Ontwikkelingsgerontologie
Ontwikkelingsgerontologie
Jan Willem de Graaf en Maryke Tieleman
Boom Lemma uitgevers Den Haag 2013
Voorwoord
Met niets is een mens zo continu bezig als met ouder worden. Hoewel, aanvankelijk gebeurt het gewoon. Later houdt het je zo nu en dan bezig en nog later kun je er niet meer omheen. Bij het schrijven van een boek over ouder worden is het onvermijdelijk om ook met het eigen ouder worden bezig te zijn. Je kunt niet over jong of ontwikkeling spreken zonder (impliciet) over oud(er) of volwassen te spreken. Een boek over ouder worden daarom ook niet worden geschreven zonder over jonger zijn te schrijven. Ontwikkelingsgerontologie is dan ook een logisch vervolg op ons vorige boek, Ontwikkelingspedagogiek. Onze studenten hebben meegelezen en meegediscussieerd over de inhoud. Immers, een boek over ouder worden is per definitie nooit compleet en nooit af. Oud en jong, docent en student, schrijver en lezer, op het kruispunt beleefden we alleen al in het proces – de ontwikkeling – vele mooie en inspirerende momenten, vol met discussies. Een aantal mensen willen we hierbij apart noemen. In de eerste plaats willen we Jessica Ferreira, Marisa Heutink, Mirjam de Boer, Niels Kroon, Bram Paus, Amanda Arnoldus, Lieke Hovenga, Jette Banis, Jonathan Hogema en een groot aantal andere studenten van de opleiding Toegepaste Psychologie van de Saxion Hogeschool (hoofdstroom neuropsychologie) hartelijk danken voor het meelezen en voor hun constructieve kritiek. De discussies met hen hebben ons enorm geholpen en geënthousiasmeerd bij het schrijven van dit boek. Vervolgens danken we alle mensen hartelijk die over hun leven hebben willen vertellen. We hebben hun verhalen in de tekst en als cases kunnen verwerken, waardoor de theorie door praktijksituaties kan worden geïllustreerd. Daarnaast hebben we veel gehad aan de op- en aanmerkingen van collega’s van andere universiteiten en hogescholen, die de moeite hebben genomen om een prematuur versienummer van het manuscript door te werken. We willen Hans te Baerts, Marjolein Planteijdt en Lieve de Vos in dit kader graag noemen. Ook onze redacteur bij Boom Lemma, Marc Appels, willen we hartelijk danken vanwege zijn steun en aanwijzingen bij het schrijfproces. Peter Boxelaar willen we hartelijk danken voor het professionele en inhoudelijke redigeerwerk. Ten slotte willen we collega Gerard Kok noemen voor het meelezen en becommentariëren. Leven – ouder worden – geschiedt continu in de tijd, maar wordt gekenmerkt korte perioden waarin grote veranderingen zich snel voltrekken, dis-
6
Ontwikkelingsgerontologie
continuïteiten. Gedurende het leven heeft een mens meerdere gedaanten, letterlijk en figuurlijk. Zelf focus je vaak op de constanten; als een oudere over zijn of haar kindertijd spreekt, gebeurt dat nog steeds in de eerste persoon. Voor de buitenwereld kan dat vervreemdend werken, dikwijls is er nog maar weinig overeenkomst tussen de oudere en het beeld waaraan gerefereerd wordt. Partners volgen het proces van ouder worden op een unieke manier, in continuïteit en discontinuïteit. Bij de plotselinge veranderingen – shifts genoemd in dit boek – spelen ze altijd, gewild of niet, een hoofdrol. Bij het helpen (re)construeren van de continuïteit – het levensverhaal of narratief – zijn zij de belangrijkste bron van de betekenis en de inhoud. Onze partners, Bram en Victorine, hebben ons bijzonder geïnspireerd met het maken van diverse shifts tijdens hun volwassen leven. Zij laten ons daarbij zien dat ontwikkeling gewoon het hele leven doorgaat. We dragen daarom graag het boek aan hen op. Deventer, maart 2013 Jan Willem de Graaf en Maryke Tieleman
Inhoudsopgave
Inleiding
9
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Gerontologie versus ontwikkeling 13 Wat is gerontologie? 14 Visies op veroudering 18 Cultuur- en tijdspecifieke elementen 24 Product- en procesmodellen: DSM versus ICF
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Doorontwikkeling 45 Aangeboren en aangeleerd 45 Het niveau van de cel 56 Verstening, plasticiteit en kwetsbaarheid van het brein Twee principes van neuroplasticiteit 71 Shifting identity 74
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Leren en geheugen 87 Declaratief en procedureel geheugen 87 Mechanismen van leren en geheugen 95 Geheugen langs tijdassen onderscheiden 102 Het model van Werner 107 Ouder worden en geheugen 113
4 4.1
Perceptie 119 Visuele en auditieve perceptie en evenwicht 119 4.1.1 Visuele perceptie 120 4.1.2 Auditieve perceptie 128 4.1.3 Het evenwichtsorgaan 133 Somatosensoriek 135 Smaak en geur 139 Synesthesie 141 Perceptie van lust 142 Perceptie van tijd 145 Achteruitgang van de zintuigen en de komst van het grote overzicht 147
4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
27
63
8
Ontwikkelingsgerontologie
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Motoriek 157 Beweging, spieren en zenuwen 158 Spiercontrole door proprioceptoren 162 Bewegen en het brein 165 De bewogen beweger 179
6 6.1 6.2
6.3 6.4 6.5
