
Naar aanleiding van het WRR (wetenschappelijke raad voor regeringsbeleid)-rapport ‘Identificatie met Nederland’. Het onderzoek van Euro RSCG Bikker: Onderzoeksverslag en eindtermen Inburgeringsexamen Kennis van de Nederlandse samenleving (Rotterdam, mei 2005). De aanbevelingen voor KNS in het rapport van de commissie Franssen (Inburgering getoetst, februari 2004), het Brondocument Leren en burgerschap (Cinop, juni 2004) en de eindtermen Profieltoets Maatschappij-Oriëntatie. 2
-5-
De nadruk moet liggen op actieve deelname aan de samenleving, zowel vanuit het perspectief van de cursist, als vanuit de cursus. Inburgering heeft als doel de deelnemers te stimuleren om actief mee te doen in de samenleving (Franssen ea, 2004, 5). Het bureau ICE, (bureau voor interculturele evaluatie 3) heeft in samenwerking met het CITO (Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling) de uitkomsten van dat onderzoek verwerkt tot de eindtermen zoals ze nu bekend zijn en gedoceerd dienen te worden bij de inburgeringscursus. Toenmalig minister voor vreemdelingenzaken en integratie, Mevrouw Verdonk, heeft de eindtermen officieel bekrachtigd.
1.1 Ervaring Ik heb aan ongeveer 60 migranten lesgegeven aan de hand van deze eindtermen, als docent inburgering. Dit heb ik gedaan voor Nieuwland re-integratie te Amsterdam4. Van deze zes maanden ben ik twee maanden verantwoordelijk geweest voor het lesmateriaal dat tijdens de cursussen gebruikt werd en dat als oefenmateriaal diende. Dit oefenmateriaal ligt opgeslagen in de mediatheek van Nieuwland reintegratie te Amsterdam. Het is vrijwel ondoenlijk het KNS-gedeelte van de inburgeringscursus te scheiden van de taal of de cp’s, aangezien veel methoden deze facetten van de inburgeringscursus geïntegreerd hebben in hun aanpak. Deze methoden zijn, mede door de marktwerking, na het van kracht worden van het verplichtende karakter van het inburgeringsexamen, veel in omloop. Er is sprak van diversiteit tussen de verschillende methoden; iedere aanbieder heeft zijn eigen strategie. In sommige gevallen kan dit leiden tot afspraken tussen taalbureaus en uitgeverijen om en zo goed mogelijk afgestelde methode te ontwikkelen voor een bepaalde aanbieder van cursussen. Ondanks deze verfijning heb ik er in veel gevallen voor gekozen de eindtermen van het KNS-gedeelte te realiseren door bijvoorbeeld ook te praten over het nieuws in de ochtendbladen, andere gebeurtenissen die het nieuws haalden, verhalen van cursisten etc. In ieder geval deed ik verschillende dingen buiten de methode om. Op deze manier hoefden de cursisten niet de hieraan gekoppelde cp, daar die praktisch niet altijd uitvoerbaar waren, direct uit te voeren.
3
Bureau dat net zoals het CITO toetsen ontwikkelt en advies geeft over taalvernieuwing en competentiegericht toetsen. Het ICE is onder andere verantwoordelijk voor de nationale inburgeringstoets, waarover later gesproken zal worden. Voor meer informatie verwijs ik u naar http://www.bureau-ice.nl. 4 Taalbureau dat vanuit de gemeente de opdracht krijgt cursisten een inburgeringscursus aan te bieden. Naast inburgeringscursus doet Nieuwland ook re-integratietrajecten voor individuen, in opdracht van het DWI (dienst werk en inkomen). Voor meer informatie verwijs ik u naar www.nieuwland.nl
-6-
Bij het geven van deze cursussen bekroop mij enigszins het gevoel dat ik bezig was mijn cursisten in een bepaald hokje te duwen, bepaalde facetten van de Nederlandse samenleving op een specifieke manier in te kleuren, waardoor de indruk werd gewekt dat deze facetten de normale gang van zaken weerspiegelden. Tevens zijn er verschillende disciplines binnen de inburgeringscursus die moeilijk te onderscheiden zijn. Mijns inziens veroorzaakt dit, voor zowel cursisten als docenten, een gebrek aan overzicht binnen de cursus. Daarnaast valt er, zoals Maxima al met andere woorden probeerde duidelijk te maken, geen claim te leggen het ideale Nederlanderschap. Waarom kreeg ik dan toch het gevoel dat ik bezig was met een minibeschavingsoffensief? Mede door deze vraag ontstond bij mij het idee om hierover een scriptie te schrijven.
1.2 Werkwijze Ik zal door middel van een analyse van het huidige aanbod van cursussen inventariseren hoe de eindtermen
zijn
verwerkt
in
de
verschillende
lesmethoden
die
beschikbaar
zijn
voor
inburgeringscursussen. Deze eindtermen zal ik toetsen aan de hand van verschillende instrumenten: interviews met de docenten die gebruik maken van deze leermethoden, observaties van cursisten die met deze methoden werken en daarnaast zal ik de eindtermen toetsen aan wetenschappelijke bronnen en waar dat mogelijk is ook vergelijken met sociologische gegevens over de Nederlandse samenleving. Na deze inventarisatie, zullen de verschillende uitkomsten en constateringen getoetst worden aan de kennis van de cursisten. Door mijn observaties in het leslokaal zal deels naar voren komen in hoeverre de eindtermen nuttig zijn voor de cursisten. Een belangrijke kwestie die ik door middel van observaties wil ophelderen is of de leerstof waarmee cursisten geconfronteerd worden, in hun ogen overeenkomt met de praktijk. Dit is mede afhankelijk van de vraag of cursisten specifieke cultuuraspecten van Nederland, zoals de wettelijke acceptatie van homo’s, beter zullen begrijpen en aanvaarden. Door de praktische uitwerking van een eindterm bespreekbaar te maken hoop ik sociaal wenselijke antwoorden te omzeilen en een eerlijk beeld te geven van de inburgeringscursus en de eindtermen KNS. Ik ben mij bewust van het feit dat het moeilijk is om sociaal wenselijke antwoorden van cursisten te onderscheiden van oprecht gemeende antwoorden. Vandaar dat ik de interview-methode slechts in beperkte mate en als aanvulling op de andere werkwijzen die ik heb beschreven.
-7-
2. Theoretisch kader 2.1 Het begrip beschavingsoffensief Een beschavingsoffensief houdt in dat een bepaalde groep probeert, op welke manier dan ook, bepaalde normen en waarden die voor de leden van die groep vanzelfsprekend zijn, op te leggen aan een andere groep. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn. Tijdens de kruistochten in de elfde, twaalfde en dertiende eeuw was de reden vaak van religieuze aard. Katholieken wilden ketters behoeden voor een goddeloos bestaan en legden het, voor hun ‘superieure’, geloof op aan volkeren die niet tot het christendom behoorden. Dit zou als een soort beschavingsoffensief bestempeld kunnen worden, ofschoon er ook allerlei andere motieven meespeelden (oa. Moore; 1987, 8-12).
2.2 Beschavingsoffensief in Nederland Ook nu zijn er in Nederland beschavingsoffensieven waar te nemen, al zijn die minder gewelddadig. Denk hierbij aan antirookcampagnes, de promotie van sporten, het verzoek niet te vloeken of het houden van een ‘balansdag’. Deelname aan deze activiteiten is niet verplicht, maar er wordt wel druk op de Nederlandse inwoners uitgeoefend om mee te doen. Deze druk zou omschreven kunnen worden als een ‘morele’ druk; het is bijvoorbeeld niet verboden om niet te sporten, maar toch wordt sterk de suggestie gewekt dat je ‘meer’ meedoet als je wel naar de sportschool gaat. Aan de andere kant zijn er regels die wel verplicht zijn, gedeeltelijk als gevolg van beschavingsoffensieven van diverse groeperingen in het verleden. Denk hierbij aan het verbod op geluidsoverlast op bepaalde pleinen, het verbod op wildplassen en de (strenge) regelgeving rondom het zelf slachten van dieren. Deze regels zouden in de middeleeuwen als bespottelijk zijn afgedaan, maar nu zijn ze voor vrijwel iedereen vanzelfsprekend.
2.3 Kritiek beschavingsoffensief Ook een inburgeringscursus kan worden geïnterpreteerd als een beschavingsoffensief. Cursisten die zich in Nederland willen vestigen moeten verplicht een door de Nederlandse overheid opgestelde cursus volgen. In deze cursus worden onder andere de normen en waarden van de Nederlandse cultuur uiteengezet. Over deze vorm van een beschavingsoffensief is niet iedereen even enthousiast. Zo zou de Nederlandse cultuur teveel worden geïdealiseerd. -8-
Iris van Huis, die eerder onderzoek deed naar inburgeringscursussen schreef hierover: ‘Er wordt op sommige punten een idealiserende voorstelling van de Nederlandse praktijk gegeven’ (van Huis, 2005, 41). Een ander punt van kritiek is dat de inhoud van de cursus te eenvoudig zou zijn. Hierover schrijft Bierens: “Het vak verzandt […] te snel in een behendigheidscursus in plaats van dat het zorgt voor een blik op de Nederlandse maatschappij en haar waarden en regels. Ik heb mij laten vertellen dat het examen dat op dit moment moet worden afgelegd voorafgaand aan het verkrijgen van het Nederlanderschap (naturalisatie) in dit opzicht nog een lachertje is” (Bierens; 2004, 293). Mijn bedoeling is niet om deze kritiek tegen te spreken. Ik tracht de inburgeringscursus vanuit verschillende (sociologische) invalshoeken te bekijken en aan de hand van de eindtermen KNS te analyseren. Dit moet leiden tot een evenwichtig eindoordeel waaruit conclusies aangaande de functies van de inburgeringscursus getrokken kunnen worden.
2.4 Invalshoeken Er zullen drie invalshoeken aan de orde komen. De eerste zal worden uiteengezet met behulp van de civilisatietheorie van Elias, aangevuld met inzichten uit De Regts boek Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid: ontwikkelingen in Nederland 1870-1940. Dit boek gaat over de ontwikkeling van het gezin en de rol die woningopzichteressen hebben gespeeld in de ontwikkeling. Een heel ander perspectief biedt Dalrymple in Life at the bottom; the worldview that makes the underclass. Zijn analyse zal worden aangevuld met het essay Een links beschavingsoffensief van Tonkens en Swierstra en ingeleid worden door analyses over onder andere etnisch ondernemerschap. De derde invalshoek biedt Collins’ studie The credential society, waarin meer de nadruk wordt gelegd op het schoolse aspect van het onderwijs, welke ik gebruik voor de analyse van de kerndoelen.
2.5 Een ‘spontane’ overgang?! Elias’ civilisatietheorie gekoppeld aan het begrip beschavingsoffensief
Norbert Elias is een historisch vergelijkende socioloog. Dat wil zeggen dat hij gedragingen vergelijkt en op basis daarvan een trend probeert aan te tonen. Zijn bekendste werk is ongetwijfeld Het civilisatieproces (1939), waarin hij door het vergelijken en analyseren van etiquetteboekjes een trend signaleert voor een deel van de samenleving in het deel van Europa dat nu Frankrijk heet.
-9-
Ondanks dat dit proces slechts betrekking heeft op een bepaalde maatschappij in een bepaalde tijd (ridders en hovelingen tussen grofweg de 12de en 18de eeuw) is zijn theorie over het civilisatieproces en bijbehorende ontwikkeling van historisch-sociologische en psychologische inzichten invloedrijk geweest voor vele sociologen en anderen. In zijn boek beschrijft Elias hoe ridders in de tijd van toenemende politieke en militaire centralisatie (met name door wapenontwikkeling, een verbeterde infrastructuur en staatsvorming) hun voorheen zo machtige positie moesten aanpassen. Velen kwamen als hoveling in dienst van de koning aan het hof van Versailles. Langzaam maakte een samenleving waarin lokale heersers de baas zijn over een klein gebied plaats voor een meer centrale hofsamenleving; ”If, in a major social unit, a large number of the smaller units which, through their interdependence, constitute the larger one, are of roughly equal social power and are thus able to compete freely (unhampered by pre-existing monopolies) for the means to social power, i.e. primarily the means of subsistence and production, the probability is high that some will be victorious and other vanquished, and that gradually, as a result, fewer and fewer will control more and more opportunities, and more and more units will be eliminated from the competition, becoming directly or indirectly dependent on an ever-decreasing number” (Elias; 1982, 269). Doordat steeds minder mensen steeds meer te zeggen hebben, wordt de regelgeving (geleidelijk) uniformer. Ook de sociale codes, hoe je met mensen behoort om te gaan, werden uniformer. Volgens Elias is deze geleidelijke verandering het gevolg van interne pacificatie; ”The civilizing of the state, the constitution and education, and therefore the liberation of broader sections of the population from all that was still barbaric or irrational in existing conditions, whether it were legal penalties or the class restrictions on the bourgeoisie or the barriers impeding a freer development of trade, this civilizing must follow the refinement of manners and the internal pacification of the country by the king” (Elias; 1969, 41 en 42). Met andere woorden: de gedragscontroles worden strakker, stabieler en omvattender. Je kunt beloond worden voor dit ‘goede’, verbeterde gedrag. Je gedragen conform deze regels zou je in deze tijd weer voorspoed brengen. Tegelijkertijd zou het negatieve consequenties hebben, wanneer je niet aan de norm voldeed. De verandering binnen het sociaal gewenste gedrag bestond voornamelijk uit een aanpassing in de beleefdheidsnormen; er kwam langzaam een sociale premie op het temperen van emoties te staan. Hoewel niemand expliciet voor deze veranderingen koos, ontstonden er wel nieuwe vanzelfsprekendheden; “…It expresses well how from the interweaving of countless individual interests and intentions (whether tending in the same direction or in divergent and hostile directions) something comes into being that was planned and intended by none of these individuals, yet has emerged nevertheless from their intentions and actions. - 10 -
And really this is the whole secret of social figurations, their compelling dynamics, their structural regularities, their process character and their development; this is the secret of their sociogenesis and relational dynamics” (Elias; 1969, 312). De betrokkenen waren zich er niet van bewust dat deze nieuwe gedragscodes steeds vanzelfsprekender werden. In plaats van deze normen te accepteren als van bovenaf opgelegd, werden deze langzaam door leden van deze samenleving gezien als de meest logische wijze van gedrag, waardoor deze, in eerste instantie opgelegde vanzelfsprekendheden, steeds meer van binnenuit ontwikkeld. Na enkele generaties raken die gedragscontroles meer geïnternaliseerd in plaats van dat deze van buitenaf wordt opgelegd. De dwang van buitenaf wordt indringender omdat die gecompleteerd wordt door dwang van binnen uit. Voor sommigen wordt deze dwang zo intens dat zij niet meer anders kunnen dan zich schamen als ze bepaald gedrag vertonen of als ze iemand anders dat zien doen. Elias noemt dit proces: de sociale dwang tot zelfdwang. Door het begrip ‘civilité’ te onderzoeken, wordt de motor van het civilisatieproces zichtbaar. Elias duidt aan dat Erasmus die term een alternatieve betekenis gaf; “…Erasmus gave new sharpness and impetus to the long established and commonplace word ‘civilitas’. Wittingly or not, he obviously expressed in it something that met a social need of the time” (Elias, 1969, 48) Elias geeft aan dat de maatschappij in Erasmus’ tijd aan de vooravond stond van verandering. ‘The more or less sudden emergence of words within languages nearly always points to changes in the lives of people themselves, particulary when the new concepts are destined to become as central and long-lived as these’ (Elias; 1969, 48). Het gaat hier om het boekje van Erasmus, getiteld ”Boeckje…Aengaende de Beleeftheidt der kinderlijcke Zeden” (1678). In dit etiquetteboekje schrijft Erasmus hoe mensen, en met name jongeren, zich moeten gedragen. Deze theoretische verhandelingen kunnen gebruikt worden om het huidige inburgeringproces te interpreteren. Dit roept echter direct een aantal vragen op. In hoeverre strookt de theorie van Elias, volgens welke de bij mensen innerlijke gedragscodes worden gecomplementeerd door dwang van buitenaf, met de huidige Nederlandse samenleving? Ook dient gekeken te worden naar de etiquetteboekjes van nu, de eindtermen, de sociale codes waar cursisten nu aan moeten voldoen. Kunnen deze codes de zelfdwang aanwakkeren of betreft het hier enkel dwang van buitenaf?
- 11 -
2.5.1 De Regt
Ook Ali de Regt heeft geschreven over het opleggen van bepaalde waarden en normen. In haar boek Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid wordt beschreven hoe voornamelijk vrouwen op bezoek gingen bij arme families om bepaalde normen van reinheid op te leggen en de manier van schoonmaken te controleren en te verbeteren. Mensen mochten pas gratis zorg ontvangen, als ze zich gingen gedragen volgens bepaalde regels; ”Armenzorg moest dienen om de arbeidersbevolking een sterker arbeidsethos en een meer gedisciplineerde levenswijze aan te leren” (de Regt; 1984, 146). ‘Armenzorgers’ zagen het als een plicht deze minder bevoorrechten te helpen: De hooger geplaatsten moeten het tot hun plicht achten hier verandering in de brengen (woningopzichteres in de Regt; 1984, 149). Met deze instelling gingen woningopzichteressen voorlichting geven aan arme leden van de Nederlandse bevolking. Ze leerden hen het beheer van een arbeidswoning. De woningopzichteressen deden verslag van de huisbezoeken en stelden de maatstaven vast, beoordeelden de arme bevolking en gaven advies op het gebied van schoonmaken, zo blijkt uit diverse interviews die het boek rijk is: ”Vrouw zit gezellig bij de buren, terwijl bij haar thuis nog niets gedaan is; Dit gezin hoort hier eigenlijk niet; Schandelijk optreden van de vrouw tegen de opzichteres; versperde haar op een dusdanige manier de weg, dat buurvrouwen haar naar binnen moesten slepen (de Regt; 1984, 226, 231, 234). De werkwijze die de woningopzichteressen hanteerden zou kunnen worden omschreven als een beschavingsoffensief. De Regt laat een waardeoordeel enigszins in het midden: Beide [zowel, verzorgingsarrangementen als de
georganiseerde
organisatie van burgerlijke groeperingen]
combineerden hulp aan gezinnen met disciplinering van de gezinsleden, een verstrengeling van dwang en zorg die het sociale werk tot op de dag van vandaag kenmerkt5 (de Regt; 1984, 244). De Regt is wel duidelijk over de noodzaak van disciplinering. Uit de conclusie van haar onderzoek, blijkt dat de Regt zich voor een groot gedeelte kan vinden in de civilisatietheorie van Elias: “Arbeiders moesten een grotere mate van zelfbeheersing leren […] en ertoe gebracht worden lange-termijnoverwegingen te laten prevaleren boven directe behoeftebevrediging (de Regt; 1984, 246). In dat kader wordt het beschavingsoffensief niet zozeer als goed of slecht gezien, maar meer als iets onvermijdelijks. Het door Elias beschreven proces moest zich vroeg of laat ook gaan uitstrekken over de arbeidersklasse. De woningopzichteressen hebben die ontwikkeling misschien wellicht versneld.
5
Bewerkt vanuit origineel
- 12 -
2.6 Hoe slecht is een beschavingsoffensief? Dalrymple’s bevindingen 2.6.1 voorinformatie “Ik geloof dat, om goed te kunnen functioneren in een multiculturele samenleving, je juist je eigen wortels moet koesteren”, zegt Prins Willem Alexander in 1998 in de Volkskrant. Ondanks dat deze uitspraak inmiddels alweer gedateerd is, gebruiken velen hem nog steeds om hun eigen standpunten kracht bij te zetten. In het debat over assimilatie en integratie zien we vrijwel dagelijks op televisie en in dagbladen de visie van verschillende politieke partijen. In dit debat zien we twee ontwikkelingen (Ghorashi; 2006, 13, Snel; 2003, 5, 11, 12). De eerste is een weerstand tegen allerlei on-Nederlandse geachte culturen. Hierbij kan gedacht worden aan een politieke partij zoals de PVV die zich openlijk tegen invloeden van de Moslimcultuur keert, of de ontwikkeling van achterstandswijken waar diverse problemen zijn, en die voornamelijk bevolkt worden door allochtonen6. De tweede ontwikkeling is de groeiende interesse in diezelfde ‘niet Nederlandse’ culturen. Een voorbeeld hiervan is ‘Chinatown’ aan de Zeedijk in Amsterdam dat zich van een criminele wijk tot een internationale trekpleister heeft ontwikkeld (Rath; 2006, 13). De constatering dat er kansen zijn voor cursisten lijkt hiermee gewaarborgd, alleen voorwaarden om deze kansen zo goed mogelijk te benutten blijken lastig te verwezenlijken. ”Somalische autoslopers in een buitenwijk of Surinaamse boekhouders in een na-oorlogse portiekflat spreken weinig tot de verbeelding” (Rath; 2006, 13). Toch kan ook de wat minder hoogdravende etnische ondernemer zijn kansen pakken in de Nederlandse maatschappij. De oorzaak hiervan moet gezocht worden bij de afnemende macht van de overheid en de decentralisatie van traditionele instellingen als fundament voor globalisering. (Bauman; 2002) De kansenstructuur is hierdoor flink veranderd. Mede door de globalisering is de zakelijke dienstverlening sterk toegenomen en biedt de markt kansen voor ieder in de samenleving, dus ook voor cursisten, om zichzelf te ontplooien. Deze ontwikkeling en kansen zijn ook merkbaar voor autoslopers en boekhouders. Er wordt een grotere en meer diverse set aan technieken en vaardigheden verwacht van de ondernemer door deze verandering. Een van deze technieken is de visie en daadkracht om te kunnen inspelen op steeds groter wordende netwerken. Mensen worden steeds afhankelijker van andere mensen, maar ook steeds onafhankelijker en individueler als het gaat om de weg naar succes en de maakbaarheid van het geluk (Wilterdink; 1998). De individualisering heeft ons bevrijd van opgelegde keuzes (Duyvendak; 2004). Dit biedt nieuwe kansen maar ook valkuilen. 6
www.cbs.nl (bezocht 17-05-2009)
- 13 -
Het komt niet zelden voor dat cursisten ‘in de hoek zitten waar de klappen vallen’. Dit wordt verder verduidelijkt door wat Schuyt heeft genoemd de vier wetten van toebedeling; ’Bij het uitdelen van positieve goederen staan vooraanstaanden vooraan. Bij het uitdelen van negatieve goederen staan de laagsten in rang vooraan. Bij generieke maatregelen komen de ’topdogs’ altijd boven de ‘underdogs’. Bij specifieke maatregelen profiteren ’topdogs’ meer dan ‘underdogs’ (Schuyt; 2006, 68-74). Door deze uiteenzetting is het duidelijk dat er kansenongelijkheid is.
2.6.2 Visie Dalrymple Theodore Dalrymple is een praktiserend psychiater in een Engels ziekenhuis. Daar krijgt hij veel te maken met mensen uit de “onderklasse”. Zijn bevindingen zijn gebundeld in het boek “Life at the bottom” waarin hij uitwijdt over de patiënten die hij behandelt en die volgens hem door totale verveling tot waanzin gedreven worden."It is difficult for most of us to accept that this way of life, so unattractive on the surface, is freely chosen. Surely, we think, there must be something wrong with those who choose to live like this. Surely they must be suffering from disease or mental abnormality that accounts for their choice" (Dalrymple; 2001, 131). Het proces dat ertoe leidt dat jongeren steeds meer de kansen van het sociale vangnet grijpen om te experimenteren met drugs, alcohol en andere kicks, grijpt zo om zich heen dat je meer zou kunnen spreken van een nieuwe sociale klasse. Jongeren worden op veel fronten geholpen in deze ongelukkige keuze door een te soepele en onsamenhangende overheid7. De reden die Dalrymple aanvoert voor deze tendens, is dat jongeren een uitvlucht zoeken uit de bestaande realiteit, de saaiheid van het dagelijkse leven8; ’some aspects of reality are more real than others; that the seedy side of life is more genuine, more authentic, than the refined and cultured side and certainly more glamorous than the bourgeois and respectable side’ (Dalrymple; 2001, 8). Ook hier speelt globalisering en de toename van technologische mogelijkheden een rol. Deze verveling wordt voor een gedeelte veroorzaakt doordat ‘de wereld kleiner geworden is’.
7
Dalrymple is psychiater in Engeland, dus zijn conclusies hebben voornamelijk betrekking op de problematiek van Engeland. Nederland wordt in dit voorbeeld tot hetzelfde type maatschappij gerekend 8 Deze uitvlucht van de realiteit wordt ook uiteengezet in diverse films. In“Trainspotting” wordt beschreven hoe jongeren leiden en ervoor kiezen hun uitvlucht te zoeken in genotsmiddelen. Films als Trainspotting wordt bestempeld als ‘cultfilm’ en zijn populair onder met name jongeren (op nummer twee in diverse fora onder andere www.hippieforum.com bezocht op 23-0109)
- 14 -
In de media wordt een realiteit neergezet die slechts voor weinigen is weggelegd, dagelijks zichtbaar op televisie in programma’s als ‘the fabulous life9’. Vergeleken met deze sterrencultuur is het ‘normale’ leven gapend saai, en wordt de vlucht naar genotsmiddelen sneller gemaakt. Jongeren zijn, wellicht mede door deze gecreëerde schijnrealiteit, hun zin in het dagelijkse bestaan kwijtgeraakt. Hoewel ze materieel niet arm zijn, zijn ze volgens Dalrymple in zekere zin slechter af dan mensen in Aziatische landen: “[…] I never saw the loss of dignity, the self-centeredness, the spiritual and emotional vacuity, or the sheer ignorance of how to live that I see daily in England. In a kind of pincer movement, therefore, I and the doctors from India and Philippines have come to the same conclusion: that the worse poverty is in England, and it is not material poverty but poverty of soul” (Dalrymple; 2001, 143). Dalrymple tekent de (meelijwekkende) situatie op, zonder in zijn uiteenzetting concrete oplossingen aan te dragen. Een enkele keer waagt Dalrymple zich aan een uitspraak waarbij hij de oorzaak van de problematiek in de culturele hoek zoekt en de overheid een te lakse houding verwijt. Hij heeft het over ”a generation of liberal opinion and scholarship whose aim was to minimize police intervention and lower police numbers” (Dalrymple; 2001, 220). Dalrymple verwijt echter ook ouders en opvoeders dat ze tekortschieten in de opvoeding van hun kinderen en daarmee zelf schuldig zijn aan het gedrag dat kinderen, pubers of jonge volwassenen vertonen; “[…] The mother (fathers scarcely exist, except in the merest biological sense) first ignores the child, then shouts at him to stop, then ignores him, pleads with him, ignores him again, laughs at him, and then finally loses her temper, screeches abuse at him, and gives him a clout on the ear. What is the child supposed to learn from this? He learns to associate discipline not with principle, and punishment not with his own behavior, but with the exasperated mood of his mother […] The ground is laid for a bloody-minded intolerance of any authority whatever, even should that authority be based upon patently superior and benevolent knowledge and wisdom. Authority of any kind is experienced as an insult to the self, and must therefore be challenged because it is authority” (Dalrymple; 2001, 72). De schreeuw om een beteugeling door een voor iedereen duidelijk pakket van waarden en normen klinkt door in de beschrijvingen van Dalrymple. Hij geeft aan dat om dit aan te pakken er een andere houding moet komen van hulpverleners en verschillende overheden ten aanzien van het probleem. Dalrymple geeft ook aan dat het probleem dieper zit: “It is a mistake te suppose that all men, or at least all Englishmen, want to be free. On the contrary, if freedom entails responsibility, many of them want none of it” (Dalrymple; 2001, 5). Deze eerste zin van het eerste hoofdstuk geeft de achterliggende verklaring; er zijn mensen die het moeilijk vinden met hun vrijheden om te gaan. 9
The fabulous life of… een programma van MTV, waarin de levens van bekendheden uiteengezet worden.
- 15 -
2.6.3 Swierstra en Tonkens Tonkens en Swierstra geven aan dat het misschien tijd wordt voor “een links beschavingsoffensief” (Swierstra en Tonkens; 2006, 3). Mensen moeten weer leren omgaan met hun zelfverworven vrijheden. Waarden en normen zakken in en moeten weer hersteld worden. “Mensen blijken niet in staat goed om te gaan met deze voorzieningen.[uitkering, schuldsanering.] Maar met die onmacht willen hulpverleners zich niet bemoeien. Wat ze eigenlijk doen, is mensen een rijbewijs geven zonder hen te leren rijden10. (Swierstra en Tonkens; 2006, 2). Ook het kabinet Balkenende is deze ontwikkeling niet ontgaan getuige de opdracht die de WRR heeft gekregen tot een onderzoek (Waarden, normen en de last van het gedrag; WRR, 2003). De WRR concludeerde dat onderwijs een belangrijke taak heeft in het herstel en aanleren van deze normen en waarden. 2.6.4 Verandering noodzakelijk Dalrymple, Swierstra en Tonkens zijn het er over eens dat verandering noodzakelijk is. Een beschavingsoffensief zou in deze zin een goed initiatief kunnen zijn om vaardigheden over te dragen die je leren om je staande te houden in de samenleving. Vaardigheden om niet steeds weer teruggeworpen te worden in de door Dalrymple beschreven praktijken. Deze vaardigheden zouden bij cursisten ook aangeleerd kunnen worden, liefst in een zo vroeg mogelijk stadium, tijdens de inburgeringcursus. In deze scriptie zal onderzocht worden in hoeverre deze ambitie ook herkenbaar is in de inburgeringscursussen.
2.7 Wie leert wat? Collins’ invalshoek Randall Collins schreef veel over ongelijkheid en onderwijs en over de ‘onderkant van de samenleving’. In een van zijn bekendste werken The Credential Society (1979) maakt Collins gebruik van Bourdieu’s driedeling van kapitaal (economisch, sociaal en cultureel) en diens empirische data om aan te duiden hoe ongelijkheid tot stand komt; “By presenting data on the educational careers of children of different social classes, they [Bourdieu en zijn collega’s] are able to describe how class advantages are passed along through the meritocratic educational system itself.
10
Bewerkt vanuit origineel
- 16 -
The key concept is ‘ cultural capital’ , a set of cultural outlooks and predispositions that children receive from their home environment and invest in formal education” (Collins; 1979, 9). Hoewel het culturele aspect dat Collins hierboven beschrijft volgens het meritocratisch ideaal juist in scholing geen voordeel zou moeten opleveren speelt het wel degelijk een rol. Collins maakt verder gebruik van data van Berg (Education and jobs, 1970) om aan te tonen dat productiviteit ook niet altijd een positieve correlatie heeft met onderwijs; “It [data verzameld door Berg] indicated that better educated employees are not generally more productive and in some cases are less productive than others among samples of American workers at various levels” (Collins; 1979, 15). Collins maakt hiermee duidelijk dat (in de Amerikaanse samenleving) onderwijs niet altijd correleert met productiviteit. Aangezien cursisten verplicht zijn een cursus te volgen, zijn ze verplicht onderwijs te genieten. Afgaande op de conclusies van Collins zou het negatief zijn voor cursisten, die uit een andere cultuur komen, omdat hun ervaring en andere aspecten niet in overweging worden genomen. Collins maakt mede door dit onderzoek duidelijk hoe belangrijk het is om in verschillende culturen de delen. Cursisten krijgen hiervoor minder de kans, omdat ze in een ‘afgesloten’ setting zitten; het klaslokaal. 2.7.1 Selectiecriteria Collins beargumenteert dat een diploma meer een selectiecriterium is geworden, dat in stand wordt gehouden door het bedrijfsleven. De meeste kennis wordt niet opgedaan op een middelbare school of universiteit, maar op de werkplek zelf. "What is learned in school has much more to do with conventional standards of sociability and propriety than with instrumental and cognitive skills" (Collins; 1979, 19). Collins concludeert op basis van empirisch onderzoek dat een diploma steeds belangrijker wordt, omdat het bedrijfsleven (en meer in het algemeen, vrijwel iedereen in een Westerse meritocratische samenleving) steeds meer waarde hecht aan diploma’s. Door deze vraag wordt het relatief eenvoudiger een diploma te behalen, waardoor de waarde ervan daalt. In een diploma-cultuur krijgen mensen die op school minder goed presteren, minder kans op een functie waar zij misschien meer geschikt voor zijn dan iemand met het juiste diploma. De inhoud verandert dus niet, maar de eis wel. In zijn boek probeert Collins dit voornamelijk met empirische gegevens tussen Westerse en niet-
- 17 -
Westerse modellen aan te tonen. Omdat er veel mensen belang bij hebben wordt deze cirkel in stand gehouden. Het creëert echter wel ongelijkheid11. Collins roept in zijn boek op om deze cirkel te doorbreken, maar beseft dat dit vrij moeilijk is; ”…American privileged status groups encouraged the expansion of an educational entrepreneurship which would serve their needs to maintain a stratified and orderly society” (Murrey; 1980, 8). Het bedrijfsleven heeft langzaam de cijferlijsten en uitslagen omarmd als een selectiecriterium en dit heeft gezorgd voor een wisselwerking; universiteiten en hogescholen opereren meer autonoom: studenten willen wel de cijfers halen die hen de beste uitgangspositie in het bedrijfsleven bieden: “At first, then, degrees, like grades and test scores today, had no directly negotiable value in the occupational realm but did determine one’s movement to a higher level of schooling. The advanced school levels then began to take on occupational significance in particular for the professions as these obtained state-licensed monopolies incorporating credential requirements (Collins; 1979, 129). Omdat universiteiten en hogescholen ook quota dienen te halen, worden onderwijsmethoden en zelfs complete opleidingen aangepast aan de wens van het bedrijfsleven (Hurkens ea; 2007). Deze wisselwerking zorgt ervoor dat het systeem (waarbij niet iedereen evenredig kan profiteren van onderwijs) in stand wordt gehouden; “At the same time one could view extended compulsory schooling as indoctrinating children into believing in the current form of society and teaching them the basic skills by “factory fodder”. In this view schooling is a useful way to maintain the status quo to the benefit of those in charge” (Wallace & Wolf; 2006, 429). Ondanks dat deze tekst betrekking heeft op kinderen, zouden deze constateringen gegeneraliseerd kunnen worden naar de inburgeringscursus voor volwassenen. 2.7.2 Situatie in Nederland Er is ook in Nederland nog steeds een correlatie tussen opleidingsniveau en inkomen en tussen opleidingsniveau en land van herkomst. Allochtonen scoren gemiddeld lager in het onderwijs dan autochtonen12. Cursisten zijn allochtoon, waardoor zij een grotere kans hebben aan de onderkant van de samenleving terecht te komen. Ook in Nederland blijkt scholing niet altijd het gewenste effect te hebben als het gaat om gelijkheid; “Hoewel de verschillen tussen en binnen de etnische groepen aanmerkelijk zijn, lijkt de algehele situatie zorgwekkend.
11
Collins erkent wel dat in een aantal gevallen het belang van een diploma niet onderschat moet worden. Een voorbeeld hiervan is de titel arts, waar zulke specifieke eisen aan gesteld worden dat scholing noodzakelijk is. Collins praat voornamelijk over beroepsgroepen waar dit minder aan de orde is 12 www.cbs.nl, bezocht op 24-01-09 (publicatiecijfer van 2005, zie bijlage voor tabellen)
- 18 -
Gemiddeld hebben de allochtone kinderen een aanmerkelijke achterstand in cognitieve ontwikkeling en taalvaardigheid, waardoor de toegang tot de betere banen is afgesloten” (Scheffer; 2000, 1). Onderwijs zou voor iedereen, volgens degenen die een meritocratisch ideaal zijn toegedaan, gelijke kansen moeten genereren. Scholing wordt echter in sommige gevallen veeleer als een instrument gebruikt om de doelgroep ervan te overtuigen dat ze op sommige gebieden een grotere achterstand hebben dan in werkelijkheid het geval is. Door onderwijs als selectiecriterium te gebruiken wordt deze, al dan niet werkelijke, achterstand in stand gehouden en zelfs vergroot. 2.7.3 Collins’ theorie toegepast op de inburgeringscursus Welke implicaties heeft de interpretatie van Collins nu voor het onderwijs in inburgeringscursussen voor allochtonen? Wordt de ongelijkheid tussen allochtoon en autochtoon verkleind of juist vergroot? Dit zijn enkele vragen die behandeld worden in de analyse van de cursus. Culturele overdracht is moeilijker te realiseren via een (les)methodiek dan via gesprekken. Buiten de docent om, zitten de cursisten alleen met mensen uit een andere cultuur dan de Nederlandse in één klas, dus zouden de cursisten hier hinder van kunnen ondervinden. Verder dienen diploma’s meer als een symbool van cultureel kapitaal dan als een bewijs van bekwaamheid voor een bepaald beroep. Cursisten ondervinden hier nadelige gevolgen van, omdat dit cultureel kapitaal voor hen veel moeilijker te verwerven is. Op basis hiervan dienen de volgende vragen te worden onderzocht: in hoeverre heeft het verplicht volgen van onderwijs voor allochtonen een negatief effect op de ontwikkelingskansen van cursisten? Op welke manier wordt deze tendens gecontinueerd? Ook zal worden bekeken welke rol het bedrijfsleven en de overheid kunnen spelen om deze mogelijk vicieuze cirkel te doorbreken.
