Pensioenperikelen in het nieuwe belastingverdrag NederlandDuitsland Op 12 april 2012 is in Berlijn een nieuw belastingverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot stand gekomen. Het huidige belastingverdrag stamt alweer uit 1959. Duitsland is reeds akkoord om het nieuwe verdrag te implementeren. In Nederland moet het nog worden goedgekeurd door het parlement en daarom zal het waarschijnlijk pas per 1 januari 2015 in werking treden. In dit artikel staat de nieuwe pensioenbepaling in het verdrag centraal. Ook gaan we in op de voorgestelde overgangsregeling voor in Duitsland wonende gepensioneerden met een Nederlands pensioen. Die overgangsregeling heeft staatssecretaris Weekers van Financiën eind november 2013 bekendgemaakt. Ze lijkt ruimhartig, maar zoals de Engelsen zeggen: the devil is in the details! Op het moment van schrijven van dit artikel is het Nederlandse parlementaire goedkeuringsproces van het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland nog in volle gang. De Tweede Kamer heeft op 22 november 2013 de Nota naar aanleiding van het verslag ontvangen. Daarin zijn de schriftelijke vragen die op 12 juni 2013 door de Tweede Kamerfracties waren gesteld, door staatssecretaris Weekers beantwoord. Of dat naar tevredenheid van de Kamer is, moet nog blijken.1 De antwoorden bieden de praktijk in ieder geval op onderdelen meer verduidelijking bij de uitleg en toepassing van het pensioenartikel in het verdrag. We
hebben het dan over art. 17. In de kern bepaalt dit artikel dat gepensioneerden met een pensioen, lijfrente of socialezekerheidsuitkering van in totaal meer dan € 15.000 – ook wel de franchise genoemd – straks belasting moeten gaan betalen in het land waaruit die betalingen afkomstig zijn (bronstaatheffing). Voor de groep gepensioneerden die in Duitsland wonen en Nederlands pensioeninkomen genieten, betekent dit dat zij straks in Nederland belasting moeten gaan betalen. Deze wijziging is voor een deel van deze gepen-
Gepensioneerden die in Duitsland wonen en Nederlands pensioeninkomen genieten, moeten straks in Nederland belasting gaan betalen
Helga van Bijnen en Michael Visser Mr. H.P.M. van Bijnen is werkzaam bij Fiscaal Juridische Zaken van Achmea en met mr. drs. M.R. Visser tevens verbonden aan het Fiscaal Instituut en het CompetenceCenter for Pension Research van Tilburg University
14 februari 2014 Pensioen Magazine
sioneerden nadelig, omdat Duitsland minder – en soms veel minder – belasting heft over dit pensioeninkomen dan dat Nederland met het nieuwe belastingverdrag gaat doen. Om deze groep tegemoet te komen, voorziet Weekers nu toch in een overgangsregeling van zes jaar waarin op dit inkomen tijdelijk een lager belastingtarief van toepassing is.2 Aan het eind van dit artikel bespreken we uitgebreider de voorwaarden en praktische uitwerking van de overgangsregeling. We kunnen alvast verklappen dat die minder ruimhartig uitwerkt dan op het eerste gezicht lijkt. Maar eerst gaan we in op de koerswijziging voor Nederland in het algemeen, als het gaat om het heffingsrecht over pensioenen en de specifieke uitwerking in het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. Daarbij kijken we ook naar de gevolgen voor de conserverende aan-
slag en naar enkele aandachtspunten voor Nederlandse pensioenuitvoerders. Wat we buiten beschouwing laten, is de positie van pensioenfondsen onder het nieuwe verdrag in relatie tot grensoverschrijdend dividend.
