Praktijkverbeterinterventie naar aanleiding van het onderzoek:
“Zeg, hier klopt iets niet …” Een onderzoek naar de signaleringspraktijk van vrijwilligers van de Stichting Welzijn Ouderen Mill
(Saul Leiter, New York, geb. 1923)
Ulla Becker Master Social Work cohort 3 Student nummer 089163 De Enk 39
6581 TP Malden april 2012
INHOUD Inleiding ...................................................................................................................... 2 Deel 1: Ontwerp praktijkverbeterinterventie ................................................................ 3 1. De praktijkvraag en de praktijkverbeterinterventie .............................................. 3 1.1 Bestaande situatie ......................................................................................... 3 1.2 Gewenste situatie .......................................................................................... 4 2. Aanbevelingen uit het onderzoek en prioritering voor het praktijkverbeterproject ... 5 De niet geprioriteerde aanbevelingen bevinden zich in bijlage twee. ...................... 8 3. Voorbeeld uit de praktijk ......................................................................................... 8 4. Programma van eisen............................................................................................. 9 4. 1 Doel en concrete resultaten ................................................................................. 9 4. 2 Theoretische onderbouwing .............................................................................. 10 4.3 Bedreigingen ...................................................................................................... 11 4. 4 Kosten ............................................................................................................... 11 4. 5 Proces- en productevaluatie .............................................................................. 12 5. Doelgroep en betrekken van de doelgroep .......................................................... 12 6. Uitwerking van de PVI en plan van aanpak .......................................................... 13 6.1 Plan van aanpak ................................................................................................. 14 Deel 2: ...................................................................................................................... 15 Invoerings- en borgingsplan bij de praktijkverbeterinterventie .................................. 15 1. Selectie doelgroep ................................................................................................ 15 2. Invoeringsstrategie ............................................................................................... 15 3. Monitoring en evaluatie......................................................................................... 17 4. Communicatie....................................................................................................... 19 5. Literatuurlijst en bronnen ...................................................................................... 21 Bijlage 1:stroomdiagram ........................................................................................... 23 Bijlage 2: Niet geprioriteerde aanbevelingen ............................................................ 24 Bijlage 3: Projectbeschrijving .................................................................................... 25
1
Inleiding In januari is mijn onderzoek “Zeg, hier klopt iets niet …” naar de signaleringspraktijk van de vrijwilligers van Stichting Welzijn Ouderen Mill (SWOM) afgerond. De Stichting Welzijn is een vrijwilligersorganisatie die activiteiten en diensten voor zelfstandig wonende ouderen in de gemeente Mill en St. Hubert uitvoert. De welzijnsdiensten Tafeltje Dekje, Ouderenhulpdienst, Vrijwillige Ouderenadvisering en Sociale Alarmering bestaan al jaren. Vrijwilligers voeren deze diensten soms al jaren uit. De concrete dienstverlening is de core business. Maar de laatste jaren wordt ook een beroep gedaan op de vrijwilligers als signaleerders van problemen bij ouderen. De eerste keer gebeurde dat structureel in 2007 – 2009 in een project ter preventie van eenzaamheid. Toen is er aandacht geweest voor signalering en werden vrijwilligers geschoold. Maar een degelijke borging en verankering is toen niet gelukt. Door het onderzoek is er opnieuw aandacht gekomen voor de signaleringspraktijk van de vrijwilligers. Eveneens komt door maatschappelijke veranderingen, zoals een nieuw denken over burgerkracht en burgerplichten, veranderde wetgeving(invoering WMO) en naderende bezuinigingen, de signaleringsfunctie in een ander licht te staan. Het onderzoek “Zeg, hier klopt iets niet …” heeft nieuwe kennis opgeleverd. De resultaten van het onderzoek zijn in conclusies en aanbevelingen verwerkt. In de hier voorliggende praktijkverbeterinterventie worden deze omgezet in concrete plannen en acties. De praktijkverbeterinterventie maakt deel uit van de opleiding Master Social Work en is onderdeel van het programma Social Practice Development. In deel een beschrijf ik het ontwerp van de praktijkverbeterinterventie. Deel twee bevat het invoerings- en borgingsplan.
2
Deel 1: Ontwerp praktijkverbeterinterventie 1. De praktijkvraag en de praktijkverbeterinterventie Er zijn ingrijpende veranderingen gaande in de sociale sector. De verzorgingsstaat verandert in een participatiestaat. De burger moet / wil zijn eigen verantwoordelijkheid nemen en meedoen naar vermogen. Zelfredzaamheid en benutten van eigen kracht zijn begrippen die de verandering symboliseren en in de sociale sector veelvuldig gebruikt worden. De regelgeving is veranderd en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) wordt steeds verder ontwikkeld en geïmplementeerd. Aansluitend daarop is een nieuwe manier van professioneel handelen, Welzijn Nieuwe Stijl, in ontwikkeling. Een baken hierin is dat informele en formele netwerken optimaal met elkaar samenwerken. Rick Kwekkeboom en Jan Steyaert (Kwekkeboom, Steyaert 2010) spreken in dit verband liever van vitale coalities. Mijn in 2011 uitgevoerde onderzoek naar de verbetering van de signaleringspraktijk van de Stichting Welzijn Ouderen Mill past in dit kader. Als (vrijwilligers-) organisatie in het informele circuit levert zij een bijdrage aan het behoud van levenskwaliteit voor zelfstandig wonende ouderen. Door een versterking van de signaleringsfunctie wil de SWOM de bijdrage optimaliseren. Betere samenwerking met het formele circuit ligt in het verlengde hiervan. Ouder worden brengt toename van gezondheidsklachten, verlies van dierbaren en vaak afname van het sociale netwerk met zich mee. Doordat kinderen en familieleden elders werken en studeren, is ondersteuning door hen niet meer vanzelfsprekend. Diegene die emotioneel en relationeel nabij is, is dat lang niet meer ook fysiek (Linders 2010). Ouderen willen graag zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen en zelf de regie over hun leven houden. Zelfstandigheid en zelfsturing zijn een groot goed, maar dat maakt het soms moeilijk om hulp te vragen als dat nodig is. Er is vraagverlegenheid bij ouderen. Het komt ook voor dat ouderen hun situatie niet meer goed in kunnen schatten. In beide gevallen is het signaleren van knelpunten en problemen de eerste stap om hulp in te schakelen. De vrijwilligers van welzijnsdiensten kunnen hier een steentje aan bijdragen. Het onderzoek “Zeg, hier klopt iets niet…” heeft kennis opgeleverd over het signaleren door vrijwilligers (Becker 2012). Deze kennis vormt de basis voor de hier beschreven praktijkverbeterinterventie. Vrijwilligers van de Stichting Welzijn Ouderen voeren welzijnsdiensten uit, namelijk: Tafeltje dekje, Ouderenhulpdienst (vervoer- en bezoekdienst), Sociale Alarmering en Vrijwillige Ouderenadvisering. Bij de uitvoering van deze diensten komen de vrijwilligers direct met ouderen in contact en zien en horen zij veel. Daarom zijn ze in de gelegenheid te signaleren. Door vroegtijdig signaleren kan op tijd hulp ingeschakeld worden en kunnen bouwstenen voor beleid verzameld worden. In het kader van het project “Preventie Eenzaamheid” is in 2008/2009 aandacht besteed aan het onderwerp. Er is een signaleringskaart als hulpmiddel voor alle vrijwilligers geïntroduceerd. In de meerjarige beleidsvisie van de SWOM is signalering als speerpunt opgenomen (SWOM 2012). 1.1 Bestaande situatie In het onderzoeksverslag is de bestaande situatie aangaande de signalering bij de SWOM als ongestructureerd en weinig transparant omschreven (Becker 2012). Hieronder wordt de bestaande situatie vanuit verschillende perspectieven beschreven. Organisatieperspectief Er bestaat geen beleid ten aanzien van signalering door vrijwilligers. Het is niet duidelijk wat de organisatie van vrijwilligers verwacht en waarom. Signaleren is tot nu toe niet opgenomen in het takenpakket van vrijwilligers. Bij de aanname van nieuwe vrijwilligers wordt er niet expliciet op ingegaan. Signalen worden niet centraal gebundeld. Er zijn geen afspraken welke taak de coördinatoren van de diensten ten aanzien van signalering (zouden) moeten
3
vervullen. Het is meer toevallig waar signalen terecht komen. Er is een grote diversiteit onder vrijwilligers. Er staan geen afspraken op papier. Er is geen standaardisering van de werkwijze. Het enige hulpmiddel is de signaleringskaart en die is niet goed bekend bij de vrijwilligers (zie Becker 2012). Maar 37,9 % van de respondenten zegt de kaart te kennen. Een goed instrument blijft zo onbenut. Beroepsperspectief ouderenwerker Er zijn geen duidelijke afspraken over de rol en functie van de beroepskracht in het signaleringsproces. Hierdoor heeft de beroepskracht geen gelegitimeerde positie. Haar beroepsmatig handelen is afhankelijk van de goodwill van de individuele vrijwilliger. Daardoor is haar handelingsbevoegdheid beperkt. Het blijft willekeurig of de vrijwilliger de beroepskracht consulteert of niet. Door deze vrijblijvendheid heeft de beroepskracht geen overzicht over signalen en mogelijke ernstige situaties. Vrijwilligersprspectief. Sommige vrijwilligers signaleren, andere doen dat niet. Evenzo zijn er vrijwilligers die signalen bespreekbaar maken en andere die dat niet doen. Vrijwilligers worden niet aangemoedigd om te signaleren. Signaleren en waarborgen van privacy zijn nauw met elkaar verbonden. Sommige vrijwilligers verwisselen signaleren met bespioneren. Doordat er weinig aandacht is voor het onderwerp gaan twijfelende vrijwilligers eerder niet dan wel signaleren. Signaleren is een bijproduct van het uitvoeren van welzijnsdiensten. In mijn onderzoek noemen vrijwilligers tien verschillende personen waarmee zij signalen willen bespreken. Dat is onoverzichtelijk en draagt niet bij aan het stroomlijnen van het proces. De signaleringskaart is niet goed bekend bij de vrijwilligers. Cliëntperspectief De interviews met drie zelfstandig wonende ouderen geven een beeld van de wensen en behoeften van de doelgroep. Zij geven aan het bespreekbaar maken van signalen door vrijwilligers op prijs te stellen. Dat komt overeen met resultaten uit het onderzoek van Lilian Linders (Linders 2010). Zij stelde vast dat er vraagverlegenheid bestaat bij personen met een hulpvraag. Ook uit burenhulpprojecten blijkt, dat hulp verlenen makkelijker is dan hulp vragen (Maat, Wilbrink 2011). Als de vrijwilliger zijn waarneming bespreekt met de oudere, dan is dat de eerste stap tot het doorbreken van vraagverlegenheid. Maar er is handelingsverlegenheid en schroom bij de vrijwilligers (Linders 2010; Becker 2012). Onhandigheid, niet weten hoe een onderwerp bespreekbaar te maken en zich niet willen mengen in andermans zaken, weerhouden vrijwilligers ervan om in dialoog te gaan met de oudere.