- 19 -
3. Probleemstelling en deelvragen Na de uiteenzetting van de verschillende perspectieven kunnen nu een aantal vragen geformuleerd worden. Is er in Nederland bij de inburgeringcursus sprake van een mogelijk beschavingsoffensief? En als dat het geval is, hoe kan dit het beste beoordeeld worden? De probleemstelling voor deze scriptie luidt: Bevat de thans gangbare inburgeringcursus in Nederland kenmerken van een “beschavingsoffensief”? En als dit het geval is, welke kenmerken zijn dit en wat zijn daarvan de consequenties? Uit deze vraag vloeien onderstaande deelvragen voort: 1. In hoeverre vullen docenten bepaalde normen, waarden, gebruiken en regels van de Nederlandse samenleving in voor cursisten in relatie tot de eindtermen KNS en proberen ze hen daarmee een beschavingsmodel op te leggen? 2. In hoeverre draagt de cursus KNS bij aan meer gelijke kansen in de Nederlandse maatschappij en is het mogelijk dat deze juist kleiner worden? 3. Bieden de eindtermen KNS voldoende houvast aan cursisten om op eigen kracht in staat te zijn zich staande te houden in de Nederlandse maatschappij en de waarden en normen van deze maatschappij juist te interpreteren en ernaar te leven?
- 20 -
4. Operationalisatie Het theoretisch kader, zoals hierboven beschreven, vormt het uitgangspunt van deze scriptie. De probleemstelling en bijbehorende deelvragen zullen door middel van een nauwgezette analyse van de eindtermen KNS, die volledig in de bijlagen zijn opgenomen, beantwoord worden. De analyse zal verder door toevoeging van data uit interviews, enquêtes en wetenschappelijke bronnen tot stand komen. Ik wil mijn analyse ordenen aan de hand van verschillende aspecten die te onderscheiden zijn in de cursus zelf. Het gaat hier om drie verschillende aspecten: -
Het eerste aspect heeft te maken met de ‘wetmatigheden’ ofwel leefregels in Nederland. Dit kunnen verschillende zaken zijn: de geografie, algemene kennis over de geschiedenis van Nederland en de functies die verschillende instanties hebben.
-
Vervolgens de eindtermen die te maken hebben met de gebruiken in Nederland. Welke gebruiken zijn er en in welke eindtermen komen deze ter sprake.
-
Als laatste komen de eindtermen aan bod die betrekking hebben op normen en waarden binnen de Nederlandse samenleving13.
Deze aspecten worden in de cursus niet onderscheden, maar door een andere indeling aan te houden schept het meer duidelijkheid. Deze indeling zal ik uiteenzetten voorafgaand aan de analyse. Om meer draagvlak te creëren voor de analyse van de eindtermen heb ik een aantal docenten die zelf lesgeven aan cursisten geïnterviewd. De docenten zijn allen werkzaam bij Nieuwland re-integratie te Amsterdam dat taalcursussen aanbiedt. Ik heb hiervoor gekozen omdat ik zelf bij Nieuwland heb gewerkt. Tijdens deze interviews geven ze hun visie op een aantal aspecten van de eindtermen. Naast deze interviews hebben er een aantal lesobservaties plaatsgevonden. Ook deze lesobservaties vonden plaats tijdens de lessen die Nieuwland verzorgd heeft, waarin ik voornamelijk heb bekeken hoe cursisten met (enkele) eindtermen omgingen. Ik heb bijvoorbeeld gepeild wat hun reactie is als het over bepaalde aspecten van de Nederlandse samenleving gaat en op welke manier ze discussie voeren. Ook is er een enquête onder een groep van 75 autochtonen afgenomen om hun kennis van de Nederlandse samenleving te peilen in relatie tot de eindtermen. Een aantal van deze autochtonen zijn studenten van ‘Social work’ in Haarlem. Deze studenten voldeden allen aan het profiel ‘autochtoon’. De enquête is uitgedeeld tijdens een hoorcollege. Daarnaast heb ik willekeurig mensen op de boot tussen Amsterdam centraal en de NDSM-werf een enquête laten invullen. Ook heb ik een aantal vrienden en kennissen gevraagd een enquête in te vullen. Met behulp van het statistiekprogramma SPSS zullen de meest in het
13
Deze driedeling zal nog verder toegelicht worden
- 21 -
oog springende resultaten als toelichting gebruikt worden. De analyse hiervan zal worden weergegeven in het laatste hoofdstuk. De tabellen voornamelijk in de appendix te zien zijn. Ik heb gekozen voor een drietal deelvragen (afgeleid van de drie verschillende perspectieven uit het theoretisch kader) waar de eindtermen op getoetst worden. Na deze analyse zal met behulp van een drietal deelconclusies (voor iedere deelvraag een) het fundament gelegd worden voor een antwoord op de hoofdvraag. Dit zal gebeuren in de conclusie en aanbevelingen.
- 22 -
5. De inburgeringscursus Sinds de inburgeringcursus in januari 2007 verplicht werd voor iedereen die niet in het bezit van een Nederlands paspoort was, zijn er diverse methoden op de markt gekomen. Aangezien de cp’s, een onderdeel van de inburgeringtoets die verderop zal worden uitgelegd, op verschillende manieren te behalen zijn, zijn er diverse lesmethoden in omloop, die verschillen in gecombineerde leerdoelen14. Er zijn drie verschillende onderdelen waaraan cursisten moeten voldoen, willen ze slagen voor het complete inburgeringtraject. In deze scriptie zal de nadruk liggen op het KNS gedeelte, maar voor de volledigheid zijn de andere onderdelen ook uiteengezet. -
Een taaltoets, waar de onderdelen ‘luisteren’, ‘lezen’, ‘spreken’ en ‘schrijven’ getoetst worden. Een cursist maakt bij aanvang van de cursus een toets om het startniveau te achterhalen. Er wordt gesproken over vijf verschillende niveaus; A1, A2, B1, B2 en C115. Daarnaast is er ook sprake van niveau C2 dat neerkomt op het gangbare Nederlands. Dit niveau wordt niet verder uitgewerkt, omdat dit niveau door leden van de autochtone bevolking niet altijd behaald wordt en daarom geen streefniveau is voor cursisten. Meer uitleg over de niveaus en de daaraan gekoppelde vaardigheden staan in de bijlagen.
-
Cp’s. Dit zijn de cruciale praktijkervaringen, het praktische onderdeel van de inburgering, bestaande uit dertig portfolio opdrachten of zes assesments die voldoende afgerond dienen te worden16. Deze bepalingen bieden enigszins ruimte tot eigen invulling. Er zijn methoden zoals ‘Kom verder!’, ‘Andere taal’ en ‘Nederland voor nieuwkomers’ die zich gespecialiseerd hebben in Kennis van de Nederlandse Samenleving. Deze methoden implementeren praktijkhandelingen en koppelen deze aan de eindtermen. Een stage kan in de meeste gevallen ook voldoende zijn. Werk waarbij Nederlands als voertaal wordt gehanteerd kan tevens als vervanging dienen voor de cp’s17.
-
Kennis van de Nederlandse Samenleving. Dit gedeelte richt zich specifiek op het handelen en het manifesteren van een persoon in de Nederlandse samenleving. Middels een flinke hoeveelheid eindtermen wordt concreet aangegeven wat een cursist over de Nederlandse samenleving moet weten voordat hij in het bezit komt van een Nederlands paspoort. Deze thema’s worden
14
Met gecombineerde leerdoelen wordt de implementatie van de verschillende onderdelen van het inburgeringsexamen bedoeld. cp’s zouden bijvoorbeeld eerst in de vorm handelingen worden verricht, later in de vorm van een stage. Hoewel beiden voor de eindtermen KNS niet van belang zijn, implementeren uitgeverijen deze veranderingen wel in hun volgende methode. 15 Common European Framework of Reference for Languages, Council of Europe (CEF); 2001 16 www.vrom.nl (29-09-2008) 17 Exacte bepalingen zijn te vinden op www.vrom.nl (28-09-2008)
- 23 -
gedoceerd aan de hand van een methode zoals ‘kom verder’, ‘andere taal’ of ‘Nederland voor nieuwkomers’.
5.1 ‘Naar Nederland’ In 2004 is door de commissie Franssen18 in opdracht van de toenmalige regering een mondelinge toets toegevoegd aan de mogelijkheden te voldoen aan het gedeelte KNS. Deze mondelinge toets bestaat uit een dvd of cassette ‘Naar Nederland’, die op de ambassade in eigen land afgenomen dient te worden. De regering is overeengekomen19 dat deze toets ook moet kunnen worden volbracht door cursisten met het taalniveau A1. Dit is de voornaamste reden dat de methode door middel van videobeelden en meerkeuzevragen wordt afgenomen. Deze videobeelden bestaan uit een filmpje van ongeveer 105 minuten. In dat filmpje (ook weer opgedeeld in acht thema’s) wordt een beeld gegeven van Nederland. Nederlandse gebruiken (zoals het openlaten van de gordijnen, het bijzondere luidruchtige afscheidsritueel, het liberale karakter en de kokende man in het gezin) worden nogal feitelijk uitgelegd: “Kijk niet raar op als u in Nederland de gordijnen open ziet staan. Hiermee willen Nederlanders laten zien dat ze niets te verbergen hebben. Natuurlijk is het niet de bedoeling dat u naar binnen kijkt” (DVD “Naar Nederland”). De DVD wordt begeleid door een fotoboek en een handleiding met oefenvragen en instructies over het te doorlopen traject. Dit is een alternatieve manier om het KNS gedeelte van de toets te behalen, naast de reguliere manier, die hieronder beschreven zal worden.
18 19
Verantwoording Inburgeringsexamen Kennis van de Nederlandse Samenleving, 6, 7 en 8, CINOP Verantwoording Inburgeringsexamen Kennis van de Nederlandse Samenleving, 8 en 9 CINOP
- 24 -
6. Analyse eindtermen 6.1 De acht domeinen De domeinen (acht stuks) bevatten allen een aspect van de Nederlandse samenleving. Deze domeinen zijn zo bedacht dat ze goed aansluiten op de cruciale praktijksituaties. Andersom geldt ook dat de cp’s aansluiten op de acht domeinen. Iedere methodiek heeft deze domeinen geïmplementeerd in de lesmethodiek. De domeinen zijn als volgt ingedeeld: -
werk en inkomen
-
omgangsvormen waarden en normen
-
wonen
-
gezondheid en gezondheidszorg
-
geschiedenis en geografie
-
instanties
-
staatsinrichting en rechtspraak
-
onderwijs en opvoeding
Een andere reden om de domeinen op deze manier in te delen is om een logisch verhaal af te steken tijdens de inburgeringscursus. Cursisten worden eerst op de hoogte gesteld van werk en vervolgens hoe met elkaar om te gaan. Het is natuurlijk mogelijk commentaar te hebben op deze volgorde, maar deze indeling moet vooral worden gezien als leidraad. Aangezien iedere methode op deze manier werkt, is het vrijwel onmogelijk van deze volgorde af te wijken. Binnen deze acht domeinen worden eindtermen uiteengezet. In totaal telt het programma dertig eindtermen. Deze eindtermen behandelen allen een aspect van een samenleving, een klein onderdeel. Deze eindtermen zijn geënt op de Nederlandse samenleving en bevatten ‘tips’ over wat in Nederland allemaal gebruikelijk is. Enkele voorbeelden zijn: gebruik maken van tweedelijns gezondheidszorg, deelnemen aan sociale netwerken en in het dagelijks handelen invulling geven aan de Nederlandse grondwet. De uiteenzetting is bedoeld om de cursist een duidelijk beeld te geven wat hij kan verwachten in het leslokaal. Deze dertig eindtermen zijn verder uiteengezet in subeindtermen. In totaal zijn er 112 verschillende subeindtermen ondergebracht binnen de cursus. De subeindtermen zijn praktische, begrijpelijke eindtermen die aangeven wat er van cursisten verwacht wordt binnen de Nederlandse landsgrenzen. In deze scriptie is het niet mogelijk om al deze eindtermen uiteen te zetten. Met zoveel analyses zou de scriptie te groot worden. Om deze reden heb ik die eindtermen die in de context van hun domein het meest interessant zijn, geanalyseerd. Hierbij moet
- 25 -
worden aangetekend dat, omdat ik ook aandacht besteed aan de domeinen en de eindtermen als geheel, de subeindtermen vaak in een breder perspectief geplaatst worden en zo gedurende de gehele cursus behandeld wordt. 6.1.1 Driedeling van de cursus De cursus is onderverdeeld is in acht domeinen, ik zal echter in mijn scriptie een andere indeling aanhouden. Dit zal een driedeling zijn bestaande uit regels, gebruiken en normen en waarden. Ieder domein behandelt de eindtermen die hieronder vallen. Door deze indeling krijgt u als lezer een duidelijker beeld van wat nu exact de bedoeling is van de cursus en meer overzicht waar de knelpunten zitten. In de eindtermen wordt deze indeling niet aangehouden, maar door er op een andere manier naar te kijken geeft het meer ruimte tot analyse. Het is niet wenselijk de volgorde van de acht domeinen te negeren, dus zal steeds de volgorde van de domeinen, zoals deze ook in de lesmethoden gebruikt wordt, merkbaar zijn. Soms leidt dit tot wat overlap, het is echter wel de meest volledige analyse. Het biedt ook de meeste ruimte om (nadat de eindtermen onder de loep zijn genomen) er een praktische analyse bij te voegen gebaseerd op observaties, interviews en de indrukken die uit de analyse van de eindtermen komen. Deze eindanalyse zal weinig te maken hebben met de eindtermen als concept, maar meer met een algehele, sociologische invalshoek. Vanuit een sociologisch perspectief wordt bekeken wat er nu allemaal gebeurt tijdens een inburgeringscursus. Om tot dergelijke sociologische inzichten te komen heb ik ervoor gekozen eerst een analyse te maken van de eindtermen. 6.1.2 Regels Eerst zal worden bekeken welke regels er in de acht domeinen verscholen liggen. Dat over de waarde van een regel gediscussieerd kan worden, zal in dit onderzoek ook beschreven worden. De waarde van deze regel staat echter los van de regel zelf; informatie over Nederland dat helder en begrijpbaar is.
- 26 -
6.1.3 Gebruiken Naast regels, kent de cursus een aantal subeindtermen die Nederlandse gebruiken representateren. Er zijn verschillende gebruiken die kenmerkend zijn voor de Nederlandse samenleving zoals de gebeurtenissen op vier en vijf mei. Ook zijn er een aantal eindtermen die gaan over de alledaagse gebruiken. De bedenkers van de cursus hebben bepaald dat er door de cursist kennis van deze gebruiken genomen dient te worden. Niet zelden leidt dit tot discussie over een subeindterm als concept. Ik zal dit illustreren middels een voorbeeld met de eindterm waarin het gebruik rondom belangrijke familiegebeurtenissen wordt aangehaald. Dit gebeurt in eindterm 2.4.1: kent de Nederlandse gebruiken bij belangrijke familiegebeurtenissen van buren en bekenden (bruiloft, geboorte, slagen voor examen, e.d.) neemt op passende wijze contact op met buren en bekenden bij belangrijke familie gebeurtenissen (een kaartje sturen, feliciteren, klein presentje, e.d.) Dat een cursist op de hoogte moet zijn van het feit dat wij in Nederland op een bepaalde manier omgaan met gebeurtenissen in de familie en dat dit voor ons een bepaalde (speciale) betekenis heeft is een gebruik waarvan veronderstelt mag worden dat de cursist er in ieder geval notie van neemt. Echter, of mensen meedoen aan het gebruik wordt hier gebracht als een regel, een soort verplichting, terwijl het, net zoals dat voor iedere inwoner van de Nederlandse bevolking geldt, een keuze is waarover een cursist zelf zeggenschap heeft. Dit kan tot discussie in het klaslokaal leiden. Er worden namelijk bepaalde gedragsnoties (‘op passende wijze’ contact opnemen) als een soort verplichting gepresenteerd.
6.1.4 Waarden en normen Naast de regels en gebruiken is er nog een derde categorie; de normen en waarden. Waar over gebruiken soms discussies ontstaan leiden normen en waarden die gebracht worden als regel, van tijd tot tijd zelfs tot irritatie. Cursisten voelen zich betutteld en bekneld in hun keuze. Ook dit zal ik illustreren aan de hand van een voorbeeld van een subeindterm. In subeindterm 7.1.1[ weet wat ‘vrijheid van meningsuiting’ inhoudt; respecteert personen met een andere mening dan de eigen mening. Geeft eigen mening, maar slaat niet door (weet welke grenzen er zijn). Geeft anderen aan dat ze “de grens” bereiken (maar doet dit rustig)] wordt een bepaalde norm als een gedragsregel gesteld. In de praktijk blijkt het nauwelijks mogelijk cursisten te ‘leren’ hoe op een rustige manier aan te geven dat ‘de grens’ bereikt is. Cursisten verwijten de docent dat de autochtone bevolking ook niet in staat is deze normen en waarden goed te interpreteren en drijven zelfs de spot met een aantal subeindtermen. - 27 -
De bedoeling van deze scriptie is te bekijken op welke manier een eindterm uitpakt in de daadwerkelijke cursus. Het praktische nut zal worden bekeken aan de hand van de hierboven beschreven driedeling.
6.2 Regels binnen de inburgeringscursus Over regels blijken tijdens de lesobservaties de minste discussies te ontstaan. De Nederlandse wetgeving dient te worden gerespecteerd. In de cursus komen bepaalde aspecten van deze wetgeving aan de orde. Een aantal van deze regels zijn voor cursisten, maar ook voor autochtonen, bijzonder nuttig, zoals de geografische informatie. Verder zijn er een aantal gebeurtenissen waarvan de overheid het belangrijk vindt dat iedere cursist hiervan op de hoogte is: aspecten van de geschiedenis van Nederland. In de inburgeringscursus worden deze punten gebracht als een regel. Iedereen moet weten dat Willem van Oranje belangrijk is geweest in de Vaderlandse geschiedenis. Het wordt gebracht als een regel, die ook getoetst wordt. Deze regels zijn in vrijwel ieder domein terug te vinden: soms erg expliciet, de andere keer wat verborgen. Op het gebied van werk zitten er ook een aantal regels in de cursus. De Nederlandse overheid vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen werk hebben en dat iedereen die geen werk heeft in ieder geval actief op zoek is naar werk. Toch zijn er ook zwartwerkers en mensen die leven van een uitkering, hoewel ze kunnen werken. Dit wordt ‘free-riden’ genoemd, de wetenschappelijke term voor mensen die wel de lusten maar niet de lasten binnen een samenleving dragen (Henrich; 2006, 60). Het is een plausibele aanname dat meer cursisten aan werk kunnen komen als de procedures direct helder worden uiteengezet. Onder de cursisten zullen, net als onder de autochtone bevolking, mensen zitten die profiteren van het Nederlandse systeem door zwart te werken, of door onterecht een beroep te doen op een uitkering. Een docent inburgering heeft niet de taak deze gang van zaken te voorkomen, maar heeft de rol van informant en leraar om de consequenties van het eventuele ‘free-riden’ uiteen te zetten. Bij subeindterm 1.1.4 [weet hoe je in Nederland vacatures kunt vinden; raadpleegt eigen netwerk en bronnen voor vacatures (krant, internet, beurs CWI, eigen netwerken enz)] worden de kanalen die cursisten nodig hebben om aan een baan te komen helder uiteengezet20. Deze subeindterm kan een docent interpreteren als regel. Uit lesobservaties is ook gebleken dat docenten dit doen, om zo cursisten duidelijk te maken dat het zoeken naar werk eerder regel is dan een gebruik: 20
Zie bijlagen voor een voorbeeld van een lesbrief omtrent uitzendbureaus
- 28 -
“Het is zo dat we cursisten wijzen op het beleid van Nederland, dat thuiszitten niet normaal is voor Nederlandse begrippen. […] Uitkering trekken is verboden, ook als dit voortkomt uit onwetendheid. Ondanks dat die verantwoordelijkheid niet bij ons ligt, zijn wij [de inburgeringsdocenten] toch een van de eersten die ze te zien krijgen. Als je dan zegt dat het de regel is dat wij in Nederland werk zoeken, heb je voordeel.21 De docent bepaalt in dit geval dus zelf wat een gebruik is en wat een regel. Verder wordt duidelijk omschreven wat iemand moet doen om een eigen bedrijf te starten. De subeindtermen 1.4.1 [weet wat de rol is van de Kamer van Koophandel schrijft zich in bij de Kamer van Koophandel], punt 1.4.2 [weet dat bepaalde diploma’s van belang zijn voor het starten van een bedrijf in bepaalde sectoren schrijft zich in voor (aanvullende) cursussen] en punt 1.4.3 [weet wat de eisen ten aanzien van financiering van een eigen bedrijf zijn levert informatie voor het opstellen van een ondernemingsplan regelt de financiering van eigen bedrijf]) vertellen een cursist, hoe bepaalde zaken in Nederland werken. Willen cursisten een eigen bedrijf beginnen, dan kunnen ze hier gemakkelijk de benodigde informatie vinden. Cursisten kunnen door deze informatie op het idee komen een eigen bedrijfje op te gaan starten omdat ze nu te maken hebben met de Nederlandse regelgeving die in principe erg helder is. De inburgeringscursus heeft op deze manier een positief effect op de ontwikkelingskansen van de cursist. Het kan leiden tot meer verrijking voor de Nederlandse cultuur door het ontstaan van subculturen met winkeltjes en andere vormen van dienstverlening die ontwikkeld en uitgevoerd zijn door cursisten. Jan Rath ondersteunt deze ontwikkeling. (Rath; 2006)
In het kader van huisvesting staan ook een aantal regels in de cursus beschreven. Het is vooralsnog duidelijker eerst uiteen te zetten, wat de reden is dat migranten naar Nederland willen komen om hier hun leven voort te zetten. De meeste migranten verhuizen naar Nederland voor gezinshereniging. In de tabel22 op de volgende bladzijde is dit zichtbaar. Ondanks dat het aantal migranten afneemt is het plausibel om aan te nemen dat veel migranten die naar Nederland komen, niet direct naar woonruimte op zoek dienen te gaan, aangezien er iemand van het gezin al over woonruimte beschikt in Nederland. In het basisexamen inburgering voor KNS “Naar Nederland” wordt hieraan ook aandacht besteedt: Het is de verantwoordelijkheid van de persoon die al in Nederland is om voor onderdak te zorgen, zodat u zich daar geen zorgen om over hoeft te maken, wordt er in de instructievideo medegedeeld.
21 22
Gesprek met A. Bloem, taaldocent Nieuwland re-integratie www.cbs.nl (31-10-08)
- 29 -
De eindtermen zijn helder uitgelegd en de procedures zijn duidelijk. Zie bijvoorbeeld de subeindterm 3.1.2 [kent de procedures rondom het aankopen/verkopen van een woning; maakt zonodig gebruik van de diensten van een makelaar. Wint informatie in bij bank of hypotheekbemiddelaar. Maakt een schatting van eigen financiële mogelijkheden in geval van hypotheek. Geeft uitleg over mogelijkheden voor renteaftrek. Laat de hypotheek en verkoopakte passeren bij een notaris.] Dit zijn noodzakelijke vaardigheden die cursisten moeten kunnen beheersen om zich zelfstandig staande te houden in de Nederlandse samenleving. Ondanks dat hier tijdens de cursus veel aandacht aan besteed wordt, blijkt het, na navraag, toch bijzonder moeilijk: “Ik heb een huurhuis, maar betaal teveel […] snap veel niet, alles wordt afgeschreven.”23 Met ‘alles’ zullen waarschijnlijk gemeentelijke belastingen bedoeld worden. Het blijkt dat cursisten met sommige regels nauwelijks kunnen omgaan. In dit geval is het de taak van de docent om hierop in te spelen. Hiervoor bestaan echter geen handleidingen. De regels van de Nederlandse samenleving worden opgelegd, zonder dat er bekeken is in hoeverre cursisten in staat zijn de complexiteit van deze regels te doorgronden. De makers redeneren dat ze nodig zijn om fatsoenlijk te leven in de Nederlandse samenleving. Hetzelfde geldt voor het kopje 3.2 regelen van en omgaan met nutsvoorzieningen en communicatiemiddelen in de eigen woning en 3.3 verantwoord omgaan met verzekeringen.
23
Uit lesobservatie, locatie Meerhuizenplein medio 2007
- 30 -
In de eindtermen wordt de cursist in kennis gesteld van diverse zaken omtrent wonen: hoe een energienota te lezen, hoe huurtoeslag aan te vragen en dergelijken. Over het belang van deze eindtermen lijkt weinig discussie te bestaan. Docenten kunnen, wanneer het moeilijk te begrijpen is voor cursisten, wijzen op additionele lesbrieven waarin cursisten kunnen oefenen met de materie24. Docenten kunnen zelf een keuze maken wanneer ze een lesbrief noodzakelijk achten. Hierdoor kunnen ze het probleem van verschillende niveaus en interesses in de cursus enigszins ondervangen: “Als je ziet dat een cursiste vrijwel niets mag van haar man, mag je ervan uitgaan dat ze andere interesses heeft dan iemand die zelfstandig is. Met sommige cursisten volg je een heel ander traject.”25De manier waarop docenten het oplossen is door verschillende paden te volgen. Dit staat in contrast met de opzet van de cursus waarin voor iedereen dezelfde lijn wordt uitgezet. Praktisch is dit dus niet altijd realiseerbaar.
Zorg blijft letterlijk een punt van zorg voor cursisten. Het lijkt wel alsof de tweede kamer meer aandacht heeft voor het onderwijs en de arbeidsmarkt voor allochtonen dan voor de gezondheidszorg (Rojer, 2000, 2-3). Voorspeld wordt dat overgewicht volksziekte nummer één wordt en de gezondheidsraad spreekt over allochtonen in Nederland als een risicogroep. Dit geldt voornamelijk voor de Turkse en Marokkaanse vrouwen (van Boggelen ea, 2006, 9). Dit is vooral een cultureel probleem. Een substantieel deel van de vrouwelijke cursisten moet gesluierd rondlopen met als gevolg dat bezoekjes aan de sportverenigingen problematisch zijn. Omdat de vrouwen vaak de taal niet machtig zijn, zijn adviezen soms onleesbaar en de stap naar de dokter erg groot. Werken wordt vaak niet gedaan, waardoor lichaamsbeweging minimaal is. Gevolg is dat veel vrouwen met overgewicht kampen. In de praktijk, tijdens lesobservaties en tijdens gesprekken met docenten van een taalinstituut wordt dit beeld onderstreept. “Veel vrouwen hebben er last van, ja. Vaak willen ze ook niet, heb ik het idee. Ze eten ook veel, iedere keer nemen ze pakken koekjes mee naar de les, en die gaat meestal helemaal op. Enorm zoet, die koekjes.26Ik vraag me af of ze wel mogen sporten, en of ze wel enig idee hebben dat hun lichaam erg ongezond is, meestal. Het lijkt net alsof ze een soort uitweg zoeken in het eten… Ze bakken ook zoveel. Minimaal twee per maand nemen ze iets mee…soms eet ik er eentje maar mijn tanden vallen zowat uit.27” Deze signalen geven aan dat de theorie geschetst door van Boggelen en Rojer serieus genomen dient te worden. Met beschreven problematiek wordt vaak niet goed omgegaan. 24
Zie bijlage voor voorbeelden hoe deze eindtermen in lesbrieven uiteengezet zijn Gesprek met L. van Nimwegen, taaldocent Nieuwland re-integratie 26 Gesprek met L. van Nimwegen, taaldocent Nieuwland re-integratie 27 Gesprek met F. Winters, taaldocent Nieuwland re-integratie 25
- 31 -
Docenten zitten vast omdat deze regelgeving behandeld moet worden en cursisten geven sociaal wenselijke antwoorden om er vanaf te zijn. De cursus is niet goed bestand tegen deze manier van antwoorden, alleen wordt dat als het om gezondheid gaat, goed zichtbaar omdat overgewicht visueel goed zichtbaar is. “Ja, een geheim is het niet dat veel cursisten te zwaar zijn […] ongezond, maar ik ben geen dokter, haha. Nee, er is ook weinig om te bepraten. Ik denk dat veel vrouwen klein worden gehouden thuis, snap je? Dat ze niet veel mogen. Sporten is toch lastig, als je sommige dingen niet mag. Ze kunnen ook dan niet veel anders dan in de keuken staan en koekjes gaan bakken. Als je in veel gevallen niet eens over straat mag lopen. […] Ja, dat is moeilijk en sporten is niet verplicht, dus ja, het hoeft niet. Iemand zou hier wel iets op moeten verzinnen.”28 Tijdens de lesobservaties forceerden de cursisten vaak een brede glimlach als het over sporten en persoonlijke hygiëne ging. Het lijkt alsof het niet zo belangrijk is. Naast dat sport een belangrijke sociale factor kan zijn, is het ook belangrijk om het lichaam gezond te houden. Het lijkt er sterk op dat sporten (en wellicht gezond en verantwoord eten) een probleem vormt bij vrouwelijke Turkse en Marokkaanse cursisten. Docenten geven aan dat hierop iets bedacht moet worden. Het probleem over gezond eten is een voorbeeld dat onderstreept dat sociaal wenselijke antwoorden niet uitgesloten kunnen worden tijdens de cursus.
Er zitten verschillende regels in dit domein variërend van het gebruik maken van eerstelijns gezondheidszorg: [4.2.1 weet hoe hij een huisarts kan vinden; overlegt over de keuze van een huisarts met zijn verzekering. Meldt zich aan bij een huisarts, maakt een afspraak voor een patiëntkennismakingsgesprek], tweedelijns zorg [4.3.1 weet dat de huisarts doorverwijst naar specialistische zorg; gaat bij medische problemen eerst naar de huisarts. Neemt bij bezoek aan specialist een verwijsbrief mee. Neemt regels en gebruiken in ziekenhuizen in acht. Laat bij eerste bezoek aan ziekenhuis eerst een registratiekaartje maken] tot en met de verplichting van het hebben van een verzekering [4.8.1 weet dat de zorgverzekering verplicht is en is opgebouwd uit een basispakket, waarbij aanvullend bijverzekerd kan worden; kiest een zorgverzekeraar. Noemt elementen uit het basispakket en elementen waarvoor men een aanvullende verzekering moet afsluiten] en 4.8.2 [weet hoe hij zorgkosten moet declareren; declareert op voorgeschreven wijze]. Ook bij deze eindtermen wordt duidelijk hoe weinig controle docenten kunnen uitvoeren op de gestelde regels van de Nederlandse samenleving. Een cursist is immers niet ingeburgerd als hij een verzekering afsluit, maar als hij een antwoord kan geven op de vraag of een verzekering afsluiten verplicht is. 28
Interview met I. Tips taaldocente Nieuwland re-integratie, november 2008
- 32 -
Het werkelijke declaratiegedrag wordt in een cursus niet geanalyseerd, waardoor het nut van het doceren niet beoordeeld kan worden en het maar de vraag is hoe groot de effectiviteit van de lesstof is.
De effectiviteit bij geschiedenis en geografie is een stuk groter. Bij subeindterm 5.2.1 [kent de geschiedenis van Nederland in WOII en de effecten hiervan op het dagelijks leven in Nederland; toont begrip voor Nederlandse gevoeligheid voor uitingen van antisemitisme. Toont respect voor het vieren van en gewoonten op 4 en 5 mei] en subeindterm 5.2.2 [kent de rol van het eigen land van herkomst in de geschiedenis van Nederland; geeft toelichting op de historische, economische en culturele banden van het eigen land met Nederland] worden cursisten gevraagd kennis te nemen van de geschiedenis zoals de overheid deze percipieert. In zoverre drukt de overheid via de monden van de docenten toch een stempel op de informatie die de cursist moet leren. Het gaat hier niet om een gebruik; de geschiedenis wordt gepresenteerd als een aaneenschakeling van feiten. Deze keuze van de overheid om bepaalde punten uit de geschiedenis verplicht te stellen is een afweging, maar kan door de individuele cursist wel anders ervaren worden. Mensen uit Nederlandse koloniën kunnen bijvoorbeeld andere ervaringen hebben. Uit extern onderzoek onder autochtonen29 blijkt dat autochtonen weinig waarde hechten aan het feit dat cursisten bepaalde zaken over de geschiedenis leren. In een enquête werd ook de vraag met betrekking tot de geografie van Nederland als minst nuttig gewaardeerd30. Het feit dat de huidige autochtoon geografische vragen als minder belangrijk waardeert kan liggen aan de technologische ontwikkelingen die zich in Nederland hebben afgespeeld in het afgelopen decennium. Voornamelijk (draadloos) internet en de communicatie die via internet wordt aangeboden maakt dat het niet meer noodzakelijk is geografische liggingen te kennen om de weg te vinden of in contact te komen met elkaar. De dienstregeling van de Nederlandse Spoorwegen functioneert en tevens kunnen mensen via navigatiesystemen moeiteloos de weg vinden. De prognose is dat de communicatie verder wordt opgevoerd via telefonie31 en in de toekomst zou zelfs een audio-gebaseerd navigatiesysteem voor beginnend dementerenden ervoor kunnen zorgen dat men langer zelfstandig kan blijven wandelen zonder hier begeleiding bij nodig te hebben (Veldkamp; 2007,2). Dit om aan te geven dat praktische kennis in sommige gevallen gedateerd is. Het kan zijn dat de ontwikkelaars van de inburgeringcursus niet of onvoldoende hebben ingespeeld op deze verandering. 29
Zie pagina 53 en verder Zie pagina 67 t/m 69 voor de bijbehorende tabellen. 31 In de nieuwe generatie telefoontoestellen kunnen bepaalde applicaties worden gezet die specifieke informatie kunnen leveren over een onderwerp naar keuze 30
- 33 -
Het is wellicht een ander maatschappelijk debat over wat een autochtoon nu exact over de geografie van Nederland moet weten, maar het pleit er wel voor om cursisten in dit geval de stof op een andere manier aan te bieden. Juist omdat migranten in veel gevallen nieuw zijn in Nederland en er dus goed aan doen de stof direct op de juiste manier aan te leren. De kanttekening die erbij geplaatst mag worden is in hoeverre de kwesties behandeld in deze eindtermen diepgeworteld liggen bij cursisten. Het inlevingsvermogen zal bij cursisten niet bijster hoog zijn en de vraag is in hoeverre dit op te brengen is. Dit dilemma hoort echter niet meer bij waarden en normen en zal later aan de orde komen.
Een ander probleem dat cursisten (maar naast cursisten ook autochtonen) ervaren is de bureaucratie die in Nederland heerst32. Bij subeindterm 6.1.1 [weet hoe hij wijzigingen moet doorgeven bij het GBA, geeft wijzigingen door bij geboorte, huwelijk, echtscheiding, overlijden, verhuizing, migratie] en 6.1.2 [kent de procedures voor paspoort en rijbewijs aanvraag en/of verlenging; richt zich tot de juiste instantie] maar eigenlijk bij alle subeindtermen, gaat het om formulieren waarmee cursisten wellicht te maken krijgen. Dit heeft tot gevolg dat er tussen verschillende allochtonen (waaronder cursisten vaak vallen) wordt samengewerkt, in het kader van wederzijdse dienstverlening (Verweel; 2005, 16 ev.) Aan de andere kant komt de overheid de cursist ook tegemoet. Het Algemeen Dagblad kopte op 19 februari 2009 dat er in een moskee in Utrecht een gescheiden loket werd geopend33. Dit geeft aan dat de Nederlandse overheid inspeelt op de problematiek rondom bureaucratie. Bij Nieuwland re-integratie is aandacht besteed aan de ontwikkeling van lesbrieven omtrent de uitleg van formulieren en zijn diverse proefexemplaren in te vullen34 om op deze manier cursisten een steuntje in de rug te geven.