■ VAN WOONSTAAT- NAAR BRONSTAATHEFFING Rond de eeuwwisseling is Nederland een andere koers gaan varen voor wat betreft het internationaal verdragsbeleid inzake pensioenen. Tot dan volgde Nederland bij het afsluiten van bilaterale verdragen meestal het standaardartikel 18 uit het OESO-modelverdrag, namelijk een onbeperkte woonstaatheffing over particuliere pensioenen.3 De beleidswijziging was erop gericht misbruik tegen te gaan. Nederland wilde zich het recht voorbehouden in gevallen waarbij het pensioen wordt afgekocht (eenmalige uitkering) of in het nieuwe woonland niet (volledig) wordt geheven over de uitkeringen, de heffing ook toe te laten komen aan de bronstaat. Zo’n bepaling is bijvoorbeeld te zien in de verdragen die met Portugal (1999) en België (2001) zijn afgesloten.4
Bij onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag streeft Nederland naar een bronstaatheffing voor fiscaal gefaciliteerd opgebouwde pensioenen (en lijfrenten) In 2011 is het fiscale verdragsbeleid van Nederland aangepast.5 In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 is aangegeven dat Nederland bij onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag streeft naar een bronstaatheffing voor fiscaal gefaciliteerd opgebouwde pensioenen (en lijfrenten).6 Daarbij is aangegeven dat Nederland dit nastreeft onafhankelijk van de fiscale behandeling van de pensioenen in de (nieuwe) woonstaat van de pensioengerechtigde.
■ HEFFING IN NIEUW VERDRAG Anders dan in het belastingverdrag met Portugal en België is in het nieuwe verdrag met Duitsland niet van belang hoe de pensioenen en lijfrenten in de woonstaat in de belastingheffing worden betrokken. Ook is niet relevant of de bronstaat voor het pensioen een fiscale faciliteit heeft toegestaan. Het enige relevante criterium voor een bronstaatheffing is de totale omvang van de uitkeringen. De hoofdregel is dat pensioenen en soortgelijke beloningen – met uitzondering van overheidspensioen – alsmede lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen zijn belast in de woonstaat.7 Maar als het totale brutobedrag van deze uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar meer bedraagt dan € 15.000, mag het ‘ook worden belast’ in de bronstaat.8 Dit betekent in de praktijk dat de bronstaat het recht
krijgt om over het gehele bedrag te heffen. De gedachte achter de grens van € 15.000 is om bij ‘kleine’ pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen de hoofdregel van een woonstaatheffing in stand te houden, zodat wordt voorkomen dat bij relatief geringe bedragen ook belasting is verschuldigd in het land waaruit het inkomen afkomstig en er in twee landen fiscale verplichtingen ontstaan. Overigens wordt hier gemakshalve gesproken over het land waaruit het inkomen afkomstig is. Dit is niet helemaal zuiver. De toewijzing is gekoppeld aan de fiscale facilitering. Het land dat de fiscale faciliteiten heeft geboden in de opbouwfase, is het land dat de bronstaatheffing mag toepassen.9 Waardeoverdracht van de aanspraak heeft dus geen gevolgen. Voor zover de uitkeringen geen periodiek karakter hebben – lees: worden afgekocht – kan ook de bronstaat heffen.10 Deze bepaling geldt zowel voor pensioenaanspraken als voor reeds ingegane pensioenrechten. Lijfrentedefinitie In het verdrag is de definitie van een lijfrente expliciet opgenomen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar de oorsprong: 1. Nederlandse bron: Nederland neemt als uitgangspunt het begrip lijfrente zoals opgenomen in de Wet IB 2001. Naast de ‘klassieke’ lijfrenteverzekeringen vallen hieronder ook de lijfrentespaarrekeningen en lijfrentebeleggingsrechten; 2. Duitse bron: de definitie van lijfrente wanneer het inkomen opkomt in Duitsland, luidt als volgt: een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
1 De mogelijkheid voor de Tweede Kamerfracties om nog aanvullende vragen te stellen, stond open tot 16 januari 2014. 2 Kamerstukken II, vergaderjaar 2013-2014, 33 615, nr. 6. 3 Overheidspensioen is op grond van een uitzondering belast in het land waar dit pensioen is opgebouwd, de bronstaat (art. 19 OESO-modelverdrag). 4 Zie voor een beschouwing van de pensioenartikelen in deze verdragen: Bastiaan Starink, Belastingheffing over pensioenen en andere toekomstvoorzieningen in het buitenland, VP Bulletin april 2007, nr. 4. 5 Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011, ministerie van Financiën, 11 februari 2011. 6 Als alternatief is ook een beperkt heffingsrecht mogelijk. In het kader van een totaalcompromis is het denkbaar dat uiteindelijk een andere heffingsverdeling dan exclusieve bronstaatheffing wordt overeengekomen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010-2011, 25 087, nr. 19). 7 Art. 17, lid 1 Verdrag Nederland-Duitsland. 8 Art. 17, lid 2 Verdrag Nederland-Duitsland. 9 Het verlenen van fiscale faciliteiten kan ook bestaan uit het niet belasten van de aanspraak op een pensioen of lijfrente. Zie ook Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, 33 615, nr. 5, blz. 35. 10 Art. 17, lid 3 Verdrag Nederland-Duitsland.
