O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Psittacose Psittacosis
Auteur
E.R. Heddema
Trefwoorden
Chlamydophila psittaci, genotypering, ornithose, papegaaienziekte, PCR, pneumonie, psittacose, vogels
Key words
birds, Chlamydophila psittaci, genotyping, ornithosis, parrot fever, PCR, pneumonia, psittacosis
Samenvatting
Psittacose is een infectie die veroorzaakt wordt door de obligaat intracellulair groeiende bacterie Chlamydophila psittaci. Vogels zijn het primaire reservoir van deze bacterie. Het ziektebeeld is bekend sinds 1881, maar de ontdekking van het veroorzakende pathogeen duurde tot 1930. Psittacose is een systemische infectie die zich vooral uit als pulmonale infectie. Extrapulmonale symptomen komen echter frequent voor. Vanwege de veeleisende kweekomstandigheden wordt de diagnostiek voornamelijk verricht met serologisch onderzoek. Serologische testen kruisreageren in wisselende mate met andere Chlamydia/ Chlamydophila-infecties. Recent ontwikkelde PCR-diagnostiek heeft als voordeel dat het sneller, specifieker en mogelijk ook sensitiever is dan serologisch onderzoek. Indien PCR-diagnostiek positief is, kan verdere typering volgen, zodat inzicht verkregen kan worden in de meest waarschijnlijke bron van de infectie.
Summary
Psittacosis is due to infection with the obligate intracellular bacterium Chlamydophila psittaci. Birds are the main reservoir of this bacterium. The disease is known since 1881, but the causative agent was discovered in 1930. Psittacosis is a systemic infection most often with pulmonary involvement. However extrapulmonary symptoms are not uncommon. Because of the fastidious nature of this bacterium, diagnosis is mainly done by serologic tests. Serologic tests are more or less all cross-reactive with other Chlamydia/Chlamydophila infections. Recently developed PCR assays have the advantages of being fast, specific and probably more sensitive than serologic tests. All PCR positive samples can subsequently be genotyped to identify the probable source of infection.
(Tijdschr Infect 2008;3:175-81)
Inleiding
Chlamydophila psittaci is de verwekker van psittacose, ook wel ornithose of papegaaienziekte genoemd. Vogels, en zeker niet alleen papegaai-achtigen, zijn het primaire reservoir van deze bacterie. Via contact met vogels kunnen mensen geïnfecteerd worden. Er zijn momenteel onvoldoende aanwijzingen dat C. psittaci overdraagbaar is van mens op mens.1 Psittacose bij mensen is voor het eerst beschreven door
175
vol.
3
nr.
5 - 2008
Jacob Ritter in 1881.2 Ritter was een Zwitserse arts die betrokken raakte bij een onverklaarde uitbraak van een ziekte die gekenmerkt werd door longontsteking, koorts, relatieve bradycardie en neusbloedingen. Zeven mensen werden ziek, waarvan er 3 overleden, waaronder zijn eigen broer. Ritter beschreef de ziektegeschiedenissen tot in detail en boog zich over de vraag wat de oorzaak van deze ziekte kon zijn. Hij kwam tot de conclusie dat alle 7 patiënten
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
Tabel 1. Specifieke gastheer van de 6 Chlamydophila spp. en het meest voorkomende klinische beeld. Species
Meest voorkomende ziektebeeld
Gastheerassociatie
Zoönose
C. psittaci
luchtweginfectie, conjunctivitis
vogels
luchtweginfectie
C. abortus
spontane abortus
kleinvee
spontane abortus/miskraam
C. felis
conjunctivitis
katten
conjunctivitis
C. caviae
conjunctivitis
cavia’s
C. pecorum
abortus
vee
C. pneumoniae
luchtweginfectie
mensen
