Plattelânsrapport 2005 - 2008
Gedeputeerde Staten van Fryslân oktober 2010
1
Inleiding Voor u ligt het Plattelandsrapport. In de Startnotitie Strategy Fitaal Plattelân hebben wij aangegeven een Dossier 2008 te gaan maken en een Trendrapport 2020. Uiteindelijk is besloten om beide stukken te integreren tot één geheel. Sommige delen hebt u eerder gezien in de Terugblik op de uitvoering van de nota plattelandsbeleid 2004 – 2008. In dit rapport laten wij u relevante informatie zien met betrekking tot de achterliggende periode. Dit rapport dient als dé bouwsteen van de nieuwe Aginda Leefber Plattelân 2011-2013 (ALP). In dit dossier wordt u in hoofdstuk 1 even kort meegenomen naar de huidige nota plattelandsbeleid. U vindt hier een samenvatting van de inhoud, het proces, de middelen en de succesfactoren. Dit hoofdstuk is integraal overgenomen uit de Terugblik. Definities, waarglês en kengetallen vindt u in hoofdstuk 2. De cijfers geven een indicatie van de ontwikkelingen die gaande zijn op het platteland. Bovendien dienen de cijfers voor 2008 als nulmeting – ús waarglês - voor de nieuwe beleidsperiode en als ondergrond voor de kaarten met 0-meting. Alle kaarten zijn achterin dit rapport te vinden in Bijlage 2. In de Terugblik was hoofdstuk 3 gewijd aan de werkwijze van onderop, waarin Plattelânsprojekten een belangrijke rol speelt en hoofdstuk 4 behandelde de uitwerking van de projecten van bovenaf, de speerpunten zoals die benoemd zijn in de nota plattelandsbeleid. Tenslotte werd in hoofdstuk 5 nader ingegaan op de activiteiten van de steunfunctie Doarpswurk. Wanneer u deze zaken nog eens rustig wilt nalezen, verwijzen wij u graag naar de Terugblik, o.a. terug te vinden op internet: www.fryslan.nl/platteland. In dit rapport hebben wij hoofdstuk 3 ingeruimd voor een nadere beschouwing van de gesubsidieerde projecten. Hierna wordt in hoofdstuk 4 extra aandacht gegeven aan het Leader+ programma. Dit hoofdstuk kan worden beschouwd als rapportage omtrent dit Europese subsidieprogramma. Hoofdstuk 5 behandelt de resultaten van een onderzoek naar de effecten van de provinciale subsidies op leefbaarheid en hoofdstuk 6 doet verslag van de diverse consultaties die tot nu toe gehouden zijn. Hoofdstuk 7 tenslotte geeft een samenvatting van het klanttevredenheidsonderzoek dat Plattelânsprojekten in 2009 heeft laten uitvoeren. Aan het eind van ieder hoofdstuk trekken wij conclusies. Deze gebruiken wij bij het opstellen van de nieuwe plattelânsaginda.
2
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................. 2 1. Wat is de kern van de nota plattelandsbeleid 2004-2008 ................................................ 4 1.1 Inhoud ....................................................................................................................... 4 1.2 Proces ....................................................................................................................... 4 1.3 Budgetten voor plattelandsbeleid ............................................................................... 4 1.4 Succesfactoren .......................................................................................................... 5 2. Definities, waarglês en kengetallen ................................................................................. 6 2.1 Definities .................................................................................................................... 6 2.2 Kengetallen en waarglês............................................................................................ 8 2.3 Fryslân in landelijke barometers ...............................................................................17 2.3.1 Leefbarometer ...................................................................................................18 2.3.2 Monitoring Agenda Vitaal Platteland (AVP) en ILG............................................19 3. De gesubsidieerde projecten .........................................................................................21 3.1 Leefbaarheidsprojecten op lokaal niveau ..................................................................22 3.2 Regionale projecten ..................................................................................................23 3.3 Provinciale projecten.................................................................................................25 3.4 Dorpshuizen .............................................................................................................26 4. Leader+ .........................................................................................................................32 4.1. Inleiding ................................................................................................................32 4.2. Inhoudelijke evaluatie ...........................................................................................32 4.3. Financiële evaluatie ..............................................................................................37 4.4. Leermomenten en conclusies ...............................................................................39 5. Effectmeting ...................................................................................................................42 5.1 Analyse begrip leefbaarheid......................................................................................42 5.2 Analyse effecten op leefbaarheid ..............................................................................42 5.3 Analyse ervaringen initiatiefnemers ..........................................................................43 5.4 Conclusies en aanbevelingen ...................................................................................43 6. Deskundigen consultaties ..............................................................................................45 6.1 Peerreview................................................................................................................45 6.2 Provinciale trendsetters ............................................................................................48 6.3 Senioarekonvint ........................................................................................................49 6.4 Gezamenlijke platformbijeenkomst Wirdum ..............................................................51 6.5 Visionairs, wetenschappers en trendwatchers, een internetverkenning ....................53 6.6 De wetenschap spreekt ............................................................................................55 6.7 Moarnsbrochje mei ûndernimmers ............................................................................60 7. Klanttevredenheidsonderzoek ........................................................................................62 7.1 Plattelânsprojekten ...................................................................................................62 Bijlage 1 Gebruikte afkortingen met toelichting .....................................................................64 Bijlage 2 Kaarten met nulmeting, voorzieningen en afstanden.............................................66
3
1.
Wat is de kern van de nota plattelandsbeleid 2004-2008
1.1 Inhoud In 2004 hebt u de nota plattelandsbeleid “fan ûnderen op stimulearje, fan boppen ôf ynspirearje” vastgesteld. De doelstellingen van de nota plattelandsbeleid waren bij te dragen aan: het behoud en de ontwikkeling van de leefbaarheid van het platteland; het welbevinden van diens bewoners; een blijvend toekomstperspectief. Voor de periode 2007 - 2013 is door uw Staten het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied (pMJP) vastgesteld. Hierin namen we de uitvoering van de nota plattelandsbeleid op onder het thema “leefbaarheid”. Het pMJP sluit ook aan op de LNV Agenda Vitaal Platteland (AVP) en het Europese PlattelandsOntwikkelingsProgramma (POP). De doelen uit de nota plattelandsbeleid, de AVP (sociaal economische vitalisering) en het POP zijn als volgt in het pMJP opgenomen: Doel 25: Verbetering van de leefbaarheid van plattelandsgebieden Doel 26: Verbeteren van de fysieke woonomgeving Doel 27: Verbetering bereikbaarheid Doel 28: Stimulering en verbreding plattelandseconomie Doel 29: Erfgoed Doel 30: Cultuur Doel 31: Plattelânsprojekten, Leader 1.2 Proces We gaven onze inzet van de nota plattelandsbeleid in de titel aan: “fan ûnderen op stimulearje en fan boppen ôf ynspirearje”. Fan ûnderen op stimulearje betekent projectverwerving van onderop en gebiedsgericht werken. Dit geven we vorm door de gebiedsgerichte aanpak via de afdeling Plattelânsprojekten en de gebiedsplatforms in zes gebieden. De gebiedsplatforms adviseren ons college over de honorering van subsidieaanvragen voor projecten. Dit vindt plaats op basis van opgestelde en door GS goedgekeurde Gebiedskaders 2007 - 2013. Fan boppe ôf ynspirearje betekent integrale projectaanpak op provinciale schaal en aandacht voor het platteland in alle beleidsvelden. In dit spoor werkt de eenheid plattelandsbeleid projectmatig/via pilots aan thema‟s die voor de ontwikkeling van het platteland van belang zijn en die via andere routes onderbelicht blijven. Het gaat hierbij vaak om nieuwe combinaties van thema‟s die voor de provincie als geheel van belang zijn. Veel beleidsafdelingen zijn vanuit hun specifieke thema betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van het plattelandsbeleid. De eenheid plattelandsbeleid stimuleert hen om vanuit hun thema specifiek - ook - de focus op het platteland te richten. 1.3 Budgetten voor plattelandsbeleid Qua middelen voor plattelandsontwikkeling is geld van Europa, rijk en van de provincie beschikbaar. Provinciaal De provincie heeft op grond van de nota plattelandsbeleid voor kernen tot 5.000 inwoners jaarlijks ca. € 900.000 beschikbaar voor subsidies in de kosten van nieuw- en verbouw van dorpshuizen c.a.
4
Verder is € 1.000.000 beschikbaar voor projecten op het Friese platteland. Tweederde deel van dit plattelandsgeld gaat naar projecten van onderop en éénderde naar projecten van bovenaf, op provinciale schaal. Het eerste betreft bijdragen waarover door het Gebiedsplatform Plattelânsprojekten een zwaarwegend advies aan ons wordt gegeven. In hoofdstuk 3 wordt een inhoudelijk verslag gegeven van de gerealiseerde projecten, in bijlage 2 is een financieel verslag opgenomen. De steunfunctie Doarpswurk ontvangt daarnaast op jaarbasis ruim € 600.000. Naast deze middelen zijn ook provinciale middelen beschikbaar voor de cofinanciering van de Europese POP-middelen. Europees Aan Europese POP-middelen 2007-2013 is per jaar ca. € 2.300.000 beschikbaar voor de hiervoor beschreven pMJPdoelen 25 t/m 31. Rijk De rijksoverheid stelde eerder geen middelen voor plattelandsontwikkeling beschikbaar aan de provincies, maar voor de gehele periode 2009 tot en met 2013 is circa € 8 ton beschikbaar aan ILG middelen voor het platteland. 1.4 Succesfactoren De volgende factoren zijn belangrijk voor een succesvol Fries plattelandsbeleid: een actief Fries netwerk van tal van plattelandsbetrokkenen; een gedeeld bewustzijn bij al die betrokkenen om samen leefbaarheid platteland handen en voeten te geven; veel initiatief en initiatiefnemers in de regio, vrijwilligers en instellingen/organisaties; gemeenten en provincie vullen elkaar aan; het samen optrekken van publieke èn private partners; een regionale aanpak; de mix van „fan ûnderen op‟ en „fan boppe ôf‟; de provincie is structureel aanspreekbaar op een leefbaar platteland (al 30 jaar lang een specifiek spoor binnen het provinciale beleid); de provincie geeft ruimte aan initiatief en legt niet op voorhand alles vast; er is ruimte voor innovatie en het belang hiervan voor het platteland wordt onderschreven; de provincie is gemakkelijk te benaderen en te vinden; een faciliterende, meedenkende en stimulerende rol van de provincie; en provinciale budgetten om projecten mede te financieren. Conclusies hoofdstuk 1: de projectverwerving van onderop via Plattelânsprojekten en Doarpswurk is een goede methode voor het verwerven van projecten uit de samenleving er is veel initiatief in de regio het is belangrijk ruimte te geven aan initiatieven en niet alles op voorhand vast te leggen de zichtbaarheid van de provincie draagt bij aan het ontwikkelen van het platteland de combinatie van middelen (provincie, rijk, Europa) is goed voor de ontwikkeling van het Friese platteland
5
2.
Definities, waarglês en kengetallen
2.1 Definities Wie zijn de dorpsbewoners? Omschrijving
Klasse aantal inwoners
Aantal kernen (2008)
Totaal aantal inwoners 2008
Aandeel in de Friese bevolking 2008 %
Kleine plattelandskern Middelgrote plattelandskern Grote plattelandskern Totaal platteland
< 500
224
46.929
7,3
500 – 1.500
118
108.904
16,9
1.500 – 5.000
52
130.309
20,3
< 5.000
394
286.142
44,5
Grotere kern
5. 000 – 15.000
19
164.383
25,5
Grote kern
>15.000
4
192.956
30
Totaal Fryslân
-
417
643.481
100
Definitie platteland De dorpen en het bijbehorend buitengebied tot maximaal 5.000 inwoners, totaal zijn dat 394 kernen. In sommige gevallen rekken we dit op in verband met toekenning van Europese middelen, bijvoorbeeld uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP): dan gaat het om alle kernen met minder dan 30.000 inwoners. Leeuwarden, Drachten en Sneek vallen dan af. Definitie van een dorpshuis1 Het is een gebouw voor een (of meerdere) dorpsgemeenschap(pen) - voor iedereen uit het dorp, ongeacht godsdienstige of politieke overtuiging, vrij en onbeperkt toegankelijk ten behoeve van het verenigingsleven en sociaal-culturele activiteiten - waarbij de zeggenschap over en het gebruik van het gebouw alsook de programmering van activiteiten in handen is van vertegenwoordigers van het dorp - waarbij een rechtspersoon gevormd die minimaal één keer per jaar verantwoording aflegt aan de dorpsgemeenschap en die bovenstaande punten in de statuten heeft opgenomen.
1
Hiermee worden dorps-, wijk- en buurtcentra uitgesloten als ze door een ondernemer of een stichting sociaalcultureel werk worden gerund. Daardoor vallen de wijk- en buurtcentra in grotere plaatsen buiten de boot, zoals bijvoorbeeld het Dielshûs in Wommels, de Skâns in Gorredijk en de Skalm in Stiens. Voor het runnen van deze dorpscentra wordt geen verantwoording afgelegd aan het dorp.
6
Definitie van een leefbaar dorp Een dorp is leefbaar wanneer sprake is van: - een gevarieerde bevolking - voldoende geschikte woningen - een bereikbaar voorzieningenniveau - voldoende bereikbare werkgelegenheid - een rijk gemeenschapsleven - grote organisatiekracht - voldoende aandacht van organisaties
Local Action Group De Gebiedsplatforms Plattelânsprojekten voldoen aan de eisen die aan Local Action Groups (LAG‟s) of Plaatselijke Groepen worden gesteld. Omschrijving van de Leader-aanpak (art. 61)2 De Leader-aanpak omvat tenminste de volgende elementen: a) gebiedsgerichte plaatselijke ontwikkelingsstrategieën voor welomschreven subregionale plattelandsgebieden b) een plaatselijk publiek-privaat partnerschap (hierna „Plaatselijke Groep‟ genoemd); c) een aanpak van onderop met beslissingsbevoegdheid voor een Plaatselijke Groep wat de uitwerking en uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën betreft; d) een multisectorale opzet en uitvoering van de strategie, op basis van de interactie tussen actoren en projecten uit verschillende sectoren van de plaatselijke economie; e) de uitvoering van innovatieve benaderingen; f) de uitvoering van samenwerkingsprojecten; g) de vorming van een netwerk van plaatselijke partnerschappen.
Plaatselijke Groepen De op een partnerschap gebaseerde aanpak van de plaatselijke ontwikkeling wordt uitgevoerd door Plaatselijke Groepen die aan de volgende voorwaarde voldoen: De groep stelt een geïntegreerde plaatselijke ontwikkelingsstrategie voor, gebaseerd op tenminste de in de punten a) tot en met d) en punt g) van artikel 61 genoemde elementen, en is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan; Voor de besluitvorming moeten de sociaal-economische partners en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zoals landbouwers, plattelandsvrouwen, jongeren en hun verenigingen, ten minste 50% van het plaatselijk partnerschap uitmaken.
2
Bron: verordening (EG) nr. 1698/2005
7
2.2 Kengetallen en waarglês Het is niet eenvoudig om aan te geven wat een leefbaar dorp is. Het tegendeel is wel gemakkelijk in kaart te brengen. Een dorp is zeker niet leefbaar met enkel inwoners die geen werk hebben, die geen gemeenschapsleven hebben, die in slecht onderhouden huizen wonen, ook buiten het dorp slecht bereikbare voorzieningen kennen, waar niemand zich inzet voor de gemeenschap en waar er niemand is die naar hen om kijkt. We gaan in de nieuwe ALP op zoek naar een meetbaar tegendeel: leefbare dorpen. Wij denken dat we uit moeten gaan van een gevarieerde bevolking, die qua leven, werken, wonen en beleven er goed voor staat omdat er interne organisatiekracht is en externe organisatiekracht. Niet alles hoeft in het dorp zelf aanwezig te zijn, het aspect bereikbaarheid speelt een grote rol. De aspecten die we steeds in beeld houden zijn: de dorpsbewoners zelf, hun wonen, hun werken, hun leven, hun beleven, hun organisatiekracht intern en extern (binnen een structuur van aandacht door organisaties en overheden) en bereikbaarheid. Het gaat bij dit begrip leefbaarheid om meetbare aspecten: we noemen dit ons Waarglês, onze plattelandsbarometer. Voor elk van deze aspecten hebben we indicatoren benoemd. Een aanzienlijk deel hiervan kunnen we inmiddels onderbouwen met cijfers, een nulmeting. De uitwerking hiervan is terug te vinden op een zestal kaarten - één voor ieder gebied Plattelânsprojekten - die achter in dit rapport zijn opgenomen. Voor de indicatoren die nog niet vertaald zijn in cijfers geldt dat we deze nog zullen achterhalen. De 0-meting geldt als uitgangspunt voor een periodieke monitoring van leefbaarheid. We willen de cijfers regelmatig updaten. De hier weergegeven cijfers zijn, tenzij anders aangegeven, de stand per 1 januari 2008. Per 1 januari 2012 gaan we opnieuw de stand van de verschillende indicatoren vastleggen. De dorpsbewoners 44% van de Friezen woont in de 394 kleinere kernen, 56% in de 23 grotere kernen. We zijn voor de 394 kernen nagegaan hoe de bevolking zich ontwikkelt. We gebruiken hiervoor twee indicatoren: Ontwikkeling inwonertal 2000 – 2008 Mate van vergrijzing per 1 januari 2008 Deze beide indicatoren zijn terug te vinden op de kaarten per gebied met de nulmeting, die achteraan dit rapport zijn toegevoegd. We hebben per dorp aangegeven of er sprake is van krimp (< - 0,2% per jaar), stabiele bevolkingsomvang (-0,2 - 0,2% per jaar) of groei (> 0,2% per jaar) en hoe de ontwikkeling is ten aanzien van jong en oud. Indicator is het aandeel 65+ in de totale bevolking per 1 januari 2008. We maken een verdeling in drieën: vergrijsd (> 16%), matig vergrijsd (12-16%), niet vergrijsd (<12%). De kaarten zijn gebaseerd op onderstaande tabellen. Krimp Aantal < 500 >500 <1500 >1500 <5000 >5000 <15000 > 15000 Eindtotaal
< - 0,2 % per jaar -0,2 – 0,2% per jaar > 0,2 % per jaar (krimp) (stabiel) (groei) 224 113 34 77 118 43 27 48 52 11 19 22
Aantal dorpen
19 4
1 0
6 0
12 4
417
168
86
163
Figuur 1 De omvang van de Friese kernen in relatie tot de bevolkingsontwikkeling
Uit de tabel - krimp - blijkt dat vele van de kleinste dorpen in inwonertal dalen.
8
Vergrijzing Aantal
Aantal dorpen
12 – 16 % (matig vergrijsd)
> 16 % (vergrijsd)
< 12 % (niet vergrijsd)
< 500 >500 <1500 >1500 <5000 >5000 <15000 > 15000
224 118 52
120 47 8
80 67 37
24 4 7
19 4
0 0
17 4
2 0
Eindtotaal
417
175
205
37
Figuur 2 De omvang van de Friese kernen in relatie tot vergrijzing
Uit de tabel - vergrijzing - blijkt dat de dorpen tot 1.500 inwoners relatief veel inwoners boven de 65 jaar tellen. Bovenstaande tabellen zijn samengesteld op basis van onderstaande, uitgewerkte cijfers. Omschrijving
Klasse aantal inwoners
Aantal kernen (2008)
Totaal aantal inwoners 2000
Totaal aantal inwoners 2004
Totaal aantal inwoners 2008
Kleine plattelandskern Middelgrote plattelandskern Grote plattelandskern Totaal platteland
Aandeel in de Friese bevolking 2008 %
< 500
224
47.323
48.152
46.929
7,3
500 – 1.500
118
106.703
109.227
108.904
16,9
1.500 – 5.000
52
127.404
130.947
130.309
20,3
< 5.000
394
281.430
288.326
286.142
44,5
Grotere kern Grote kern
5. 000 – 15.000 >15.000
19 4
158.441 184.601
164.007 189.846
164.383 192.956
25,5 30,0
Totaal Fryslân
-
417
624.472
642.179
643.481
100
Figuur 3 Verdeling van de bevolking over de Friese kernen in vijf grootteklassen
De kernen in Fryslân zijn ingedeeld in grootteklassen. Gekozen is voor een indeling in: < 500, 500 – 1.500, 1.500-5.000, 5.000- 15.000, > 15.000. Motivering voor deze indeling: Tot 2004 werden provinciale middelen plattelandsbeleid ingezet in kernen met maximaal 1.500 inwoners. Vooral op grond van het onderzoek van SDF, DBF, FLD en Equa, “Functionele oplossingen voor multifunctionele vraagstukken” is de werking van het dorpshuizenbeleid verbreed tot kernen met 5.000 inwoners. In navolging hiervan is hetzelfde gebeurd voor de werking van het Friese plattelandsbeleid. De groep dorpen tot 500 inwoners zijn door de decennia heen altijd in beeld gebracht, het zijn de kleine plattelandskernen De groep dorpen met 500-1.500 inwoners zijn de middelgrote plattelandskernen De groep dorpen met 1.500 tot 5.000 zijn grote plattelandskernen De groep dorpen met 5.000-15.000 zijn de grotere kernen De kernen met meer dan 15.000 inwoners zijn de grote kernen Het jaar 2008 is het uitgangspunt.