Hier blijkt de houding van de docent cruciaal. Op het moment dat docenten van een inburgeringcursus kunnen inspelen op de wensen van cursisten, kan er, via een omweg, wel worden voldaan aan de gestelde eindtermen. Niet door te doceren, maar door praktisch met de eindtermen om te springen. Nadeel hiervan is dat het op de individuele kwaliteiten van een docent (of docentgroep) aankomt.
32
Op basis van kringgesprekken en de aanwezigheid bij de ‘formulierenbrigade’; een vrijwilligersorganisatie (afgeleid van DWI) die allochtonen (en mensen met een laag inkomen helpt met het invullen van diverse formulieren. De inloop vindt plaats op het DaCostaplein 12 en bij het ouderenservicepunt in de Kinkerstraat. Beide panden horen bij Oud-West, Amsterdam. Bezocht oktober 2008 33 Algemeen Dagblad, 19 februari 2009, “Utrecht opent loket in moskee” www.ad.nl, bezocht 14-3-09 34 Zie bijlagen voor voorbeelden
- 34 -
Dit conflicteert met de vooraf bedachte opzet om alles in te delen in eindtermen en een zo helder mogelijke uiteenzetting te geven. De praktijk leert dat dit in een aantal gevallen niet werkt. Ook als het gaat om Nederland als rechtsstaat, blijken de eindtermen niet goed te werken. De meeste subeindtermen zijn wel goed opgezet, met een concreet idee erachter; cursisten leren omgaan met de ‘spelregels’ van Nederland. Deze invulling werkt goed, maar vervolgens wordt er aan verschillende subeindtermen een handeling gekoppeld die voor docenten praktisch niet controleerbaar zijn. Bij subeindterm 7.1.3 en 7.1.4 [weet wat ‘kiesrecht/democratie’ inhoudt en wat het belang van stemmen is; noemt belang van actief en passief kiesrecht. Licht situaties toe, waarin een stem kan worden uitgebracht (verkiezingen voor gemeenten, provincies, Tweede Kamer, Europa, waterschap, referenda). Geeft uitleg wanneer en aan welke verkiezingen een niet-genaturaliseerde inwoner mag deelnemen. Geeft uitleg over de belangrijkste Nederlandse politieke partijen neemt op grond van verzamelde informatie een eigen standpunt over hoofdpunten uit verkiezingsprogramma’s. Maakt gebruik van kiesrecht] kent de positie en rol van het koningshuis; licht de positie en status van de koningin toe (Constitutionele Monarchie) wordt de cursist gevraagd zich in te lezen in de politiek, maar er ook een eigen standpunt over te formuleren. De participatie van allochtonen in de politiek mag dan wel stijgen35, maar dit wil niet zeggen dat cursisten allemaal op de hoogte zijn van de ontwikkelingen. De vraag is of dit moet. Het is op dat moment geen regel meer maar meer een norm. Door cursisten te dwingen zich bezig te houden met politiek en het Nederlandse rechtssysteem leren ze wat het inhoudt, maar het kan ook tot polarisatie leiden. Een eigen standpunt innemen bevordert het idee dat ‘alles gezegd moet kunnen worden’, een debat dat de laatste tijd in Nederland aan de orde is. Er kleven zeker risico’s aan het verplicht stellen hiervan.
Over het laatste domein, onderwijs en opvoeding hoeft niet veel geschreven te worden. Dit domein zit helder in elkaar met een aantal regeltjes zoals 8.1.1 [kent de opbouw van het onderwijs van voorschools- tot eindonderwijs; geeft uitleg over de opeenvolgende schoolsoorten. Houdt zich aan de toelatingsvoorwaarden], 8.1.2 [weet dat er in Nederland vrijheid van onderwijs bestaat; kan aangeven waarom er verzuiling is in het onderwijs] en 8.1.3. [weet dat er leerplicht is voor kinderen van 5 tot 18 jaar; ziet toe op schoolgaan van eigen kinderen. Houdt zich aan de door de school vastgestelde vakantietijden]. Deze regels zijn begrijpelijk voor de cursist, zo blijkt ook uit de lesobservaties waarin vrouwen meer hun best deden deze regels te begrijpen en toe te passen. 35
Instituut voor publiek en politiek; Allochtonen in de politiek
- 35 -
Omdat het onderwijssysteem fundamenteel verschilt van de landen waar de cursisten vandaan komen (Crul; 2000, 10-18) willen (voornamelijk) ouders van kinderen weten wat belangrijk is. Omdat cursisten in een klaslokaal les krijgen, spreekt onderwijs voor hen het meeste tot de verbeelding. Het staat dicht bij ze.
6.3 Gebruiken binnen de inburgeringscursus Naast dat er verschillende regels zitten in de inburgeringscursus, is er ook sprake van een (groot) aantal gebruiken. Nederlandse tradities die kenmerkend zijn voor onze cultuur leveren van tijd tot tijd wel eens een gefronste wenkbrauw bij de cursist op. Neem bijvoorbeeld het jaarlijks terugkerend evenement sinterklaas. Ik heb geprobeerd deze festiviteit uit te leggen toen ik een cursus inburgering gaf maar dit bleek een moeilijke zaak te zijn. Er werd vol ongeloof gereageerd toen ik vertelde dat verschillende mensen zich schminkten met schoenpoets om zo het ‘hulpje’ van sinterklaas te spelen. Dit gebruik was volgens cursisten niet meer van deze tijd. Kinderen bang maken met ‘in een zak gestopt en naar Spanje vervoerd worden’, en ‘de roe geven’ paste volgens hen op zijn zachtst gezegd niet meer in de opvoeding. Na voldoende inspanning kon ik duidelijk maken dat sinterklaas geen racistische motieven met zich meedroeg, maar puur ter vermaak diende. Voor mij heeft sinterklaas een metaforische rol gehad tijdens het geven van de inburgeringscursus; gebruiken die wij volstrekt normaal vinden, worden door buitenstaanders van de Nederlandse cultuur (en andere landen waar sinterklaas gevierd wordt) over het algemeen als vreemd ervaren, zoals wij waarschijnlijk ook gebruiken uit andere landen vreemd of ongewoon zullen vinden. In de inburgeringscursus zitten dergelijke gebruiken verwerkt. Ten aanzien van werk en inkomen komt het soms voor dat iemands kwaliteiten niet stroken met het aanbod op de arbeidsmarkt. Wellicht is dit het beste te illustreren aan de hand van een voorbeeld. Een cursist uit Afghanistan was in zijn eigen land een vakkundige schoenmaker, althans dat was op te maken uit de verhalen die hij vertelde (hij had schoenen gemaakt voor onder andere politici) en de schoenen die hij toonde. Dhr. Winters36 is geen expert op het gebied van schoenen, maar hij meende zich wel te herinneren dat hij onder de indruk was. Taal was het grote obstakel waardoor deze man geen werk kon vinden.
36
Docent inburgeringscursus, Nieuwland re-integratie
- 36 -
Dat frustreerde hem bijzonder. Het ‘rekening houden met’ was in dit geval een opgave waar deze man niet aan kon voldoen.37 Hij had immers jaren gestudeerd in zijn land, alleen met minder geavanceerde middelen en technieken waardoor hij niet overweg kon met het Nederlandse gebruik dat diploma’s bepalend zijn voor functies die werkgevers beschikbaar stellen. Het argument dat hij niet genoeg kennis van de Nederlandse taal had, kon hij wel begrijpen, maar de vooropleiding, zijn werkervaring, beschikbaarheid en motivatie waren allen goed of uitgebreid in zijn optiek. Een gebruik als dit karakteriseert de diploma-inflatie in de Westerse wereld en geeft blijk dat dit niet altijd een positieve ontwikkeling is voor cursisten.
In punt 1.1.8 [Weet welke eisen met betrekking tot competenties een werkgever aan een sollicitant kan stellen; schrijft zich bij gebrekkige beheersing van het Nederlands in voor een passende cursus zoekt training bij onvoldoende sollicitatievaardigheden. Onderzoekt bij onvoldoende kwalificatie de mogelijkheden voor een passende opleiding om dit te herstellen. Licht het belang van inspanningen in kader van ‘een leven lang leren’ toe] zitten een aantal moeilijkheden. Cursisten naar een passende cursus leiden om eventuele obstakels van de Nederlandse taal op te lossen is noodzakelijk, maar van een cursist verlangen dat hij in staat is het belang van inspanningen in het kader van een lang leven leren toe te lichten is niet erg reëel. Dit gebruik is wederom kenmerkend voor de Nederlandse of WestEuropese samenleving, waarin dit als vrij normaal mag worden beschouwd. Dit gebruik na te streven mag gevraagd worden, maar mag niet verlangd worden. Ook zullen er vrij veel cursisten zijn die conform de meer traditionele rolverdeling zich niet zullen ontplooien op werkgebied, simpelweg omdat dit binnen de cultuur waar ze vandaan komen minder of zelfs niet gebruikelijk is. 38 Voornamelijk cursisten van een wat oudere leeftijd kunnen nauwelijks aan deze doelen voldoen. Daarnaast is het de vraag of deze gang van zaken voor cursisten, die bijvoorbeeld terwille gezinshereniging een cursus volgen, zinnig is. De reden is in dat geval vaak hereniging met de familie en niet de betere arbeidsvoorwaarden van Nederland. In een aantal gevallen zullen deze mensen ook niet deelnemen aan het arbeidsproces.
37
Voor deze man is het uiteindelijk allemaal goed afgelopen. Hij koos er uiteindelijk voor een trajectstage te doen, in eerste instantie om zijn Nederlands te verbeteren. Via een omweg belandde hij bij een zorginstelling dat prothesen maakt. Na twee weken belde de directeur van het bedrijf met het taalbedrijf of het mogelijk was deze man aan te nemen tegen welke prijs dan ook. In zijn leven had hij nog nooit een vakman gezien die zonder behulp van computers iedere keer opnieuw exact de juiste prothese kon vervaardigen. De man kreeg voor zijn stage niet betaald, maar zal ongetwijfeld er een mooie baan aan over hebben gehouden. 38 Tijdens mijn lessen mochten twee Marokkaanse vrouwen die beiden Moslim waren niet meer naar de cursus komen omdat hun man had uitgevonden dat de cursus werd verzorgd door een man. Via een smoesje hebben deze vrouwen zich later opnieuw aangesloten op voorwaarde dat ze niet mee hoefden met uitstapjes naar bijvoorbeeld de openbare bibliotheek.
- 37 -
Een ander gebruik dat cursisten geacht worden te beheersen is het tonen van initiatief op het werk. Bij punt 1.2.1 [weet welke algemene eisen een werkgever stelt aan een werknemer; werkt samen met collega’s. Werkt zelfstandig en toont initiatief. Draagt zorg voor persoonlijke ontwikkeling en deskundigheid] wordt dit gebruik uiteengezet. Hierboven staat beschreven dat sommige cursisten al moeite hebben om überhaupt naar de les komen. Volgens onderzoek nemen Nederlanders echter ook niet altijd initiatief op het werk39. Aan de andere kant spoort het cursisten aan om het beste uit zichzelf te halen en actief mee te denken over hun eigen carrière. Dit is goed voor de zelfontplooiing, echter het bijna verplicht stellen van het tonen van initiatief is vaak lastig praktisch uitvoerbaar. Bij punt 1.2.2 [weet welke vormen van werknemersparticipatie belangrijk zijn; ziet nut van eigen rol in vormen van werknemersparticipatie (werkgroep, raden, vakbond, personeelsvereniging enz.) Licht het belang van werknemersparticipatie toe] en punt 1.2.6 [kent de rol van vakbonden in Nederland; licht belang van de rol van de vakbeweging in Nederland toe (in vergelijking met eigen of andere landen.)] ligt het enigszins aan het type werk dat wordt gedaan door de cursist. Zoals hierboven al werd aangestipt is de beheersing van de taal voor een cursist van essentieel belang. De allochtone bevolking kent relatief meer werklozen,40 dus kun je verwachten dat allochtonen, waaronder cursisten vallen, vaak baantjes krijgen die meer praktisch gericht zijn, waarbij kennis van de Nederlandse taal minder noodzakelijk is. De inkomens die boven modaal zijn, maar ook de minimuminkomens zijn nauwelijks verenigd in een vakbond. Dit is gedeeltelijk te wijten aan opleiding.41 In dat kader waar relatief gezien de minste vormen van werknemersparticipatie voorkomen, is het niet vanzelfsprekend dat een cursist het nut inziet van een actieve eigen rol in het vormen van werknemersparticipatie. In deze werkkringen heeft de cursist minder notie van het bestaan van vakbonden. In deze sectoren zijn vormen van werknemersparticipatie minder aanwezig en zijn mensen minder goed georganiseerd (Visser; 2008, hoofdstuk 10) en heeft de inkomensverdeling een effect op de werknemersparticipatie.
Een vakbond, of een lidmaatschap
daarvan, kan wellicht geschaard worden onder een onuitgesproken omgangsregel in de Nederlandse samenleving. Dit staat vaak in contrast met de gang van zaken die cursisten in het eigen land bepleiten. In Turkije is het meer de regel dat mensen elkaar helpen in plaats van bij een vakbond te gaan. “We helpen elkaar als Turkse mensen en raken op deze manier niet geïsoleerd. Goede buren zijn voor elkaar, is een belangrijke aspect binnen de Turkse cultuur” (Yerden; 2003, 26). 39
Leeftijd op het werk, digitale versie; werkenden pleiten voor meer diversiteit, Randstad & TNO (www.leeftijdophetwerk.nl 15-10-08) 40 www.cbs.nl artikel werkloosheid naar afkomst, gepubliceerd 17 september 2008 (16-10-08) 41 Dhr. J. Visser tijdens een debat over vakbonden op 05-03-2008, UvA Amsterdam
- 38 -
Met dit gebruik is niets mis, alleen dat dit een ander gebruik is dan in Nederland. Cursisten dienen volgens de eindtermen op de hoogte te zijn van dergelijke onuitgesproken omgangsregels. Zeker als een cursist recent gearriveerd is in Nederland, zal hij moeite hebben om onuitgesproken omgangsregels te kunnen ontwaarden. De subeindterm 2.1.1 [weet dat omgangsvormen, waarden en normen kunnen verschillen per cultuur, regio en sociale klasse; stelt zich op de hoogte van onuitgesproken omgangsregels (door observeren, advies vragen, vragen om bevestiging of correctie enz.) Gaat op een sociaal geaccepteerde manier om met overeenkomsten en verschillen. Informeert zich over omgangsvormen, normen en waarden van burgers met andere achtergronden dan de eigen] illustreert deze moeilijkheid.
Het informeren over gebruiken van deze aard is niet iets wat zomaar getoetst kan worden bij een inburgeringcursus. Het vereist een houding van een cursist die ontwikkeld moet worden in een later stadium wanneer het contact niet meer enkel door middel van een inburgeringcursus verloopt. Cursisten worden immers slechts sociaal redzaam gemaakt waarna er wordt verwacht dat ze een redelijke kennis verwerven van de Nederlandse samenleving.42 Deze subeindterm vraagt echter meer van cursisten dan zelfredzaamheid. Het zelfredzaam maken van cursisten is een vrijwel onmogelijke opgave: “Soms vraag ik me ook af, waarom ik het doe. Sommige vrouwen zullen het Nederlands nooit beheersen en sommige vrouwen zullen nooit onder het juk van hun man vandaan komen. Het leren zelfredzaam te maken is een taak die als docent vrijwel niet te doen is, al is het maar omdat we [docenten inburgeringcursus] ze slechts drie uur per week zien, als ze al komen opdagen…Wanneer is iemand zelfredzaam? Dat is moeilijk te zeggen. Ik denk dat sommige al prima zelfredzaam zijn, die hebben al verschillende trajecten gehad [blijf van mijn lijf-huis]. Dan doet de taal er ook niet meer toe, die redden zich wel […] Ja, als docent draag je wel een steentje bij. Ik denk wel dat wij een aantal vrouwen meer kunnen helpen door ze de taal te leren. Dat meer dan het KNS-gedeelte, maar het loopt ook veel door elkaar heen.”43 Deze uitspraak bevestigt enigszins de stelling dat het moeilijk is om bepaalde vastgelegde regels over te brengen op cursisten volgens de manier zoals het op papier staat. Verschillende groepen vrouwen kampen met diverse problemen, die niet opgelost kunnen worden door middel van het volgen van een inburgeringscursus. De docente in dit interview gaat daar creatief mee om en bedenkt een constructie waarmee ze de cursisten zoveel mogelijk kan helpen naar eigen inzicht.
42 43
Beschreven in een brief van Staatsecretaris van onderwijs en culturele zaken A. Nijs, 2003 Gesprek met A. Bloem, docente inburgeringscursus, november 2008
- 39 -
Hiervoor heeft ze een aantal eindtermen opzij geschoven omdat zij de cursisten niet in staat acht aan deze eindtermen te voldoen. Wel maakt ze de cursisten erop attent, zodat ze er wel kennis van hebben genomen, waardoor er wel degelijk bewustwording wordt gecreëerd. Deze bewustwording is voor cursisten belangrijk. Naast dat zij moeite doen Nederlandse gebruiken onder de knie te krijgen, klinkt de roep om bepaalde, allochtone, gebruiken ook over te dragen naar Nederland. Dit wordt als essentieel gezien voor het bevorderen van de sociale cohesie: “These immegrant entrepeneurs are affecting cities in numerous –and sometimes quite unexpected- ways as, for example … fostering the emergence of new spatial forms of social cohesion by opening trade links between faraway areas that were hitherto unconnected through so called transnational communities” (Kloosterman: 1999, 1). Dit gaat niet alleen om producten, maar juist door de invoer van immigranten ontstaan er ook nieuwe gebruiken die de Nederlandse maatschappij, zeker in de ogen van de cursisten, moet omarmen. Bij eindterm 2.2.3 [kent de belangrijkste Nederlandse feestdagen en hun religieuze of historische inhoud/ achtergrond; stelt zich op de hoogte van wat er bij de viering van deze feesten wordt verwacht op school, in de buurt, op het werk. Laat anderen vrij in de viering van de belangrijkste religieuze en politieke feestdagen (Kerst, Pasen, Ramadan, Suikerfeest, Sinterklaas, Koninginnedag, 4 en 5 mei etc.) en de achtergronden van de gebruiken die erbij horen] wordt de Ramadan tot een Nederlandse feestdag gerekend: “Omdat de Ramadan ook behandeld wordt als een soort Nederlands gebruik, heeft dit een positief effect. Cursisten zien dat er serieus wordt omgegaan met zaken die zij belangrijk vinden. Daardoor raken ze vanzelf meer geïnteresseerd in gebruiken van ons land […] Zoiets van , zie je wel, die Nederlanders luisteren wel, dan kunnen wij ook maar beter luisteren”44. Hier blijkt dat het belangrijk is om ook als autochtone bevolking te bekijken welke nieuwe gebruiken ons land rijker wordt en op welke manier daar invulling aan gegeven dient te worden. Dit debat is momenteel gaande in de Nederlandse samenleving. De directeur van de Nederlandse tak van de islamitisch-Turkse beweging Milli Görüs, verklaarde dat Nederland ‘een veel islamitischer land [is] dan mijn geboorteland, Turkije’ (Karacaer, 2000). Ten opzichte van deze uitspraak ontspon zich na de aanslagen op het World Trade Center in 2001 een “nationaal
minderhedendebat, waar het neerkwam op een krachtige
verdediging van de Europese beschaving en haar belangrijkste waarden – zoals de universele waarden van de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting en het beginsel van non-discriminatie – tegenover ‘de wereld van de islam’ waarin deze waarden niet tot bloei waren gekomen” (Prins: 2002, 4). Het is vanzelfsprekend dat niet alle cursisten tot de wereld van de Islam behoren, maar cursisten behoren wel tot de minderheid. 44
Gesprek met F. Winters, docent inburgeringscursus, november 2008
- 40 -
Het debat heeft de afgelopen jaren een nieuwe dimensie gekregen door de populariteit van de PVV, die weinig ruimte (willen) toekennen aan gebruiken zoals de Ramadan. Dit compliceert de inburgeringscurus, omdat men leert dat bepaalde aspecten, op papier, geaccepteerd worden, terwijl dit in de praktijk tegen kan vallen. Ook eindterm 2.4.1 [kent de Nederlandse gebruiken bij belangrijke familiegebeurtenissen van buren en bekenden (bruiloft, geboorte, slagen voor examen, e.d.) neemt op passende wijze contact op met buren en bekenden bij belangrijke familie gebeurtenissen (een kaartje sturen, feliciteren, klein presentje, e.d.)] handelt over verschillende gebruiken en kan mogelijkerwijs op diverse manieren conflicteren met de belevingswereld van cursisten. Toen een Iman in 2004 Mevr. Verdonk weigerde een hand te geven (NRC Handelsblad 22-11-2004) werd dat afgedaan als een verschil in alledaagse omgangsvormen. De meest basale omgangsvormen kunnen belangrijk zijn voor integratie en acceptatie in een samenleving (van Huis; 2005, 67). Het kan voorkomen dat, vooral bij de wat kleinere, intiemere gelegenheden, deze omgangsvormen verschillen, waardoor integratie op de langere termijn bemoeilijkt wordt. Nederlandse gebruiken verschillen juist bij deze intiemere festiviteiten van aard.
Hiertegenover moet wel gesteld worden dat de autochtone bevolking geen belang hecht aan het feit dat een cursist van deze gebruiken op de hoogte is, zo blijkt uit de enquête. Niemand van de ondervraagden vond de vragen rondom gebruiken nuttig voor cursisten om te weten.45 Dit zou er op kunnen duiden dat autochtonen ook openstaan voor gebruiken die cursisten hebben bij intieme feesten. Zij lijken deze gebruiken meer te respecteren. In dit geval kan ontplooiing van deze gebruiken een aanvulling zijn op de gebruiken die in Nederland vanzelfsprekend zijn. Een voorbeeld hiervan is de traktatie die vrijwel iedere inburgeringsles wordt meegenomen. In Nederland komt een traktatie eigenlijk alleen voor bij feestelijkheden. De groep cursisten (aanwezig tijdens observaties) namen echter iedere keer iets lekkers mee voor bij de koffie: “Ik weet niet, zoiets doen wij gewoon… Gewoon, is toch gezellig?!”46 Er was geen reden om niets mee te nemen, en er werd volop uitgedeeld aan iedereen die maar wilde.
Er zijn ook gebruiken die in Nederland naar alle waarschijnlijkheid een positief effect hebben op cursisten. In Nederland is het gebruikelijk naar de tandarts en dokter te gaan. Ook het belang van goede gezonde voeding probeert de overheid duidelijk te maken. Dit is ook nodig omdat ons voedsel veiliger is dan ooit, maar Nederlanders eten te veel en verkeerd.
45 46
Zie het hoofdstuk ‘kwantitatieve data’ voor een toelichting en tabellen Gesprek met Mevr. Kurnaz, oktober 2008
- 41 -
Hierdoor wordt aanzienlijk gezondheidsverlies geleden en leven we gemiddeld twee jaar korter (Kreijl 2004, 1). Subeindterm 4.1.1 [weet dat bewegen en gezonde voeding een belangrijke bijdrage leveren aan gezondheid; sport, beweegt en eet gezond om gezond te blijven] is zo’n subeindterm. Het is geen gebruik dat Nederlanders gezond eten, maar wel dat het gepropageerd wordt. Hier zijn voorbeelden van zoals de schijf van vijf en diverse logo’s die aangeven dat het voedsel aan bepaalde (gezonde) voorwaarden voldoen. In lesbrieven wordt ook de folder van de schijf van vijf uitgelegd.47 Deze benaderingswijze zal wellicht niet erg bijdragen aan de geschetste problematiek, omdat dergelijk foldermateriaal geënt is op de Nederlandse samenleving. De vraag of iemand naar de tandarts moet gaan ligt in eerste instantie niet bij de docent. Het zijn (misschien wel) luxediensten die niet altijd beschikbaar zijn in het land van herkomst, maar die wel kosten met zich meebrengen. Deze kosten kunnen niet altijd gedragen worden door cursisten, met als gevolg dat bepaalde praktijken (zoals de tandarts) naar de illegaliteit verdwijnen. Er zijn illegale tandartsen die speciaal in koffiehuizen voornamelijk allochtonen helpen bij hun tandproblemen48. Deze, redelijk onorthodoxe, methode is bedoeld voor mensen die ‘om welke reden dan ook’ niet naar een reguliere tandarts willen of kunnen gaan. Cursisten die mogelijk gebruik maken van de service van een dergelijke tandarts zullen dit niet gaan vertellen in een klaslokaal, en het is ook niet aan de docent dit te controleren.
De problematiek die hierachter zit, eigenlijk bij alle vormen van gezondheidszorg in Nederland is dat er geen apart pad is voor cursisten die de Nederlandse taal nog niet machtig zijn. Het zorgsysteem is ingewikkeld. De inburgingscursus kiest ervoor alle aspecten van de zorg te behandelen, wat tot vreemde taferelen kan leiden, zoals ongetrouwde mannen en vrouwen op leeftijd die verplicht zaken omtrent zwangerschappen moeten weten. Voor deze doelgroep is het leren ervan niet relevant genoeg om als basis van een Nederlands paspoort te dienen. Om dit leerproces al in gang te zetten tijdens de cursus is twijfelachtig volgens docenten van Nieuwland: “Het blijft lastig volwassen mannen te motiveren voor eindtermen die op hun weinig betrekking hebben. Je krijgt het idee dat deze tijd meer efficiënt kan worden benut door middel van bijvoorbeeld krantenartikelen rondom het thema te bespreken of op een andere manier meer maatschappelijk met het onderwerp bezig te zijn. Nu zijn er in onze groepen weinig mannen, maar de meeste vrouwen zijn de zestig gepasseerd en zitten ook niet te wachten op informatie rondom zwangerschap. Ze zijn al vaak een paar keer oma geweest.
47 48
Nieuwland re-integratie archief, lesbrieven behorende bij 4.1.1 Elsevier 29-11-2006 “Illegale tandarts helpt klanten in koffiehuis”
- 42 -
[…]Het is niet efficiënt, vandaar dat ik er weinig tot geen aandacht aan besteed49. Docenten zien in een aantal gevallen af van het doceren van deze voorgeschreven subeindtermen op basis van eigen inzicht. Dit is op meer plaatsen in de cursus zichtbaar. Er wordt voorzichtig een pleidooi gehouden voor meer autonomie van docenten: “Zwangerschapsbegeleiding voor mannen is iets dat moeilijk valt, zeker binnen de Marokkaanse gemeenschap. Mensen zijn op zich redelijk gesloten, maar mannen laten zich weinig vertellen over dit onderwerp. Er wordt op een andere manier mee omgegaan, waarvoor je als docent geloof ik gewoon respect moet hebben. Er zijn bepaalde cultuurverschillen waarvoor geen duidelijke richtlijn bestaat. Ik vraag me ook af of je deze moet willen oplossen”.50 In principe roept deze passage meerdere vragen op. Het geeft echter wel aan dat wanneer het om zwangerschapsbegeleiding gaat (en wellicht aanverwante vormen van zorg in Nederland), het niet altijd van evident belang is om de Nederlandse normen over te nemen, volgens cursisten en docenten van de inburgeringcursus. Aan de andere kant heeft de Nederlandse gezondheidszorg wellicht ook weinig oog voor de andere culturen die zich in ons land vestigen; Zowel bij de Nederlandse overheid als in het Nederlandse zorgveld bestaat de neiging problemen in de zorg voor allochtonen[…] te herleiden tot tekortkomingen bij allochtone zorggebruikers. (onvoldoende kennis van de Nederlandse taal, geen ziekte-inzicht, het misbruik willen maken van ziekte-uitkeringen). Eigenlijk komt een dergelijk standpunt neer op ‘adding insult to injury’. Als men de fout bij de allochtonen legt, wordt voorlichting van allochtone groepen gepropageerd als het instrument waarmee alle problemen worden opgelost. Echter, werkelijke kwaliteitsverbetering van de zorg voor allochtonen kan alleen dan plaatsvinden als een tweesporenbeleid wordt gehanteerd; het gaat hierbij om de toerusting van zowel de zorggebruikers als de zorgaanbieders (Rojer, 2000, 17).
Docenten verklaarden niet verantwoordelijk te willen zijn voor het controleren van bepaalde vormen van zorg, zoals het naar de tandarts gaan. Verschillende culturen denken verschillend over zorg. Cursisten kunnen zich goed aanpassen aan de Nederlandse normen en waarden, maar sommige persoonlijke aspecten, zoals hygiëne zijn al van kinds af aan bijgebracht en veranderen niet wanneer cursisten zich in Nederland vestigen. De vraag is ook of deze veranderd moeten worden, zoals een taaldocente al aangaf:
49 50
Interview L. Snip, docente KNS bij Nieuwland re-integratie, november 2008 Interview I. Tips, docente KNS bij Nieuwland re-integratie, november 2008
- 43 -
“Zorg is persoonlijk. Stel voor dat ik naar Turkije ga verhuizen, dan blijf ik me net zo douchen als in Nederland. Als ik een kind krijg, ga ik naar een Nederlandse arts en luister ik naar adviezen van hem.”51
In sommige gevallen is de denkwijze in bepaalde Turkse en Marokkaanse families zo dat ze graag willen dat een vrouw bloedt om te bevestigen dat ze puur of rein is. Door diverse omstandigheden is dit niet altijd het geval. Nederlandse artsen bieden een zetpil met een rode kleurstof die niet te onderscheiden is van bloed.52 Of dit een goede ontwikkeling is of niet, is in deze discussie niet geheel relevant. Het vertrouwen van deze groep mensen zal er niet erop vooruit gaan, en daardoor zullen cursisten meer wantrouwend tegenover de Nederlandse gezondheidszorg aankijken. Ook het feit dat besnijdenissen bij de religieuze overtuiging horen en in het land van herkomst groots gevierd worden, kan leiden tot botsingen. Er is in Nederland geen registratieplicht om een besnijdeniscentrum op te zetten. Hierdoor zijn er veel illegale centra, gericht op de Islamitische gemeenschap, die niet veilig zijn. “Van de 20.000 kinderen die jaarlijks besnijden zouden moeten worden komen er slechts 1.000 in de besnijdeniskliniek, en bij deze kinderen moeten we vaak de besnijdenis opnieuw uitvoeren”53. Over de gezondheidszorg in België is het boek “Ali en Fatima bij de dokter” verschenen waarin de noodklok wordt geluid. ”De Belgische gezondheidszorg sluit niet aan bij de verwachtingspatronen van de Turkse en Marokkaanse inwoners, en deze groep blijkt te stug en te vastgeroest in traditionele gewoonten dat ze de weg naar de verschillende gezondheidsinstellingen slechts mondjesmaat en met tegenzin bewandelen” (de Muynck en Peeters, 1997, 145-163). Het Belgische beleid is geen duplicaat van het Nederlandse maar het geeft aan dat integratie en zorg elkaar dwars kunnen zitten.
Een docent is geen arts, maar wordt wel geacht elementaire informatie over te brengen op cursisten. Informatie die wellicht beter door een dokter overgebracht kan worden, ondanks dat het speculeren blijft van wie cursisten wat aannemen. Door een dokter bijvoorbeeld uit te nodigen tijdens een les kan er op een informele manier worden gepraat over taboes. Een docent inburgering zou cursisten op het hart kunnen drukken de voorgeschreven informatie ter harte te nemen. Gebruiken in het onderwijs staan relatief het dichtste bij de cursist.
51
Interview met I. Tips, taaldocente bij Nieuwland re-integratie, november 2008 Valse maagden, Volkskrant 31 augustus 2002 53 NL next magazine, 13 oktober 2008 52
- 44 -
De lessen worden immers op een school gegeven en verschillen groepen cursisten hebben les op dezelfde locatie als waar hun kinderen naar schoolgaan.54 Bij subeindterm 8.1.2 [weet dat er in Nederland vrijheid van onderwijs bestaat kan aangeven waarom er verzuiling is in het onderwijs] is de handeling wat vreemd geformuleerd. De vrijheid van onderwijs staat hoog in het vaandel in Nederland, maar om dit te koppelen aan verzuiling van onderwijs is redelijk vergezocht. Wellicht wordt hier op het een gebruik uit het verleden gedoeld. Cursisten kunnen zich beter bezig houden met een goede aanvulling op het onderwijs voor hun kinderen in plaats van zich te verdiepen in de vraag hoe het komt dat de vrijheid van onderwijs een feit is, zeker in de context van dit hoofdstuk. In deze subeindterm wordt de verantwoordelijkheid van het gedrag van kinderen duidelijk bij de cursist neergelegd in drie subeindtermen, [8.2.1 weet dat de ouders juridisch aansprakelijk zijn voor (wan)gedrag van hun kinderen tot 15 jaar; ziet toe op gedrag van eigen kinderen, 8.2.2 weet dat scholen betrokkenheid van de ouders verwachten overlegt met de leerkracht over de vorderingen van het kind. Reageert daar waar ouderbetrokkenheid wordt verwacht (correspondentie, vrijwilliger zijn) en 8.2.3 weet dat er mogelijkheden zijn voor opvoedingsondersteuning; onderkent noodzaak tot hulp. Benadert instanties]. Hier blijkt in enkele gevallen dat de Nederlandse maatschappij tekort schiet door een situatie te creëren waarin allochtone ouders nauwelijks kunnen meepraten over waarden en normen, de opvoedingsideeën van de school en de mate waarin leerkrachten aandacht besteden aan het geloof (Smit ea; 2005, 12). Het is zonde als cursisten (al dan niet door de inburgeringcursus) mondige burgers zijn geworden die zich actief opstellen naar een school toe en vervolgens zelf niet gehoord worden. Zij ervaren het als een gemis dat leerkrachten hen met name niet goed informeren over doelen en werkwijzen van de school en hoe opvoedingsideeën van de school en de ouders op elkaar afgestemd kunnen worden. (Smit ea. 2005; 13). Bij Nieuwland re-integratie is ook om deze reden de groep cursisten gekoppeld aan de basisschool: “Mijn zoontje zit hier. Daar, daar speelt hij nu […] Ik vind het belangrijk dat ik met hem blijf praten. Straks, hij goed Nederlands en ik niet. Hoe moet dat dan?”55 Ouders blijven op deze manier meer betrokken bij de kinderen en kunnen op deze manier hun kinderen beter volgen in het proces van ouder worden.
54
Het gaat hier om alle groepen die ik heb bijgewoond in oktober en november 2008. Ik kan niet met zekerheid zeggen om hoeveel groepen het exact gaat 55 Gesprek met A. Abdelahad tijdens een les, medio 2007
- 45 -
6.4 Normen en waarden binnen de inburgeringscursus Discussies over normen en waarden worden niet alleen tijdens een inburgeringscursus gevoerd, ook in de politiek, op Nederlandse basis- en middelbare scholen, zelfs op hogescholen en universiteiten wordt hier aandacht aan besteed. De groep (sub)eindtermen die met waarden en normen te maken hebben, leiden over het algemeen tot de meeste discussie tijdens de inburgeringscursus. Het opdringen van bepaalde normen wordt als betuttelend gezien. Toch wordt er in sommige gevallen van een cursist verwacht bepaalde opvattingen over te nemen of juist te negeren. Dat blijkt vaak moeilijk. Cursisten zijn conform eindterm 1.3.1 en 1.3.2. [kent de wettelijke rechten en procedures in geval van discriminatie; bespreekt een vermoeden van discriminatie met de werkgever. Doet een beroep op wettelijke rechten bij discriminatie] en [kent strategieën om zijn weerbaarheid tegen vormen van (verborgen) discriminatie te vergroten; gebruikt strategieën om discriminatie te doorbreken] min of meer verplicht discriminatie uit te spreken en zich er tegen te bewapenen.