Pathologische veroudering 187 Omkeerbare of reversibele dementie 188 Hersenaandoeningen 192 6.2.1 Alzheimerdementie 192 6.2.2 Frontotemporale lobaire degeneratie 6.2.3 Vasculaire dementie 207 Bewegingsstoornissen 214 Het verpleeghuis 218 De dood als resultante 221
7 7.1 7.2 7.3 7.4
Verouderen en coping 227 Frailty 228 Fysieke aandoeningen 230 Psychische aandoeningen 241 Rouwverwerking 248
203
Nabeschouwing: zingeving, leven voor de dood of dood na het leven 267 Register
281
Over de auteurs
287
Inleiding
Voor je ligt een boek over het verouderen als een levenslang proces. Het boek is geschreven vanuit een ontwikkelingsperspectief in plaats vanuit een perspectief van ziekte en verval. Het is geschreven voor studenten uit het hoger sociaalagogisch onderwijs en het hoger gezondheidsonderwijs die voor het eerst kennismaken met de gerontologie en voor hen die in de neuropsychologie of in het ontwikkelingsperspectief van ouderen zijn geïnteresseerd. Uiteraard is het boek ook bedoeld voor andere geïnteresseerden in het proces van het verouderen van mensen vanuit een ontwikkelingsperspectief. Hoewel een boek over veroudering niet zonder het beschrijven van aandoeningen en stoornissen kan, wordt naast de DSM- (product) vooral de ICF (proces)-benadering aangehouden, waarbij ruimte bestaat voor wat iemand met functieverlies of aandoeningen wel kan (ontwikkelen). De focus ligt op datgene waarin mensen met een hogere leeftijd juist sterk zijn, zoals een toenemende ervaringswijsheid en een groot inzicht in hoofd- en bijzaken. Zo kunnen zij anderen laten zien hoe je met achteruitgaande functies constructief kunt omgaan. Culturen en tijden bepalen of mensen op hogere leeftijd worden beschouwd als waardevol voor de samenleving. Gedurende een lang leven hebben ouderen geleerd keuzes te maken en met tegenslagen en achteruitgang van functies om te gaan. Een mens neemt gedurende een mensenleven vele gedaanten aan. Hij of zij sterft evenveel doden als dat er nieuwe identiteiten ontstaan, ofwel geboren worden. Van buitenaf kunnen de vroegere identiteiten vaak niet herkend en dus ook niet erkend worden. Er is sprake van wat wij in dit boek een shifting identity noemen. De oude vrouw, kromgebogen en met bibberende stem, die ooit de mannen op dreef joeg, de oude man die alleen met een doos foto’s en wat kleren het verpleeghuis in werd gebracht, die ooit een aantal snackbars bezat: alleen het verhaal van het leven brengt de opeenvolgende gestalten van haar en hem samen. En dan nog kunnen we ze niet zien, de jonge meid, de jonge vent, de volwassen moeder, trots en vol van leven, of zelfs de man die trots met pensioen gaat. Ook de stokoude opa of oma werd ooit met u aangesproken en later juist nooit meer met ‘jij’. Volgens de United Nations Principles hebben oudere mensen evenals jongere het recht op aangepaste educatie en trainingsprogramma’s. Ook zou
10
Ontwikkelingsgerontologie
het voor hen mogelijk moeten zijn dat zij zinvolle dingen kunnen doen. Uiteraard hebben zij ook evenzeer recht op respect en zo nodig goede verzorging. De oudere mag dansen op het ritme van de volgende generaties. Dat is een (voor)recht. Maar de plicht om overzicht en wijsheid in te zetten ten behoeve van het nageslacht, of de samenleving, zou de ouderen zoveel te meer een plaats in de samenleving geven en hun daarmee recht doen. Soms worden ouderen in hun wijsheid erkend, zoals in de kerk bij de paus het geval is en nog enigszins bij senatoren in het landsbestuur. Toch zijn er ook in de nieuwere, wellicht vluchtigere culturen sporen van ontzag voor wijsheid. Hiermee word je bijvoorbeeld geconfronteerd als Sir Paul McCartney in een tv-interview wijs gevonden wordt als hij spreekt over de Beatles en over het leven, hoe alles gebaseerd is op geluk, op positie en niet per se op predispositie, en over hoe de Beatles toevallig op het juiste moment op de juiste plek waren en de hysterie niet van of voor de Beatles was, maar de geboorteschreeuw van een volk betrof in de nieuwe, naoorlogse wereld. Een oude filmster, of succesvol schrijver, mag op hoge leeftijd wel verhalen over wie hij was, hoe hij geworden is wie hij nu is. Zijn of haar reflecties worden als wijze lessen beschouwd. Als een ‘gewone’ 76-jarige man of vrouw, vader of moeder, zo zou spreken, was er geen luisteraar beschikbaar, of werd de traagheid in het spreken zelfs als een symptoom van het label dementerend opgevat. Ouderen die niet mee kunnen komen en waar we geen (succes)verhaal achter kunnen zien, worden door de maatschappij gemakkelijk opzijgezet. Er zijn momenten gedurende het leven vanaf de volwassenheid dat een mens perfect samenvalt met een herkenbare identiteit. Je zit dan echt op je plek en goed in je vel. De persoon is als het ware perfect afgesteld op de metaforische zender. Werk, positie in het gezin, hobby’s, het past allemaal perfect. Maar er zijn ook overgangsfasen, momenten dat alles wat minder vanzelfsprekend aanvoelt, dat je soms letterlijk je wat ‘onbestemd’ voelt. Deze momenten kunnen door important life events (gebeurtenissen waardoor het leven per definitie anders wordt dan het was) worden uitgelokt. Bijvoorbeeld door een ongeluk, of door ziekte, geboorte, dood, of een plotselinge verliefdheid. Je komt dan gewild, maar vaker ongewild in een nieuwe fase. Dergelijke situaties vragen om een geheel nieuwe oriëntatie, waarbij iemand getriggerd wordt heel nieuwe kanten van zichzelf te ontdekken. Iedere tijd heeft ook min of meer vaste overgangsmomenten. Deze momenten zijn gekoppeld aan leeftijd, bijvoorbeeld als je rond je dertigste van jonge medewerker, nog net zonder gezin, overgaat naar de rol van medior, met jonge