9
Figuur 4 De 417 Friese kernen ingedeeld in vijf grootteklassen.
Figuur 5 De bevolkingsontwikkeling in de Friese kernen in 2000, 2004 en 2008
Demografische modellen voorspellen voor de komende jaren een verminderde groei en rond 2025 zelfs een afname van de Friese bevolking. Dit komt overeen met de uitkomsten van het onderzoek “Krimp en groei” dat kortgeleden door de provincie Fryslân is opgeleverd. Deze krimp zal waarschijnlijk vooral in de kleinere kernen gevoeld worden, terwijl de grotere kernen vooreerst zullen blijven groeien. Deze trend heeft zich in de afgelopen acht jaar al enigszins voorgedaan, zoals zichtbaar is in bovenstaande grafiek. Voor 2012 e.v. kunnen we beoordelen of er verschuiving in aantal dorpen per grootteklasse optreedt.
10
Figuur 6 Het procentuele aandeel van de Friese bevolking per grootteklasse kernen in 2008
Hun leven Bij het aspect leven zijn we voor elk dorp nagegaan in hoeverre ze compleet zijn qua voorzieningen. We werken met zeven indicatoren: Basisschool Supermarkt Huisarts Dorpshuis Bank/postkantoor Openbaar vervoer(sfrequentie) Woonzorgvoorziening Bereikbaarheid Hiermee hebben we aansluiting gezocht bij het Streekplan Fryslân 2007 „Om de kwaliteit fan de romte‟. De eerste vier indicatoren zijn gehanteerd in het Streekplan bij het definiëren van “complete” dorpen. We hebben ervoor gekozen drie aanvullende indicatoren toe te voegen, die wij ook relevant vinden. Ook hier een verdeling in drieën, is het een compleet dorp (heeft 6 of 7 van de 7 voorzieningen), een niet compleet dorp (heeft 3-5 van de 7 voorzieningen) of een dorp met beperkte voorzieningen (heeft 0-2 van de 7 voorzieningen). Daarnaast hebben we per kern met meer dan 500 inwoners de aanwezige voorzieningen in beeld gebracht. Deze zes kaarten zijn eveneens achterin dit rapport opgenomen. Voorzieningen Aantal Aantal dorpen
0–2 voorzieningen (beperkt)
3- 5 voorzieningen (niet compleet )
6 of 7 voorzieningen (compleet )
< 500 >500 <1500 >1500 <5000 >5000 <15000 > 15000
224 118 52 19 4
165 23 1 0 0
59 78 19 1 0
0 17 32 18 4
Eindtotaal
417
189
157
71
Figuur 7 De omvang van de Friese kernen in relatie tot het voorzieningenniveau 11
Uit Figuur 7 – voorzieningen - blijkt dat het aantal voorzieningen in dorpen met een hoger inwonertal, groter is. Toch tellen ook ruim 25% van de dorpen tot 500 inwoners nog 3-5 voorzieningen. Niet alle voorzieningen hoeven in het eigen dorp te zijn: we zijn ook nagegaan hoe ver de afstand is van een dorp naar het dichtstbijzijnde complete dorp (categorie uit het streekplan), een regionaal centrum of stad. Verder hebben we aangegeven voor elke kern wat het dichtstbijzijnde complete dorp en het dichtstbijzijnde stedelijk/regionaal centrum is. Deze afstanden en verbindingen zijn terug te vinden in de afstandenkaarten met stippen en de “kriebeltjekaarten” achterin dit rapport. Daarnaast heeft niet elk dorp een dorpshuis. Soms gebeurt het dat meerdere dorpen samen een dorpshuis hebben. Dit hebben we onderzocht. De uitkomsten zijn te zien op de kaart Figuur 24. De tabel Figuur 7 is gecomprimeerd uit Figuur 8.
Plaats <500 500-1500 15005000 500015000 >15000
Aantal Supers2. Huisarts2. kernen Scholen Vest2008 Vest2008
dorphuizen _08
Banken Openbaar en Tehuizen. vervoer postagent Aantal
224 118
76 110
7 43
8 33
101 92
198 104
7 62
0 7
52
52
45
46
33
48
50
20
19 4
19 4
19 4
19 4
4 0
19 4
19 4
18 4
417
261
118
110
230
373
142
49
Figuur 8 De aanwezige basisvoorzieningen in aantallen in de verschillende kernen
In de kleine kernen zijn vooral dorpshuizen en basisscholen te vinden. Van de 342 kernen met minder dan 1500 inwoners beschikken er 186 (54 %) over een basisschool en 193 (85 %) over een dorpshuis. Overigens geven deze aantallen een enigszins vertekend beeld, omdat sommige kernen samen één dorpshuis of basisschool hebben. In de tabellen is deze alleen toegerekend aan de kern waar dit dorpshuis of deze basisschool fysiek aanwezig is. De dorpen met dorpshuizen en dorpen die een dorpshuis in een naburig dorp gebruiken hebben we wel in beeld. Dit is terug te vinden op de kaart van Figuur 24. Als er in de kernen met meer dan 5000 inwoners een basisvoorziening ontbreekt, dan is dit het dorpshuis/sociaal cultureel werk. Dat hangt nauw samen met de door de provincie opgestelde definitie van een dorpshuis: de definitie van een dorpshuis zoals plattelandsbeleid Fryslân die vanaf 2009 hanteert: een gebouw voor een dorpsgemeenschap voor iedereen uit het dorp, ongeacht godsdienstige of politieke overtuiging, vrij en onbeperkt toegankelijk t.b.v. het verenigingsleven en sociaal-culturele activiteiten de zeggenschap over en het gebruik van het gebouw alsook de programmering van activiteiten zijn in handen van / worden aangestuurd door vertegenwoordigers van het dorp om de zeggenschap verantwoord vorm te geven is een rechtspersoon gevormd die minimaal één keer per jaar verantwoording aflegt aan de dorpsgemeenschap en die bovenstaande punten in de statuten heeft opgenomen. 12
Dit betekent dat die plaatsen waar een ondernemer het zalencentrum zelfstandig en in eigen beheer runt (zoals b.v. Stiens, Surhuisterveen, Wommels, Gorredijk), zijn uitgesloten van deze lijst. Hetzelfde geldt voor een cultureel centrum of buurthuis, in beheer bij een gemeente of een instelling voor sociaal-cultureel werk. Plaats <500 500-1500 15005000 500015000 >15000
0 11 0
1 97 7
2 57 16
3 52 30
4
5
6
5 22
2 26
0 15
0
0
1
0 0
0 0
11
104
7 0 2
Totaal 224 118
1
6
12
19
13
52
0 0
0 0
0 0
1 0
14 4
4 0
19 4
74
83
33
41
52
19
417
Figuur 9 Het percentage dorpen per grootteklasse kernen dat beschikt over 0 t/m 7 voorzieningen
Zoals te verwachten valt, hangt de aanwezigheid van voorzieningen nauw samen met de omvang van een kern. 5 % van de kernen met minder dan 500 inwoners heeft geen enkele basisvoorziening, terwijl 95 % van de kernen met meer dan 15.000 inwoners over zes of zeven van de basisvoorzieningen beschikt. Voor deze categorie geldt, dat de vaak wel aanwezige ontmoetings- en zalencentra niet voldoen aan de gebruikte dorpshuisdefinitie en daarom niet meetellen. Hun werken Indicatoren: Bedrijfsvestigingen/arbeidsplaatsen Werkloosheid Bij het aspect werken zijn we nagegaan hoeveel bedrijfsvestigingen (en/of arbeidsplaatsen) er zijn op de dorpen. Daarnaast is de mate van werkloosheid een indicator. Deze gegevens zijn echter niet op dorpsniveau beschikbaar, maar uitsluitend op gemeenteniveau. Van oudsher is er in Fryslân veel pendel, het gaat om bereikbaar werk. De ontwikkeling rond werkgelegenheid over de gehele periode 2000-2008 is onderverdeeld in: groei ( > 15%), lichte groei (0,0 – 15%) of dalend ( < 0,0%), terug te vinden op de kaarten nulmeting per gebied achterin dit rapport. Onderstaande tabel is de basis voor de kaart. Werkgelegenheid Aantal Aantal < 0,0 (dalend) dorpen < 500 224 >500 <1500 118 >1500 <5000 52 >5000 <15000 19 > 15000 4 Eindtotaal
417
0,0 – 15 % (lichte groei)
> 15 % (groei)
72 32 7 2 0
20 22 17 10 1
132 64 28 7 3
113
70
234
Figuur 10 De omvang van de Friese kernen in relatie tot de werkgelegenheid
13
Uit Figuur 10 blijkt dat in meer dan de helft van de kleinste kernen, tot 500 inwoners, de werkgelegenheid is gegroeid. De tabel is gebaseerd op Figuur 11. Omschrijving
Klasse aantal inwoners
Aantal vestigingen (2000)
Totaal werkgelegenheid 2000
Aantal vestigingen (2004)
Totaal werkgelegenheid 2004
Aantal vestigingen (2008)
Totaal werkgelegenheid 2008
Kleine plattelandskern Middelgrote plattelandskern Grote plattelandskern Totaal platteland
< 500
4317
11447
4697
11742
6513
14948
500 – 1.500 1.500 – 5.000 < 5.000
7019
21370
7734
21079
8589
21599
6797
27919
7729
29069
7995
29368
18133
60736
20160
61890
23097
65915
Grotere kern
7705
51108
8832
52558
9836
55512
Grote kern
5. 000 – 15.000 >15.000
8066
95437
9653
103142
11290
109865
Totaal Fryslân
-
33904
207281
38645
217590
44223
231292
Figuur 11 Inwoners, vestigingen en werkgelegenheid. (Bij werkgelegenheid gaat het om het aantal fulltimers.)
De cijfers m.b.t. vestigingen en werkgelegenheid zijn vertaald in onderstaande grafieken. Hierbij is gebruik gemaakt van percentages.
Ontwikkeling vestigingen Kleine plattelandskern < 500
30% 25%
Middelgrote plattelandskern 500 – 1.500 Grote plattelandskern 1.500 – 5.000
20% 15% 10%
Grotere kern 5. 000 – 15.000
5%
Grote kern >15.000
0% 2000
2004
2008
Figuur 12 De ontwikkeling van bedrijfsvestigingen in procenten per grootteklasse kernen
Ontwikkeling werkgelegenheid Kleine plattelandskern < 500
50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Middelgrote plattelandskern 500 – 1.500 Grote plattelandskern 1.500 – 5.000 Grotere kern 5. 000 – 15.000 Grote kern >15.000 2000
2004
2008
Figuur 13 De ontwikkeling van de werkgelegenheid in procenten per grootteklasse kernen 14
Wat vooral opvalt bij de grafiek over de ontwikkeling van vestigingen (Figuur 12 ) is dat in de kleinste kernen (< 500 inwoners) het aantal vestigingen in vooral de laatste vier jaar een duidelijke toename vertoont (van 12 naar 15 %). Deze groei is ook, maar geleidelijker, waar te nemen in kernen met meer dan 15.000 inwoners. Daartegenover staat, dat in de kernen met tussen de 500 en 15.000 inwoners het aantal vestigingen iets afneemt. In afgezwakte vorm doet deze trend zich ook voor bij de ontwikkeling van de werkgelegenheid. (Figuur 13 ) In Figuur 14 is de verhouding tussen het aantal inwoners en de werkgelegenheid in de verschillende categorieën kernen weergegeven in 2008 (de jaren 2000 en 2004 laten een soortgelijk beeld zien). Uit deze grafiek blijkt eveneens dat in de kleine plattelandskernen het aantal inwoners in verhouding staat tot de aanwezige werkgelegenheid. Grotere kernen, tot 15.000 inwoners, hebben meer inwoners dan arbeidsplaatsen. In de steden (kernen met meer dan 15.000 inwoners) is het aantal arbeidsplaatsen aanzienlijk hoger dan het aantal inwoners. 50% 45% 40% 35% 30%
Inwoners 2008 in %
25%
Totaal wgh 2008 in %
20% 15% 10% 5%
ke rn G ro te
ke rn G ro te re
tte la nd sk er n
G ro te
pl a
la nd sk er n pl at te
ro te id de lg M
Kl
ei ne
pl at te
la nd sk er n
0%
Figuur 14 Aandeel inwoners en werkgelegenheid in procenten per grootteklasse kernen in 2008
In de kleine kernen is vrij veel werkgelegenheid die niet direct zichtbaar is, in de vorm van kleine footloose bedrijven (gemakkelijk verhuisbare bedrijven die vrij zijn in de keuze van een vestigingsplaats, omdat de transportkosten niet zo'n belangrijke rol spelen) en zzp-ers, bovendien heeft de agrarische sector hier nog relatief veel impact. In kleine kernen groeit de bevolking niet of nauwelijks nog. Wanneer er in een kern met 200 inwoners 20 micro- of agrarische ondernemingen zijn, heeft dat een heel andere impact dan wanneer er in een kern met 2000 inwoners 20 micro- of agrarische ondernemingen zijn. Bovendien is er in grotere kernen de afgelopen jaren vaker bijgebouwd dan in de kleine. Dan ging het vooral om woonwijken. Bewoners pendelen naar de grote kernen om te werken. Dat heeft de kwaliteit van “woondorp” voor die grotere kernen versterkt. De grafieken 13 en 14 tonen dus aan dat er behoorlijk wat werkgelegenheid in de kernen tot 500 inwoners aanwezig is. Deze, vooral kleine(re), ondernemingen spelen een sleutelrol in de Friese economie. Ze zijn ook belangrijk voor de leefbaarheid als bron van (ondernemers)vaardigheden, levendigheid, innovatie en werkgelegenheid, als kader voor lokale verenigingen/stichtingen en als ondersteuners van sociaal-culturele initiatieven. 15
Naast de werkgelegenheid is de werkloosheid een belangrijke indicator voor leefbaarheid bij het aspect werken. Hiervan zijn alleen cijfers bekend op gemeenteniveau.
Figuur 15 Niet werkende werkzoekenden in procenten van de beroepsbevolking
Hierboven in Figuur 15 staan de percentages niet werkende werkzoekenden, zowel mannen/vrouwen, per gemeente in Fryslân. Het Friese gemiddelde is 5,9. De grote steden Leeuwarden, Sneek en Drachten (Smallingerland) scoren het slechtst, de eilanden Vlieland, Schiermonnikoog en Ameland scoren het best, samen met het toeristische Gaasterlan-Sleat. Hun wonen Bij wonen gaat het om een goede woningvoorraad. Als indicator hebben we benoemd de ontwikkeling in de woningvoorraad over de periode 2000-2008. We zijn nagegaan of die woningvoorraad stabiel is (< 0,1% per jaar), licht groeit (0,1-0,5% per jaar), of groeit (> 0,5% per jaar). Ook deze gegevens zijn terug te vinden op de nulmetingskaarten per gebied achterin dit rapport en gebaseerd op onderstaande tabel. Woningvoorraad Aantal
Aantal dorpen
< 0,1 % (stabiel)
0,1 – 0,5 % (licht groeiend)
> 0,5 % (groeiend)
< 500 >500 <1500 >1500 <5000 >5000 <15000 > 15000
224 118 52 19 4
109 25 5 1 1
62 38 10 1 0
53 55 37 17 3
Eindtotaal
417
141
111
165
Figuur 16 De omvang van de Friese kernen in relatie tot de woningvoorraad
16
Uit Figuur 16 blijkt dat de groei van de woningvoorraad met name in de grotere kernen plaats vindt. Hun beleven Bij beleven gaat het wat ons betreft om de mate waarin het dorp een actieve gemeenschap vormt. Wij hebben daarvoor de volgende indicatoren benoemd: Dorpsbelang Medium: dorpskrant/-webside Dorpsvisie Ondernemersvereniging Sportverenigingen Recreatieverenigingen Culturele (cultuurhistorische) verenigingen Kerk Dorpsfeest/-merke Zorg voor landschap Bij beleven denken we vooral aan de omgeving, de cultuur, het welbevinden. Niet de makkelijkste zaken om meetbaar te maken. In de leefbarometer van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu kleurt heel Fryslân groen: er zijn eigenlijk geen problemen, over het algemeen zijn plattelanders heel tevreden met hun omgeving en leven. Dit blijkt ook uit een reeks studies van het SCP “De staat van het platteland”: bewoners van het platteland zijn meer tevreden dan stedelingen over hun woon- en leefsituatie. We denken dat bovengenoemde indicatoren een indicatie kunnen geven van dit thema per kern. Momenteel zijn we bezig dit uit te werken. Organisatiekracht Hierbij gaat het om het organiserend vermogen van de dorpen zelf: Leefbaarheid, zo blijkt uit de interviews die gehouden zijn naar aanleiding van de besteding van provinciale subsidies plattelandsbeleid in de afgelopen jaren, is voor de dorpsbewoners gewoon “dingen samen doen”. Een aanwijzing is het aantal projecten dat in een dorp plaats vindt. Voor de door de provincie gesubsidieerde projecten plattelandsbeleid is dat op kaart beschikbaar (zie Figuur 19, Figuur 22, Figuur 25). Er vinden echter tal van projecten in dorpen plaats zonder provinciale subsidie. We kunnen nu nog geen uitspraken doen over de mate waarin dorpen actief zijn. We gaan dit wel verder onderzoeken. Wurkfermidden Naast het eigen organiserend vermogen is het organiserend vermogen binnen Fryslân voor de dorpen van groot belang. Elk dorp ligt in een gemeente, kent een woningbouwcoöperatie, heeft toegang tot de steunfunctie Doarpswurk, tot Plattelânsprojecten en fondsen voor het uitvoeren van de initiatieven op het dorp. We noemen dit het wurkfermidden, dat goed moet werken. We moeten aandacht schenken aan de verdere ontwikkeling van de dorpen met een goede taakverdeling, zonder bestuurlijke drukte. Indicatoren zijn: heeft de gemeente een dorpencoördinator, een dorpen- en dorpshuizenbeleid, de woningbouwvereniging een leefbaarheidsmakelaar en dorpenprogramma, de provincie een gebiedsagenda, afgestemd met gemeenten. Deze gegevens worden momenteel verzameld. 2.3 Fryslân in landelijke barometers De 0-meting geldt als uitgangspunt voor een verdere monitoring van leefbaarheid. Monitoren is het met een vooropgezet doel en op systematische wijze verzamelen, analyseren, bewerken en verstrekken van feitelijke gegevens over de toestand van een relevant geacht object of proces. We hebben, met gebruikmaking van o.a. de leefbarometer en monitoringsmethodieken uit Utrecht en Zeeland, een eigen Friese monitoringsmethodiek, ús waarglês, opgezet. We gaan hieronder kort in op de leefbarometer en de monitoring AVP en ILG. 17
2.3.1
Leefbarometer
De Leefbaarometer is in 2006 ontwikkeld op basis van: - een advies van het Burgerplatform aan de minister van VROM voor een landsdekkend instrument om leefbaarheid te signaleren; - de behoefte van steden, uitgesproken in het kader van het Grotestedenbeleid, aan een leefbaarheidsmonitor. De Leefbaarometer beoordeelt de leefbaarheidssituatie en de ontwikkeling in leefbaarheid met behulp van 49 indicatoren. Die zijn bepaald aan de hand van uitvoerig onderzoek over hoe buurtbewoners de leefbaarheid beleven en hun woongedrag. Hiervoor worden voornamelijk objectieve registratiegegevens gebruikt, zoals cijfers van gemeenten, het CBS en politierapporten. Op basis van de uitkomsten worden alle woongebieden in Nederland ingedeeld in zeven leefbaarheidsklassen, variërend van uiterst positief tot zeer negatief (K. Leidelmeijer et al., 2008). De Leefbaarometer is een monitoringsinstrument dat gemeenten en provincies online informatie geeft over de leefbaarheid in alle buurten en wijken. Het geeft de situatie in de wijk weer, maar ook ontwikkelingen en achtergronden van de buurt. Hiermee biedt de Leefbaarometer de mogelijkheid om snel en adequaat te reageren bij negatieve ontwikkelingen. Naast een landelijk overzicht van de leefbaarheid geeft de Leefbaarometer per 6-cijferig postcodegebied inzicht in score op de volgende onderdelen: - veiligheid - sociale samenhang - samenstelling bevolking - niveau voorzieningen - publieke ruimte - woningvoorraad (bron: www.vrom.nl/leefbaarometer). Gegevens zijn beschikbaar voor de situatie in 1998, 2002, 2006 en 20083. De leefbaarheidsituatie in 2008 is voor heel Fryslân zeer positief, op twee gemeenten na die positief scoren. Bij nader inzoomen per gemeente blijkt dat de totaalscore weliswaar positief is, maar dat het voorzieningenniveau in de meeste gevallen negatief scoort en de publieke ruimte soms ook (bron: www.leefbaarometer.nl). Ondanks de ontwikkeling van de Leefbaarometer en de beschikbaarheid hiervan op internet, zijn er nog steeds provincies en gemeenten die andere benaderingen gebruiken om leefbaarheid te meten. Dit kan zijn omdat zij hun methode eerder ontwikkeld hebben (zoals de monitor Leefbaarheid en Veiligheid van de gemeente Groningen) of omdat zij de eigen methode beter toepasbaar vinden voor de taak die ze moeten uitvoeren (zoals de provincies Zeeland en Utrecht). Ook in Fryslân hebben wij dus een eigen methodiek ontwikkeld voor het monitoren van plattelandsbeleid, streekplan en andere gerelateerde beleidsvelden. Deze methodiek is wel afgeleid van o.a. de leefbarometer en de in Zeeland en Utrecht gebruikte methodieken, maar aangepast aan de specifieke Friese situatie.