in de studeerkamer van zijn broer waren geweest, waar sinds kort vinken en parkieten gehuisvest waren. Omdat hij vermoedde dat deze vogels de bron van de onbekende ziekte waren, stuurde hij ze voor onderzoek naar de patholoog-anatoom. Die kon echter geen enkele afwijking vinden. Het duurde uiteindelijk tot 1930 voordat de verwekker van psittacose geïdentificeerd werd.3
De bacterie
Chlamydophila psittaci is sinds 1999 ingedeeld in het genus Chlamydophila, dat weer onderdeel is van de familie van de Chlamydiaceae.4 Tot 1999 heette de bacterie Chlamydia psittaci. Het oude species Chlamydia psittaci bleek eigenlijk een mengelmoes te zijn van verschillende bacteriën, met elk hun eigen voorkeursgastheer. Binnen het nieuwe genus Chlamydophila bevinden zich momenteel 6 species: C. psittaci, C. abortus, C. felis, C. caviae, C. pecorum en C. pneumoniae. Elk Chlamydophila spp. heeft min of meer zijn eigen specifieke gastheer. De overdraagbaarheid naar de mens van de verschillende Chlamydophila spp. is duidelijk verschillend. Met name C. psittaci is overdraagbaar op mensen. C. abortusinfecties bij mensen komen eveneens voor, maar in beperkte mate. Kleine herkauwers kunnen deze bacterie overdragen op de mens, waardoor bij zwangere vrouwen een septische abortus kan optreden.5 Zoönotische C. felis-infecties komen zeer zelden voor en C. caviae- en C. pecorum-infecties komen nagenoeg niet voor.6,7 C. pneumoniae is een humaan geassocieerd Chlamydophila spp. en heette vroeger Chlamydia pneumoniae (zie Tabel 1). C. psittaci is een obligaat intracellulaire bacterie. De bacterie is niet in staat om zichzelf in leven te houden zonder de aanwezigheid in een eukaryote cel. De bacterie kent 2 vormen: het inactieve, sporeachtige elementaire lichaampje (‘elementary body’;
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
EB) en het metabool actieve, replicerende reticulaire lichaampje (‘reticulate body’; RB). Na binnenkomst in de cel via endocytose van het EB bevindt deze zich in een vacuole en vindt er geen fusie plaats met lysosomen. In plaats daarvan ontwikkelt het EB zich binnen circa 8 uur tot een actief delend RB binnen deze vacuole. De RB’s converteren na verloop van tijd weer terug naar EB’s en door middel van lysis van de gastheercel komen zij vrij. Zodoende kan een nieuwe cyclus van replicatie van start gaan. Deze gehele cyclus duurt ongeveer 48-72 uur.
Reservoir
Meer dan 400 vogelsoorten kunnen geïnfecteerd worden met C. psittaci.8 Meest bekend zijn papegaai-achtigen (Psittaciformes) en duiven (Columbidiformes). Eenden, ganzen, kalkoenen en meeuwen zijn echter voorbeelden van vogels die ook C. psittaci onder de leden kunnen hebben. Elk genotype van C. psittaci heeft een voorkeur voor een of meerdere vogelsoorten.9,10 Zo wordt genotype A vooral gevonden bij papegaai-achtigen en genotype B voornamelijk bij duiven. Vogels worden voornamelijk geïnfecteerd via de respiratoire route, waarbij een systemische infectie ontstaat. Deze infectie kan leiden tot een acuut ziektebeeld. Typische verschijnselen zijn respiratoire symptomen, zoals kortademigheid en niezen, snotproductie, conjunctivitis, matheid, verminderde eetlust en diarree.11 De infectie kan chronisch worden, waarbij de bacterie intermitterend en voor langere tijd uitgescheiden kan worden. Onderzoek in de jaren 80 van de vorige eeuw van het Nederlandse parkietenbestand toonde dat 3 tot 10% van de vogels geïnfecteerd was.12 Recentelijk is gebleken dat in Amsterdam gemiddeld 7,9% van alle stadsduiven C. psittaci uitscheidt in de feces.13 Andere vogelsoorten in Nederland zijn vrijwel niet onderzocht op dragerschap van C. psittaci. Ook van
vol.