Uit het rapport
“Gediscrimineerd op de werkvloer en dan…?” blijkt dat de werkelijke discriminatie velen malen groter is dan de klachten die de LBR (landelijk bureau ter bestrijding van rassendiscriminatie) binnenkrijgt (Bochhah, 2006, 20 en 31). Het probleem is volgens Bochhah te wijten aan de onbekendheid van klachtorganen en het weinige vertrouwen dat mensen hebben in de behandeling en oplossing van een dergelijke klacht (Bochhah, 2006, 20). Klachten van werkgevers zijn volgens Bochhah nog dagelijks aan de orde. “Als je nog een keer het woord discriminatie in de mond neemt, dan volgen er maatregelen!” De leidinggevende neemt het de klager kwalijk dat hij een klacht bij een ADB (Anti Discriminatie Bureau) heeft ingediend. Hij zou gek zijn en zich aanstellen, aldus de leidinggevende56. De geïnterviewde was uitgevallen en in de ziektewet terecht gekomen naar aanleiding van allerlei voorvallen op de werkvloer. Er wordt gedreigd met ontslag als hij niet weer snel aan het werk gaat en niet ophoudt met klagen” (Bochhah, 2006, 24). Voorbeelden als deze maken punt 1.3.1 vrijwel praktisch onmogelijk uitvoerbaar. Het gaat hier weliswaar om voorbeelden van vrij extreme klachten, maar het toetsen en enigszins verplicht stellen van het bespreken van vermoedens van discriminatie met de werkgever zou vaker kunnen leiden tot de hierboven genoemde voorbeelden. De vraag of er een reëel beeld wordt neergezet tijdens de inburgeringcursus op het gebied van werk en inkomen is moeilijk te bepalen. Momenteel (2009) verkeert de Westerse wereld in een recessie waarin binnen een tijdsbestek van zes maanden veel is gebeurd op het gebied van werk en inkomen.
56
Zie ook de nieuwe postercampagne van discriminatie.nl die momenteel (juli 2009) in het straatbeeld zichtbaar is
- 46 -
Een docent doet zichzelf tekort door deze ontwikkelingen te negeren tijdens de lessen, ondanks dat dit niet voorgeschreven is. Er zijn verschillende subeindtermen geschreven in de geest van de Nederlandse wetgeving, maar deze wetgeving komt niet altijd overeen met het praktische beeld dat cursisten hebben van de Nederlandse samenleving. Als bijvoorbeeld57 een vrouw tijdens een les KNS roept dat Nederlanders zelf homo’s niet als hun gelijken behandelen is het moeilijk dat argument te weerleggen. Iedere Nederlander reageert namelijk anders op situaties. Homoseksuelen in Nederland voelen zich lang niet altijd veilig op straat en hebben te maken met meer verbaal geweld58, ondanks dat cursisten wel verteld wordt dat wij (Nederlanders) tolerant zijn. Generale uitspraken als ‘Nederlanders zijn tolerant’ hebben niet betrekking op de voltallige Nederlandse bevolking. Er wordt gesproken over een gevoel. Op het moment dat cursisten, die de Nederlandse taal nog voor een gedeelte moeten leren, worden geconfronteerd met eindtermen, of oefeningen gebaseerd op die eindtermen, zal dat niet snel stroken met hun eigen belevingswereld.
Sociologe Verberk onderzocht in 1999 verborgen discriminatie en kwam tot de conclusie dat Nederlanders minder tolerant zijn ten opzichte van allochtonen. Voornamelijk autochtonen uit lagere bevolkingsgroepen vinden dat migranten zich niet fatsoenlijk gedragen, er niet netjes uitzien en eigenlijk alleen maar problemen veroorzaken. Onder mensen van hogere bevolkingsgroepen heeft Verberk meer verborgen intolerantie ontdekt. Middel- en hoogopgeleiden vinden diep van binnen59 dat migranten helemaal niet bijdragen aan een ‘kleurrijk’ Nederland, maar weten dit beter te verbergen. Als oorzaak geeft Verberk aan dat middel en hoogopgeleiden relatief minder vaak in contact komen met migranten. Dit onderzoek geeft aan dat migranten soms te maken krijgen met situaties die niet aan te leren zijn. Iedere omgangsvorm, zeker waar verborgen intolerantie bij komt kijken, is niet vooraf in te schatten. De moeilijkheid met subeindterm 2.1.4 [weet wat de gebruikelijke gedragsregels zijn in de meest voorkomende situaties (in winkels en wachtkamers, bij loketten, deelnemen aan feestje in de buurt) trekt een nummertje, pakt een karretje, staat in de rij, wacht op zijn beurt. Brengt een kleine attentie mee als dat verwacht wordt of passend is] is verschillend interpreteerbaar door Nederlanders, die daarmee verschillende signalen naar cursisten kunnen afgeven. 57
Voorbeelden komen uit lessituaties bij Nieuwland re-integratie. Lessen werden ook door mijzelf verzorgd, maar de voorbeelden komen uit lesobservaties. 58 Enquête van het Eén Vandaag Opiniepanel onder 1888 homo- en biseksuelen, in samenwerking met het COC, augustus 2007 59 Op basis van onderzoek onder een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking wordt in de studie van Verberk aangetoond dat autochtonen vaker verborgen dan openlijke negatieve vooroordelen hebben over allochtonen. Het blijkt dat 48 procent van de ondervraagden verborgen vooroordelen heeft. Dit is aanzienlijk meer dan de 35 procent die instemt met de openlijk negatieve vooroordelen
- 47 -
Hochschild’s ‘Feeling rules’, die aangeven wat je mag voelen in verschillende situaties, geven aan dat deze ‘rules’ zijn ingebed in de sociale constructie van een samenleving. Wat iemand mag voelen bijvoorbeeld bij de taakverdeling tussen man en vrouw is in de Nederlandse cultuur (wettelijke gelijkwaardigheid) over het algemeen genomen anders dan de landen waar de cursisten vandaan komen.
Een Marokkaanse vrouw zal bijvoorbeeld de huishoudelijke taken anders percipiëren dan een Nederlandse vrouw, omdat de Marokkaanse cultuur anders is dan de Nederlandse. Volgens Hochschild leidt dit tot een ‘economy of gratitude’, waarin cadeaus ter compensatie kunnen dienen en al snel verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden. Deze subeindterm waarin van een cursist verlangd wordt dat, wanneer het verwacht of passend is, hij of zij een attentie meeneemt, lijkt Hochschild’s theorie te bevestigen. Cursisten zullen meer moeite hebben met het inschatten van het verwachtingspatroon van de Nederlander of moeilijker kunnen inschatten wanneer iets passend is, dus zal er sneller een misvatting ontstaan, waardoor cursisten wellicht sneller het gevoel krijgen iets fout gedaan te hebben, wat niet helpt als ze juist willen inburgeren. Dit is niet bevorderlijk voor het inburgeringproces en de motivatie om te integreren. Hiermee dient rekening te worden gehouden tijdens de inburgeringcursus en dit moet vooral bespreekbaar gemaakt worden, zodat een hoop verwarring voorkomen kan worden. Zeker met Hochschild’s Feeling rules in het achterhoofd is het een taak van de docent een algemeen beeld van Nederlandse gebruiken te schetsen. Dit algemene beeld hoeft niet verplicht aan de hand van de eindtermen KNS geformuleerd te worden, maar naar aanleiding van praktische voorbeelden van de cursisten zelf. Naast dat op deze wijze het taalaspect wordt bevorderd, kunnen cursisten vanuit eigen perspectief kwesties bespreekbaar maken. Deze kwesties zijn meer regiogebonden, waardoor er voor de cursisten een hoger rendement behaald wordt. Bovendien wordt het op die manier geen dialoog tussen een cursist en de docent inburgering, maar kunnen medecursisten elkaar aanvullen en meedenken in de discussie over gebruiken. Cursisten leren van elkaar in welke positie zij zich bevinden. Dat cursisten moeite hebben met zich te positioneren ten opzichte van de autochtonen is niet zo vreemd. De Nederlandse (vrije) samenleving is op sommige punten zo divers en bevat zoveel subculturen dat maar de vraag is aan welke normen cursisten zich aan willen, moeten of kunnen aanpassen. In subeindterm 2.2.1 [weet dat de verhouding tussen man en vrouw, ook in huiselijke kring, gelijkwaardig is; behandelt vrouwen als gelijkwaardig en conform de gangbare normen in Nederland] wordt het wel gevraagd van cursisten. De formulering; Conform de gangbare normen in Nederland, kan voor een cursist verwarring opwekken. - 48 -
Ik zal dit toelichten aan de hand van auteur Ariel Levy. Auteurs als Levy spreken over de seksualisatie of pornoficatie van de Westerse cultuur, waarin muziekzender MTV symbool staat voor de manier waarop jongeren zich moeten kleden en zich moeten gedragen. Deze cultuur is grootgemaakt door sterren als Paris Hilton. In haar boek ‘Female Chauvinist Pigs: Women and the Rise of Raunch Culture’, beschrijft Levy dat deze ontwikkeling verwarring zaait bij zowel ouders als jongeren zelf. Over de kwestie of deze nieuwe cultuurtrend waarin jongeren zich seksueel laten gaan een nieuwe vorm van feminisme is (“Ik ben de baas over mijn lichaam, dus als ik ermee te koop loop, draag ik bij aan een nieuw soort seksuele revolutie”) en of dat het een vorm van uitbuiting is zijn de meningen verdeeld. Onzekere meisjes, die door druk van buitenaf en van vrienden en vriendinnen niet meer weten hoe ze zich in de maatschappij horen te gedragen, zijn er wel meer vatbaar voor. Levy gaat de strijd aan met dit, in haar ogen, onterechte beeld over vrouwen. Ze zijn volgens Levy niet bevrijd maar misleid in hun hunkering naar aandacht. Omdat deze verwarring in Westerse maatschappijen tot diversiteit leidt, zullen cursisten, die over het algemeen niet uit een Westerse maatschappij komen, daar wellicht meer moeite mee hebben. Zeker als de subeindterm conform de gangbare norm is, zal het niet duidelijk zijn, aangezien de Westerse maatschappijen daarover ook verdeeld zijn. De bovenstaande subeindterm vormt samen met subeindterm 2.2.2 [weet dat (ongehuwd) samenwonen, ook van mensen van gelijke sekse, geaccepteerd is in Nederland; valt mensen met andere samenlevingsvormen dan het huwelijk niet lastig] populaire gespreksstof. Beide subeindtermen zijn beladen onderwerpen waar in diverse methoden KNS ook uitvoerig over wordt uitgeweid (van Huis, 2005, 4). De keuze om deze subeindtermen op deze manier te plaatsen kan leiden tot verwarring, maar interpretatie van deze normen door cursisten stuit op tegenstellingen van grotere aard. Het gaat hier naast cultuurverschillen ook om verschillen van religieuze aard, die vaak niet opgelost kunnen worden door middel van een cursus. Het is echter wel goed dat er aandacht aan besteed wordt zodat het voor cursisten duidelijk is welke standpunten er worden ingenomen en wat cursisten kunnen verwachten. Ook de verschillende methoden geven aan dat het ‘gewoon zo is’ (denkend aan Holland, 2004, 149). Het feit dat in de Nederlandse samenleving kerk en staat gescheiden zijn, helpt bij deze, meer liberale, manier van denken. Een veroordeling van deze twee subeindtermen is dus niet aan de orde.
De autochtone bevolking is erg tolerant richting homo’s. Uit de enquête blijkt slechts 2,7% van de ondervraagden er moeite mee te hebben om in het openbaar strelende en zoenende mannen gade te slaan. Maar hier is het de vraag in hoeverre er sociaal wenselijke antwoorden gegeven zijn. - 49 -
U zit met een collega op een terras een drankje te drinken en u stoort zich aan het feit dat een tafeltje verderop twee mannen elkaar strelen en kussen. Wat doet u?
Frequentie A: doen alsof het niet erg is B: luidruchtig zeggen wat u ervan vindt Totaal:
Percentage 73
97.3
2
2.7
75
100.0
Dit liberale beeld kan positief inwerken op de cursisten, indien zij zich meer dociel opstellen, niet zozeer ten aanzien van de docenten, maar ten aanzien van de Nederlandse samenleving en de inwoners.
Ook op het gebied van sport zijn er verschillende normen en waarden te ontwaren: “Sport zou mensen, letterlijk en figuurlijk, met elkaar laten 'interageren' waardoor ze dichter bij elkaar gebracht worden, met elkaar samenwerken, vertrouwen in elkaar stellen. De actieve deelname aan sport zou aldus inburgerend, socialiserend, integrerend, emanciperend, zingevend, kortom democratiserend werken” (Scheerder ea, 2004, 417). Het is in Nederland geen norm om te sporten, het neemt echter wel een prominente plaats in. Fitnessverenigingen groeien enorm en ook andere takken van sporten krijgen meer leden, mede omdat het de terugval van de kerk in Nederland na de ontzuiling gedeelte zou opvangen in zogenaamde lichte gemeenschappen (Duyvendak, 2004). Hier komen twee problematische situaties samen: het sportgedrag is zoals eerder aangegeven bij allochtonen onder de maat, maar het moskeebezoek onder allochtonen is groot. Allochtonen, waaronder cursisten vallen, manifesteren zich dus nauwelijks in sportgroepen.
Scheerder heeft het over “…het overstijgen van sociale grenzen waardoor men in contact treedt met mensen buiten het eigen netwerk” (Scheerder ea, 2004, 420), maar dit wil niet zeggen dat het netwerk waarin een cursist terechtkomt ook zo open staat voor het geven van informatie. Dat de actieve sportdeelname in de afgelopen decennia duidelijk aan populariteit gewonnen heeft, impliceert evenwel niet dat er geen sprake meer zou zijn van een sociale differentiatie betreffende de mate van sportbeoefening. Er blijft een sterke samenhang te bestaan tussen het sportgedrag en sociale achtergrondkenmerken als geslacht, leeftijd en socio-economische status (Scheerder ea, 2004, 441). Aangezien een cursist vaak andere sociale achtergrondkenmerken heeft, kan dit voor problemen zorgen.
- 50 -
Ondanks deze moeilijkheden is het zaak als docent het sporten onder cursisten te promoten, niet in de laatste plaats omdat het socialiserend werkt. Naast dat sport socialiserend kan werken, geldt dat ook voor tijd doorbrengen in de tuin. Onderzoek leert ons het belang van collectieve tuinen, voor sociale redenen (Berg, A.E. van den ea.). Deze trend is in Nederland onderzocht (120 respondenten) en het blijkt een positieve invloed te hebben op de sociale cohesie wanneer mensen een gezamenlijke tuin hebben. Mensen kunnen op deze manier elkaar verantwoordelijk houden voor het eventueel opknappen van een deel van de gezamenlijke tuin. Wellicht zou het raadzaam zijn wat meer aandacht te besteden aan de (sociale) functies van gezamenlijke tuinen. Punt 3.4.2 [weet dat Nederlanders belang hechten aan een schone omgeving en milieu; houdt tuin en omgeving schoon. Houdt zich aan gangbare milieuregels] en punt 3.4.3 [weet dat in Nederland belang gehecht wordt aan het uiterlijk van huis en tuin; draagt zorg voor een ordelijk aanzicht van de woning. Bergt afval op op daarvoor bestemde plaatsen] onderstreept dit belang. Bovenstaande theorieën over de sociologische waarde van een gezamenlijke tuin zijn wel ideaaltypisch. Tijdens de lesobservaties waren ook andere geluiden te horen. “Nederlanders zijn vies, want in hun tuin groeit alleen maar onkruid”, vertelde een cursiste tijdens een les of “Als Nederlanders zo schoon zijn, waarom is alles in hun tuin zo vies dan?”. Dit zijn slechts voorbeelden van uitspraken. De discussie wijst erop dat de subeindtermen wellicht te specifiek zijn geformuleerd. Cursisten hebben over het algemeen genomen waarschijnlijk niet het idee dat er in Nederland specifiek aandacht wordt geschonken aan een schone omgeving en schone tuinen. Het is geen culturele trend van het Nederlandse volk dat ‘wij’ daar belang aan hechten, alhoewel het wel zo gebracht wordt.
Waarden en normen omtrent geschiedenis blijken door de overheid als belangrijk te worden gekwalificeerd. Na de vier en vijf mei gebeurtenissen60 van 2008 heeft staatssecretaris Bussemaker (volksgezondheid, welzijn en sport) voorgesteld allochtonen meer te betrekken bij de herdenkingen. Uit onderzoek van het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) is gebleken dat de rol ‘bijzonder klein’ is..” Wat we weten is dat er negentien Franse soldaten uit Marokko in het Zeeuwse Kapelle begraven liggen die bij oorlogshandelingen in 1940 zijn omgekomen. Twaalf van hen zijn omgekomen bij gevechten, zeven zijn omgekomen in Frankrijk en aangespoeld in Nederland.”61Aan de hand hiervan rijst de vraag in hoeverre er begrip gevraagd kan worden voor herdenkingen die voor een derde van de Nederlanders zelf als niet belangrijk beschouwd worden (Binnema; 2008, 6). 60
Om verwarring te voorkomen; er hebben zich tijdens deze gebeurtenissen geen incidenten voorgedaan. Bussemaker heeft haar plannen op dat moment ontvouwd 61 Interview met NIOD-onderzoeker David Barnouw, gepubliceerd in het NRC op 5 mei 2008
- 51 -
Ook is het moeilijk eigen historische banden met Nederland toe te lichten in het kader van gevoelige relaties en gebeurtenissen als een echte gezamenlijke historie ontbreekt. Aan de andere kant is het wellicht wel zinvol om deze subeindtermen te doceren om een bewustwording te creëren bij cursisten. Termen als ‘begrip’ en ‘respect’ zijn wellicht de juiste begrippen inzake deze subeindterm, alleen de vraag blijft in hoeverre bewustwording van (zelfs niet altijd voor autochtonen) gevoelige zaken worden opgepakt door cursisten. Het is als docent niet mogelijk cursisten te ‘dwingen’ respect te hebben: “Het blijft lastig. Probeer maar eens aan iemand uit Afghanistan die net alles heeft achtergelaten, dat we hier iets herinneren van 60 jaar geleden. […] Het is ook niet dat zo dat ze geen respect willen tonen, vaak kunnen ze het niet. Hun eigen verwondingen zijn daarvoor te vers”.62 Het idee om de geschiedenis te vertellen is logisch, maar de interpretatie ervan lijkt toch af te hangen van het individuele verleden van de cursist.
Als het gaat over vrijheid van meningsuiting en de positie van de cursus in dat het debat rondom deze vrijheid, blijkt het erg moeilijk te definiëren wat nu wel en wat nu niet opgedragen mag worden. In de officiële eindtermen staat hierover het volgende: [5.4.1 weet dat man en vrouw voor de wet gelijk zijn; behandelt vrouwen gelijkwaardig conform de gangbare normen in Nederland], 5.4.2 [weet dat verwacht wordt dat meisjes en vrouwen een zelfstandig bestaan opbouwen; erkent zelfbeschikkingsrecht van vrouwen. Laat vrouwen vrij om te investeren in eigen studie- en of arbeidsloopbaan. Zit de studie- en of arbeidsloopbaan van kinderen en/of partner niet in de weg], 5.4.3 [weet dat openlijke homoseksualiteit niet verboden is; valt personen die openlijk uitkomen voor hun homoseksualiteit niet lastig] en 5.4.4 [weet dat bepaald kleedgedrag van sommige mannen/vrouwen niet mag worden opgevat als onkuis of uitnodigend; valt personen die volgens de eigen opvatting ongepast zijn gekleed niet lastig]. In de media, politiek maar ook op straat wordt homoseksualiteit en het vaak moeilijk daarmee gepaard gaande moslimgeloof vaak onder de aandacht gebracht. Wellicht zou er een hele scriptie aan deze eindterm alleen besteed kunnen worden. In deze scriptie zal slechts de correlatie en haalbaarheid met betrekking tot de toets worden uiteengezet.
In het onderzoek ‘Verschillen verkend’ van de Vries (1998) was de voornaamste conclusie dat zowel jongeren als ouderen niet negatief ten opzichte van homoseksualiteit stonden, maar dat de voorlichting aan leerlingen wel verbeterd kan worden. Er was hier dus sprake van een verschil in cultuur, wellicht religieus getint, in plaats van dat mensen fundamenteel anders denken over bepaalde groeperingen. 62
Interview L. Snip, docente KNS bij Nieuwland re-integratie, november 2008
- 52 -
Een cultuuromslag is niet iets wat eenvoudig te bewerkstelligen is. In het merendeel van de landen waar de cursisten vandaan komen is homoseksualiteit onbespreekbaar en hebben vrouwen minder rechten dan in Nederland. Voor veel cursisten is het dan ook wennen dat ze ineens in een positie komen waarin ze op natuurlijke gronden dezelfde rechten hebben. Dit geldt voor vrouwen en homoseksuelen. Veel vrouwen reageren er anders op; de een voegt de daad bij het woord en distantieert zich van haar man (met als gevolg een opname in het blijf van mijn lijf huis), de ander is te oud en kan deze nieuwe vrijheden en radicale veranderingen niet aan, en dat wil ze ook niet. “Ik heb het goed zo, ik hoef niet alles te willen,” verklaarde een cursiste, op de vraag waarom ze van haar man niet mocht weten dat ze les kreeg van een andere man. “Het leven in Nederland is goed … goed zo”.
Een cultuuromslag bewerkstelligen heeft tijd nodig, minimaal 20 jaar en in veel gevallen veel meer (Schuyt; 2006). Pas als de situatie echt noodleidend wordt, realiseren mensen dat verandering nodig is (Schuyt; 2006). Voorlopig is het liberale karakter van Nederland geen situatie die als noodleidend omschreven kan worden, dus zal deze cultuuromslag nog even op zich laten wachten. Er is echter een tendens dat ruime denkbeelden steeds meer bespreekbaar worden. Doordat meer mensen steeds meer afhankelijk van elkaar worden komen meer mensen steeds meer met elkaar in aanraking, waardoor er steeds meer interacties plaatsvinden tussen mensen. Voor extreme culturele denkbeelden zal daardoor minder draagvlak komen, maar dit heeft dus tijd nodig.63 Het valt dan ook te bediscussiëren of een eindterm als deze opgenomen dient te worden in het KNSbestand. Het is nuttig om het bespreekbaar te maken, juist omdat dit een dialoog op gang brengt, maar door het als een vereiste te stellen, kunnen sociaal wenselijke antwoorden ontstaan. Daarbij komt dat een docent niet in staat is, en ook niet de verantwoordelijkheid hoeft te nemen, deze subeindtermen in de praktijk te controleren: “Vrouwen wijzen op hun rechten is erg goed, maar kan ook erg gevaarlijk zijn. Deze vrouwen64 weten wel wat hun rechten zijn, ze spelen het slim; liegen omdat ze bang zijn, maar durven niet uit te leggen wat ze hier leren, althans voor een paar dan … Dit is ook niet mijn taak, ik volg een methode. Op de vraag over hoe het dan opgelost zou moeten worden; De vrouwen praten onderling met elkaar. Zij (wijzend op een vrouw) heeft in een blijf van mijn lijf huis gezeten, zij kan de rechten van vrouwen veel beter overbrengen dan ik, omdat zij er actief mee te maken heeft gehad. Die vrouwen vinden dat ik gemakkelijk praten heb, omdat ik niet snel in een dergelijke positie zal raken.
63
Deze ‘theorie’ is een positief gestelde. Individualisme kan ook een voedingsbodem zijn om in ‘hokjes’ bepaalde denkbeelden op te dringen. Er wordt hier gekeken naar de lange termijn 64 Groep West 3, met het Meerhuizenplein als leslocatie
- 53 -
… Er staat voor hun alles op het spel. Een verkeerde kick en ze mogen hier geen les meer krijgen, zeker als ze uitvinden dat jij hier ook lesgeeft. Dat staat los van of een les verplicht is.65 Geconcludeerd mag worden er delicaat met deze eindtermen omgegaan dient te gaan. Ruime denkbeelden conflicteren met traditionele (opvoedings)waarden en in sommige gevallen met een religie die bij verschillende cursisten dieper geworteld zit dan de liberale, ontzuilde maatschappij die in Nederland bestaat. Volledig aanpassen kan niet, volledig de eigen tradities hooghouden kan ook niet. “Wat moet ik? De Islam is voor zoveel van deze vrouwen heilig. Ik heb er ook nog zelf geen verstand van. Wat moet ik dan zeggen als ze verplicht bepaalde denkbeelden erop na moeten houden? Dan voel me echt een beetje vreemd. Alsof ze zich iets van mij aan zouden trekken”.66 Docenten willen niet exacte gedragscodes aanleren aan cursisten, terwijl dit volgens de bepalingen in de eindtermen wel de bedoeling is. De vraag over wat cursisten nu zelf echt leren en willen leren komt hiermee enigszins in het gedrang, omdat cursisten uiteindelijk zelf verantwoordelijk worden gehouden voor de acties die ze uitvoeren. De kwestie hoe regels dienen geïnterpreteerd te worden verschilt niet zo veel van het interpreteren van normen. Een term als vrijheid van meningsuiting en het contrast dat een scheiding van kerk en staat soms met zich meebrengt is gemakkelijker op papier uit te leggen dan in werkelijkheid toe te passen. De fundamentele verschillen tussen de nieuwe situatie en de tijd van de verzuilde samenleving worden over het hoofd gezien.
Een ander punt uit de cursus is geschilbeslechting. Peters deed onderzoek naar geschilbeslechting tussen allochtonen en autochtonen en zijn eerste aanbeveling was dat er moest worden onderzocht hoeveel allochtonen een taalbarrière hadden. Op basis van onderhavige studie kan verwacht worden dat dit van invloed is op het aantal en de soort problemen die iemand kan krijgen, maar ook op de keuze voor een bepaalde oplossingsstrategie (Peters; 2006, 50 en 51). Verder constateert Peters dat in het onderzoek naar rechtshulp nog weinig bekend is over de rol die sociale hulpbronnen (bijvoorbeeld sociale netwerken) en sociale restricties (bijvoorbeeld gebrek aan sociale vaardigheden) spelen (Klijn in Peters; 2006, 51). Een derde punt dat opgenomen zou moeten worden in de vragenlijst is de religieuze achtergrond van respondenten. Zoals reeds vermeld, verwachten we dat culturele of religieuze normen en waarden invloed hebben op de soort problemen die ontstaan. Ten vierde wil Peters benadrukken dat het van belang kan zijn om in toekomstig onderzoek naar geschilbeslechting onder allochtonen onderscheid te maken tussen de eerste en de tweede generatie allochtonen.
65 66
Gesprek met A. Bloem, april 2007 in de pauze van een lesdag op locatie. Gesprek met L. van Nimwegen, taaldocente, november 2008
- 54 -
Verwacht kan worden dat naarmate groepen langer in de Nederlandse samenleving verblijven, hun verschillen met de autochtone bevolkingsgroep kleiner worden (Peters; 2006, 51). De eindterm die hierover gaat is 6.4.1 [weet hoe hij kan protesteren tegen slechte behandeling door overheid; dient, met hulp van juiste instantie, een klacht in. Overziet de consequenties van indiening van een klacht] en 6.4.2 [weet dat Nederland een verbod kent op discriminatie om redenen van geloof, sekse, etniciteit, seksuele geaardheid; dient, met hulp van juiste instantie, een klacht in. Overziet de consequenties van indiening van een klacht. Voorkomt een klacht tegen zichzelf door correct gedrag]. Ondanks dat cursisten vaak kwetsbaar zijn (bijvoorbeeld door een taalbarrière of een onwennige nieuwe situaties) is de klachtenstroom van deze groep onduidelijk (Peters; 2006, 5 en 6). Dit onderzoek geeft aan dat ondanks een nobel streven naar klachtenoplossing de bekende struikelblokken (taal, religieuze achtergrond, klein netwerk en een nieuwe omgeving) een serieuze rol spelen waardoor cursisten relatief weinig klachten indienen (Peters; 2006; 11 ev.). Het is goed om tijdens een inburgeringcursus cursisten te wijzen op het feit dat er klachten ingediend kunnen worden.
Tegenwoordig bestaan er minder bronnen voor solidariteit, terwijl de Islam, vanwege zijn weigering de scheiding van kerk en staat te aanvaarden, niet kan worden vergeleken met het gemoderniseerde christendom67 (Prins; 2002, 9). Of deze constatering in 2009 nog opgaat valt te betwijfelen, maar zeker is dat het aantal Moslims dat actief de Islam bezigt, stijgt. 68 In subeindterm 7.1.1 [weet wat ‘vrijheid van meningsuiting’ inhoudt; respecteert personen met een andere mening dan de eigen mening. Geeft eigen mening, maar slaat niet door (weet welke grenzen er zijn). Geeft anderen aan dat ze “de grens” bereiken (maar doet dit rustig.)] gaat het over het geschetste beeld van Prins. Theo van Gogh, bekend enfant terrible van de Nederlandse media, schreef over moslims als ‘geitenneukers’ en imams als ‘pygmeeën’ en de Frans-Nederlandse columnist Sylvain Ephimenco had er geen enkele moeite mee de Islam te oormerken als een ‘ziekte’ die ‘de geest aantast en de werkelijkheid vervormt’. Beiden verdedigden hun botte taal door te verwijzen naar de vrijheid van meningsuiting als hoogste waarde (Prins; 2002, 14). Debatten als deze zijn vrijwel dagelijks aan de orde. Politieke partijen hebben duidelijke standpunten ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting.
67 68
Vrij vertaald www.cbs.nl (bezocht 17-10-1008)
- 55 -
Het gaat er in deze scriptie niet om alle punten tegenover elkaar te zetten, of om te bekijken wat het ‘beste’ is, maar om te bekijken hoe functioneel de eindtermen zijn. In dit geval wordt de cursist bijna letterlijk voorgekauwd hoe zich te moeten gedragen. Hij of zij moet op een rustige manier aangeven dat zijn of haar grenzen bereikt zijn. Docenten inburgering zijn over deze kwestie eensgezind: “Het kan niet. Het… Het is heel moeilijk om voor mensen te spreken. Wij zijn allemaal verschillend, met verschillende gedachten. […] Laatst vertelde een vrouw dat toen ze riep dat iets haar goed recht was, ze bijna in elkaar werd geslagen. Vrijheid is er, maar ook weer niet echt”.69 Ook tijdens gesprekken met cursisten valt op dat vrijheid van meningsuiting geen vanzelfsprekendheid is: “Sommige Nederland zien het niet zo. Je snapt, ik ga niet alles zeggen, kan ik ook niet. Is moeilijk. Het is wel beter dan in Marokko, veel beter. Het is ook goed, maar soms wel moeilijk70. De onderliggende vraag die beantwoord moet worden is wat vrijheid van meningsuiting nu precies is. Uit veel huidige (soms polariserende) debatten blijkt dat de inwoners van de Nederlandse maatschappij er niet volledig consistent in zijn. Zolang dit niet het geval is, is het niet mogelijk dit over te brengen op cursisten. Wat overblijft is cursisten doceren naar de letter van de wet, maar tegelijkertijd cursisten erop attenderen dat een geschreven wet (lang) niet altijd overeenkomt met de dagelijkse praktijk. Bij subeindterm 7.1.2 [weet wat ‘vrijheid van godsdienst’ inhoudt en weet wat ‘gelijke behandeling/discriminatieverbod’ inhoudt; toont respect voor iemand met een andere godsdienst. Behandelt iedereen gelijk ongeacht godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Valt anderen niet lastig wanneer zij zich op een onbekende of ongewenste manier gedragen op het gebied van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en/of geslacht. Meldt discriminatie bij het meldpunt] is er sprake van dezelfde soort problematiek als hierboven beschreven. Woorden als respect zijn niet altijd eenvoudig te rijmen met religie. Godsdienst conflicteert in diverse gevallen met de wet waardoor groeperingen geneigd zijn zich terug te trekken binnen de eigen groep. (Prins; 2004, 165 ev.) De discussie rondom dit thema is eindeloos: “Religie is belangrijk. Sommige bidden vijf keer per dag. Er zijn veel tradities die ze nog steeds hebben. Het geeft ze houvast. Niet onbelangrijk in Amsterdam […] Ze vertrouwen meer op religie dan op Nederland. Dat is zo met elkaar verbonden, al vanaf toen ze geboren werden. Ze mogen dus niet zoveel in Nederland, maar ze willen ook niet […] Soms voel ik mezelf een beetje dom als ik dan begin over vrijheid.
69 70
Interview L. Snip, docente KNS bij Nieuwland re-integratie, november 2008 Interview/gesprek met S.Hickormaz-Yildiz, curiste, medio 2007
- 56 -
Vrouwen als deze [in de leeftijd van vijftig jaar en ouder] willen eigenlijk rust dan dat ze nog willen kennismaken met de ‘geweldige’ dingen die Nederland allemaal te bieden heeft”71 Het lijkt erop alsof de subeindterm te vooruitstrevend, misschien niet meer realistisch, is opgesteld. Daarnaast geven docenten ook aan dat een vergelijking moeilijk te trekken is tussen wat ‘lastigvallen’ en wat onacceptabel is. In de ogen van autochtonen kan het geluid van een minaret of het dragen van een hoofddoek ook al ‘lastigvallen’ betekenen.
Subeindterm 7.4.1 [kent de wet en regelgeving met betrekking tot abortus, euthanasie, homoseksualiteit, seksualiteit; reageert tenminste neutraal op personen die zich onbekend of ongewenst gedragen op het gebied van abortus, euthanasie, homoseksualiteit, seksualiteit. Toont respect voor mensen met een afwijkende mening] en 7.4.2 [weet dat alle geweld bij wet strafbaar is (huiselijk geweld, eerwraak, slaan van kinderen, besnijdenis van meisjes geweld op straat e.d.) meldt geweld bij de politie of een specifiek meldpunt. Respecteert de lichamelijke integriteit van anderen] zijn op het gebied van uitwerking vrijwel identiek als bij subeindterm 7.1.2. De handelingen die erbij staan (cursief gedrukt) zijn niet in samenspraak met de realiteit. Al eerder is aangegeven (Peters; 2006) dat er over aangiften door allochtonen weinig bekend is. Uit diverse bronnen (Dolfing; 2005 en Bochhah; 2006) blijkt dat allochtonen systematisch last hebben van discriminatie. Deze constateringen zullen wellicht niet leiden tot meer aangiften. Verder is het moeilijk iemand ‘tenminste neutraal’ gedrag te leren. Mensen handelen, zeker in boosheid op basis van hun emoties (Steerneman; 2004, 17). Het is goed dat zaken als euthanasie en homoseksualiteit behandeld worden in lessen, maar het is moeilijk om hierover een oordeel te vellen, aangezien er cursisten zijn die deze zaken moeilijk of niet kunnen bevatten: Kijk, dit is mijn hoek [wijzend op de ‘rechten van de vrouw’, een hoek geïnstalleerd in de OBA (openbare bibliotheek Amsterdam]. Ik kan ze niet vertellen dat ik zo ben zoals ik ben. Eigenlijk ben ik wat dat betreft net zoals jij, een soort geheim. Ik ben lesbi, jij een jongen. Van allebei mag het niet echt bekend worden dat we lesgeven aan ze. Dat zou niet getolereerd worden. […] Helaas zie je die mensen nooit op een cursus.72 Dat deze geschillen aan de orde komen is goed, maar zowel praktijk en theorie wijzen uit dat de naleving daarvan niet of nauwelijks zichtbaar is. Dan is het hameren op deze regels wellicht in sommige gevallen zinloos.