3
Voor 1998 en 2002 zijn de gegevens „terugberekend‟
18
2.3.2
Monitoring Agenda Vitaal Platteland (AVP) en ILG
Monitoren en evalueren. Beide begrippen worden vaak in één adem genoemd, maar ze zijn niet hetzelfde. Het verschil is dat monitoren de feiten betreft en de evaluatie de interpretatie of beoordeling van de feiten. De monitor AVP geeft naast informatie over afgesproken prestaties en de voortgang ervan, ook inzicht in de gewenste maatschappelijke effecten en van de mate van doelbereik ten opzichte van de vastgestelde streefwaarden. Een goed causaal verband tussen het handelen van de overheid en het maatschappelijk effect is vaak lastig te leggen, wordt hier geconstateerd. Daar hebben veel meer factoren invloed op. Effectindicatoren worden daarom vooral beschouwd als geschikt om de urgentie van overheidshandelen te agenderen, maar minder voor de verantwoording van beleid. Leefbaarheid valt onder het thema sociaal-economische vitaliteit. De algemene beleidsdoelstelling is: Een platteland waar het goed werken, wonen en leven is, met een gezonde economische en sociale basis en met een toegesneden voorzieningenniveau. Het gaat dus om tevredenheid over voorzieningen, tevredenheid over wonen en kans op werk. Als streefwaarde wordt gehanteerd dat de sociaal-economische ontwikkeling op het platteland minimaal gelijke tred houdt met die in de stad. Het platteland wordt hier afgebakend op basis van de omgevingsadressendichtheid, een door het CBS ontwikkelde dichtheidsmaat. Door deze maat op viercijferige postcodegebieden toe te passen ontstaat er een nauwkeurige afbakening van stad en platteland. Om recht te doen aan de regionale differentiatie die Nederland kenmerkt, zijn er 23 regio‟s onderscheiden (zie ook Figuur 17). Elk van deze regio‟s kent een stedelijk en een plattelandsdeel. Fryslân is in deze indeling opgedeeld in een noordelijk en een zuidelijk deel.
Figuur 17 Indeling stad – platteland in 23 regio‟s uit Monitoring Agenda Vitaal Platteland
Er is in 2007 een 0-meting uitgevoerd. De tevredenheid over voorzieningen van mensen op het platteland ligt met een indexwaarde van 6,5 iets boven de waardering van de stedeling (6,4). De tevredenheid met de woning in landelijke gebieden ligt met een 7,3 boven die van stedelijke gebieden (6,9). Ook de tevredenheid met de woonomgeving is op het platteland (7,1) duidelijk hoger dan in de stad (6,6). Tenslotte is de ontwikkeling in de werkgelegenheid in de periode 1996 – 2006 op het platteland groter dan in de stedelijke gebieden (resp. + 24 % en + 18 %). De arbeidsparticipatie op het platteland is tevens hoger dan in de stad (in 2004 resp. 71 % en 68 %).
19
Voor de tevredenheid met het voorzieningenniveau scoren beide Friese gebieden een 6,4, wat overeenkomt met de beoordeling van de stedelingen. Over de tevredenheid met de woning scoort Noord-Fryslân een 7,3, Zuid-Fryslân een 7,2. Voor wat betreft de tevredenheid met de woonomgeving is er geen verschil tussen de beide gebieden: beiden scoren een 7,1 – 7,2. Dit is aanzienlijk hoger dan de scores van de stedelijke gebieden (6,64). Op nationaal niveau groeit de werkgelegenheid op het platteland sneller dan in de stedelijke gebieden. Dit beeld geldt ook voor Fryslân maar minder in het noorden (100 – 102) dan in het zuiden (103 – 106)4. Wat de arbeidsparticipatie betreft, deze ligt in stedelijke gebieden op gemiddeld 67,7 %, terwijl in de landelijke gebieden een percentage van 71,3 % wordt gemeten5. Deze gegevens voor Fryslân zijn op een ander schaalniveau waaruit geen gegevens en ontwikkelingen op het door ons gewenste microniveau zijn te destilleren. Ze zijn niet specifiek genoeg om er voor Fryslân vergaande conclusies uit te kunnen trekken. Conclusies hoofdstuk 2: in veel van de kleine(re) kernen heeft zich de afgelopen acht jaar al een afname van de bevolkingsomvang voorgedaan in de kleine kernen en in de kernen met meer dan 15.000 inwoners neemt het aantal bedrijfsvestigingen toe, deze ontwikkeling doet zich ook voor bij de ontwikkeling van de werkgelegenheid in kleine plattelandskernen staat het aantal inwoners in verhouding tot de aanwezige werkgelegenheid, grotere kernen (tot 15.000 inwoners) hebben meer inwoners dan arbeidsplaatsen, in de steden is het aantal arbeidsplaatsen aanzienlijk hoger dan het aantal inwoners. in de kleine kernen zijn vooral dorpshuizen en basisscholen te vinden. de aanwezigheid van voorzieningen hangt nauw samen met de omvang van een kern. de leefbarometer en de monitoring agenda vitaal platteland en ilg geven voor ons niet voldoende specifieke input voor een friese monitoringsopzet.
4
Gebaseerd op de ontwikkeling van de werkgelegenheid 2002 – 2006, waarbij index 2002=100. Arbeidsparticipatie is hier gedefinieerd als het aandeel werkzame personen op de laatste vrijdag van september, uitgedrukt in hele procenten van het aantal inwoners van 15 t/m 64 jaar. In de hier gebruikte definitie worden alle werkzame personen meegenomen. Een urengrens kan bij gebruik van deze bron niet worden gehanteerd, in andere definiëringen van de arbeidsparticipatie is dat meestal wel het geval. 5
20
3.
De gesubsidieerde projecten
In de afgelopen periode waren voor investeringen op het Friese platteland de volgende bedragen beschikbaar: Budget plattelandsbeleid onder te verdelen in: - leefbaarheid - regionale en - provinciale projecten Budget dorpshuizen Budget Leader+
€ 1.000.000 (per jaar)
€ 900.000 (ca. per jaar) € 7.600.000 (periode 2002-2008)
Hiermee zijn in totaal 564 projecten gesubsidieerd. Deze zijn als volgt verdeeld over de verschillende categorieën: categorie leefbaarheidsprojecten – lokale schaal projecten op regionale schaal projecten op provinciale schaal dorpshuizen leader+
aantal projecten 267
periode 2005 – 2008
60 33 42 162
2005 – 2008 2005 – 2008 2005 – 2008 2002 - 2008
Hieronder rapporteren wij over de besteding van de budgetten plattelandsbeleid en dorpshuizen. Het Leader+ programma is een programma op noordelijke schaal, rapportage over de Europese middelen vindt op dat niveau plaats. Het eindrapport moet vóór 1 oktober 2010 naar Brussel worden gezonden. Daaraan voorafgaand wordt het behandeld in het DB SNN en in het CvT. Over de bijbehorende provinciale cofinanciering vindt u in dit stuk wel de rapportage. We zijn nagegaan hoeveel elke provinciale € oplevert aan investeringen van anderen. Bij de 267 lokale projecten was dat een investering van bijna Bij de 60 regionale projecten Bij de 33 provinciale projecten en speerpunten bijna Bij de 42 dorpshuizen Bij de 162 Leader+ projecten
€ 9,€ 7,20 € 4,€ 10,50 € 9,1
Met het budget plattelandsbeleid zijn in de afgelopen periode 402 projecten uitgevoerd met een totale investeringsomvang van bijna € 50 miljoen, waarbij de provinciale bijdrage € 5,7 miljoen is geweest. Gemiddeld genomen leidt elke provinciale euro tot 8,7 euro aan investeringen. De Leader+ projecten kennen een totale investeringsomvang van € 68 miljoen. De bijdrage van Europa is € 10,3 miljoen. De bijdrage van de provincie is € 7,6 miljoen. Elke provinciale euro leidt tot een investering van totaal € 9,1. Voegen we de projecten plattelandsbeleid en Leader + samen dan geeft dit als resultaat: Totaal aantal projecten Totale investeringsomvang Totale bijdrage provincie Multiplier
564 € 117.800.000,€ 13.400.000,8,8
21
Iedere provinciale Euro heeft dus een multiplier opgeleverd van 8,8. Dat betekent dat andere partijen: initiatiefnemers, vrijwilligers, gemeenten, fondsen, etc. bijna € 9 naast iedere provinciale Euro hebben gelegd. Voor de categorieën leefbaarheid en dorpshuizen hebben wij de opbouw van de financiering van projecten onderzocht. Wij hebben ons beperkt tot deze beide categorieën, omdat deze aanvragers meestal kleine stichtingen of verenigingen zijn, die m.n. door de inzet van vrijwilligers, projecten op het platteland voor elkaar boksen. Vooral daarvan is het interessant om te zien hoe de kosten gedekt worden, wat de vrijwilligers zelf bijdragen en wat er uit de dorpen komt. Bij regionale projecten gaat het vaak om gemeenten die de projecten indienen, provinciale projecten zijn voornamelijk van bovenaf geïnitieerd en hebben veel meer een experimenteel karakter.
3.1 Leefbaarheidsprojecten op lokaal niveau Het budget plattelandsbeleid was opgedeeld in drie categorieën: projecten op lokale, regionale en provinciale schaal. Als eerste rapporteren wij over de lokale projecten. In deze categorie projecten gaat het om kleinschalige projecten plattelandsbeleid die op lokaal niveau worden opgepakt en uitgevoerd. De echte bottom-up projecten, waarbij inwoners verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leefomgeving en proberen die te verbeteren door er gezamenlijk de schouders onder te zetten. De initiatiefnemers kunnen bij hun streven worden ondersteund door Plattelânsprojekten waar de projectverwerving plaatsvindt. Het gebiedsplatform geeft een zwaarwegend advies aan GS omtrent aanvragen in deze categorie. De maximale provinciale bijdrage in deze categorie bedraagt € 10.000. Er zijn in de periode 2005 – 2008 uit het leefbaarheidsbudget 267 projecten gesubsidieerd. De totale investeringsomvang bedroeg ca. € 10,5 miljoen, de provinciale bijdrage hierin was € 1.176.388, wat neerkwam op een multiplier van 8,9 voor deze categorie.
Totale financiering leefbaarheidsprojecten 2005 - 2008 5%
5%
11%
Leefbaarheid 1%
Provincie overig
17%
Gemeente Fondsen Sponsoren 28%
Eigen Inbreng Zelfwerkzaamheid
12%
Lening 6%
Overig
15%
Figuur 18 Het procentuele aandeel per financieringsbron voor de categorie projecten „leefbaarheid lokaal‟
Uit Figuur 18 blijkt duidelijk dat de provinciale bijdrage zeker belangrijk is, maar dat, naast de gemeentelijke inbreng, vooral de inbreng van de initiatiefnemers, totaal 34 %, van groot belang is voor het slagen van een project. Deze inbreng is op te splitsen in eigen inbreng, in dit geval 12% in de vorm van (spaar)geld, acties e.d., zelfwerkzaamheid, hier 17 %, en 22
leningen, in deze categorie 5%. De werkzaamheden die door vrijwilligers worden uitgevoerd, worden gewaardeerd op € 27,50 per uur. Er werd in totaal € 1,8 miljoen aan zelfwerkzaamheid bijgedragen: ruim 65.000 uren! Bij 1.660 werkzame uren op jaarbasis betekent dit 40 mensjaren werk, door de bewoners zelf geïnvesteerd in hun eigen tijd. Verder hebben we ook onderzocht hoe de geografische spreiding is van de gesubsidieerde leefbaarheidsprojecten over de provincie.
Figuur 19 Het aantal gesubsidieerde leefbaarheidsprojecten per kern in de periode 2005-2008.
Wat opvalt aan deze kaart is natuurlijk in de eerste plaats het grote aantal projecten dat op Schiermonnikoog is uitgevoerd. Daarnaast blijkt het “lege midden” ook echt wel leeg te zijn. In verhouding zijn in de gemeenten Skarsterlân en Lemsterland maar heel weinig projecten uitgevoerd. We kunnen hiervoor nog geen verklaring geven. We blijven de locaties waar projecten worden uitgevoerd in kaart brengen en zullen onderzoeken waar en waarom meer/minder een beroep wordt gedaan op provinciale subsidies. 3.2 Regionale projecten In de periode 2005 tot en met 2008 zijn er 60 projecten gesubsidieerd uit het potje plattelandsbeleid op regionale schaal. Ook voor deze projecten geldt dat verwerving via Plattelânsprojekten plaatsvindt. Het gebiedsplatform geeft een zwaarwegend advies aan GS omtrent deze projecten en prioriteert wanneer de gevraagde middelen het beschikbare budget overschrijden. De maximaal te verstrekken bijdrage per project is € 50.000. De verdeling over de gebieden is redelijk in evenwicht (zie Figuur 20). Het totaal aan investeringen bedroeg € 8.567.367, de provinciale bijdrage hierin was € 1.188.718. Dat houdt in dat de multiplier voor deze categorie projecten 7,2 bedraagt. Dit is weliswaar iets lager dan de multiplier voor lokale leefbaarheidsprojecten en dorpshuizen, gezien de aard van de projecten is dat ook niet verbazingwekkend. Bij regionale projecten 23
gaat het vaak om iets grotere projecten, waarin de inspanningen van vrijwilligers en lokale acties minder een rol spelen. Daarbij komt ook nog dat het hier vaker om pilotprojecten, min of meer experimentele, innovatieve of voorbeeldprojecten gaat. Aanvragen regionaal uit de verschillende mid gebieden nw 13% 24% no 17%
wad 18% zo 18%
zw 10%
Figuur 20 Het procentuele aandeel per gebied Plattelânsprojekten voor de categorie regionale projecten plattelandsbeleid.
Het grootste project betrof de historische werf en scheepshelling in Makkum met een totale begrote investering van € 931.500 en een provinciale bijdrage van € 40.000. Het kleinste project was het vervolg op de MKBideeënmotor, waarvan de investeringsomvang € 9.600 bedroeg. Dit project kreeg ook de geringste provinciale bijdrage: € 2.880. De hoogst mogelijke bijdrage uit deze categorie was € 50.000. Deze maximale bijdrage is in totaal vijf keer uitgekeerd. De gemiddelde bijdrage over de 60 gesubsidieerde projecten bedroeg € 19.812.
De meeste projecten zijn uitgevoerd in Noordwest Fryslân. Daar is ook verreweg het grootste bedrag aan provinciale bijdrage beschikbaar gesteld. Zuidwest Fryslân heeft maar weinig projecten doorgeleid, Figuur 21 maar met een aanzienlijke Bedragen ten opzichte van projecten in de gebieden in procenten provinciale bijdrage. Daartegenover heeft Zuidoost Fryslân een behoorlijk aantal projecten verworven, maar is de provinciale bijdrage in verhouding vrij beperkt. In deze categorie worden over het algemeen vrij substantiële projecten gesubsidieerd, die betekenis hebben voor het gehele gebied. In de afgelopen periode ging het een breed scala aan projecten, o.a. om een vernieuwende manier van werken voor bibliotheken, oude paden-nieuwe wegen, een tuinbouwproject, samenwerking in de veehouderij, versterking ondernemerschap onder vrouwen, enkele milieugerelateerde projecten, projecten voor ouderen en jongeren.
24
Figuur 22 De locatie van de gesubsidieerde regionale projecten in de afgelopen beleidsperiode.
Op de kaart van Figuur 22 staan de locaties van de gesubsidieerde projecten afgebeeld. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit bij deze categorie projecten vaak moeilijk aan te geven is. Een project speelt ofwel in één of meerdere gemeenten of in een heel gebied. Wanneer dit het geval was, is als plaats aangegeven de hoofdplaats van de gemeente of de locatie van het kantoor van Plattelânsprojekten. 3.3 Provinciale projecten Provinciale projecten vallen uiteen in vier verschillende categorieën. Ten eerste zijn daar de projecten die van bovenaf geïnitieerd zijn. Deze projecten zijn opgenomen als speerpunten in de Nota Plattelandsbeleid. Het gaat om zeven projecten, die in de Terugblik bij de Startnotitie uitgebreid zijn behandeld. Daarnaast zijn er de projecten die op provinciale schaal speelden en die daarom in deze categorie zijn ondergebracht. Het gaat hier om zestien projecten, zoals bv. “Je verdiende loon” van LTO Noord Advies (Vrouw en Bedrijf). Het doel van het project was het verbeteren van de financiële positie van de meewerkende partner in een bedrijf, door meewerkende partners meer informatie en inzicht te geven in hun eigen financiële positie en belangen, financiële dienstverleners te stimuleren hier actief aan mee te werken en aandacht te vragen bij de politiek voor dit onderwerp. Een ander in het oog lopend project was het project “Oude Paden, Nieuwe Wegen”. Dit project was erop gericht een provinciebrede inventarisatie uit te voeren naar oude verbindings-, kerke- en boerenpaden. In de volgende fase zal worden getracht deze oude verbindingen daadwerkelijk weer in ere te herstellen. De derde te onderscheiden categorie betreft de projecten die in meerdere regio‟s spelen, zoals het project “In alle Staten”. Dit project richtte zich op het verbinden van Friese Staten 25
en Stinzen in Zuidoost en Midden Fryslân, met als uiteindelijk doel om in heel Fryslân de verbindingen te leggen. De vierde en laatste categorie zijn de voorbeeld-/pilotprojecten. Het komt regelmatig voor dat een innovatief concept in een beperkt gebied wordt uitgevoerd om een goed oordeel te kunnen vellen of het ook geschikt is voor provinciale uitrol. Voorbeelden in deze categorie zijn de projecten “Oudega, dorpsplan in uitvoering” en “Nieuwe Kijk Easterlittens”. In deze twee dorpen is het concept Nieuw Kijk op Dorpsplannen ingezet om de toekomstige ontwikkeling van de dorpen te kunnen schetsen. Inmiddels is het concept ook elders in de provincie succesvol gebruikt. Een ander goed voorbeeld van een pilotproject is het project “it Frysk Boerespul”. Vaak zijn de oude boerderijen niet meer in gebruik als bedrijfsruimte. Dan wordt onderhoud snel (te) duur. Toch zijn er wel mogelijkheden om de boerderij zelf ook nuttig te gebruiken in de agrarische bedrijfsvoering. Dit project laat met een drietal voorbeelden zien hoe dat zou kunnen. De deelnemende bedrijven zijn vijf jaar geopend voor belangstellenden om de oplossingen te bekijken. Op deze manier willen we proberen de karakteristieke boerderijen te behouden in het landschap en ze ook nog een nuttige functie te geven. Figuur 23 De stelpboerderij van de familie Diever in Echtenerbrug, deelnemer in het project It Frysk Boerespul II
Voor provinciale projecten geldt dat er een multiplier is behaald van 3,95. In verhouding met de andere projecten plattelandsbeleid en dorpshuizen is dat niet hoog. Het verschil is echter wel verklaarbaar. Bij deze categorie gaat het vooral om aanjaagacties (in de vorm van speerpunten) en voorbeeldprojecten. Het zijn vaak innovatieve projecten die als proef worden uitgevoerd om een goed oordeel te kunnen vellen of een dergelijk concept ook geschikt is voor bv. provinciale uitrol. Daarbij is het niet altijd makkelijk om andere financiers mee te krijgen. Verschillende projecten zijn (vrijwel) uitsluitend gefinancierd met provinciale middelen, wanneer GS van oordeel waren dat het hier om belangrijke pilots ging.