Inleiding
kinderen. Of nog later, als je senior wordt en beseft dat leerprocessen trager verlopen dan je gewend was. In het algemeen kun je stellen dat mensen soms moeite hebben al hun rollen en taken in het leven te integreren. Mensen kunnen bijvoorbeeld moeite hebben met het beeld dat ze van zichzelf hebben, ze kijken in de spiegel en herkennen de persoon niet die ze daarin zien. Dat zijn de momenten waarop je tussen de zenders zit en waarop je gemakkelijker de weg kwijt kunt raken, maar mogelijk ook de momenten van nieuwe kansen. Alles wat ons bindt, zijn immers onze verhalen. Hulpverleners die zicht hebben op deze ontwikkelingsnoodzaak, staan niet met lege handen. Zij begrijpen dat mensen die verantwoording moeten nemen bij wijze van spreken in drie weken kunnen veranderen van een soort puber tot een volwassene. Andersom kunnen mensen die bijvoorbeeld hun baan verliezen, of hun liefde, dikwijls weer alle kenmerken vertonen van de puber. Het begrijpen van deze ontogenese is belangrijk, want elke tijd is anders en elke tijd biedt andere kansen en mogelijkheden. Iemand met een bepaald talent kan in de ene tijd door toevallig op de juiste plaats te zijn bijvoorbeeld een wereldster worden, terwijl enkele jaren later iemand niet of nauwelijks datzelfde talent te gelde kan maken, simpelweg omdat de markt verzadigd is, of de massa-interesse op een andere kunstvorm of sport gericht is. Het kan verkeren, en dat doet het ook, per definitie. Dit boek bestaat uit zeven hoofdstukken, een nabeschouwing en een bijlage, waarin diverse visies op ouderen, leeftijdgerelateerde veranderingen op het gebied van ontwikkeling, motoriek, cognitie en geheugen worden behandeld. De relatie tussen hersenen en gedrag komt telkens naar voren. Het boek eindigt met ouderdomsklachten, verliessituaties, interventiemogelijkheden en copingstrategieën om daarmee zo goed mogelijk te kunnen omgaan teneinde het leven een nieuwe draai te kunnen geven. Er staan diverse cases in met leeftijdgerelateerde en niet-leeftijdgerelateerde aandoeningen en klachten, enerzijds ter adstructie van de stof en anderzijds ter overdenking aan de hand van opdrachten. Op deze wijze krijgt de lezer de mogelijkheid zich de achterliggende theorie eigen te maken en de opgedane kennis toe te passen.
11
versus Gerontologie ontwikkeling ‘Ze zijn al lang blij als ze netjes aangekleed aan een kopje koffie zitten, een beetje met zo’n koekje, een beetje met zo’n lepeltje te miemelen …’ Brigitte Kaandorp, 2009. Gerontologie gaat over het oud worden en bij oud worden denken we waarschijnlijk niet in eerste instantie aan ontwikkeling. Oudere mensen voelen zich in de huidige westerse samenleving nogal eens afgeschreven en nutteloos. Dit komt onder meer tot uiting in het beeld dat Brigitte Kaandorp oproept in het hiervoor aangehaalde citaat. Hoe men tegen de ouderdom aankijkt, is afhankelijk van de tijd en de cultuur waarin men leeft. De betrokkenen laten zich vaak gemakkelijk afschrijven en schikken zich in hun ‘opgedrongen’ lot. Hierdoor conformeren ze zich vroeg of laat vooral aan het beeld van de zorgbehoevenden. Ze laten zich dan min of meer leven en door de jongeren voorschrijven waar het leven over gaat. Deze jongeren bevinden zich uiteraard niet in dezelfde positie als de ouderen, maar denken – vaak vol goede bedoelingen – te weten wat goed voor de ouderen is. Hierdoor ontstaat een uniform gedrag van een groep mensen die juist zeer divers is. Denk maar aan de grote onderlinge verschillen in levenservaring, keuzes, gezondheid en sociale omstandigheden. Maar over wie hebben we het eigenlijk? Verschillende boeken over fasetheorieën geven verschillende definities en leeftijdsaanduidingen van het begrip oud. Met andere woorden, wanneer noem je iemand, een individu eigenlijk oud en wanneer (nog) niet? Oud zijn veronderstelt een statische toestand, een product. Iets wat jong is, heeft een toekomst en veel mogelijkheden, terwijl iets wat oud is, een verleden heeft. Iets wat jong is, wordt gebruikt, komt in proces. Iets wat oud is, wordt bewaard, vervangen of afgedankt. Iets wat oud is, zet of gooi je weg, of het moet bijvoorbeeld om een Jaguar E Type gaan. Oudere mensen met een bepaalde status, zoals de koningin, krijgen trouwens ook nog op hoge leeftijd veel waardering. Anders gezegd, het procesdenken – het denken in termen van ontwikkeling – is gemakkelijk te associëren met jong, vol van mogelijke toekomst, terwijl oud vooral uitnodigt tot productdenken in termen van behoud van wat ooit was.