71
Interview en diverse gesprekken met L. van Nimwegen, docente KNS bij Nieuwland re-integratie, medio 2007 en november 2008 72 In gesprek met A. Bloem tijdens een uitstapje naar de OBA, medio 2007
- 57 -
6.5 Deelconclusies Na de analyse van de cursus is het belangrijk om te bekijken wat er nu exact gebeurt tijdens een inburgeringscursus. Dit keer niet in het dogma van een driedeling maar op een algemene manier, aan de hand van de drie opgestelde deelvragen aan het begin van deze scriptie. 6.5.1 De functie van de docent De eerste deelvraag is als volgt geformuleerd: In hoeverre vullen docenten bepaalde normen, waarden, gebruiken en regels van de Nederlandse samenleving in voor cursisten in relatie tot de eindtermen KNS en proberen ze hen daarmee een beschavingsmodel op te leggen? Wat opvalt is dat het lijkt alsof docenten verantwoordelijk worden gehouden voor de naleving van de eindtermen in de praktijk. Een docent kan echter onmogelijk de controle houden over de cursisten en dit is ook niet wenselijk. De enige manier waarop dit kan gebeuren is door een informeel praatje aan het begin van de les, waar er gevraagd wordt naar bijvoorbeeld het invullen van het belastingformulier. Op een dergelijk moment ontstijgen de gesprekspartners de rol van docent en cursist en wordt er op een authentieke manier informatie uitgewisseld die niet te beschrijven is in een (sub)eindterm. De overheid verwacht dat wanneer de docent de eindtermen uitlegt aan cursisten, deze vanzelf hun weg vinden in de samenleving. Dit is echter niet het geval. Er wordt dermate druk op de docent gelegd dat deze, in opdracht van een overheid, subjectieve normen moet doceren die slecht haalbaar en controleerbaar zijn. De meeste normen en waarden zijn niet zwart op wit overdraagbaar. Liberaal denken is bijvoorbeeld geen competentie die een cursist kan verwerven door naar een docent te luisteren. Wanneer dit wel van de cursist geacht wordt, of deze schijn wordt gewekt, ontstaan er frustraties, omdat cursisten het gevoel krijgen dat ze niet voor zichzelf mogen of kunnen denken. Voor de docent is het belangrijk om aangrijpingspunten te zoeken en via deze weg te informeren over de Nederlandse samenleving. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de sociale functie van tuinen of gezonde voeding. Dit gaat dan meer middels een algemeen gesprek dan via een lijst eindtermen die afgevinkt moeten worden. De docent moet er tevens zelf een goed gevoel bij hebben, anders is doceren vrij moeilijk. Docenten proberen van tijd tot tijd wel een model op te leggen, maar zien vaak zelf in dat dit niet bereikt kan worden op de manier waarop de overheid dat graag zou willen. Docenten doen dit eerder op een natuurlijke manier, door face to face communicatie. Dit kan geen beschavingsmodel genoemd worden. - 58 -
6.5.2 Het creëren van kansen De tweede deelvraag is als volgt geformuleerd: In hoeverre draagt de cursus KNS bij aan meer gelijke kansen in de Nederlandse maatschappij en is het mogelijk dat deze juist kleiner worden? Cursisten leren veelal bepaalde aspecten van de Nederlandse samenleving die ze in hun voordeel kunnen gebruiken. Wel wordt er vaak te weinig rekening gehouden met de kwaliteiten die ze zelf bezitten. Er bestaat een regeling om diploma’s om te zetten naar Nederlandse standaarden, maar deze herwaardering valt vrijwel altijd nadelig uit voor de cursist. Er zijn echter ook processen die wel degelijk de achterstand van cursisten verkleinen. Door met elkaar in een cursuszaal te zitten, wisselen cursisten informatie uit waardoor ze zich beter kunnen manifesteren in de samenleving. Kennis over ongeschreven regels kunnen op deze manier gedeeld worden. Over het algemeen zijn, wellicht in onze oren eenvoudig klinkende regels, gebruiken, normen en waarden, voor cursisten van groot belang. Gedragsregels over hoe te handelen tijdens een sollicitatie procedure zijn bijvoorbeeld cruciaal voor de kans op een baan. Door deze in de les te oefenen, leren cursisten praktisch bruikbare en waardevolle zaken. Dit is echter wel afhankelijk van de persoonlijke houding van de cursist. Verder zijn er verschillende problemen die niet op te lossen zijn door middel van een inburgeringscursus. Deze problematiek ontstijgt de cursus. Iemand kan door een oorlogsverleden of een negatief Nederlands politiek klimaat minder kans hebben om zich te ontwikkelen zoals gewenst. De inburgeringscursus speelt daarbij geen rol en kan daaraan weinig veranderen. 6.5.3. Een afspiegeling van de maatschappij? De derde deelvraag is als volgt geformuleerd: Bieden de eindtermen KNS voldoende houvast aan cursisten om op eigen kracht in staat te zijn zich staande te houden in de Nederlandse maatschappij en de waarden en normen van deze maatschappij juist te interpreteren en ernaar te leven? De overheid is de ontwerper van de van de inburgeringscursus en het bijbehorende examen. Zij heeft dan ook maatstaven opgesteld waaraan cursisten moeten voldoen. Deze maatstaven zijn echter niet representatief voor de gehele Nederlandse samenleving. Binnen Nederland zijn er grote verschillen merkbaar. Inburgeren in Eindhoven is bijvoorbeeld niet hetzelfde als inburgeren in Staphorst. Bepaalde gebruiken en omgangsvormen zijn in verschillende delen of culturen binnen Nederland erg verschillend. Hiermee wordt in de cursus totaal geen rekening gehouden. De vraag of een cursus voldoende houvast biedt is daarom nauwelijks te beantwoorden. - 59 -
Er is geen sprake van één, effectieve cursus waardoor iedere cursist in elke plaats en in iedere wijk even goed kan meekomen. Een ander probleem is dat er zoveel verschillende eindtermen worden gedoceerd dat de cursist de draad kwijtraakt. Niet iedere eindterm is voor iedere cursist even interessant, terwijl ze wel allemaal verplicht73 zijn. Een gedeelte daarvan optioneel maken zou wellicht de enige werkbare oplossing zijn. Daarnaast wordt er soms voorbijgegaan aan bepaalde culturele gebruiken van cursisten die enkele eindtermen vrijwel onuitvoerbaar maken. Gezondheidszorg is hiervan een voorbeeld, waar cursisten geen raad weten, in hun ogen, met de vrije omgang die in Nederland geldt. In de praktijk komt dit er vervolgens op neer dat normen en waarden niet altijd worden overgenomen, wat uiteindelijk voor alle partijen ongunstig is. Een positief punt is dat er vaak een open dialoog gecreëerd wordt tijdens de cursus. Op deze manier worden meningen uitgewisseld en kan de docent uitleggen wat gebruikelijk is in Nederland. Hierdoor kan er gediscussieerd worden, waardoor de cursist een beeld verwerft, waar hij het niet zozeer mee eens hoeft te zijn, maar wel van op de hoogte is.
73
Over iedere eindterm kan een examenvraag gesteld worden
- 60 -
7. Interpretatie van de kwantitatieve data
Nu de gehele cursus aan de hand van een driedeling uiteen is gezet, wil ik graag de data die ik gegenereerd heb uit een enquête onder autochtonen betrekken bij het onderzoek. Ik heb een enquête uitgevoerd omdat ik wilde weten hoe Nederlanders tegen de cursus aankeken, of ze de cursus moeilijk vonden en of de vragen logisch waren opgesteld74. Ook heb ik respondenten gevraagd aan te geven welke vragen ze goed en welke minder goed vonden. Deze vragen heb ik gebruikt om te bekijken welke onderdelen van de cursus volgens autochtonen discutabel zijn.
In totaal zijn de twintig vragen gesteld die in een regulier inburgeringsexamen zouden kunnen voorkomen. Daarnaast zijn er negen additionele vragen over de cursus zelf. Deze zijn beantwoord door 75 respondenten. Een deel van deze respondenten zijn studenten van hogeschool InHolland in Haarlem. De studenten volgen een studie SPH (sociaal pedagogische hulpverlening) of MWD (maatschappelijk werk en dienstverlening). Verder zijn een aantal opvarenden van de veerverbinding tussen Amsterdam centraal en de NDSM-werf geënquêteerd en heb ik bij een aantal kennissen een enquête afgenomen. In de analyse van de enquête zal ik steeds een conclusie geven. Dit is op basis van informatie uit SPSS. Deze conclusies zullen in de algehele conclusie worden meegenomen.
7.1 Examenvragen voorgelegd aan autochtonen
Het eerste dat opvalt is dat bij zes van de twintig vragen het merendeel van de Nederlanders niet het juiste antwoord heeft gegeven. De cesuur voor deze toets is maximaal zes vragen fout, wat wil zeggen dat de autochtoon deze toets, gemiddeld genomen, niet gehaald heeft. Verdere berekeningen wijzen uit dat geen enkele respondent alle vragen correct heeft beantwoord. De conclusie die hieraan verbonden dient te worden is dat voor de autochtoon de toets wellicht aan de moeilijke kant is. Als Nederlanders niet in staat zijn in te burgeren in hun eigen land kan deze eis logischerwijs niet gesteld worden aan cursisten. Verder is bekeken wat de samenhang is tussen het wel of niet slagen van een Nederlander voor de cursus en de driedeling zoals deze is aangehouden in de cursus.
74
U kunt de complete vragenlijst in de bijlage terugvinden
- 61 -
Dit is belangrijk omdat door deze analyse bekeken kan worden in hoeverre het nu de regels zijn, de gebruiken of de waarden en normen die zorgen voor problemen en wat de waarde is die autochtonen geven aan de verschillende onderdelen van de cursus. Om tot een dergelijk onderzoek te komen zijn eerst de cursusvragen volgens de driedeling uiteengezet. Hierbij is gekeken waar uit in de gemaakte driedeling de vraag is gehaald. Op basis daarvan zijn de vragen als volgt ingedeeld.
-
Vraag 14, 15, 16, 17, 18 en 20 zijn samengevoegd tot regels
-
Vraag 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8 en 11 zijn samengevoegd tot gebruiken
-
Vraag 5, 9, 10, 12, 13 en 19 zijn samengevoegd tot waarden en normen75
7.1.1 Regels van Nederland De samenhang tussen de gedachte dat autochtonen de test wel of niet gehaald hebben en de feiten over Nederland is bijzonder laag, stukken lager dan bij de andere categorieën76. Dit zou er op kunnen duiden dat Nederlanders het minst goed presteren op vragen die gaan over regels. Deze constatering gedeeltelijk te verklaren door technologische ontwikkelingen. Hierdoor hoeven mensen niet exact te weten wat de geografie van Nederland is. Verder kan er geconcludeerd worden dat Nederlanders minder geïnteresseerd zijn in de regels die Nederland rijk is. Regels ten aanzien van geschiedenis (waar enkele vragen in de enquête over gingen) worden als weinig interessant gewaardeerd. 7.1.2 Gebruiken in Nederland: De samenhang tussen het feit of autochtonen de test wel of niet gehaald hebben en de gebruiken van Nederland is het hoogst van de driedeling77. Het lijkt erop dat cursisten het hoogst scoren op vragen die gaan over gebruiken in Nederland en hier het meeste belang aan hechten,78 en het ook belangrijk vinden dat cursisten kennis nemen van Nederlandse gebruiken. Dit kan resulteren dat gebruiken een meer prominentere plaats in de cursus moeten innemen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het meten van de samenhang dit niet allemaal tot gevolg kan hebben. Het is een eerste aanzet die verder onderzocht moet worden, voordat bovenstaande suggesties daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd.
75
Alle bijbehorende tabellen zijn te vinden in de appendix Resultaten zijn niet significant 77 Resultaten zijn niet significant 78 Hierbij moet worden opgemerkt dat de samenhang weliswaar het hoogst is, maar nog steeds slechts 0.187 bedraagt. 76
- 62 -
7.1.3 Waarden en normen in Nederland: De samenhang tussen het feit of autochtonen de test wel of niet gehaald hebben en de gebruiken van de Nederlandse samenleving is niet erg hoog79. Dit zou kunnen betekenen dat autochtonen weinig waarde hechten aan de vragen die gesteld worden rondom waarden en normen. Nederlanders zien het nut van het aanleren van waarden en normen voor cursisten niet echt in. Dit kan meerdere oorzaken hebben, waarover de uitslag geen uitsluitsel geeft. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat Nederlanders er weinig waarde aan hechten omdat cursisten toch hun eigen waarden en normen blijven behouden, ondanks de cursus. Het kan ook zijn dat de Nederlanders het behouden van waarden en normen een goede vinden, en er daarom wat minder waarde aan hechten. Om dit daadwerkelijk uit te wijzen zou verder onderzoek noodzakelijk zijn. 7.2 Beoordeling van de toets Hieronder ziet u de gegevens hoe de respondenten de toets beoordeeld hebben.
Ingevulde enquêtes Niet ingevulde enquêtes Gemiddelde Mediaan Standaarddeviatie Variantie
Zou iemand een paspoort moeten krijgen op basis van de antwoorden? 69
Zijn de vragen nuttig? 68
Nuttig om praktijk situaties te begrijpen? 68
Een beter beeld van de Nederlandse cultuur door de vragen? 68
Bewust worden van de aparte gebruiken van Nederland 68
Houding veranderen door de test? 67
6
7
7
7
7
8
2.13
3.04
3.51
3.06
3.37
2.12
2.00
3.00
4.00
3.00
3.00
2.00
1.236
1.309
1.344
1.525
1.403
1.094
1.527
1.714
1.806
2.325
1.967
1.198
Deze resultaten geven aan dat de toets niet goed beoordeeld wordt door de Nederlander. De mediaan in deze tabel geeft aan welk antwoord het meest is gegeven. Daarboven staat het werkelijke gemiddelde. Het gemiddelde ligt bij iedere vraag, behalve de vraag over praktijksituaties, onder de vier80.
79 80
Resultaten zijn niet significant Vier in deze context wordt beoordeeld als neutraal. Voor een compleet overzicht van de cijfers zie appendix
- 63 -
Hierover moet nog worden opgemerkt dat bij de praktijksituaties het gemiddelde 3.51 bedraagt, wat erop neerkomt dat, ondanks dat de meeste respondenten ‘neutraal’ hebben ingevuld, er ook een flink aantal respondenten een twee of een drie hebben ingevuld, anders zou het gemiddelde hoger liggen dan de 3.51. Dit betekent dat de respondenten gemiddeld genomen het met alle vragen81 erg oneens tot enigszins mee oneens zijn. Vooral op de vraag of iemand een paspoort zou moeten krijgen is het antwoord gemiddeld net iets hoger dan ‘erg mee oneens’. Ook denken autochtonen niet dat de houding van cursisten zal veranderen door de test. Dit geeft aan dat Nederlanders deze vragen als vrij zinloos beschouwen. Een doel van de cursus is om mensen mee te laten doen in Nederland en ze de spelregels van de Nederlandse samenleving aan te leren (van den Brink: 2004, 97 ev.). Als autochtonen overtuigd zijn dat de vragen tijdens het inburgeringsexamen (die in principe de gehele cursus representateren) niet een andere houding van de cursisten teweegbrengt, lijkt, vanuit dit perspectief bekeken, de cursus niet zinvol. Dit zou ook bijdragen aan de in sommige gevallen slechte verstandhouding tussen autochtonen en allochtonen. 7.2.1 Weinig positieve geluiden Er valt helaas weinig positiefs op te merken naar aanleiding van de resultaten die hieronder per vraag verder uiteengezet zijn. Het positieve punt is dat autochtonen enigszins positief zijn over het gegeven of deze vragen cursisten helpen om praktijksituaties beter te leren begrijpen. De mediaan staat in deze kolom namelijk op vier, wat als neutraal, dus niet slecht, ervaren kan worden en aangeeft dat autochtonen geen negatief antwoord gegeven hebben82. Het komt erop neer dat autochtonen vinden dat cursisten in ieder geval enigszins worden voorbereid op praktische situaties in Nederland.
7.3 Meest en minst nuttige vragen Respondenten is gevraagd om aan te geven welke vragen ze het meest nuttig vonden en welke ze het minst nuttig vonden. Op basis hiervan zijn een zestal tabellen gemaakt83 waaruit blijkt welke vragen wellicht aangepast of misschien wel verwijderd dienen te worden, en welke vragen als positief bestempeld worden. De meest positieve punten vinden we vooral terug in de “geschiedenis van Nederland” (domein 5).
81
Deze vragen staan apart uiteengezet in de appendix Zie voor meer statistieken de appendix. 83 Zichtbaar in de appendix 82
- 64 -
Verder worden de vragen “wat te doen als er een feestje wordt gegeven” en “welke verzekering een woning tegen brandschade dekt” als nuttig bestempeld. Hier wordt in de cursus voldoende aandacht aan besteed en worden dus ook als positief ervaren. Bij de minst nuttige vragen springt de vraag over de duur van de treinreis van Amsterdam naar Enschede er behoorlijk uit. Veel autochtonen vinden dit niet nuttig, dus wellicht is het raadzaam de subeindterm(en) rondom deze vraag aan te passen of misschien zelfs te schrappen. Ook de vragen over de traditie met Nieuwjaar (het vuurwerk afsteken bij vraag een en drie) worden als bijzonder onnuttig bestempeld. Eindtermen omtrent deze vragen dienen dus kritisch tegen het licht gehouden te worden. Verder valt op dat Nederlanders over het algemeen ietwat meer coherent zijn over de onnuttige vragen dan over de nuttige. Reden hiervoor zou kunnen zijn dat ze wat meer moeite hebben hiërarchie aan te brengen in wat nu precies goed is voor cursisten om te leren en wat niet.
- 65 -
8. Conclusie en aanbevelingen De theorie van Elias werpt een interessant licht op het inburgeringsproces. Waar Elias in zijn theorie aanduidt dat dwang van buitenaf wordt gecomplementeerd door dwang van binnenuit, zien we dit slechts gedeeltelijk terug in de inburgeringscursus. De externe dwang bestaat wel, vanwege het feit dat een paspoort ontnomen kan worden. Echter, tijdens mijn empirisch onderzoek heb ik het vermoeden gekregen dat deze externe dwang door sociaal wenselijke antwoorden omzeild kan worden. Een inburgeringscursus, waar cursisten onder andere normen en waarden van de Nederlandse samenleving tot zich nemen, heeft in die zin geen geheel verplichtend karakter. Op het moment dat de cursist het leslokaal uitloopt is hij zelf verantwoordelijk voor het naleven van deze sociale codes. Dit verschilt duidelijk van de omstandigheden waarop de theorie van Elias gebaseerd is. De hovelingen uit de theorie van Elias hadden immers veel minder keus; deden ze niet mee aan het proces van civilisering, dan waren de gevolgen veel groter. In de Nederlandse samenleving staat er in sommige gevallen wel een soort ‘sociale straf’ op het niet of nauwelijks nakomen van sociale regels, de consequenties zijn veel minder groot. Zeker op het moment dat het aantal mensen uit een bepaalde cultuur toeneemt, kunnen deze mensen zich onttrekken aan het proces door steun te zoeken in de eigen groep. Dan is het zelfs niet nodig bepaalde sociale regels na te komen, omdat er een deviante groep optreedt met eigen sociale codes. Na het aanbrengen van deze nuancering is het toch interessant om na te gaan in hoeverre de zelfdwang van het aanleren van sociale codes door cursisten wordt gecomplementeerd door dwang van buitenaf, in dit geval de docent die in opdracht van de Nederlandse overheid de inburgeringscursus uitvoert. Uit onderzoek blijkt dat de Nederlander er zelf moeite mee heeft bepaalde gedragingen en codes onder de knie te krijgen. Dit leidt tot discussies, soms drijven cursisten zelfs de spot met een aantal eindtermen. Omdat autochtonen, cursisten en docenten moeite hebben met bepaalde codes, heeft dit logischerwijs tot gevolg dat er aan diverse codes een andere draai wordt gegeven tijdens de les. Dit is volledig te wijten aan de incoherentie van de cursus zelf. Bepaalde normen in de Nederlandse samenleving worden in de cursus gepresenteerd als de normale gang van zaken. Het is niet mogelijk het gedrag van zowel cursisten als autochtonen voor te schrijven, wat in sommige gevallen wel gedaan wordt door de cursus. Belangrijk is dat bepaalde normen worden uitgelegd aan cursisten, maar dat cursisten zelf de verantwoordelijkheid hebben deze normen te volgen. Omdat deze cursus wettelijk gevolgd dient te worden, blijft er weinig ruimte meer over voor gedrag dat buiten de gestelde normen van de cursus valt. - 66 -
De uitvoerende krachten achter de cursus (de docenten) begrijpen vaak niet dat deze normen als een gedrag gepresenteerd worden. Dit maakt het uitermate gecompliceerd. Cursisten begrijpen in de meeste gevallen best het idee achter een norm, maar verzetten zich hevig als een norm ineens de enige werkelijkheid blijkt te zijn. Bijvoorbeeld in de vraag “U zit met een collega op een terras een drankje te drinken en u stoort zich aan het feit dat een tafeltje verderop twee mannen elkaar strelen en kussen. Wat doet u?” wordt een norm gepresenteerd als het goede gedrag. Namelijk, als iemand ‘fout’ antwoord, kan hem of haar een paspoort ontzegd worden. Dit leidt soms tot onlogische taferelen waar docenten niet de verantwoordelijkheid willen nemen om bepaald gedrag op te leggen, omdat dit niet strookt met gedrag dat de Nederlander zelf vertoont en cursisten op basis hiervan sociaal wenselijke antwoorden geven. In beide gevallen leidt het niet tot het gewenste effect namelijk cursisten voorbereiden op het goed functioneren in de Nederlandse maatschappij. Omdat de controle ontbreekt ontstaat er ruimte voor de cursist en de docent om bepaalde eindtermen anders te interpreteren. Dit zou zich kunnen vertalen in het feit dat docenten nadruk leggen op bepaalde codes en andere codes minder belangrijk vinden. De intentie van de overheid is dus wel degelijk om een beschavingsoffensief te creëren. De vraag is echter of dit offensief als een echt offensief geïnterpreteerd dient te worden. Het is de vraag in hoeverre de overheid daadwerkelijk de bedoeling heeft een beschavingsoffensief op te zetten. Het lijkt erop dat de makers een cursus willen aanbieden, die, omdat deze zo is opgesteld en als zodanig is geanalyseerd onder de wetenschappelijke term beschavingsoffensief valt, maar dat dit enkel door onderzoek de conclusie is.
De rol van de docent is een connectie tussen de intentie de normen en codes te internaliseren en de mate waarin dit daadwerkelijk gebeurd te bewerkstelligen, zonder dat (teveel) ruimte wordt gelaten voor sociaal wenselijke antwoorden. Dit heeft soms tot gevolg dat een docent van de lijn afwijkt om zo een hoger rendement (in dit geval de mate waarop cursisten de norm ook echt internaliseren) te behalen. Aan de andere kant zijn er aspecten zoals religie, de houding van autochtonen ten opzichte van de cursus en culturele normen en tradities uit de landen waaruit de cursisten komen die soms gezien kunnen worden als storende factoren om deze connectie te realiseren: cursisten willen bepaalde normen helemaal niet overnemen of autochtonen vinden het niet belangrijk. De docent heeft de belangrijke taak deze factoren te benoemen bespreekbaar te maken met de groep cursisten. Door het bespreekbaar te maken kunnen cursisten hun ongenoegen tonen en kan er eventueel maatwerk geleverd worden om bepaalde normen op een duidelijkere manier over te brengen op de cursist. - 67 -
Een totale internalisatie van normen zal vrijwel zeker niet behaald worden, omdat er niet duidelijk wordt omschreven wat cursisten nu echt moeten weten en wat cursisten moeten accepteren, waarbij onder accepteren moet worden verstaan dat cursisten zelf een verantwoording hebben bepaalde normen te internaliseren, net zoals autochtonen die vrijheid hebben. De mate waarin docenten invulling geven aan de codes maar ook de mate waarin cursisten serieus deelnemen aan de cursus, openstaan voor veranderingen op bijvoorbeeld het religieuze vlak zijn belangrijk. Uit empirische onderzoek blijkt dat, omdat docenten worden geacht bepaalde normen verplicht over te brengen en cursisten soms andere culturele tradities hebben die niet kunnen worden opgelost tijdens een cursus (iets wat vaak slechts procesmatig gerealiseerd kan worden), vaak factoren zijn die succes in de weg staan.
Ook de vergelijking met de theorie van De Regt is fundamenteel anders. Waar in de theorie van De Regt de noodzaak van disciplinering een grote rol speelt, is deze noodzaak hier in mindere mate aan de orde. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aanwijsbaar, waarvan enkele losstaan van dit onderwerp. De verandering van de samenleving maakt het dat er in veel gevallen minder gecontroleerd op de huishouding. In Nederland wordt dat als een eigen keuze beschouwd. Ook is door migratie en gezinshereniging het aantal allochtonen zodanig toegenomen dat cursisten niet hopeloos verloren zijn als ze het Nederlands niet beheersen. Cursisten lopen op deze manier wel een achterstand op, maar zijn relatief vrijer in hun keuzes dan in de theorie van De Regt. Dit wordt veroorzaakt door het ontbreken van een geduchte controlefunctie naast de hierboven geschetste storende factoren.
Enkele bevindingen die Elias in zijn theorie stelt kunnen wel toegepast worden op het inburgeringsproces: dwang van buitenaf kan de toename van zelfdwang bevorderen. Gesteld kan worden dat wanneer er totaal geen dwang van buitenaf is, mensen minder ingeburgerd zijn. Het bewijs hiervoor is terug te vinden in de samenleving waarin allochtonen van voor de verplichting van de cursus minder goed of zelfs geen Nederlands spreken. Taalachterstand resulteert in het feit dat deze groep minder goed kan meekomen in Nederlandse samenleving. Het feit alleen al dat er ouderen zijn die vrijwillig deelnemen aan een cursus omdat blijkt dat de kinderen van deze groep beter Nederlands spreekt dan zijzelf, maakt deze bevinding aannemelijk. Ook kan stagnatie van zelfdwang optreden naarmate de dwang van buitenaf zachter wordt of ontbreekt.
- 68 -
Deze assumpties spreken voor de aanwezigheid van een cursus, geconcludeerd mag echter worden dat er sprake is van een mislukt beschavingsoffensief, waarvan het nut onomstreden is maar de uitvoering vaak te wensen overlaat. Wanneer de sociale codes meer gepresenteerd zouden worden als normen, dus bediscussieerbaar zijn, is de kans groter dat de houding van cursisten zal veranderen. Bovendien zouden docenten hierdoor meer geïnspireerd kunnen lesgeven. Er zou wellicht meer interne dwang door externe dwang gegenereerd worden. Zelfs dan is het nog maar de vraag in welke mate cursisten deze normen en waarden internaliseren; zij hebben de vrijheid om bepaalde zaken niet te willen internaliseren, geen zelfdwang uit te oefenen en bepaalde codes met een korreltje zout te nemen. Ook mag niet vergeten worden dat de cursisten zijn opgegroeid in een, vaak, compleet andere omgeving. Dat maakt het lastiger bepaalde, in hun ogen vreemde, gebruiken en codes over te nemen. Dit is een verschil ten opzichte van de beschrijvingen van Elias, waar de veranderingen binnen het land plaatsvonden.
Zeker is dat de eindtermen KNS zijn opgesteld als een beschavingsoffensief. Door een veelheid aan codes wordt de cursist geacht zich te gedragen als een beschaafde Nederlander. Het is echter wel een beschavingsoffensief dat moeilijk uit de verf komt en als zodanig op zijn minst moeilijk uitvoerbaar is. Het lijkt er wel op dat de docent een sleutelrol vervult bij de uitvoering en naleving van de eindtermen. Dit gebeurt echter niet door dwang van buitenaf, maar door gezamenlijke interesse voor culturele verschillen. Cursisten verwachten van een docent meer empathie, meer inlevingsgevoel voor verschillende culturele aspecten dan de eindtermen voorschrijven. Het blijkt uit lesobservaties en interviews dat cursisten steeds de confrontatie opzoeken over de inhoud van de eindtermen. Ze doen een beroep op de docent deze om een manier uit te leggen dat het voor de cursist meer redelijk is. Indien de docent bereidt is over de praktische invulling van bepaalde codes te praten, wordt de kans dat cursisten de codes internaliseren groter. Echter, dit is volgens de regels geen vereiste, de docent doet dit vaak op eigen inzicht.
Aangaande de invalshoek van Dalrymple, aangevuld met die van Swierstra en Tonkens kan het volgende gesteld worden: over praktische eindtermen wordt snel consensus bereikt; cursisten willen voorgelicht worden over het Nederlandse zorgstelsel, de belastingaangifte, hoe de regelingen omtrent huisvesting geregeld zijn en het onderwijssysteem. Bij normen en waarden en ‘de spelregels’ van de Nederlandse samenleving leidt het echter vaak tot discussie. - 69 -
Deze discussie is wel bevorderlijk voor het besef voor de cursist dat er andere regels heersen, maar dat leidt er niet automatisch toe dat de regels snel worden overgenomen. Ook onder autochtonen is de discussie gaande over wat nu precies de juiste normen zijn. Afgaande op rapporten van de WRR en andere bronnen uiteengezet in de tekst, lijkt het erop dat Nederland (zowel cursisten als de Nederlandse bevolking zelf) toe is aan een beschavingsoffensief, welke moet worden gehandhaafd in de inburgeringscursus. Het is niet slecht om, tot op bepaalde hoogte, allochtonen duidelijk te maken hoe in Nederland met elkaar dient te worden omgegaan. Elias ondervond dat wanneer externe dwang afneemt innerlijke dwang kan stagneren. In dat licht is het zeker nuttig de cursus te verplichten. Of de inburgeringscursus een schoolvoorbeeld zou moeten zijn van hoe cursisten zich dienen te gedragen is wellicht wat voorbarig. Voor sommige culturele verschillen biedt dit verplichtende karakter een uitkomst: voor opvattingen die volgens de wet niet thuishoren in Nederland. Door verschillende van deze opvattingen tijdens de inburgeringscursus aan de orde te stellen, worden cursisten enigszins voorbereidt op het feit dat ze bepaalde opvattingen zullen moeten nuanceren. Dit is niet eenvoudig, zeker als cursisten met bepaalde opvattingen zijn opgegroeid. De discussies die de voorbereidingen opleveren worden hopelijk in sommige gevallen verplaatst naar de huiskamer en het gezin van de cursist. Indien daar de dialoog over opvoeding en regelgeving van de Nederlandse samenleving gaande gehouden wordt, betekent dat wel dat er kennis van genomen wordt. Feit blijft wel dat een docent niet de verantwoordelijkheid op zich kan nemen voor de opvoeding. Hij kan in dit kader niet controleren of de aangeleerde (of voorgestelde) normen en waarden worden overgenomen en in welke mate dit het geval is. Aan de andere kant moet een inburgeringscursus worden gezien als een aanzet tot gedragsaanpassing waar een individuele cursist zelf de regie over heeft. Er dient een weg gevonden te worden tussen betutteling van cursisten en het vrijlaten het gedrag. Om tot deze samensmelting te komen zouden docenten wellicht meer geholpen zijn bij minder (concreet geformuleerde) eindtermen, dan nu het geval is. Door docenten meer zelfbeschikkingsrecht te geven kunnen zij zelf, indien nodig in overleg met de cursisten, een pad uitstippelen dat leidt naar de grootst mogelijke winst. Deze conclusie heeft ook te maken met het feit dat er binnen Nederland cultuurverschillen zijn. Door in plaats van een grote hoeveelheid kleine concrete eindtermen aan te bieden, waarover veel ophef kan ontstaan, een leidraad aan te bieden, kan de docent zich beter positioneren ten opzichte van de cursisten. Deze leidraad zou gekoppeld kunnen worden aan een docentenhandleiding waarin de eindtermen verweven zouden kunnen worden.
- 70 -
Ten aanzien van de invalshoek van Collins kan gesteld worden dat in veel gevallen de inburgeringscursus cursisten een houvast biedt om zich te manifesteren in de Nederlandse samenleving. Op het gebied van werk, instanties en onderwijs wordt steeds duidelijker aangegeven wat er verwacht kan worden van de overheid en wat de taken van burgers zelf zijn. Collins stelt in zijn theorie dat niet iedereen evenredig kan profiteren van onderwijs. Tijdens mijn onderzoek werd tot op zekere hoogte duidelijk dat de inburgeringscursus zodanig wordt aangeboden dat, indien de cursist welwillend is, daar voordeel uit gehaald kan worden. Echter, op het gebied van de gezondheidszorg wordt er ten onrechte van uitgegaan dat een cursist over de benodigde basiskennis beschikt. In de eindtermen rondom dit domein lijkt het alsof een cursist al geheel is ingeburgerd en worden de eindtermen als zodanig opgesteld. Mede door de bureaucratie die zich ontwikkelt blijkt dat na de privatisering van de gezondheidszorg, de eindtermen onvoldoende inspelen op de noodzaak en wellicht ook de wensen van de cursist. In bijvoorbeeld de Marokkaanse en Turkse cultuur, zo blijkt uit mijn observaties en interviews, liggen bepaalde facetten van zorg meer in de taboesfeer. Veel is niet geoorloofd, ook niet in het kader van de gezondheid. De inburgeringscursus houdt hier te weinig rekening mee. De aanbeveling is dat de eindtermen zouden moeten worden aangepast door het advies te vragen van de reeds ingeburgerde cursist. Deze groep heeft er wellicht een goede kijk op waar de gaten in de gezondheidszorg voor cursisten zitten. Uiteraard zal hiermee niet de gehele problematiek verdwijnen, maar zal er beter worden ingespeeld op de behoeften van de cursist. Dit vereist een additioneel onderzoek. Daarnaast biedt domein vijf (geschiedenis en geografie) weinig nuttige informatie voor cursisten. Wellicht zijn een aantal eindtermen achterhaald door technologische ontwikkelingen, zoals navigatie en diverse applicaties op internet en dienen ze gereviseerd te worden. Deze conclusie komt ook uit de kwantitatieve data van de enquête gehouden onder autochtonen.
Op de vraag of er een beschavingsoffensief plaatsvindt, is geen eenduidig antwoord te formuleren. Er zijn hiervoor teveel factoren in het spel. Er kan gesteld worden dat een cursist min of meer verplicht wordt kennis te nemen van de Nederlandse samenleving, maar hoe een cursist daarmee omgaat is een verantwoordelijkheid die niet bij de inburgeringscursus neer te leggen is. In zoverre is het effect van de cursus moeilijk te meten en is het spreken over een offensief niet aan de orde. Er wordt een beroep gedaan op de cursist en dat is goed. In zoverre is er wel sprake van een offensief. Cursisten wordt gevraagd om actief na te denken over de rol die zij gaan vervullen binnen de Nederlandse samenleving.
- 71 -
Op enkele punten is dit offensief zeer gedegen en nuttig voor de cursist, hij wordt gestimuleerd een ‘brave burger’ te zijn, de modelburger die de makers van de inburgeringscursus voor ogen hadden toen ze de eindtermen opstelden. Op enkele fronten blijkt het praktisch onmogelijk deze modelburger, in de ogen van de makers van de cursus, te creëren; het leidt tot betutteling van de cursist en vervlakking van eigen culturele opvattingen. Echter, de opzet van de cursus kan worden geschaard onder de noemen beschavingsoffensief, omdat de overheid door middel van regels en codes tracht een bepaalde gewenste houding te realiseren. Dit beschavingsoffensief is echter gedoemd te mislukken omdat cursisten de sociale codes niet internaliseren. Hiervoor zijn duidelijke aanwijzingen gevonden in het onderzoek. Dit is ook logisch; bepaalde normen kunnen niet gedoceerd worden, maar kunnen alleen maar worden aangeleerd en daar is tijd voor nodig. Hier lijkt een rol weggelegd voor de docent; door een combinatie van eigen overtuigingen, een degelijk geschreven handleiding, en een goede training, zou de docent beter in staat moeten zijn om een cursist te begeleiden naar wat in Nederland wenselijk is. De cursist zou hierin zeker inspraak moeten hebben om samen tot een leefvorm te komen waarbij in de Nederlandse samenleving het mogelijk is om een variëteit aan culturen en burgers op een gezonde manier kennis te laten maken met deze cultuur en waarin cursisten zich thuis voelen zonder teveel van hun eigen culturele integriteit te verliezen.
- 72 -
9. Appendix 9.1 Enquêtevragen Hieronder is weergegeven hoe de respondenten gescoord hebben op de twintig vragen over Nederlandse gebruiken. De goede antwoorden staan eronder vermeldt. Voor de duidelijkheid; als een antwoord er niet bijstaat, betekent dit dat geen enkele respondent dit antwoord heeft ingevuld84. Welke traditie is in de vorige eeuw ontstaan?