1.2 Gewenste situatie De gewenste situatie wordt hier eveneens vanuit verschillende perspectieven beschreven. Daarbij is het overstijgende doel, bij te dragen aan het behouden resp. verbeteren van de levenskwaliteit van zelfstandig wonende ouderen en het zelfstandig blijven wonen mogelijk te maken. Cliëntperspectief: De zelfstandig wonende oudere krijgt vroegtijdig hulp. Er is aandacht voor hem. De aandacht komt in eerste instantie uit zijn informele netwerk (Becker 2012, p.13, Linders 2010) de eigen partner, kinderen, familie. Pas na de buren en lotgenoten, komt de vrijwilliger in beeld. De vrijwilliger komt om een welzijnsdienst te verlenen. Hij krijgt een niet-pluis gevoel bij een problematische situatie. Afhankelijk van de situatie en mogelijkheden gaat hij in gesprek met de oudere (zie bijlage 1: stroomdiagram). Zo doorbreekt hij de vraagverlegenheid. Meer aandacht (alertheid) en contactlegging leiden tot een verbetering van de situatie van de oudere. Kenmerkend voor de kwaliteit van het contact is aandacht en medemenselijkheid (Baart 2001). Voorwaarde voor de bejegening is respect voor persoonlijke beslissingen en de zelfregie van ouderen, openheid voor anders zijn, grenzen stellen. Vrijwilligersperspectief:
4
De vrijwilliger kent het belang van vroegsignalering en kan signalen ook duiden. De signaleringskaart is daarbij een hulpmiddel, omdat er gedragsindicatoren en een routing voor het melden van signalen gegeven worden. Hij is alert(er), weet hoe signalen bespreekbaar gemaakt kunnen worden en doet dat. Hij weet waar hij met vragen en gevoelens terecht kan. Er is duidelijkheid over de taak van de vrijwilliger ten aanzien van signalering. De nieuwe taak sluit aan bij zijn motivatie (Becker 2012) en geeft hem een goed gevoel omdat ze een meerwaarde voor de oudere heeft. Hij is blij met de opwaardering van zijn vrijwilligerswerk. Er worden scholingen en bijeenkomsten georganiseerd om ervaringen uit te wisselen, van elkaar te leren en de kennis te vergroten. Hij voelt zich beter toegerust voor zijn werk. Er is een eenduidige, afgesproken en geaccepteerde routing voor signalen. De vrijwilliger voelt zich daardoor meer onderdeel van een groter geheel. Signalering is een gemeenschappelijke kwestie geworden. Organisatieperspectief SWOM: De SWOM zet signalering op de kaart. Dat betekent o.a. zorgen voor ruimte om ervaringen uit te wisselen en te delen. In samenwerking met de beroepkracht geeft SWOM de ruimte om deskundigheidsbevordering te organiseren m.b.t. vraagstukken waarmee vrijwilligers geconfronteerd worden en m.b.t. signaleren. De SWOM weet waar signalen terechtkomen. Er is een routing vastgesteld en er is een vrijwilligersvriendelijke manier van registratie ontwikkeld. De SWOM zet individuele signalen om in beleid voor de eigen organisatie en als belangenbehartiger voor senioren bij andere partners. Nu de signaleringspraktijk transparanter, meer gestructureerd en kwalitatief verbeterd is, zien formele hulpverleners zoals huisartsen, thuiszorgorganisaties en maatschappelijk werk de SWOM als een interessante partner uit het informele netwerk. Het bestuur van de SWOM staat voor goede dienstverlening aan ouderen en weet vrijwilligers te binden, te vinden en te prikkelen. Beroepsperspectief ouderenwerker: Er is commitment tussen de SWOM en Radius m.b.t. de taak van de beroepskracht ten aanzien van de ondersteuning van de welzijnsdiensten. De beroepskracht coacht vrijwilligers en motiveert hen om te signaleren. De ouderenwerker ontwikkelt en organiseert scholingen, die dicht bij de beleving van de vrijwilligers staan. Daarom kiest zij voor een narratieve aanpak. Zij moedigt discussie bij de vrijwilligersorganisatie en in de eigen organisatie (Radius - Organisatie voor welzijn Land van Cuijk) aan over vroegsignalering, welzijn nieuwe stijl, de samenwerking tussen informele en formele netwerken. De ouderenwerker is projectleider en procesbegeleider van de praktijkverbeterinterventie. Zij ondersteunt de organisatie SWOM bij de invoering van vernieuwingen die voortkomen uit de toegenomen signalerende functie van de vrijwilligers. De in het verbetertraject opgedane ervaringen met de narratieve aanpak en met instrumenten als de signaleringskaart en het stroomdiagram rolt zij uit in de hele organisatie Radius. Zij draagt zo bij aan kennisdeling met collega’s en methodiekontwikkeling. De beroepskracht betrekt netwerkpartners voor een goede afstemming en om de kwaliteit van de hulpverlening te waarborgen. Alle interventies en acties worden gedaan met inachtneming van privacy, met respect voor en met instemming van de ouderen. 2. Aanbevelingen uit het onderzoek en prioritering voor het praktijkverbeterproject In het volgende worden de aanbevelingen toegelicht en wordt een prioritering aangebracht. De praktijkverbeterinterventie richt zich met name op het vergroten van de deskundigheid van de vrijwilligers. Daarbij gaat het erom zowel de impliciete kennis van vrijwilligers te expliciteren als ook nieuwe kennis over te dragen (De Haan 2009). Als sociaal werker organiseer ik de bijeenkomsten en stimuleer het leerproces. Mijn ervaringen met de nieuwe werkwijze zal ik delen met mijn andere collega’s, om onze professionaliteit verder te ontwikkelen en het vak social work. In het onderzoeksrapport zijn aanbevelingen gedaan ter verbetering van de signaleringspraktijk. Hier de aanbevelingen uit het onderzoeksverslag (Becker 2012, p.33):
5
Mijn eerste aanbeveling is gebruik te maken van het stroomdiagram signalering (zie bijlage 1). Dit model kan als een structureringsinstrument voor de signaleringspraktijk dienen. In dit model heeft de ouderenwerker als “meldpunt en informatie- en adviespunt” een centrale rol. De ouderenwerker maakt geen deel uit van het informele circuit. De ouderenwerker coacht de vrijwilliger en zij draagt zorg en eindverantwoordelijkheid voor de registratie. Uiteraard moet er een goede samenwerking zijn met en terugkoppeling naar de vrijwilligers. Hier de andere aanbevelingen die het resultaat zijn van mijn onderzoek (Becker 2012). Zij hebben betrekking op de structuur van de organisatie en op kennis en vaardigheden (competenties) van de vrijwilligers. Verbetering van structuur: Bespreek het stroomdiagram in de organisatie en implementeer het. Beschrijf de rol en de functie van de vrijwilligers en de beroepskrachten in het signaleringsproces, zoek afstemming en versterk elkaars kracht. Ontwikkel een vrijwilligersvriendelijke manier van registeren. Dat kan bv. zijn dat vrijwilligers in de vergaderingen uitgenodigd en gestimuleerd worden hun ervaringen in de uitvoering van hun diensten te delen. De ouderenwerker heeft dan de taak het gesprek te leiden en de signalen te bundelen en te verwerken (narratieve benadering). Maak gebruik van de informele contacten. Laat ze vooral ook informeel, maar maak ze wel zichtbaar en heb er aandacht voor. Versterk de positie van het informele in het zorgcircuit. Dat sluit aan bij Welzijn Nieuwe Stijl “formeel – informeel in optimale verhouding”. Vergroten van kennis: Stel de signaleringskaart centraal bij signalering en scholing. Ze hoort in de tas van elke vrijwilliger. Naast de functie van geheugensteun kan ze als educatief middel ingezet worden. De vrijwilligers van de SWOM komen via de diensten in contact met mantelzorgers en met risicogroepen, bv. alleenstaanden. De SWOM kan met de gegevens die ze heeft, meer doen, namelijk de risicogroepen beter in kaart brengen. Let hierbij wel op de regelgeving omtrent privacy. Er is weinig bekend over wat de ouderen van het werk van de vrijwilligers vinden. Doe onderzoek naar de tevredenheid van “de klant”? Verruimen van vaardigheden: Versterk de gespreksvaardigheden van vrijwilligers om vraag- en handelingsverlegenheid te verminderen. Bied scholing aan die dicht bij de beleving van vrijwilligers staat. Stel scholing niet verplicht, maar verleid vrijwilligers om deel te nemen. Onderwerpen zijn de vraagstukken waarmee vrijwilligers geconfronteerd worden en het signaleren zelf. Ik hecht veel waarde aan de mening van de kaderleden van de SWOM omdat ik bij de implementatie van de aanbevelingen afhankelijk ben van hun commitment. Als zelfstandig bestuur van de vrijwilligersorganisatie beslissen zij over het wel of niet invoeren van de interventies. Draagvlak creëren en overtuigen van de meerwaarde van de verbetering loopt als een rode draad door de implementatie en is van groot belang voor het kiezen van een invoeringsstrategie. Bij de presentatie van de onderzoeksresultaten in december 2011 heb ik daarom de aanwezige kaderleden interactief bij het formuleren van aanbevelingen betrokken. Er is eveneens overleg geweest met de SWOM over de prioritering van de aanbevelingen en over het implementatietraject. Vakinhoudelijke reflectie en “voeding” vind ik bij mijn directe collega en mijn praktijkbegeleider. Daarbij is het redeneren vanuit meervoudig perspectief (zelfstandig wonende oudere, vrijwilliger, beroepskracht, organisatie) een toets om het nut van de praktijkverbeterinterventie voor de verschillende betrokkenen scherp te houden.