3
nr.
5 - 2008
176
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
80 70
aantal meldingen
60 50 40 30 20 10
19
88 19 89 19 90 19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07
0 Jaar
Figuur 1. Aantal psittacosemeldingen in de jaren 1988-2007.14
vogels die in Nederlandse dierenwinkels verkocht worden, is vaak niet bekend of ze drager zijn van C. psittaci.
Epidemiologie en preventie
Psittacose komt zowel sporadisch als in clusters voor. Psittacose is meldingsplichtig in het kader van de Infectieziektenwet en is ingedeeld in groep C. Jaarlijks worden enkele tientallen gevallen van psittacose gemeld (zie Figuur 1). Opvallend is dat na een forse daling in de jaren 90 van de vorige eeuw, er nu al enkele jaren een stijging van het aantal gemelde gevallen waar te nemen is. Oorzaken voor deze fluctuaties zijn niet duidelijk aanwijsbaar. Mogelijk heeft de ontdekking van het in de serologische testen kruisreagerende pathogeen Chlamydophila pneumoniae een rol gespeeld bij de daling die in de jaren 90 optrad. Deze bacterie is nauw verwant aan C. psittaci en veroorzaakt eveneens luchtweginfecties. De diagnose ‘psittacose’ was dus niet meer met zekerheid serologisch te stellen. De stijging van het aantal gevallen sinds 2003 is misschien gerelateerd aan de introductie van realtime-PCR’s, die sinds 2004 routinematig aangeboden worden in zeker 2 laboratoria in Nederland. Kanttekening hierbij is dat uit de meldingen niet blijkt dat een groter aandeel van de gevallen met PCR wordt gediagnosticeerd. Een voortvloeisel uit het beschikbaar komen van nieuwe diagnostische mogelijkheden, zoals PCR, kan misschien zijn dat de diagnose weer vaker overwogen wordt. Veterinair is psittacose ook meldingsplichtig. Pas sinds enkele jaren is een gestructureerde registratie op gang gekomen. In 2005 werden slechts 11 aviaire gevallen bevestigd.15 Er wordt van uitgegaan dat in de humane en veterinaire registraties sprake is van een sterke onderschatting van het werkelijke
177
vol.
3
nr.
5 - 2008
aantal gevallen. Ondersteunend voor deze aanname van onderschatting zijn onderzoeken waarin vogels serologisch geëvalueerd zijn op antistoffen tegen C. psittaci. Deze laten seroprevalentiepercentages zien van 30 tot 80%, afhankelijk van de geteste vogelsoort.16,17 Preventiemaatregelen zijn van belang voor mensen die beroepsmatig of in het kader van hun hobby regelmatig in aanraking komen met vogels. Preventie richt zich voornamelijk op primaire preventie door persoonlijke protectiemaatregelen, of preventie naar aanleiding van een geval, om zodoende de bron te elimineren en verdere verspreiding te voorkomen. Zowel landelijke, Europese en Amerikaanse richtlijnen zijn beschikbaar voor de preventie van psittacose.18-20
Kliniek en behandeling
De klinische verschijnselen van psittacose zijn zeer divers en vaak aspecifiek. C. psittaci veroorzaakt een systemische infectie, waarna de infectie zich in het algemeen als pulmonale infectie gedraagt. Extrapulmonale verschijnselen zijn echter geen uitzondering. De infectie kan symptoomloos zijn of verlopen met milde respiratoire verschijnselen.21,22 Ernstigere gevallen uiten zich door koorts, koude rillingen, hoofdpijn en spierpijn en doen denken aan een griepachtig ziektebeeld. In het ziekenhuis worden vaak de patiënten gezien met een op de voorgrond staande pneumonie of zelfs sepsis met multi-orgaanfalen.23-25 De extrapulmonale verschijnselen kunnen neurologisch, dermatologisch of cardiologisch van aard