Frequentie A: De oudejaarsconference B: Oliebollen eten C: Vuurwerk afsteken Totaal:
Percentage 33
44.0
8
10.7
34
45.3
75
100.0
Het goede antwoord is A. hier valt op dat meer dan de helft van de respondenten het verkeerde antwoord heeft ingevuld Op welke dag is deze foto genomen?
Frequentie A: Bevrijdingsdag B: Koninginnedag C: Prinsjesdag Totaal:
Percentage 1
1.3
8
10.7
66
88.0
75
100.0
Het goede antwoord is C.
84
De volledige vragenlijst en de antwoorden zijn opgenomen in de bijlagen. Nb. In de bijlagen staat de versie van de toets zoals deze is afgenomen bij leerlingen van de ‘school of social work’, InHolland Haarlem. De toets afgenomen voor andere respondenten kent een andere inleiding.
- 73 -
Waarom zijn wij in Nederland begonnen met het afsteken van vuurwerk bij het begin van een nieuw jaar?
Frequentie
Percentage
A: Om kwade geesten te verjagen
28
37.3
B: oud en nieuw extra feestelijk te maken
14
18.7
33
44.0
75
100.0
C: Omdat Chinezen dat deden Totaal:
Het goede antwoord is C. Hier valt op dat meer dan de helft van de respondenten het verkeerde antwoord heeft ingevuld Een collega van u gaat trouwen. U bent niet uitgenodigd maar u wilt wel iets doen. Wat doet u?
Frequentie A: een cadeau geven C: een kaartje sturen Totaal:
Percentage 8
10.7
67
89.3
75
100.0
Het goede antwoord is C. U zit met een collega op een terras een drankje te drinken en u stoort zich aan het feit dat een tafeltje verderop twee mannen elkaar strelen en kussen. Wat doet u?
Frequentie A: doen alsof het niet erg is B: luidruchtig zeggen wat u ervan vindt Totaal:
Percentage 73
97.3
2
2.7
75
100.0
Het goede antwoord is A.
- 74 -
Het is nieuwjaarsdag. Tijdens de jaarwisseling hebben u en uw buren vuurwerk afgestoken. Er ligt nu veel rotzooi op straat. Wat doet u?
Frequentie A: u veegt het zelf aan B: niets, dit is een taak voor de gemeentereiniging C: niets, het waait wel weg Totaal:
Percentage 51
68.0
22
29.3
2
2.7
75
100.0
Het goede antwoord is A. Het valt hier op dat toch bijna 30 procent van de respondenten aangeeft het niet te zullen aanvegen. Uw 17-jarige dochter is geslaagd voor haar havo-examen. Zij geeft vanavond een feestje in uw huis. Hoe zorgt u dat er geen problemen met de buren komen?
Frequentie B: u waarschuwt de buren C: u zorgt ervoor dat het bezoek op tijd weg is Totaal:
Percentage 69
92.0
6
8.0
75
100.0
Het goede antwoord is B. Bij de buren van drie huizen verderop staat ineens een houten ooievaar in de tuin. Zij hebben daar dus een kindje gekregen. Het zijn aardige mensen die u altijd groet. Wat kunt u het beste als eerst doen?
Frequentie A: u doet een kaartje in brievenbus
Percentage 63
84.0
1
1.3
C: u wacht een paar dagen en gaat dan op bezoek
11
14.7
Totaal:
75
100.0
B: u gaat direct langs
Het goede antwoord is A. - 75 -
U maakt uw frituurpan schoon en wilt het vet weggooien. U gebruikt altijd vloeibaar frituurvet. Wat moet u met het frituurvet doen?
Frequentie A: door de wc spoelen B: met het gewone afval C: met het chemisch afval Totaal:
Percentage 17
22.7
33
44.0
25
33.3
75
100.0
Het goede antwoord is B. Hier valt op dat slechts 22.7 procent van de respondenten deze vraag goed beantwoord. Uw koophuis is door brand verwoest. U wilt het huis opnieuw bouwen. Welke verzekering betaalt dat?
Frequentie A: inboedel B: opstalverzekering C: woonlastenverzekering Totaal:
Percentage 33
44.0
30
40.0
12
16.0
75
100.0
Het goede antwoord is B. Hier valt op dat meer dan de helft van de respondenten deze vraag niet goed heeft beantwoord. U vindt dat een collega u tijdens het werk discrimineert. Wat kunt u het beste doen?
Frequentie A: u praat met uw werkgever B: u doet aangifte bij de politie C: u negeert uw collega Totaal:
Percentage 73
97.3
1
1.3
1
1.3
75
100.0
Het goede antwoord is A.
- 76 -
U bent, of uw partner is, zwanger. Wanneer moet u/zij voor het eerst naar het spreekuur bij de verloskundige?
Frequentie A: wanneer het kindje beweegt B: na de zwangerschap C: rond de 10de week Totaal:
Percentage 4
5.3
24
32.0
47
62.7
75
100.0
Het goede antwoord is C. Uw vierde kindje is helemaal gezond ter wereld gekomen. U ontvangt een oproepkaart van het consultatiebureau. Wat doet u?
Frequentie A: u gaat gewoon C: u gaat niet, want u weet nu wel hoe het moet Totaal:
Percentage 71
94.7
4
5.3
75
100.0
Het goede antwoord is A. Er zijn veel afkortingen voor schooltypes in Nederland. Waar staan de afkortingen in volgorde van oplopend opleidingsniveau.
Frequentie B: MBO - HBO - WO
C: WO - MBO - HBO Totaal:
Percentage 73
97.3
2
2.7
75
100.0
Het goede antwoord is B.
- 77 -
Waarom is Willem van Oranje heel belangrijk geweest voor Nederland?
Frequentie
Percentage
A: hij heeft ervoor gezorgd dat de Spaanse bezetter verjaagd
45
60.0
B: hij stond aan het begin van de onafhankelijkheidsstrijd
29
38.7
1
1.3
75
100.0
C: hij heeft het Nederlands volkslied geschreven Totaal:
Het goede antwoord is B. Slechts een kleine 40 procent van de respondenten heeft deze vraag goed beantwoord Hoe is nootmuskaat eigenlijk in Nederland gekomen?
Frequentie A: via Nederlandse Antillen B: via Nederlands-Indië C: via Suriname Totaal:
Percentage 2
2.7
59
78.7
14
18.7
75
100.0
Het goede antwoord is B. Hoe lang doet u er ongeveer over om met de trein, zonder vertraging, van Amsterdam naar Enschede te reizen?
Frequentie A: 1uur B: 2uur C: 3uur Totaal:
Percentage 4
5.3
54
72.0
17
22.7
75
100.0
Het goede antwoord is B.
- 78 -
Waar is de bloembollensector het grootst?
Frequentie A: in Flevoland B: in Noord-Holland C: in Zuid-Holland Totaal:
Percentage 3
4.0
44
58.7
28
37.3
75
100.0
Het goede antwoord is B. Welke van deze taken voert de koningin uit?
Frequentie A: ministers benoemen B: regering samenstellen C: wetten maken Totaal:
Percentage 58
77.3
15
20.0
2
2.7
75
100.0
Het goede antwoord is A. U komt ’s avonds laat thuis. Als u binnenkomt, ziet u dat iemand in uw huis heeft ingebroken. Wat moet u dan als eerste doen?
Frequentie A: kijken wat er weg is, dan politie bellen
Percentage 22
29.3
6
8.0
C: weer naar buiten gaan en politie bellen
47
62.7
Totaal:
75
100.0
B: u roept de buurman. U gaat niet alleen naar binnen
Het goede antwoord is C.
- 79 -
9.2 Beoordelingsvragen Naast de twintig meerkeuze vragen zijn er een aantal beoordelingsstellingen gesteld aan de respondenten. De antwoorden op deze stellingen staan hieronder vermeldt. De gegevens uit deze tabellen zijn kwalitatief uiteengezet in de beoordeling van de cursus. Er is ook een apart hoofdstuk, interpretatie van kwantitatieve data, aan besteed. In deze appendix vindt u de informatie waarbij dat hoofdstuk is opgebouwd. Hier geldt hetzelfde als andere tabellen: bij N=0 wordt er geen informatie getoond.
Op basis van het goed beantwoorden van de deze vragen zou iemand een Nederlands paspoort mogen krijgen
Frequentie heel erg mee oneens erg mee oneens enigszins mee oneens neutraal enigszins mee eens totaal aantal ingevulde enquêtes aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal:
Percentage 28
37.3
19
25.3
12
16.0
5
6.7
5
6.7
69
92.0
6
8.0
75
100.0
- 80 -
De vragen zijn nuttig
Frequentie heel erg mee oneens erg mee oneens enigszins mee oneens neutraal enigszins mee eens erg mee eens totaal aantal ingevulde enquêtes aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal:
Percentage 8
10.7
19
25.3
15
20.0
15
20.0
10
13.3
1
1.3
68
90.7
7
9.3
75
100.0
De vragen zijn nuttig voor cursisten om praktijksituaties van de Nederlandse bevolking te begrijpen
Frequentie heel erg mee oneens erg mee oneens enigszins mee oneens neutraal enigszins mee eens erg mee eens totaal aantal ingevulde enquêtes aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal:
Percentage 5
6.7
11
14.7
17
22.7
19
25.3
11
14.7
5
6.7
68
90.7
7
9.3
75
100.0
- 81 -
Door deze vragen krijgen cursisten van een inburgeringscursus een beter beeld van Nederland en zijn cultuur
Frequentie heel erg mee oneens erg mee oneens enigszins mee oneens neutraal enigszins mee eens erg mee eens totaal aantal ingevulde enquêtes aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal
Percentage 10
13.3
20
26.7
15
20.0
7
9.3
11
14.7
5
6.7
68
90.7
7
9.3
75
100.0
Mensen worden door vragen als deze bewust van het feit dat Nederland een apart land is met aparte culturele gebruiken
Frequentie heel erg mee oneens erg mee oneens enigszins mee oneens neutraal enigszins mee eens erg mee eens totaal aantal ingevulde enquêtes aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal
Percentage 6
8.0
16
21.3
14
18.7
14
18.7
15
20.0
3
4.0
68
90.7
7
9.3
75
100.0
- 82 -
De houding van cursisten zal veranderen door middel van deze test
Frequentie heel erg mee oneens
Percentage 26
34.7
17
22.7
14
18.7
10
13.3
67
89.3
7
9.3
aantal enquêtes die SPSS niet kon verwerken
1
1.3
totaal aantal enquêtes die niet verwerkt zijn
8
10.7
75
100.0
erg mee oneens enigszins mee oneens neutraal totaal aantal ingevulde enquêtes aantal niet ingevulde enquêtes
eindtotaal
- 83 -
9.3 Meest en minst nuttige vragen Als laatste onderdeel van de beschrijvende statistiek zal er uiteengezet worden wat de respondenten de meest nuttige en minst nuttige vragen vinden85. Wat is de meest nuttige vraag volgens de respondenten?
Frequentie
Percentage met herberekening Percentage van de niet-ingevulde enquêtes 13.3 15.4 8.0 9.2 8.0 9.2 2.7 3.1 9.3 10.8 1.3 1.5 2.7 3.1 2.7 3.1 2.7 3.1 4.0 4.6 4.0 4.6 6.7 7.7 2.7 3.1 13.3 15.4 5.3 6.2
vraag2 vraag4 vraag5 vraag6 vraag7 vraag9 vraag10 vraag11 vraag12 vraag13 vraag14 vraag15 vraag16 vraag19 vraag20
10 6 6 2 7 1 2 2 2 3 3 5 2 10 4
totaal aantal ingevulde enquêtes
65
86.7
10
13.3
75
100.0
aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal
85
100.0
De vragen corresponderen met de vragen zoals deze gesteld zijn in de enquête. Indien een vraag niet in de tabel voorkomt betekent dat deze vraag niet als meest of minst nuttig is geselecteerd. De tabellen zijn naar rangorde waarbij tabel 1 het meest belangrijk of het minst belangrijk is
- 84 -
Wat is de meest nuttige vraag volgens de respondenten (twee)?
Frequentie
Percentage met herberekening Percentage van de niet-ingevulde enquêtes 2.7 3.1 8.0 9.2 1.3 1.5 1.3 1.5 10.7 12.3 4.0 4.6 14.7 16.9 6.7 7.7 2.7 3.1 2.7 3.1 8.0 9.2 5.3 6.2 4.0 4.6 8.0 9.2 6.7 7.7
vraag2 vraag4 vraag5 vraag6 vraag7 vraag9 vraag10 vraag11 vraag12 vraag13 vraag14 vraag15 vraag18 vraag19 vraag20
2 6 1 1 8 3 11 5 2 2 6 4 3 6 5
totaal aantal ingevulde enquêtes
65
86.7
10
13.3
75
100.0
aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal
- 85 -
100.0
Wat is de meest nuttige vraag volgens de respondenten (drie)?
Frequentie
Percentage met herberekening Percentage van de niet-ingevulde enquêtes 8.0 9.5 4.0 4.8 2.7 3.2 4.0 4.8 1.3 1.6 12.0 14.3 9.3 11.1 4.0 4.8 1.3 1.6 6.7 7.9 5.3 6.3 4.0 4.8 4.0 4.8 13.3 15.9 4.0 4.8
vraag4 vraag5 vraag6 vraag7 vraag9 vraag10 vraag11 vraag12 vraag13 vraag14 vraag15 vraag16 vraag18 vraag19 vraag20
6 3 2 3 1 9 7 3 1 5 4 3 3 10 3
totaal aantal ingevulde enquêtes
63
84.0
12
16.0
75
100.0
aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal
- 86 -
100.0
Wat is de minst nuttige vraag volgens de respondenten?
Frequentie
Percentage met herberekening Percentage van de niet-ingevulde enquêtes 20.0 23.8 2.7 3.2 12.0 14.3 2.7 3.2 1.3 1.6 1.3 1.6 2.7 3.2 4.0 4.8 1.3 1.6 1.3 1.6 5.3 6.3 4.0 4.8 20.0 23.8 2.7 3.2 1.3 1.6 1.3 1.6
vraag1 vraag2 vraag3 vraag4 vraag5 vraag7 vraag8 vraag9 vraag12 vraag13 vraag15 vraag16 vraag17 vraag18 vraag19 vraag20
15 2 9 2 1 1 2 3 1 1 4 3 15 2 1 1
totaal aantal ingevulde enquêtes
63
84.0
12
16.0
75
100.0
aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal
- 87 -
100.0
Wat is de minst nuttige vraag volgens de respondenten (twee)?
Frequentie
Percentage met herberekening Percentage van de niet-ingevulde enquêtes 6.7 7.9 2.7 3.2 14.7 17.5 2.7 3.2 4.0 4.8 5.3 6.3 5.3 6.3 1.3 1.6 2.7 3.2 6.7 7.9 1.3 1.6 8.0 9.5 12.0 14.3 5.3 6.3 4.0 4.8 1.3 1.6
vraag1 vraag2 vraag3 vraag4 vraag5 vraag6 vraag7 vraag9 vraag12 vraag13 vraag15 vraag16 vraag17 vraag18 vraag19 vraag20
5 2 11 2 3 4 4 1 2 5 1 6 9 4 3 1
totaal aantal ingevulde enquêtes
63
84.0
12
16.0
75
100.0
aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal
- 88 -
100.0
Wat is de minst nuttige vraag volgens de respondenten (drie)?
Frequentie
Percentage met herberekening Percentage van de niet-ingevulde enquêtes 21.3 25.4 1.3 1.6 9.3 11.1 4.0 4.8 1.3 1.6 2.7 3.2 1.3 1.6 4.0 4.8 2.7 3.2 2.7 3.2 4.0 4.8 5.3 6.3 4.0 4.8 5.3 6.3 5.3 6.3 6.7 7.9 1.3 1.6 1.3 1.6
vraag1 vraag2 vraag3 vraag4 vraag5 vraag6 vraag7 vraag8 vraag9 vraag12 vraag13 vraag14 vraag15 vraag16 vraag17 vraag18 vraag19 vraag20
16 1 7 3 1 2 1 3 2 2 3 4 3 4 4 5 1 1
totaal aantal ingevulde enquêtes
63
84.0
12
16.0
75
100.0
aantal niet ingevulde enquêtes eindtotaal
- 89 -
100.0
9.4 Tabellen omtrent samenhang Hier volgen de tabellen waar de samenhang te zien is, als de vragen ingedeeld zijn naar categorie: Gebruiken in Nederland: Value Nominal by Nominal
Phi Cramer's V
N of Valid Cases
Approx. Sig. .187
.106
.187 75
.106
Regels in Nederland: Value Nominal by Nominal
Phi Cramer's V
N of Valid Cases
Approx. Sig. .159
.168
.159 75
.168
Feiten over Nederland Value Nominal by Nominal
Phi Cramer's V
N of Valid Cases
Approx. Sig. .021
.984
.021 75
.984
- 90 -
10. Bijlagen Informatie over de verschillende niveaus bij het onderdeel taalvaardigheid.
Basisgebruiker
A1 -
Kan vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen gericht op de bevrediging van concrete behoeften begrijpen en gebruiken.
-
Kan zichzelf aan anderen voorstellen en kan vragen stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar hij/zij woont, mensen die hij/zij kent en dingen die hij/zij bezit.
-
Kan op een simpele wijze reageren, aangenomen dat de andere persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen.
A2 -
Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk).
-
Kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen.
-
Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van diverse behoeften beschrijven.
Onafhankelijk gebruiker
B1 -
Kan de belangrijkste punten begrijpen uit duidelijke standaardteksten over vertrouwde zaken die regelmatig voorkomen op het werk, op school en in de vrije tijd.
-
Kan zich redden in de meeste situaties die kunnen optreden tijdens het reizen in gebieden waar de betreffende taal wordt gesproken.
-
Kan een eenvoudige lopende tekst produceren over onderwerpen die vertrouwd of die van persoonlijk belang zijn.
- 91 -
-
Kan een beschrijving geven van ervaringen en gebeurtenissen, dromen, verwachtingen en ambities en kan kort redenen en verklaringen geven voor meningen en plannen.
B2
-
Kan de hoofdgedachte van een ingewikkelde tekst begrijpen, zowel over concrete als over abstracte onderwerpen, met inbegrip van technische besprekingen in het eigen vakgebied.
-
Kan zo vloeiend en spontaan reageren dat een normale uitwisseling met moedertaalsprekers mogelijk is zonder dat dit voor een van de partijen inspanning met zich meebrengt.
-
Kan duidelijke, gedetailleerde tekst produceren over een breed scala van onderwerpen; kan een standpunt over een actuele kwestie uiteenzetten en daarbij ingaan op de voor- en nadelen van diverse opties.
Vaardig gebruiker
C1 -
Kan een uitgebreid scala van veeleisende, lange teksten begrijpen en de impliciete betekenis herkennen.
-
Kan zichzelf vloeiend en spontaan uitdrukken zonder daarvoor aantoonbaar naar uitdrukkingen te moeten zoeken.
-
Kan flexibel en effectief met taal omgaan ten behoeve van sociale, academische en beroepsmatige doeleinden.
-
Kan een duidelijke, goed gestructureerde en gedetailleerde tekst over complexe onderwerpen produceren en daarbij gebruikmaken van organisatorische structuren en verbindingswoorden.
In welk niveau een cursist zich bevind is te toetsen met een ‘checklist’. Deze zijn opgesteld door het Europese referentiekader
- 92 -
Checklist Portfolio Niveau A1 A1 Luisteren
1. Ik kan iemand begrijpen als hij langzaam en duidelijk spreekt. 2. Ik kan korte, eenvoudige aanwijzingen die voor mij bedoeld zijn begrijpen. 3. Ik kan het weerbericht op tv begrijpen. 4. Ik kan begrijpen waar liedjes in de vreemde taal over gaan. 5. Ik kan eenvoudige gesprekjes volgen. 6. Ik kan eenvoudige interviews met zangers, filmsterren en andere bekende mensen begrijpen. 7. Ik kan mijn docent begrijpen als hij/zij in de klas de vreemde taal gebruIkt. 8. Ik kan de telefoon opnemen en begrijpen met wie de beller wil spreken. 9. Ik kan eenvoudige aankondigingen in winkels en op het station of vliegveld begrijpen. 10. Ik kan eenvoudige mondelinge instructies bij computerprogramma’s begrijpen.
Als je 8 van de 10 dingen kunt kun je A1 invullen in het talenpaspoort bij luisteren. A1 lezen 1. Ik kan teksten begrijpen, die uit korte zinnen bestaan waarin veel bekende namen en woorden voorkomen. 2. Ik kan eenvoudige briefjes, kaartjes of e-mails lezen. 3. Ik kan eenvoudige opschriften in alledaagse situaties (winkels en op straat) herkennen. 4. Ik kan met behulp van plaatjes de inhoud van eenvoudige folders en brochures begrijpen. 5. Ik kan korte eenvoudige geschreven instructies begrijpen. 6. Ik kan eenvoudige verhaaltjes lezen.
Als je 5 van de 6 dingen kunt kun je A1 invullen in het talenpaspoort bij lezen. A1 Spreken 1. Ik kan eenvoudige vragen stellen over bekende onderwerpen en antwoord geven. 2. Ik kan groeten en afscheid nemen. 3. Ik kan vragen hoe het iemand gaat en reageren als mij gevraagd wordt hoe het met me gaat.
- 93 -
4. Ik kan alledaagse uitdrukkingen begrijpen als ze langzaam en duidelijk worden gesproken door iemand die er rekening mee houdt dat ik de taal niet zo goed kan. 5. Ik kan mensen iets vragen en mensen iets aanbieden. 6. Ik kan korte, eenvoudige, duidelijk geformuleerde vragen en aanwijzingen die voor mij bedoeld zijn begrijpen en uitvoeren. 7. Ik kan de tijd noemen met behulp van uitdrukkingen als volgende week, afgelopen vrijdag, in november, drie uur. 8. Ik kan vragen stellen en beantwoorden over mezelf en andere mensen, waar ze wonen, hun vrienden, de dingen die ze bezitten. 9. Ik kan in een interview antwoord geven op vragen over persoonlijke dingen als ze langzaam, duidelijk en in eenvoudige taal gesteld zijn. 10. Ik kan op eenvoudige vragen antwoorden door iets of iemand aan te wijzen.
Als je 8 van de 10 dingen kunt kun je A1 invullen in het talenpaspoort bij spreken. A1 Schrijven 1. Ik kan een kort briefje, kaart of e-mail schrijven. 2. Ik kan persoonlijke gegevens invullen op formulieren bijvoorbeeld als ik in een hotel of op een camping overnacht. 3. Ik kan eenvoudige zinnen schrijven over mezelf. 4. Ik kan een kort verhaaltje schrijven over een zelf bedacht onderwerp.
Als je 3 van de 4 dingen kunt kun je A1 invullen in het talenpaspoort bij schrijven. Checklist Portfolio Niveau A2 A2 Luisteren 1. Ik kan zinnen en uitdrukkingen begrijpen die gaan over zaken als persoonlijke gegevens, gezin, winkelen, woonplaats, enz. 2. Ik kan begrijpen wat er tegen mij gezegd wordt, als er maar duidelijk en langzaam gesproken wordt. 3. Ik kan korte en eenvoudige mededelingen en aankondigingen begrijpen. 4. Ik kan eenvoudige aanwijzingen begrijpen om te voet of met openbaar vervoer van A naar B te komen. - 94 -
5. Ik kan de belangrijkste informatie uit korte luisterteksten begrijpen als ik vooraf ongeveer weet waarover het gaat en er langzaam en duidelijk wordt gesproken. 6. Ik kan de hoofdzaken van het tv-nieuws begrijpen als er ook beelden van gebeurtenissen getoond worden. 7. Ik kan de betekenis van onbekende woorden raden, als ik ongeveer weet waarover de hele tekst gaat.
Als je 5 van de 7 dingen kunt kun je A2 invullen in het talenpaspoort bij luisteren. A2 Lezen 1. Ik kan korte eenvoudige teksten begrijpen, waarin veel voorkomende en internationale woorden staan. 2. Ik kan eenvoudige teksten begrijpen over bekende onderwerpen of onderwerpen die met school of werk te maken hebben. 3. Ik kan korte eenvoudige persoonlijke brieven begrijpen. 4. Ik kan eenvoudige standaardbrieven, faxen en e-mails over bekende onderwerpen begrijpen. 5. Ik kan opschriften en waarschuwingsborden begrijpen, op straat, in restaurants, op stations, enz. 6. Ik kan specifieke informatie opzoeken in lijsten en telefoonboeken. 7. Ik kan de belangrijkste informatie opzoeken in advertenties, menu’s, dienstregelingen, brochures enz. als ik vooraf ongeveer weet waarover het gaat. 8. Ik kan specifieke informatie vinden in brieven, brochures, krantenartikelen, waarin gebeurtenissen worden beschreven. 9. Ik kan voorschriften (bijv. in verband met veiligheid) begrijpen als ze in eenvoudige taal gesteld zijn. 10. Ik kan de betekenis van onbekende woorden raden, als ik weet waarover de hele tekst gaat.
Als je 8 van de 10 dingen kunt kun je A2 invullen in het talenpaspoort bij lezen. A2 Spreken 1. Ik kan een gesprek beginnen, gaande houden en afsluiten. 2. Ik kan zeggen wat ik lekker, leuk en fijn vind en wat niet. 3. Ik kan iemand uitnodigen en op uitnodigingen al dan niet ingaan. 4. Ik kan iemand op een beleefde manier begroeten of aanspreken. - 95 -
5. Ik kan aangeven hoe ik me voel. 6. Ik kan sociale contacten onderhouden, begroeten, afscheid nemen en bedanken. 7. Ik kan deelnemen aan korte gesprekken over onderwerpen die me interesseren in alledaagse situaties. 8. Ik kan met anderen bespreken wat we gaan doen, waar we heen gaan en afspraken maken waar we elkaar ontmoeten. 9. Ik kan zeggen dat ik het ergens mee eens of oneens ben. 10. Ik kan mijn mening geven over praktische zaken wanneer mij dat wordt gevraagd, als iemand mij helpt bij het formuleren van het antwoord. 11. Ik kan in een discussie om aandacht vragen. 12. Ik kan iets kopen of bestellen en naar de prijs vragen. 13. Ik kan vragen stellen en vertellen over vrije tijd en dingen die ik vroeger gedaan heb. 14. Ik kan met behulp van een kaart of plattegrond aanwijzingen geven en vragen. 15. Ik kan met behulp van gebaren duidelijk maken wat ik wil als ik het juiste woord niet kan vinden. Als je 12 van de 15 dingen kunt kun je A2 invullen in het talenpaspoort bij spreken. A2 Schrijven 1. Ik kan eenvoudige persoonlijke briefjes schrijven om te bedanken en mij te verontschuldigen. 2. Ik kan een korte (bijv. telefonische) mededeling van iemand anders opschrijven als ik om herhaling kan vragen. 3. Ik kan een korte eenvoudige memo schrijven over zaken die belangrijk zijn. 4. Ik kan een paar eenvoudige zinnen schrijven over mijn gezinssituatie, mijn woonomgeving en school waar ik op zit. 5. Ik kan een korte eenvoudige biografie of een eenvoudig gedicht over een denkbeeldig persoon schrijven. 6. Ik kan een korte beschrijving geven van wat er gebeurd is, wat ik heb gedaan en heb meegemaakt. 7. Ik kan een kort verhaal schrijven in samenhangende zinnen over alledaagse dingen in mijn omgeving. Als je 5 van de 7 dingen kunt kun je A2 invullen in het talenpaspoort bij schrijven
- 96 -
Checklist Portfolio Niveau B1 B1 Luisteren 1. Ik kan de hoofdzaak een kort verhaal begrijpen dat iemand vertelt, wanneer hij daarbij duidelijk spreekt. 2. Ik kan feitelijke informatie over alledaagse zaken begrijpen, zoals school, werk en vrije tijd als de spreker de standaardtaal gebruikt (geen accent). 3. Ik kan als toehoorder een verhaal over mij bekende onderwerpen begrijpen, als er duidelijk wordt gesproken en het verhaal goed is opgebouwd. 4. Ik kan gedetailleerde aanwijzingen begrijpen. 5. Ik kan iemand begrijpen, die eenvoudige technische informatie geeft over het gebruik van alledaagse apparaten 6. Ik kan de hoofdzaken van nieuwsuitzendingen op de radio begrijpen, als het over bekende onderwerpen gaat en er tamelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt. 7. Ik kan begrijpen waarover het gaat, als ik naar radio-uitzendingen of opgenomen materiaal in het algemeen luister over onderwerpen die mij interesseren en die zonder een sterk accent worden gesproken. 8. Ik kan films volgen als het verhaal door beeld en actie duidelijk wordt en de taal niet te moeilijk is. 9. Ik kan een groot deel van veel tv-programma’s waaronder interviews en actualiteitenrubrieken begrijpen, over onderwerpen die mij interesseren, als die duidelijk en helder gepresenteerd worden. 10. Ik kan de betekenis van onbekende woorden raden, als het onderwerp van de tekst mij interesseert.
Als je 8 van de 10 dingen kunt kun je B1 invullen in het talenpaspoort bij luisteren. B1 Lezen 1. Ik kan feitelijke teksten over onderwerpen op mijn vakgebied of interessegebied in voldoende mate begrijpen. 2. Ik kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen. 3. Ik kan de belangrijkste informatie halen uit brieven, brochures en korte officiële documenten. - 97 -
4. Ik kan specifieke informatie opzoeken in langere teksten en informatie verzamelen uit verschillende teksten bijvoorbeeld ten behoeve van een project. 5. Ik kan hoofdpunten herkennen in krantenartikelen over bekende onderwerpen. 6. Ik kan de belangrijkste argumenten en hoofdconclusies herkennen in duidelijk opgebouwde teksten. 7. Ik kan duidelijk geschreven gebruiksaanwijzingen en handleidingen begrijpen. 8. Ik kan de betekenis van onbekende woorden raden, als het onderwerp van de tekst mij interesseert.
Als je 6 van de 8 dingen kunt kun je A2 invullen in het talenpaspoort bij lezen. B1 Spreken
1. Ik kan mijn gesprekspartner in gesprekken over alledaagse onderwerpen begrijpen als hij duidelijk spreekt, maar ik moet soms wel om herhaling van bepaalde woorden of uitdrukkingen vragen. 2. Ik kan onvoorbereid aan een gesprek over bekende onderwerpen deelnemen. 3. Ik kan zeggen dat ik verrast, blij, bedroefd of onverschillig ben en daarop reageren als anderen dat zijn. 4. Ik kan aan een gesprek of discussie deelnemen, maar heb soms moeite om precies te zeggen wat ik bedoel. 5. Ik kan over boeken, films, muziek en dergelijke met anderen van gedachten wisselen. 6. Ik kan iets op een andere manier uitdrukken als mijn gesprekspartner mij niet begrijpt. 7. Ik kan iemand vragen om te verduidelijken wat er net gezegd is. 8. Ik kan op een beleefde wijze mijn mening, overtuiging, instemming en afkeur uitdrukken. 9. Ik kan mij in minder voorspelbare situaties in winkels, banken e.d. redden en iets waarover ik ontevreden ben ruilen of mijn beklag doen. 10. Ik kan een kort verhaal, artikel, gesprek of discussie samenvatten en op detailvragen van anderen reageren.
Als je 8 van de 10 dingen kunt kun je B1 invullen in het talenpaspoort bij spreken.
- 98 -
B1 Schrijven 1. Ik kan persoonlijke briefjes schrijven waarin ik iets nieuws meedeel en mijn mening over onderwerpen als muziek en films geef. 2. Ik kan redelijk gedetailleerde persoonlijke brieven schrijven over ervaringen, gevoelens en gebeurtenissen. 3. Ik kan een (bijv. telefonisch) mededelingen van iemand anders opschrijven, waarin om inlichtingen wordt gevraagd of waarin problemen worden uitgelegd. 4. Ik kan memo’s schrijven over zaken die belangrijk zijn voor vrienden, dienstverleners, docenten en anderen, waarin ik de belangrijkste punten op een begrijpelijke manier kan duidelijk maken. 5. Ik kan een verslag maken van ervaringen en gevoelens in een eenvoudige, maar samenhangende tekst. 6. Ik kan eenvoudige gedetailleerde beschrijvingen maken over een groot aantal bekende onderwerpen, die mijn belangstelling hebben. 7. Ik kan een verslag schrijven bijvoorbeeld van een echte of denkbeeldige reis. 8. Ik kan korte rapporten schrijven in een standaardformaat waarin feitelijke informatie en actiepunten worden aangegeven. 9. Ik kan eenvoudige opstellen schrijven over onderwerpen die mij interesseren. 10. Ik kan met enig zelfvertrouwen verzamelde feitelijke informatie over bekende en minder bekende zaken samenvatten, er over rapporteren en er een mening over geven.
Als je 8 van de 10 dingen kunt kun je B1 invullen in het talenpaspoort bij schrijven.
Checklist Portfolio Niveau B2
B2 Luisteren 1. Ik kan live-gesproken of opgenomen teksten in de standaardtaal (geen dialect) over minder bekende onderwerpen en over specifieke onderwerpen in het eigen vakgebied begrijpen. 2. Ik kan een ingewikkeld betoog volgen als ik met het onderwerp vertrouwd ben en het goed is opgebouwd. 3. Ik kan de hoofdzaken van lezingen, voordrachten en verslagen over vakspecifieke onderwerpen volgen ook als de argumentatie en het taalgebruik ingewikkeld zijn.
- 99 -
4. Ik kan aankondigingen en mededelingen begrijpen over concrete en abstracte onderwerpen die in standaardtaal en normaal tempo gesproken worden. 5. Ik kan de meeste radio en tv-programma’s waaronder documentaires, actualiteitenrubrieken, talkshows en films volgen als de standaardtaal wordt gesproken. 6. Ik kan met behulp van strategieën (zoals het herkennen van hoofd- en bijzaken en het gebruik van aanwijzingen in de context) allerlei teksten beter begrijpen.
Als je 5 van de 6 dingen kunt kun je B2 invullen in het talenpaspoort bij luisteren.
B2 Lezen 1. Ik kan zelfstandig een tekst lezen waarbij Ik mijn manier van lezen en de leessnelheid aanpas aan het soort tekst en het leesdoel. 2. Ik kan selectief gebruik maken van woordenboeken om niet vaak voorkomende woorden op te zoeken. 3. Ik kan brieven over onderwerpen die mij interesseren lezen en er snel de belangrijkste informatie uit halen. 4. Ik kan snel relevante details in lange en ingewikkelde teksten opzoeken. 5. Ik kan bij allerlei soorten nieuwsberichten, artikelen of verslagen snel bepalen of het de moeite waard is deze nader te bestuderen. 6. Ik kan artikelen en verslagen begrijpen over hedendaagse problemen waarin de schrijvers bepaalde standpunten innemen. 7. Ik kan artikelen over heel specifieke onderwerpen begrijpen als ik een woordenboek mag gebruiken. 8. Ik kan met behulp van strategieën (zoals het herkennen van hoofd- en bijzaken en het gebruik van aanwijzingen in de context) allerlei teksten beter begrijpen.
Als je 6 van de 8 dingen kunt kun je B2 invullen in het talenpaspoort bij lezen.
B2 Spreken 1. Ik kan aan gesprekken deelnemen over algemene onderwerpen en mijn gesprekspartners goed begrijpen als zij de standaardtaal spreken, zelfs als er veel achtergrondlawaai is.
- 100 -
2. Ik kan aan een gesprek met meer sprekers van de taal deelnemen als zij in hun taalgebruik rekening met mij houden. 3. Ik kan contacten met sprekers van de taal onderhouden, waarbij ik mij niet belachelijk maak of irritaties oproep. 4. Ik kan afhankelijk van de situatie mij gevoelens over gebeurtenissen die mij raken onder woorden brengen. 5. Ik kan in discussie gaan met gesprekspartners en daarbij mijn meningen en ideeën duidelijk naar voren brengen en argumenten noemen. 6. Ik kan een probleem helder uiteenzetten en daarbij oorzaken en gevolgen, voor- en nadelen of verschillende oplossingen ter overweging bieden. 7. Ik kan in discussie gaan over zaken als een onterechte bekeuring of beschuldiging. 8. Ik kan een probleem uitleggen en duidelijk maken dat ik recht heb op genoegdoening of compensatie. 9. Ik kan informatie en argumenten uit verschillende bronnen samenvatten en erover rapporteren. 10. Ik kan complexe informatie en adviezen uitwisselen over alles wat mijn werk betreft. 11. Ik kan vaste uitdrukkingen gebruiken om tijd te winnen en aan het woord te blijven. 12. Ik kan een discussie over een vertrouwd onderwerp in goede banen leiden door te laten merken dat ik het begrepen heb en anderen uit te nodigen deel te nemen.