6
Hier volgt de prioritering van de aanbevelingen uit het onderzoek met verantwoording. Daarbij heb ik aanbevelingen die inhoudelijk bij elkaar horen samengevat. Prioriteit 1: scholing en deskundigheidsbevordering van vrijwilligers Versterk de gespreksvaardigheden van vrijwilligers om vraag- en handelingsverlegenheid te verminderen. Bied scholing aan die dicht bij de beleving van vrijwilligers staat. Stel de signaleringskaart centraal bij signalering en scholing. Toelichting: Deze aanbevelingen gaan ervan uit dat meer weten bijdraagt aan meer waarnemen. Waarnemen is de eerste stap, bespreekbaar maken is een andere (Caluwé, Vermaak 2006; Kwakman 2003). De vrijwilligers hebben in het onderzoek zelf vraagstukken benoemd, waarmee ze geconfronteerd worden: dementie, rouw, verdriet, overlijden, depressie, verwaarlozing verward zijn, niet eten, eenzaamheid. Dat zijn existentiële vraagstukken. Door het expliciteren van de ervaringen van vrijwilligers wordt het een gemeenschappelijk kwestie en kunnen er gemeenschappelijke handelingsalternatieven besproken worden. Weten wat mogelijkheden en grenzen zijn, wat verwachtingen en onmogelijkheden zijn, schept zekerheden, die handelingsverlegenheid kunnen doorbreken. Ondersteunend worden gesprekvaardigheden geoefend. De signaleringskaart wordt als hulpmiddel ingezet. De scholing wordt niet verplicht gesteld. Wij beginnen met diegenen, die er aan mee willen doen. Door een verandering van attitude van vrijwilligers wil de SWOM de grootst mogelijke winst behalen; daarom hebben deze aanbevelingen de hoogste prioriteit. Prioriteit 2: stroomlijnen signaleringsproces Bespreek het stroomdiagram in de organisatie en implementeer het. Beschrijf de rol en de functie van de vrijwilligers en de beroepskrachten in het signaleringsproces, zoek afstemming en versterk elkaars kracht. Toelichting: In het stroomdiagram (bijlage) worden de zes stappen van de signaleringscyclus verbonden met handelingsadviezen voor de vrijwilligers. De ouderenwerker heeft een centrale rol als meldpunt. Om dit schema in de organisatie te kunnen implementeren is draagvlak en acceptatie in de verschillende lagen van de organisatie nodig. Het bestuur van de SWOM moet met de omschreven taak instemmen. De taakverdeling tussen de vrijwillige coördinatoren en de ouderenwerker zal dan vastgelegd en op elkaar afgestemd moeten worden. Voor de uitvoerende vrijwilligers moet het vooral overzichtelijk en makkelijk geregeld zijn, zodat zij weten waar signalen gemeld moeten worden. De SWOM ziet de noodzaak van meer eenduidigheid in de routing van signalen. Maar de SWOM vraagt zich af of deze persoon een beroepkracht moet zijn1. Daarom wil de SWOM het stroomdiagram liever zonder functiebepaling gebruiken. De invulling moet zich gaandeweg het proces ontwikkelen. Prioriteit 3: Ontwikkel een vrijwilligersvriendelijke manier van registreren Toelichting: Zonder registratie bestaat het gevaar dat signalen in de dagelijkse drukte ondergaan (Doorn, Etten, Gademan 2010; Sluiter, 2010). Vrijwilligers hebben een weerstand tegen “papieren rompslomp” (Becker, 2011). Beroepskrachten kunnen hier een ondersteunende rol spelen door een vrijwilligersvriendelijke manier van registratie te ontwikkelen. Ik wil experimenteren met ervaringsbijeenkomsten waarbij ik vrijwilligers expliciet uitnodig hun ervaringen met de anderen te delen, hun verhaal te vertellen (Nijnatten 2004; Parton e.a. 2007; www. youtube). De ouderenwerker heeft de taak vrijwilligers te stimuleren om te vertellen, het gesprek te leiden, en de signalen te bundelen en te verwerken (narratieve benadering). De SWOM vindt dat een bundeling van signalen plaats moet vinden om de taak van belangenbehartiger te kunnen vervullen en zo duidelijk te kunnen maken wat bij de ouderen speelt. 1
Binnen de SWOM is op dit moment een proces van verzelfstandiging gaande. In het licht van dit proces moet de opmerking gezien worden. Dit proces heeft tot een conflict tussen de vrijwilligersorganisatie (SWOM) en de welzijnsorganisatie Radius geleidt.
7
Voor Radius is dit een nieuwe methode, die bij succes ingevoerd kan worden op andere locaties binnen ouderenwerk en opbouwwerk. Ervaringen zullen in een denktank besproken worden. De rol van de beroepskracht in het praktijkverbetertraject is die van projectleider en procesbegeleider. Als projectleider is de beroepskracht verantwoordelijk voor de invoering en uitvoering van de praktijkverbeterinterventie. Als procesbegeleider is zij actief betrokken bij het veranderingsproces van individuele vrijwilligers en bij groepsbijeenkomsten. Als projectleider is zij stuwende kracht van het verbetertraject en eindverantwoordelijke. Figuur 1: aanpak PVI: beginnen bij de belevenissen en ervaringen van de vrijwilligers, vrijwilliger sociaal werker
dialoog en informatie
expliciteren, betekenis aan signalen
doen en ervaren
oudere
verhalen vertellen, signaleren
De niet geprioriteerde aanbevelingen bevinden zich in bijlage twee.
3. Voorbeeld uit de praktijk Op mijn zoektocht naar een goed voorbeeld2 uit de praktijk kwam ik in contact met een consulent van HUMANITAS en met de Stichting Welzijn Ouderen Veldhoven (SWOVE). Beide instellingen gaan ervan uit dat voor vrijwilligerswerk met kwetsbare doelgroepen het werken aan de competenties van de vrijwilligers een vereiste is. Reflecteren op en het delen van ervaringen is daarbij een belangrijk onderdeel. Vrijwilligers hebben recht op goede begeleiding en scholing door professionals. Een goede samenwerking tussen de professional en de vrijwilliger garanderen kwaliteit in het vrijwilligerswerk. Humanitas en SWOVE staan dan ook voor een actueel scholingsaanbod en goede begeleiding. Scholing en begeleiding van vrijwilligers en goede afstemming tussen vrijwilligers en beroepskrachten kunnen als werkzame elementen benoemd worden. Belangrijk onderdeel van mijn PVI is de narratieve benadering; vrijwilligers vertellen wat zij bij de uitvoering van de diensten meemaken en de sociaal werker destilleert hieruit belangrijk vraagstukken. Op mijn zoektocht heb ik daarvoor geen kant-en-klaar voorbeeld gevonden. Wel wil ik hier verwijzen naar materiaal dat ik via internet gevonden heb (http://www.noordhollandvertelt; www.youtube). Ik heb intussen een ervaren trainster benaderd, waarmee ik samen het programma kan ontwikkelen.
2
Ik heb een consulent bij Movisie benaderd, die me doorverwezen heeft naar o.a. Humanitas. Ook heb ik een consulent bij Zet benaderd die me met goede tips verder geholpen heeft. Omdat binnen de verslavingszorg en Psychiatrie/GGZ meer met gestructureerde signalering gewerkt wordt, heb ik daar naar goede voorbeelden gezocht (www. trimbos.nl/ www.ouderenpsychiatrie.nl). De daar beschreven instrumenten vragen te veel professionaliteit van vrijwilligers. Ik wil en moet in mijn PVI vooral rekening houden met de motivatie van vrijwilligers en de diversiteit van vrijwilligers; dus ik niet met te veel registratie en protocollen en verplichtingen aan komen. .
8
4. Programma van eisen Binnen het PVI ligt de nadruk op de aanbevelingen van prioriteit 1 (scholing in gespreksvaardigheden, signalering, thema’s rond het ouder worden en uitwisseling van ervaringen). Daarbij wil ik uitgaan van de ervaringen van de vrijwilligers en een narratieve manier van deskundigheidsbevordering ontwikkelen. Ik sluit me bij Kees Penninx, die zegt: In het vertellen zit het leren besloten; het maakt expliciet en voor anderen toegankelijke wat men weet over de “goede aanpak”. De speurtocht naar werkzame principes, effectieve aanpakken en handige vuistregels start bij het vertellen van het eigen vrijwilligersverhaal (Penninx, K. 2010b, p. 42). De sociaal werker heeft de taak om in dialoog met de vrijwilligers de werkzame principes te herkennen, te verwoorden, beschrijven met theorie te verbinden, dus te expliciteren. Dat is een essentieel deel van het vak van sociaal werk (Oostrik 2010). Waarom de keus voor deze praktijkverbeterinterventie? 1. Grootste effect De vrijwilligers zijn het human capital van de SWOM. Als het lukt om vrijwilligers te overtuigen van de noodzaak om de kwaliteit van signaleren te verbeteren dan heeft dat een groot effect op de vrijwilligers zelf en op de interactie met de zelfstandig wonende ouderen. Verbeteren van de kwaliteit van signaleren omvat een grotere alertheid van vrijwilligers, meer kennis over signalen, de duiding daarvan en het doorbreken van vraag- en handelingsverlegenheid. Daarbij kan ik gebruik maken van de basishouding van vrijwilligers: wat zij doen, willen ze goed doen. 2. Overeenstemming over knelpunt Bij de presentatie van de onderzoeksresultaten hebben de aanwezige vrijwilligers zelf deskundigheidsbevordering en scholing als een verbetersuggestie voorgesteld. 3. Urgentie tot verandering Als er geen andere hulpbronnen geactiveerd worden, zal de dubbele vergrijzing3 tot een toename van de zorgkosten leiden. O.a. daarom krijgen informele netwerken meer aandacht (Kwekkeboom, Steyaert 2010). De ambitie van de SWOM om de signaleringsfunctie te versterken, sluit hierbij aan. Dat gaat niet vanzelf en daarom is er een urgentie tot verandering. Het versterken van de signaleringsfunctie komt niet vanzelf en dient gestructureerd ingezet te worden. De PVI is gericht op de signaleringspraktijk van de SWOM d.w.z. op de handelingspraktijk van vrijwilligers. Het PVI wil bereiken dat vrijwilligers beter weten hoe om te gaan met signalen van ouderen, d.w.z. dat zij hun zinnen aanscherpen, dat zij weten waar een nietpluis gevoel op wijst, wat zij met het gevoel kunnen doen en hoe zij verder kunnen handelen. De PVI is ook gericht op de handelingspraktijk en positie van de ouderenwerker (sociaal werker), de beroepskracht, die de vrijwilligers ondersteunt. In de loop van het verbetertraject zal duidelijkheid over haar taak en positie moeten komen. De taakinvulling en positie van de beroepskracht is momenteel in discussie. Tijdens de praktijkinterventie heeft de beroepskracht de functie van projectleider en procesbegeleider. De PVI is ook gericht op kennisontwikkeling van het vak van de social worker in het algemeen en van de beroepspraktijk van de professionals van Radius4 in het bijzonder. Het werken met narratieve methoden is nog niet op brede schaal ingezet. Vandaar dat het PVI aan methodiekontwikkeling bijdraagt. 4. 1 Doel en concrete resultaten Het doel van de praktijkverbeterinterventie is: Vrijwilligers aanzetten om alerter te zijn op problematische situaties en de kennis daarover vergroten om zo een actievere preventieve rol te vervullen.