Pensioen Magazine februari 2014 15
belastingverdrag Nederland-Duitsland
Socialezekerheidspensioenen? Met de aanduiding ‘uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragssluitende staat (socialezekerheidspensioenen)’ wordt voor Nederland gedoeld op het ruime begrip sociale uitkeringen, namelijk uitkeringen uit sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat het dan vooral gaat om de uitkeringen volgens de AOW, Anw, Ziektewet, WAO, WIA en de Waz (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen). Voor de Duitse socialezekerheidsuitkeringen wordt verwezen naar de uitkeringen op grond van het Duitse Sozialgesetzbuch. Nederland zal aan Duitsland nog een overzicht vragen van de meest voorkomende Duitse socialezekerheidsuitkeringen die onder art. 17 vallen.
■ SAMENLOOP PARTICULIER EN OVERHEIDSPENSIOEN Wanneer een pensioen is opgebouwd vanuit een publiekrechtelijke dienstbetrekking, is de staat van waaruit dit pensioen afkomstig is, in principe heffingsbevoegd.11 Dit overheidspensioen telt niet mee voor de € 15.000-grens. In het recente verleden heeft de Duitse belastingdienst onder het Nederlands-Duitse belastingverdrag van 1959 in een aantal gevallen op grond van een letterlijke interpretatie het standpunt ingenomen dat op in Nederlandse overheidsdienst opgebouwd pensioen dat wordt uitgekeerd
Leidend is het karakter van de dienstbetrekking uit hoofde waarvan het pensioen is opgebouwd door het geprivatiseerde ABP, het verdragsartikel over privaatrechtelijke pensioenen van toepassing is. Nederland is echter van mening dat de aard van het dienstverband ter zake waarvan het pensioen is toegekend – privaatrechtelijk, dan wel publiekrechtelijk – beslissend is voor de kwalificatie van dit pensioen onder het belastingverdrag (particulier of overheidspensioen).12 Art. XIV van het Protocol bij het nieuwe verdrag legt de visie die Nederland aanhangt, nu dus eenduidig vast. Leidend is het karakter van de dienstbetrekking uit hoofde waarvan het pensioen is opgebouwd. Als sprake is van een pensioen met een gemengd karakter – deels opgebouwd gedurende de periode dat een privaatrechtelijke dienstbetrekking werd uitgeoefend en deels opgebouwd in een publiekrechtelijke dienstbetrekking – moet dit pensioen worden gesplitst naar evenredigheid van het aantal dienstjaren. Voor de praktijk goed om te weten is dat in art. 33, vierde lid, van het verdrag staat dat de in art. XIV van het Protocol opgenomen visie ook toepassing vindt op alle gevallen die onder het Nederlands-Duitse belastingverdrag van 1959 nog openstaan. Interpretatieverschillen uit het verleden kunnen daarmee nu snel worden op-
16 februari 2014 Pensioen Magazine
gelost. Zeker bij samenloop van particulier en overheidspensioen blijft een goede diensttijdadministratie wat ons betreft onverminderd van belang.