Als je 10 van de 12 dingen kunt kun je B2 invullen in het talenpaspoort bij spreken.
B2 Schrijven 1. Ik kan informatie en meningen duidelijk onder woorden brengen en ingaan op de meningen van anderen. 2. Ik kan mijn gevoelens over gebeurtenissen die mij raken onder woorden brengen en commentaar geven op hetgeen de schrijver van een tekst mij meedeelt. 3. Ik kan heldere en gedetailleerde teksten schrijven over verschillende onderwerpen waarvoor Ik mij interesseer en daarbij informatie en argumenten uit verschillende bronnen samenvatten en op hun waarde schatten. 4. Ik kan een recensie schrijven over een boek, film of toneelstuk.
- 101 -
5. Ik kan heldere gedetailleerde beschrijvingen geven van echte of verzonnen gebeurtenissen en ervaringen waarbij ik een samenhangende tekst schrijf en waarbij ik rekening houd met het soort tekst (essay, brief, verslag, etc.) 6. Ik kan een essay of verslag schrijven waarbij ik een redenering opbouw en argumenten vóór en tegen een specifiek standpunt geef en voor en nadelen van verschillende mogelijkheden uiteenzet. 7. Ik kan informatie en argumenten uit verschillende bronnen samenvatten.
Als je 5 van de 7 dingen kunt kun je B2 invullen in het talenpaspoort bij schrijven.
Checklist Portfolio Niveau C1
C1 Luisteren 1. Ik kan iemand die langer aan het woord is in voldoende mate begrijpen als deze spreekt over abstracte en complexe onderwerpen die buiten mijn eigen vakgebied liggen, waarbij ik af en toe om verheldering moet vragen als met een mij onbekend accent wordt gesproken. 2. Ik kan een betoog volgen ook als het niet zo duidelijk gestructureerd is en veel informatie impliciet blijft. 3. Ik kan een groot aantal idiomatische uitdrukkingen en stilistische wendingen in een betoog herkennen. 4. Ik kan lezingen, discussies en debatten redelijk gemakkelijk volgen. 5. Ik kan specifieke aankondigingen en mededelingen in openbare ruimten als stadions begrijpen, ook als de geluidskwaliteit slecht is. 6. Ik kan complexe technische informatie, zoals van een telefonische helpdesk, begrijpen. 7. Ik kan de meeste radio- en tv-programma’s waaronder documentaires, actualiteitenrubrieken, talkshows en films volgen, ook als er geen standaardtaal wordt gesproken. 8. Ik kan heel goed gebruik maken van allerlei contextinformatie om conclusies te trekken met betrekking tot de houding, stemming en bedoeling van de spreker en te voorspellen wat hij zal gaan zeggen.
Als je 6 van de 8 dingen kunt kun je C1 invullen in het talenpaspoort bij luisteren.
- 102 -
C1 Lezen 1. Ik kan lange en complexe teksten tot in detail begrijpen, zowel op het eigen vakgebied als erbuiten, als ik moeilijke passages kan herlezen. 2. Ik kan alle brieven lezen als ik af en toe een woordenboek kan raadplegen. 3. Ik kan heel goed gebruik maken van allerlei contextinformatie om conclusies te trekken met betrekking tot de houding, stemming en bedoeling van de schrijver en het vervolg te voorspellen.
Als je 2 van de 3 dingen kunt kun je C1 invullen in het talenpaspoort bij lezen.
C1 Spreken 1. Ik kan iemand die langer aan het woord is tot in detail begrijpen als deze spreekt over abstracte en complexe onderwerpen die buiten mijn eigen vakgebied liggen, waarbij ik af en toe om verheldering moet vragen als met een mij onbekend accent wordt gesproken. 2. Ik kan gemakkelijk aan ingewikkelde gesprekken, groepsdiscussies en debatten tussen meer sprekers van de taal deelnemen ook als het over abstracte en ingewikkelde onderwerpen gaat. 3. Ik kan in gezelschap de taal soepel en effectief gebruiken, toespelingen maken en anderszins onderhoudend zijn. 4. Ik kan een officieel standpunt op overtuigende wijze naar voren brengen en op een vloeiende, spontane en passende manier reageren op vragen en opmerkingen. 5. Ik kan onvoorbereid deelnemen aan een interview als interviewer of geïnterviewde, waarbij ik ook op onverwachte situaties passend reageer. 6. Ik kan passende strategieën gebruiken om het woord te krijgen, tijd te winnen en aan het woord te blijven in een discussie. 7. Ik kan op een handige manier mijn bijdrage aan de discussie met die van anderen in verband brengen.
Als je 5 van de 7 dingen kunt kun je C1 invullen in het talenpaspoort bij spreken.
- 103 -
C1 Schrijven 1. Ik kan helder en precies formuleren en mijn stijl aan de doelgroep aanpassen. 2. Ik kan in persoonlijke correspondentie de taal soepel en effectief gebruiken, toespelingen maken en anderszins onderhoudend zijn. 3. Ik kan duidelijke goed gestructureerde teksten schrijven over complexe onderwerpen waarbij ik belangrijke punten naar voren haal, meningen uitvoerig onderbouw met argumenten, voorbeelden geef en met een passende conclusie afsluit. 4. Ik kan duidelijke en goed gestructureerde teksten schrijven in een zelfverzekerde, persoonlijk en natuurlijke stijl, waarbij ik rekening houd met de lezer.
Als je 3 van de 4 dingen kunt kun je C1 invullen in het talenpaspoort bij schrijven.
Eindtermen KNS: 1 Werk en inkomen
1.1 snel en efficiënt (nieuw) werk zoeken
1.1.1 is op de hoogte van de diensten die het CWI biedt voor werkzoekenden legt bij werkloosheid direct contact met het CWI ten behoeve van registratie/inschrijving. Overlegt met het CWI bij scholingswensen die passen bij zijn startpositie
1.1.2 is op de hoogte van de diensten die het UWV biedt voor werklozen of arbeidsongeschikten handelt volgens procedures bij aanvraag van uitkering in kader van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid
1.1.3 is op de hoogte van andere intermediairs (dan het CWI) voor het vinden van werk schrijft zich bij werkloosheid in bij andere intermediairs zoals bij bijvoorbeeld uitzendbureaus
- 104 -
1.1.4 weet hoe je in Nederland vacatures kunt vinden raadpleegt eigen netwerk en bronnen voor vacatures (krant, internet, beurs CWI, eigen netwerken enz)
1.1.5 heeft inzicht in relevante delen van de arbeidsmarkt in relatie tot eigen kwalificaties en loopbaanmogelijkheden houdt rekening met factoren die kansen op de arbeidsmarkt beïnvloeden (vooropleiding, werkervaring, beschikbaarheid, motivatie, woonplaats, kennis van de Nederlandse taal)
1.1.6 weet hoe hij de waarde van de eigen opleiding en ervaring voor de Nederlandse arbeidsmarkt kan achterhalen of laten equivaleren checkt de waarde van een eerder behaald diploma of ervaring (IDW aanvraag of EVC procedure)
1.1.7 weet welke stappen gevolgd moeten worden voor scholing licht het belang van scholing voor zichzelf toe meldt zich aan voor scholing bij een scholingsinstituut
1.1.8 weet welke eisen met betrekking tot competenties een werkgever aan een sollicitant kan stellen schrijft zich bij gebrekkige beheersing van het Nederlands in voor een passende cursus zoekt training bij onvoldoende sollicitatievaardigheden. Onderzoekt bij onvoldoende kwalificatie de mogelijkheden voor een passende opleiding om dit te herstellen licht het belang van inspanningen in kader van ‘een leven lang leren’ toe
1.2 actief deel uit maken van een arbeidsorganisatie
1.2.1 weet welke algemene eisen een werkgever stelt aan een werknemer werkt samen met collega’s. Werkt zelfstandig en toont initiatief. Draagt zorg voor persoonlijke ontwikkeling en deskundigheid
1.2.2 weet welke vormen van werknemersparticipatie belangrijk zijn ziet nut van eigen rol in vormen van werknemersparticipatie (werkgroep, raden, vakbond, personeelsvereniging enz.) Licht het belang van werknemersparticipatie toe
- 105 -
1.2.3 onderkent het belang van contacten met collega’s gaat op passende wijze contacten aan met collega’s en leidinggevenden
1.2.4 weet welke regels en plichten voor een werknemer voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst volgt bedrijfsregels bij werkuitvoering (arbo, milieu, vakantie, ziekte, e.d.) onderkent het nut van het vastleggen van rechten en plichten bij verschillende soorten arbeidscontracten ( 0-uren contract, via uitzendbureau, tijdelijk, vast, reïntegratie maatregelen)
1.2.5 weet in grote lijnen welke premies en belastingen door werknemers moeten worden betaald en met welk doel legt relatie tussen ingehouden werknemerspremies en belastingen en algemene sociale voorzieningen. Legt uit waarom inhoudingen op salaris noodzakelijk zijn. Weet hulp te vinden bij het invullen van een aangifte of teruggave formulier voor de belasting. Regelt eigen aanvullende (pensioen) verzekeringen indien nodig
1.2.6 kent de rol van vakbonden in Nederland licht belang van de rol van de vakbeweging in Nederland toe (in vergelijking met eigen of andere landen.)
1.2.7 weet wat een CAO inhoudt en wat het belang is van een CAO geeft uitleg over belang en inhoud van CAO’s
1.3 omgaan met (verborgen) discriminatie op de arbeidsmarkt
1.3.1 kent de wettelijke rechten en procedures in geval van discriminatie bespreekt een vermoeden van discriminatie met de werkgever. Doet een beroep op wettelijke rechten bij discriminatie
1.3.2 kent strategieën om zijn weerbaarheid tegen vormen van (verborgen) discriminatie te vergroten gebruikt strategieën om discriminatie te doorbreken
- 106 -
1.4 voorbereidingen treffen om een eigen bedrijf te starten
1.4.1 weet wat de rol is van de Kamer van Koophandel schrijft zich in bij de Kamer van Koophandel
1.4.2 weet dat bepaalde diploma’s van belang zijn voor het starten van een bedrijf in bepaalde sectoren schrijft zich in voor (aanvullende) cursussen
1.4.3 weet wat de eisen ten aanzien van financiering van een eigen bedrijf zijn levert informatie voor het opstellen van een ondernemingsplan regelt de financiering van eigen bedrijf
2 Omgangsvormen, waarden en normen
2.1 duiden en hanteren van verschillende omgangsvormen in Nederland
2.1.1 weet dat omgangsvormen, waarden en normen kunnen verschillen per cultuur, regio en sociale klasse stelt zich op de hoogte van onuitgesproken omgangsregels (door observeren, advies vragen, vragen om bevestiging of correctie enz.) Gaat op een sociaal geaccepteerde manier om met overeenkomsten en verschillen.Informeert zich over omgangsvormen, normen en waarden van burgers met andere achtergronden dan de eigen
2.1.2 weet dat Nederlanders zich zeer direct kunnen uiten, zonder daarmee kwetsend of onbeleefd te willen zijn vat direct geuite feedback en kritiek niet persoonlijk op. Reageert niet onmiddellijk beledigd op rechtstreeks uitgesproken meningen en directe vraagvormen
- 107 -
2.1.3 weet hoe sociale contacten privé en op het werk verlopen maakt indien de andere partij daar prijs op stelt afspraken voor bezoek bij sociale contacten. Houd zich aan gemaakte afspraken of meldt zich tijdig af
2.1.4 weet wat de gebruikelijke gedragsregels zijn in de meest voorkomende situaties (in winkels en wachtkamers, bij loketten, deelnemen aan feestje in de buurt) trekt een nummertje, pakt een karretje, staat in de rij, wacht op zijn beurt. Brengt een kleine attentie mee als dat verwacht wordt of passend is
2.2 omgaan met ongewone of botsende gewoonten, waarden en normen
2.2.1 weet dat de verhouding tussen man en vrouw, ook in huiselijke kring, gelijkwaardig is behandelt vrouwen als gelijkwaardig en conform de gangbare normen in Nederland
2.2.2 weet dat (ongehuwd) samenwonen, ook van mensen van gelijke sekse, geaccepteerd is in Nederland valt mensen met andere samenlevingsvormen dan het huwelijk niet lastig
2.2.3 kent de belangrijkste Nederlandse feestdagen en hun religieuze of historische inhoud/ achtergrond stelt zich op de hoogte van wat er bij de viering van deze feesten wordt verwacht op school, in de buurt, op het werk. Laat anderen vrij in de viering van de belangrijkste religieuze en politieke feestdagen (Kerst, Pasen, Ramadan, Suikerfeest, Sinterklaas, Koninginnedag, 4 en 5 mei etc.) en de achtergronden van de gebruiken die erbij horen
2.3 deelnemen aan sociale netwerken
2.3.1 kent doel en gebruiken van culturele- en sportieve verenigingen kan uitleggen waarom lidmaatschap van verenigingen belangrijk is. Stelt zich op de hoogte van wat er van leden van verenigingen wordt verwacht
2.4 aangaan en onderhouden van alledaagse sociale contacten - 108 -
2.4.1 kent de Nederlandse gebruiken bij belangrijke familiegebeurtenissen van buren en bekenden (bruiloft, geboorte, slagen voor examen, e.d.) neemt op passende wijze contact op met buren en bekenden bij belangrijke familie gebeurtenissen (een kaartje sturen, feliciteren, klein presentje, e.d.)
2.4.2 weet om te gaan met overlast maakt overlast van anderen bespreekbaar. Treft passende maatregelen bij vermoede overlast van zichzelf (bijvoorbeeld buren waarschuwen bij een eigen feestje)
3 Wonen
3.1 passende huisvesting regelen
3.1.1 weet waar en hoe hij informatie kan vinden t.b.v. het verkrijgen van een woning neemt contact op met de passende instantie bij het zoeken van een huurhuis. Raadpleegt huizenkranten en –sites. Formuleert een woonwens die past bij zijn gezinssituatie en zijn inkomen. Schrijft zich bij woonof verhuiswens in bij een passende instantie. Houdt zich aan de stappen in de vastgestelde procedure. Volgt de regels voor aanvraag van een huurtoeslag
3.1.2 kent de procedures rondom het aankopen/verkopen van een woning maakt zonodig gebruik van de diensten van een makelaar. Wint informatie in bij bank of hypotheekbemiddelaar. Maakt een schatting van eigen financiële mogelijkheden in geval van hypotheek. Geeft uitleg over mogelijkheden voor renteaftrek. Laat de hypotheek en verkoopakte passeren bij een notaris
3.2 regelen van en omgaan met nutsvoorzieningen en communicatiemiddelen in de eigen woning
3.2.1 weet hoe hij aanvragen moet regelen regelt zijn energievoorziening. Regelt telefoon –en/of kabelaansluiting
- 109 -
3.2.2 weet hoe een energiejaarrekening is opgebouwd begrijpt de hoofdpunten uit energiejaarrekening
3.2.3 weet hoe hij veilig en zuinig met gas, elektra en water om moet gaan volgt de veiligheidsvoorschriften voor gebruik van gas, elektra en water op. Gaat zuinig om met gas, elektra en water en bespaart daarmee milieu en geld
3.2.4 weet wie hij moet benaderen bij storing herkent storingen en handelt passend (bijv. onderscheid stroomuitval in de buurt en gaslek in eigen woning)
3.3 verantwoord omgaan met verzekeringen
3.3.1 weet welke verzekeringen voor een huurder of huiseigenaar belangrijk zijn (bijv. aansprakelijkheid, inboedel, opstal) sluit de meest gangbare verzekeringen die betrekking hebben op wonen af. Licht het belang van ‘woon’verzekeringen toe
3.3.2 weet hoe schade te melden meldt schade en omschrijft schade correct
3.4 omgaan met gebruiken met betrekking tot de aankleding en onderhoud van de woonomgeving
3.4.1 kent regels m.b.t. afvalinzameling en afvalscheiding past de regels voor afvalinzameling en afvalscheiding toe
3.4.2 weet dat Nederlanders belang hechten aan een schone omgeving en milieu houdt tuin en omgeving schoon. Houdt zich aan gangbare milieuregels
3.4.3 weet dat in Nederland belang gehecht wordt aan het uiterlijk van huis en tuin draagt zorg voor een ordelijk aanzicht van de woning. Bergt afval op op daarvoor bestemde plaatsen
- 110 -
4 Gezondheid en gezondheidszorg
4.1 verantwoorde keuzes doen t.a.v. de eigen gezondheid en levensstijl
4.1.1 weet dat bewegen en gezonde voeding een belangrijke bijdrage leveren aan gezondheid sport, beweegt en eet gezond om gezond te blijven
4.2 gebruik maken van eerstelijns gezondheidszorg (huisarts)
4.2.1 weet hoe hij een huisarts kan vinden overlegt over de keuze van een huisarts met zijn verzekering. Meldt zich aan bij een huisarts maakt een afspraak voor een patiëntkennismakingsgesprek
4.2.2 weet met welke klachten hij bij een huisarts terecht kan of moet maakt afspraken voor klachten die vallen onder de taken en verantwoordelijkheden van een huisarts
4.2.3 kent de wijze waarop Nederlandse artsen doorgaans adviseren toont gedrag dat bijdraagt aan het bevorderen van herstel. Begrijpt de terughoudendheid in medicijnvoorschrijving
4.3 gebruik maken van tweedelijns gezondheidszorg
4.3.1 weet dat de huisarts doorverwijst naar specialistische zorg gaat bij medische problemen eerst naar de huisarts. Neemt bij bezoek aan specialist een verwijsbrief mee. Neemt regels en gebruiken in ziekenhuizen in acht. Laat bij eerste bezoek aan ziekenhuis eerst een registratiekaartje maken
4.3.2 weet wanneer patiënten recht hebben op diensten van de thuiszorg geeft voorbeelden van soorten dienstverlening. Vraagt een afspraak aan voor hulp bij Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
- 111 -
4.3.3 weet dat de huisarts kan doorverwijzen naar psychosociale zorg- of hulpverlening wendt zich bij psychische problemen eerst tot de huisarts
4.4 Gebruik maken van de apotheek
4.4.1 weet dat de meeste medicijnen alleen op recept te verkrijgen zijn zorgt voor een recept via huisarts of specialist. Haalt zonder tussenkomst van arts medicijnen die zonder recept verkrijgbaar zijn bij drogist of apotheek. Hanteert de juiste regels voor het aanvragen van vergoeding voor medicijnen
4.5 gebruik maken van de tandarts
4.5.1 weet dat een regelmatig bezoek aan een tandarts gangbaar is Kiest een tandarts. Bezoekt periodiek een tandarts voor controle of behandeling
4.6 handelen bij medische spoedgevallen
4.6.1 weet dat bij noodgevallen het nummer 112 moet worden gedraaid draait bij spoedgevallen het noodnummer
4.6.2 weet hoe avond- en weekenddiensten zijn geregeld wendt zich bij dringende medische problemen ‘s avonds en in het weekend tot de dienstdoende huisartsenpost
4.7 gebruik maken van gespecialiseerde zorg rondom zwangerschap, bevalling en het jonge kind
4.7.1 weet waar zich te melden voor zwangerschapsbegeleiding en verloskundige hulp meldt zich bij een verloskundige of laat zich bij medische noodzaak doorverwijzen naar gynaecoloog. Noemt voorbeelden van verloskundige begeleiding. Meldt zich tijdig bij een bureau voor kraamhulp
4.7.2 weet welke diensten het consultatiebureau biedt - 112 -
reageert op de oproep voor een bezoek aan consultatiebureau. noemt voorbeelden van diensten van het consultatiebureau. Doet verslag van ontwikkelingen van het jonge kind. Haalt informatie over de ontwikkeling van het kind uit het ‘Groeiboekje’
4.8 een zorgverzekering afsluiten en gebruiken
4.8.1 weet dat de zorgverzekering verplicht is en is opgebouwd uit een basispakket, waarbij aanvullend bijverzekerd kan worden kiest een zorgverzekeraar. Noemt elementen uit het basispakket en elementen waarvoor men een aanvullende verzekering moet afsluiten
4.8.2 weet hoe hij zorgkosten moet declareren declareert op voorgeschreven wijze
4.9 gebruik maken van en/of regelen van zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten
4.9.1 is op de hoogte van de belangrijkste soorten hulpverlening geeft uitleg over soorten hulp die kan worden gegeven (thuiszorg, ambulant, intramuraal)
4.9.2 weet hoe hulp aan patiënt thuis ondersteund kan worden neemt contact op het met Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
4.9.3 weet wat te doen als de hulp thuis ontoereikend is herkent situaties waarin men gebruik kan maken van diensten van thuiszorg en van gespecialiseerde instellingen. Neemt contact op met juiste instantie
4.9.4 weet waar advies te vinden om procedures voor opname in gang te zetten neemt met juiste instanties contact op
- 113 -
5 Geschiedenis en geografie
5.1 zich verdiepen in de geschiedenis van Nederland
5.1.1 kent de geschiedenis van Nederland met betrekking tot de Gouden Eeuw/ rijkdom, kolonialisme, scheepvaart en waterwerken geeft uitleg over de belangrijkste perioden uit de Nederlandse geschiedenis en hun kenmerken
5.1.2 weet wat bepaalde perioden in de Nederlandse geschiedenis hebben opgeleverd en wat er nu van terug te zien is licht de effecten van de geschiedenis op het huidige Nederland toe (havens, zeevaart, gebouwen, kerken, culturele minderheidsgroepen, waterwerken, grachten)
5.2 omgaan met voor Nederland gevoelige relaties en gebeurtenissen
5.2.1 kent de geschiedenis van Nederland in WOII en de effecten hiervan op het dagelijks leven in Nederland toont begrip voor Nederlandse gevoeligheid voor uitingen van antisemitisme. Toont respect voor het vieren van en gewoonten op 4 en 5 mei
5.2.2 kent de rol van het eigen land van herkomst in de geschiedenis van Nederland geeft toelichting op de historische, economische en culturele banden van het eigen land met Nederland
5.2.3 kent de rol van Verenigde Staten, Canada, UK bij de bevrijding van West-Europa in WOII toont begrip voor de band van die Nederland en West-Europa hebben met Verenigde Staten, Canada en het UK. Geeft uitleg over actuele samenwerkingsverbanden (NAVO, EU)
5.3 geografische kennis van Nederland gebruiken in het dagelijkse leven
5.3.1 kent de namen en ligging van de provincies en belangrijkste plaatsen geeft uitleg over de ligging van provincies en belangrijkste plaatsen
- 114 -
5.3.2 kent de globale afstanden tussen verschillende bekende plaatsen en provincies maakt schatting van afstanden en reisduur (trein/auto) tussen plaatsen in Nederland (bijvoorbeeld voor werk, school familiebezoek)
5.3.3 kent economische kenmerken van verschillende regio’s geeft uitleg over relatie tussen regio’s en economische kenmerken van regio’s (belang randstad.) Combineert de keuze voor een woonplaats met de mogelijkheden voor werk in een bepaalde sector
5.4 omgaan met ruime denkbeelden die in Nederland geaccepteerd zijn (sinds de 70er jaren)
5.4.1 weet dat man en vrouw voor de wet gelijk zijn behandelt vrouwen gelijkwaardig conform de gangbare normen in Nederland
5.4.2 weet dat verwacht wordt dat meisjes en vrouwen een zelfstandig bestaan opbouwen erkent zelfbeschikkingsrecht van vrouwen. Laat vrouwen vrij om te investeren in eigen studie- en of arbeidsloopbaan. Zit de studie- en of arbeidsloopbaan van kinderen en/of partner niet in de weg.
5.4.3 weet dat openlijke homoseksualiteit niet verboden is valt personen die openlijk uitkomen voor hun homoseksualiteit niet lastig
5.4.4 weet dat bepaald kleedgedrag van sommige mannen/vrouwen niet mag worden opgevat als onkuis of uitnodigend valt personen die volgens de eigen opvatting ongepast zijn gekleed niet lastig
6 Instanties
6.1 gebruik maken van de dienstverlening van de gemeente aan de burger
6.1.1 weet hoe hij wijzigingen moet doorgeven bij het GBA geeft wijzigingen door bij geboorte, huwelijk, echtscheiding, overlijden, verhuizing, migratie
- 115 -
6.1.2 kent de procedures voor paspoort en rijbewijs aanvraag en/of verlenging richt zich tot de juiste instantie
6.1.3 kent de regels voor verkrijgen van verblijfsvergunning en naturalisatie vindt de juiste informatie bij juiste instanties. Handelt volgens de procedures. Licht voor- en nadelen van naturalisatie toe
6.1.4 weet welke gemeentelijke belastingen hij moet betalen betaalt gemeentelijke belastingen
6.1.5 weet van het bestaan van de meest relevante gemeentelijke vergunningen en het aanvragen daarvan houdt zich aan de procedures bij het aanvragen of verkrijgen van een vergunning
6.2 omgaan met belastingaangifte, -teruggave en aanvragen van toeslagen (zorg-, kinderopvang-, woontoeslag)
6.2.1 weet dat elke inwoner een uniek burgerservicenummer heeft gebruikt het unieke burgerservicenummer in voorgeschreven situaties
6.2.2 weet dat hij van zijn inkomen een specificatie per maand en per jaar krijgt geeft toelichting bij enkele hoofdpunten van het salarisstrookje/uitkeringsstrookje en jaaropgaaf inkomsten. Geeft uitleg over waarom hij de jaaropgave meerdere jaren moet bewaren
6.2.3 weet dat hij in sommige gevallen belasting moet betalen, maar in andere gevallen belasting terug kan krijgen doet aangifte. Licht toe waarom belasting (bij)betaald of terugbetaald moet worden. Vraagt faciliteiten t.a.v. belastingbetaling aan (termijnen/vermindering/ kwijtschelding)
6.2.4 weet dat de belastingdienst ook compensatie-uitkeringen verstrekt voor bijvoorbeeld ziektekosten, woonkosten en kinderopvang vraagt toeslagen of compensatie aan
- 116 -
6.3 omgaan met dienstverlening en aanwijzingen van de politie
6.3.1 weet dat voor iedereen in Nederland van 14 jaar en ouder een identificatieplicht geldt toont een identiteitskaart als daar door het bevoegde gezag om wordt gevraagd
6.3.2 weet welke taken de politie naar burgers heeft doet aangifte van diefstal of vermissing. Roept hulp in van politie bij overlast, (verkeers) ongevallen en geweld. Houdt zich aan aanwijzingen van de (verkeers)politie
6.4 gebruik maken van juridische hulp (sociale raadslieden) en sociale dienstverlening
6.4.1 weet hoe hij kan protesteren tegen slechte behandeling door overheid dient, met hulp van juiste instantie, een klacht in. Overziet de consequenties van indiening van een klacht
6.4.2 weet dat Nederland een verbod kent op discriminatie om redenen van geloof, sekse, etniciteit, seksuele geaardheid dient, met hulp van juiste instantie, een klacht in. Overziet de consequenties van indiening van een klacht. Voorkomt een klacht tegen zichzelf door correct gedrag
6.4.3 weet dat hij voor juridische hulp bij advocaten of een Juridisch loket terecht kan handelt volgens de voorgeschreven procedure. Betaalt een eigen bijdrage die past bij zijn inkomenssituatie
6.4.4 weet in welke gevallen maatschappelijk werk / Jeugdzorg hulp kan bieden noemt voorbeelden van mogelijke hulpvragen. Meldt de hulpvraag eerst bij de huisarts
- 117 -
7 Staatsinrichting en rechtsstaat
7.1 in het dagelijks handelen invulling geven aan de Nederlandse grondwet
7.1.1 weet wat ‘vrijheid van meningsuiting’ inhoudt respecteert personen met een andere mening dan de eigen mening. Geeft eigen mening, maar slaat niet door (weet welke grenzen er zijn). Geeft anderen aan dat ze “de grens” bereiken (maar doet dit rustig.)
7.1.2 weet wat ‘vrijheid van godsdienst’ inhoudt en weet wat ‘gelijke behandeling/discriminatieverbod’ inhoudt toont respect voor iemand met een andere godsdienst. Behandelt iedereen gelijk ongeacht godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Valt anderen niet lastig wanneer zij zich op een onbekende of ongewenste manier gedragen op het gebied van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en/of geslacht. Meldt discriminatie bij het meldpunt
7.1.3 weet wat ‘kiesrecht/democratie’ inhoudt en wat het belang van stemmen is noemt belang van actief en passief kiesrecht. Licht situaties toe, waarin een stem kan worden uitgebracht (verkiezingen voor gemeenten, provincies, Tweede Kamer, Europa, waterschap, referenda). Geeft uitleg wanneer en aan welke verkiezingen een niet-genaturaliseerde inwoner mag deelnemen. Geeft uitleg over de belangrijkste Nederlandse politieke partijen neemt op grond van verzamelde informatie een eigen standpunt over hoofdpunten uit verkiezingsprogramma’s. Maakt gebruik van kiesrecht
7.1.4 kent de positie en rol van het koningshuis licht de positie en status van de koningin toe (Constitutionele Monarchie)
7.2 zich verdiepen in de verantwoordelijkheden van de Nederlandse bestuurslagen
7.2.1 weet dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor ontwerpen en handhaven van wetgeving geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van de rijksoverheid naar burgers - 118 -
7.2.2 weet dat de hoofdtaak van de provinciale overheid op het gebied van planologie en milieu ligt geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van de provinciale overheid naar burgers toe 7.2.3 weet dat het Nederlandse bestuur zich deels richt op het Europees bestuur en/of regelgeving geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van het Europese bestuur naar de burgers.
7.2.4 kent de belangrijkste zaken van de staatsinrichting van Nederland noemt de hoofdpunten uit parlementaire stelsel (regering, Eerste en Tweede Kamer, Prinsjesdag), meerpartijenstelsel (denominatie, richtingen)
7.2.5 weet dat de macht in Nederland verdeeld is in drie onderdelen (regelgevende uitvoerende en rechterlijke macht) licht het belang van scheiding van de drie machten in Nederland toe
7.3 omgaan met de scheiding tussen kerk (religie) en staat
7.3.1 weet dat de wetten van de staat boven die van religie en traditie staan hanteert in de eerste plaats de wet- en regelgeving van de staat
7.3.2 weet dat de rechterlijke macht onafhankelijk is accepteert de uitspraak van de rechterlijke macht
7.4 hanteert wet- en regelgeving
7.4.1 kent de wet en regelgeving met betrekking tot abortus, euthanasie, homoseksualiteit, seksualiteit reageert tenminste neutraal op personen die zich onbekend of ongewenst gedragen op het gebied van abortus, euthanasie, homoseksualiteit, seksualiteit. Toont respect voor mensen met een afwijkende mening - 119 -
7.4.2 weet dat alle geweld bij wet strafbaar is (huiselijk geweld, eerwraak, slaan van kinderen, besnijdenis van meisjes geweld op straat e.d.) meldt geweld bij de politie of een specifiek meldpunt. Respecteert de lichamelijke integriteit van anderen
8 Onderwijs en opvoeding
8.1 maakt gebruik van het Nederlandse onderwijssysteem voor zichzelf of de eigen kinderen
8.1.1 kent de opbouw van het onderwijs van voorschools- tot eindonderwijs geeft uitleg over de opeenvolgende schoolsoorten. Houdt zich aan de toelatingsvoorwaarden
8.1.2 weet dat er in Nederland vrijheid van onderwijs bestaat kan aangeven waarom er verzuiling is in het onderwijs
8.1.3. weet dat er leerplicht is voor kinderen van 5 tot 18 jaar ziet toe op schoolgaan van eigen kinderen. Houdt zich aan de door de school vastgestelde vakantietijden
8.1.4. weet dat er onderwijsvoorzieningen zijn voor leerlingen met een handicap maakt, indien relevant, gebruik van mogelijkheden van speciaal onderwijs voor kinderen met lichamelijke, en/of geestelijke handicap en kinderen met leer- of gedragsproblemen. Toont een actieve houding tijdens de verwijsprocedure en houdt zich aan de voorgeschreven stappen
8.2 draagt verantwoordelijkheid voor het gedrag van de eigen minderjarige kinderen
8.2.1 weet dat de ouders juridisch aansprakelijk zijn voor (wan-)gedrag van hun kinderen tot 15 jaar ziet toe op gedrag van eigen kinderen 8.2.2 weet dat scholen betrokkenheid van de ouders verwachten overlegt met de leerkracht over de vorderingen van het kind. Reageert daar waar ouderbetrokkenheid wordt verwacht (correspondentie, vrijwilliger zijn)
- 120 -
8.2.3 weet dat er mogelijkheden zijn voor opvoedingsondersteuning onderkent noodzaak tot hulp. Benadert instanties
8.3 maakt gebruik van kinderopvang en speelzaal
8.3.1 weet waar speelzalen en kinderopvangorganisatie te vinden zijn wint informatie in bij opvangorganisatie
8.3.2 weet hoe een kind op te geven schrijft kind in bij opvang of speelzaal
8.3.3 weet hoe gebruik te maken van vergoedingsregelingen vraagt vergoeding aan (indien behorend tot de doelgroep)
8.4 omgaan met schoolkosten en tegemoetkomingen in schoolkosten en studiefinanciering
8.4.1 weet dat schoolkosten o.a. zijn opgebouwd uit schoolgeld, ouderbijdrage, kosten voor leermiddelen geeft uitleg over de verschillende soorten schoolkosten
8.4.2 weet in welke gevallen hij een aanvraag voor tegemoetkoming in kosten bij de school doet vraagt volgens de voorgeschreven procedure een tegemoetkoming in kosten aan
8.4.3 weet in welke gevallen hij een aanvraag bij IBG doet vraagt volgens de voorgeschreven procedure studiefinanciering bij IBG aan
- 121 -
Hieronder een kopie van de vragenlijst zoals deze is ingevuld door 75 respondenten:
Beste student, in het kader van een onderzoek naar de eindtermen van het inburgeringsexamen wil ik je een aantal vragen voorleggen. Antwoord wat in je opkomt, het is niet de bedoeling dat je overlegt. De uitslagen dienen als onderzoeksmateriaal ter aanpassing van de eindtermen “Kennis van de Nederlandse Samenleving” (KNS). De test mag anoniem gemaakt worden. Wil je kijken of je goed bent ingeburgerd, kun je de test ook maken op http://www.teleac.nl/nationaleinburgeringtest/# waar veel van de vragen vandaan komen. Je zult eerst 20 meerkeuzevragen krijgen en vervolgens een aantal vragen over deze vragen! Alvast bedankt voor je medewerking
Geslacht:
M/V
Leeftijd:
____ jaar
Opleiding:
MWD / SPH / andere namelijk ___________
1. Welke traditie is in de vorige eeuw ontstaan? A
De oudejaarsconference
B
Oliebollen eten
C
Vuurwerk afsteken
- 122 -
2. Op welke dag is deze foto genomen?
A
Bevrijdingsdag
B
Koninginnedag
C
Prinsjesdag
3. Waarom zijn wij in Nederland begonnen met het afsteken van vuurwerk bij het begin van een nieuw jaar?
A
Om de kwade geesten te verjagen
B
Om oud en nieuw extra feestelijk te maken
C
Omdat de Chinezen dat deden. Wij hebben dat overgenomen
4. Een collega van u gaat trouwen. U bent niet uitgenodigd maar u wilt wel iets doen. Wat doet u?
A
U geeft een cadeau, bijvoorbeeld iets voor in de keuken
B
U stuurt een envelop met geld
C
U stuurt een kaartje
5. U zit met een collega op een terras een drankje te drinken en u stoort zich aan het feit dat een tafeltje verderop twee mannen elkaar strelen en kussen. Wat doet u?