3
Met dubbele vergrijzing wordt bedoeld dat er meer ouderen zijn en deze ouderen ook nog ouder worden. Radius organisatie voor welzijn Land van Cuijk is de professionele welzijnsorganisatie waarbij ik werknemer ben. Het is een brede regionale welzijnsinstelling met de werksoorten ouderenwerk, opbouwwerk, jeugd- en jongerenwerk, integratie- en vluchtelingenwerk. 4
9
Meer vrijwilligers ertoe aanzetten om op een adequate manier in interactie te gaan met de oudere, die een dienst afneemt van de SWOM. (vraag- en handelingsverlegenheid doorbereken). Duidelijkheid en eenduidigheid hebben over de routing van signalen (stroomlijnen signaleringspraktijk). Methodiek- en kennisontwikkeling voor sociaal werkers van Radius en elders. Ik wil hier de concrete resultaten beschrijven. Ik zal ze uitsplitsen in output d.w.z. in concrete producten, diensten en activiteiten om de doelstelling te bereiken en in outcome, waarin de effecten van de output beschreven worden. De in te zetten interventies/instrumenten zijn: motiverende gespreksvoering (Miller, Rollnick, 2011) ervaringen van vrijwilligers expliciteren door ervaringen en verhalen te vertellen informatie geven over vraagstukken zoals eenzaamheid, verwaarlozing etc. signaleringskaart De vorm: persoonlijke gesprekken en groepsbijeenkomsten output is:
outcome is:
output is:
outcome is:
Output is:
outcome is:
De kennis van vrijwilligers over signaleren en signalen van eenzaamheid, verdriet, verwaarlozing, dementie, depressie, armoede en mishandeling is vergroot. Daardoor zijn zij alerter op problematische situatie en kunnen deze beter duiden (stap 1 en 2 van signaleringscyclus, zie bijlage 1) De oudere krijgt eerder adequate hulp. Er zijn minder problematische gevallen. De vaardigheden van vrijwilligers om een gesprek aan te knopen zijn vergroot. Daardoor beginnen zij gemakkelijker een gesprek. Zij doorbreken vraag- en handelingsverlegenheid. De oudere krijgt eerder adequate hulp. Er zijn minder problematische gevallen. Kennis over niet-pluis gevoel is vergroot en vrijwilligers weten hoe zij moeten handelen. Vrijwilligers herkennen het gevoel, handelen en melden signalen eerder en volgen de afgesproken routing. De oudere krijgt eerder adequate hulp. Er zijn minder problematische gevallen.
figuur 2: van bestaande situatie naar output en outcome bestaande situatie situatie
interventies
output (prestaties)
outcome (effect)
4. 2 Theoretische onderbouwing Cliëntperspectief: Vroegsignalering werkt preventief, voorkomt dus erger (www. trimbos, www.vilans). Veel ouderen blijven tot op hoge leeftijd zelfstandig wonen. Op hoge leeftijd nemen gezondheidsrisico’s toe en krimpt het sociale netwerk, dit gecombineerd met bezuinigingen in de zorg en het verminderen van voorzieningen maakt het nodig om het informeel netwerk rond de kwetsbare te versterken (Kwekkeboom, Steyaert 2010). Daarom is vanuit het cliëntperspectief vroegsignalering wenselijk. Het bespreekbaar maken van signalen kan vraagverlegenheid bij ouderen doorbreken en handelingsverlegenheid bij vrijwilligers. Het bespreekbaar maken van signalen moet wel op een adequate manier met respect voor de persoon en privacy gebeuren (Linders 2010; Van Doorn 2010; Sluiter 2010).
10
Vrijwilligersperspectief: Het sociale gevoel van de dienstverlenende vrijwilligers en de hoop dat met meer inzicht in het belang van signalering daadwerkelijk eerder gesignaleerd wordt, komen in het onderzoek als basisattitude voor verandering naar voren. Dit zijn belangrijke uitgangspunten voor de praktijkverbeterinterventie en voor het invoeringsplan. Vrijwilligers willen dat wat zij doen, goed doen. Dat is mijn ervaring en die ervaring sluit aan bij het artikel van Kees Penninx over evidence based practise in de vrijwilligerssector (Penninx 2010c). Organisatie- maatschappelijk perspectief: Het is een tijd van grote transitieprocessen in de sociale sector (ABWZ –WMO/ WWV/ Jeugdzorg). De kracht van de informele sociale netwerken krijgt steeds meer aandacht. Vrijwilligers behoren bij het informele circuit. Een versterking van de signaleringsfunctie past in deze ontwikkeling; het versterkt de positie van de SWOM en verbetert de dienstverlening. Het past in de visie van Welzijn Nieuwe Stijl, waar de informele netwerken en de formele netwerken beter op elkaar afgestemd worden om vitale coalities te vormen (Kwekkenboom, Steyaert 2010). Beroepsperspectief: De transformatie van een verzorgingsstaat in een participatiestaat brengt voor de beroepen in het sociale domein veel veranderingen met zich mee en een discussie op gang (Boer, de , Lans v.d., 2010/ 2011, www.socialevraagstukken.nl). De PVI gaat uit van het idee van een professional, die werkt aan het versterken van de kracht en de positie van de vrijwilligers en coachend en faciliterend optreedt. Zij is een reflecterende professional die met name vanuit het cliëntperspectief kijkt, ervoor zorgt, dat de kwestie sociaal blijft en kennis heeft van betekenisgeving (Ewijk 2010; Parton ea. 2007; Oostrik 2010; Kluft 2011). 4.3 Bedreigingen Er is op dit moment een conflict tussen Radius en de SWOM. Dat heeft negatieve invloed op organisatorisch niveau en belast de werkrelatie tussen beroepskrachten en bestuur / vrijwilligers. Het vertraagt processen en bemoeilijkt de communicatie bv. in de projectbegeleidingsgroep. Er zijn wel afspraken gemaakt zodat de uitvoering van het PVI doorgang kan vinden. Ook is er een discussie gaande over de taak en de functie van de ouderenwerker als ondersteuner van de vrijwilligersorganisatie. Voor het PVI zijn duidelijke afspraken gemaakt, namelijk dat de beroepskracht de projectleider en procesbegeleider is. Wat de discussie voor het stroomlijnen van signalen betekent, is nog niet duidelijk. Dat maakt het moeilijker om de routing van de signalen nu al concreet in te vullen. Als de vrijwilligers niet bereid zijn tot medewerking, dan kan het PVI niet uitgevoerd worden. Draagvlak creëren is daarom belangrijk. Meedoen aan het project wordt niet verplicht gesteld. Het PVI wordt in eerste instantie uitgevoerd met diegenen die dat graag willen. Met het inzetten van methoden zoals motiverende gespreksvoering (Miller, Rollnick 2011), leren van successen (De Haan 2006) en “verhalen vertellen“ sluit ik nauw aan bij de belevingswereld van de vrijwilligers. De vrijwilliger wordt niet beleerd, maar zijn kennis als expert wordt geëxpliciteerd, dus uitvergroot en krijgt meer betekenis. In 2012 wordt bezuinigd op beroepsmatige ondersteuning van het ouderenwerk. Of dat invloed heeft op de inzet van de betaalde uren voor de PVI is op dit moment nog niet duidelijk. Als er geen betaalde uren voor ingezet kunnen worden, is het de vraag of het PVI door inzet van andere middelen doorgang kan vinden. In dat geval zal er vertraging optreden. 4. 4 Kosten Hier een overzicht over de uitvoering 2012. Begroting: inzet uren projectleider voorbereidend: (in eigen tijd) inzet uren projectleider uitvoerend:
uur uur
50 80
11
inzet uren externe expert: zaalhuur, koffie, thee vergaderkosten kopieën o.a. signaleringskaart (plastificeert), uitnodigingen: onvoorzien:
€ € € € €
1000 120 200 240 100
4. 5 Proces- en productevaluatie “Procesevaluatie geeft ons de mogelijkheid om al doende bij te sturen en nadelige effecten te vermijden of te verminderen (Swanborn, 2007, p.192). Bij de procesevaluatie ligt de focus op de vraag “Hoe werkt het precies”. Welke elementen dragen bij aan het verwezenlijken van het uiteindelijke doel (output). Mijn doel van het PVI is een gedragsverandering van vrijwilligers te bereiken. In de procesevaluatie zet ik bewust elke stap en documenteer ik wat ik doe, waarom en hoe ik het doe. Ik registreer elke actie, elk gesprek,elke ervaringsbijeenkomst. Ik maak daarvoor een registratieformulier met kwantitatieve gegevens zoals het aantal vrijwilligers die uitgenodigd zijn, ik leg vast wie er wanneer deelgenomen hebben etc. Ik hou een logboek bij waarin ik inhoudelijke en kwalitatieve aantekeningen maak. Voor en na elke scholing zal ik een vragenlijst5 laten invullen door vrijwilligers. Ik wil zo zicht krijgen op attitudeverandering. Het proces evaluerend zet ik de volgende stap. Bij mijn interventie is het enthousiasmeren van de vrijwilligers essentieel. Daarom wil ik juist hun eigen ervaringen en successen, hun kracht, op de voorgrond plaatsen. Zo wil ik gaandeweg signaleren tot een gezamenlijke kwestie maken. Ik sluit aan bij de motivatie en waardesystemen(onderstroom) van vrijwilligers (Penninx 2010b). Productevaluatie geeft aan in welke mate het doel bereikt is en wat het effect daarvan is. Via de productevaluatie wordt duidelijk in welke mate het einddoel dichterbij komt en wordt opgedeeld in output en outcome (Swanborn 2007). Output in mijn PVI is: bereiken van attitudeverandering en gedragsverandering bij vrijwilligers. Na de ervaringbijeenkomsten (scholing) breng ik bij de deelnemers via een eenvoudige vragenlijst de volgende effecten in beeld: tevredenheid met scholing (voel me gehoord, kon mijn verhaal kwijt, vind herkenning in het verhaal van anderen) herkenning van problematische situaties (signalen), meldingen van signalen (hoeveel en waar) een gesprek aangeknoopt (hoe vaak en hoe ging dat) Outcome van mijn PVI is: In beeld brengen of voor ouderen eerder adequate hulp ingezet wordt. Dat kan ik op dit moment niet meten omdat er geen data zijn van de ouderen, die de diensten afnemen. Het verbetertraject zou uit moeten monden in meer tevredenheid bij ouderen. Maar een tevredenheidonderzoek is niet opgenomen in de planning.6 Niet betrokken in het PVI zijn instellingen als thuiszorg, maatschappelijk werk, de huisarts, etc. dus het professionele netwerk rond een oudere.
