Pleisterwerk
Aantasting van pleisterwerk
Plastering
Damage of plastering
UDC 693.6
RVblad 01-1
De verwering van pleisters. Oorzaak en maatregelen Weathering of piaster.
Causes and measures Ir. P. K. van der Schuit De verwering van pleisters vormt vooral bij restauraties een steeds terugkerende bron van ergernis. Veelal tracht men de problemen op te lossen zonder de oorzaken te kennen en daar maatregelen tegen te nemen. Bij het stellen van de diagnose is onder meer kennis van verweringsmechanismen, bedrevenheid in het opsporen van vochtbronnen en
inzicht in de ter beschikking staande conserveringsmiddelen noodzakelijk. In dit artikel worden enkele gebruikelijke conserveringsmethoden in het kort aan de orde gesteld, samen met enkele van de meest voorkomende probleemgevallen en speciale pleistersystemen. Tenslotte worden enkele voorwaar-
onderzocht en er rekening mee had gehouden zou een groot aantal van deze gevallen niet zijn voorgekomen. Dit betekent niet direct dat er van nalatigheid kan worden gesproken, omdat er in de vakliteratuur op dit gebied weinig of niets is gepubliceerd. Het antwoord op de vraag, hoe het komt dat dit onderwerp in leerboeken zo weinig aandacht krijgt, is gemakkelijk te geven. Hoewel men vroeger ook met verweringsproble-
pleisterwerk veroorzaakte schade. Zodra de mortel is aangebracht begint het verval! De oorzaken hiervan mogen dan zeer verschillend zijn, alle verwe-
men te kampen had, is ondermeer door de gewijzigde restauratie-opvattingen een situatie ontstaan,
gen en reacties. Hierbij ontstaat een stof uit andere stoffen. Fysische verwering vindt haar oorsprong in verschijnselen als temperatuurschommelingen; wisselingen in de vochtigheid en mechanische invloeden (bijvoorbeeld zandstormen).
waarop de bouwwereld niet direct
- door het gemis aan uit ervaring verkregen kennis - kon reageren. Geldt nu dat het behoud gaat voor vernieuwen, vroeger brak men een problematisch stuk muur eerder af om het daarna op de oude ambachtelijke manier weer op te bouwen.
Al gauw bleek dat deze veranderde opvattingen onvermoede problemen tot gevolg hadden. Het was
ringsmechanismen kan men in drie categorieën onderbrengen: - chemische verwering; - fysische verwering;
- chemisch/fysische verwering. De chemische verwering is het proces waarbij de schade een
gevolg is van chemische omzettin-
Onder chemisch/fysische verwering wordt verstaan: de verwering door
veranderingen in de kristalstrukturen (opname en afstaan van kristalwater, krimp en zwelling,
dringend noodzakelijk dat hiervoor
alsmede bevriezingsverschijnselen). Hierbij vindt dus geen verandering
afwerking moet stellen.
nieuwe of liever aangepaste materialen en aangepaste systemen
in de chemische samenstelling plaats, maar wel een verandering
ontwikkeld werden. Eén van de steeds terugkerende zaken bij de restauratie van
Dit werd snel ingezien, zodat men
monumentale gebouwen, oude
len en systemen begon, zonder echter het vergaren van de benodigde kennis als eerste aan te pakken. De teleurstellingen bleven dan ook niet uit. Het gebeurde maar al te vaak dat er wél moeite
in een aantal materiaaleigenschappen. Vooral de laatste groep speelt bij het behoud van onze monumenten een niet te onderschatten rol. Deze is ook een bron van vele misverstanden en merkwaardige anekdotes. Door onbekendheid met de oorzaak verzon men allerlei namen, die op den duur leidden tot diverse remedies. Deze waren afgestemd op die specifieke tervn, maar niet op het werkelijke probleem. Woorden als: uitbloeiing, poesvorming, salpeteruitslag, steenziekte, steenkanker enzovoort spraken zeker tot de verbeelding, maar vertroebelden het beeld. Wat zijn nu de werkelijke oorzaken? Vooral het water in de in water oplosbare zouten moeten als oorzaak genoemd worden. Water fungeert als oplosmiddel en als element, dat de zoutkristallen kan doen groeien en zwellen, alsook krimpen en zelfs verdrijven. De zouten veroorzaken door die zwelling onherstelbare schade, doordat zij aan de ruimte in de
den opgesomd die men aan de
boerderijen of woonhuizen in oude binnensteden vormt het pleisterprobleem. Met de regelmaat van een klok komen er bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg telefoontjes binnen met dezelfde
strekking: 'Ik heb voor veel geld (soms meer dan ik had gedacht) mijn pand laten restaureren en nu valt het pleisterwerk er al weer af; wilt u eens langskomen'. Bij onderzoek blijkt dan dat er vrijwel altijd dezelfde omstandighe-
den en invloeden zijn te signaleren, die tot problemen hebben geleid, in van geval tot geval wisselende mate van belangrijkheid. Vaak moet dan besloten worden het pas aangebrachte pleisterwerk weer af
te kappen en er een ander op te zetten. De gevolgen voor de meestal nieuwe inrichting laten
overhaast aan aangepaste materia-
werd gedaan om advies in te winnen, maar aangezien men meestal zocht naar dat ene wondermiddel, bleef succes achterwege, doordat men meestal met een samenspel van factoren te
maken heeft. In dit artikel wordt getracht een aantal van de meest voorkomende factoren de revue te laten passeren. Vervolgens worden de meest gebruikte systemen en technieken, die direct met de oplossing van de problemen te maken hebben, tezamen met hun specifieke kenmerken genoemd.
zich makkelijk raden. Wanneer de
1. Verweringsmechanismen Het is van belang eerst in het kort
architect en/of aannemer van tevoren een aantal zaken had
van de door verwering aan het
RDMZ RV 1986/2 - 36
uiteen te zetten wat de oorzaak is
Pleisterwerk
RVblad 0 1-2
1. Gevolgen van een lekke goot (rechtsboven) en een verstopte put (linksonder).
poriën van hun gastheer (alle soorten poreuze steenachtige materialen) niet voldoende hebben en onder ontwikkeling van zeer hoge krachten het materiaal uit elkaar drukken. Daarnaast kunnen er allerlei chemische reacties plaatsvinden, waarbij er steeds meer schadelijke produkten gefabriceerd worden. De meest voorkomende zouten zijn: - sulfaten, gevormd als bijprodukt tijdens de verbranding van fossiele brandstoffen zoals kolen, gas en olie. (Het Nederlandse aardgas is evenwel een schone brandstof). Zij komen ondermeer via het regenwater in de steen terecht. - de chloriden, voornamelijk afkomstig uit zee, dus ook op plaatsen waar brak grondwater voorkomt of waar vroeger een zilte zeearm bestond (Middelzee, Zuiderzee). Ook het wegenzout vormt een grote bedreiging. - de nitraten, voorkomend in (vroegere) stallen als reactieprodukt van meststoffen (urine en dergelijke), maar ook in de lucht. In de oude gebouwen kunnen zich in de muren grote hoeveelheden zouten bevinden. Het merkwaardige hierbij is dat niet alleen het water voor het transport van deze zouten zorgdraagt, maar ook omgekeerd deze zouten zich door het vocht aanzienlijk gemakkelijker kunnen verplaatsen. Op deze manier kan bijvoorbeeld onder ongunstige omstandigheden het grondvocht zeer hoog in muren
optrekken. Dankzij deze zouten kunnen bomen zo hoog worden. Ook kunnen zouten (we denken maar aan keukenzout) vocht uit de lucht opnemen: de zogenaamde hygroscopische werking. Het is van belang zich te realiseren, dat alleen voortdurende veranderingen in de bestaande toestand ervoor zorgen dat deze zouten hun verwoestende werk kunnen doen. Dat wil zeggen dat op plaatsen, waar de temperatuur en de vochtigheid regelmatig wisselen, verwering optreedt. Waar de meeste en grootste wisselingen plaatsvinden is de verwering het sterkst. Met andere woorden: - niet in het inwendige, maar aan het oppervlak van de muur vindt de verwering plaats; - in een afgesloten ruimte is de verwering geringer; - boven radiatoren en dergelijke is de aantasting erger; - luchtverwarming is schadelijker dan vloerverwarming; - op bepaalde zones van het oppervlak treedt de verwering het sterkst op. Concentraties van schadelijke stoffen kunnen zó hoog oplopen dat men tot verwijdering moet overgaan, aangezien chemische
omzettingen in permanent onschadelijke stoffen nog niet tot de mogelijkheden behoren. Dit levert vaak problemen op, omdat deze zouten bij het gebruik van water weer oplossen en in de muur trekken. Al naar gelang de ondergrond kiest men dan in de regel voor: - afkappen; - gritstralen; - ontzilten, met compressen, met onderdruk spoelen of bij hanteerbare onderdelen: spoelen in bassins. Hierbij moet men zich realiseren, dat de grootste concentraties schadelijke zouten zich bij poreuze ondergronden, vanaf het oppervlak gerekend in de eerste centimeters bevinden. Men moet erop bedacht zijn, dat bij de mechanische verwijdering van ongerechtigheden - die ook de hechting ongunstig beïnvloeden - de ondergrond niet verbrijzeld wordt, waardoor een goede hechting niet meer mogelijk is. 2. Traditionele pleisters
Bij de behandeling van de pleisters wordt hier uitgegaan van de min of meer traditionele pleistermortels, althans wat de uitgangsmaterialen betreft. De materialen, die tegenwoordig tegen de muren worden
2. Verwering vertoont een vaak grillig patroon: hier rechts erger dan links.
Pleisterwerk
RVblad 01-3
3. Met natronloog gereinigde baksteen. De schilfers springen af?Het wateropnemend vermogen is vergroot, het uiterluk wordt onherkenbaar verwoest.
geplakt en die vooral wat bindmiddel betreft hoofdzakelijk uit kunststoffen bestaan, worden in dit kader buiten beschouwing gelaten. Vaak wordt de conserverende functie van pleisters door hun verfraaiende functie op de achtergrond gedrongen. In het verleden gebruikte men de dekkende en egaliserende eigenschappen ervan vaak om secundair en tertiair gebruikte bouwmaterialen aan het oog te onttrekken. Daarnaast waren deze tweedehands bouwmaterialen vaak zodanig in kwaliteit teruggelopen, dat blootstelling aan de buitenlucht zondermeer niet meer verantwoord was. Vandaar dat men - en zeker niet zonder succes- zijn toevlucht zocht in de pleisterlaag. De materialen, die men daarvoor het meest gebruikte, waren kalk, gips, leem, puzzolaanaarde, santorinaarde en later tras (gemalen tufsteen) als bindmiddel. Tot de mogelijke vulstoffen behoren zand (grof, fijn, scherp), grind, steenslag, gemalen dakpan en baksteen, steenkoolgruis, riet, zaagsel, koemest, varkenshaar, enzovoort. Tegenwoordig wordt het aantal verschillende vulstoffen tot in het oneindige uitgebreid, maar de anorganische bindmiddelen zijn door de eeuwen heen in feite onveranderd gebleven. Voor de materialen kalk en gips is dit zonder meer duidelijk. Voor de overige materialen zoals cement geldt, dat het qua chemische samenstelling vergelijkbare materialen zijn en dat zij eenzelfde reactiepatroon bezitten. RDMZ RV 1986/2
- 37
De silicaten (cement en tras) vormen onder opname van water de ‘lijm’, die de vulstoffen aan elkaar kit. Dit soort materialen noemt men ‘hydraulische stoffen’. Gips reageert ook met water tot het eindprodukt, maar dit is een sulfaat en geen silicaat. Kalk verhardt doordat koolzuur uit de lucht door de aanwezigheid van enig water kan reageren met de gebluste kalk tot het bekende steenachtige eindprodukt. Er is dus voor de reactie koolzuur en (aanmaak)water nodig. Dit verklaart overigens dat men zowel in poedervorm (droog) als in deegvorm (onder water of anderszins afgesloten van de lucht) kan bewaren. Tenslotte is het mogelijk dat er bij de bereiding (het branden) van kalk stoffen worden toegevoegd of in de gebruikte kalksteen aanwezig zijn, die een hydraulische werking bezitten. Deze ‘hydraulische kalk’ werd in het verleden gebruikt voor waterdicht werk en heeft als voordeel, dat van het water, dat bij de reactie van kalk normaal gesproken zou moeten verdampen, een gedeelte wordt gebruikt voor de reactie van die hydraulische stoffen. Om deze reden wordt aan de kalkmortel wel een ‘handje’ cement toegevoegd. De produkten, zoals ze uiteindelijk gevormd zijn, 4. Voor de afdichting van relatief kleine vlakken gebruikte men onder meer bitumineuze materialen (midden op de foto).