3.4 Dorpshuizen Toen de behoefte ontstond om weer een kaart te laten maken met daarop alle dorpshuizen, was het nodig eerst te definiëren wat vanuit plattelandsbeleid wordt verstaan onder een dorpshuis. Er bleken namelijk meerdere definities in omloop te zijn. Na een zorgvuldige vergelijking en de raadpleging van Doarpswurk is de volgende definitie voor een dorpshuis uit de bus gekomen: de definitie van een dorpshuis zoals plattelandsbeleid Fryslân die vanaf 2009 hanteert: een gebouw voor een dorpsgemeenschap voor iedereen uit het dorp, ongeacht godsdienstige of politieke overtuiging, vrij en onbeperkt toegankelijk t.b.v. het verenigingsleven en sociaal-culturele activiteiten de zeggenschap over en het gebruik van het gebouw alsook de programmering van activiteiten zijn in handen van / worden aangestuurd door vertegenwoordigers van het dorp om de zeggenschap verantwoord vorm te geven is een rechtspersoon gevormd die minimaal één keer per jaar verantwoording aflegt aan de dorpsgemeenschap en die bovenstaande punten in de statuten heeft opgenomen. 26
Hiermee worden dorps-, wijk-, buurt- en culturele centra uitgesloten als ze door een ondernemer, een stichting sociaal-cultureel werk, of een gemeente worden gerund. Daardoor vallen de wijk- en buurtcentra in grotere plaatsen buiten de boot, net als bv. it Dielshûs in Wommels, de Skâns in Gorredijk en de Skalmij in Stiens. Voor het runnen van deze dorpscentra wordt geen verantwoording afgelegd aan de dorpsgemeenschap. Op basis van deze definitie zijn er in Fryslân 228 dorpshuizen. Op één na (Oosterwolde) liggen deze dorpshuizen allemaal in de 394 kernen met minder dan 5.000 inwoners. In 58% van de kernen met minder dan 5.000 inwoners bevindt zich een dorpshuis. Daarnaast is ook gekeken of er dorpen zijn die een dorpshuis in een nabijgelegen dorp gebruiken. Daarvan blijken er maar liefst 73 te zijn, zodat ruim 76 % van de Friese kernen met minder dan 5.000 inwoners een dorpshuis heeft. Op bijgevoegde kaart (Figuur 24) zijn alle kernen met een dorpshuis in rood aangegeven, alle kernen die gebruik maken van een dorpshuis in een naburig dorp zijn in geel aangegeven.
Figuur 24 Overzicht van alle dorpen met eigen dorpshuizen of dorpshuizen in een naburig dorp
In de afgelopen periode 2005 – 2008 zijn 42 projecten m.b.t. de nieuw- en/of verbouw van dorpshuizen gesubsidieerd, gemiddeld ruim tien per jaar. Dat wijkt niet af van het langjarig gemiddelde: over 30 jaar is het gemiddeld aantal aanvragen per jaar 10,3. De aanvragen van 2005 – 2008 staan afgebeeld in Figuur 25. Samen met Doarpswurk wordt ook een pijplijnlijst bijgehouden. Op die lijst staan de dorpshuizen vermeld waarvan bij Doarpswurk bekend is dat er, rijp of groen, plannen zijn om binnen een aantal jaren over te gaan tot nieuw- of verbouw. Eind 2009 stonden daar nog eens 61 dorpshuizen op waarvan bekend is dat die op één of andere manier de mogelijkheden verkennen van/nadenken over/de plannen uitwerken voor de nieuw- of verbouw van het dorpshuis.
27
Figuur 25
De gesubsidieerde dorpshuizen in de periode 2005 - 2008 Zoals gezegd zijn in de programmaperiode 42 dorpshuizen gesubsidieerd. De totale investeringsomvang bedroeg ruim € 25 miljoen. De bijdrage vanuit het dorpshuizenbudget hierin bedroeg bijna 2,4 miljoen. De multiplier is 10,5. Dat is een zeer hoge multiplier. Waar de provincie € 1 in een project steekt, komt er vanuit andere bronnen nog € 9,5 bij. In Figuur 26 is te zien, voor de afgerekende projecten uit de afgelopen programmaperiode, waar het restant van het geld vandaan kwam. Geconcludeerd kan worden, dat zo‟n 40 % van de middelen bij gemeente en provincie vandaan komt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij grote multifunctionele centra vanuit het dorpshuizenbudget uitsluitend het multifunctionele deel gesubsidieerd wordt, maar dat is niet altijd uitsplitsbaar uit het totaalproject. Veelal zijn ook scholen onderdeel van het project. De gemeenten steken daar veel geld in vanuit GDUmiddelen. Daardoor lijkt de gemeentelijke bijdrage in verhouding veel hoger te zijn. Verder valt op dat het aandeel van de dorpsgemeenschap zelf aanzienlijk lager ligt dan bij de leefbaarheidsprojecten: 34 % eigen inbreng, acties, zelfwerkzaamheid en lening tegenover 24 % bij dorpshuizen. Dat is niet verwonderlijk wanneer de schaal van de projecten wordt vergeleken: voor leefbaarheid ligt de gemiddelde projectomvang op ruim € 39.000, terwijl dat voor dorpshuizen bijna € 6 ton is. Een deel van de eigen bijdrage van een dorp wordt d.m.v. zelfwerkzaamheid opgebracht. Bij de 30 afgerekende dorpshuisprojecten is in totaal voor € 1.120.661 aan zelfwerkzaamheid ingebracht. Dat komt neer op ruim 40.000 uren, ofwel 24 mensjaren werk. Wanneer deze trend wordt berekend in de twaalf nog niet afgerekende projecten zou dat neerkomen op ca. 57.000 uren in totaal en 34 mensjaren werk!
28
Figuur 26
De totale financiering van afgerekende dorpshuizen vanaf 2005 Het grootste dorp dat een bijdrage heeft gekregen is St. Annaparochie, dat ten tijde van de aanvraag 4880 inwoners had. Het kleinste dorp dat een bijdrage heeft ontvangen was Idsegahuizum met 105 inwoners, op de voet gevolgd door Tirns met 177 inwoners. Bijdragen van de Provincie Fryslan. In eerste instantie was gekozen voor de opzet: dorpen tot 1.500 inwoners kunnen maximaal € 50.000 van de provincie krijgen, tussen 1.500 en 3.000 inwoners maximaal € 75.000 mits ze een beperkt regionale functie hebben en tussen 3.000 en 5.000 maximaal € 150.000 wanneer ze een sterk regionale functie hebben. Provinciale Staten hebben de inwonersgrenzen weggepoetst en maatwerk van de dienst gevraagd: 1. een dorpshuis met uitsluitend een lokale functie voor de eigen dorpsgemeenschap kan maximaal € 50.000 uit het provinciale dorpshuizenbudget ontvangen 2. een dorpshuis met een beperkt regionale functie – dorp met enkele omliggende dorpen maximaal € 75.000 3. een dorpshuis met een sterk regionale functie, centrumfunctie voor een groter gebied, maximaal € 150.000. Teneinde hierover een goed oordeel te kunnen vellen werd voor de categorieën 2 en 3 een oordeel van de gemeente gevraagd over de spreiding van voorzieningen. Uiteindelijk hebben in vierjarige programmaperiode 29 projecten het predicaat lokaal gekregen, tien zijn aangemerkt als beperkt regionaal en drie hebben kunnen onderbouwen dat ze een regionale functie hadden. De hoogste bijdrage was voor de drie dorpshuizen met een regionale functie: St. Annaparochie, Goutum en Jubbega. Alle drie hebben ze € 150.000 ontvangen. De laagste bijdrage is gegaan naar het kleinste dorp dat een bijdrage heeft ontvangen: dorpshuis de Treffer in Idsegahuizum, Wûnseradiel. Dit dorp heeft € 5.672 ontvangen. Dit project had ook de kleinste omvang: € 37.054. Het project in St. Annaparochie had de grootste omvang: € 1.906.000.
29
Een bijzonder verhaal is dorpshuis de Beijer in Rinsumageest. De initiatiefnemers waren al bezig met een grootschalig verbouwplan toen het dorpshuis in oktober 2007 volledig is afgebrand. Een vrijwilliger had de asbakken in een niet brandwerende prullenbak geleegd. Dit betekende dat de verzekering maar in beperkte mate de schade vergoedde. Deze bijzondere omstandigheden hebben ertoe geleid dat het College van GS gemeend heeft wat extra‟s te moeten doen. Uit het dorpshuizenbudget is een bijdrage beschikbaar gesteld van € 1 ton, terwijl voor de inrichting uit het leefbaarheidsbudget nog eens € 10.000 is bijgedragen. Figuur 27 Brand verwoest dorpshuis de Beijer in Rinsumageest
In deze periode is er ook geput uit Europese Leader+ middelen. Hiervoor is het project “Noordwest Fryslân duorsum multyfunksjoneel” opgezet. Het project behelsde het opstellen van een voorzieningenspreidingsplan voor heel Noordwest Fryslân en bijdragen in de ver- en nieuwbouwkosten van maximaal vijf dorpshuizen. Het maken van een voorzieningenspreidingsplan bleek nog een hele opgave: verschillende gemeenten hadden op gemeentelijk niveau al keuzes gemaakt over de spreiding van voorzieningen, maar anderen wilden die keuzes niet maken. Het plan dat uiteindelijk is gemaakt is niet veel meer dan een overzicht van de aanwezige voorzieningen geworden. De dorpshuizen in Winsum, St. Annaparochie, Dongjum en Kimswerd hebben hier gebruik van gemaakt. Winsum en St. Annaparochie hebben € 200.000 ontvangen, Dongjum en Kimswerd € 100.000. Makkum was om programmatechnische redenen uit het Leader+ gebied gehaald, maar had daarvoor wel compensatie bedongen uit de provinciale cofinanciering Leader+. Hieruit was voor het nieuwe multifunctionele centrum in Makkum € 200.000 beschikbaar. De provincie Fryslân voert al ruim dertig jaar plattelandsbeleid. Daarbij werden de steunfuncties SDF en FLD gesubsidieerd om de dorpshuisbesturen en dorpsbelangen te ondersteunen. Daarnaast subsidieert de provincie al dertig jaar dorpshuizen bij nieuw- en Figuur 28 verbouwactiviteiten. Hiervan zijn over de hele Dorpshuis “Us Boppeslach” in Dongjum periode cijfers bekend: hoeveel dorpshuizen jaarlijks subsidie hebben gevraagd, hoeveel ze hebben ontvangen, etc. In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft een energieproject plaatsgevonden, waarvan de subsidies ook in deze cijfers zijn opgenomen. Over 30 jaar zijn er 310 aanvragen gehonoreerd. Uit Figuur 29 blijkt dat er steeds sprake is van een grote fluctuatie in het aantal aanvragen. Aangezien het totaal beschikbare bedrag per jaar ook niet steeds hetzelfde was en de reikwijdte van het plattelandsbeleid vanaf 2005 is verruimd van kernen tot 1.500 inwoners naar kernen tot 5.000 inwoners, is het niet reëel om over deze dertig jaar een gemiddeld bedrag per aanvraag te berekenen.
30
aantal subsidieaanvragen dorpshuizen vanaf 1980 25
20
15 aantal projecten
10
5
08 20
06 20
04 20
02 20
00 20
98 19
96 19
94 19
92 19
90 19
88 19
86 19
84 19
82 19
19
80
0
Figuur 29 Het aantal subsidieaanvragen dorpshuizen per jaar in de afgelopen dertig jaar
Opmerkelijk in deze grafiek zijn wel de kleine aantallen aanvragen in 1983 en 1996 en 1997. Voor 1983 kan dit worden verklaard doordat de middelen voor de eerste programmaperiode vrijwel waren uitgeput en vanaf 1984 opnieuw middelen beschikbaar waren. In 1996 en 1997 besloten PS om tijdelijk de middelen voor dorpshuizen te halveren. Daardoor konden minder aanvragen worden gehonoreerd. Conclusies hoofdstuk 3: in totaal (plattelandsbeleid, dorpshuizen en leader+) hebben we de afgelopen beleidsperiode 564 projecten gehonoreerd, de multiplier over alle projecten bedroeg 8,8. dat betekent dat andere partijen: initiatiefnemers, vrijwilligers, gemeenten, fondsen, etc. bijna € 8 naast iedere provinciale euro hebben gelegd een dergelijke hoge multiplier impliceert ook meteen dat het moeilijk is de resultaten en effecten van provinciaal plattelandsbeleid te duiden: wat is het effect van die ene provinciale euro wanneer anderen ook zo substantieel bijdragen? door de grote inzet van vrijwilligers zijn er meer projecten tot ontwikkeling gekomen.
31
4.
Leader+
4.1.
Inleiding
We presenteren een korte rapportage van het Leader+ programma, zoals dat in Fryslân in de jaren 2000-2008 is uitgevoerd. Hoewel nog niet alle van de 162 projecten zijn afgerekend, is het opstellen van een nieuwe Aginda Leefber Plattelân (ALP) een uitgelezen moment om ook over het Leader+ programma het één en ander te zeggen. De Leader+ coördinatie vormde een belangrijk onderdeel van het werk van de eenheid plattelandsbeleid binnen de provinciale dienst. Deze rapportage betreft uitsluitend de provinciale cofinancieringsmiddelen. Het Leader+ programma is een programma op noordelijke schaal, rapportage over de Europese middelen vindt op dat niveau plaats. Het eindrapport moet vóór 1 oktober 2010 naar Brussel worden gezonden. Daaraan voorafgaand wordt het behandeld in het DB SNN en in het CvT. Het programma is voorbereid, begeleid en afgerond onder regie van de provinciale Leader+ coördinator in nauwe samenwerking met de projectbureaus Plattelânsprojekten in de vijf Leader+ gebieden. Deze projectbureaus hebben de initiatiefnemers begeleid bij de indiening en de realisatie van hun projecten. Tijdens deze trajecten is steeds weer de gedrevenheid, het enthousiasme en het doorzettingsvermogen van de verschillende organisaties en personen gebleken. Er was een grote bereidheid om veel werk te verzetten en risico‟s aan te gaan voor de inrichting en verbetering van de eigen woon-, werk- en leefomgeving. Het was en is stimulerend om met deze betrokken mensen te werken. Het programma heeft met al haar 162 deelprojecten dan ook zeker een goede bijdrage geleverd aan het handhaven en wellicht zelfs verbeteren van de leefbaarheid, het versterken van de sociale samenhang en het stimuleren van deelname aan het sociale leven van de verschillende doelgroepen. Het versterken van de culturele identiteit, het stimuleren van recreatie en toerisme en de start en uitbreiding van micro-ondernemingen hebben de economie in de regio versterkt. Door samenwerking en initiatieven van onder op is de afgelopen jaren veel bereikt op het platteland van Fryslân en dat is waar het om gaat in de Leader-filosofie. 4.2.
Inhoudelijke evaluatie
Een stukje geschiedenis In 1999 werd door de Europese Commissie besloten om voor de periode 2000 t/m 2006 (2008) het communautaire initiatief Leader (Liaison Entre Action de Développement de l‟Economie Rurale) te continueren (= Leader+). Nadat Noordwest Fryslân als eerste gebied Leadergebied werd, waren er onder Leader II al twee gebieden in Fryslân die van deze mogelijkheid gebruik maakten. Daarnaast werd in Zuidoost Fryslân gewerkt met het ROM-programma en was Zuidwest Fryslân aangewezen als WCL-gebied. Overal werden goede successen geboekt en de werkwijze, waarin bottomup werken centraal staat, werd gemeengoed. Het mag dan ook geen verbazing wekken, dat voor de periode Leader+ vijf Friese gebieden werden aangemeld. Besluitvorming programma De oorspronkelijke opzet Op 28 maart 2000 werd het programma goedgekeurd door GS, op 18 april 2001 de bijbehorende provinciale cofinanciering door PS. Intussen was de structuur van Plattelânsprojekten provinciebreed ingevoerd.
32
Dit gaf waar nodig goede aanknopingspunten voor de opzet van Local Action Groups (LAG‟s), waarin minimaal evenveel vertegenwoordigers van maatschappelijke groepen zitting moesten hebben als vertegenwoordigers van overheden. Het gebiedsplan moest voldoen aan de Leader+ voorwaarden. De gebieden Ten behoeve van de bepaling van de nieuwe Leader+ gebieden werd uitgegaan van de richtlijnen van de EU. Het moesten gebieden zijn met maximaal 100.000 inwoners, waarbij bovendien werd bepaald dat het om ongeveer 120 inw per km2 mocht gaan. Gedacht werd aan kleinere gebieden met een landelijk (plattelands) karakter, die vanuit fysisch (geografisch), economisch en sociaal oogpunt een homogeen geheel vormden. In Fryslân, Groningen en Drenthe werden acht Leader+ gebieden ingericht.
Kaart: Prov. Fryslân, Beleidsinformatie en Cartografie
Figuur 30 De Leader+ gebieden (deels) in Frylân: Wadden, Noardwest, Zuidwest, Lauwersland en Drents-Fries
Twee hiervan waren van bijzondere statuur, omdat ze grensoverschrijdend waren:
Lauwersland in Groningen en Fryslân en het Drents-Friese Leader+ gebied in, wat de naam al zegt, Drenthe en Fryslân (in dit geval ging het voor Fryslân uitsluitend om de gemeente Ooststellingwerf). Middelen Vanuit Brussel was voor Nederland ca. Fl 172 mln beschikbaar voor de hele programmaperiode. Nederland werd opgedeeld in vier landsdelen, die een eigen kaderLeader-programma opstelden. Voor Noord-Nederland was ca. Fl 52 mln. beschikbaar aan Leader+/EOGFL-middelen. Dit bedrag werd op basis van het aantal inwoners in de nietDoelstelling 2 gebieden toe gedeeld aan de acht Leader+ gebieden in het landsdeel NoordNederland. Fryslân kreeg de beschikking over ca. Fl 22 mln aan Europese middelen. Binnen de provincie vond de toedeling vervolgens op dezelfde grondslag plaats, waarbij bovendien de ontwikkelingsaginda (inhoudelijk programma voor de regio) in ogenschouw werd genomen. Dit laatste was van belang om dun bevolkte gebieden (bijv. de Waddeneilanden) toch een substantieel programma te kunnen laten ontwikkelen. De benodigde Friese cofinanciering wordt vastgesteld op Fl 16 mln. Van de gemeenten wordt eenzelfde bedrag verwacht. Met de EU-middelen erbij is het, zo leerde de ervaring, mogelijk om praktisch werkbare en volwaardige programma‟s te draaien. Uitgegaan werd van het principe dat in een project 1/3 van de middelen van de initiatiefnemer afkomstig zou zijn, 1/3 uit Europa en 1/3 van de regionale overheid (provincie en/of gemeente). Dit zorgde voor meer betrokkenheid bij de initiatiefnemer. De initiatiefnemer kon zelfwerkzaamheid inbrengen als medefinanciering op een project tegen een uurtarief van Fl 45, later € 20. Het SNN werd beheersautoriteit, terwijl de provincie Groningen de functie van betaalautoriteit op zich nam. Om de middelen op een verantwoorde en rechtmatige manier te kunnen wegzetten, is een provinciale verordening voor de cofinanciering van Leader+ projecten gemaakt.
33
Minimale aanpassingen Bij de vaststelling van het programma in Fryslân was uitgegaan van een Friese bijdrage voor projecten in Ooststellingwerf (Drents-Fries Leader+ gebied) van Fl 500.000. Dat was volgens de provincie Drenthe niet voldoende om een substantieel programma op te zetten. Daarom werd er uiteindelijk van Friese zijde Fl 1 mln. in dit gebied gestoken. Verder bleek in de eerste jaren van het programma, dat in Noordwest Fryslân het aantal inwoners per km2 te hoog was. Om dit op te lossen zijn Makkum en de gemeente Harlingen buiten het gebied geplaatst. In Lauwersland is met de buitenwijken van Dokkum hetzelfde gebeurd. Als compensatie is voor deze kernen een bedrag uit de provinciale cofinancieringsmiddelen apart gezet voor projecten in deze kernen. Projectperiode In de oorspronkelijke opzet zou de projectperiode aflopen op 31 december 2006. Hierna konden geen nieuwe beschikkingen meer worden afgegeven. Dit was door het SNN bepaald, om projecten nog ruimschoots de kans te geven het project uit te voeren en tijdig af te rekenen. Omdat er nog Europese middelen resteerden, werden er ook na genoemde datum nog een beperkt aantal projecten gehonoreerd, die wel vóór 31 december 2008 konden worden voltooid en afgerekend. Dat was de cruciale datum, waarna geen betalingen meer mogelijk waren. Daarna had het SNN nog tijd om het hele programma af te rekenen. Eind 2008 echter was de financiële crisis losgebarsten. Dat was voor de Europese Commissie aanleiding de looptijd van Europese programma‟s waar nog middelen voor beschikbaar waren, te verlengen tot medio 2009 en ook de vaststellingstermijn overeenkomstig op te schuiven. Dit houdt in dat inmiddels eind 2009 vrijwel alle projecten zijn afgerekend. Besluitvorming projecten Ideeën en projectvoorstellen werden via de vijf projectbureaus in Fryslân ingediend. De projectbureaus legden de projecten in eerste instantie voor aan de UO-SNN voor een subsidietechnische beoordeling. Ook werden de projecten inhoudelijk getoetst aan de provinciale Leader+ verordening. Hiermee en met de adviezen van de UO werd het project vervolgens aan de LAG voorgelegd. De LAG gaf een zwaarwegend advies aan GS van Fryslân. In alle gevallen heeft GS het advies van de LAG overgenomen. Op basis van het advies werd in Groningen bij de UO-SNN de Europese beschikking opgesteld en in Leeuwarden de Friese voor de cofinanciering. Beide moesten worden getekend door het afdelingshoofd waar de eenheid plattelandsbeleid onder viel. GS hadden hiertoe mandaat verleend. Deze, toch wel vrij uitgebreide, procedure, die soms wel tot een jaar in beslag kon nemen, heeft een vlotte start van het programma in de weg gestaan. Daarnaast zorgden de lange doorlooptijd en de administratieve eisen die aan de projectindieners werden gesteld er voor dat het eigenlijk niet meer effectief was om kleine projecten, die juist prima tegemoet komen aan de Leader-gedachte, te subsidiëren. Daarvoor zijn uiteindelijk zogenoemde „koepelprojecten‟ in het leven geroepen. Daarbij trad een sterke administratieve partner (zoals provincie of bijvoorbeeld Stichting DBF) op als projecteigenaar. Vervolgens konden kleine projecten bij de projecteigenaar worden ingediend. Deze toetste de projecten en schreef een beschikking. De administratieve lasten lagen op deze manier voornamelijk bij de projecteigenaar en de indieners konden snel en zonder al te veel rompslomp worden bediend. Op deze wijze zijn in vijf koepelprojecten 118 kleinere projecten gesubsidieerd. Voor de gewone Leader+ projecten gold dat voorschotten separaat door het SNN en de provincie Fryslân werden afgegeven, de subsidievaststellingen werden wel afgestemd. Beide vaststellingen moesten ook weer door het afdelingshoofd dat verantwoordelijk was voor de Leader+ middelen worden ondertekend, ze werden vrijwel tegelijkertijd verzonden.