5. Doelgroep en betrekken van de doelgroep Het bestuur van de SWOM, de coördinerende vrijwilligers, de uitvoerende vrijwilligers, de ondersteunende beroepskrachten (ouderenwerkers), andere beroepskrachten van Radius (als denktank) en de projectbegeleidingsgroep (Radius/ SWOM) zijn bij de PVI betrokken. Aan de projectbegeleidingsgroep zijn eerdere conceptversies van dit PVI ter bespreking voorgelegd. Op verzoek van de voorzitter van de SWOM is aan het bestuur een versoberde projectbeschrijving overlegd. Het relevante deel van de projectbeschrijving is bijgevoegd als bijlage 3. Op 11 april is het PVI definitief goedgekeurd (go – moment). 5
De vragenlijsten moet ik nog ontwikkelen. Ik ben op zoek naar toepasbaar materiaal via medestudenten. Gelijktijdig in inzetten van het PVI en bevraging bij de gebruikers van de diensten (zelfstandig wonende ouderen) zou een interessant vervolgonderzoek zijn. Maar op dit moment niet realiseerbaar. 6
12
Vrijwilligers en collega-professionals heb ik bij het formuleren van aanbevelingen in december bij de presentatie van de onderzoeksgegevens op een interactieve manier betrokken. Hun aanbevelingen zijn opgenomen in het onderzoeksverslag en zodoende onderdeel van dit PVI. Mijn primaire doelgroep zijn de vrijwilligers van de SWOM. Ik heb ze betrokken bij het ontwerp door veelvuldig overleg met de voorzitter. Aan de bestuursleden is een projectvoorstel, dat onderdeel is van het PVI voorgelegd ter bespreking en besluitvorming. De bestuursleden worden regelmatig geïnformeerd over de stand van zaken. De coördinerende vrijwilligers worden geïnformeerd, geconsulteerd. Zij spelen een sleutelrol bij de invoering en borging, daarom worden zij daarbij actief betrokken. Als zij overtuigd zijn van de meerwaarde van de verandering, dan dragen zij dat ook uit naar de andere vrijwilligers. Met hen wordt over het instellen van een klankbordgroep overlegd.7 Mijn PVI draagt echter ook bij aan kennisontwikkeling van mijn collega ouderenwerkers en de andere professionals bij Radius. Voor het betrekken van collega professionals stel ik een denktank in. Met mijn collegae bespreek ik de inhoudelijke planning van de bijeenkomsten, de resultaten van vragenlijsten, indrukken en mijn logboekaantekeningen. Zij werken in een vergelijkbare setting, zo kunnen we samen kennis delen en vergroten. Het is de bedoeling om de methoden van mijn PVI ook op andere locaties in het ouderenwerk resp. andere werksoorten te implementeren. 6. Uitwerking van de PVI en plan van aanpak Voor het slagen van mijn PVI is draagvlak creëren en betrekken van de doelgroep zeer belangrijk. Daarom wordt in een eerste fase veel aandacht besteed aan motiverende gesprekken met sleutelfiguren d.w.z. de bestuursleden en de coördinatoren van de diensten. Met de uitvoerende vrijwilligers van de diensten: Ouderenhulpdienst, Tafeltje Dekje, Sociale Alarmering en Vrijwillige Ouderenadviseurs zullen ervaringsbijeenkomsten (scholingen) georganiseerd worden. Elementen van de scholing zijn: de verhalen van de vrijwilligers zelf delen van de ervaringen informatie over vraagstukken van ouderen (eenzaamheid, verwaarlozing, etc. ) vraagverlegenheid, handelingsverlegenheid, acceptatieschroom gespreksvaardigheden, basisvaardigheden (soorten vragen, LSD – luisteren, samenvatten, doorvragen, grenzen stellen, verwijzen)
7
Voor het schrijven van het projectcontract in 2011 heb ik oriënterende interviews gehouden met vrijwilligers. Ik wilde toen weten hoe zij over signalering dachten. Toen was een van mijn vragen of zij het instellen van een klankbord zinvol vonden. Alle vrijwilligers vonden dat overbodig. Ook in deze fase wil ik de bereidheid om conceptueel mee te denken, toetsen. Bij een positief antwoord zal ik vrijwilligers bij evaluatiemomenten en bij de resultaten van de monitoring betrekken.
13
6.1 Plan van aanpak maand activiteit
betrokkenen
resultaat
actie
kadervrijwilligers, deelnemers aan interviews, collega’s ouderenwerkers, projectbegeleidingsgroep Opleiding
de deelnemers formuleren zelf aanbevelingen in groepen onderzoeksverslag is met ruim voldoende beoordeeld overeenstemming bereiken over PVI
deze meenemen in PVI
december
presentatie onderzoeksresultaten
januari
onderzoeksverslag inleveren
februari
voorleggen en bespreken PVI
voorzitter / bestuur SWOM
februari/ maart
voorleggen en bespreken PVI
directeur Radius, projectbegeleider
overeenstemming bereiken over PVI go/ no-go moment
beginnen met schrijven van PVI
PVI bijstellen, aparte projectplan maken voor SWOM Collegae vragen voor denktank
Positieve reactie. PVI - go! maart
7 maart bespreking van projectplan in DB vergadering SWOM
DB SWOM
go / no go moment. Het is positief, het PVI kan volgens aparte projectplan uitgevoerd worden
plannen gesprekken met bestuursleden en coördinerende vrijwilligers
maart
feedback vragen op PVI
twee medestudenten
feedback ontvangen
aanpassen PVI
maart
definitieve ontwerp bespreken en inleveren voor opleiding
projectbegeleidingsgroep
aparte gesprekken over voortgang PVI met partijen
maart
bijzonder alert of er een toename van signaleren is voorleggen en bespreken PVI en vragen of zij mee willen doen in een denktank gesprek met externe deskundige over inhoud en vorm van ervaringsbijeenkomsten motiverende gesprekken voeren met bestuursleden en de coördinatoren van de diensten
ouderenwerkers, coördinatoren
is niet mogelijk in verband met conflict tussen welzijnsorganisatie en vrijwilligersorganisatie registratieformulier is ontwerpen en wordt gebruikt Drie collegae zijn bereid om als denktank mee te denken afspraken gemaakt over inhoud
ouderenwerkers evt. met bestuurslid, evt. Iemand van een klankbordgroep (als die ingesteld wordt)
vrijwilligers zijn enthousiast om mee te doen
mei –juni – juli
ervaringsbijeenkomsten voor vrijwilligers voorbereiden en organiseren
ouderenwerkers, bestuurslid, coördinatoren en in groepen vrijwilligers van de diensten, die mee willen werken
juni /juli
eerste evaluatie van het traject (proces, plan en product)
projectleider bestuur en de coördinerende vrijwilligers en evt. klankbordgroep projectleider met collegae van de denktank
er zijn twee keer twee ervaringsbijeenkomsten à 10 vrijwilligers uitgevoerd evaluatie
gesprekspuntenlijst en vragenlijsten maken, organisatorische zaken voor ervaringsbijeenkom sten, theorie verbinden met praktijk verslaglegging en terugkoppeling van resultaten, evaluatie, verbinden met theorie
april
april
april – mei
collega ouderenwerkers
projectleider (Ulla Becker) en externe deskundige
signalen registeren
eerste bijeenkomst plannen
prikken van voorlopige datum
verslaglegging
14
Deel 2: Invoerings- en borgingsplan bij de praktijkverbeterinterventie In het volgende beschrijf ik op welke manier ik het ontwerp wil invoeren en borgen. Omdat ik mijn PVI bij een vrijwilligersorganisatie realiseer, is het essentieel de vrijwilligers van het nut en de noodzaak van verandering te overtuigen. Behalve overtuigen en verleiden heb ik geen middelen om de verandering van de grond te krijgen. Mijn invoerings- en borgingsstrategie is hierop gebaseerd. Ik wil daarom stapsgewijs steeds meer vrijwilligers bij de PVI betrekken. Mijn eerste succes is dat het bestuur van de SWOM op 7 maart akkoord ging met de praktische uitwerking van mijn PVI (zie bijlage 3) en ook het algemeen bestuur op 11 april ingestemd heeft met mijn plannen. Het traject vraagt om een projectmatige aanpak (Bos, Harting 2006) en zorgvuldige procesevaluatie. Het is belangrijk om voortrekkers uit de groep vrijwilligers te winnen, die enthousiast mee willen doen. In de denktank met mijn collegae bespreek, ontwikkel en evalueer ik de verschillende stappen, mijn aanpak en methoden. 1. Selectie doelgroep Ik wil stapsgewijs steeds meer vrijwilligers bij de verandering betrekken. Ik begin met de bestuursleden, omdat zij beslissen of het PVI doorgang kan vinden of niet. Dan voer ik motiverende gesprekken met de coördinatoren van de diensten. Zij zijn sleutelfiguren als zij mijn PVI ondersteunen, dan heb ik belangrijke bondgenoten en kan ik de uitvoerende vrijwilligers beter motiveren. In de derde stap benader ik de twintig vrijwilligers van de diensten. Ik wil graag beginnen met twee groepen van ongeveer tien vrijwilligers voor de ervaringsbijeenkomsten(scholing). Ik zal met de coördinatoren overleggen wat de beste manier van benaderen is en met welke groep ik het beste kan beginnen. 2. Invoeringsstrategie Mijn invoeringsstrategie is procesmatig en ik wil werken met voortschrijdend inzicht. Daarom is het nodig om bij iedere stap te reflecteren, te evalueren en de kennis en ervaring in te zetten voor het bijstellen van mijn plan. Met vooruitkijken en terugkijken, blijft het veranderen een dynamisch proces. Ik gebruik de PDCA cyclus van Deming hierbij. De PDCA cyclus kent vier op elkaar volgende activiteiten: plan, do, check, act. Zij garanderen dat kwaliteitsverbetering continu onder de aandacht is (Langley, e.a. 2009, p. 97- 107). Hieronder is een schematische afbeelding van het beoogde invoeringsproces. Met de motiverende gesprekken en door met gemotiveerde vrijwilligers te beginnen, wil ik steeds méér vrijwilligers met mijn nieuwe aanpak enthousiasmeren. Ik herhaal de cyclus van PDCA steeds, monitor, evalueer en stel het programma bij. Zo leer ik gaandeweg en ontwikkel het programma als doende.