<E
hebben in de loop der tijden hun waarde en hun deugdelijkheid bewezen. Zelfs onder ongunstige omstandigheden bleek een respectabele levensduur van langer dan 50 jaar een normale zaak te zijn. Waarom leveren de ‘traditionele’ pleisters nu dan zoveel moeilijkheden op? De verklaring is even simpel als voor de hand liggend en misschien daardoor juist maar al te vaak over het hoofd gezien. De mortel is het meest kwetsbaar tijdens de periode waarin de verhardingsreactie plaatsvindt. Immers, waarom zouden deze stoffen, die dan zo gemakkelijk reageren en verharden, niet met ander produkten kunnen reageren? Naast de verhardingsreactie treden er namelijk door de aanwezigheid van oplosbare schadelijke zouten als chloriden, sulfaten en nitraten allerlei nevenreacties op die ervoor zorgen, dat vóór de mortel goed en wel verhard is, de verwering al een eind op gang is gekomen. Alleen wanneer de omstandigheden daarvoor uiterst geschikt zijn - dat wil zeggen geen oplosbare schadelijke zouten en een (ook inwendig) droge muur ~ is het gebruik van traditionele kalkpleisters mogelijk. Dit probleem heeft men in de loop van de tijd onderkend en men heeft zijn toevlucht gezocht in de meest uiteenlopende systemen om hier het hoofd aan te bieden. Het meest voor de hand liggend was: slopen, opnieuw metselen en daarna pleisteren, al dan niet volgens de ‘oude’ methoden. Met de veranderde inzichten op het gebied van de restauratie - behoud gaat vóór vernieuwen werd deze methode in een uitzonderingspositie gemanoeuvreerd. Men zocht zijn heil verder in schijnoplossingen als lambrizeringen, geteerde plinten, ventilatievoorzieningen enzovoort. Verder gebruikte men bitumen, leien en dakpannen en zelfs stukken glas als ondergrond om te pleisteren of werden tegels of andere ‘aan-hetoog-onttrekkers’ toegepast. Verreweg de meest gevolgde
Pleisterwerk
RVblad 01-4
5. Fragment van een gevel die onlangs met een afsluitende laag is versierd.
werkwijze was echter die met behulp van portlandcement. De duurzaamheid bleek inderdaad groter te zijn, maar de verschillen in materiaaleigenschappen zijn zo groot, dat de pleister (bijvoorbeeld op buitenmuren) wel lange tijd goed bleef, maar de ‘zachtere’ ondergrond kapot kan gaan. Door allerlei toevoegingen wist men cementpleisters dichter te maken, de hechtsterkte te verhogen, de treksterkte te verbeteren, maar men verzuimde na te gaan wat er in voorkomende schadegevallen fout was gegaan. Argumenten, zoals dáár en tóén ging het goed met die en zulke materialen, vormden de beslissingscriteria en niet waardoor ging het daar goed en ergens anders fout. 6. Achterstallig onderhoud: de restauratie wordt duurder, het subsidie hoger!
A
7. Optrekkend vocht reikt onder mvloed van zouten steeds hoger.
Hoe werken de hulpstoffen nu eigenlijk? De meeste verdichtingsmiddelen bijvoorbeeld zijn vooral waterafstotend en verhinderen het watertransport in dampvorm niet! Bepaalde mengoliën vormen luchtbellen en verhogen daardoor de vorstbestandheid, maar ook de bevochtigingssnelheid. Waarom wilde men de hechtsterkte vergroten? Antwoord: omdat pleisters er af vielen; bijvoorbeeld door de afzetting van zouten achter deze pleisters. De krachten, ontwikkeld door de kristallisatie en hydratatie (opname van kristalwater) van deze zouten, zijn echter zo groot, dat deze niet door een grotere hechtsterkte opgenomen kunnen worden. Zo zijn er nog vele voorbeelden te geven, die duidelijk maken dat de zo noodzakelijke kennis over de oorzaken ontbrak. Het bereiken van een gunstig resultaat werd daardoor een kwestie van toeval. Het grootste nadeel, dat hieraan verbonden is, ligt in het feit dat deze ondoorzichtige situatie diverse personen, die het niet. zo nauw met de waarheid namen, met mooie verhalen trachtten (en nog steeds proberen) allerlei wondermiddeltjes aan de man te brengen. Zij bekommeren zich niet om de gevolgen van hun handel-
wijze en brachten op die manier zelfs vele goedgelovigen in financiële moeilijkheden. Zoals zo vaak gebeurt sloeg ook hier de goedgelovigheid om in wantrouwen. Door het ontbreken van de benodigde kennis kon men geen onderscheid tussen ‘de goeden en de kwaden’ maken. Daardoor ondervonden en ondervinden de werkelijke deskundigen onevenredig grote weerstanden. Op welke wijze kan men nu bij probleemgevallen een zo goed mogelijk resultaat bereiken? Wanneer we ervan uitgaan dat de stukadoor een vakman is, dat de verwerkingsomstandigheden (temperatuur en dergelijke) gunstig zijn en dat wordt gewerkt met schoon (!) zand in de juiste korrelverdeling met bindmiddelen, die aan de kwaliteitseisen voldoen, enzovoort, dan zijn de voorwaarden, waaraan men moet voldoen, eenvoudig te omschrijven: - het (opnieuw) te bepleisteren vlak op een zo vroeg mogelijk tijdstip droogleggen (dus de maatregelen daartoe nemen); ~ eventueel een chemisch onderzoek naar de in de muur voorkomende concentraties aan schadelijke in water oplosbare zouten instellen; - laten drogen (meten!);
-
Pleisterwerk
RVblad OZ-5
- daarna pas afnemen van het oude pleisterwerk. Als dat zo dicht is, dat de droging wordt vertraagd, wordt het natuurlijk eerder afgenomen; - eventueel een ‘anti-zout’-behandeling, afhankelijk van het chemisch onderzoek van de muur; - keuze van het pleistersysteem. Het is duidelijk, dat men lang niet altijd aan deze voorwaarden kan voldoen. Droging van een zeer dikke muur kan jaren duren. De hoeveelheid en het soort zout kunnen roet in het eten gooien. Het is ook duidelijk dat één en ander niet inhoudt dat oud pleisterwerk, al of niet voorzien van historisch waardevolle kleurige afwerking of zelfs muurschilderingen, altijd klakkeloos moet worden verwijderd. 2.1. Het droogleggen van het te bepleisteren muurvlak
Wanneer de vochtbronnen niet worden weggenomen blijft verwering van de pleister door hydratatie (opname en afstaan van kristalwater) van de aangevoerde schadelijke zouten mogelijk. Bij het droogleggen kan men van de keuze uitgaan, dat alle volgende handelingen zijn uitgevoerd of hier aantoonbaar niet van toepassing, 8. Een ‘harde’ cementpleisterverwoestde zachte onderliggendebaksteen.
dan wel schadelijk zijn: - Reparatie of aanbrengen van hemelwaterafvoer (goten en/of drainage en riolering, dus normale bouwkundige maatregelen); - Het aanbrengen van een barrière tegen optrekkend vocht (op de verschillende systemen wordt elders in het RV ingegaan); - Het aanbrengen van een dampdichte, tegen zout bestande pleister aan de ‘warme’ zijde (om het damptransport door de muur tegen te gaan, zodat geen condensvorming kan optreden); - Het aanbrengen van een doorlatende, tegen zout bestande pleister aan de ‘koude’ zijde van de muur (buitenpleister); - Het uitvoeren van een gevelbehandeling tegen intrekkend hemelwater met een dampdoorlatend waterafstotend materiaal. Hoewel er voldoende onderzoeken op dit gebied zijn uitgevoerd blijkt dat de invloed van het hemelwater steeds weer wordt onderschat. Vooral bij oude gebouwen met pleisterproblemen is bescherming tegen directe of indirecte vochtaanvallen vrijwel altijd nodig. Hierop komen we nog terug. Het lijkt tenslotte overbodig te vermelden, maar steeds weer blijkt dat men ook tijdens de restauratie geen of weinig aandacht besteedt aan het doeltreffend afvoeren van het hemelwater door middel van noodvoorzieningen. 2.2. Chemisch onderzoek naar zoutconcentraties in de muren
Aan het oppervlak aanwezige zouten reageren snel met de onverharde verse specie en kunnen onder meer een pleister opleveren die een sterke hygroscopische werking vertoont, waarvan de afbraak onmiddellijk begint. Dit verschijnsel openbaart zich meestal enkele weken na de applicatie. Door het chemisch onderzoek wordt men in staat gesteld van te voren zijn maatregelen te nemen. 2.3. Drogen en afnemen van het oude pleisterwerk