34
Voor projecten in het Leader+ gebied Lauwersland trad de provincie Groningen op als kassier voor de provinciale cofinanciering. Na goedkeuring door de LAG werd door Groningen de beschikking cofinanciering opgemaakt, ook voor het Friese geld. Na afgifte van de beschikking werd het Friese deel van de cofinanciering bij Fryslân opgevraagd. Standaard werd meteen 80% bevoorschot, het restant werd bij vaststelling verrekend. Door deze werkwijze is het verklaarbaar dat Fryslân in 2002 geen Lauwerslandse projecten heeft gehonoreerd. In het Drents-Friese Leader+ gebied werd de werkwijze gehanteerd dat na goedkeuring door de LAG en beschikking door de UO – hier getekend door Drenthe – Fryslân zelf zorg droeg voor de cofinancieringsbeschikking.
Hierboven is een beeld gegeven van het aantal afgegeven beschikkingen door de jaren heen. Wat opvalt zijn de grote pieken en dalen, vooral op de Wadden en in Zuidwest Fryslân, terwijl de aanvragen in het Drents-Fries Leader+ gebied juist heel gelijkmatig verdeeld zijn over de jaren. Verder blijkt dat in 2003 een piek aan aanvragen verwerkt werd. Na een aanloop was het programma op dat moment goed los en waren vele aanvragen beschikkingsgereed. Ook in 2007 trad een piek op. Toen werd duidelijk dat er nog middelen beschikbaar waren terwijl de einddatums in zicht kwamen. Dat leidde tot een extra inspanning om projecten door te geleiden die tijdig konden worden afgerond. Publiciteit In de “Standaardvoorwaarden voor projecten uitgevoerd in het kader van het Leader+ programma voor Noord-Nederland 2000 – 2006 bestemd voor EOGFL” (hierna te noemen Standaardvoorwaarden) staat onder 3.4 vermeld dat “In alle externe communicatie omtrent het project dient te worden vermeld dat het project mede mogelijk is gemaakt door de betreffende Leader+ subsidie.” Hieraan is op verschillende wijzen gevolg gegeven: de subsidieregeling is gepubliceerd in het Provinciaal Blad, er is via de website en de nieuwsbrieven van de Leader+ gebieden aandacht besteed aan het programma. Hierbij is steeds het Leader+ logo geplaatst. Verder is op alle correspondentie met initiatiefnemers het Leader+ logo vermeld. Ook is de initiatiefnemers verzocht bij publiciteit Leader+ te noemen als medefinancier en waar mogelijk het Leader+ logo – blijvend – een plaats te geven. Figuur 31 CdK Jorritsma bij de afsluiting van het centrumproject Koudum
35
Alle LAG‟s hebben een communicatieplan opgesteld en uitgevoerd. De activiteiten hebben in de eerste plaats bestaan uit het houden van meerdere algemene informatiebijeenkomsten, regionale workshops en projectdagen waar initiatiefnemers hun idee konden neerleggen en laten toetsen. Verder zijn specifieke themabijeenkomsten gehouden voor verschillende doelgroepen. Daarnaast is een special van het tijdschrift Noorderbreedte uitgebracht die volledig gewijd was aan het Noordelijk Leader+ programma. Deze special is in alle gebieden breed verspreid en nog in voldoende mate aanwezig om ook de komende jaren nog als publiciteitsmiddel dienst te kunnen doen. Elk gebied heeft ook een aantal Engelstalige exemplaren om in het buitenland de resultaten van het Noordelijk Leader+ programma te kunnen tonen. De acht noordelijke Leader+ gebieden hebben samen met het SNN en de drie provincies een Noordelijk Netwerk Leader+ gevormd. De inhoudelijke aspecten van plattelandsontwikkeling, de Leader werkwijze implementeren en de financiële voortgang van het programma vormden de agenda. De voorzitter en de secretaris van dit netwerk werden geleverd door Fryslân. Alle Leader+ gebieden participeerden in het Landelijk Netwerk Leader+. Tenslotte is in 2007 de Najaarsconferentie Plattelandsontwikkeling in Franeker georganiseerd, mede door de Leader+ gebieden Zuidwest en Noordwest Fryslân. Tijdens deze conferentie was veel aandacht voor de Leader+ werkwijze. Vanzelfsprekend is ook aandacht aan de Friese PR gegeven. Weliswaar niet zo strak als met de Leader+ logo‟s, maar bij grotere projecten zijn ook steeds de andere financiers met logo‟s e.d. vermeld. En ook vaak zijn de CdK en de leden van GS aanwezig geweest bij openingen enz. (zie ook Figuur 31). Inhoudelijk Het noordelijk programma is op 31 juli 2001 goedgekeurd door de Europese Commissie. Teneinde een oordeel te kunnen geven over de uitvoering zijn een aantal indicatoren, eveneens op noordelijke schaal, aangegeven. Voor effectiviteit, in kwalitatief opzicht, is als indicator aangegeven een totaal aantal te verwerven projecten van 211. Voor Fryslân alleen heeft dit uiteindelijk al geresulteerd in 182 projecten, die met Leader+/EOGFL-middelen zijn gesubsideerd. Op noordelijke schaal zal deze indicator dan naar verwachting ook geen probleem opleveren. Vanuit het Leader+ programma zijn een viertal thema‟s uitgewerkt waar een LAG op in kan zetten: 1. versterking van de concurrentiekracht van producten en diensten door de inzet van nieuwe technologie en know how 2. verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden 3. valorisatie van plaatselijke producten 4. valorisatie van natuurlijke en culturele hulpbronnen Iedere LAG heeft één of twee van de vier thema‟s moeten kiezen. NW 2: verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden WAD: 3: valorisatie van plaatselijke producten 4: valorisatie van natuurlijke en culturele kwaliteiten ZW: 3: valorisatie van plaatselijke producten LL: 4: valorisatie van natuurlijke en culturele kwaliteiten 3: valorisatie van plaatselijke producten DF 4: valorisatie van natuurlijke en culturele kwaliteiten
36
Het is niet altijd gemakkelijk een project in één categorie te plaatsen. De UO-SNN heeft dit steeds op uniforme wijze gedaan en zal hierover rapporteren naar Brussel. Verder blijkt uit de financiële rapportage op de volgende pagina‟s dat er een grote variatie is in de omvang van ingediende projecten. Hierbij komt de Leader+ gedachte goed naar voren: soms kan een klein project een hele grote invloed hebben op een leefgemeenschap. Juist de werkwijze van onderop versterkt de leefbaarheid. Er moet veel worden geregeld, voorbereid en uitgevoerd op lokaal niveau door groeperingen die zich in willen zetten voor een gezamenlijke voorziening in een dorp. Dat, en het besef dat men het alleen samen heeft kunnen doen versterkt de sociale samenhang, het onderlinge contact en de trots op wat er uiteindelijk is bereikt. En trots is zeker gerechtvaardigd! 4.3.
Financiële evaluatie
Beschikbare middelen Aan het begin van het programma werd uit de provinciale reserve Niet-doelstelling 2 een bedrag van Fl 16,5 mln. gehaald voor de provinciale cofinanciering Leader+. Door hier een nieuwe reserve voor te maken, werd de looptijd van zeven jaar van het programma geen probleem waar het kasritmes betrof. Deze Fl 16,5 mln. werd later omgezet in € 7.487.374. In de loop van het programma werd duidelijk dat regelmatig vrijval plaatvond als projecten goedkoper werden afgerekend dan in eerste instantie was verwacht. De UO-SNN had hier voor de Europese middelen al in een eerder stadium geanticipeerd door een overcommittering van 11% toe te staan. Dit percentage was vastgesteld op basis van ervaringen met eerder programma‟s. Eind 2005 is aan GS voorgesteld een overcommittering van 10% op de Friese cofinanciering toe te staan. GS hebben dit goedgevonden en in maart 2006 hebben ook PS hiermee ingestemd. Daardoor ging het totaal beschikbare bedrag aan provinciale cofinanciering omhoog naar € 8.236.111. Dit bedrag werd als volgt verdeeld over de vijf Friese Leader+ gebieden: gebied beschikbaar met 10% overcommittering Noordwest 2,268,901 2,495,791 Wadden 2,042,011 2,246,212 Zuidwest 1,361,341 1,497,475 Lauwersland 1,361,341 1,497,475 Drents-Fries 453,780 499,158 totaal 7,487,374 8,236,111 Van het beschikbare bedrag zijn eerst de kosten van technische bijstand en het nationaal netwerk afgetrokken (het gaat hier om € 125,612), zodat € 8,110,499 over bleef voor projecten. resteert voor projecten beschikt resteert nw 2,457,729 2,417,392 40,337 wad 2,211,953 2,347,429 -135,476 zw 1,474,636 1,334,447 140,189 ll 1,474,636 1,475,365 -729 df 491,545 499,659 -8,114 totalen
8,110,499
8,074,291
36,208
37
In de 162 projecten is € 8,074,291 aan provinciale cofinanciering gestoken, zodat uiteindelijk 109,5% van de beschikbare middelen ook daadwerkelijk is gecommitteerd. De Wadden hebben maximaal geprofiteerd van de middelen die andere gebieden en andere provincies hebben laten liggen. Maar daarvoor was wel enige provinciale cofinanciering vereist. Vandaar de overschrijding van het budget door de Wadden. Projecten In Fryslân hebben tijdens de hele projectperiode 2002-2008 een totaal van 179 projecten een Leader+/EOGFL bijdrage ontvangen van met elkaar ca. € 10,5 mln. 162 projecten hebben een bijdrage ontvangen uit de Friese cofinancieringsmiddelen. Een gemiddelde van bijna € 50.000 per project. In sommige gevallen heeft een project, naast Europese middelen, geen beroep gedaan op de provinciale cofinancieringsmiddelen. Vaak is een ander provinciaal budget benut als cofinanciering, bv. Sociaal Economisch Beleid (SEB), SEB Landbouw, Toerisme en Recreatie. Daarnaast komt het in een enkel geval ook voor dat een project uitsluitend provinciale cofinanciering heeft ontvangen en geen Europese middelen. Aanleiding voor een dergelijke oplossing kon zijn, dat een project al Europees geld had gehad en niet nogmaals daarvoor in aanmerking kon komen, terwijl het vervolg van het project wel aanleiding gaf tot een aanvullende bijdrage. Daarnaast is het een enkele maal voorgekomen, dat projecten die oorspronkelijk onder één van de koepelprojecten zouden vallen, daar uiteindelijk niet goed genoeg onder pasten, c.q. uiteindelijk toch niet aan de voorwaarden konden voldoen. Omdat het wel belangrijke projecten waren, zijn deze in een enkel geval onder de provinciale cofinancieringsmiddelen gebracht. Van de 162 projecten zijn er nog een viertal niet afgerekend. Daarbij gaat het in de eerste plaats om projecten Technische Hulp in de gebieden. Deze middelen waren tot halverwege 2009 nog te gebruiken voor kosten van de LAG: reis- en verblijfkosten, deskundigheidsbevordering, internationale samenwerking, etc. Op dit moment wordt hard gewerkt aan de afsluiting van deze projecten. Ze worden naar verwachting allemaal nog in 2010 afgerekend. De omvang van de ingediende projecten en van de provinciale bijdrage varieert sterk. Het grootste project betrof de brede school in Wommels, een project van bijna € 5 mln. Het kleinste project betrof de cursus historie zuidwest van it Boerehiem. De projectomvang hiervan was € 13.650. Ook de bijdrage uit de provinciale cofinanciering varieerde sterk en het was geen automatisme dat de grootste projecten ook de grootste provinciale bijdrage kregen. De provinciale bijdrage varieerde tussen € 275.000 en € 2.269. Opvallend genoeg werden beide bedragen in Lauwersland uitgekeerd. Gedurende de programmaperiode werden in het merendeel van de gebieden de grootste projecten ingediend in 2006 en 2007. Toen was duidelijk dat er nog middelen resteerden en werd extra inzet gepleegd door de projectbureaus om de overgebleven middelen alsnog weg te zetten. De Wadden vormen hierop een uitzondering in die zin dat daar gedurende de hele programmaperiode af en toe grote bedragen uit de provinciale cofinanciering beschikbaar zijn gesteld. In Zuidwest werden de grootste bedragen vooral in het begin van de projectperiode weggezet, naast nog een aantal aan het eind van de projectperiode. Vrijval Na afrekening van ruim 95% van de projecten ligt het vrijval percentage op 9,48 %. Bij elk nieuw afgerekend project kan dit percentage nog schommelen. Het schommelt echter steeds tussen de 9,25 en 9,75 %. Gezien het feit dat voor 109,5% is beschikt mag geconcludeerd worden dat er weinig reden is tot financiële zorgen. De vrijval en de overcommittering zullen elkaar net wel of net niet opheffen. In bijna de helft van de projecten (48,8%) is vrijval opgetreden. Dat varieert van € 24 tot ruim € 52.000. Lang heeft de Wadden aan kop gelegen bij het % vrijval, zelfs op Noordelijke schaal. Dat werd m.n. veroorzaakt doordat er nogal wat infrastructurele projecten zijn gesubsidieerd, waarvan de uiteindelijke kosten vaak (fors) lager uitvielen. Nu het programma 38
op z‟n eind loopt is de Wadden ingehaald door Zuidwest Fryslân. Het feit dat het project “Betoverend Kindermuseum” uiteindelijk niet is doorgegaan heeft het vrijvalpercentage voor Zuidwest Fryslân fors opgestuwd. Multipliers Op programmabasis is voor efficiëntie, kwalitatief een multiplier begroot van 2,8. De provincie hanteert over het algemeen de zgn. “Galama-norm” van 3. Voor de provinciale cofinanciering Leader+ komen we uit op een multiplier van 9,1 nu bijna alle projecten afgerekend zijn. Figuur 32 Project gesubsidieerd met Leader+ geld
Dit laat eens te meer zien dat de Leader-werkwijze van onderop een grote impact heeft en vanuit heel verschillende kanten middelen weet los te weken.
4.4. Leermomenten en conclusies Uit verschillende bronnen is gebleken dat LAG‟s die meer geld inzetten voor de begeleiding van projectindieners en aan het promoten van de front-office een snellere start hebben gemaakt en meer projecten tot ontwikkeling brengen. Ook de bekendheid van de LAG‟s met het Leader-programma heeft bijgedragen aan een efficiëntere uitvoering van het Leader+programma. Overigens blijkt in Fryslân niet echt dat gebieden die ook een Leader-II programma hebben gedraaid sneller aan de slag gingen met Leader+ dan andere gebieden. (zie ook figuur op pagina 30) In Noord-Nederland is goed samengewerkt en afgestemd tussen de Leader+-coördinatoren en de provinciale verantwoordelijken. De lijnen waren kort en men kon elkaar goed vinden voor afstemming en uitwisseling van informatie. Er was een eigen Noordelijk netwerk dat periodiek overleg voerde. Hierbij waren beheerszaken de belangrijkste aanleiding, maar geprobeerd werd ook altijd inhoudelijke onderwerpen aan de orde te stellen. Deze inhoudelijke uitwisseling werd als zeer waardevol ervaren. Ook de rol van SNN als beheersautoriteit is goed uitgepakt. SNN heeft regie gehouden op het hele programma en daar waar nodig bijgestuurd. Ook is SNN het loket voor Brussel, zodat de provincies en de projectbureaus in de gebieden zich meer konden richten op hun “core business”: het ontwikkelen van en werken aan plattelandsvernieuwing. In de praktijk is gebleken dat er wel projecten die binnen Leader+ zijn ontwikkeld, doorgestroomd zijn naar grotere programma‟s. Wanneer er sprake was van mainstreaming, dan waren het vooral de bottom up aanpak en de duurzaamheidselementen die werden overgenomen in grotere projecten. Het principe van Leader+ als kraamkamer voor projecten is wel degelijk opgegaan. Hierbij is het waarschijnlijk wel van belang geweest, dat er al eerder met de Leader-aanpak is gewerkt en dat op deze ervaring is voortgebouwd. Al voor de Mid Term Review (MTR) werd in het Noorden opgemerkt dat de bottom up aanpak op gespannen voet stond met de administratieve eisen. De regeldruk en handhaving ervan werden als knellend ervaren. Initiatiefnemers kregen een hele set aan voorwaarden en moesten elk half jaar rapporteren. Ook vergde de afrekening veel tijd, energie en geld. Voor relatief grote projecten met professionele initiatiefnemers (gemeenten, private partijen, DBF, etc.) is dat niet zo erg. Lokale (vaak vrijwilligers) organisaties hadden vaak te weinig professionele krachten om aan de eisen te voldoen. Doelstelling van het Leader+ programma is echter om vooral “bottom-up” te werken. Vergaande regelgeving en bureaucratisering werken dan contra-productief. Projecten onder een bepaald bedrag zouden onder een eenvoudig en snel regime van voortgangs- en eindcontrole dienen te vallen, wat de efficiëntie ten goede zou komen.
39
Als oplossing voor dit probleem zijn in verschillende gebieden koepelprojecten opgezet. Hierbij werd door de provincie een project opgezet voor een speciale doelgroep en onder specifieke regels. Initiatiefnemers konden bij de provincie een bijdrage vragen voor projecten die onder de koepel pasten, zonder de uitgebreide rompslomp die een bijdrage uit Leader+ met zich meebracht. Opvallend is dat in de verschillende gebieden koepelprojecten zijn opgezet die aansloten op de in dat gebied geselecteerde thema‟s, bv: NW gericht op het sociale, LL op ontwikkeling toerisme en de Wadden gericht op dynamiseren. Deze oplossing heeft de administratieve lasten voor de indieners wel iets verlicht en de doorlooptijden aanzienlijk bekort doordat de provincie zelf de beschikkingen af kon geven, voorschotten kon verstrekken en projecten ook zelf af kon rekenen. De koepelprojecten waren zo opgezet dat de procedure voor de initiatiefnemer zo eenvoudig mogelijk was. Vanuit de klant geredeneerd kon snel en slagvaardig geopereerd worden, wat erg stimulerend werkte voor de aanvrager. De papieren rimram werd m.n. door het projectbureau en op het provinciehuis verzorgd. Voor het versterken van de leefbaarheid is dit een prima constructie. Met de kleine projecten kon in het gebied een netwerk worden opgebouwd.