zijn. Hoofdpijn is vaak een opvallend symptoom. De hoofdpijn kan zo hevig zijn dat er gedacht wordt aan een meningitis. Uit een studie van Yung et al. bleek retrospectief dat bij een derde van de serologisch vastgestelde psittacosegevallen een lumbaalpunctie verricht werd.26 Erythema nodosum en erythema multiforme zijn beschreven.27 Cardiologische betrokkenheid kan blijken uit een pericarditis of myocarditis. Reactieve artritis is ook beschreven bij psittacose.28 Enkele associaties met C. psittaci die vrij recentelijk in de literatuur genoemd zijn, zijn schizofrenie en ‘mucosa associated lymfoid tissue’ (MALT)-lymfomen van de orbita. Er is nog veel onduidelijk over deze relaties. In MALT-lymfomen wordt door verschillende onderzoeksgroepen in wisselende mate C. psittaci-DNA gevonden, variërend van 0 tot 80%.29-31 Gesuggereerd wordt dat het kan gaan om prevalentieverschillen die terug te voeren zijn op geografische factoren. Uitgerekend 2 Nederlandse centra hebben
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
echter monsters getest waarbij de prevalentie respectievelijk 0 en 29% was.32,33 De centra liggen op circa 10 km afstand van elkaar, wat een geografisch factor erg onwaarschijnlijk maakt. Mogelijk speelt de meest gebruikte methode een verwarrende rol. De meest gebruikte PCR in deze onderzoeken is een conventionele PCR, waarbij geen sprake is van een gesloten systeem met specifieke probehybridisatie.34 De associatie met schizofrenie is ook erg moeilijk te begrijpen. De testmethode is wederom de hierboven beschreven PCR, zelfs in combinatie met een ‘nested format’.35 Een dergelijke PCR is erg gevoelig voor contaminatie. In al deze onderzoeken ontbreken een logische hypothese voor deze associaties en verdere typering van positieve monsters. C. psittaci is niet gevoelig voor b-lactamantibiotica. Tetracyclinen hebben de voorkeur bij een bewezen infectie met deze bacterie. Zowel humaan als veterinair is hiermee de meeste ervaring opgedaan. Als alternatief kunnen de macroliden gebruikt worden. In vitro is C. psittaci tevens gevoelig voor de quinolonen. Vergelijkende studies met de verschillende antibiotica zijn bij bewezen psittacosepatiënten niet beschreven.
Diagnostiek
Psittacose kan gediagnosticeerd worden door middel van kweek, serologisch onderzoek (antigeen- of antilichaambepalingen) en PCR. Kweek vindt plaats op cellijnen. Dit is tijdrovend, arbeidsintensief en maar matig sensitief. In het verleden zijn gevallen van laboratoriumbesmettingen beschreven en daarom moet C. psittaci-kweek onder strenge veiligheidsmaatregelen (BSL-3-niveau) plaatsvinden. Vanwege deze redenen wordt de diagnostiek voornamelijk verricht met behulp van serologisch onderzoek. Aanvankelijk werd de complementbindingsreactie (CBR) veel gebruikt. Later kwamen micro-immuunfluorescentie (MIF)-testen en ELISA’s op de markt, die gebruiksvriendelijker waren. ELISA is de simpelste test, maar is slechts specifiek tot op genusniveau. Met andere woorden, er kan geen onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende Chlamydophila spp. MIF zou wel specifieker zijn, maar deze test is moeilijk te interpreteren wanneer weinig expertise op dit gebied aanwezig is. Voor alle 3 de testen geldt dat slechts na beoordeling van een convalescent serummonster, bij een passend ziektebeeld en vogelcontact, de diagnose definitief kan worden gesteld. Antigeendetectie wordt binnen de humane diagnostiek vrijwel niet gebruikt. Binnen de veterinaire diagnostiek wordt