1
14
Ontwikkelingsgerontologie
Oud worden gebeurt niet van de ene dag op de andere en is eigenlijk een gewoon menselijk proces, zoals ook andere processen te onderscheiden zijn. Zo kunnen we bepaalde begrippen uit de psychiatrie, zoals hallucinaties en dementie, opvatten als typische producten van veroudering of ziekte. Juist vanuit een psychologisch standpunt kunnen we deze termen, zo zullen we betogen in dit hoofdstuk, ook relateren aan ‘gewone’ menselijke processen, soms getriggerd door de omstandigheden. Vastroesten in gewoontes, waardoor je in een bepaalde relatie niet meer de openheid van geest hebt om te zien wat de ander echt zegt, maar vooral ziet wat je op grond van je ervaring verwacht dat de ander bedoelt, kan iets zichtbaar maken van dementeren bij ouderen. Het ‘dementeren’ bij het vastroesten is dan in principe omkeerbaar (bijvoorbeeld door uit elkaar te gaan en elk een nieuwe relatie te beginnen). Dementeren op hoge leeftijd is niet omkeerbaar, maar beter te begrijpen als we het psychologische proces ook op jonge leeftijd leren herkennen. We spreken daarom liever niet van dement zijn maar van dementeren en dat kan ook op jongere leeftijd door omstandigheden worden verklaard, bijvoorbeeld door telkens hetzelfde werk te doen. Zo kan ook hallucineren, een begrip uit de psychiatrie, als een gewoon menselijk (neuropsychologisch) proces worden geduid. Met andere woorden, begrippen als verouderen, dementeren en hallucineren kunnen we ook als een proces zien, vanuit een ontwikkelingsperspectief. In dit hoofdstuk komen de volgende thema’s aan de orde: • Wat is gerontologie? • Visies op veroudering. • Cultuur- en tijdspecifieke elementen. • Product- en procesmodellen: DSM versus ICF.
1.1
Wat is gerontologie?
De wetenschap die als object van onderzoek de veroudering van mens, dier en plant heeft, noemen we de gerontologie (Munnichs et al., 1990). Verouderen doen we allemaal, al vanaf de geboorte. Als een kind wordt geboren, is het al ouder dan een kind dat daarna wordt geboren. Het leven voltrekt zich in de tijd en met elke tik van de klok worden we strikt gezien ouder en komen we dichter bij de dood (Baars, 2012). Maar wanneer spreek je van ouderdom? Als we de definitie aanhouden van een bepaalde fase in het leven, gekoppeld aan de levensverwachting van de mens, wordt ouder-
Gerontologie versus ontwikkeling
dom een arbitrair begrip. De laatste honderdvijftig jaar is de levensverwachting namelijk bij de geboorte van de mens meer dan verdubbeld. Voor vrouwen was die leeftijd honderdvijftig jaar geleden achtendertig en nu tweeëntachtig en voor mannen respectievelijk zevenendertig en achtenzeventig. Dat zou betekenen dat mensen honderdvijftig jaar geleden met dertig jaar oud al waren, terwijl er in deze tijd dan sprake is van de ‘jongere volwassenen’ (Tieleman, 2011). De chronologische leeftijd is bovendien geen goed bruikbaar criterium omdat er zo veel pluriformiteit onder ouderen is. Je kunt namelijk niet zeggen dat alle zeventigjarigen aan het stereotiepe beeld van ‘een grijze bejaarde’ voldoen. Er zijn ook ‘goed geconserveerde’ mensen die ouder zijn dan zeventig en deze kenmerken volledig missen, de zogenoemde agerasia (Miesen, 2006). Hierbij kun je denken aan oudere mensen die vroeg opstaan om te gaan golfen of te tennissen en daarna vrijwilligerswerk gaan doen en ’s avonds nog eens in de boeken duiken om nieuwe kennis te vergaren. Een ander gehanteerd criterium voor ouderdom is de sociale leeftijd. Dat betekent dat mensen veranderingen ondergaan in sociale status, bijvoorbeeld dat zij met pensioen gaan, maar ook dat zij opnieuw of voor het eerst gaan studeren of actief kleinkinderen helpen opvoeden. Het seniorenonderwijs, waarin de hbo’s en universiteiten onderwijs aanbieden aan vijftigplussers, is de laatste drie decennia explosief gegroeid tot zo’n dertigduizend inschrijvingen (HOVO, 2012). Ook wordt het begrip drempelleeftijd gehanteerd om te wijzen op een chronologisch leeftijdsmoment waarop duidelijke fysieke en psychologische veranderingen zichtbaar of hoorbaar zullen worden, bijvoorbeeld 65 of 70 jaar in de westerse samenleving. Ook dat is misleidend in de praktijk, al vertonen de meeste mensen dan duidelijke verschijnselen van veroudering. Burnside (Stuart-Hamilton, 1995) verdeelt oudere mensen in jongere ouderen (65-69 jaar), middelbare ouderen (70-79 jaar), oude ouderen (80-89 jaar) en zeer oude ouderen (90-100 jaar). Zo worden telkens nieuwe levensfasen gecreëerd. Je kunt je afvragen of het zinnig is om met dergelijke drempels te gaan werken, omdat er zo veel individuele variaties in gedrag en voorkomen zijn. Ouder worden kun je op allerlei manieren definiëren. We maken onderscheid tussen primaire of universele veroudering (lichamelijke veranderingen ten gevolge van het ouder worden, zoals rimpels), secundaire of probabilistische veroudering (veranderingen die vaker bij ouderen voorkomen dan bij
15
16
Ontwikkelingsgerontologie