■ GEVOLGEN VOOR CONSERVERENDE AANSLAG Bij emigratie wordt ten aanzien van pensioen en lijfrente een conserverende aanslag opgelegd. De vraag is of het nieuwe verdrag gevolgen heeft voor de conserverende aanslag als er sprake is van emigratie naar Duitsland. Op 19 juni 2009 heeft de Hoge Raad een aantal arresten gewezen met betrekking tot de conserverende aanslag.13 Daarin kwam de vraag aan de orde of Nederland met het opleggen van een conserverende aanslag in strijd met verdragstrouw handelt. Door de Hoge Raad werd het volgende criterium gehanteerd: ‘Een heffing die aangrijpt bij emigratie kan evenwel in strijd komen met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitlegging en toepassing van het belastingverdrag tussen de betrokken staten, als daarmee een voordeel wordt belast dat naar zijn werkelijke aard bezien – al dan niet potentieel – ter heffing is toegewezen aan de immigratiestaat.’ (r.o. 3.3.2.) De conserverende aanslagen in genoemde arresten hielden geen stand meer. Bijna meteen daarna werd dan ook de wet aangepast. Vóór de arresten werden op de conserverende aanslag zowel de in aftrek gebrachte premies als de hierover behaalde rendementen als negatieve uitgaven aangemerkt. Door de invoering van de reparatiewetgeving – met terugwerkende kracht tot 29 juni 2009 – wordt vanaf die datum onderscheid gemaakt tussen emigratie naar een land dat de bronstaatheffing en een land dat de woonstaatheffing toepast.14 In geval van emigratie naar een staat waarmee Nederland in het belastingverdrag een bronstaatheffing is overeengekomen, wordt nog steeds uitgegaan van de betaalde premies plus het behaalde rendement. In geval van emigratie naar een staat waarmee Nederland in het belastingverdrag een woonstaatheffing is overeengekomen, wordt ten aanzien van lijfrenteaanspraken slechts uitgegaan van het genoten belastingvoordeel.15 Ten aanzien van pensioen worden de bij de toekenning vrijgestelde pensioenaanspraken (de werkgeversbijdrage) en de destijds op het loon in mindering gebrachte pensioenbijdragen (de werknemersbijdrage) als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen. Gegeven het nieuwe verdrag zal bij emigratie naar Duitsland in de toekomstige op te leggen conserverende aanslagen worden uitgegaan van andere bedragen. Voorheen was sprake van een woonstaatheffing, waardoor vanaf 29 juni 2009 slechts de betaalde premies als grondslag voor de conserverende aanslag werden opgenomen. Maar onder het nieuwe verdrag is er dus sprake van een bronstaatheffing als de te ontvangen uitkeringen bij elkaar hoger zijn dan € 15.000. In de parlementaire behandeling bij de aanpassing van de conserverende aanslag is expliciet verwezen naar verdragen met een ‘exclusieve woonstaatheffing’.16 Dat betekent dat in geval van een gedeeltelijke bronstaatheffing, zoals in het nieuwe verdrag met Duitsland, in de toekomst mag worden uitgegaan van
de hoge bedragen (betaalde premies plus rendement). Op zich heeft het opleggen van een conserverende aanslag in de situatie met Duitsland geen praktische betekenis. De heffing is namelijk op grond van het verdrag toch al aan Nederland toegewezen.