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
wel gebruikgemaakt van deze testen.36 Dit zijn sneltesten die antigeen van C. psittaci aantonen. Eigenlijk zijn deze testen ontwikkeld voor de detectie van C. trachomatis, maar zij kruisreageren volledig met C. psittaci. Deze testen hebben een matige sensitiviteit. Een negatieve uitslag sluit een actieve infectie dus niet uit. PCR-diagnostiek heeft vrij recent een plaats gekregen binnen de routinediagnostiek.37,38 Voordelen van deze methode zijn de snelheid, de specificiteit en de mogelijkheid om aanvullend te genotyperen. Het nadeel van PCR-diagnostiek is dat deze testen niet commercieel verkrijgbaar zijn en over het algemeen duurder zijn dan de andere diagnostische mogelijkheden. De precieze waarde van deze vorm van diagnostiek is nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Bij recente uitbraken in Utrecht en Weurt heeft PCR-diagnostiek gezorgd voor snelle bevestiging van de diagnose.25,39 In beide gevallen is genotypering ingezet, wat van meerwaarde kan zijn voor het vaststellen van de precieze vogelbron. Dit is met serologisch onderzoek absoluut niet mogelijk. PCR-diagnostiek moet bij voorkeur plaatsvinden op sputum of bronchoalveolaire spoelsels (BAL). Keeluitstrijken hebben een minder goede opbrengst.25 In de vroege fase van de ziekte kon in het verleden C. psittaci gekweekt worden uit perifeer bloed.40 Het is ook gelukt om met PCR DNA van C. psittaci aan te tonen in serum of met EDTA ontstold plasma.41 Het tijdstip van afname ten opzichte van de eerste ziektedag en de ernst van het ziektebeeld bepalen de mate van succes van deze aanpak.
Typering
C. psittaci is onderverdeeld in 8 serotypen (A-F, WC, M56) en in ieder geval 9 genotypen (A-F, WC, M56, E/B). De serotypering is gebaseerd op het buitenste membraaneiwit (‘major outer-membrane protein’; MOMP). De serotypering wordt uitgevoerd met behulp van monoklonale antilichamen gericht tegen dit MOMP. Om te serotyperen is het noodzakelijk de bacterie te kweken. Aangezien dit een moeizame procedure is, wordt dit onderzoek in Nederland niet verricht. Typering kan ook plaatsvinden door sequentieanalyse van het gen wat codeert voor het MOMP: het ompA-gen. Deze techniek kan worden toegepast zonder de bacterie te kweken. Deze genotypering komt zeer nauw overeen met de serotypering. Op deze manier is echter onlangs een nieuw genotype E/B ontdekt. Sequentieanalyse van het ompAgen wordt momenteel beschouwd als de accuraatste typeringsmethode.42 Elk genotype is min of meer
vol.
3
nr.
5 - 2008
178
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Aanwijzingen voor de praktijk 1. Chlamydophila psittaci, de veroorzaker van psittacose, is een obligaat intracellulaire bacterie die endemisch is onder vrijwel alle vogelsoorten. 2. Psittacose is een meldingsplichtige ziekte en kan in clusters voorkomen. 3. Bij een koortsend ziektebeeld met betrokkenheid van de luchtwegen en vaak opvallend aanwezige hoofdpijn moet aan deze ziekte gedacht worden. 4. Diagnostiek werd van oudsher verricht met serologisch onderzoek, maar vanwege de snelheid, specificiteit en aanvullende mogelijkheid om te genotyperen, is het beter om te streven naar een diagnose door aantonen van specifiek C. psittaci-DNA in respiratoire monsters. 5. Typering wijst uit dat ongeveer de helft van de psittacosegevallen veroorzaakt wordt door stammen die verkregen zijn via papegaai-achtigen, maar de andere helft dus door stammen van andere vogelsoorten.