A
U blijft zitten en doet alsof u het niet erg vindt
B
U zegt nogal luidruchtig tegen uw collega wat u vindt van homoseksualiteit
C
U zegt tegen de mannen dat ze ergens anders moeten gaan zitten
- 123 -
6. Het is nieuwjaarsdag. Tijdens de jaarwisseling hebben u en uw buren vuurwerk afgestoken. Er ligt nu veel rotzooi op straat. Wat doet u?
A
Als u wakker wordt, veegt u het even aan
B
Niets. Straatvegen is de taak van de gemeentereiniging
C
Niets. Het waait wel een keer weg
7. Uw 17-jarige dochter is geslaagd voor haar havo-examen. Zij geeft vanavond een feestje in uw huis. Hoe zorgt u dat er geen problemen met de buren komen?
A
U doet niets, want anderen doen dit ook niet
B
U waarschuwt de buren dat er vanavond een feestje is
C
U zorgt ervoor dat uw dochter het bezoek om 23:00 naar huis stuurt
8. Bij de buren van drie huizen verderop staat ineens een houten ooievaar in de tuin. Zij hebben daar dus een kindje gekregen. Het zijn aardige mensen die u altijd groet. Wat kunt u het beste als eerst doen?
A
U doet meteen een felicitatiekaartje in de brievenbus
B
U gaat direct bij de buren langs om het kindje te bewonderen
C
U gaat over een paar dagen op bezoek om het kindje te bewonderen
9. U maakt uw frituurpan schoon en wilt het vet weggooien. U gebruikt altijd vloeibaar frituurvet. Wat moet u met het frituurvet doen?
A
Door de wc spoelen
B
Met het gewone afval weggooien
C
Bij het chemisch afval doen
- 124 -
10. Uw koophuis is door brand verwoest. U wilt het huis opnieuw bouwen. Welke verzekering betaalt dat?
A
De inboedelverzekering
B
De opstalverzekering
C
De woonlastenverzekering
11. U vindt dat een collega u tijdens het werk discrimineert. Wat kunt u het beste doen?
A
Hierover met uw werkgever praten
B
Naar de politie gaan en aangifte doen
C
Uw collega zoveel mogelijk negeren
12. U bent, of uw partner is, zwanger. Wanneer moet u/zij voor het eerst naar het spreekuur bij de verloskundige?
A
Als u het kindje voelt bewegen
B
Direct nadat de zwangerschap is vastgesteld
C
Ronde de 10de week
13. Uw vierde kindje is helemaal gezond ter wereld gekomen. U ontvangt een oproepkaart van het consultatiebureau. Wat doet u?
A
U gaat met uw kindje naar het consultatiebureau
B
U gaat niet omdat die afspraak niet verplicht is
C
U gaat niet omdat u nu wel weet hoe alles moet
- 125 -
14. Er zijn veel afkortingen voor schooltypes in Nederland. Waar staan de afkortingen in volgorde van oplopend opleidingsniveau.
A
HBO – MBO – WO
B
MBO – HBO – WO
C
WO – MBO – HBO
15. Waarom is Willem van Oranje heel belangrijk geweest voor Nederland?
A
Hij heeft gezorgd voor het verjagen van de Spaanse bezetter uit ons land
B
Hij heeft het begin van onze onafhankelijkheidsstrijd gevoerd
C
Hij heeft het volkslied van Nederland, het Wilhelmus geschreven
16. Hoe is nootmuskaat eigenlijk in Nederland gekomen?
A
Via onze kolonie de Nederlandse Antillen
B
Via onze kolonie Nederlands-Indië
C
Via onze kolonie Suriname
17. Hoe lang doet u er ongeveer over om met de trein, zonder vertraging, van Amsterdam naar Enschede te reizen?
A
1 uur
B
2 uur
C
3 uur
18. Waar is de bloembollensector het grootst?
A
In de provincie Flevoland
B
In de provincie Noord-Holland
C
In de provincie Zuid-Holland
- 126 -
19. Welke van deze taken voert de koningin uit?
A
Ministers benoemen
B
Regering samenstellen
C
wetten maken
20. U komt ’s avonds laat thuis. Als u binnenkomt, ziet u dat iemand in uw huis heeft ingebroken. Wat moet u dan als eerste doen?
A
Kijken welke spullen er weg zijn en de politie bellen
B
uw buurman roepen. U gaat niet alleen naar binnen
C
Weer naar buiten gaan en de politie bellen
21.
Denk je dat je geslaagd bent voor de inburgeringscursus?
Ja / Nee
Je bent geslaagd als minimaal 14 van de 20 vragen goed hebt
Je hoort nu goede antwoorden!
Dit waren de vragen van de inburgeringscursus. Nu je de antwoorden weet komen er een aantal vragen over de vragen waar je moet aangeven in hoeverre je het ermee eens bent.
1=
heel erg mee oneens
2=
erg mee oneens
3=
enigszins mee oneens
4=
neutraal
5=
enigszins mee eens
6=
erg mee eens
7=
heel erg mee eens
22. Op basis van het goed beantwoorden van de deze vragen zou iemand een Nederlands paspoort mogen krijgen
- 127 -
1 2 3 4 5 6 7
23. De vragen zijn nuttig
1 2 3 4 5 6 7
24. De vragen zijn nuttig voor cursisten om praktijksituaties van
1 2 3 4 5 6 7
de Nederlandse bevolking te begrijpen
25. Door deze vragen krijgen cursisten van een inburgeringscursus
1 2 3 4 5 6 7
een beter beeld van Nederland en zijn cultuur
26. Mensen worden door vragen als deze bewust van het feit dat
1 2 3 4 5 6 7
Nederland een apart land is met aparte culturele gebruiken
27. De houding van cursisten zal veranderen door middel van deze test 1 2 3 4 5 6 7
Nu volgen er nog wat specifieke vragen over de eerste 20 vragen.
28. Kies de drie vragen uit die je het meest nuttig vindt voor cursisten met de meest belangrijke vooraan
Vraag _________ & _________& _________
29. Kies de drie vragen uit die je het minst nuttig vindt voor cursisten met de minst belangrijke vooraan
Vraag _________ & _________& _________
30. Ruimte voor opmerkingen _____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
Bedankt voor je medewerking!!! - 128 -
Tekst behorende bij subeindterm 1.1.4
- 129 -
- 130 -
- 131 -
- 132 -
- 133 -
- 134 -
Tekst behorende bij subeindterm 2.2.1 en 2.2.2:
- 135 -
- 136 -
- 137 -
- 138 -
- 139 -
- 140 -
Lesbrief behorende bij subeindterm 2.4.2:
Nieuwland Opleidingen
Lesbrief KNS 2.4.2
Neem het Burenboekje door en geef antwoord op de volgende vragen.
1. Lawaai is:
A. Voor iedereen verschillend. B. Luide muziek. C. Geluid.
2. Waarom is goed contact met de buren belangrijk?
A. Wanneer u elkaar kent is het minder vervelend wanneer de buren lawaai maken. B. Het is gezellig om bij elkaar op de koffie te komen. C. U kunt elkaar helpen bij klusjes en zo.
3. Waarom is het handig om de buren te vertellen dat u een feestje geeft?
A. Dan kunt u de buren meteen uitnodigen. B. Dan weten de buren dat er geluidsoverlast kan ontstaan. Die overlast wordt dan als minder irritant ervaren. C. Dan kunnen de buren op tijd een andere slaapplaats regelen.
4. Wat is geen goede tip om geluidsoverlast te voorkomen?
A. Doe een koptelefoon op als u naar muziek luistert. B. Zet de wasmachine uitsluitend overdag aan. C. Leg laminaat als vloerbedekking.
5. Welke van de volgende stellingen is onjuist? - 141 -
A. In de zomer is er minder vaak sprake van overlast dan ’s winters. B. Het trappenhuis is een voorbeeld van een gemeenschappelijke ruimte. C. Ook uw wasgoed kan voor overlast zorgen.
6. U loopt in uw straat en u heeft net een flesje cola gedronken.
A. U gooit het flesje in de goot. De veegmachine veegt het op. B. U gooit het flesje in de struiken zodat niemand het flesje ziet. C. U neemt het flesje mee naar binnen en gooit het thuis weg.
7. Wat is de belangrijkste tip wanneer u last heeft van de buren?
A. Ga met ze praten. B. Ga naar de woningbouw. C. Bel de politie.
8. Wat kunt u het beste als eerste doen als het uzelf niet lukt om een conflict met de buren op te lossen?
A. De buren aangeven bij de politie. B. Bij andere buren vragen of zij ook last hebben. C. Om bemiddeling vragen bij de verhuurder.
Antwoorden
1. A 2. A 3. B 4. C 5. A 6. C 7. A 8. B - 142 -
Lesbrief, behorende bij subeindterm 3.2.2:
: - 143 -
- 144 -
- 145 -
- 146 -
- 147 -
Lesbrieven behorende bij 6.1 en 6.2:
Inkomstenbelasting
In Nederland moet u belasting aangeven. Belasting betaalt u over het werk dat u gedaan heeft. Aan de hand van uw gewerkte uren moet u belasting betalen. U kunt ook belasting terug krijgen, als u teveel belasting betaald heeft. De meest voorkomende belasting is de loonbelasting. Iedere keer als u werkt wordt er een gedeelte van uw loon ingehouden. Dat geld gaat naar de overheid die er zaken van betaalt zoals bijvoorbeeld uitkeringen aan oudere mensen die niet meer hoeven te werken of een uitkering aan iemand die geen werk kan vinden en zonder financiële steun niet kan overleven. Dit verschil kunt u zien op uw loonstrook86. U kunt een bruto en een netto-bedrag zien. Het bruto-bedrag is het bedrag dat u verdiend heeft met uw werk, het netto-bedrag is wat u uitgekeerd krijgt. Het verschil is de belasting87.
86
Maandelijks of wekelijks afschrift van uw werk waarop staat hoeveel uw verdiend heeft en hoeveel u aan belasting betaald heeft. 87 Er zijn ook andere kostenposten die het verschil maken tussen bruto en netto. U kunt hierbij denken aan reiskosten of pensioenpremie. Deze verschillen per baan
- 148 -
Kijkt u naar een voorbeeld hieronder:
Loonheffing
Het loonstrookje op de vorige pagina is slechts een voorbeeld. Veel bedrijven hanteren een ander model. De informatie die erop staat zal vergelijkbaar zijn, maar wellicht op een andere plaats staan. Het ziet er vaak moeilijker uit dan het in werkelijkheid is. U dient uw loonstrookjes altijd te bewaren omdat u ze kunt gebruiken als u bijvoorbeeld vind dat u niet genoeg betaald krijgt of als u een nieuwe baan krijgt. Dan moet u vaak een loonstrookje laten zien, zodat uw nieuwe werkgever uw salaris beter kan bepalen. Ook kan het voorkomen dat u teveel of te weinig uitbetaald heeft gekregen
- 149 -
Jaaropgave
Eenmaal per jaar krijgt u een jaaropgave. Meestal komt deze jaaropgave of jaaropgaaf in februari, maar het kan ook maart of april zijn. Uw werkgever is verplicht om u er een te verstrekken. Stel voor dat u vanaf januari tot april 2006 gewerkt heeft bij een bedrijf, dan is dat bedrijf u verplicht om begin 2007 u een jaaropgaaf te sturen van uw gewerkte uren in 2006. Met deze jaaropgaaf kunt u aangifte doen, bewaar deze dus goed. Hij wordt slechts eenmalig verstrekt! Kijkt u hieronder naar een voorbeeld:
- 150 -
Het doen van aangifte
Met deze jaaropgave kunt u dus belasting aangifte doen. Dit kunt u op twee manieren doen: U kunt dit doen door de formulieren aan te vragen bij de belastingdienst of te downloaden van de website van de belastingdienst88. De andere methode is dit geheel online te doen via de site van de belastingdienst. U kunt op de site een programma downloaden en installeren op uw computer en op die manier uw aanvraag voltooien. Beide manieren werken ongeveer hetzelfde. U vult in het programma dezelfde informatie in als op de bladen die u krijgt toegezonden. Hieronder ziet u een voorbeeld van de bladen die u moet invullen:89
88
De website van de belastingdienst is www.belastingdienst.nl Niet alle bladen zullen besproken worden omdat dit er teveel zijn. Tijdens de daadwerkelijke invulling van alle papieren kunt u gebruik maken van de “help”-functie die meegeleverd word. 89
- 151 -
Op dit voorblad moet u steeds aanvinken of selecteren wat voor u de juiste situatie is.
Hier vult u in wat op u van toepassing was. In het computer programma kunt u op het -icoontje klikken om meer informatie te krijgen over het onderwerp.
Ook hier moet u zich afvragen welke situatie bij u van toepassing is.
- 152 -
Na de bladen krijgt u het eindblad te zien waar de balans op staat. Hier kunt u zien hoeveel u terugkrijgt of hoeveel u moet betalen.90
90
Soms kan het zijn dat u geld moet betalen, bijvoorbeeld als u twee baantjes had. U bent dan bij beide werkgevers in een lage tariefgroep ingedeeld. Er zijn wellicht andere voorbeelden, die per persoon verschillen.
- 153 -
- 154 -
DigID
Om online aangifte te kunnen doen heeft u een DigID nodig. Deze kunt u online aanmaken. In de lesbrief “CWI” staat zorgvuldig beschreven hoe dat moet. Een DigID is een soort digitale handtekening waarmee u ook vrijwel alle zaken kunt regelen bij de overheid. Op die manier kunt u vrijwel alles via uw PC doen en hoeft u niet lang te wachten bij een loket als u naar een stadsdeelkantoor gaat.
Hieronder volgt een korte beschrijving van de DigID:
Met DigiD (spreek uit: die-gie-dee) kunnen burgers en bedrijven met één inlogcode bij elektronische diensten van steeds meer overheidsinstellingen terecht. DigiD staat voor Digitale Identiteit. Het is een gemeenschappelijk systeem van en voor de overheid. Overheidsinstellingen kunnen met DigiD de identiteit vaststellen van burgers en bedrijven die gebruik maken van hun elektronische diensten.91
Vragen:
1. Als u gewerkt heeft, bent u dan verplicht belasting op te geven?
A
nee, dat mag iedereen zelf bepalen
B
ja, dat is voor iedereen verplicht
C
nee, alleen als u iets terug kunt vragen
D
ja, maar dat moet u in uw land van herkomst doen
91
Op www.digid.nl staat exact hoe u een eigen code kunt aanmaken. Ook verwijs ik u hier graag naar de lesbrief “CWI” waar staat uitgelegd hoe de DigID werkt.
- 155 -
2. Wat is het verschil tussen bruto en netto-loon?
A
bruto is het bedrag dat u krijgt, netto is het bedrag dat u verdient
B
er is geen verschil, u krijgt beide bedragen
C
netto is het bedrag dat u krijgt, bruto is het bedrag dat u verdient
3. Wat staat niet op uw loonstrookje?
A
sofi-nummer
B
uw bankrekeningnummer
C
uw geboortedatum
D
het geld dat u per jaar verdient
4. Wat is ‘betaalwijze’?
A
de manier waarop uw werkgever uw loon uitbetaalt, dus op welk giro of bankrekeningnummer het loon komt of dat het contant betaald wordt.
B
hoeveel geld u verdient
C
dit is alleen belangrijk als u een rekening heeft bij de Postbank
D
dit is het verschil tussen bruto en netto
5. Hoeveel bedraagt de loonheffing op het loonstrookje in het voorbeeld?
________________________
- 156 -
6. Hoeveel is het verschil tussen bruto en nettoloon in het voorbeeld? (u mag een rekenmachine gebruiken)
A
€ 820,40
B
€ 152,00
C
€ 870,40
D
€ 49,47
E
€ 648,83
F
€ 50,00
7. Waarom is het belangrijk dat u de jaaropgave goed bewaard? ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ 8. Wat kunt u niet aflezen op uw jaaropgave?
A
uw totaal verdiende loon van dat gehele jaar
B
uw sofi-nummer
C
het bedrag dat u aan belastingen betaald heeft
D
uw maandloon
E
uw dienstbetrekking, dus welke periode u in dat jaar gewerkt heeft
9. Op welke 2 manieren kunt u belastingaangifte doen?
1 ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ 2 ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________
- 157 -
10. Belastingformulieren zijn niet altijd eenvoudig in te vullen. Mensen die al hun hele leven in Nederland wonen hebben daar ook moeite mee. Wat kunt u het beste doen als u ergens niet uitkomt? A
vraag iemand met meer ervaring of verstand van belastingen om raad
B
lees de handleiding zorgvuldig
C
online kunt u op het ? klikken
D
de belastingtelefoon bellen
E
al het bovenstaande kan werken
11. Waar staat bij het overzicht van de aangifte hoeveel u moet betalen of hoeveel u terugkrijgt?
A
bij ‘verzamelinkomen’
B
bij ‘te betalen’
C
bij ‘verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekering’
D
bij ‘inkomstenbelasting box 3’
12. Waarom is het handig een DigID aan te maken?
A
dat is uw online handtekening voor vrijwel alle gemeentelijke zaken en belastingen
B
DigID berekent voor u de belastingen
C
met een DigID krijgt u gemakkelijker werk bij het CWI
D
DigID vult de inkomstenbelasting in
Antwoorden:
1. B 2. C 3. D 4. A 5. € 684,83 (u kunt dit bedrag vinden bij ‘loonbelasting’)
- 158 -
6. A: De berekening gaat als volgt. Van het bedrag dat in het voorbeeld bij bruto-loon staat moet u het netto-loon aftrekken. In dit geval dus:
€ 2250,00 € 1429,60 – € 820,40
Laat u zich niet van de wijs brengen door andere bedragen. Kijkt u alleen bij netto en bruto. De € 50,- die later wordt berekend is slechts voor de auto van deze persoon. Deze gebruikt hij ook voor eigen gebruik en behoort dus niet tot het verschil tussen bruto en netto.
7. Deze wordt slechts eenmalig verstrekt en zonder jaaropgave kunt u geen aangifte doen 8. D 9. 1 Online 2. op papier (u kunt de formulieren downloaden, bestellen of ophalen op het belastingkantoor) 10. E 11. C: (dit is de uiteindelijke berekening waar alles wordt opgeteld. Hier staat hoeveel u terugkrijgt of moet betalen) 12. A 13.
Inkomstenbelastingen en premies Aanhoudende discussie In Nederland wordt vrij veel belasting betaald. Veel mensen klagen daarover. Maar voor de belastingen krijgen de burgers ook veel terug. Zo rijden er bijvoorbeeld in Nederland meer treinen en bussen dan in de meeste andere landen. De bijstandsuitkering voor wie die nodig heeft, is niet hoog, maar toch bijna de beste ter wereld. Eigenlijk wordt er op een merkwaardige manier over belastingen gepraat. Mensen zeggen: Ik heb vandaag een TV gekocht. Ze zeggen niet: ik heb vandaag € 400 betaald. Maar ze zeggen wel: Ik heb weer zoveel euro belasting betaald. Ze zeggen niet: ik heb wegen gekocht, samen met mijn medeburgers. Hoe dan ook, er is veel discussie mogelijk of de collectieve uitgaven (zoals voor wegen, of het onderwijs, of het leger) wat minder zouden moeten zijn en we er dus ook wat minder voor terug zouden krijgen. Er wordt gepraat of het belastinggeld effectief wordt besteed. Ook wordt er veel - 159 -
over gediscussieerd of iedereen wel in gelijke mate profiteert van collectieve voorzieningen. Dit zijn vaak felle discussies. Dat is begrijpelijk en terecht. Maar het onderwerp van de discussies is wel erg ingewikkeld.
Andere belastingen Deze lesbrief gaat verder over de inkomstenbelasting voor particulieren. Daarnaast zijn er nog andere belastingen. De belangrijkste zijn: •
de inkomstenbelasting voor bedrijven;
•
de BTW op producten en diensten. Als u een pak melk of een computer koopt of uw huis laat schilderen, gaat 6% of 19% van de rekening naar de overheid;
•
de gemeentelijke belasting. De hoogte verschilt flink per gemeente. Met de opbrengst wordt de riolering onderhouden, het huisvuil opgehaald, de bibliotheek gesubsidieerd enzovoort.
De heffing Elke keer dat u uw salaris ontvangt houdt uw werkgever daar de heffing op in. Als u een uitkering ontvangt doet de Sociale Dienst of het UWV dat. De heffing bestaat uit de inkomstenbelasting plus enkele premies. De belangrijkste premies zijn de AOW premie (de AOW is een uitkering die elke Nederlander vanaf het 65e jaar krijgt) en de AWBZ-premie (ten behoeve van zieken met bijzondere onkosten die niet worden betaald uit de ziektekostenverzekering). Wat u dus op uw bank- of girorekening krijgt is het nettosalaris. Dit salaris is samen met de ingehouden heffing, het brutosalaris. Bovenop het brutosalaris zit meestal nog de pensioenpremie die u betaalt. Hoe meer inkomen (salaris of uitkering) u verdient, des te hoger is het heffingspercentage. Vaak veranderen de percentages iets. In de bijlage ziet u de cijfers over 2006. U ziet hierin ook dat mensen boven de 65 jaar minder heffing betalen. Elke keer dat u uw salaris krijgt ontvangt u uw salarisspecificatie (ook wel genoemd loonstrook). Bij een uitkering hoort de uitkeringsspecificatie. Hierop staat hoeveel het brutoloon of –uitkering is, welke premies er zijn afgehouden en hoeveel nettoloon of –uitkering u ontvangt.
Uw belastingaangifte Eén keer per jaar, begin februari of daaromtrent, krijgt u bericht van de Belastingdienst dat u uw belastingaangifte moet doen. Dat betekent dat u opgeeft hoeveel salaris of uitkering u heeft
- 160 -
ontvangen over het afgelopen jaar en hoeveel heffing u heeft betaald. De Belastingdienst kan dan uitzoeken of u teveel of te weinig heffing heeft betaald. Het kan bijvoorbeeld zijn dat u teveel heffing heeft betaald als u veel ziektekosten heeft gehad die niet vergoed worden uit de ziektekostenverzekering of de AWBZ. Een deel van die kosten kunt u dan aftrekken van uw brutosalaris. Bij dat kleinere brutosalaris hoort een kleinere heffing dan u heeft betaald via uw werkgever of uitkeringsinstantie. U krijgt dan dus geld terug van de Belastingdienst. Dat is ook mogelijk als u veel studiekosten heeft gemaakt om uw werk beter te kunnen doen. Het omgekeerde is ook mogelijk. Stel dat u minder dan € 17046 heeft verdiend. U heeft dan maar 34,15% heffing betaald (cijfers van 2006). Voor uw vrouw (of uw man) geldt hetzelfde. Maar bij elkaar komt u boven de grens van € 17046. Over het deel dat erboven zit, geldt het hogere tarief van 41,45%. In dat geval moet u dus bijbetalen. Om uw belastingaangifte goed te kunnen doen is het absoluut nodig dat u de jaaropgaaf van uw werkgever(s) of uitkeringsinstantie(s) bewaart. Dit is een salaris- of uitkeringsspecificatie over een heel jaar. De gegevens hierop moet u namelijk overnemen. Tegenwoordig kunt uw belastingaangifte per computer doen. U heeft dan wel een internetaansluiting nodig. Ook moet u naast uw Sofinummer (ook Burger Servicenummer genoemd) en zogenaamd ID-nummer nodig. Hoe alles in zijn werk gaat, wordt uitgelegd in het bericht van de Belastingdienst. Heeft u geen internetaansluiting, dan moet u een papieren belastingbiljet aanvragen. Een aangifte met de computer gaat makkelijker. Toch is het een karweitje dat al gauw enkele uren in beslag neemt. Het is belangrijk dat u het hele jaar door materiaal verzamelt zoals giro-/bankafschriften en nota’s, waarmee u kunt uitrekenen hoeveel u moet optellen bij uw inkomen, of ervan aftrekken. U moet uw belastingaangifte vóór 1 april doen. Als dat niet lukt moet u om uitstel vragen. Doet u dat niet dan is er kans dat u een boete krijgt.
Voorlopige Teruggaaf Als u verwacht dat u geld terugkrijgt kunt u die teruggave bespoedigen. U moet dan bij de Belastingdienst een Voorlopige Teruggaaf aanvragen. U krijgt dan elke maand van uw werkgever of uitkeringsinstantie al een deel van het belastinggeld terug dat u anders pas het jaar daarna terug zou krijgen. Dit kan voor u belangrijk zijn als u bijvoorbeeld weinig inkomen heeft en veel hulp van de thuiszorg krijgt. Dat is duur want u moet een flink deel zelf betalen. Uw kosten kunt u van u bruto-inkomen aftrekken.
- 161 -
Enkele belangrijke termen Het belastingsysteem is ingewikkeld. In deze lesbrief worden alleen maar de hoofdlijnen uiteengezet. Hoe u uw opgave moet doen leest u in de toelichting die u bij uw opgave kunt aanklikken op de computer, of die u anders toegestuurd krijgt samen met uw biljet. Enkele belangrijke termen zijn: Fiscale partners. Als u getrouwd bent of ongetrouwd samenwoont beschouwt de Belastingdienst u als fiscale partners. Dat betekent bijvoorbeeld dat de inkomens van u allebei bij elkaar worden opgeteld. Algemene heffingskorting. Iedereen krijgt normaal gesproken een korting op de te betalen heffing. Die korting wordt meestal bij elke salaris- of uitkeringsbetaling al ingehouden door de werkgever of uitkeringsinstantie. Arbeidskorting. De arbeidskorting geldt voor mensen met betaald werk. De maatregel is bedoeld om het verschil tussen een uitkering en een salaris wat groter te maken en zo mensen te stimuleren om een baan te zoeken. Boxen. De heffing is verdeeld in drie boxen. De belangrijkste box is bijna altijd de eerste. Daarin worden heffingen afgetrokken van het inkomen, dit is het salaris of de uitkering. De tweede box heeft bijvoorbeeld betrekking op geld dat men verdient uit aandelen in een onderneming. De meeste mensen zullen er niet mee te maken hebben. Toeslagen. Een toeslag is geld dat u terugkrijgt als uw inkomen niet voldoende is. De bekendste toeslagen zijn de huurtoeslag en de zorgtoeslag. U krijgt dan een deel vergoed van respectievelijk uw huur en u ziektekostenpremie. Het onderwerp wordt hier genoemd omdat u het geld terugkrijgt van de Belastingdienst. Maar eigenlijk hoort het onderwerp niet thuis in het hoofdstuk Belastingen.
Verdere informatie U kunt informatie krijgen bij de Belastingtelefoon, t. 0800 0543. Bij het invullen van uw belastingformulier kunt u zich ook laten helpen bij het Belastingkantoor in de plaats waar u (vlakbij) woont. U moet dan wel eerst een afspraak maken. Uiteraard kunt u ook via de zoekmachine Google op internet snel aan specifieke informatie komen.
- 162 -
Vragen 1. In Nederland verdienen sommige mensen miljoenen euro’s per jaar. Dat komt
a.
doordat de belastingen in Nederland laag zijn;
b.
doordat ze bruto erg veel verdienen en je boven € 52228 geen heffing meer hoeft te betalen;
c.
doordat ze bruto extreem veel verdienen. Zelfs met een hoog heffingspercentage houden ze dan veel over.
2. Welke uitspraak is juist?
U moet belastingaangifte doen a.
omdat uw werkgever niet alle heffing inhoudt die de overheid moet krijgen;
b.
omdat uw werkgever niet helemaal kan bepalen hoeveel heffing u moet betalen, bijvoorbeeld omdat u ziektekosten kunt aftrekken;
c.
omdat uw werkgever of uitkeringsinstantie niet helemaal kan bepalen hoeveel heffing u moet betalen, bijvoorbeeld omdat u ziektekosten kunt aftrekken.
3. ‘Mensen die in Nederland geld verdienen staan een deel van dat geld af. Dat afgestane geld is vooral bestemd voor de uitkering voor ouderen en veel zieken.’ Is deze uitspraak juist?
a. Dat is onduidelijk, het is niet op te maken uit de tekst. b. Ja. c. Nee, er gaat meer geld via de belasting naar het onderwijs.
4. U verdient € 17000 bruto per jaar. Bij dit bedrag hoort het heffingspercentage van 34,15 %. Dat is € 5805,50. Dan gaat u meer verdienen, namelijk € 20000 bruto per jaar. 41,45 % van € 20000 = € 8290. Netto verdient u in de nieuwe situatie
- 163 -
a. € 20000 - € 8290 = € 11710 b. € 17046 minus 34,15% heffing, dit is € 5821, plus over het meerdere (dus € 20000 minus € 17046) 41,45 % heffing, dit is € 1224. Netto verdient u € 20000 minus ( € 5821 + € 1224) = € 12955. c. Dat hangt ervan af of u een fiscale partner heeft.
Antwoorden: 1. c 2. a 3. b 4. c
- 164 -
11. Bibliografie
Andrades, C. (2004) Decadentie of Doemdenken Krisis, 2004 nr. 4, recensies
Bauman, Z. (2002), Society under siege. Cambridge: Polity Press
Berg, A.E. van den ea (2003). De beleving van collectieve tuinen; ontwerpen voor doelgroepen op basis van belevingsonderzoek, Alterra. (Alterra-rapport / Reeks Belevingsonderzoek 655 / 6) - p. 96
Bierens, S. (2004) Werken aan waarden. Sociologische Gids, Jaargang 51 no. 3
Binnema, H en Verhue, D. (2008) Lokaal herdenken en vieren; Onderzoek onder burgers en gemeenten projectnummer: p4751/p4810, Veldkamp
Bochhah N. (2006) Gediscrimineerd op de werkvloer en dan…? Onderzoek naar discriminatie op het werk op grond van ras, etniciteit, nationaliteit en godsdienst. Rotterdam
Boggelen, O. van et all (2006). Het fietsgebruik van allochtonen nader belicht. Een aanvullende analyse op de SCP-verkenning Anders onderweg, fietsberaad.
van den Brink, G. (2004). Schets van een beschavingsoffensief. Over normen, normaliteit en normalisatie in Nederland. Amsterdan University Press
Cliteur, P. (2002) Moderne Papoea's. Dilemma's van een multiculturele samenleving. Amsterdam, De Arbeiderspers
Collins, R. (1979) The Credential Society: An Historical Sociology of Education and Stratification New York: Academic Press
Crul, M. (2000) De sleutel tot succes: Over hulp, keuzes en kansen in de schoolloopbanen van Turkse en Marokkaanse jongeren van de tweede generatie, Amsterdam Het Spinhuis
- 165 -
Dalrymple, T. (2001) Life at the bottom: The worldview that makes the underclass, Ivan R. Dee, Chicago
Dolfing, M en Tubergen, F van. (2005) Bensaïdi of Veenstra? Een experimenteel onderzoek naar discriminatie van Marokkanen in Nederland. Sociologie, jrg 1 no. 4 pp. 407-422
Duyvendak J.W. en Hurenkamp M. (red.), (2004) Kiezen voor de kudde, Van Gennip
Elias, N. (1982) Het Civilisatieproces Sociogenetische en pschogenetische onderzoekingen Aula (vertaling, origineel uit 1939)
Elias, N. (1969+1982) The Civilizing Process, Vol.I. The History of Manners, Oxford: Blackwell, en The Civilizing Process, Vol.II. State Formation and Civilization, Oxford: Blackwell (vertaling, origineel uit 1939)
Florida, R. (2002) The rise of the creative class: and how it's transforming work, leisure, community and everyday life in Washington Mondly, 2002
Heerikhuizen, B van (2006). Colleges Sociologische Theorie 2A UvA.
Henrich, J. (2006), Cooperation, punishment, and the evolution of human institutions. Science 312: 60 – 61
Huis, I van en Regt, A. de (2005) Tussen Dwang en Dialoog — Maatschappijoriëntatie in Inburgeringscursussen, Sociologie 1, pp 328 – 406
Huis, I. van (2005) Nationale identiteit en normen en waarden in inburgeringscursussen. Doctoraal-/masterscriptie Sociologie
- 166 -
Hurkens, R. et all (2007) Toekomstgericht ondernemerschap: door samenwerking tussen onderzoek, onderwijs en bedrijfsleven Wageningen UR
Karacaer, H. (2000). Nederland is veel islamitischer dan mijn geboorteland Turkije. Het Parool, 2 maart.
Kloosterman, R, van der Leun, J. en Rath, J. (1999) Mixed Embeddedness: (In)formal Economic Activities and Immigrant Businesses in the Netherlands
Knop, P de et all. (1999) The Role of Contextual Factors in Youth Participation in Organized Sport,
Levy, A (2007) Female Chauvinist Pigs: Women and the Rise of Raunch Culture. Simon & Schuster
Mennell, S. (1989) Norbert Elias Civilazation and the Human Self-Image. Basic Blackwell
Moore, R.I., (1987): The Formation Of A Persecuting Society: Power And Deviance In Western Europe, 950-1250, New York
Murray, R (1980) The Credential Society: An Historical Sociology of Education and Stratification by Randall Collins, a review; American Journal of Education, Vol. 88, No. 4 488-495
Muynck A de, Peeters R. (1997). Ali en Fatima bij de dokter: vraag en aanbod van gezondheidszorg voor allochtonen in Vlaanderen. Garant.
Peters, S.L. en Voert M. ter, (2006). Geschilbeslechting (niet-westerse) allochtonen en autochtonen vergeleken. Een theoretisch-empirische verkenning Justitie (WDOC); Wetenschappelijk Onderzoeken Documentatiecentrum
Prins, B. (2002) Het lef om taboes te doorbreken. Nieuw realisme in het Nederlandse discours over multiculturalisme. Artikel voor Migrantenstudies
Prins, B. (2004) Voorbij de onschuld. Het debat over integratie in Nederland. Van Gennep.
- 167 -
Rath, J. (2006) Het Mooist van Mokum, Oratie UvA.
Regt, A. de 1984 'Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid: ontwikkelingen in Nederland 1870-1940' , Boompers drukkerijen, Meppel
Rojer, R.A. (2000) Medische Zorg en een Multiculturele Samenleving, rede Universiteit van Groningen
Scheerder, J ea (2004) SPORT EN INBURGERING Een empirische analyse van de relatie tussen sportbeoefening en sociaal kapitaal. Tijdschrift voor de sociologie, volume 25, no 4
Scheffer, P. (2000). Het multiculturele drama, NRC Handelsblad, 29 januari
Schuyt, K (2006) Collegereeks ‘Sociologie van het beleid’, UvA, Amsterdam, ondersteunt met Steunberen van de samenleving, Amsterdam University Press
Snel, E. (2003), De vermeende kloof tussen culturen, Oratie Universiteit Twente.
Steerneman, P. (2004) Leren denken over denken en leren begrijpen van emoties. Garant
Swierstra, T. en E. Tonkens (2006) Een links beschavingsoffensief Waterstof, het (elektronisch) tijdschrift van de progressieve denktank Waterland
Tubergen F. van (2003) Religieuze participatie en geloof van immigranten in Nederland. Nieuwe toetsingen van oude theorieën Mens en Maatschappij, jaargang 78, nr. 4, 331 – 354
Veldkamp D. (2007) De effectiviteit van landmarks in een audio-gebaseerd navigatiesysteem voor beginnend dementerenden, Thesis Master Informatiekunde
Verberk, G. (1999) Attitudes towards ethnic minorities: conceptualizations, easurements, and models, proefschrift voor Katholieke Universiteit Nijmegen
- 168 -
Verweel, P (2005), Kleurrijke zuilen. Over de ontwikkeling van sociaal kapitaal door allochtonen in eigen en gemengde sportverenigingen, artikel voor de Universiteit van Utrecht
Visser, J. & D. Checchi (2008) Inequality and the labour market: unions. In: Handbook of economic inequality. Oxford: Oxford University Press. (forthcoming)
Vries, J. de, (1998) Verschillen verkend: een inventarisatie van de houding van allochtone leerlingen en ouders ten opzichte van homoseksualiteit FORUM, Utrecht
Wallace R.A. and Wolf A. (2006) Contemporary Sociological Theory”, expanding the classical tradition Sixth edition, Pearson, Prentice Hall
Wilterdink, N. (1998) ‘Mondialisering, migratie en multiculturaliteit’, in Geuijen, C. (red.)
Yerden, I (2003) OUD WORDEN IN HARDERWIJK: Woonsituatie, welzijn, professionele zorg en mantelzorg van Turkse ouderen in Harderwijk, SWO Harderwijk
- 169 -