15
figuur 3: Schematische afbeelding van het veranderingsproces. proces van verandering
startsituatie(S) A
P
A
C
D
P
C
D
eindsituatie(S*)
A A
P
C C
D
A
C
P
D
leren, bewust worden, enthousiast zijn, doen
enkele vrijwilligers
meer vrijwilligers zijn alert en signaleren meer
Léon Caluwé en Hans Vermaak beschrijven in hun handboek voor de veranderkunde verschillende zienswijzen op verandering aan de hand van kleuren (Caluwé, Vermaak, 2007, p.66 – 102). Mijn zienswijze op veranderingen bij de Stichting Welzijn Ouderen is die van de zijn rooddrukdenker in combinatie met de groendrukdenker. alertevenementen, en signaleren De rooddrukdenker wil mensen verleiden en motiveren door bv. sociale enthousiasmerende toespraken, door aandacht en erkenning. Het doel is het beste uit mensen halen, ze met respect behandelen, vertrouwen geven, waarderen, zorgvuldig met ze omgaan en de kwaliteit van sociale relaties verbeteren. Voor een vrijwilligersorganisaties zijn dit kernwaarden. Beschikt een organisatie niet over deze elementen, dan lopen de vrijwilligers weg. Als rooddrukdenker wil ik de vrijwilligers van de SWOM op de juiste manier prikkelen en het voor hen zo aantrekkelijk mogelijk maken om zich via signalering in te zetten voor het behoud van levenskwaliteit voor zelfstandig wonende ouderen. meer. Maar alleen met rooddrukdenken kan er bij de SWOM geen verandering plaatsvinden. Mijns inziens is daarvoor ook het groendrukdenken nodig. Bij het groendrukdenken liggen leren en veranderen dicht bij elkaar. Door mensen te motiveren om te leren worden ze in beweging gebracht en veranderen ze. Als groendrukdenker probeer ik het lerend vermogen van mensen te vergroten. Het succes van een verandering is afhankelijk van dit lerend vermogen. Mijn invoeringsstrategie en de concrete activiteiten van mijn praktijkverbeterinterventie zijn sterk gericht op motiveren en leren. Mijn onderzoek bevat gegevens over de populatie actieve vrijwilligers van de SWOM (Becker 2012). Qua leeftijd8 en opleidingsniveau9 zijn de vrijwilligers van de SWOM misschien niet degenen waarbij men een groot leervermogen mag verwachten. Aan de andere kant wijst onderzoek naar het mentale vermogen uit, dat ontwikkeling tot op de hoge leeftijd mogelijk is (Houben 2009). Aansluiting vinden bij de leefwereld voor de vrijwilligers is daarom een voorwaarde voor verandering. Het blijft spannend of de vrijwilligers bereid zijn tot verandering. Een verandering kan pas plaatsvinden als een oud evenwicht verstoord wordt om tot een nieuw evenwicht te komen. (Lewin in Caluwé en Vermaak, 2007, p.124/125). Daarom is het belangrijk om met die vrijwilligers te beginnen, die veranderingsbereid zijn en open staan voor leren. Caluwé en Vermaak wijzen op het feit dat de veranderaar moet weten voor wie de verandering belangrijk is. Wat is de aanleiding, wat is dan de centrale vraag? “Zonder echte probleemhebbers wordt geen probleem opgelost … En zonder ferme bezieling geen berg beklommen” (Caluwé en Vermaak, 2007, p.116). Daarom wil ik signaleren tot een gemeenschappelijk kwestie maken. 8 9
De grootste groep vrijwilligers is tussen de 71 – 75 jaar Het opleidingsniveau is relatief laag. (Becker 2011, p. 44)
16
Door het expliciteren van ervaring en het werken met voorbeelden kan ik concreet maken welke meerwaarde signaleren voor ouderen heeft. Door maatschappelijke ontwikkelingen wordt hier steeds meer op gefocust (Kwekkeboom, Steyaert 2010; Linders 2010; www.socialevraagstukken.nl). Signaleren kan begrepen worden als een vorm van actief burgerschap (Hurenkamp, Tonkens 2011). 3. Monitoring en evaluatie Swanborn gebruikt voor het verklaren van het begrip monitoren de term “periodieke peiling” (Swanborn 2007). Monitoren is toezicht houden en peilen of de ingeslagen weg tot het verwezenlijken van het doel leidt en heeft betrekking op metingen tijdens de invoeringsfase. Vragen die belangrijk zijn bij het monitoren zijn: wat, waar, wanneer, hoeveel. Evalueren is grondiger dan monitoren. Bij een evaluatie wordt gezocht naar verklaringen met als doel een tussen- of eindoordeel te vormen. Hoe en waarom zijn vragen, die bij evalueren belangrijk zijn (http://www.nisb.nl/). In juli wil ik evalueren met a) de vrijwilligers d.w.z. met het bestuur en de coördinerende vrijwilligers en b) met mijn collegae van de denktank. Er wordt een (tussen)evaluatierapport geschreven. Ik wil dat op de volgende manier doen: Mijn PVI bestaat uit de onderdelen: 1. Toelichten PVI in algemene bestuursvergadering van 11 april 2. Motiverende gesprekken met coördinerende vrijwilligers (sleutelfiguren) 3. Ervaringsbijeenkomsten (scholing) (2 x 2 bijeenkomsten t/m juli) 4. Evaluatie, reflectie en kennisontwikkeling in denktank met collegae (planning maken) 1. Toelichten PVI in algemene bestuursvergadering van 11 april Planevaluatie: Indicatoren Vindt de vergadering volgens plan plaats? Is er voldoende tijd om PVI uit te leggen? Zijn alle bestuursleden aanwezig? Meten via verslaglegging Procesevaluatie: Indicatoren Welke vragen komen er over de PVI? Wat zijn reacties op het PVI? Wie reageert op welke manier en hoe beïnvloedt men elkaar? Wie is een voortrekker, meeloper of afremmer? Meten via observaties Productevaluatie: Indicatoren Wat vindt men inhoudelijk van de voorstellen? Welke inhoudelijke reacties en opmerkingen worden gemaakt? Meten via verslaglegging 2. Motiverende gesprekken met coördinerende vrijwilligers (sleutelfiguren) Planevaluatie: Indicatoren Komen we makkelijk tot een gezamenlijke afspraak? (redenen) Is er voldoende tijd om PVI uit te leggen? Zijn alle coördinatoren aanwezig? Meten via verslaglegging Procesevaluatie: Indicatoren Wat zijn reacties op het PVI? Wie reageert op welke manier en hoe beïnvloedt men elkaar?
17
Wat zijn argumenten om wel of niet mee te doen? Wie is een voortrekker, meeloper of afremmer? Lukt het om coördinatoren mee te krijgen? Waaraan is dat te merken? Wat is het effect van dit gesprek? Meten via observatie Productevaluatie: Indicatoren Wat vindt men inhoudelijk van de ervaringsbijeenkomsten? Welke inhoudelijke reacties en opmerkingen worden gemaakt? Wil men meewerken om vrijwilligers te enthousiasmeren? Wat is het effect van dit gesprek? Meteen via verslaglegging Via een korte vragenlijst wil ik de mening van coördinatoren vastleggen (0-meting). Dezelfde vragenlijst laat ik tussentijds en aan het einde van het hele traject invullen. Na het gesprek leg ik belangrijke items in een kort verslag vast; daarbij leg ik ook de emotionele betrokkenheid van vrijwilligers vast d.w.z. weerstand, toestemming, onverschilligheid etc.. Observeren is hiervoor een geschikt middel. 3. Ervaringsbijeenkomsten (scholing) (2 x 2 bijeenkomsten t/m juli) Planevaluatie: Indicatoren Vinden de logistieke zaken zoals huren van een ruimte, versturen van brieven etc. op tijd plaats? Heeft de projectleider voldoende tijd om ervaringsbijeenkomsten voor te bereiden? Zijn er voldoende financiële middelen beschikbaar vooral voor een externe deskundige? Zijn alle genodigden aanwezig? Meten via verslaglegging, logboek Procesevaluatie: Indicatoren Wie reageert op welke manier en hoe beïnvloedt men elkaar? Hoe reageren vrijwilligers op het ervaringsgedeelte? Hoe reageren vrijwilligers op het informatiegedeelte? Wat zijn reacties op de externe trainer? Wie is een voortrekker, meeloper of afremmer? Is de sfeer zo dat vrijwilligers hun verhalen vertellen? Meten via observaties en via vragenlijst Productevaluatie: Indicatoren Sluit het ervaringsgedeelte bij de vrijwilligers aan? Sluit het informatiegedeelte bij de vrijwilligers aan? Voelen de vrijwilligers zich beter toegerust voor het signaleren. Hebben zij nieuwe kennis verworven over het aanknopen van een gesprek over een signaal? Weten zij wat problematische vraagstukken voor zelfstandig wonende ouderen zijn en wat (non verbale) indicatoren daarvan zijn? Zijn de vrijwilligers in bezit van de signaleringskaart? Meten via vragenlijsten voorafgaand en na de bijeenkomsten (10 puntenschaal met eenvoudige vragen).