jongeren, zoals artrose, slijtage van de gewrichten) en tertiaire veroudering (een opvallend snelle fysieke aftakeling die aan het sterven voorafgaat). Daarnaast onderscheiden we distale (in het verleden, ver weg) verouderingseffecten, die bijvoorbeeld worden toegeschreven aan kinderverlamming en die leiden tot een gebrek aan mobiliteit, en proximale (dichtbij) effecten, bijvoorbeeld een recent gebroken enkel. De gerontologie betreft een zeer breed gebied. Daaronder worden fysiologische, sociale, medische, economische en psychologische processen geschaard. Vooral de tweede levenshelft van de mens staat centraal bij deze wetenschap. Bij de mens ligt dat punt van de veroudering al rond het dertigste levensjaar. Je kunt bij psychogerontologie, het menselijke gedrag in de tweede levenshelft, veroudering zowel intra-individueel (het verloop van intellectuele mogelijkheden bijvoorbeeld), als inter-individueel (toenemende verschillen tussen individuen van gelijke leeftijd, bijvoorbeeld sociaalculturele achtergrond en geslacht) en inter-generationeel (het beeld van jongeren ten opzichte van ouderen bijvoorbeeld) beschouwen. Omdat gerontologie zo’n breed deelgebied bestrijkt, worden daarbinnen deelspecialisaties als biologische, medische, sociale en psychologische gerontologie (psychogerontologie) onderscheiden. Biologische gerontologie betreft het onderzoek naar normale verschijnselen die zich in een organisme voordoen op het gebied van de cellen met het verstrijken van de jaren. Medische gerontologie betreft pathologische ziekteleerverschijnselen tijdens het ouder worden. Sociale gerontologie betreft vragen op het gebied van culturen en godsdiensten en psychologische gerontologie oftewel psychogerontologie betreft onder andere mentale mogelijkheden, zingeving en zelfbeschikking. In dit hoofdstuk staan vooral de psychosociale aspecten vanuit een levensloop- of ontwikkelingsperspectief centraal (in de rest van het boek komen ook cognitieve en neuropsychologische processen aan de orde). Zo kun je het ouder worden beschouwen als het verwerkelijken van je potentieel, waarbij ontwikkeling het hele leven plaatsvindt. Belangrijke begrippen in dit kader zijn: flourishing (optimale geestelijke gezondheid, richtinggevend voor de wijze waarop mensen zich optimaal kunnen ontwikkelen) tegenover languishing (stagnatie en blijven steken in de psychosociale ontwikkeling) (Pot, 2007). In de psychogerontologie staat de pluriformiteit van oudere mensen centraal; mensen hebben voor hun biologische veroudering verschillende levensstijlen ontwikkeld met betrekking tot vrije tijd, communicatie, wonen,
Gerontologie versus ontwikkeling
eten, seksualiteit et cetera, evenals verschillende competenties op het terrein van muziek maken, lezen, studeren, sporten en communiceren. Het streven naar het zo lang mogelijk stimuleren en faciliteren van mogelijkheden om die stijlen en competenties verder in stand te houden en te voeden is een belangrijk doel van deze wetenschap. Natuurlijk kunnen er dingen gebeuren in iemands leven waardoor de ontwikkeling (tijdig) stagneert. De narratieve methode of therapie, het nemen van iemands individuele levensverhaal als uitgangspunt voor verdere groei en ontwikkeling in de latere levenfasen, is een belangrijk aangrijpingspunt om mensen hierin te coachen. Veel onderzoek naar het optimaal functioneren van ouderen is gebaseerd op kwantitatief materiaal, waarbij groepsgemiddelden en standaarddeviaties tot norm worden verheven (Pot, 2007). De narratieve of verhalende insteek is meer een interpretatieve, kwalitatieve methode om onderzoek te doen naar individuele betekenissen van gedragingen en situaties. Een dergelijke benadering is in het belang van een individu met zijn of haar motivaties en daadwerkelijke ontwikkelingskansen. Anderen kunnen daarnaast door deze levensverhalen worden geïnspireerd en worden geholpen bij het zoeken naar ontwikkelingsmogelijkheden en zingeving via (gedeeltelijke) identificaties (zie hoofdstuk 7). Naast pluriformiteit als thema is de autonomie in de psychogerontologie een belangrijke kwestie. Maar autonomie is niet altijd hetzelfde als zelfstandigheid of onafhankelijkheid. Ook mensen die om gezondheidsredenen een beroep op anderen moeten doen, kunnen autonoom zijn. Vraaggestuurde hulp of zorg houdt rekening met deze autonomie van mensen (waarbij eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid de insteek zijn). Zo kunnen mensen binnen hun mogelijkheden zoveel mogelijk de regie over hun leven behouden. Daarbij hoort ook wat Westerhof (2010) ‘ontwikkelingsregulatie’ noemt: het bijstellen van doelen om zichzelf en het leven te beoordelen en daarbij het in stand houden van je zelfwaardering. Succesvol ouder worden is in deze zin het leren selecteren van wat men wil gaan doen (niet alles is mogelijk) en compenseren (bijvoorbeeld tai chi gaan doen in plaats van ballet, omdat pliés niet meer lukken vanwege stijve knieën). Dit noem je selectieve optimalisatie (Baltes & Baltes, 1980; Baltes, 1987). Selectieve optimalisatie is een proces waarbij je zoveel mogelijk gebruikmaakt van de mogelijkheden tot ontwikkeling en levensvreugde en zo min mogelijk last hebt van de biologische beperkingen. Zo kon Arthur Rubenstein, een groot pianist, op hoge leeftijd nog veel succes boeken door de snelle passages, die motorisch niet meer geheel haalbaar waren en waarbij hij moest vertragen, te laten voorafgaan aan iets langzamer gespeelde langzame delen. Zo leken deze snelle delen nog
17
18
Ontwikkelingsgerontologie