Door het oude pleisterwerk zo RDMZ RV 198612 - 38
9. Een dunnepleister volgt elke vorm.
nodig na de droging te verwijderen verhindert men, dat op het te bepleisteren oppervlak alsnog een ongewenste zoutafzetting plaatsvindt. De oude pleisterlaag fungeert op deze manier als zoutverzamelplaats. De hoogste zoutconcentraties zitten in de eerste centimeters. Daarna neemt het zoutgehalte af. Wanneer de pleisterlaag waterafstotend is bevinden de meeste zouten zich achter het pleister en dus in de grond. Na het verwijderen van het pleister blijven de zouten achter! Alleen door het afkappen van de eerste centimeters steen kunnen in dit geval de zouten verwijderd worden. 2.4. Een anti-zout behandeling
Alleen sulfaten zijn aan de oppervlakte afdoende te fixeren; bijvoorbeeld met barietwater (Ba(OH),,giftig!) slaat het onoplosbare bariumsulfaat (BaSO,)neer. De verkrijgbaarheid en verwerking leveren echter nog grote problemen op. De positieve ionen (bv. natrium) blijven echter reactief en dus actief! Tegenwoordig wordt meer gebruik gemaakt van loodfluorsilikaat. Hernieuwde zoutaanvoer blijft echter door aanhoudend vochttransport steeds mogelijk en vergt een hernieuwde behandeling, wanneer men te lang met pleisteren wacht. Chloriden en nitraten zorgen voor vrijwel onoverkomelijke problemen. Vooral aan zee of aan oude zeearmen kan men chloriden verwachten (met name opgewaaid keukenzout, NaCl). Daarnaast worden door elke zoutzuurbehandeling (HCl), hoe ‘voorzichtig’ ook
Pleisterwerk
RVblad 01-6
uitgevoerd, ontoelaatbare hoeveelheden chloriden ingebracht. 2.5. De keuze van het pleistersysteem
Pleisterwerk dat op een natte zoute ondergrond wordt aangebracht, moet kunnen verharden zonder dat schadelijke bijreacties kunnen optreden. Wanneer men een waterdampdichte laag aan de ‘warme’ zijde van de constructie tussen pleister en muur aanbrengt kan de pleister zonder nevenreacties verharden. Het is bekend dat oplosbare zouten hun verwoestende werk juist dankzij voortdurende wisselingen in de relatieve vochtigheid kunnen doen. Een dampdichte laag verhindert dat de erachter aanwezige zouten iets ‘merken’ van de wisselingen in het binnenklimaat; het bekende afdrukken van het pleister wordt hierdoor voorkomen. Een prettige bijkomstigheid is dat de kans op inwendige condensatie hierdoor sterk verkleint. De als gevolg daarvan drogere muren hebben een hogere warmte-isolatiewaarde. Er werden ook andere filosofieën gehanteerd: Wanneer men het vocht en de zouten hun gang laat gaan door een zo open mogelijk pleistersysteem toe te passen zal men in de bestaande vochthuishouding nagenoeg niets veranderen. Getransporteerde zouten zetten zich dan op het oppervlak af en moeten regelmatig droog worden afgenomen. Deze en andere argumenten kunnen het doen van een keuze bemoeilijken. In een ander artikel worden de diverse systemen toegelicht. 3. Vochtproblemen
We geven hier een aantal voorbeelden van de meest voorkomende vochtbronnen en verweringsoorzaken. - Vooral schuine en horizontale vlakken vormen een gemakkelijke toegangspoort voor regendruppels. Open voegen, regenlijsten, afzaten, ezelsruggen, bovenkanten van steunberen, vlechtingen in topgevels, torentransen, kegelvormige molenrompen en dergelijke zijn bouwdelen die het eerst de
verweringsverschijnselen tonen. - Regenwater dat niet direct wordt afgevoerd, zakt in de grond en kan op plaatsen met een lage grondwaterstand indirect optrekkend vocht veroorzaken. Dit treedt vooral op bij binnenplaatsen en steegjes, maar ook aan de voet van hellingen, heuvels, terpen en dergelijke. - Waar goten ontbreken, treft men een zelfde verschijnsel aan. - Condens is een verraderlijke factor, die vaak over het hoofd wordt gezien. Bekend zijn de problemen met kelders: ‘s winters moet men ventileren met de koude droge buitenlucht, ‘s zomers ramen dicht om de warme en dus veel vocht bevattende lucht buiten te houden. Men houdt vaak rekening met deze factoren, maar schroomt dan niet om daar de verwarmingsketel of de gasovens (restaurants!) onder te brengen. - Ook grondophogingen, zoals bij dijken en kerkhoven, waardoor het vloerpeil onder het maaiveld ligt, zijn veel voorkomende vochtbronnen. Meestal wordt dit verschijnsel ten onrechte optrekkend vocht genoemd. De maatregelen daartegen zijn van geheel andere aard, zodat na de (verkeerde) ingreep de verschijnselen kunnen terugkeren. - Een ander condensatieprobleem wordt veroorzaakt door het veranderen van de warmte-isolerende werking van de buitenmuur door er bijvoorbeeld kasten of vitrines voor te plaatsen. Doordat de gemiddelde temperatuur van de muur hierdoor daalt krijgt condens een kans. Een bekend gevolg is beschimmelde schoenen en muffe kleren. - Gips op een portlandcementondergrond lost in condensvocht op en vormt samen met tricalciumaluminaat het onder de naam ‘cementbacil’ bekende ettringiet. Door de enorme volumetoename wordt de pleisterlaag afgedrukt. - Bij bepaalde gevelreinigingsmethoden worden enorme hoeveelheden water in de muur gebracht. Vooral bij dikke muren gaan soms jaren voorbij voor de verschijnselen
10. Een nieuwe muur met een onschuldige (?) lekkage door een lek in de afdekking van de bovenzijde, zie ook afb. ll.
ll. Na enige tijd zakt het water steeds verder naar beneden.
zich manifesteren, maar vroeger of later worden de gevolgen zichtbaar. - Het gebruik van tweedehands (bak)steen is niet ongebruikelijk. De herkomst is meestal niet te achterhalen, maar de toestand van een gebouw dat gesloopt wordt is meestal niet rooskleurig. Nu worden er aan de baksteen strenge eisen gesteld wat het zoutgehalte betreft; bij de oude steen wordt daar niet op gelet. Het gevolg is dat op schijnbaar zeer onlogische plaatsen plotseling de afbraak begint. - Eigenlijk geldt hetzelfde voor oude lekkages en hun ‘zakkers’; na de restauratie blijken die plaatsen al snel weer voor problemen te zorgen. - Optrekkend vocht doet zich vooral in combinatie met zouten
Pleisterwerk ,--
RVblad 01-7
gelden. Dus brak water, oude stallen en dergelijke zijn naast een hoge grondwaterstand gunstige omstandigheden voor het optreden van dit verschijnsel. De naam optrekkend vocht is overigens een verwarring stichtend begrip. Het gaat om zich capillair verplaatsend vocht, hetgeen natuurlijk in alle richtingen kan voorkomen. Bij het treffen van voorzieningen hiertegen moet men dan ook niet alleen in het horizontale vlak denken. Oude stadswallen, maar ook uit baksteen bestaande tuinafscheidingen zijn regelmatig aan de aandacht ontsnappende vochtbronnen, die voor een horizontale aanvoer zorgdragen. 4. Maatregelen tegen in muren verplaatsend vocht
Kort overzicht van de in aanmerking komende systemen. Wanneer men tijdens de restauratie geconfronteerd wordt met het vaak voorkomende probleem van optrekkend vocht is er geen tijd om jaren te wachten op de resultaten van lopende onderzoeken. Er niets aan doen kan zoveel schade veroorzaken, dat men haast gedwongen wordt zijn toevlucht te nemen tot vaak nog niet voldoende ontwikkelde systemen, die op de markt aangeboden worden. Ruwweg kan men vijf groepen onderscheiden: - bouwkundige ingrepen, - elektro-kinese, - poriënvullende maatregelen, - hydrofobering (waterafstotend maken), - overige oplossingen. Alleen de methode waarbij de muur wordt onderbroken door een folie of metaalplaat geeft de grootste zekerheid over het uiteindelijke resultaat. Een probleem hierbij is dat men een belaste muur moet onderbreken door hak- en breekwerk, zagen of boren; het is een arbeidsintensieve bezigheid. Wanneer deze ingreep na een restauratie plaats moet vinden - wat nogal eens het geval is - ondervindt de gebruiker zeer veel overlast. Vaak kan een drainage bij gebouRDMZ RV 1986f2
- 39
wen met een relatief ondiene fundering en een hoge grondwaterstand uitkomst bieden. Ook bij gebouwen met grote dakvlakken zonder goten en bij binnenplaatsen kan afvoer van het overtollige hemelwater door middel van drainage verbluffende resultaten opleveren. Hetzelfde geldt voor situeringen aan hellingen en heuvels. Binnenmuren zijn op deze wijze moeilijk droog te leggen en houten funderingen mogen niet droogvallen! Van de injectiesystemen wordt het meest gebruik gemaakt van acrylamide gels. Dit materiaal bezit een viscositeit die vrijwel gelijk is aan die van water, waardoor een goede penetratie mogelijk is. Pas na een instelbare periode gelleert het materiaal plotseling, zodat het zichzelf niet tijdens het penetreren blokkeert. Overigens dient men zich te realiseren dat het al dan niet vullen van nauwe poriën niet door het verhogen van de druk, maar door het verlengen van de geltijd te beïnvloeden is. Voor een goed begrip: de gel heeft water nodig om uit te zetten en zo als vochtbarrière te kunnen functioneren. Van de hydrofoberende systemen is die, waarbij gebruik wordt gemaakt van in water opgeloste siliconaten de meest toegepaste. Ook hier geldt dat lage druksyste12. Eenniet-afgedekterollaag: een gewillige toegangspoortvoor regenwater.
men meer kans op succes bieden. Van de overige systemen wordt de nog steeds hardnekkig toegepaste ‘knapensyphons’ vermeld, waarvan de resultaten op z’n minst twijfelachtig moeten worden genoemd. 5. De afwerking
In het algemeen wordt gezegd dat een muurverf ademend moet zijn. Daarnaast wordt een zekere waterwerende werking geëist. Waar komen deze eisen vandaan en zijn zij algemeen geldend? De eis dat een verf ademend moet zijn, wordt vaak gesteld zonder dat men de achtergrond van deze eis voldoende kent. Er kunnen voor deze eis vier argumenten worden aangevoerd: - Bij het gebruik van kalkmortels is voor de binding (carbonatie) koolzuur uit de lucht plus aanmaakwater nodig. Wanneer men de mortel tijdens zijn verhardingsperiode afsluit vindt de reactie niet of nauwelijks plaats. Het materiaal blijft zacht en/of er vormen zich zelfs schadelijke nevenprodukten. Overigens kan men hetzelfde verschijnsel in niet-geventileerde kelders waarnemen; ook hier is er te weinig CO, voorhanden en kan de verdamping van het water nauwelijks plaatsvinden. - Bij mortels op cementbasis bestaat dit gevaar niet; het bouwvocht moet echter gelegenheid krijgen uit de muur te verdampen, anders wordt een ‘verse’ en dus tere filmvormige afwerklaag aangetast. - Oppervlaktecondensatie op binnenmuren wordt niet wenselijk geacht, vandaar dat men zijn heil zoekt in een absorberend oppervlak. Het gevolg is niet dat er nu geen condensatie optreedt; dit gebeurt wel degelijk. Alleen vindt het niet meer plaats op het oppervlak, maar in het inwendige van de muur. Vaak hoort men dan daarbij het argument dat de muur een belangrijke rol speelt in de vochthuishouding van de ruimte. De hoeveelheid vocht die wordt afgevoerd door ventilatie is echter vele malen groter dan de hoeveel-
Pleisterwerk
RVblad 01-8
13. Buiten het gevelvlak stekende delen vragen om speciale aandacht.
heid die via diffusie door de muur wordt afgevoerd. Daarnaast gaat door een ademend oppervlak de indicatiefunctie verloren die een dicht oppervlak in een vochtige ruimte wél heeft. In de moderne bouwtechniek, waarbij voor sandwichpanelen en dergelijke gebruik wordt gemaakt van scheiding van functies, treft men aan de warme zijde vaak een dampdichte laag aan, hetgeen geen enkele negatieve invloed uitoefent op de relatieve vochtigheid van de lucht. Wanneer de muren echter zeer vochtig zijn door lekkages, intrekkend regenwater, enzovoort blijkt een dampdichte afwerking wel een verlaging van de relatieve vochtigheid van de lucht te bewerkstelligen. - Voor de koudere buitenzijde wordt als vuistregel ‘zo dampdoorlatend mogelijk’ aangehouden. Dit is echter geen wet van Meden en Perzen. Wanneer de dampstroom van binnen naar buiten minimaal is, kan een zeer dichte buitenafwerklaag zijn nut bewijzen (bijvoorbeeld bij zeer dikke dichte betonelementen). Anders zou het betegelen van buitenmuren per definitie onmogelijk zijn. Resumerend kan men zeggen dat verschillende ondergronden onder verschillende omstandigheden andere conserveringsmaatregelen vereisen, maar dat men voor poreuze steenachtige materialen als vuistregel mag gebruiken: - aan de warme zijde ‘dampdichter’; - aan de koude zijde ‘dampdoorlatender’; - aan de regenzijde waterwerend.