■ GEVOLGEN VOOR NEDERLANDSE UITVOERDERS Onder het oude verdrag was zoals gezegd sprake van een woonstaatheffing. Desalniettemin zijn de uitvoerders van pensioen en lijfrenten verplicht om loonheffing in te houden. Deze uitvoerders hebben geen onderzoeksplicht en kunnen niet bepalen wanneer iemand binnenlands of buitenlands belastingplichtige is. Het hebben van een huis in het buitenland wil nog niet zeggen dat er sprake is van een buitenlands belastingplichtige. Uiteindelijk kan alleen de Belastingdienst vaststellen waar een belastingplichtige zijn woonplaats heeft. Om die reden houden uitvoerders in de praktijk nog steeds belasting in en dragen die namens de belastingplichtige af, tenzij er een zogenoemde ‘verdragsverklaring’ is afgegeven waarin is opgenomen dat de uitvoerder geen loonheffing meer hoeft in te houden.17
Uiteindelijk kan alleen de Belastingdienst vaststellen waar een belastingplichtige zijn woonplaats heeft Ook bij afkoop en overige niet-reguliere handelingen, zoals belening, kan de belastingplichtige een verdragsverklaring aanvragen. We merken hierbij op dat veel uitvoerders de inhouding pas achterwege laten als in deze verklaring ook de aansprakelijkheid voor de conserverende aanslag komt te vervallen. Dit is naar onze mening ook logisch, omdat de uitvoerder op grond van art. 44a, respectievelijk art. 44b Invorderingswet 1990 aansprakelijk wordt gesteld als de conserverende aanslag niet wordt voldaan. Om dat te voorkomen moet hij dus over een vrijwaring beschikken en zo niet, loonheffing inhouden. Wie doet wat? In het verleden zijn voor in Duitsland woonachtige pensioen- en lijfrentegerechtigden veelvuldig verdragsverklaringen afgegeven. Maar voor alle uitkeringsgenieters die € 15.000 of meer uit Nederland ontvangen, gaat er dus iets veranderen. Praktisch gezien rijst daarbij de vraag wie de uitkeringsgenieter op de hoogte brengt van de wijzigingen. Zijn dat de uitvoerders? Het probleem waar zij tegenaan lopen, is dat zij niet het totale overzicht van een pensioengerechtigde hebben. Zij kennen niet de persoonlijke situatie en het totale oudedagsinkomen – meer of minder dan € 15.000 – en zijn daarom ook niet in staat om te beoordelen of er wel of niet in Nederland belasting moet worden ingehouden. Uit de parlementaire stukken valt op te maken dat de
Belastingdienst de betrokkenen gaat informeren, en wel door middel van het opnemen van informatie op de website van de Belastingdienst en het organiseren van voorlichtings- en rondetafelbijeenkomsten. Tevens zullen gepensioneerden specifiek op hen van toepassing zijnde informatie ontvangen. Degenen die in het verleden een verdragsverklaring hebben aangevraagd worden geïnformeerd over de gevolgen van het nieuwe verdrag en de mogelijkheid van de overgangsregeling. Daarnaast is het nog de vraag wat er gebeurt met de reeds afgegeven verklaringen. De leden van de fractie van het CDA hebben staatssecretaris Weekers gevraagd of de eerder uitgereikte beschikkingen ‘vrijstelling loonbelasting’ ten behoeve van onder andere pensioenfondsen worden ingetrokken. Volgens Weekers worden ze niet per direct ingetrokken, omdat belastingplichtigen de mogelijkheid hebben om het oude verdrag nog een jaar toe te passen. Dit betreft een algemene overgangsregeling. Bovendien is intrekking afhankelijk van de individuele situatie van iedere belastingplichtige, zoals het wel of niet voldoen aan de € 15.000-grens voor gepensioneerden. De Belastingdienst zal in Duitsland wonende gepensioneerden actief benaderen met de vraag of ze al dan niet kiezen voor de overgangstermijn van een jaar. Vervolgens zal de Belastingdienst beoordelen voor welke gepensioneerden intrekking van de verdragsverklaring nodig is. Zowel de belastingplichtige als de uitvoerders zullen van deze intrekking op de hoogte worden gebracht.