steeds erg snel en was succes verzekerd. De concentratie op het muzikale element maakte dat hij nog steeds zeer veel mensen kon ontroeren. Een andere manier van ontwikkelingsregulatie is het opheffen van de discrepantie tussen de eigen doelen en de werkelijkheid middels de begrippen assimilatie en accommodatie van Piaget (Piaget, 1971; De Graaf & Tieleman, 2012). Assimilatie is het betekenis geven aan de werkelijkheid door haar in te passen in de eigen denkschema’s of cognitieve structuren. Het betreft dan het inpassen van gebeurtenissen, gevoelens en gedachten in de eigen kaders. Een voorbeeld: ‘Ik ben een typisch mms-meisje en begrijp daarom niets van techniek.’ Dit wordt gezegd door een vrouw van 86. Het type school – mms, ongeveer havo-niveau – waarover zij het heeft, bestaat al niet meer sinds de invoering van de Mammoetwet. Bij accommodatie worden de denkschema’s aangepast aan een veranderende werkelijkheid. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben blij dat ik een iPad heb, want nu hoef ik geen zware boeken meer mee te nemen in de trein.’ De accommodaties (denkschema’s) worden geaccommodeerd om de nieuwe werkelijkheid te begrijpen, of er worden zelfs nieuwe accommodaties gemaakt. Bij het assimileren worden de reeds ontstane accommodaties gebruikt om nieuwe gebeurtenissen in te rangschikken. Beide processen zijn van essentieel belang, maar het vermogen tot accommoderen neemt met het stijgen der jaren af (Omrod, 2012). Dit wordt bijvoorbeeld zichtbaar als een ouder iemand op een station met geautomatiseerde kaartverkoop op zoek gaat naar het loket: het schema (de accommodatie) treinreizen, kaartje kopen bij loket, is niet aangepast aan de huidige situatie (kaart per internet, OV-kaart et cetera). Het assimileren is intact, maar omdat de accommodatie niet meer van deze tijd is, is het gedrag van de ouderen dat ook niet meer volledig (Auger & Rich, 2007).
1.2
Visies op veroudering
In de geschiedenis zijn veel verschillende visies op veroudering terug te vinden. In alle tijden kunnen we naast negatieve facetten, ook positieve facetten zien die geassocieerd worden met het ouder worden als proces. De in de zevende eeuw voor Christus levende Griekse staatsman en dichter Solon (638 v.Chr.) wijst op de ontwikkelingen en veranderingen die op hogere leeftijd plaatsvinden: ‘Inzicht en welsprekendheid nemen juist steeds meer toe.’ De Griekse filosoof Plato stelt dat wijs worden tijd kost en dat het een behoorlijke cognitieve ontwikkeling en een aantal jaar vereist om dat te
Gerontologie versus ontwikkeling
verwerven. Cicero (106 v.Chr.) wijst erop dat inzicht en ervaring tot op zeer hoge leeftijd kunnen meegroeien en dat het er in het ‘goede’ leven niet om gaat om jong te blijven, maar dat elke levensfase zijn kwaliteiten heeft. Verder is de ouderdom een fase waarin mensen niet alleen zorgbehoevend kunnen zijn, maar ook juist uitstekend kunnen zorgen voor anderen. Seneca, de Spaanse filosoof (65 n.Chr.), geeft aan dat er voor oudere mensen nog ‘ontzettend veel werk te doen is’, zodat zij zeker niet aan de zijlijn hoeven te staan. De Franse filosoof Montaigne (1533-1592) geeft aan dat je ‘vitaal van je oude dag kunt genieten als je je zelfaanvaarding en relativering weet te oefenen’. Kant (1724-1804) geeft aan dat je, als je vanuit een ‘redelijke en goede wil handelt, goed oud kunt worden’. Goethe benadrukt dat het ouder worden een ‘feest’ is voor de tachtigjarige, omdat hij eindelijk ‘vrij is geworden van de dwalingen van zijn of haar jeugd en van de verplichtingen die door het arbeidzame leven worden opgelegd’. De filosofen Nietzsche (18441900) en Kiekegaard (1813-1855) hebben het accent bij de ouderdom beiden gelegd op de te verkrijgen authenticiteit. ‘Het leven is niet langer meer een uitgestippeld pad, we hebben er geen blauwdruk meer van en zullen het daarom zelf moeten uitvinden’ (Dohmen, 2011). Hiermee zou je kunnen stellen dat als we het over mensen op hogere leeftijd hebben, we het collectieve fasemodel een beetje moeten loslaten en dat we de levensloop individueler zullen moeten beschouwen. Kierkegaard geeft in dit kader aan dat het feit dat we geen goede kaarten hebben voor de ouderdom niet alleen een gemis is, maar ‘ons juist de vrijheid biedt het nieuwe steeds weer te ervaren en inhoud te geven’. Aleman (2012) haalt in dit kader divers onderzoek aan waaruit blijkt dat mensen van zeventig jaar en ouder beter hun emoties kunnen reguleren, doordat zij doorgaans een grotere ervaring hebben met het omgaan met emoties. Zij hebben geleerd een meer positieve levensinstelling aan te nemen ten aanzien van het hanteren van stress en tegenslagen. Je zou dat wijsheid kunnen noemen. Wijsheid is overigens een lastig begrip om te operationaliseren. Het begrip wordt al door Cicero gehanteerd als het kunnen oordelen over de meest uiteenlopende zaken, zonder dat er algemeen geldende regels voor zijn. Shakespeare bespreekt de ‘vaderlijke’ wijsheid in The Hamlet: ‘Kies goede vrienden en vermijd slecht gezelschap, et cetera.’ Moderne definities zijn: een ‘goed advies, en oordeel inzake belangrijke en onzekere levenskwesties’ en het ‘verwerven van inzichten die een lang leven vereisen om te kunnen ontstaan en gedijen’ (Baars, 2012).