Het bovenstaande over vochtstromen blijkt door zijn complexe materie voor misverstanden aanleiding te kunnen geven. In een volgend artikel zal hierop nader worden ingegaan. Het blijft echter uitkijken geblazen! - Een ander aspect, dat men vaak over het hoofd ziet, is de alkaliteit van de ondergrond. Meestal tracht men door het ‘neutraliseren’ (met zuren of zure zouten) de ondergrond te prepareren. Beter is het voor de afwerklaag een alkalibestand materiaal (bijvoorbeeld silicaatverf, acrylaten en silanen) te kiezen. 5.1. Waterwerende
nabehandeling
Sedert eeuwen heeft men gezocht naar materialen, die een bescherming tegen water bieden en die het uiterlijkvan steen niet noemenswaardig veranderen. Men zag dus het nut in van een dergelijke behandeling. Ook blijkt hieruit dat het probleem niet van vandaag of gisteren is. Men gebruikte verdunde vetzuren, combinaties hiervan, met paraffine verdunde drogende oliën (vernis), aluminium- en calciumzepen, waterachtige emulsies (waterglas) en wasoplossingen. Deze middelen waren gebaseerd op uiteenlopende principes: - afsluitend, dichtend; - waterafstotend door het vergroten van de contacthoek van een waterdruppel;
-
toverij (als men denkt dat het helpt, werkt het nog óók); - mengsel van twee of meer eerder genoemde mogelijkheden. De in die tijd gebruikte middelen hadden alle het overwegende nadeel dat zij een kortere levensduur hadden of een ongewenste afsluitende laag vormden, of in het geheel niet werkten. Met de komst van de organische siliciumverbindingen bleek hierin na een aanloopperiode verandering te komen. De waterafstotende werking van deze groep produkten wordt veroorzaakt door het veranderen van de randhoek. Hierdoor wordt het contactvlak van een waterdruppel met de ondergrond zodanig verkleind, dat een waterdruppel gemakkelijk wegrolt. Zoals bekend wordt water des te sterker capillair opgezogen naarmate de diameter kleiner is. Wanneer nu het inwendige van een capillair met een dergelijk produkt ‘bekleed’ is, treedt een even grote maar tegengesteld werkende kracht op, die het water terugdringt. Toch kunnen op niet-verticale vlakken regendruppels met een zo grote vaart en zo frequent in botsing komen met het waterafstotende oppervlak, dat door die momentane impuls de druppel de afstotende kracht overwint en binnendringt. Dit houdt in, dat dergelijke vlakken een hogere concentratie aan werkzame stof verlangen dan wel
14. Optrekkend vocht, onder meer veroorzaakt door slechte hemelwaterafvoeren.
Pleisterwerk
RVblad 07-9 de factoren als vakkennis en ervaring kan dit uiteindelijk tot een goed resultaat leiden. Daarom is het van het grootste belang dat dit samenspel ook mogelijk is! Hieruit volgt de eis dat de benodigde gegevens over de samenstelling en werking gemakkelijk te verkrijgen zijn en de restaurateur (de verwerker) deze taal verstaat. De moderne technieken en materialen behoren ten dienste van de restauratie te staan. Dit houdt in, dat men alleen te zamen met praktijkervaring, vakkennis en doelmatig ontwerpen het nut van dergelijke materialen en technieken kan bewijzen. Wanneer één van deze factoren gaat overheersen zal een optimaal eindresultaat tot de onmogelijkheden behoren. Daar waar moderne materialen worden toegepast zonder dat de verwerker weet waarmee hij bezig is, wordt het belang van een goede samenwerking tussen die factoren ontkend en zullen op den duur alle betrokken partijen er weinig plezier aan beleven. En wat te denken van onze monumenten!
15. Afbladderen op vochtige alkalische ondergrond
een andere oplossing. Die andere oplossing wordt wel gezocht in produkten die een grotere indringdiepte hebben. Doordat zij echter na het aanbrengen een netwerk vormen, blijven er minder vrije ‘staarten’ over met een waterafstotend vermogen. Ook kunnen plaatselijk dampdichte lagen uitkomst bieden. Op de hieraan verbonden consequenties wordt in een ander artikel ingegaan. 6. Tenslotte Het is merkwaardig te moeten constateren dat velen in de bouwwereld zich met de conservering bezighouden zonder voldoende terzake doende kennis in hun bagage mee te dragen. De beslissingen, die worden genomen, missen vaak iedere wetenschappeRDMZ RV 1986/2
40
lijke ondergrond: degene met de beste verkoopbabbel maakt de meeste kans op de order! Deze situatie is mede zo merkwaardig te noemen, omdat de benodigde kennis wel bij verschillende instanties, zoals de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, voorhanden is. Het zal duidelijk zijn dat bepaalde conserveringsmiddelen en technieken hun specifieke toepassingsgebied hebben en dat men ook met soms ongewenste nadelen rekening moet houden. Het kan ook voorkomen dat de gevolgen van een operatie zó nadelig zijn dat men ervan moet afzien. Hiervoor zijn extra kennis, andere werkwijzen en andere materialen nodig. Slechts in combinatie met de eerder genoem-
Pleisterwerk
RVblad 01-10 Literatuur Th. Chvatal, Systematische Untersuchungen über die Wirksamkeit neuer Stein-Reinigungspasten, Arbeitsblatter für Restauratoren 1973, Heft 2, Gruppe 6 Stein, blz. 35-39. Th. Chvatal, Die Festigung von Stein, chemische Grundlagen und praktische Erfahrungen mit Kieselsaurestern, Arbeitsblatter für Restauratoren 1974, Heft l, Gruppe 6 Stein, blz. 40-51. Th. Chvatal, Zum Hydrofobieren von Steinmaterial, Arbeitsblatter für Restauratoren 1976, Heft l, Gruppe 6 Stein, blz. 64-82. J. R. J. van Asperen de Boer en T. Stambolov, The deterioration and conservation ofporous building materials, in monuments: a literature review, International Centre for Conservation, Rome 1972. J. R. J. van Asperen de Boer, J. R. J. en T. Stambolov, Conservering van poreuze materialen in monumenten, (vertaling van 4). Bedrijfschap voor Stucadoors-Terazzo en het Steengaasstellersbedrijf, Den Haag 1978. P. K. van der Schuit, Gevelreiniging, een monumentenzorg. RVblad Gevelreiniging 01 (1986) P. K. van der Schuit, Schade gevelreiniging afwegen tegen die door vervuiling. Bouw 1978 nr. 22, blz. 53-55. P. K. van der Schuit, Conservering is lapmiddel als verwering niet wordt aangepakt. Bouw 1978 nr. 23, blz. 88-90. P. K. van der Schuit, Siliconenprodukten verschillen in samenstelling en uitwerking. Bouw 1978 nr. 24, blz. 51-54. Bautenschutz und Bausanierung 1980-3.
Summary The decay of piasters is a continual problem in restoration and conservation. Often people try to solve the problems without knowledge of the origines and without taking measures against them. There must be knowledge on chemical and physical mechanisms of corrosion, sources of moisture and insight into conservation materials. Hygroscopic salts (sulphates, chlorides and nitrates) can cause irreparable damage on porous stone materials. Piaster and lime are destroyed by salts during the period of hardening. Addition of traditional hydraulic matter (trass, cement) can not improve the situation. Moisture must be shut off as much as possible. Walls have to be dried radically before restoration. There has to be carried out a chemical investigation on concentration of salts. A dampproof plastering prevents influences of continual changes of relative humidity.
i
Pleisterwerk
Pleistersystemen
Plastering
Plastering systems
UDC 693.6
RVblad 02-1
Pdistersysternen voor vochtbelaste gebouwen
Plastering systems for buildings with dampproblems Ir. P. K. van der Schuit
P
,-
In RVblad Pleisterwerk 01 werd vooral in algemene zin ingegaan op de oorzaken en gevolgen van verwering van pleisters in vochtbelaste gebouwen. Aansluitend komen in dit artikel de belangrijkste pleistersystemen met hun specifieke kenmerken aan de orde. Ook wordt ingegaan op de behoefte aan normen en kwaliteitseisen, in het bijzonder voor pleistermortels. Tot slot worden de zogenaamde anti-zoutbehandelingen van een kritische kanttekening voorzien. Als men de omvang van een probleem zou kunnen meten aan de heersende argwaan ten opzichte van speciaal ontwikkelde systemen, in omloop zijnde persoonlijke filosofieën, geheime recepten en verbazingwekkende anekdotes, dan moet het pleisteren in monumenten een uitzonderlijk groot probleem zijn (geweest). Er is een goede reden, om het laatste woord tussen haakjes te plaatsen. 1. Onvoldoende hechting wordt vaak veroorzaakt door een onvoldoende voorbehandeling van de te pleisteren muur. In ditgatzijnresten oudpleisterwerk zichtbaar, die niet voldoende zijn verwijderd.
RDMZ RV 1986/2
- 41
Tussen het vaststellen van de oorzaken en de oplossing van het probleem zit een niet te onderschatten factor: de tijd. Niet in de laatste plaats, omdat argwaan vaak een belangrijker rol dan vertrouwen speelt. Oorzaken worden in dit artikel slechts kort vermeld, omdat in een vorig artikel dieper op dit onderwerp is ingegaan. Het accent ligt op speciaal ontwikkelde pleistersystemen en hun specifieke kenmerken. Als hier wordt gesproken over het pleisterprobleem in monumenten, dan gaat het vooral om de problemen veroorzaakt door overmatige hoeveelheden vocht en schadelijke zouten. Algemene problemen zoals krimp, onthechting afb. 1, materiaalgebreken, verspuitbaarheid en vakmanschap vallen buiten dit kader. 1. Oorzaken
In de praktijk blijkt men er nog vaak te veel op uit te zijn gebreken te verbergen. Door oorzaken niet op te sporen worden de problemen ook niet opgelost. Vochtoverlast, de aanwezigheid van schadelijke zouten èn wisselingen in vochtgehalten van materiaal en lucht alsmede wisselingen in temperatuur vormen oorzaken voor de bedoelde problemen. Als we dus het vocht, de schadelijke zouten en het klimaat kunnen beheersen is het probleem op te lossen. Hiermee wordt al meteen duidelijk, dat de oplossing uit een aantal op elkaar afgestemde maatregelen zal bestaan, die samen het beoogde resultaat moeten opleveren. Maatregelen tegen optrekkend vocht, het hydrofoberen van gevels tegen intrekkend regenwater, drainering, ventilatievoorzieningen, functionerende hemelwaterafvoeren en dergelijke zijn daar voorbeelden van. Overigens is het vaststellen van de oorzaak niet eenvoudig, omdat visuele registratie tot onjuiste conclusies kan leiden. Het doen uitvoeren van vochtmetingen en het bepalen van de soort en de
concentraties van schadelijke zouten, is in vrijwel elk probleemgeval een vereiste. Een prettige bijkomstigheid is, dat we hiermee tegelijkertijd de beschikking hebben over een controleapparaat, dat ons in staat stelt de positieve dan wel negatieve effecten van de vaak prijzige anti-vocht-maatregelen in moeilijk te negeren cijfers vast te leggen. 2. Pleistersystemen
Met het vaststellen van de oorzaak zijn we er nog niet. Vaak is de reactie: ‘Het is een mooi verhaal, maar wat moet ik er nu opsmeren? Wanneer we ervan uitgaan dat alle mogelijke maatregelen zijn getroffen om de vastgestelde oorzaken te elimineren kunnen we overgaan tot de keuze van het pleistersysteem. Hierbij dienen we ons ervan bewust te zijn, dat er aan buitenpleisters andere eisen worden gesteld dan aan binnenpleisters, dat kelders omgeven door grondwater en vuurtorenwachterkamertjes moeilijker opgaven zijn dan alkoofjes of andere inpandige ruimten. Bovendien is het van belang te beseffen, dat er geen universeel systeem bestaat dat overal toepasbaar is; elk systeem heeft zijn eigenaardigheden. Bij het keuzeproces worden telkens weer de specifieke voor- en nadelen van de verschillende systemen aan de omstandigheden van het desbetreffende object getoetst. Zo is het mogelijk dat ogenschijnlijk gelijke objecten met een ander pleistersysteem afgewerkt worden. De bij restauraties meest toegepaste zoutbestande pleistersystemen kan men als volgt indelen: - waterafstotende pleistersystemen; - dampdichte pleistersystemen; - open pleistersystemen; - dampremmende pleistersystemen. 2.1. De waterafstotende systemen
pleister-
Deze zijn voornamelijk bekend als ‘waterdichte’ pleistersystemen.