De initiatiefnemers konden later weer benaderd worden voor projecten die een bredere insteek hadden of over het hele gebied uitgerold konden worden. Voor plattelandsvernieuwing een kraamkamer van projecten. Vaak geldt: hoe kleiner het project, hoe minder professioneel de initiatiefnemers. In die zin is het belangrijk gebleken om als projectbureau en provincie een stevige vinger aan de pols te houden. Dat is niet altijd in voldoende mate gebeurd. Dit geldt met name bij de indiening van de afrekening. Met een betere begeleiding hadden veel problemen voorkomen kunnen worden. Er zijn ook projecten toegekend waarbij tijdens de voorbereiding al duidelijk werd dat de initiatiefnemer(s) niet de kwaliteiten hadden om het project tot een goed einde te brengen. Achteraf was het beter geweest om dat tijdens de voorbereiding te onderkennen en hierop te sturen. Hetzij door het project met een negatief advies in het platform te brengen hetzij door de initiatiefnemer te koppenen aan instanties die wel de benodigde kwaliteiten hadden. Uiteindelijk heeft het heel veel tijd en energie gekost om de dossiers zodanig op orde te krijgen dat ze voor eindafrekening konden worden ingediend. Voor een deel was het ook noodzaak om koepelprojecten op te zetten. In eerste instantie werden de middelen technische hulp naast als kosten voor het platform ook ingezet voor aanjaagacties en haalbaarheidsonderzoeken. Meestal werd hiervoor een factuur ingediend, die werd betaald uit de middelen technische hulp voor het gebied. Na een paar jaar kwam de UO-SNN tot het inzicht dat dit uitsluitend mogelijk was wanneer deze acties en onderzoeken beschouwd werden als kleine projecten. Ze moesten daarmee worden beschikt, bevoorschot en afgerekend. Teneinde de administratieve lasten voor de initiatiefnemers van dergelijke kleinschalige projecten te beperken, werden ze ondergebracht in koepelprojecten. Dit voortschrijdend inzicht heeft er wel toe geleid dat niet voor alle projecten onder technische hulp achteraf nog aan alle administratieve verplichtingen voldaan kon worden. De koepelprojecten hebben goed gewerkt maar dat was dus uit noodzaak geboren. Namelijk, het onvermogen van de overheden om slagvaardig met kleinere initiatieven om te gaan.
40
Tenslotte heeft de afgelopen Leader+ periode ons geleerd dat het noodzaak is om voor de initiatiefnemers een helder aanspreekpunt/vraagbaak te hebben. Ze krijgen met diverse instanties te maken (SNN, projectbureau, Provincie en gemeente) en dan is het handig om aanspreekpunten te hebben. Dat de overheid zich niet alleen opstelt als toetsende instantie maar ook als partner om te komen tot een goed verloop van het project en een goede afloop. In de Leader+ periode waren we daarin veel beter dan nu. We hebben daar veel energie in gestoken en ook vanuit onze provincie was daar veel oog en begrip voor. De houding is nu veel meer zo dat de voorwaarden (10 pagina's) worden meegestuurd en dat men daar maar aan heeft te voldoen. Ook al zijn al deze voorwaarden niet helder en verschillend te interpreteren. Kortom, als je doelstellingen van plattelandsbeleid wilt halen moet je je partners koesteren. Conclusies hoofdstuk 4 de toetsing van leader+ projecten is in de loop van de tijd steeds strenger geworden. dat heeft verschillende gebieden genoodzaakt koepelprojecten in te stellen. verschillende kleinere projecten vielen onder één provinciaal project. op deze manier konden kleinere projecten worden bediend terwijl de meeste administratieve rompslomp bij de provincie bleef. dit heeft goed gewerkt voor de initiatiefnemers. er gebeurt enorm veel op het platteland, veel initiatieven, veel inzet van vrijwilligers. een nieuw programma moet op dreef komen: in het eerste jaar zullen minder middelen nodig zijn dan in de daarop volgende jaren. de Leader-werkwijze van onderop heeft een grote impact en weet vanuit heel verschillende kanten middelen los te weken. noordelijke samenwerking levert allen veel op, veel leereffecten en afstemming en effectieve ureninzet van ambtenaren om problemen en vragen op te lossen. met kleine projecten kon in de gebieden een netwerk worden opgebouwd. de initiatiefnemers konden later weer benaderd worden voor projecten die een bredere insteek hadden of over het hele gebied uitgerold konden worden: voorwaar een kraamkamer van projecten!
41
5.
Effectmeting
Twee studenten van Van Hall Larenstein, Anke Zijlstra en Jelinda van den Hoven, hebben in opdracht van de provincie als afstudeeropdracht onderzocht of gesubsidieerde projecten effect hebben op de leefbaarheid. Om hier een beeld van te krijgen, hebben ze 26 projecten bezocht en de betrokkenen bevraagd. Hieronder is een samenvatting van hun conclusies en aanbevelingen opgenomen. 5.1 Analyse begrip leefbaarheid De Nota Plattelandsbeleid heeft als doel om bij te dragen aan de ontwikkeling van leefbaarheid. Dat het begrip leefbaarheid breed gedefinieerd is, is helemaal niet erg. Zo kunnen er vele verschillende soorten projecten onder gebracht worden. Op deze manier kunnen de indieners van projecten zelf bepalen waar behoefte aan is in hun leefomgeving en zo zelf de leefbaarheid bevorderen (bottom-up).
Figuur 33 Anke Zijlstra en Jelinda v/d Hoven
Wat opvalt, is dat de initiatiefnemers niet denken in termen van leefbaarheid. En termen als milieu, veiligheid, bevolkingssamenstelling en kwaliteit van de woonomgeving worden al helemaal niet genoemd. Wanneer de initiatiefnemers tijdens de interviews gevraagd werd naar de belangrijkste effecten van hun project, dan volgde standaard een antwoord in de zin van wat er gerealiseerd was. Pas na doorvragen kwamen dan belangrijke aspecten die als bijdrage aan leefbaarheid aangemerkt kunnen worden aan bod. Er is dus verschil in beleidstaal en de beleving van mensen. Dit neemt niet weg dat alle geïnterviewden een beeld hebben bij het begrip leefbaarheid. En verrassend genoeg komt dat beeld vaak ook nog sterk overeen. Volgens hen gaat leefbaarheid vooral om het “samen dingen doen”. Het feit dat veel projectaanvragen op het gebied van sport, spel, dorpshuizen en evenementen zijn ingediend, bevestigt het idee dat het bij leefbaarheid volgens de initiatiefnemers hierom draait. Een ander interessant aspect is dat een lokaal leefbaarheidsproject of het realiseren van een dorpshuis/mfc als een gezamenlijke activiteit voor een groep bewoners uit een dorp gezien kan worden. Het uitvoeren van het project, het proces om te komen tot, draagt daardoor op zichzelf al bij aan leefbaarheid van het dorp voor de groep betrokkenen. 5.2 Analyse effecten op leefbaarheid De gerealiseerde en bevraagde projecten zijn heel divers van aard. Vrijwel allemaal hebben ze betrekking op het realiseren of verbeteren van een voorziening op basis van een wens van de dorpsgemeenschap. Daarnaast hebben alle projecten een effect op sociale samenhang. De gedachte “samen iets doen”, die geuit wordt bij het begrip leefbaarheid, komt hierin sterk terug. Door de projecten nemen de onderlinge contacten in de dorpen toe. Mensen zij dan ook zichtbaar trots op het resultaat en door die trots ook bereid te helpen bij het onderhoud en beheer. Voor alle projecten geldt dat het realiseren zo‟n positieve ervaring voor de initiatiefnemers kan zijn, dat er andere initiatieven uit voortvloeien. Verder kunnen er nog effecten zijn die moeilijker aantoonbaar zijn doordat ze juist worden voorkomen, bv. projecten voor de jeugd, die voorkomen dat jongeren rond gaan hangen en voor overlast gaan zorgen. De bezochte projecten kunnen dus nog meer effecten hebben dan alleen de genoemde.
42
5.3 Analyse ervaringen initiatiefnemers De verwachte effecten op leefbaarheid zijn volgens alle 26 bezochte initiatiefnemers uitgekomen. In een aantal gevallen zelfs boven verwachting. De initiatiefnemers zijn dan ook trots op en enthousiast over het projectresultaat. Voor het realiseren van omvangrijke bouwprojecten (m.n. op het gebied van dorpshuizen) wordt procesbegeleiding als zeer wenselijk ervaren. Ook regionale en lokale projecten ondervinden struikelblokken op het gebied van financiën. De meeste initiatiefnemers geven aan dat de subsidie van de provincie noodzakelijk of zeer welkom was voor de realisatie van het project. Door een enkele geïnterviewde werd aangegeven dat ze misschien achteraf gezien het geld ook via andere fondsen hadden kunnen krijgen. In deze gevallen gaat het vaak om kleine subsidiebijdragen. Dit is anders voor (ver)bouw van dorpshuizen etc, regionale projecten en lokale projecten met hoge investeringskosten. Zonder de provinciale bijdrage hadden deze projecten niet gerealiseerd kunnen worden. Alle initiatiefnemers zijn zeer tevreden met de mogelijkheid om uren van vrijwilligers te kunnen opvoeren als post zelfwerkzaamheid in de subsidieaanvraag. De bijdrage van de provincie wordt door de initiatiefnemers ook gezien als blijk van waardering voor het gerealiseerde project. Het vinden van vrijwilligers werd nergens als probleem ervaren, de inbreng van vrijwilligers is van groot belang voor de totstandkoming van een project. Alle initiatiefnemers hebben in het beginstadium nagedacht over het beheer en onderhoud van het te realiseren project. Voor een aantal lokale projecten is geen beheer- en onderhoudsplan nodig. Bij beheer en onderhoud zijn veel vrijwilligers betrokken. 5.4 Conclusies en aanbevelingen De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is: leefbaarheidsprojecten hebben diverse positieve effecten op leefbaarheid. De positieve effecten hebben vooral betrekking op de kwaliteit van de woonomgeving en de sociale samenhang. Het gaat echter niet alleen om het projectresultaat, maar ook om het proces. Met elkaar een initiatief van idee tot uitvoer brengen, is “samen iets doen”, waarbij mensen ervaren dat ze zelf kunnen bijdragen aan de leefbaarheid van hun dorp. De bijdrage van de Provincie werd door de meeste initiatiefnemers als onmisbaar bestempeld. Naast de financiële betekenis, zien de initiatiefnemers het als een blijk van waardering en helpt de bijdrage om andere financiers over de streep te trekken. De belangrijkste aanbevelingen uit het onderzoek zijn: - zorg voor een ontmoetingsruimte (dorpshuis/verenigingsgebouw) per dorp of cluster dorpen, met daarbij extra aandacht voor activiteiten en faciliteiten voor ouderen en jeugd. - zet in op verspreide goede voorzieningen in plaats van op meerdere kleine voorzieningen van een lagere kwaliteit. - zorg bij kleine kernen met een beperkt voorzieningenniveau voor goede bereikbaarheid van voorzieningen in andere dorpen. - bied initiatiefnemers bij de realisatie van een omvangrijk project professionele begeleiding voor bouwtechnisch advies, beheersvormen, financiën, fondsenwerving, subsidieaanvragen en vragen over wet- en regelgeving. - ontwerp een checklist voor de bouw van dorpshuizen/mfc op basis van opgedane ervaring. - zorg dat de rol van Doarpswurk voor initiatiefnemers van dorpshuizen/mfc vanaf het begin duidelijk is zodat geen verkeerde verwachtingen ontstaan. - kennisuitwisseling tussen initiatiefnemers is erg nuttig, probeer dit te stimuleren. - maak de financiële steun van de Provincie niet afhankelijk van de gemeentelijke bijdrage. - houd het begrip leefbaarheid breed, om initiatieven van onderaf te stimuleren.
43
Naar aanleiding van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de Provincie Fryslân haar Plattelandsbeleid moet continueren. De bijdragen aan de leefbaarheidsprojecten en dorpshuizen/mfc genereren een grote investering van allerlei partijen. De subsidie vanuit het Plattelandsbeleid is immers maar een klein deel, de rest wordt door bewoners, gemeenten en fondsen bijeengebracht. Ze hebben een positief effect op leefbaarheid en zorgen ervoor dat mensen actief samen aan de slag gaan om zelf iets van hun dorp te maken. Zeker met het oog op krimp die in de toekomst in veel Friese dorpen verwacht wordt, moet de Provincie de zelfredzaamheid op het platteland blijven stimuleren.
Figuur 34 Eén van de bezochte projecten: “Jeugd op het water” in Woudsend
Conclusies hoofdstuk 5: leefbaarheidsprojecten hebben verschillende positieve effecten op leefbaarheid, m.n. waar het de kwaliteit van de woonomgeving betreft en de sociale samenhang. echter ook het proces, het samen iets doen, had al een meerwaarde voor de onderlinge verbondenheid. de provinciale bijdrage was voor de meeste initiatiefnemers onmisbaar, niet alleen als financiële inbreng maar ook als blijk van waardering in dit opzicht wordt ook de inbreng van zelfwerkzaamheid als heel positief ervaren de bijdragen aan de leefbaarheidsprojecten en dorpshuizen/mfc‟s genereren een grote investering van allerlei partijen. leefbaarheidseffecten hebben een positief effect op leefbaarheid en zorgen ervoor dat mensen actief samen aan de slag gaan om zelf iets van hun dorp/omgeving te maken. zeker met het oog op de te verwachten krimp, moet de provincie de zelfredzaamheid op het platteland blijven stimuleren.
44
6.
Deskundigen consultaties
6.1 Peerreview Leren van anderen is volgens ons een belangrijk uitgangspunt bij het tot stand komen van een nieuwe ALP. Dit hebben wij o.a. gedaan door een peerreview te organiseren met andere provincies. Op 12 en 13 oktober 2009 zijn wij bijeen geweest in Weidum. Naast Fryslân waren vertegenwoordigers van de buren Groningen en Drenthe aanwezig. Daarnaast was Zeeland als min of meer vergelijkbare plattelandsprovincie aanwezig, terwijl we Noord-Brabant en Overijssel hadden uitgenodigd vanuit hun langjarige expertise van het werken met reconstructiegebieden. Helaas kon er van Overijssel niemand aanwezig zijn.
Figuur 35 Impressie van de peerreview in Weidum
De aanwezige provinciale vertegenwoordigers hebben allemaal hun eigen plattelandsbeleidsverhaal verteld. Bovendien hebben ze allemaal hun succesverhalen verteld, maar ook zaken die nog extra aandacht vragen. Aan Fryslân hebben ze hun beste adviezen meegegeven. Dat heeft samengevat het volgende opgeleverd: Algemeen Enkel Fryslân kent een specifiek spoor plattelandsbeleid. Bij de andere provincies zijn de Friese thema‟s uit het plattelandsbeleid met name bij Sociaal Beleid en Ruimte/Wonen terug te vinden. Adviezen van de collega-provincies aan Fryslân Inhoudelijk/strategisch Tijdens de bijeenkomst is bevestigd dat het voordelen kan hebben om meer programmatisch te gaan werken. Het is duidelijk dat het Friese plattelandsbeleid inhoudelijk gezien een heel breed onderwerp is. Definieer daarom de begrippen platteland, leefbaarheid etc. Schrijf een helder beleidsdocument met daarin ook goed uitgewerkt de (procedures voor) organisatie en uitvoering. Positioneer plattelandsbeleid op inhoud èn proces. De gesignaleerde scheiding tussen leefbaarheid platteland en Zorg en Welzijn tegenover de wens: uitbouwen integraliteit. Dit leidt tot een combinatie tussen het programma landelijk gebied en het programma sociaal. Daarbij moeten “reflexen” die er nu nog zijn, weggenomen worden. Breng samenhang aan tussen de diverse beleidsvelden die raakvlakken hebben met plattelandsbeleid (horizontaal) en structureer de uitvoering (verticaal). Zorg voor een logische samenhang (doelstellingen hiërarchie), dan kun je hierop je Monitoring- en Evaluatie (M&E) model enten, indicatoren bepalen.
45
Rol provincie en relatie met gemeenten Gemeenten gaan over (de in- en uitvoering van) sociaal beleid, WMO. Pleeg wel bestuurlijke inzet en overleg tussen provincie en gemeenten om bovenlokale afstemming, regievoering te verhelderen en daarover afspraken te maken. Bepaal regionale/provinciale visie op leefbaarheid en vertaal dit in een Friese (beleids)agenda. Dit houdt wel in dat je op hoofdlijnen inhoudelijke keuzes moet maken als provincie en gemeenten samen, bijvoorbeeld zoals bij “Krimp” . Dan moet je op een gegeven moment zeggen: dit doen we hier wel, maar dat niet. Gemeenten vooral stimuleren om dorpen dorpsontwikkelingsplannen op te laten stellen. Faciliteer/stimuleer het proces, en ook de uitvoering er van (zie ook IDOPs N-Brabant). Tactiek Tijdig inspelen op toekomst(verwachtingen), krimp. Keuzes: In verband met bevolkingsontwikkeling (krimp maar ook andere demografische ontwikkelingen zoals “vergrijzing” en “ontgroening”) selectief durven zijn. Voorzieningen op bovenlokale schaal afstemmen en inrichten. Zet in op grote/integrale/duurzame projecten, kies voor regionale schaal, maar honoreer ook kleinere projecten, dat is smeerolie, ze vervullen een aanjaagfunctie, kennen leereffecten en dragen bij aan netwerkontwikkeling (Impuls SEV niet vergeten). Tegelijk moet je een aantal thema‟s formuleren/uitwerken. Integraliteit niet maximaliseren maar optimaliseren, anders maak je het te ingewikkeld en te geforceerd . Dit is vooral ook een kwestie van houding. Procedures moeten ruimte laten. Je moet ook projecten doen op verschillende schaal niveaus vanwege het sneeuwbaleffect: van kleine naar grotere projecten. Laat PS ook kennis nemen van de praktijk, PS de boer op. Uitvoeringsstructuur Betrek plattelandsorganisaties bij de beleidsuitvoering; dat is de afgelopen jaren een belangrijke factor gebleken, bijna vanzelfsprekend geworden en daarom niet uit het oog verloren moet worden. Benut rol DLG zo goed mogelijk. Provincie intern Benut de ILG/EU-POP structuur. Kies voor één subsidieloket. Kies voor een Plattelandshuis in de regio en zorg daarbij voor continuïteit richting de mensen en organisaties in de regio. Ontschot de middelen. Zorg voor een directe lijn met beleidsafdelingen. Beleidsmedewerkers “kwartetten” over projecten: op geregelde tijden bij elkaar gaan zitten om zaken te verbinden en kort te sluiten op een pragmatische en uitvoeringsgerichte manier.
46
Communicatie Doe iets aan de „bestuurlijke en programma/projecten drukte‟ in de regio. Je moet waarschijnlijk wat selectiever zijn in het opzetten van allerlei structuren en overleggen, er zijn combinaties te maken. Gebruik ICT daarbij. Laat PS de dialoog met de regio aangaan. Verbreed je netwerk platteland in de regio. Ga het gesprek aan over de bevolkingsontwikkeling:bespreek de trends met de actoren in de regio. Kennis De „Zeeuwse barometer leefbaarheid‟ is een goed instrument om leefbaarheid te monitoren. Investeer in kennis- en ervaringsuitwisseling op verschillende schaalniveau‟s, regio/provincie/landelijk/internationaal. Onderwerpen voor een vervolg gezamenlijke discussie provincies 1.(verschillen in) opzet van financiering van de pMJP‟s, welke middelen buiten pMJP vloeien ook naar platteland? 2. opzetten van een monitorings- en evaluatie-systeem plattelandsbeleid. 3. ervaringen en kennis meer (blijven) delen.
47
6.2
Provinciale trendsetters
Samenvatting interne bijeenkomst provincie Fryslân op 5 november 2009. De deelnemers hebben trends voor thema‟s genoemd: wonen, werken, leven en beleven. Resultaten bijeenkomst provinciale beleidsmedewerkers
Wonen
Werken ICT – footloose creatieve sector combi wonen/werken landbouw: niches regionale productie nieuwe vormen energieopwekking voldoende personeel in de zorg?
ontgroening en vergrijzing voorzieningen onder druk ICT Smart living (tûk bestean)
Leven
Beleven
individualisering anonimiteit neemt toe verzakelijking minder overheid voorzieningen onder druk ontgroening en vergrijzing dorpsgemeenschappen ontwikkelen eigen oplossingen
mentale verstedelijking omgevingskwaliteiten dorpen/platteland onder druk -> wonen/recreatie is er wat te beleven?