19
20
Ontwikkelingsgerontologie
Een enquête onder tweeduizend lezers van het Oostenrijkse blad GEO en een onderzoek van de Amerikaanse psychiaters Meeks en Jeste brachten de volgende componenten aan het licht: zelfreflectie, zelfkritiek, andermans perspectief accepteren, oriëntatie op het goede, emotionele stabiliteit, humor en besluitvaardigheid in onzekere situaties (Aleman, 2012). Mensen op hogere leeftijd worden vaak langs de meetlat gelegd van de huidige maatschappij, waarin snelheid de norm is. Zelfs het langzamer praten, waar oudere mensen gemiddeld meer last van hebben dan jongere, verwijst in de huidige tijd en cultuur naar gebrek aan competentie (Berendst, 1987). Een andere productbenaming is ‘bejaard’. De ‘bejaarden’ worden weggezet als groep en er wordt daarom minder naar de individuele verschillen gekeken. Het woord bejaard wordt wel gebruikt om een groepskenmerk aan te duiden, maar het roept bij velen van ons negatieve associaties op. Je zou het haast een scheldwoord kunnen noemen, zoals debiel of imbeciel, waar vroeger slechts een intelligentiequotiënt mee werd aangeduid. Door die connotatie mogen we die woorden niet meer gebruiken en spreken we nu van verstandelijk beperkt. ‘Bejaard’ heeft de associatie met overjarig, overrijp en rot, als niet meer van deze tijd aan de kant gezet (‘je vindt ze niet meer zo vaak in het straatbeeld’, Brigitte Kaandorp). Deze mensen worden gepercipieerd als: traag, niet interessant, ‘hebben altijd kwaaltjes’, en ‘praten (te) veel over vroeger’. Mensen komen echter meer tot hun recht als we het over verouderen als proces te hebben in plaats van over de ouderdom of de bejaarden, waarmee dus weer een product wordt bedoeld. Je bent bejaard, of je bent het niet! Verder worden zij als vergeetachtig beschouwd en zouden zij geen idee hebben van waar het tegenwoordig over gaat. Voor de samenleving zouden zij een last zijn, maar het tegendeel is meestal waar; de informele (niet betaalde) zorg wordt voor een groot deel door ouderen verricht (Oostelaar et al., 2006). Dit gegeneraliseerde beeld of stereotype is dus een directe afgeleide van hoe de huidige westerse samenleving mensen die fysiek over hun top heen zijn soms waardeert. Als groei, succes en vitaliteit de boventoon voeren in een samenleving – en dat is hier het geval – zullen zij zich immers niet kunnen meten aan hun (veel) jongere medemens, delven zij het onderspit. Maar het is dus ook in het belang van de samenleving dat deze in aantal toenemende leden erkenning krijgen van en mogen participeren aan die samenleving. De zestigplussers hebben weliswaar letterlijk meer jaren geleefd, maar dat zegt nog weinig over de wijze waarop zij in de wereld staan en al dan niet
Gerontologie versus ontwikkeling
in staat zijn daarin te functioneren. Om dit te weten te komen, zou je ze op individueler niveau moeten beschouwen. Een belangrijk onderling verschil tussen ouderen heeft te maken met het hebben van een positief zelfbeeld. De opvoeding, het primaire, secundaire en tertiaire milieu (De Graaf en Tieleman, 2012) hebben ook daarop een grote invloed gehad. Mensen die in hun jeugd veel steun kregen, hebben eerder een positief zelfbeeld dan mensen die deze steun moesten ontberen. Oudere mensen hebben ieder afzonderlijk een andere levensloop, een ander karakter, een andere geaardheid en zij hebben onderling andere keuzes gemaakt. De interindividuele verschillen zijn dus juist groot. Om een overzicht te krijgen in de diversiteit van gedragingen bij hen zijn pogingen gedaan om diverse persoonlijkheidstypen van tachtigplussers te onderscheiden (Neugarten, 1977). Het doel daarvan is te komen tot een beter inzicht in het gedrag en de beweegredenen voor dat gedrag. Het is uiteraard een heel grove indeling, zoals dat gebruikelijk is bij typologieën, die ook weer als valkuil hebben dat ze tot stereotype verworden. Als we deze typen echter op het individu betrekken, oftewel meer idiocratisch beschouwen, blijkt dat veel mensen hierin mengvormen laten zien, afhankelijk van de context waarin zij zich bevinden. Neugarten onderscheidde de volgende typen: • Het gedesorganiseerde type: dit type ervaart wanhopigheid en ziet niet de mogelijke ontwikkelingskansen door de focus op het verval en de achteruitgang tijdens het verouderen. ‘Ik ben nu boven de zeventig, dus het heeft totaal geen zin dat ik me nu nog ga verdiepen in nieuwe soorten muziek.’ • Het passief-afhankelijke type: dit type is bang voor de toekomst en ziektes en durft daarom weinig risico’s te nemen. Deze risico’s zijn soms belangrijk als het gaat om ontwikkelingskansen verkennen. ‘Ik zou naar mijn familie in Canada kunnen gaan, maar dat doe ik niet; stel je voor dat ik luchtziek zou worden onderweg en dat er geen arts aan boord is.’ • Het afwerende type: dit type sport fanatiek en onderneemt activiteiten. Dit type past bij het verschijnsel healthy ageing. Sport op zich is goed, binnen de grenzen van iemands mogelijkheden, maar dit type ontkent dat het ook veroudert en dat het ouder worden op zich een impliciete waarde heeft en mag hebben. ‘Mijn leeftijdgenoten klagen over hun gezondheid, maar ik heb nergens last van.’