18
4. Evaluatie, reflectie en kennisontwikkeling in denktank met collegae. Ik evalueer met de vrijwilligers, die deelgenomen hebben aan de bijeenkomsten, met de coördinatoren en het bestuur. Met mijn collegae wil ik evalueren met de focus op de vraag wat dit implementatietraject voor ons vak als sociaal werkers betekent en welke plek het moet krijgen binnen het ouderenwerk en andere werksoorten binnen onze instelling Het uiteindelijke doel van dit PVI is een gedragsverandering bij de vrijwilligers te bereiken. Via het uitwerken van de vragenlijsten, de observaties en het logboek kan ik hierover in juli 2012 eerste uitspraken doen. Na het bereiken van de eerste resultaten moet in de vrijwilligersorganisatie een structuur opgebouwd worden om het bereikte te waarborgen. Ik denk aan structureel terugkomende ervaringsbijeenkomsten (scholing) en een scholingsprogramma. Het moet opgenomen worden in het vrijwilligersbeleid.
4. Communicatie Communicatie is erg belangrijk bij veranderingsprocessen. Caluwé en Vermaak beschrijven het zo: Veranderingsprocessen zijn misschien wel meer dan wat ook een dialoog tussen de betrokkenen: een proces waarin men met elkaar door middel van taal een nieuwe werkelijkheid creëert, zowel in de hoofden als in de handen, in het denken en in het doen (Caluwé, Vermaak 2007, p.125). Net zo als ik de selectie van de doelgroep stapsgewijs wil uitbreiden, wil ik dat ook met communicatie doen. Communicatieplan: maand
activiteit
betrokkenen
resultaat
maart
gesprek met leden van projectbegeleidingsgroep
beiden zijn akkoord met PVI
maart
besluitvorming in DB (dagelijks bestuur)
voorzitter van bestuur, directeur van welzijnsinstelling Radius dagelijkse bestuursleden (5 personen)
april
plan toelichten in AB (algemeen bestuur)
alle algemene bestuursleden (12 personen)
meer bekendheid PVI en draagvlak voor PVI
april
artikel schrijven in informatiebrief voor vrijwilligers over de noodzaak van vroegsignalering en over PVI motiverende gesprekken voeren met coördinatoren van de diensten
projectleider (ik) en redactie van vrijwilligersinfo
draagvlak creëren en informatie verspreiden
ouderenwerkers, evt. bestuurslid, evt.
coördinatoren staan positief tegenover PVI en stimuleren vrijwilligers om mee te doen
april – mei
go! Het PVI kan uitgevoerd worden.
communicatie (middel) toesturen concept en mondelinge toelichting kort plan van aanpak geschreven en toegelicht plan vooraf toegestuurd nadere toelichting in vergadering intern blad gebruiken en website
persoonlijke gesprekken, goed voorbereiden via methode motiverende
19
gesprekvoering
april
eerste gesprekken met externe deskundige
projectleider en externe deskundige
april mei
met vrijwilligers spreken over de aankomende ervaringsbijeenkom sten project bekend maken via website Radius
projectleider en collega ouderenwerker
in mei
uitnodigingen maken voor ervaringsbijeenkom sten
projectleider en redactie van blad
mei / juni / juli
ervaringsbijeenkomsten uitvoeren en organiseren
projectleider, collega ouderenwerker vrijwilligers van de diensten, die mee willen werken
vrijwilligers doen enthousiast mee, gedragsverandering is merkbaar en meetbaar
juni/juli
artikel op website van en Radius en SWOM
projectleider met redactie van website SWOM
verbreden van aanpak en kennisdeling
april / mei
projectleider
inhoud van ervaringsbijeenkomsten is klaar en er is duidelijkheid over communicatiemiddel informele kanalen gebruiken
intern en extern krijgt het PVI meer bekendheid, verbreden van de aanpak aandacht vestigen op ervaringsbijeenkomst
samen vaststellen welk communicatiemiddel ingezet wordt flyer maken met informatie voor ervaringsbijeenk omst en die verspreiden website Radius gebruiken
intern blad en website, persoonlijke uitnodigingen versturen verslaglegging en terugkoppeling van resultaten, verbinden met theorie
website Radius website SWOM
20
5. Literatuurlijst en bronnen Baart, A. (2001). Een theorie van de presentie. Utrecht. Uitgeverij Lemma bv. Becker, U. (2012). “Zeg, hier klop iets niet … , een onderzoek naar de signaleringspraktijk van vrijwilligers van de Stichting Welzijn Ouderen Mill” , intern document, opleiding Master Social Work, HAN, cohort 3. Biene, A.M. (2009). De standaardvraag voorbij. onderzoeksrapport. Nijmegen. HAN marketing, communicatie en voorlichting. Boer, N.d., Lans, J.v. (2011). Burgerkacht. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling. Bos, J., Harting,E. (2006). Projectmatig creëren 2.0. Schiedam. Scriptum. Burger, Y., Caluwé, d. L., Jansen, P. (2010). Mensen veranderen. Deventer. Kluwer. Caluwé, d. L., Vermaak, H. (2006). Leren veranderen (2e druk). Deventer. Kluwer. Doorn, L.v, Etten, Y.v, Gademan, M. (2010) Outreachend werken. Bussum. Uitgeverij Coutinho. Ewijk, H.v. (2010). Maatschappelijk werk in sociaal gevoelige tijden. Amsterdam. SWP uitgeverij. Ewijk, H.v. (2011). Professional: hoe verder? Landelijk congres versterken zelfregie en eigen kracht, Studie Arena en Movisie p. 11 t/m 16. Haan, d. E. (2006). Leren met collega’s, praktijkboek intercollegiale consultatie 4edruk. Assen, Van Gorcum. Hurenkamp, M., Tonkens, E. (2011). De onbeholpen samenleving. Amsterdam. Amsterdam University Press Houben, P. (2009). Interactief levensloopbeleid. Amsterdam: uitgeverij SWP. Kwakman, K. (2003). Anders leren, beter werken. Lectorale rede. Nijmegen. HAN. Langley, J. G. ea. (2009). The Improvement guide 2e edition. San Francisco. A Wiley Imprint. Lans, J. v. (2010). Erop af! De nieuwe start van het sociaal werk (4e druk). Amsterdam: Uitgeverij Augustus. Linders, L. (2010). De betekenis van nabijheid. Den Haag: sdu uitgevers Maat,v.d.J.W, Wilbrink, I., (2011). Nieuwe oogst buurthulpmethoden. Utrecht. Movisie, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling. Miller, W.R, Rollnick, S. (2011). Motiverende gespreksvoering (8e druk). Theologische uitgeverij Ekkleisa Nijnatten, C. v. (2004). Opvoeding, taal en continuiteit een pleidooi voor dialogisch maatschappelijk werk. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Oostrik, H., (2010). Het handwerk van de theorie in de praktijk van het sociaal werk. Journal of social intervention, Issue 2, p. 61-76.
21
Parton, N., O’ Byrne, P., Nijnatten, v. C. (2007). Social work, een constructieve benadering. Houten: Bon Stafleu van Loghum. Penninx, K. , (2010 b) rapport. Zin in meedoen. Werkzame principes voor het stimuleren van vrijwillige inzet van mensen in de derde levensfase. Utrecht: Movisie. Penninx, K. (2010 c). essay. Op zoek naar het levend bewijs. Utrecht: Movisie. Robson, C. (2007). Real World Research (2de edition). Oxford: Blackwell Publishing. Sluiter, S. (2010). Signalering in het sociaal – agogisch werk (2e druk). Houten. Bohn Stafleu van Loghum. Steyaert, J., Kwekkeboom, R. (2010) (red.). Opzoek naar duurzame zorg. Utrecht. Movisie. Swanborn, P. G. (2007). Evalueren (2e druk). Amsterdam. Boom Onderwijs. SWOM. De toekomst maken we met elkaar. Meerjaren beleidsvisie SWOM 2011 – 2015. interne document . juni 2011 Internetsites http://www.gemeente-mill.nl/wonen-en-leven/nieuws_3245/item/regionaal-wmo-beleidsplan2012-2015_3195.html#titel3195 geraadpleegd op 14 december 2011. http://www.hansvanderloo.nl/imgUser/file/file/SMM_09_STORYMAN_23_28.pdf.geraadpleegd op 16 februari 2012. http://www.movisie.nl/onderwerpen/zelfregie/docs/Zeg%20bent%20u%20misschien%20die%20nie uwe%20professional.pdf. Kluft, M. (2011), Zeg, bent u misschien de nieuwe professional? gedownload op 23 januari 2012. http://www.nisb.nl/beleidsinstrumenten/n03-085006-m_e_5.pdf, geraadpleegd op 6 maart 2012 http://www.noordhollandvertelt.nl/achtergrond.php http://www.presentie.nl/video/presentie-toegelicht/item/4-mijn-eerste-video. http://www.socialevraagstukken.nl/ geraadpleegd in januari, februari, http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/ geraadpleegd op 7 juni 2011. http://www.trimbos.nl/onderwerpen/preventie/partnership-vroegsignalering-alcohol geraadpleegd op 16 februari 2012. http://www.vilans.nl/vroegsignalering geraadpleegd op januari 2011. http://www.youtube.com/watch?v=Lf8-_MvUP7E interview met prof. Bohlmeijer, geraadpleegd op 6 maart 2012
22
Bijlage 1:stroomdiagram
Stroomdiagram signalering Uit: “Zeg, hier klopt iets niet …” Een onderzoek naar de signaleringspraktijk van vrijwilligers van de Stichting Welzijn Ouderen Mill Ulla Becker, januari 2012 Master Social Work
1e stap Waarnemen
Voelt “niet-pluis-gevoel”– “hier klopt iets niet”
Geen actie
Ik doe er niets aan
aaanaaaamee.