geassocieerd met bepaalde vogelgroepen. Genotype A wordt voornamelijk gevonden bij psittacine vogels, B met name bij duiven, C bij watervogels, zoals eenden en ganzen, en D is gevonden bij kalkoenen. Type E en F zijn zeldzaam. Typering van C. psittaci-isolaten in humane en aviaire monsters kan dus aanvullende informatie geven wat betreft de meest waarschijnlijke bron van deze zoönotische infectie.25 In Nederland is met behulp van deze methode een kleine serie C. psittaci-isolaten getypeerd.41 Genotype A bleek het meest voor te komen, maar ook de genotypen B, C en zelfs een nieuw genotype werden gevonden. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat mensen met name ziek worden van genotype A-stammen. Dit betekent niet dat genotype A-stammen per se virulenter zijn voor de mens dan de andere genotypen, maar het kan net zo goed terug te voeren zijn op een intensiever contact tussen de mens en papegaai-achtigen. De andere genotypen kwamen tezamen net zo vaak voor als genotype A, en niet-psittacine vogels vormen dus eveneens een substantieel reservoir voor humane psittacosegevallen.
Conclusie
Sinds 1999 is Chlamydophila psittaci ingedeeld in een eigen genus tezamen met 5 andere Chlamydophila spp. De bacterie komt nagenoeg alleen voor bij vogels. Psittacine vogels vormen de grootste bron van humane infecties, maar andere soorten vogels kun-
179
vol.
3
nr.
5 - 2008
nen hiervoor zeker ook verantwoordelijk zijn. De kliniek van een psittacose is aspecifiek. Pneumonie is de meest herkende presentatie van deze infectie. Diagnostiek werd van oudsher verricht met serologisch onderzoek, maar vanwege de snelheid, de specificiteit en waarschijnlijk ook de sensitiviteit is het beter om te streven naar een diagnose door aantonen van specifiek C. psittaci-DNA in respiratoire monsters (sputum of BAL). Verdere typering is hierna mogelijk om inzicht te krijgen in de waarschijnlijkste bron van de infectie. Voor de toekomst kan op die manier verder inzicht verkregen worden in de frequentste aviaire bronnen van humane psittacosegevallen, om op grond van die gegevens specifieke preventieve maatregelen te kunnen nemen.
Referenties 1. Hughes C, Maharg P, Rosario P, Herrell M, Bratt D, Salgado J, et al. Possible nosocomial transmission of psittacosis. Infect Control Hosp Epidemiol 1997;18:165-8. 2. Ritter J. Beitrag zur Frage des Pneumotyphus. (Eine Hausepidemie in Uster [Schweiz] betreffend.). Deutches Archiv fur Klinische Medizin 1881;25:53-96. 3. Bedson SP, Western GT, Simpson SL. Observations on the aetiology of psittacosis. Lancet 1930;215:235-6. 4. Everett KD, Bush RM, Andersen AA. Emended description of the order Chlamydiales, proposal of Parachlamydiaceae fam. nov. and Simkaniaceae fam. nov., each containing one monotypic genus, revised taxonomy of the family Chlamy-
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