48
6.3
Senioarekonvint
Naast huidige collega‟s hebben we ook collega‟s van vroeger bevraagd. Daartoe zijn op 15 december 2009 de Friese plattelandsbeleiders bijeen geweest in Boazum. Aangezien de voertaal Fries was, is het verslag ook in het Fries opgeteld. Oanwêzich: Jouke v/d Zee, Wiebe Nijboer, Klaas Bijleveld, Henk Rozema, Jantsje v/d Spoel 1. It meast opfallende plattelânsûnderwerp fan de ôfrûne tiid Yn de ôfrûne tiid is der wer in bulte alteraasje west oer it al dan net opheffen fan skoallen, noarmen en kwaliteit fan lytse skoallen. Wat nuver is, is dat de diskusje no fan binnen út komt, wylst it ryk mylder wurdt. De kwaliteit fan it ûnderwiis hinget net allinne ôf fan rekkenjen en taal, ek sosjale feardichheden binne wichtich. Fraachtekens wurde steld by de kompetinsjes fan de learkrêften. Kwaliteit hinget net ôf fan de grutte fan de skoalle. De ûnnocht is wol werkenber, komt om de safolle jier wer los. Hearen ûnderfine in deja-vú. It giet goed mei de doarpen, linich omgean Figuur 36 bliuwe mei behâld foarsjennings no‟t de krimp 30 jier Frysk plattelânsbelied, f.l.n.r.: Wiebe Nijboer, op „e loer liet. Hinget gear mei potinsje fan Klaas Bijleveld, Jouke v/d Zee, Henk Rozema gebiet. Yn ‟79 hie it plattelân de minste tiid al efter de rêch. Grutste problemen wiene west it ferdwinen fan de suvelfabriken, yndustrialisaasje yn de lânbou en minder foarsjennings. Dêrtroch wie der folle minder wurk op it plattelân. Mobiliteit is no folle grutter. Der komme minder bern en mear fergrizing. Minsken ferhúzje fan plattelân nei de stêd. Wurdt dit stjoerd of is it in reaksje op fraach? Yn ‟79 wie der sprake fan “evenredige verdeling”, mar dat is net mear. De krimp slacht benammen del yn de doarpen. De soarch foar it lânskip nimt wol ta. De diskusje is feroare. Wie it earder benammen de rop om nije wenten, no skeine dy it lânskip. It Fryske mienskipslibben is bysûnder. Der komme mear minsken dy‟t rêst en privacy sykje. Dat steurt it mienskipslibben net. Beide kinne njonken menoar bestean. Doarpen spylje yn op de belangstelling en hâlde de sosjale gearhing yn „e gaten. 2. Trends Wurk yn 2020: footloose is in kâns, der komt noch in fersnelling, digitalisearring giet hurd Yn de lânbou set de skaalfergrutting troch, der komme pleatsen frij. Telewurkjen sil ek wer opkomme. Der komme ek in soad nije mooglikheden yn wenjen/soarch/domotica. Mar de moeting bliuwt wichtich. 3. Falkûlen en suksessen falkûlen * net tsjin trends ynwurkje * net krampeftich sjen nei foarsjenningennivo * der moat wol jild by gga om sukses te hawwen * leefberensbudzjet
suksessen * stipebelied mei systematyk fan doarpen benaderje, bottom-up, mei jild! dernei vinex * hieltyd mear nei gebietsrjochte oanpak * it petear mei de minsken fiere is wichtich * regiorjochte oanpak en de leader-benadering en funksje fan de lag‟s mei minsken út de streek (net oerheid), balâns kin noch better, yn diskusje en benammen ynfloed. jild soe ek fan it gebiet wêze moatte, temaleden leverje gjin jild. * doarpsfisys 49
4. Wat moat de measte klam ha en wat is dêrfoar de motivaasje? * selektive oanpak en kar meitsje. Hjir is yn it ferline net sa folle oan dien, mear beweging yn de tiid: dan lûkt it wer oan en dan giet it wer. Undersykje yn hokker regio de grutste problemen binne, yndikatoaren fan stipe belied der by pakke, en mooglik oanfullende, is it no dochs wer de perifere regio dy‟t struktureel efter bliuwt? * yn skyl: moat der opromme/platgoaid/sloopt?, doar yn te grypen, om kwaliteit te fersterkjen * jild selektyf ynsette, mei spesifike ideeën en minskkrêft, klam op fernijing/ynnovaasje * stipefunksje: grut belang as provinsje gjin taak mear hat op it mêd fan doarpshuzen. 5. Untstean doarpshuzenbelied Gelderlân rûn hjiryn foarop: al yn de 50-er jierren waard dêr wat dien oan doarpshuzenbelied. Der bestie in bysûndere “regeling ontwikkelingsgebieden” – sis mar probleemgebieten. It ryk woe ek wat en stelde sosjaalkultureel jild beskikber yn probleemgebieten foar spesifike doelen lyk as biblioteken, wykgebouwen en doarpshuzen. It ryk joech 45-50 %, it oare part moast fan gemeente, provinsje en bewenners komme (likernôch 10%, yn jild en selswurksumens). Uteinlik ûntstienen der yn de 60-er jierren oeral doarpshuzen. Dêr is provinsjale subsydzje út fuort kaam. It ryk is op in stuit ophâlden mei har regeling. Jouke hat in provinsjale regeling foar doarpshuzen. Dy wie doe al in striidpunt: moat de provinsje dat wol dwaan. De SDF wie der benammen om eksploitaasjeproblemen foar te kommen. 6. Hat de provinsje ek yn de takomst in taak op it mêd fan doarpshuzen? De mieningen binne ferdield: lit dit mar radikaal oer oan de gemeenten, mar hanthavenje wol de stipefunksje. Dy wurdt dan krekt tige wichtich(er). Of soenen je by de weryndieling sjen moatte wêr noch wol en wêr gjin doarpshuzen mear? Doarpshuzen binne fitale foarsjennings. As je dat oan de gemeente oerlitte is it mar de fraach wat der bart. As de provinsje stoppet is der it gefaar dat de gemeenten ek ophâlde, want dan is it net gaadlik mear. Dat soe betsjutte dat doarpen har ferienigje moatte, dan kinne se mear druk útoefenje. 7. Is der in mearwearde fan plattelânsbelied binnen de provinsjale organisaasje? Binne de maatskiplike problemen yn de stêd net folle grutter as op it plattelân? It streekplan lit dat net sjen mei wentebou yn de steden en ek net mei it sônebelied. De provinsje hat yn „t foarste plak in taak op it mêd fan grien, wetter, wegen/farwegen, esfh. en it wetterskip. Eartiids hie plattelânsbelied altyd in koördinearjende funksje, benammen tusken ôfdielingen. Der wie in beliedsgroep lytse kearnen mei fertsjintwurdigers út alle ôfdielingen. Boppedat moasten gemeenten ek ynsette op lytse kearnen; ek dêr lei in ôfstimmings- en koördinaasjefunksje (oars krigen gemeenten gjin jild!). De foarming fan grutte gemeenten hat ynfloed: wêr hat provinsje dan noch in taak. Toch wurdt der wol in mearwearde fan provinsjaal plattelânsbelied sjoen: “licht protectionistisch plb” of “liefdevol begeleiden”. De taak fan plattelânsbelied is benammen ûntwikkelings yn „e gaten hâlde, (eur) jildstreamen benutte en monitoaring en evaluaasje. Koördinaasje yntern, nei gemeenten en gebieten plattelânsprojekten: wat bart dêr konkreet, wêr is ôfstimming/koördinaasje needsaaklik, bg. by ferpaupering esfh. De provinsje moat oersicht ha oer it hegere skaalnivo.
50
6.4
Gezamenlijke platformbijeenkomst Wirdum
Eens per jaar komen allezes gebiedsplatforms Plattelânsprojekten bijeen. Er komen dan enkele “nijsgjirrige” onderwerpen aan de orde die alle zes gebieden aangaan of interesseren. Daarnaast is er voldoende tijd om ervaringen uit te wisselen en bij te praten. Dit jaar was de bijeenkomst georganiseerd in Hotel Duhoux in Wirdum. Een onderwerp dat deze maal aan de orde kwam, was de nieuwe Beleidsagenda voor het Platteland. Uit het persbericht, na afloop van de bijeenkomst verstuurd:
Figuur 37 Aandachtige toehoorders
“Er werd in 4 workshops uitvoerig gediscussieerd over de richting voor de nieuwe provinciale Beleidsagenda Vitaal Platteland, de opvolger van de huidige Nota Plattelandsbeleid, die dit jaar aan PS zal worden aangeboden. In de workshops Wonen, Werken, Leven en Beleven kwamen tal van ideeën en suggesties naar voren, waarvan een “Friese SER” als ondernemersplatform, de meest spraakmakende was. Gedeputeerde Hans Konst, die samen met Jantsje van der Spoel, de aftrap voor de discussie rond de nieuwe beleidsagenda deed, gaf aan dit een interessante gedacht te vinden, maar het doel en de inhoud ervan belangrijker te vinden dan de vorm. Ook onderstreepte hij het belang van het plattelandsbeleid in een provincie als Fryslân, die in feite vrijwel geheel uit platteland bestaat. Het fenomeen “Krimp” noemde hij daarbij als grote uitdaging om het platteland vitaal en leefbaar te houden. Dat dit beleid de afgelopen jaren effectief is geweest bleek uit de presentatie aan het begin van de bijeenkomst van het onderzoek van Anke Zijlstra en Jelinda van den Hoven van Hogeschool Van Hall – Larenstein, naar de effecten van leefbaarheidsprojecten in Fryslan. Zij toetsten 26 projecten op het gebied van Dorpshuizen, Multifunctionele Centra, provinciale, regionale projecten Plattelandsbeleid en lokale Leefbaarheidsprojecten op hun effectiviteit en presenteerden de positieve uitkomsten daarvan onder de titel “Leefbaarheidsprojecten brengen mensen in beweging en bij elkaar”. De gezamenlijke bijeenkomst van de 6 Gebiedsplatforms werd door ruim 60 mensen bijgewoond en vond dit keer plaats in Hotel-restaurant Duhoux in Wirdum.” De belangrijkste uitkomsten van de vier workhops zijn hieronder kort weergegeven. Wonen De grootste kans zit in het verbeteren van bestaande woningen, geen grote uitbreidingsplannen; geen contingenten maar kwaliteit moet het uitgangspunt zijn. Dit moet ook punt van aandacht worden in dorpsvisies. Die moeten worden herschreven en meer inzetten op: hoe zien de dorpsbewoners zichzelf, wat waarderen ze? Aan de dorpen moet duidelijk worden gemaakt dat niet alles kan, maar maatwerk moet mogelijk zijn. Aandachtspunten hierbij zijn woon-/zorgcombinaties en aantrekkelijke woningen voor jonge gezinnen/terugkerende jongeren. De rol van de provincie wordt gezien als regievoerder/coördinator en facilitator, in samenwerking met gemeenten en dorpen. Het is belangrijk te luisteren naar de bewoners.
51
Werken Volgens de deelnemers was dit de belangrijkste werkgroep: zonder werk geen leven. Fryslân moet aantrekkelijker gemaakt worden, de potentie is er (Fryslân is een sterk merk), dat moet beter benut. Speerpunt zou moeten zijn meer samenwerking tussen gemeenten, provincie, e.a., om te komen tot werk, werk, werk. Ook de inzet op het hier houden van hoger opgeleide jongeren kan hier onderdeel van uitmaken. De provincie zou de trekker moeten zijn. Verder sterke mensen uit het bedrijfsleven hierbij betrekken en gemeenten. Een Friese Ontwikkelingsmaatschappij met afgeleiden op regioniveau die Friese, regiobrede thema‟s behandelen. IT is een goede sector om op in te zetten. Leven Dorpshuizen zijn primaire voorzieningen, ook voor het naar de dorpen brengen van cultuur is het dorpshuis van groot belang. Om kleine scholen in stand te houden moet worden samengewerkt, het initiatief moet op lokaal niveau (schoolbesturen) worden genomen.
Gemeenten moeten sturend optreden (politiek draagvlak), maar hebben geen bevoegdheden op alle gebieden zoals de pinapparaten en winkels.
Figuur 38 De werkgroep werken aan het werk
Wel kunnen gemeenten een rol spelen bij het naar de dorpen brengen van medische voorzieningen, woonzorgvoorzieningen (levensloopbestendig) en het clusteren van sportvoorzieningen (steeds na het maken van realistische afwegingen). Het in stand houden van vrijwilligerswerk is complex, kadervorming heel belangrijk. Openbaar vervoer is ook essentieel voor leefbaarheid. Voor recreatie en toerisme geldt dat een regionale aanpak moet worden nagestreefd. Tenslotte wordt gepleit voor het handhaven van subsidies. Beleven Het gaat hierbij om sociale cohesie, samenhang. Dat kan zowel op dorps- als op wijkniveau. Om wat te bereiken is de cultuur in dorpen en wijken belangrijk, net als “trekkers”. Zowel dorp als wijk is gebaat bij een faciliterende overheid. Gemeenten kunnen dorpen een dorpsbudget geven en afspraken maken over de besteding. De provincie kan goede voorbeelden aanreiken, kennis delen, en regie voeren, bv. door het clusteren van initiatieven.
Figuur 39 En tijd voor gezelligheid
52
6.5
Visionairs, wetenschappers en trendwatchers, een internetverkenning
Van verschillende visionairs, wetenschappers en trendwatchers hebben wij via internet hun ideeën over de toekomst bekeken. Deze ideeën hebben wij ondergebracht in de in de Startnotitie genoemde vier thema‟s. Aan de hand van de gebruikte kleuren kunt u terugvinden wie wat gezegd heeft. Wonen het transactieapparaat bij uitstek is niet de computer, maar de mobiele telefoon grotere openbare veiligheid door ict-toepassingen bevolkingsgroei stabiliseert aantal huishoudens groeit gemiddelde huishoudensgrootte daalt aantal alleenstaanden groeit vergrijzing steden groeien, dorpen krimpen natuurlijk bevolkingsaanwas m.n. in allochtone gezinnen de meeste middenklasse gezinnen kunnen geen inkomensderving opvangen vanwege de hoge hypotheeklast Werken hoge arbeidsparticipatie traditionele sterktes als voedselproductie, energie, logistiek en transport staan steeds meer onder druk economische groei over een langere periode zeer beperkt voedselcrisis is urgent schaalvergroting in de landbouw, m.n. de melkveehouderij zet versterkt door opleidingen laten aansluiten op wat de economie vraagt de multitasker heeft de toekomst het transactieapparaat bij uitstek is niet de computer, maar de mobiele telefoon geautomatiseerd ondergronds vervoer van goederen een mega-portal voor lucht-, water-, weg- en railtransport als hét transferpunt voor noordwest europa in de noordzee grensoverschrijdende interregionale samenwerking zet door noord nederland is het land van water, recreatie en energie innovatie en onderwijs zijn cruciaal flexibel inspelen op de kansen die de wereldhandel biedt internationalisering china en india domineren de wereldhandel de kleine ondernemer heeft het tij mee: zijn karakter en de eigenschappen sluiten aan bij de eisen van de moderne economie de mondige moderne consument verlangt kwaliteit, transparantie en een verantwoorde manier van produceren Leven veel spanning tussen sociale groepen auto een dominante rol kinderen gaan het niet beter krijgen dan hun ouders vermenging van de verschillende culturen klimaatsverandering heeft grote consequenties
53
mensen moeten op regionaal niveau worden gemotiveerd om zich verantwoordelijk te voelen voor de samenleving de wereld wordt steeds eenvormiger regio‟s moeten “interessant anders” zijn, er moeten gedurfde keuzes worden gemaakt, bv natuur of industrie de boer als hoeder van het landschap, ook al strookt dat niet met de bedrijfseconomische belangen de boeren zijn de belangrijkste trendsetters voor de toekomst de boeren zullen ons steeds vaker voeden, kleden, van brandstof voorzien en onderdak bieden onderscheid tussen stad en platteland vervaagt het platteland verovert de stad het wordt heel gewoon te participeren in boerderijen en productieketens er komen meer grote gezinnen oorlogen gaan in de toekomst over water het transactieapparaat bij uitstek is niet de computer, maar de mobiele telefoon grotere openbare veiligheid door ict-toepassingen de bereikbaarheid van diensten op afstand houdt dorpen leefbaar empowerment de toekomst is interactief de toekomstige maatschappij is een stress society, wellness en zonnesnacks nemen een grote vlucht snel interacteren en online-leven Beleven nederlanders hechten belang aan sociale cohesie en solidariteit religie is helemaal terug angst voor het onbekende => grote herbeleving/interesse voor traditie en oude gebruiken er komt een enorme samenhang tussen mensen: samen is het nieuwe sleutelwoord er wordt weer veel geconverseerd, maar dan op internet en mobiel we blijven elkaar ontmoeten, maar wel om andere redenen en op andere tijdstippen het onderscheid tussen stad en platteland vervaagt verder en het wordt nog moeilijker groen groen te houden voedsel uit de regio en van het seizoen geniet de voorkeur micro-bloggen en microkredieten zijn de trend onderhandelingshuishouding en onderhandelen in het onderwijs met een meer calculerende leerling die weet waar hij/zij recht op heeft beslissingen worden op europees niveau genomen schnabel veerman rinnooy kan edelkoort edelkoort bullinga stringa sweder van wijnbergen rohde jan en andrea friese trendsetters
54
6.6
De wetenschap spreekt
Hieronder een weergave van de bijeenkomst met wetenschappers op 10 maart 2010 op Landgoed Oranjewoud. Ronde 1. Overview 1. Het gaat goed met het Fries platteland/dorpen - Positief beeld over Fries platteland en haar dorpen - Meeste gaat goed, echter (klein aantal) delen blijven achter - Objectieve feiten zijn goed, beleving (subjectiviteit) blijft hierbij achter
Figuur 40 Een impressie van de bijeenkomst
2. Verschillende gezichten platteland - Het platteland heeft verschillende gezichten en is afhankelijk van welke plek men inneemt in de maatschappelijke orde. (oud-jong, inwoner stad/platteland, van buiten of van binnen etc) - Gezicht van platteland bij jongeren is wezenlijk anders dan oudere generaties. - Perceptie van het platteland wordt ook bepaald vanuit welk standpunt men vertrekt. Bv cultuur historisch of economisch perspectief. 3. Vooruit kijken - Men moet beleid niet afstemmen op wensbeelden maar meebewegen met de realiteit - Oude verbanden verdwijnen, nieuwe komen er voor in de plaats. Deze veranderingen leiden tot (nieuwe) problemen. - P. Schnabel 5 i‟s - Wereld wordt complexer, en beleid werkt alleen onder voorwaarden. Meten en monitoren van beleid is niet de oplossing. - Verleden ontmythologiseren en perspectief bieden. Ronde 2: Wonen, werken, leven, beleven 4. Traditioneel platteland - Traditionele platteland is aan het verdwijnen/bestaat eigenlijk niet meer. - Gebruik van platteland/dorp nu verschilt enorm met gebruik platteland/dorp in het verleden - Platteland is niet gelijk aan landbouw. 5. Kwaliteit wonen - tot 500 inwoners komen er weinig woningen bij. - Bouwen in grotere kernen/steden effect is: je faciliteert de krimp daarmee. - Voor natuurlijke aanwas moeten dorpen kunnen bouwen. - Waddeneilanden: enorm populair maar van 2 naar 1 inwoners. dus daling - Waar doet zich vraaguitval voor? Doet zich op weinig plekken voor, maar wel krimp. - Platteland is 80% eigen woning bezit. - Woningkwaliteit dorpen naoorlogse bouw: lage kwaliteit. Deze huishoudens sterven uit. Wat is de marktwaarde nl van dat huis? Gevolg: slopen van woningen en wegtrekken mensen. Dus terugverdienen op oude woning lastig. dus vervangen. - Keuzemotieven: waar ga ik wonen, Economische waarden, investering in dorp minder zeker, je kiest waar je wilt wonen. - Ergo: Gaan voor kwaliteit. Wat zijn de indicatoren: - Q woning, Q woonmilieu, 55
-
-
-
Autonome bewoners hebben het voor het zeggen. Hoe maakbaar/hoe repareerbaar is het? Dynamiseren van een dorp gaat goed waar de kiem al is gelegd. Waar liggen de kiemen. Het kan in tijd veranderen. Omkering is lastig. Krimpdorpen: leefbaarheid laag. Het gaat achteruit. Dat is de perceptie. Duurzaam bouwen is flexibel bouwen We zitten met woningvoorraad op platteland. Hergebruik van bestaande woningen. Boerderij ombouwen. Zitten projectontwikkelaars te wachten op ombouwprojecten? -Moet je alle kernen willen redden? Het uitsterven van huishoudens is het moment om woning uit de markt te halen. Er is een initiatief 5 jaar lang al, door partijen bij elkaar te brengen: inspelen op rotte kiezen. Holwerd: waarom gaan de mensen daar weg? Generatie-effect: ondernemers hebben geen opvolgers
6. MKB bedrijvigheid platteland -
-
-
Figuur 41 Een ander deel van de aanwezigen
KvK studie MKB dorpen/steden. Activiteiten (sociaal) gestimuleerd door MKB in dorpen Veel werk gaat naar steden. Wat voor werk krijgen we op platteland? MKB. Uit onderzoek: levert werk op/is er al. Inkomen uit verbreding: handel/grondverzet/etc. Agrarische tak is MKB aan het worden. Zorgboerderij (overweging financieel) Ouderen blijven achter --> zorgboerderij Autonomie dorp/boeren Landbouwgrond is heilig. Economisch belang staat op achtergrond.
7. Werken in stad, wonen in dorp - Kleine dorpen: laag geschoold - Grote dorpen: hoog geschoold - Steden: minder mensen wonen dan werken - Dorpen gaan meer mensen wonen dan werken - Het gaat over bereikbaar werk - J. Jacobsen: functieruimte: werken aan huis bv. - Het is niet simpel maakbaar: je moet stimuleren. - Opleidingsniveau daalt dorpen. Friesland is dat manifest. Heeft deels te maken met ambitieniveau, lagere Q leerkrachten, en laag advies(CITO onderadvies). (ze zijn niet dommer IQ). Wegtrekkers boven MBO niveau, Ouders, Jongeren zelf willen ook blijven(Zuipkeet) - Wel banen in dorpen maar geen carrière perspectief. (in relatie met partner) - Toegenomen mobiliteit, - Tweeverdienersschap kan ook banen opleveren (opvang). Gebeurt niet noodzakelijk in dorp.