Pleisterwerk --.
RVblad 02-2
2. In schollen losrakend pleisterwerk.
Deze naam geeft echter aanleiding tot misverstanden en fouten, omdat er eigenlijk zou moeten staan: dicht voor water in vloeibare vorm, in plaats van waterdicht. Water in dampvorm kan namelijk - bij de één gemakkelijker dan bij de ander - doorgelaten worden. Dit verschijnsel wordt veroorzaakt door de waterafstotende werking van het aan de mortel toegevoegde dichtingsmiddel. De belangrijkste kenmerken zijn: - ze zijn waterafstotend, - ze moeten in dikke lagen worden aangebracht omdat de pleisterlaag zelfdragend moet zijn, - ze kunnen in schollen van de muur losraken, afb. 2. Wanneer men er namelijk niet in geslaagd is het vocht- en/of zouttransport tot staan te brengen, kunnen zich op de grenslaag ondergrond-pleisterlaag toenemende hoeveelheden schadelijke zouten afzetten. Onder de invloed van wisselingen in temperatuur en vochtigheid (zowel van het bouwmateriaal als van de lucht) worden door de volumetoename van deze zouten zulke hoge drukspanningen ontwikkeld dat geen enkel bouwmateriaal hiertegen bestand is. Het gevolg is dat de complete pleisterlaag wordt losgedrukt, - door de grote dikte ervan
3. Onvoldoende hechting van de toplaag door de waterafstotende eigenschappen van de raaplaag.
kunnen fijne details worden bedolven, - ze zijn doorgaans uitvoeringsgevoelig, doordat bijvoorbeeld de waterafstotende eigenschappen van de ene laag de hechting van de daaropvolgende laag nadelig kan beïnvloeden afb. 3. Vaak ziet men dat men de hechting probeert te verbeteren door de pleisterlaag met een bezem ruw te halen. Bij een onjuiste behandeling kan hierdoor de hechting zelfs benadeeld worden. Lucht-insluitingen
en slecht gehechte grove deeltjes zijn hieraan debet. - reparaties kunnen niet zondermeer worden uitgevoerd. Dit vraagt van de stucadoor de nodige voorkennis. - sommigen denken dat waterafstotende pleisters niet kunnen worden overgeverfd of overgepleisterd. Wanneer men daar mee rekening houdt behoeft dit geen problemen op te leveren. Bepaalde oppervlakteactieve stoffen bieden dan uitkomst. - de verwerkbaarheid van deze op cement gebaseerde mortels geeft vaak problemen, zodat men er graag kalk aan toevoegt. Omdat deze kalk met de aanwezige schadelijke zouten kan reageren tot nieuwe schadelijke zouten is het duidelijk dat dan het verval van de nieuwe pleister al is begonnen voor hij goed en wel is uitgehard. - door de waterafstotende werking wordt de verdamping van het vocht uit de muur bemoeilijkt; het verdampingsfront bevindt zich namelijk op enkele centimeters van het oppervlak. Hierdoor kan optrekkend vocht een grotere hoogte bereiken. - tevens worden aangrenzende muurschilderingen of onbeschermde ornamenten van natuursteen ernstiger belast door het zogenaam-
4. Waardevolle muurschilderingen vragen speciale aandacht.
Pleisterwerk -
RVblad OZ-3
,-
5. Eerst ontstaan er scheuren op hoeken en dergelijke.
7. Zelfs de baksteen gaat eraan.
de stuwmeereffect. Het verval ervan zal door dit pleistersysteem versneld kunnen worden afb. 4. - in hoeken en aansluitingen kunnen naden ‘kortsluiting’ veroorzaken, zodat de afwerklagen toch kunnen worden aangetast. - doordat de pleisterlagen vaak zeer hard en stijf zijn zal de toepassing ervan op buitengevels worden afgeraden, tenzij de mechanische eigenschappen zodanig op dit toepassingsgebied zijn afgestemd dat onthechting en scheurvorming door temperatuurspanningen afb. 5-7 niet kunnen optreden. - een ander typerend schadebeeld lijkt voort te komen uit lekken in het systeem: Eerst ontstaan kringvormige vlekken die groter worden. Later gaat het oppervlak afzanden en tenslotte vallen er
grotere stukken naar beneden. - ten slotte wordt opgemerkt dat dit pleistertype doorgaans zeer strak wordt afgewerkt, waarbij de toplaag meestal uit een kalk-gipsmengsel is samengesteld. Door de geringe vochtbestandheid van deze materialen zou men de toepassing ervan in vochtbelaste monumenten zeer moeten beperken.
6. Indringend water doet de rest.
RDMZ RV 198612 - 42
2.2. De dampdichte pleistersystemen
Dit systeem is werkelijk waterdicht, dus ook voor water in dampvorm. Het is duidelijk dat dit systeem niet voor buitenmuren geschikt is, tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie, bijvoorbeeld wanneer er aan de binnenzijde een vriescel grenst. Het damptransport, dat doorgaans van binnen (plaats met een gemiddeld hogere dampspanning) naar buiten (plaats met een gemiddeld lagere dampspanning) plaatsvindt, mag immers in normale gevallen alleen aan of nabij dat binnen oppervlak geremd worden. Het gaat hier niet om een totaal nieuw systeem, hoewel de bekendheid ervan te wensen overlaat. De toepassing vond vooral plaats bij het herstel van de door watersnood in Zeeland in 1953 getroffen gebouwen Het waterdichte (dus
ook dampdichte) membraan bestond toen uit een coating op bitumineuze basis. Omdat later bleek dat de veroudering van de bitumineuze coating problemen kon opleveren werd naar betere materialen uitgekeken. Het bleek dat de in de bitumen aanwezige vluchtige stoffen ook na jaren nog bleven vervliegen, waardoor de dampdichtheid plaatselijk terugliep. Bovendien heeft dit materiaal de eigenschap dat de kruip onder ongunstige omstandigheden onaanvaardbare vormen kan aannemen. Grote vlakken met dikke pleisterlagen kunnen dan ook op den duur van de muur los raken. Tegenwoordig wordt gebruik gemaakt van het uitgebreide aanbod van kunststoffen, waardoor een aantal van de bezwaren door een uitgebalanceerde keuze wordt weggenomen. De belangrijkste kenmerken zijn: - De kans op condensvorming in de muur is sterk gereduceerd, doordat de waterdamp wordt tegengehouden; hierdoor kan de muur droger worden. - De wisselingen in de relatieve vochtigheid van de lucht worden niet meer door de schadelijke zouten doorgegeven, waardoor de ongewenste kristallisatie en hydratatie sterk worden gereduceerd. De grote spanningen kunnen hierdoor niet meer opgebouwd worden. - Op het zeer dunne dampdichte membraan kunnen naar keuze dunne of dikkere, speciaal daarop afgestemde, pleisterlagen worden 8. Het rechter monster (dampdicht systeem) vertoont geen schade.
Pleisterwerk
RVblad 02-4
10. Plaatselijk heeft het verval reeds zichtbare vormen aangenomen.
9. Een dampdichte afwerking vertoont binnen enkele jaren een overdadige algengroei.
aangebracht. Fijne details hoeven dus niet meer te worden bedolven onder dikke lagen. - In principe zou men op een dergelijk membraan met traditionele mortels kunnen werken. De hechting op de kunststofcoating is dan wel onderwerp van grote zorg. Bovendien kunnen ongewenste kortsluitingen roet in het eten gooien, zodat minder bestande pleisters toch via een omweg kunnen worden aangetast. Ten slotte is het toepassen van traditionele mortels in zeer vochtige ruimten zoals kelders (condensvorming!) een bijkomend probleem. Vandaar dat het er in de praktijk op neerkomt, dat er dan speciaal ontwikkelde zoutbestande mortels worden toegepast. Voor buitenwerk geldt dat deze mortels kunnen worden toegepast, mits een aantal eigenschappen zoals elasticiteitsmodulus en thermische uitzettingscoëfficiënt alsmede de waterabsorptiecoëfficiënt zijn aangepast. Uiteraard vervalt in dit geval het dampdichte membraan; we hebben dan te maken met een open pleistersysteem, dat hierna wordt toegelicht. Wat er gebeurt, indien men dit membraan buiten niet weglaat, tonen afb. 9 en 10. - De verdamping van water dat
hoeveelheden aan- en afgevoerde waterdamp zijn dan te gering. Het is op deze plaats wellicht niet overbodig te attenderen op het volgende: In het vorige artikel heb ik gewezen op het nog steeds wijd verbreide misverstand dat de muren een rol spelen in de afvoer van vochtige lucht binnenshuis. Vergeleken bij de afvoer van vochtige lucht door ventilatie, tocht, opengaande deuren enz. is dit dampdiffusie-proces verwaarloosbaar. Bij andere processen is deze dampdiffusie wel degelijk van groot belang, zoals blijkt uit de schade als gevolg van hydratatie en krisallisatie van bouwschadelijke zouten, het ontstaan van zwammen en schimmels en het condenseren van waterdamp op of in muren.