diaceae, including a new genus and five new species, and standards for the identification of organisms. Int J Syst Bacteriol 1999;49 Pt 2:415-40. 5. Meijer A, Brandenburg A, De Vries J, Beentjes J, Roholl P, Dercksen D. Chlamydophila abortus infection in a pregnant woman associated with indirect contact with infected goats. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 2004;23:487-90. 6. Corsaro D, Venditti D, Valassina M. New parachlamydial 16S rDNA phylotypes detected in human clinical samples. Res Microbiol 2002;153:563-7. 7. Cotton MM, Partridge MR. Infection with feline Chlamydia psittaci. Thorax 1998;53:75-6. 8. Kaleta EF, Taday EM. Avian host range of Chlamydophila spp. based on isolation, antigen detection and serology. Avian Pathol 2003;32:435-61. 9. Sayada C, Andersen AA, Storey C, Milon A, Eb F, Hashimoto N, et al. Usefulness of omp1 restriction mapping for avian Chlamydia psittaci isolate differentiation. Res Microbiol 1995;146:155-65. 10. Vanrompay D, Butaye P, Sayada C, Ducatelle R, Haesebrouck F. Characterization of avian Chlamydia psittaci strains using omp1 restriction mapping and serovar-specific monoclonal antibodies. Res Microbiol 1997;148:327-33. 11. Longbottom D, Coulter LJ. Animal chlamydioses and zoonotic implications. J Comp Pathol 2003;128:217-44. 12. Dorrestein GM, Wiegman LJ. [Inventory of the shedding of Chlamydia psittaci by parakeets in the Utrecht area using ELISA]. Tijdschr Diergeneeskd 1989;114:1227-36. 13. Heddema ER, Ter Sluis S, Buijs JA, VandenbrouckeGrauls CM, Van Wijnen JH, Visser CE. Prevalence of Chlamydophila psittaci in fecal droppings from feral pigeons in Amsterdam, The Netherlands. Appl Environ Microbiol 2006;72:4423-5. 14. www.rivm.nl/isis (januari 2008). 15. Dijkstra F, Stenvers OF. Toename van individuele gevallen en clusters van psittacose in 2005. Infectieziektenbulletin 2006;17:5-7. 16. Salinas J, Caro MR, Cuello F. Antibody prevalence and isolation of Chlamydia psittaci from pigeons (Columba livia). Avian Dis 1993;37:523-7. 17. Trávnicek M, Cisláková L, Deptuła W, Stosik M, Bhide MR. Wild pigeons and pheasants--a source of Chlamydophila psittaci for humans and animals. Ann Agric Environ Med 2002;9:253-5. 18. Landelijk Centrum Infectieziektenbestrijding. Richtlijn Psittacose. 2007. Te raadplegen op: www.rivm.nl (bekeken op 8 oktober 2008). 19. Scientific committee on animal health and animal welfare. Avian chlamydiosis as a zoonotic risk and reduction strategies. Report no. SANCO/AH/R26/2002. Brussels: European Commission, Health and Consumer Protection Directorate-General. 2002.
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
20. Smith KA, Bradley KK, Stobierski MG, Tengelsen LA. Compendium of measures to control Chlamydophila psittaci (formerly Chlamydia psittaci) infection among humans (psittacosis) and pet birds, 2005. J Am Vet Med Assoc 2005;226:532-9. 21. Harkinezhad T, Verminnen K, Van Droogenbroeck C, Vanrompay D. Chlamydophila psittaci genotype E/B transmission from African grey parrots to humans. J Med Microbiol 2007;56:1097-100. 22. Hedberg K, White KE, Forfang JC, Korlath JA, Friendshuh KA, Hedberg CW, et al. An outbreak of psittacosis in Minnesota turkey industry workers: implications for modes of transmission and control. Am J Epidemiol 1989;130:569-77. 23. Gherman RB, Leventis LL, Miller RC. Chlamydial psittacosis during pregnancy: a case report. Obstet Gynecol 1995;86:648-50. 24. Johnson SR, Pavord ID. Grand Rounds--City Hospital, Nottingham: A complicated case of community acquired pneumonia. BMJ 1996;312:899-901. 25. Heddema ER, Van Hannen EJ, Duim B, De Jongh BM, Kaan JA, Van Kessel R, et al. An outbreak of psittacosis due to Chlamydophila psittaci genotype A in a veterinary teaching hospital. J Med Microbiol 2006;55:1571-5. 26. Yung AP, Grayson ML. Psittacosis--a review of 135 cases. Med J Aust 1988;148:228-33. 