■ OVERGANGSREGELING Twee overgangsregelingen moeten de pijn voor de groep Nederlandse gepensioneerden die in Duitsland al van hun pensioen genieten, wat verzachten. Op verzoek van Nederland is in het nieuwe verdrag zelf een algemene overgangsregeling opgenomen die niet alleen voor het pensioenartikel geldt. Op grond van art. 33, zesde lid, kunnen alle belastingplichtigen kiezen om nog een jaar het oude verdrag toe te passen als dat voor hen voordeliger is. Dat kan alleen het eerste kalenderjaar na de inwerkingtreding van het verdrag. 11 Art. 18, lid 2 Verdrag Nederland-Duitsland jo art. XIV van het Protocol bij het verdrag. 12 Zie voor meer informatie: Bastiaan Starink, Overheidspensioen versus particulier pensioen in belastingverdragen: we komen er maar niet vanaf, Pensioen Magazine nr. 5, 2007. 13 HR 19 juni 2009, nr. 08/02288, NTFR 2009/1440, nr. 07/13627, NTFR 2009/1439, nr. 43.978, NTFR 2009/1438 en nr. 44.050, NTFR 2009/1437. 14 Art. 3.136 Wet IB 2001. 15 Het genoten belastingvoordeel wordt bij lijfrente gesteld op de betaalde premies. Met ingang van 2009 worden de betaalde premies namelijk geacht in mindering te zijn gebracht. Het is aan de belastingplichtige om aan te tonen dat het belastingvoordeel lager is (verzoek om toepassing van saldomethode). 16 Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 31 990, nr. 3, blz. 6. 17 In een ver verleden werd het de zogenoemde ‘artikel 27, lid 7 Wet LB 1964 verklaring’ genoemd.
Pensioen Magazine februari 2014 17
belastingverdrag Nederland-Duitsland
Het ligt in de lijn der verwachting dat het nieuwe verdrag in 2014 in werking zal treden en van toepassing zal zijn per 1 januari 2015.18 Voor het belastingjaar 2015 kan men dan opteren voor belastingheffing op basis van het oude verdrag. Nederlandse bedrijfspensioenen worden voor inwoners van Duitsland nu veelal slechts voor 18% in de grondslag van de Duitse belastingheffing betrokken. Tel daar een relatief laag Duits belastingtarief bij op en het progressievoordeel van een belaste AOW in Nederland aan de voet tegen 5,10% (eerste belastingschijf 2014) en de keuze voor toepassing van het oude verdrag zal snel gemaakt zijn. Staatssecretaris Weekers verraste vervolgens vriend en vijand door eind november 2013 in een Nota van wijziging nog met een specifieke overgangsregeling te komen. Het betreft een regeling van zes jaar waarin tijdelijk een lager belastingtarief van toepassing is op pensioen- en lijfrente-inkomen. Wie overigens in 2015 kiest voor toepassing van het oude verdrag, kan daarna nog maar vijf jaar gebruikmaken van deze overgangsregeling. Die geldt bovendien alleen voor bestaande gevallen. Als iemand na het sluiten van het nieuwe belastingverdrag, op 12 april 2012, inwoner van Duitsland is geworden, komt hij niet in aanmerking voor deze overgangsregeling. Verder moet ten minste één onderdeel van het pensioeninkomen vóór de inwerkingtreding van het nieuwe verdrag zijn ingegaan.19 De Belastingdienst lijkt op zijn website ruimhartiger, want hij gaat uit van het moment waarop het nieuwe verdrag naar verwachting van toepassing wordt: ‘U hebt vóór 1 januari 2015 ten minste 1 betaling van uw pensioen of lijfrente ontvangen. Hebt u de betaling niet vóór 1 januari 2015 ontvangen? Dan geldt het lagere belastingtarief niet voor het pensioen of de lijfrente waarvoor u op 1 januari 2015 nog geen betaling hebt ontvangen.’ Dit biedt wellicht nog planningsmogelijkheden voor Nederlanders die al even in Duitsland wonen en aan de vooravond van hun pensioen staan. Als zij bijvoorbeeld in 2015 een Nederlands bedrijfspensioen verwachten te gaan genieten in Duitsland, kan het lonend zijn om te kijken of ze dit pensioen misschien vervroegd eind 2014 kunnen laten ingaan. Dan kan alsnog gebruik worden gemaakt van de specifieke overgangsregeling. De regeling oogt trouwens genereuzer dan ze in de praktijk zal uitwerken. In het eerste jaar waarin het lagere belastingtarief geldt, betaalt men maximaal 10% belasting over pensioen- en lijfrenteinkomen uit Nederland en in het zesde jaar maximaal 30%. Het verlaagde tarief verloopt als volgt:
jaar
tarief
2015
10%
2016
10%
2017
15%
2018
20%
2019
25%
2020
30%
Deze percentages klinken vriendelijk. Een voorbeeld op de website van de Belastingdienst laat echter zien
18 februari 2014 Pensioen Magazine
dat bij een AOW van € 13.000 en een bedrijfspensioen van € 28.000 de overgangsregeling alleen in jaar 1 en 2 gunstiger uitpakt. In het derde jaar is het speciale belastingtarief 15%. Belastingheffing over het maximale tarief op basis van de overgangsregeling is dan hoger dan het gemiddelde tarief dat nu in Nederland moet worden betaald. Hoe hoger het pensioeninkomen, des te langer het effect van de specifieke overgangsregeling merkbaar is.20 Maar ze blijft in tijd en omvang beperkt.
De regeling oogt genereuzer dan ze in de praktijk zal uitwerken Omdat de vermindering op de verschuldigde Nederlandse inkomstenbelasting ook afhankelijk is van eventuele inkomsten die niet onder deze overgangsregeling vallen, kan deze niet direct worden toegepast door de Nederlandse pensioenuitvoerders. Inhouding van Nederlandse loonbelasting kan blijven geschieden via de normale wettelijke bepalingen. De belastingplichtige kan via de (voorlopige) aangifte de te veel betaalde belasting terugvragen. Voor het jaar 2015 is dit nog niet mogelijk via een voorlopige aangifte, omdat de systemen van de Belastingdienst hiervoor niet op tijd kunnen worden voorbereid. Staatssecretaris Weekers verwacht echter dat een groot deel van de belastingplichtigen in 2015 gebruik zal maken van de algemene overgangsregeling.
■ TEN SLOTTE Het nieuwe pensioenartikel in het belastingverdrag met Duitsland brengt forse wijzigingen met zich mee. Vooral voor pensioengerechtigden, maar ook voor pensioenuitvoerders en de Belastingdienst. In veel situaties treedt een verschuiving op voor wat betreft het land waar gepensioneerden over hun oudedagsinkomen belasting zijn verschuldigd. Dat zal voor bijna alle gepensioneerden in de relatie NederlandDuitsland inkomensgevolgen hebben. Via twee overgangsregelingen kunnen Nederlandse pensionado’s in Duitsland ‘rustig’ wennen aan de hogere Nederlandse belastingdruk. Al lijkt de specifieke overgangsregeling die staatssecretaris Weekers eind 2013 heeft voorgesteld, op het eerste gezicht genereuzer dan hij in de praktijk zal uitwerken. 18 Formeel treedt het nieuwe verdrag in werking op de eerste dag van de tweede maand na de uitwisseling van de akten van bekrachtiging (art. 33, lid 2). 19 In de praktijk zal het doorgaans pensioen en/of lijfrente betreffen dat nu uitsluitend ter heffing aan Duitsland is toegewezen en bij toepassing van het nieuwe verdrag aan Nederland (dus alleen als het gezamenlijke brutobedrag van de uitkering hoger is dan € 15.000). 20 De berekening van de belastingvermindering vergt enig rekenwerk. Zie voor de systematiek de toelichting op de Nota van wijziging (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013-2014, 33 615, nr. 6, blz. 4).