afkomstig is van eventueel aanwezig en niet geëlimineerd optrekkend vocht wordt naar binnen toe verhinderd, zodat het vochtfront tot grotere hoogten kan reiken. - Ook hier worden aangrenzende muurschilderingen door het ‘stuwmeereffect’ zwaarder belast, 2.3. De open pleistersystemen wanneer men daar geen aandacht De functie van open pleistersysteaan besteedt. - Door het dampdichte membraan men is gebaseerd op de gedachte dat uitzettende zouten door de in worden hardnekkige roetvlekken bedwongen. De bruine vlekken, die de poriën beschikbare ruimte worden veroorzaakt door bepaalde nagenoeg geen schade kunnen veroorzaken indien men een houtverduurzamingspreparaten speciale cementsoort combineert (fungiciden), kunnen zich ook niet met een uitgekiende korrelverdemeer manifesteren. ling, korrelgrootte en korrelstruc- Door de kerende werking van het membraan zullen lekkages zich tuur van de toeslagstoffen. Kenmerkende eigenschappen zijn: niet ‘verraden’ door bijvoorbeeld - Poreuze structuur, zodat vochtvlekken in het pleisterwerk; de indicatiefunctie voor lekkages gaat en zouttransport ongehinderd kan verloren. plaatsvinden. - Voor ruwe ondergronden is het - Indien het vochttransport niet aanbevelenswaard deze eerst wordt onderbroken kunnen zich enigszins uit te vlakken. Hierdoor zouten. aan het oppervlak manifeszal de kans op een plaatselijke teren. Men dient deze regelmatig onderbreking in het membraan met een droge borstel te verwijdeafnemen. ren. Dit verschijnsel kan gepaard - Veelal wordt de vraag gesteld of gaan met vlekvorming, afb. 11 en een klein lek als gevolg van een 12. - Aan de afwerking (de verf dus) spijkergat of een zettingsscheur worden daarom hoge eisen gevaar oplevert. Wanneer de ondergrond niet gesteld. Meestal komen de silicaatverven daarvoor in aanmervoldoende is afgekapt of wanneer king, omdat de open structuur er andere omstandigheden hierdoor gehandhaafd blijft. aanwezig zijn, waardoor grotere Wanneer men echter niet snel zoutconcentraties ter plaatse van genoeg afwerkt, of liever wanneer het lek aanwezig zijn, kan er na de zouten te snel worden aangeverloop van tijd schade optreden. voerd, kan de hechting van deze Repareren is dan noodzakelijk, verflaag problemen opleveren. maar is slechts een kleine ingreep. - In de toekomst kan men vanwege In het algemeen kan een onopzetdie doorgelaten zouten bij het telijk lek echter geen kwaad; de
Pleisterwerk
.RVblad 02-5
A
ll. Het meest linkse proefvak (naast de natuursteen) vertoont vlekvorming (zelfde proefmuur als afb. 8). In het midden een dampremmend systeem, met links en rechts daarvan respectievelijk één en twee vertinlagen (smalle stroken).
12. Detail van afb. 11: rechts een min of meer dampremmende vertinlaag.
onderhoud voor problemen gesteld worden. Voor een ‘vlekkeloos’ resultaat dient men dus alle vereiste maatregelen tegen vocht en zouten te nemen. - Eventueel aanwezig optrekkend vocht wordt dus niet extra tot grotere stijghoogten aangemoedigd. - Toepassing naast muurschilderingen is mogelijk. - Dunnere lagen zijn mogelijk, dus profileringen behoeven hun scherpte niet te verliezen. - De indicatiefunctie ten behoeve van het waarnemen van al dan niet langdurige lekkages blijft gehandhaafd. - Indien ook aan eigenschappen, zoals elasticiteitsmodulus en thermische uitzettingscoëfficiënt alsmede de waterabsorptiecoëfficiënt, de nodige aandacht is besteed kan de toepassing voor buitengevels plaatsvinden. Een RDMZ RV 1986/2
- 43
aanvullende hydrofobering is wel gewenst. Dit heeft vooral te maken met het optreden van materiaalspanningen als gevolg van vormveranderingen ten gevolge van de hygrische uitzettingscoëfficiënt van de cementsteen. Hoe lang een dergelijk systeem onder extreme omstandigheden tegen een voortdurende vocht- en zoutstroom bestand is valt nog niet te voorspellen. De eerste schade werd in een praktijkgeval na circa twee jaar aan de verflaag waargenomen. Deze begon plaatselijk af te schilferen, terwijl de pleisterlaag geen voor het oog waarneembare schade vertoonde. Daarna verschenen er zogenaamde pop-outs: kratervormige schade in de pleistermortel. Tenslotte werd er onthechting geconstateerd op het grensvlak van de pleisterlaag en de muur. Onder extreem vochtige omstandigheden kan dus schade optreden aan de mortel zelf. Hierdoor wordt opnieuw het belang van aanvullende maatregelen tegen vochtbronnen onderstreept. 2.4. De dampremmende pleistersystemen
De kenmerkende eigenschappen liggen tussen die van de dampdichte en de open pleistersystemen en vormen dus een soort compromis tussen deze twee. 3. Normen en kwaliteitseisen.
Het is opmerkelijk dat - naarmate bepaalde materialen en bouwsystemen relatief ouder zijn - het met de hoeveelheid en de kwaliteit van de voorhanden zijnde normbladen droevig gesteld is. Wellicht wordt dit veroorzaakt door het feit dat de benodigde kennis door de in overmaat aanwezige veronderstelde ervaring toereikend geacht wordt. Op het gebied van metsel-, pleister- en voegmortels blijkt er een steeds grotere behoefte aan normbladen en richtlijnen te ontstaan. Men zou hieruit kunnen afleiden, dat de vaak ‘van vader op zoon’ overgedragen ervaring langzamerhand mèt het vakman-
schap degenereert; men zou evengoed kunnen zeggen dat er dusdanige veranderingen in het bouwproces zijn opgetreden, dat de uit ervaring voorhanden zijnde kennis niet meer toereikend is. In de renovatie en de restauratie bijvoorbeeld is men - soms ongemerkt - komen te staan voor nieuwe problemen, die met de huidige ter beschikking staande kennis en middelen slechts moeizaam opgelost kunnen worden, zo ze al niet onoplosbaar (b)leken. Het is daarom hoog tijd dat men ernst maakt met het opstellen en uitgeven van normbladen. Daarbij kan men zich ook terecht afvragen, hoe men tot wetenschappelijk verantwoorde en op de praktijkproblemen afgestemde normbladen kan komen, indien de aandacht voor dit onderwerp bijvoorbeeld in de universitaire opleiding ten opzichte van andere onderwerpen verwaarloosd lijkt te worden. In West-Duitsland - waar men zich meer moeite getroost op dit gebied - heeft de WTA (Wissenschaftlich Technischer Arbeitskreis für Denkmalpflege und Bauwerksanierung e.V.) een voorlopig ‘Merkblatt’ over de bouwfysische en technische eisen voor ‘Sanierputze’ opgesteld. Deze ‘Sanierputze’ zijn vergelijkbaar met onze waterafstotende pleistersystemen, althans in kant en klare (droge) vorm. Hierin worden eisen gesteld ten aanzien van de waterdampdiffusieweerstandcoëfficiënt y (< 12), welke eis in de regel gehaald wordt wanneer de volumieke massa (van de verharde pleister)p G 1500 kg/m3 bedraagt. Deze eis wordt door de formule S, a 2 m (waarin S, de diffusie equivalente luchtlaagdikte voorstelt) verfijnd, omdat met de dikte van de pleisterlaag de weerstand tegen waterdampdiffusie varieert. De verdamping van in de muren aanwezig vocht zou door deze eis niet onaanvaardbaar verhinderd worden. De in het ‘Merkblatt’ genoemde maximaal toe te stane waterabsorptie-coëfficiënt w =G0,5 kg/m2 fi moet een waarborg zijn
Pleisterwerk
RVblad 02-6
dat de pleister voor vloeibaar water ontoegankelijk is, zodat schadelijke zouten slechts onder extreme omstandigheden kunnen penetreren. De derde eis wordt geformuleerd door: w x Sd < O, l kg/m2 Vïï Deze is uit de eerder vermelde eisen afgeleid. De grondgedachte achter deze eisen valt eenvoudig onder woorden te brengen. De hoeveelheid water die per tijdseenheid door verdamping moet kunnen worden afgestaan, moet groter zijn dan de hoeveelheid vloeibaar water die kan worden opgenomen. De additionele eis van de afwerklaag: Sd < 0,05 m berust natuurlijk op de overweging dat door deze waarde de balans van de vochthuishouding niet verstoord wordt. De verven op silicaatbasis en de siloxaanverven en siliconenharsemulsieverven komen hiervoor in aanmerking. Ten aanzien van de mechanische eigenschappen wordt geëist, dat de druksterkte ud ligt tussen 2,5-6 N/mm2. Ten slotte moet volgens het 'Merkblatt' de verhouding druksterkte : buigtreksterkte ob < 3,5 zijn, om scheurvorming te voorkomen. Hoewel de eisen ten aanzien van de vochthuishouding afgeleid zijn van de testresultaten van Künzels onderzoeken aan gasbeton en de eisen ten aanzien van de mechanische eigenschappen zouden moeten aangescherpt (elasticiteitsmodulus, krimp, thermische uitzettingscoëfficiënt) moet men dit initiatief toch toejuichen. Misschien komt de rest van het verlanglijstje ook nog wel eens van de grond. In ieder geval wordt dezerzijds de eis dat buitenpleisters, hetzij zelf waterafstotend (hetzij door een aansluitende hydrofobering) waterafstotend moeten zijn, veelvuldig onderstreept. Dat men in Duitsland (waar men door de lagere windsnelheden minder te maken heeft met slagregens dan in Nederland) de noodzaak ervan inziet, geeft toch te denken. Sommigen concluderen uit het bovenstaande dat men nu maar
zonder nader nadenken aan de slag kan: dat is natuurlijk onjuist. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van optrekkend vocht, waarmee voldoende schadelijke zouten aangevoerd blijven, dan kan het onder 2.1 beschreven proces voor de nodige schade zorg dragen. Men moet dus altijd proberen de gevolgen van een beschouwde ingreep te overzien en de voordelen tegen de nadelen afwegen.