56
Ronde 3: Doelgroepen 8. Functie Fryslân voor Nederland - Wat is de functie van Friesland voor rest Nederland? - Platteland is spiegel van de dynamiek van de stad - Niet alleen tijdelijk gebruik (toeristische/recr.) - ook vestigen/wonen - Wat voor aanbod creëer je hier voor? - 86% grond Friesland landbouw - Steeds meer grond in handen van weinigen. - Agrarisch industrieterrein - Artikel Anja Steenbekkers landschapsbeeld; Jongeren: groen, fris, ruimte - Is landbouw een economische drager voor Friesland? feit 10% landbouw 15% toerisme/recreatie. - Kanttekeningen: Nieuwe vormen landbouw, trekt meer/andere bezoekers. (economisch belang) 9. Jongeren en het platteland - Jongeren hebben minder agrarisch beeld: Fris, Ruimte etc. - Is een probleem van landbouw - Achterblijvers in dorpen zijn de probleemgroepen - Twee groepen: Kritische jongeren (komt, gaat, komt terug) en de achterblijvers - Jongeren trekken naar de stad. Hadden we niet (1985) geprognosticeerd - Groningen onderzoek: blijft komende jaren doorgaan. - Liefde al a carte/ dertigersdillema - Zien we het terugkomen overal? - Schieten de jongeren nog wortel op het platteland? - Scheiding wonen/werken: als je ruimte geeft trekt het aan - Welke kiemen kunnen we late groeien: Beleidsontwikkeling 10. Ouderen en het platteland - bouwen voor ouderen - koophuis verkopen en gaan elders consumeren - Ouderen zijn mobieler - bijna geen inwoners boven 75 in dorpen - woningen zijn niet allemaal verkoopbaar - beleid: ouderen in eigen huis houden - Maar kapitaliseren woning aantrekkelijk - Sociale omgeving blijft aantrekkelijk
Figuur 42 Landgoed Oranjewoud
Ronde 4: Met wie/hoe gaat prov. samenwerken 11. Fryslân als voedingbodem - Jan Latten: Friesland als voedingsbodem voor mooie relaties - Factor in Friesland: Taal. tweetaligheid? is dat een bindende factor. Hoger opgeleiden gebruiken Fries minder. Is een mix van diverse factoren. Samenhang? Fries om te blijven /niet om te komen. - Fries is niet salonfahig - Fries is een identiteit/ethniciteit. Taal is voertuig. - Friesland moderniseren is de uitdaging. Je knabbelt aan de authenticiteit/folklore 12. Mentale verstedelijking - Urbane levenstijl op platteland: mentaal is men verstedelijkt - Ontwikkeling is niet stedelijk maar mondiaal randstad/randland - Verschillen levensstijlen zijn groot - Verschil in dynamiek tussen stad/dorp 57
-
De ene komt het dorp niet uit ander doet dat juist veel Groepje authentieke dorpsbewoners wordt kleiner Ook nieuwkomers kiezen bewust voor dorp Steden verdorpen. Stad en dorp komen naar elkaar toe. Is een wijk een dorp en vice versa. Verschil in rust en ruimte. SCP Het beste van 2 werelden Stelling: Mensen voelen zich meer betrokken in een dorp met het dorp Vaak kiezen mensen voor de rust en ruimte van het dorp.
13. Wie is de baas ? - de bewoners? - de gebruikers? - Gemeente? - Rijk? - Europa? - Wisselwerking tussen exogene en endogene. - Representatieve bewonersgroep/opinieleiders. Worden verondersteld organisatorisch vermogen. Lopen tegen grenzen aan: gemeentelijk beleid - woningbouwcorporaties - zorginstellingen - onderwijs - Twee actoren teruggetreden: landbouw en kerk. - Landbouw is weg uit dorp niet uit platteland. - Boer speelt in sommige gevallen nog wel een rol. - Rol als werkgever is weg. - Organisatorisch zijn boeren wellicht grootkapitaal - Beleidsmacht/bestuurskracht: kleinere gemeenten zitten in de verdrukking. - Stappen naar provincie. 14. Rol provincie - Provincie: Ondersteuner/partner/facilitator - Sociaal beleid staat onder druk. - Veel oplossingen/problemen baat bij regionale benadering. - Idee dat sturing vanuit Europa/Rijk komt: dominant. - Provincie mag eigen rol pakken - Ministerie LNV is coördinerend, gaat over mn landbouw. - Beleid ontwikkelen op bovengemeentelijke schaal. 15. Co-creatie - Cocreatie- beleidsparticipatie op eigen schaal: dan wordt het een eigen verhaal - Leader programma is goed geweest: lokaal/regionaal bij staan. Ontwikkelingskader voor 6 regio's Daarom analyse, is het ook het recept voor de toekomst? - Een gedeelde visie is van belang: samenwerking. Er ontstaat iets als gemeenplaats en dan? Wie gaat wat doen? - Aansluiten bij beweging van mensen zelf: er zijn voorbeelden van. Op de kaart gezet: waar spelen zich initiatieven af. Wat is de contrazijde: waarom gebeurt er elders niets? - Dialoog: kiemen zoeken is een, wat is stap twee? Figuur 43 - Initiateven ontplooien/kiemen zoeken die passen. Uitleg op papier van Frans - Schets plek van Holwerd binnen de provincie: kortom Thissen gezamenlijk belang - Wet en regelgeving: initiatieven lopen daar tegen aan, beperkende factor. Mondige burger kan ook frustreren. Bewoner speelt zelf ook rol. 58
-
Woningbouwcoöperaties zijn faciliterend/platform aan platteland: Kiemcellen beleid Anticiperen op kiemen: scouten op talent/kiemen. Is volstrekt strijdig met huidig beleid. Kiemen over laten aan gemeente. Wat wordt rol van de Provincie: duiden, faciliteren Innovatieve procesrol van de provincie: Scherp krijgen van co-creatie: je kunt proces rol pas nemen als je weet wat je wilt. Blauwdruk/stip aan de horizon. Vormen van cocreatie: dimensies a) werkvormen kiezen b) meerdere schaalniveaus onderscheiden
16. Aanvullingen/Reflectie - Beleid moet wel gebaseerd zijn op trends en moet perspectief bieden. Nota: Op pad. - http://loket.zeeland.nl/informatiecentrum/publicaties/brochures/op_pad - Gaat voorbij aan reflexen. We moeten er anders mee om gaan. Je hebt behoefte aan sleutelfiguren /broker/pendelaars die beide werelden kennen - Inspirerende nota: sturende tekst. Doe het onverwachte. Keuzes op regionaal niveau. Niet vechten tegen de bierkaai. - Kies dingen die je niet gaat doen: niet te veel versnipperen. Zet je kracht in op 1,2,3 zaken. - ICT ontwikkelingen gaan razendsnel: domotica, robotica, ICT breedband. - Multiculturele samenleving - Mensen zullen sneller wisselen 17. Reacties van deelnemers op de dag. - complexiteit/nieuwe zaken/verwerken - kiemcellen/ reflexen/ anders - stimulerend - we krijgen het druk ! - provincie moet op passende manier faciliteren. - kijk uit naar uitwerking - we zijn allemaal stedelingen - reizen naar de toekomst: platteland als kwaliteit van leven - kiemcellen op het net - relaties op platteland: vrijlaten en Figuur 44 verbindingen aan gaan. Een inspirerende bijeenkomst in een inspirerende - nieuwe elementen: kunst op te smeden. omgeving verband aanbrengen - we zijn geen speelbal maar hebben invloed op kwaliteit - we weten nog vrij weinig: toegepast onderzoek. Een van de onderwerpen voor lectoraat - Sociale Cohesie: als kwaliteit v/d woonomgeving. Je thuisvoelen op de plek. Identiteit - Inspirerende discussie: neem veel mee richting Zeeland. - Kiemcellen, co-creatie, sociale duurzaamheid. - Elske de Wall (zondag TV)
59
6.7 Moarnsbrochje mei ûndernimmers Tijdens de Bedrijvencontactdagen 2010 hebben we op 24 maart een ontbijtsessie met ondernemers georganiseerd. Uitgenodigd waren ondernemers die op het platteland gevestigd zijn, kleinschalig werken, maar wel in hun branche iets betekenen, in Nederland, Europa of zelfs wereldwijd. Ook van deze zijde wilden wij graag input over ondernemen op het platteland, wat is daarvoor nodig, welke plussen en minnen zijn er en wat is een mogelijke rol van de provincie. Het was een zeer interessante bijeenkomst. De uitkomsten zijn opgetekend in de vorm van een mindmap, die hieronder is weergegeven.
60
Conclusies hoofdstuk 6: • alleen Fryslân kent een specifiek spoor plattelandsbeleid. • positioneer plattelandsbeleid op inhoud en proces • breng samenhang aan tussen de diverse beleidsvelden die raakvlakken hebben met plattelandsbeleid (horizontaal) en structureer de uitvoering (verticaal) • selectief durven zijn waar het voorzieningen betreft: afstemmen en inrichten op bovenlokale schaal • doe iets aan de bestuurlijke drukte in de regio • investeer in kennis- en ervaringsuitwisseling • het Friese gemeenschapsleven is bijzonder • blijf de dialoog met de bewoners zoeken • wees selectief en durf keuzes te maken • rol provinciaal plattelandsbeleid wordt geschetst als: “licht protectionistisch” en „liefdevol begeleiden” • provinciaal plattelandsbeleid moet zorgen voor interne coördinatie, naar gemeenten en naar de gebieden Plattelânsprojekten • geen contingenten maar kwaliteit van woningen moet het uitgangspunt zijn • zonder werk geen leven • dorpshuizen zijn primaire voorzieningen, ook van belang bij het naar het dorp brengen van cultuur • rol provincie: goede voorbeelden aanreiken, kennis delen, regie voeren • Innovatieve procesrol voor provincie, maar dan wel duidelijk stellen wat je wel/niet doet. • Kiemcellenbeleid bij gemeenten neerleggen, gestimuleerd door de provincie. • Dorpshuizenbeleid ombuigen naar voorzieningenbeleid? • Een inspirerende nota met een sturende rol voor de provincie op basis van keuzes op regionaal niveau, lokaal is aan de gemeenten. • Rol provincie: ondersteunen, faciliteren, sturen. • Beleid baseren op trends • zorg voor opvolging/toekomst voor ondernemers – verbindende rol provincie • goede (internet)verbindingen essentieel voor ondernemen op het platteland
61
7.
Klanttevredenheidsonderzoek
7.1 Plattelânsprojekten Belangrijkste conclusies/uitkomsten Klanttevredenheidsonderzoek Plattelânsprojekten 2009 over de periode 2005 - 2009 Het onderzoek is uitgevoerd onder alle initiatiefnemers (een kleine 1000, excl. dubbelingen), waarmee een van de projectbureaus van Plattelânsprojekten in de periode 2005 t/m 2008 contact heeft gehad. De resultaten liggen, zowel qua respons (met ca. 30% vrij hoog), als inhoudelijk (over de hele linie vrij/erg positief) in dezelfde lijn als het eerdere klanttevredenheidsonderzoek over de jaren 2001 t/m 2004. Samenvattende conclusie Uit voorliggend klanttevredenheidsonderzoek is gebleken dat de dienstverlening van de projectbureaus van Plattelânsprojekten goed is. Daarmee ligt de dienstverlening op hetzelfde niveau als in 2004. De algemene dienstverlening van de projectbureaus van Plattelânsprojekten wordt door de klanten gemiddeld als “goed” wordt gewaardeerd. De telefonische bereikbaarheid en de snelheid waarmee de klant geholpen is, scoren beide gemiddeld een ruime voldoende (bijna “goed”). Ook waren de klanten over de verkregen informatie van de projectbureaus gemiddeld meer dan “tevreden”. Zo‟n 98% van de klanten zou Plattelânsprojekten dan ook aanbevelen aan anderen. Er zijn tussen de zes projectbureaus slechts kleine verschillen (niet significant). Elk projectbureau scoren gemiddeld ruim voldoende tot goed op alle vier aspecten van dienstverlening (telefonische bereikbaarheid, snelheid, verkregen informatie en algemene dienstverlening). De waardering van klanten die na 1-1-2007 met Plattelânsprojekten te maken kregen wijkt op de vier aspecten van de dienstverlening niet significant af van klanten die vóór 2007 met Plattelânsprojekten contact hebben gehad. Wel lijkt de waardering na 1-1-2007 wat lager te zijn op bereikbaarheid, snelheid en verkregen informatie. Dit kan erop duiden dat de invoering van het pMJP een wat moeizame aanlooptijd heeft gekend. Qua waardering voor de algemene dienstverlening lijken de klanten van na 1-1-2007 gemiddeld echter wel weer iets positiever dan de klanten van vóór 1-1-2007. De waardering voor de telefonische bereikbaarheid, snelheid en algemene dienstverlening wijkt in 2009 niet significant af van 2004. Wel lijkt de waardering voor de bereikbaarheid en algemene dienstverlening gemiddeld iets toegenomen. De waardering voor de snelheid lijkt in 2009 niet verbeterd of verslechterd opzichte van 2004. De belangrijkste uitkomsten De klant Merendeel van de klanten (zo‟n 60%) zijn belangenorganisaties. De overheden (meest gemeenten) zijn als klant wat toegenomen (tot ruim 15%) en de ondernemers licht afgenomen (naar ruim 10%). In Noardwest en Midden is het aandeel overheid relatief wat hoger dan in de andere. In Zuidoost en Zuidwest geldt dit voor het aandeel ondernemers. In Noordoost is het aandeel belangenorganisaties het hoogst van alle gebieden. Projectkosten Zo‟n 60% van de projecten heeft onveranderd een totale (financiële) projectomvang tussen € 10.000 en € 200.000. Het aandeel grote projecten (> € 0,5 mln.) is wat toegenomen en dat in de categorie tussen € 0,2 en € 0,5 mln. wat afgenomen.
62
Eerste contact De website van Plattelânsprojekten is belangrijker geworden als weg waarlangs mensen voor het eerst contact leggen met het projectbureau. Belangrijkst blijft echter het contact via derden („van horen zeggen‟). Contact via thema-bijeenkomsten blijft ongeveer gelijk. Papieren media (kranten, nieuwsbrieven, brochures) boeten aan belang in. Om die reden worden de nieuwsbrieven van Plattelânsprojekten nu ook digitaal verspreid. Behoefte aan ondersteuning De initiatiefnemers hebben vooral behoefte aan ondersteuning bij het invullen van de vaak complexe aanvragen en bij het rond krijgen van de projectfinanciering. Telefonische bereikbaarheid projectbureaus Is licht verbeterd t.o.v. de vorige periode, vooral in Zuidwest Fryslân. Toen is daarop ook actie ondernomen, hoewel de beoordeling ook toen redelijk goed was. De telefonische bereikbaarheid blijft een belangrijk aandachtspunt voor de projectbureaus. Waardering snelheid waarmee men geholpen wordt De waardering op dit punt blijft goed, vooral in Noardwest Fryslân. Waardering verkregen informatie De tevredenheid op dit punt blijft zeer hoog, het hoogst in Zuidoost Fryslân. Waardering algemene dienstverlening Ook deze blijft onveranderd goed, waarbij de waardering na 1 januari 2007 (moment van invoering van het pMJP) gemiddeld nog wat hoger ligt dan daarvoor. Op de vraag “of men Plattelânsprojekten bij anderen zou aanbevelen” antwoordt bijna iedereen (zo‟n 98%) positief. De enige niet positieve antwoorden komen uit Noordoost Fryslân. Dit kan een gevolg zijn van het feit, dat in de enquêteperiode inderdaad geruime tijd sprake is geweest van verminderde personeelsbezetting door ziekte/uitval. Dat is inmiddels opgelost. Enkele spontane suggesties die meerdere keren (> 3x) zijn genoemd: Projectbureaus zouden zich beter moeten profileren (naamsbekendheid) Het subsidie-aanvraagformulier pMJP zou vereenvoudigd moeten worden Er zou iets aan de bureaucratie gedaan moeten worden en aan de lange doorlooptijd van aanvragen De telefonische bereikbaarheid zou verbeterd moeten worden In de beginfase zo mogelijk directer duidelijkheid geven over subsidie-(on)mogelijkheden en actief contact opnemen met de initiatiefnemer over de voortgang. Vervolgacties Het onderzoek geeft reden tot tevredenheid en is een stimulans voor de vele mensen en organisaties die zich in het kader van Plattelânsprojekten inzetten voor het Friese platteland. De belangrijkste aandachtpunten zijn het blijven werken aan een zo goed mogelijke telefonische bereikbaarheid en het werken aan een nog betere naamsbekendheid van Plattelânsprojekten en haar projectbureaus en gebiedsplatforms in de gebieden. Conclusies hoofdstuk 7 de algemene dienstverlening van de projectbureaus wordt door de klanten gemiddeld als “goed” ervaren de telefonische bereikbaarheid en de snelheid waarmee de klant geholpen wordt, scoren beide gemiddeld een ruime voldoende projectbureaus moeten zich beter profileren (naamsbekendheid) het aanvraagformulier t.b.v. pMJP projecten moet verbeterd worden 63
Bijlage 1 Gebruikte afkortingen met toelichting AOC ALP AVP CBS CJG DBF DLG EFRO EOGFL Equa EU FLD FYLG GDU GLB ICT IDOP‟s Interreg ILG IKP ISV JIF KvK LAG
Leader LNV LTO M&E MBO MFA MFC MKB MTR NFW NHL Partoer PMJP PPLG POP POP POP2 RUG PVVP ROM SCP SDF
Agrarisch OpleidingsCentrum (MBO-groen in Leeuwarden) Aginda Leefber Plattelân LNV Agenda Vitaal Platteland Centraal Bureau voor de Statistiek Centra voor Jeugd en Gezin Doarp en Bedriuw Fryslân Dienst Landelijk Gebied (uitvoering gebiedsontwikkeling en betaalorgaan POP c.a.) Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw Steunfunctie emancipatie Fryslân Europese Unie Feriening Lytse Doarpen (opgegaan in Doarpswurk) Frysk Ynvesterarringsbudzjet Lanlik Gebiet (provinciale budgetten samengevoegd) Gebundelde Doeluitkering Gemeenschappelijk LandbouwBeleid (europese landbouwafspraken) Informatie en Communicatie Technologie Integrale Dorpsontwikkelingsplannen Interregionale samenwerkingsprojecten in EU-verband (Noordzeeregio) Investeringsbudget Landelijk Gebied (één landelijk budget voor rijksdoelen) Informatie en KennisPunt (elke steunfunctie levert beleidsinfo op haar eigen terrein) Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (fysieke componenten, rijksbijdrage) Jong in Fryslân (steunpunten jeugdbeleid) Kamer van Koophandel en Fabrieken Local Action Group (door het rijk aangewezen groepen voor actie van onderop bij plattelandsontwikkeling in kader van POP: in Fryslân zijn dit de 6 gebiedsplatforms) Methode van werken van onderop in Europa met LAG‟s Ministerie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Land- en Tuinbouw Organisatie Monitoring en Evaluatie Middelbaar Beroepsonderwijs Multifunctionele Accomodatie Multifunctioneel Centrum Midden en Klein Bedrijf Mid-Term Review (evaluatie na 3,5 jaar van een 7-jaar periode ILG/POP/FYLG) Noardlik Fryske Wâlden (samenwerkingsverband 800 boeren in de NFW) Noordelijk Hogeschool Leeuwarden Steunfunctie Zorg en Welzijn Fryslân Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied Programma‟ s en Projecten Landelijk Gebied Plattelandsontwikkelingsprogramma (Europees geld) POP 2000-2006 POP 2007-2013 RijksUniversiteit Groningen Provinciaal Verkeer en Vervoersplan (strategisch beleid provincie) Ruimtelijke Ordening en Milieu, project in het zuidoostelijk deel van Fryslân. Sociaal en Cultureel Planbureau Stichting Dorpshuizen Fryslân (opgegaan in Doarpswurk) 64
SEB SER SEV SIF SGB SNN T&R UO UvA VROM WCL WMO WUR Z&W ZZP-er
Sociaal Economisch Beleid Sociaal Economische Raad Sociaal Economische Vitaliteit Sociaal Investerings Fonds (provinciaal fonds welzijn en zorg) Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (opgegaan in ILG) Samenwerkingsverband Noord-Nederland Toerisme en Recreatie Uitvoeringsorganisatie, in dit geval van het SNN Universiteit van Amsterdam Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Waardevol Cultuurlandschap Wet Maatschappelijke Ondersteuning Wageningen Universiteit Zorg en Welzijnd Zelfstandige Zonder Personeel
65
Bijlage 2 Kaarten met nulmeting, voorzieningen en afstanden
66
Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken. Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken. Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken.Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken. Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken.Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken. Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken.Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken. Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken. Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken. Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken. Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te
67
bewerken.
68
69
70
Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken.Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken.
71