27. Eeckhout E, Volckaert A, Naessens A, Schandevyl W. [Ornithosis as a general systemic disorder]. Ned Tijdschr Geneeskd 1986;130:1487-9. 28. Cooper SM, Ferriss JA. Reactive arthritis and psittacosis. Am J Med 1986;81:555-7. 29. Daibata M, Nemoto Y, Togitani K, Fukushima A, Ueno H, Ouchi K, et al. Absence of Chlamydia psittaci in ocular adnexal lymphoma from Japanese patients. Br J Haematol 2006;132:651-2. 30. Ferreri AJ, Guidoboni M, Ponzoni M, de Consiliis C, Dell’Oro S, Fleischhauer K, et al. Evidence for an association between Chlamydia psittaci and ocular adnexal lymphomas. J Natl Cancer Inst 2004;96:586-94. 31. Rosado MF, Byrne GE Jr, Ding F, Fields KA, Ruiz P, Dubovy SR, et al. Ocular adnexal lymphoma: a clinicopathologic study of a large cohort of patients with no evidence for an association with Chlamydia psittaci. Blood 2006;107:467-72. 32. Chanudet E, Zhou Y, Bacon CM, Wotherspoon AC, Muller-Hermelink HK, Adam P, et al. Chlamydia psittaci is variably associated with ocular adnexal MALT lymphoma in different geographical regions. J Pathol 2006;209:344-51. 33. Mulder MM, Heddema ER, Pannekoek Y, Faridpooya K, Oud ME, Schilder-Tol E, et al. No evidence for an association of ocular adnexal lymphoma with Chlamydia psittaci in a cohort of patients from the Netherlands. Leuk Res 2006;30:1305-7. 34. Liu YC, Ohyashiki JH, Ito Y, Iwaya KI, Serizawa H, Mukai K,
vol.
3
nr.
5 - 2008
180
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
et al. Chlamydia psittaci in ocular adnexal lymphoma: Japanese experience. Leuk Res 2006;30:1587-9. 35. Fellerhoff B, Laumbacher B, Mueller N, Gu S, Wank R. Associations between Chlamydophila infections, schizophrenia and risk of HLA-A10. Mol Psychiatry 2007;12:264-72. 36. Hewinson RG, Griffiths PC, Bevan BJ, Kirwan SE, Field ME, Woodward MJ, et al. Detection of Chlamydia psittaci DNA in avian clinical samples by polymerase chain reaction. Vet Microbiol 1997;54:155-66. 37. Geens T, Dewitte A, Boon N, Vanrompay D. Development of a Chlamydophila psittaci species-specific and genotypespecific real-time PCR. Vet Res 2005;36:787-97. 38. Heddema ER, Beld M, De Wever B, Langerak AA, Pannekoek Y, Duim B. Development of an internally controlled real-time PCR assay for detection of Chlamydophila psittaci in the LightCycler 2.0 system. Clin Microbiol Infect 2006;12:574-6. 39. Berk Y, Klaassen CH, Mouton JW, Meis JF. Een uitbraak van psittacose na een vogelbeurs. Ned Tijdschr Geneeskd 2008;152:1889-92. 40. Essig A. Chlamydia and Chlamydophila. In: Murray PR, Baron EJ, Jorgensen JH, Landry ML, Pfaller MA, eds. Washington, D.C: ASM Press. 2007. pp. 1021-35. 41. Heddema ER, Van Hannen EJ, Duim B, Vandenbroucke-
181
vol.
3
nr.
5 - 2008
Grauls CM, Pannekoek Y. Genotyping of Chlamydophila psittaci in human samples. Emerg Infect Dis 2006;12:1989-90. 42. Geens T, Desplanques A, Van Loock M, Bonner BM, Kaleta EF, Magnino S, et al. Sequencing of the Chlamydophila psittaci ompA Gene Reveals a New Genotype, E/B, and the Need for a Rapid Discriminatory Genotyping Method. J Clin Microbiol 2005;43:2456-61. Ontvangen 2 oktober 2007, geaccepteerd 21 januari 2008.
Correspondentieadres Dhr. dr. E.R. Heddema, arts-microbioloog Maaslandziekenhuis Afdeling Medische Microbiologie Postbus 5500 6130 MB Sittard E-mailadres:
[email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n