4. Anti-zoutbehandelingen Er zijn fabrikanten die vóór het pleisteren een anti-zoutbehandeling aanbevelen. Men gaat hierbij uit van de gedachte 'als die schadelijke zouten nu maar onschadelijk te maken zijn, is dit goede begin het halve werk'. Helaas zijn er echter maar weinig mogelijkheden. Enerzijds omdat de in aanmerking komende produkten zeer giftig zijn, anderzijds omdat in het gunstigste geval er slechts sprake is van een verschuiving van de problemen. Wanneer men bijvoorbeeld het gevaarlijke natriumsulfaat met behulp van bariumchloride om wil zetten in het onoplosbare onschadelijke bariumsulfaat, wordt er ook natriumchloride gevormd; een andere schadelijke verbinding (Na2SO4 + 2BaCl -> Ba2SO4 + 2NaCl). Bariumhydroxide levert minder schadelijke nevenprodukten op maar is weer uiterst moeilijk in voldoende hoeveelheden verwerkbaar te maken. Tegenwoordig wordt meestal gebruik gemaakt van bijvoorbeeld loodfluorsilicaat: Na2S04 + PbSiF6 ~^> PbSO4 + Na2SiF6. Verder zitten we met het probleem, dat slechts een enkele leverancier of fabrikant aangeeft om welke produkten het gaat, zodat men bij voorbaat moet stellen: geen enkele anti-zoutbehandeling kan worden geaccepteerd, tenzij men wetenschappelijk kan aantonen, dat het eindresultaat bevredigend te noemen is. En dan nog worden we bij aanhoudende toevoer van schadelijke zouten geconfronteerd met een
andere beperking: het effect is kortstondig en werkzaam tijdens de verharding van de pleistermortel. Een veel simpeler methode om schadelijke zouten te elimineren ligt echter zo voor de hand, dat men er gemakkelijk overheen kijkt: de eerste centimeter van het oppervlak afkappen. De grootste concentraties schadelijke zouten bevinden zich namelijk op of bij het oppervlak. In het ideale geval - dus bij drooggelegde muren (er is geen vochttransport, dus ook geen zouttransport meer) - zou men kunnen volstaan met het afkappen van het zoutrijke oppervlak. In de praktijk echter zal men vaak geen tijd hebben om te wachten tot het vocht- en zouttransport tot stilstand is gekomen. Bovendien betekent dit verlies van historische materie. In dit geval zal men tot een compromis moeten komen. In principe geldt dit natuurlijk ook bij de afweging van de eerder genoemde karakteristieke eigenschappen, want er zullen zich altijd omstandigheden voordoen (de steiger moet weg of het geld moet voor een bepaalde datum besteed worden) waarbij de uit een technisch oogpunt beste oplossing onuitvoerbaar wordt. Ook wanneer men oude gedeelten onbesmet pleisterwerk - waarvan bijvoorbeeld door chemisch onderzoek is aangetoond dat dit inderdaad het geval is - wil handhaven, kan men niet zonder meer een systeem voor de te repareren gedeelten kiezen, zonder met de specifieke eigenschappen van die resten oud pleisterwerk rekening te houden. Overigens dient men er wel rekening mee te houden, dat na verloop van tijd in het gunstigste geval de reparatieplekken toch zichtbaar worden. In de praktijk komt het er dan vaak op neer dat het pleisterwerk in zijn geheel vernieuwd wordt. Ook zal men er rekening mee moeten houden, dat men in de toekomst, zeker voor dit speciale vakgebied, op de zogenaamde prefab-mortels is aangewezen. Niet alleen kan men op deze wijze rekenen op een zo constant
Pleisterwerk
RVblad 02-7 Summary mogelijke kwaliteit van het Plastering systems can be waterprodukt, maar zal men ook, mede repellant, dampproof or open. met het oog op juridische compliWaterrepellant systems are not caties bij schadegevallen, het complete pakket (voorbehandeling, always suitable for exterior walls. pleistermortel, nabehandeling) van They are made in thick layers, which can get loose from the wall. één en dezelfde leverancier Evaporating of water is hindered. moeten betrekken. Damp is rising to a higher level. Uit de tekst blijkt dat elk systeem zijn specifieke voor- en nadelen Dampproof systems are not suitable for exterior walls. A thin kent. layer is possible. Er is dus geen beste of slechtste pleistermortel. Het komt er op Open systems are composed with saltproof cements. Salts can go neer dat men van geval tot geval through the plastering without deze voor- en nadelen steeds weer damaging it, except in bad naast elkaar moet zetten en tegen circumstances. The finishing layer elkaar afwegen. Er blijft dus altijd also has to be open. kritiek mogelijk, welke keuze er Outer plastering has to prevent ook gemaakt wordt. Vandaar dat walls from penetrating water, de argumentatie van de gemaakte which is very important in the keuze in dit geval zo belangrijk Dutch wet and windy climate. wordt. Hierbij snijdt het mes aan twee kanten: Salts in the surface of walls have to - de architect wordt aldus gedwon- be combatted or taken away to prevent penetrating in limeholding gen zijn gedachten te ordenen, layers of piaster during hardening. waardoor een beter keuzeproces Sources of damp have to be mogelijk is. - de opdrachtgever kan naderhand eliminated, if possible. moeilijk met klachten komen, omdat hij van te voren over de gevolgen van de keuze is geïnformeerd. Ten slotte wordt er nogmaals op gewezen, dat men ten alle tijde moet proberen de oorzaken zo goed mogelijk te elimineren; de symptomatische benaderingswijze, zoals die zo vaak valt waar te nemen, waarbij men de oorzaken ongemoeid laat, heeft te vaak tot teleurstellingen of zelfs erger geleid.
Literatuur Zie RVblad Pleisterwerk 01-10
RDUZKV 1986/2 -44
Pleisterwerk
Pleisterwerk
Plastering
Plastering
UDC693.6
RVblad 03-1
Historisch pleisterwerk Historie plastering
H. Janse Eén van de oudst bekende mededelingen over pleisteren en witten vinden we in rekeningen betreffende de Grote zaal van het Grafelijk Hof in Den Haag in 1370 en 1388, maar ook in vele andere gegevens
staat iets over witten. In de Nicolaikerk in Utrecht koopt men
in 1444 2 schepel schelpkalk om het koor mee te witten. Er zijn posten voor het afhakken en weer pleisteren en witten van de natuurstenen kolommen (1469, 1563). In de Jacobikerk in dezelfde stad wordt in 1432 gesproken van het
witten van de achterkerk boven en onder en het grauwen van de bogen. We vonden een dergelijke zeer dunne natuursteenkleurige vertinlaag op de bogen in de Grote
Kerk te Naarden uit omstreeks 1475. In de Domrekeningen staan in 1443 kwasten, waar men het
gewelf mee strijkt. Latere gegevens wijzen op een wat dikkere pleisterlaag: De muur van de kamer in de toren van Joure moet in 1628 naar behoren beworpen worden. In
1647 moeten bij de verbouwing van de toren Engelenburg in Dordrecht alle muren binnen glad
gepleisterd worden en met de witstok geslecht. In het volgende jaar moeten in een Amsterdamse
'Testament' van 1750 ook over pleisteren. Hij vermeldt er species, waarbij gebruik wordt gemaakt van gemalen marmersteen. Wij zouden dat liever 'stucadoren' noemen. Zie RVblad Pleisterwerk 04. Wat wij nu pleisteren noemen (dus zonder marmerpoeder of gips)
aan het gemeentehuis van Roosendaal uit 1808 wordt het volgende omschreven: Buiten zal de muur twee maal beraapt worden met 'de volgende compositie': l zak kalk, l zak Dords scherp zand, V-» ton tras en 10 pond roggemeel, alles gezeefd. werd vroeger vaak 'bezetten' Daarmee wordt de eerste raaplaag genoemd of 'berapen'. 'recht en effen doch rauw' aangeBommenee vermeldt dat om bracht. Daarna nog eens dezelfde muren in de lucht vol te zetten compositie doch fijner gezeefd en (dus buitenwerk) een zeer goede nu geblokt. De groeven moeten mortel wordt gemaakt in de voor de beraping in de steen verhouding l zak schelpkalk, 1A zak worden ingekapt. zand, Vs zak tras en 1A zak Bentheimer schuursteen (gemalen). In het bestek voor het bouwen van het huis Peperstraat 16 te 's-HertoDe tras kan nooit te fijn gestampt zijn, zand niet te vers of te scherp genbosch uit 1846 wordt beschrezijn, schrijft Bommenee in zijn ven, dat alle buitenmuren als volgt soms wat merkwaardige proza. 'bezet' moeten worden: Om een oude muur van buiten vol met een mortel van portlandcete rapen met blauwe mortel en af ment, gemengd voor de grondlaag te zetten met witte voegen, alsof één deel cement en twee delen fijn het hardstenen blokken waren, scherp bagger rivierzand, waarop moeten in Zeeland aangetaste moet gebracht worden met de stenen uitgebroken worden en dan kwast twee deklagen van zuiver naar behoren weer volgestopt. cement. Hierbij valt op, dat er in Deze muur pleistert men met de het geheel geen kalk in de mortel volgende ingrediënten: wordt gebruikt. 1 1 /2 ton steenkalk (Luikse of Arquense kalk) In hetzelfde jaar schreef J. van % ton cement (tras) Leeuwen in 'Bouwkundige BijdraK ton stip (smidskoolas) gen' een uitvoerig artikel 'Over het '/s ton smidshamerslag
bepleisteren bij de Ouden'. Ook
'/s ton smidssintels % ton scherp zout (zeezout!) van
hieruit blijkt, dat pleisterwerk sedert mensenheugenis een probleem heeft gevormd. Wij voegen dit artikel hier als bijlage toe.
1
Lissabon of van Subuq (?)
A ton zwartsel. Dit moet apart fijn worden
synagoge alle muren beraapt en bepleisterd worden. Fraai is de
gemaakt, dan gezeefd en dan gemengd en beslagen met de houw en 'geplaamd' (moet zijn
opmerking in het bestek uit 1652 van de kerk te Woubrugge als er wordt gesproken over pleisterwerk recht van scheluwte! Ten slotte de
gepraamd, plat geslagen) en dan verwerkt. De muur moet 'slijknat' gemaakt worden, zó dat de specie bij het volrapen net niet 'drijven'
omschrijving van het pleisterwerk in het Gemeenlandshuis te Zeeburg in 1726: op zolder de
gaat. Om een gevel te 'hamerslaan' of af
muren wel af te rapen en met de kwast af te wassen zoals dat behoort. De belangrijkere vertrekken wel 'regt' onder de rij berapen
met goede en deugdzame schelpkalk en pleisteren met fijne gezifte kalk. Bommenee, stadsmetselaar van Veere, spreekt in zijn zogenaamde RDMZ KV 1986/2 -45
te zetten moeten de voegen uitgekapt worden en de steen worden schoongekapt met de 'houwhamer' (vandaar hamerslaan zegt Bommenee). Dan moeten alle voegen weer worden volgezet met Friese kalk en zandmortel met wat tras erin.
In een bestek van een verbouwing
Pleisterwerk
RVblad 03-2
Over het bepleisteren bij de Ouden.
waterwerken bestemd zijn.
Medegedeeld door J. van Leeuwen, Azn., opzigter van Waterland, en landmeter te Monnickendam.