Ik wil er iets mee doen. doendoenie ts mee .
2e stap Checken
3e stap Bespreken
4e stap Besluiten
5e stap Uitvoeren
6e stap evalueren
Wat zie ik?
Wat voel ik?
Mogelijkheid A: Met de oudere zelf. -Waarneming bespreken - zorg uitspreken -checken is hulp aanwezig: (mantelzorg of professionele hulp)
Mogelijkheid B: Met de mantelzorger van de oudere, als bespreken met de oudere zelf niet kan. Checken is hulp aanwezig.
Ja, probleem is bekend bij oudere en diens mantelzorger en er wordt iets aan gedaan.
Vrijwilliger hoeft geen verdere actie te ondernemen.
Nee, geen hulp aanwezig. Vraag toestemming om probleem te bespreken met ouderenwerker. Bij geen toestemming anoniem bespreken.
Vrijwilliger en ouderenwerk er overleggen samen welke stappen ondernomen worden en wie wat doet.
Ja, probleem Is bekend bij mantelzorg er en er wordt iets aan gedaan.
Vrijwilliger hoeft geen verdere actie te ondernemen.
Wat is anders?
Mogelijkheid C: De vrijwilliger wil niet / kan niet het gesprek aangaan met de oudere over zijn waarneming. Hij/zij weet niet of hulp aanwezig is.
Nee, geen hulp aanwezig. Vraag toestemming om probleem te bespreken met ouderenwerker. Bij geen toestemming anoniem bespreken.
Hij/zij praat er met de vrijwillige coördinator over. En dan met ouderen werker.
Vrijwilliger en ouderenwerk er overleggen samen welke stappen ondernomen worden en wie wat doet.
Vrijwilliger hoeft geen verdere actie te ondernemen. Anderen nemen het over.
Hij /zij praat er direct over met de ouderenwerker over anoniem.
Vrijwilliger hoeft geen verdere actie te ondernemen. Anderen nemen het over.
Heeft de oudere de hulp gekregen die nodig was? Is samenwerking tussen alle partijen goed verlopen? Is teruggekoppeld? Is privacy gewaarborgd? Is eigen kracht en netwerk van ouderen voldoende betrokken23 ?
Bijlage 2: Niet geprioriteerde aanbevelingen Niet geprioriteerde aanbeveling 4: Er is weinig bekend over wat de ouderen van het werk van de vrijwilligers vinden. Doe onderzoek naar de tevredenheid van “de klant”? De SWOM geeft prioriteit aan het implementeren van de boven geformuleerde aanbevelingen en niet aan het starten van een nieuw onderzoek. Zij houdt deze aanbeveling in beraad. Mijn advies is: laat deze aanbeveling niet in de la liggen. Omdat het bevragen van de “klant” van groot belang is voor een goede kwaliteit van de dienstverlening. Niet geprioriteerde aanbeveling 5: Maak gebruik van de informele contacten. Laat ze vooral ook informeel, maar maak ze wel zichtbaar en heb er aandacht voor. Hier ligt de kracht van de vrijwilligersorganisatie. Dit is meer een strategische aanbeveling. Hiermee kan de vrijwilligersorganisatie zich profileren. Zeker in de actuele discussie over het versterken van de burgerkracht en de zelfredzaamheid heeft de vrijwilligersorganisatie goede kans gehoord te worden door de gemeente en andere instellingen en organisaties. Het zichtbaar maken en benoemen van het informele en het transparant maken van het effect is daarbij wel een vereiste. Met deze PVI wordt er een begin mee gemaakt. Niet geprioriteerde aanbeveling 6: De vrijwilligers van de SWOM komen via de diensten in contact met mantelzorgers en met risicogroepen, bv. alleenstaanden. De SWOM kan met de gegevens die ze heeft, meer doen, namelijk de risicogroepen beter in kaart brengen. Let er hierbij wel op dat de privacy gewaarborgd blijft! De SWOM zou erover na moeten denken welke activiteiten resp. lijnen zij uit wil zetten. Samenwerking met andere instellingen bv. de thuiszorg, de huisarts, het maatschappelijk werk, het steunpunt mantelzorg, is zinvol. Dit is een beleidsmatig uitgangspunt. Deze aanbeveling heeft geen prioriteit in het kader van de verbetering van signalering. Het is wel een vervolg op signalering, is richtinggevend voor een signaleringsnetwerk.
24
Bijlage 3: Projectbeschrijving Deelproject 2: Motiverende gesprekken met coördinatoren om draagvlak voor signalering te creëren. Betrokken diensten: Tafeltje Dekje en Ouderenhulpdienst Aanleiding De coördinatoren van de Tafeltje Dekje en de Ouderenhulpdienst coördineren de praktische uitvoering van de diensten. Dat is hun core business en dat heeft hun prioriteit. Voor de uitvoerende vrijwilligers zijn zij het eerste aanspreekpunt bij calamiteiten en raadgever bij vragen en problemen. Dat heeft het onderzoek uitgewezen. Bij het praktisch organiseren van de diensten horen en zien zij veel en als raadgever worden zij direct bij “moeilijke gevallen” betrokken. Zij zijn sleutelfiguren met veel gezag. Daarom is het belangrijk om hun medewerking bij het versterken van de signaleringsfunctie te krijgen. Doel Draagvlak en commitment voor versterking van de signaleringsfunctie verkrijgen. Duidelijkheid verkrijgen over aanknopingspunten voor verandering bij de uitvoerende vrijwilligers (unfreeze). Duidelijkheid verkrijgen over weerstand bij vrijwilligers (unfreeze). Op adequate manier impliciet het stroomdiagram onder de aandacht brengen en bespreken. Meer duidelijkheid krijgen over de voorwaarden voor geacteerde de routing door vrijwilligers (wat werkt, wat werkt niet). (sluit aan aanbeveling bij prioriteit 3 en bereid de weg voor het realiseren van aanbeveling prioriteit 1) Doelgroep Coördinatoren Tafeltje Dekje en Ouderenhulpdienst. Gewenst resultaat De coördinatoren zijn zich bewust en zijn doordrongen van de meerwaarde van het signaleren bij de zelfstandig wonende ouderen en de meerwaarde daarvan voor de dienstverlening van de SWOM. Zij dragen de doelstelling mee uit en motiveren vrijwilligers om mee te doen aan de ervaringsbijeenkomsten en scholingen. De routing van signalen is besproken en er is overeenstemming over. Looptijd April en mei. Taken van de ouderenwerker(s) Voorbereiden van de gesprekken (inhoudelijk en organisatorisch). Voeren van de gesprekken. Uitwerken van gesprekken in verslag en evt. instrumenten. Ureninzet van de ouderenwerker(s) 40 uur (incl. voorbereiding en uitwerking). Kosten Ureninzet ouderenwerker(s). Communicatie Te overwegen is de deelname van een bestuurslid aan de gesprekken. De projectleider doet de verslaglegging naar het bestuur en anderen.
25
Deelproject 3: Organiseren van ervaringsbijeenkomsten voor vrijwilligers Betrokken diensten: In eerste instantie vrijwilligers van Tafeltje Dekje en Ouderenhulpdienst, in tweede instantie vrijwilligers van Sociale Alarmering en Ouderenadviseurs. Aanleiding Het onderzoek heeft uitgewezen dat vrijwilligers die diensten uitvoeren, veel te vertellen hebben. Zij zien en horen veel. In deze verhalen zitten persoonlijke belevingen, interpretaties, een “kijk op de wereld”. Door deze belevenissen met elkaar uit te wisselen wordt de ervaring expliciet gemaakt, kunnen gemeenschappelijke thema’s, vraagstukken en problemen op tafel komen. Zo wordt er een gemeenschappelijke betekenis aan gegeven. In het onderzoek hebben vrijwilligers het organiseren van deze bijeenkomsten zelf als een verbetervoorstel aangedragen. Doel Ervaringsuitwisseling. Van elkaar leren. Signalen zichtbaar maken (boven tafel krijgen). Signalen bundelen en gemeenschappelijk interpreteren en betekenis hieraan geven Bewuster omgaan met signalen. Waardering uitspreken voor het werk van de vrijwilligers. Bijdragen aan het herkennen en doorbreken van vraagverlegenheid. Bijdragen aan het herkennen en doorbreken van handelingsverlegenheid. Meer duidelijkheid krijgen over de voorwaarden voor de routing van signalen. (aansluiten bij aanbeveling prioriteit 1) Doelgroep Alle vrijwilligers van de diensten. Gewenste resultaat Vrijwilligers weten signalen beter te herkennen en ermee om te gaan. Zij weten (beter) welke signalen zij bij de ouderenwerker moeten melden. Er worden op den duur meer signalen gemeld. Vrijwilligers leren van elkaar. Vrijwilligers voelen zich gewaardeerd en versterkt bij de uitvoering van hun vrijwilligerswerk. Zij doen het werk met nog meer enthousiasme. Looptijd Voorbereiding in april/mei. Minstens één bijeenkomst wordt voor de zomervakantie georganiseerd. De eerste bijeenkomst dient als een soort “pilot”. Taken van de ouderenwerker(s) Samen met de coördinatoren en het bestuur nadenken over de beste vorm van uitvoering, d.w.z. welke groepen stellen we samen, hoe groot, …waar, wanneer Voorbereiden van de bijeenkomst d.w.z. welke methodiek, inhoud en logistiek etc. Bijeenkomst uitvoeren. Organiseren van verslaglegging Ureninzet van de ouderenwerker(s) 40 uur Kosten Ureninzet ouderenwerker, huur, koffie, thee en iets lekkers voor vrijwilligers, eventueel kopieerkosten voor uitnodigingen incl. verzendkosten.
26
Communicatie De projectleider koppelt terug naar het DB en is vrij in het verzenden van de nodige stukken. Werkt voor bekendmaken van bijeenkomst samen met werkgroep communicatie en administratie.
27