Ie Over het bepleisteren van drooge muren en ligte scheidmuren. Gewoonlijk bepleisteren de Ouden dan, wanneer de muur, na zijne oprigting, al die omstandigheden had doorstaan, waaraan men berekenen kon, dat hij zou blootgesteld zijn. Al de gebreken, die zich dan voordeden, werden verbeterd en toen eerst begon men met de bepleistering. Wanneer men oude muren wilde bepleisteren, werden zij eerst schoongemaakt, afgebikt, de voegen uitgekrabd en daarna de geheele muur met kalkwater bevochtigd. De bepleistering bestond uit zes lagen: de drie eerste lagen uit kalk en zand en somtijds eenige pouzzolaan-aarde er bij gemengd; de laatste lagen uit kalk en marmerpoeder. De melanges waren zoodanig bereid, dat er van de eene laag tot de andere een schier onmerkbare overgang bestond. De dikte der lagen was ook verschillend, maar verminderde langzaam naar boven. De eerste laag had eene dikte van 3 duim1, terwijl die der laatste slechts ééne lijn2 bedroeg. Wanneer de eerste laag half droog was, drukte men er groeven in, volgens de rigting van horizontale en verticale lijnen; of wel, men plaatste er afzaagsels van het marmer of stukken baksteen in. Het een en ander diende tot betere verbinding van de volgende lagen. Ten opzigte van het marmerpoeder, dient nog aangemerkt te worden, dat hetzelve in fijnheid toenam, zoodanig, dat de laatste laag het fijnste poeder bevatte. Ten einde het opdroogen te bespoedi-
Tot eene der voornaamste handelingen in de bouwkunst behoort ongetwijfeld het bepleisteren der muren. Van hoe veel belang eene goede bepleistering is, heeft reeds menig voorbeeld bewezen; geheel verkeerd toch is het, met voordracht slechte muren te metselen, omdat zij toch naderhand met eenigen kalk besmeerd worden, aan welk besmeersel men dan naam van bepleisteren durft geven. De bepleistering toch moet steeds als een op zich zelf staand ligchaam beschouwd worden, dat met den muur in het naauwste verband staat, en daardoor zijne stabiliteit verkrijgt. Hebben er dus bewegingen in den muur plaats, dan moet de bepleistering die volgen; maar de eigenschappen van den kalk gedoogen zulk eene buigbaarheid niet, en zie daar de reden van het bersten en scheuren, hetwelk zich dan openbaart. Zijn de steenen niet geschikt, een behoorlijk verband tusschen den muur en de bepleistering te brengen, dan mist dit laatste de stabiliteit en het afvallen der bepleistering is hiervan een gevolg. Ook hier geldt de regel: dat daar, waar de grondslagen niet goed zijn, het geheel niet veel deugen zal. Eene goede uitvoering van het werk, en grondige kennis van de stoffen, die men gebruiken wil, kunnen ons alleen op eene goede uitkomst doen hopen. De Grieken en Romeinen, die, niet zoo als wij, de gewoonte hadden hunne muren te beschieten of te behangen, droegen de grootste zorg voor de bepleisteringen. Nooit gebruikten zij tot dit doel den kalk, dan nadat deze, gebluscht, vier of zes maanden aan de lucht was blootgesteld geweest, en bereid zijnde, eenigen tijd was ingekuild. Maakten zij bepleisteringen, die eenen hoger graad van polijsting moesten ondergaan, of beschilderd moesten worden, dan gebruikten zij kalk, die uit marmer was gebrand. De Ouden, uit wier midden niet alleen architecten zijn voortgekomen, die als genieën in de schoone bouwkunst bekend zijn, maar onder welke ook mannen waren, die in de werkdadige bouwkunst hebben uitgemunt, geven ons de schoonste proeven, die zij, met kennis van zaken, hunne bepleisteringen uitvoerden. Van hen worden nog in deze eeuw bepleisteringen gevonden, die de vernieling des tijds hebben getrotseerd en bewaard zijn gebleven. Wij zullen in het kort eenige hunner voornaamste handelingen bij het bepleisteren van muren opgeven, en spreken vooreerst: Over het bepleisteren van drooge muren en ligte scheidmuren; ten tweede: over het bepleisteren van vochtige muren; ten derde: over het bepleisteren van muren, die voor
gen en der bepleistering meer vastheid te geven, werden de eerste lagen sterk in elkaar gewerkt en geklopt. Dikwijls polijstte men die bepleisteringen zoodanig, dat zij eenen schitterenden glans verkregen; de weglating der tusschenlagen zoude der polijsting groot nadeel toebrengen, aangezien de ligchamen duidelijker spiegeling geven, naar mate zij dikker zijn. Immers, een ligt blad zilver vertoont den aanschouwer slechts twijfelachtige beelden; terwijl eene plaat, die genoegzame dikte heeft om den hoogst mogelijken graad van polijsting te ondergaan, de beelden in al hunne helderheid voor oogen stelt. Op de voorgeschreven bepleistering bragten de Ouden hun schilderwerk aan, terwijl het nog versch was. Daar het kloppen der lagen den kalk van het overbodige vocht berooft, zoo geeft hij aan de kleuren gelegenheid, binnen in de bepleistering te dringen, zoodanig, dat, al verloor de bepleistering iets van hare bovenlaag de beelden niet verloren gaan. Dat het kloppen der lagen aan de bepleistering eene groote vastheid geeft, getuigen nog de overblijfselen van de badplaatsen van Caracalla, van Titus, van Diocletianus, enz. Ja, het verwondert ons niet te vernemen, dat men van stukken bepleistering tafels maakte, of geschilderde stukken uit oude bepleisteringen nam, om die in de nieuwe over te brengen. Ook de Romeinen begrepen de moeijelijkheid, die er bestaat, om
Pleisterwerk
RVblad 03-3 bepleisteringen op ligte scheidmuren te brengen, die scheuren noch bersten. Immers, wanneer het houtwerk met de vochtigheid van den kalk in aanraking komt, zwelt het hout en oefent bij riet krimpen eene nadeelige werking op de bepleistering uit. De ligte scheidmuren der Ouden bestonden uit een raamwerk van stijlen en dwarsleggers van hout vervaardigd, dat tegen den worm en de vochtigheid bestand is, zoo als: de palmboom, de olijfboom, de cipres en andere. Over dit raamwerk werden twee lagen Grieksch riet, de eene in eene vertikale, de andere in eene horizontale rigting uitgespreid. De bepleisteringen geschieden, zoo als wij die boven hebben opgegeven, met dit onderscheid echter, dat de lagen dunner waren en haar aantal minder was.
2e Over het bepleisteren van vochtige muren. Wanneer de vochtigheid uit den grond opsteeg, beproefde men hare schadelijke uitwerking te benemen, door, tot op eene zekere hoogte, de onderste lagen der bepleistering zamen te stellen uit kalk en pouzzolaan-aarde, of poeder van baksteen; was daarentegen de geheele muur vochtig, dan bouwde men, op eenigen afstand van den ouden muur, eenen ligteren, zorg dragende, dat de bodem van het kanaal, dat alsdan tusschen die muren gevormd werd, lager dan de grond van het vertrek lag. Om aan de vochtigheid, die zich tusschen die muren vertoonde, gelegenheid te geven te ontsnappen, maakte men, gelijk met den bodem van het kanaal, in de ouden muur, eene opening naar buiten; en om aan de vochtigheid, die door uitdamping naar boven rees,
eenen uitweg te verschaffen, maakte men, op verschillende plaatsen in den nieuwe muur, kleine openingen. Zonder deze laatste voorzorgen toch, zou de nieuwe
muur niet drooger dan de oude zijn. De bepleisteringen geschieden als boven. Maar alle vertrekken gedoogden eene zoodanige handelwijze niet. Bij vertrekken van geringe afmeting handelden de Ouden als volgt: De muur werd, met besparing van eene uiterst geringe tusschenruimte, bekleed met groote vierkante baksteenen, die aan de binnenzijde met pek besmeerd waren. Deze baksteenen stonden op steenen steunsels, die zoodanig aangebragt waren, dat ieder steunsel twee hoeken der naast elkander gestelde baksteenen ondersteunde. Deze groote baksteenen werden met dunne baksteenen overdekt, die voor de uitwaseming van de vochtigheid, openingen hadden, die als buisjes door de groote baksteenen heenliepen. Tot afleiding van het vocht in drupvormigen staat, werden in de ouden muur, gelijk met den bodem van het kanaal, openingen gemaakt. Eer men begon te bepleisteren, werd het laatste bekleedsel met kalkwater bevochtigd, en dan de bepleistering op de boven beschreven wijze aangebragt, zorg dragende in plaats van zand, pouzzolaanaarde of poeder van gebakken steen te gebruiken, en de lagen dunner te maken. RDMZ RVI 986/2-46
3e Over het bepleisteren van muren, die voor waterwerken bestemd zijn. Onder alle bepleisteringen der Ouden, zijn die, welke voor waterwerken bestemd zijn de diktste. De eerste laag was 4 duim dik, en bestond uit mortel met steentjes (béton); de tweede laag uit kalk met pouzzolaan-aarde, of verbrijzelde baksteen, of beide zelfstandigheden vermengd; en de derde laag uit kalk met poeder van baksteen. Iedere laag werd er met spoed opgebragt, zonder ze uit te strijken; alleen werd zij sterk geklopt. De laatste laag werd zeer glad
gemaakt, omdat men geleerd had, dat die handelwijze de ondoordringbaarheid van de bepleistering vermeerdert. Bij waterwerken werden alle hoeken vermeden, en afgerond door eenen boog van 6 duim straal, terwijl de bodem hol was; meest al hadden de wanden eene schuine rigting. Een voorbeeld van deze behandeling vindt men in den vischvijver van VOLTERRA. Het geheele geheim der Oude Romeinen, om goede bepleisteringen te maken, is alleen gelegen in de wijze van behandeling der stoffen, die zij gebruikten, en de zorg, waarmede zij hunne bepleisteringen uitvoerden. Die stoffen, welke na de bepleistering té spoedig verhardden, werden door hen verworpen, en geen wonder, wanneer bij een dikke bepleistering de bovenlaag verhardt, terwijl het binnenste gedeelte nog vochtig is, geeft dit aanleiding, dat de kalk zich ontleedt, en de bepleistering, na eenigen tijd, als poeder van den muur afvalt. Uit 'Bouwkundige bijdragen' 4e jaargang 1847, blz. 301-306
' 3 cm. l mm.
2
Pleisterwerk
Stucadoorwerk
Plastering
Stuccowork
UDC693.6
RVblad 04
Historisch stucwerk
Historie stuccowork
H. Janse
Onder Stucadoorwerk willen wij verstaan pleisterwerk, waarbij in de specie marmerpoeder of gips is verwerkt. Bommenee beschrijft Stucadoorwerk als plakwerk en vermeldt het volgende: Pleister werd gemaakt van alle baster (albast) steen, die in schepen uit de straat (van Gibraltar) werd overgebracht als ballast. Maar het werd ook gemaakt van alle stukken en brokken, die groot en klein afvallen van marmersteen bij het verwerken. Die afval werd gebroken in een breekmolen en dan gezeefd. Het stof fijne materiaal werd gebrand in een ijzeren ketel. Als het als blazen begint op te springen is het goed en wordt het in zakken of vaatjes gedaan en luchtdicht verpakt. Wanneer het materiaal 'verflauwt' in de tijd kon het weer opnieuw verhit worden en was het weer goed. Het pleisterbranden gebeurde vooral te Leiden. Het eerste pleisteren gebeurt 'in 't ruygen'. Daartoe gebruikte men
mortel van gewone schelpkalk, wat dun gemengd in een lege mortelbak met twee troffels mortel en daarbij een droge schep droge pleister. Het mengsel verhardt heel snel en kan dan alleen maar weggeworpen worden. In het bestek van het huis Peperstraat 16 te 's-Hertogenbosch uit 1847 staat het Stucadoorwerk van de plafonds als volgt omschreven: de plafonds zullen voorzien worden van betengeling met één rietmat bekleed, door gegloeid koperdraad en spijkers vastgezet. Vervolgens deze berieting en belatting in het ruw en onder de rij te bezetten en te bestucadoren. De specie voor de eerste grond bestaat uit 2/5 delen geleste en gegoten kluitkalk en 3/5 delen scherp bagger rivierzand, met de nodige varkenshaar gemengd, 'gebouwd en herbouwd' (gemengd en opnieuw gemengd). Men zal RDMZRV 1986/2 - 47
deze specie aanbrengen met houten handplakkers en vast doorwerken zonder dat er scheuren of barsten optreden. Ijzeren troffels of raapborden mogen niet gebruikt worden. Zodra de eerste grond goed droog zal zijn zal men overgaan tot het aanbrengen van de tweede grond, gemengd als voor, maar met wit bergzand, 1/6 gips en koehaar. Voordat die tweede grond wordt aangebracht moet men op de eerste laag een vertinning aanbrengen. De derde grond, de afpleistering, moet worden gemengd van 5 delen zuivere gegoten kalk en één deel goede gips. Voor de afpleistering moet een fijne pleistertroffel gebruikt worden. Ook moeten alle kralen, banden en lijsten aangebracht en bewerkt worden door mallen met ijzer beslagen. Het Stucadoorwerk van de oude muren geschiedt met dezelfde specie als de plafonds onder bijmenging van 1/5 deel gezeefde tras. Deze tras moet in Nederland gemalen zijn van verse onvervalste tuf of Andernachse steen en niet van afbraak afkomstig.