21
22
Ontwikkelingsgerontologie
• Het geïntegreerde type: dit type accepteert gemakkelijk dat het ouder wordt. Dit type behoudt het gevoel voor eigenwaarde en zou daarmee het beste van de vier model kunnen staan voor een gezonde oudere. ‘Ik hou ontzettend van rockmuziek, maar besef dat ik niet de hele avond kan staan te springen. Ik zoek dus bij een optreden een plekje achteraan waar ik zo nodig even kan gaan zitten.’ Er zijn verschillende denkmodellen rond het ouder worden. Er zullen er drie worden besproken: • Het deficietmodel: het ouder worden betekent voor deze denkrichting vooral dat men de goede gezondheid verliest. Ouder worden is volgens deze denkwijze het stelselmatig alles verliezen en uiteindelijk ook je eigen leven. De levensopdracht voor de ouderen is daarom: het leren omgaan met verliezen. • Het rust-roestmodel: volgens deze denkwijze moet men juist actief blijven. Je mag vooral niet stilzitten als je met pensioen bent en je mag ook niet toegeven aan verlieservaringen. De opdracht voor het ouder worden is volgens deze denkwijze: op alle domeinen actief blijven. • Het competentiemodel: volgens deze denkwijze gaat het ouder worden wel degelijk gepaard met een aantal verlieservaringen, die ook verwerkt moeten kunnen worden. Desondanks kan men op allerlei domeinen actief blijven en is er meer tijd (kwalitatief) om in nieuwe rollen in te groeien, zoals die van grootouderschap en maatschappelijke inzet. Bovendien zijn er kansen voor persoonlijke groei. Er zijn dus oudere mensen die vinden dat zij alles al hebben meegemaakt en nu hun broodnodige rust hebben verdiend. ‘We mogen nu op onze lauweren gaan rusten.’ Maar dat kan los van de leeftijd bijvoorbeeld ook bij een pasgetrouwde dertigplusser zonder baan of gezin het geval zijn, net zoals iemand feitelijk al kan dementeren doordat hij of zij vastgeroest zit aan vaste patronen in relaties of werksituaties. Kortom: zo heel verschillend zijn oudere mensen niet ten opzichte van hun jongere medemensen. Zij zijn met andere woorden gewoon mensen met net zo veel rechten op participatie in de samenleving en ontwikkeling van hun persoon als hun jongere medemensen. De eerdergenoemde focus op jong en vitaal zijn, is er overigens niet altijd geweest. Een aantal decennia geleden was het vanzelfsprekend dat je respect had voor oudere mensen. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in gezegdes als ‘eerbied voor grijze haren’, ‘oud en wijs’ et cetera. Dit klinkt met onze hui-
Gerontologie versus ontwikkeling
dige kennis en waarden en normen (meer personeel dan positioneel) eigenlijk – al dan niet terecht – te gemakkelijk, alsof het een impliciete verdienste is dat je vergrijst. Natuurlijk verdient niet iedereen die een x-aantal jaren heeft geleefd automatisch respect; dat moet wel eerst verdiend worden. De manier waarop oudere mensen veelvuldig met moeilijke keuzes hebben geleerd om te gaan, verdient dat respect echter wel. Oudere mensen worden echter vaak niet op hun merites beoordeeld. Ook niet als individu, terwijl juist die individuele levenslopen ons zoveel zouden kunnen leren over de wijze waarop en de variatie waarmee mensen kunnen omgaan met problemen en moeilijke keuzes in het leven. Zowel positief als negatief, constructief als destructief. Voor deze groepen zouden we beter het fasemodel kunnen verlaten, met uitzondering van een beperkt aantal collectieve veranderingen die in de tweede helft van de levensloop plaatsvinden. Als we hen te veel groepskenmerken toedichten in plaats van individuele, voeden we de eerdergenoemde vooroordelen en stereotyperingen. Interessanter zijn juist de idiocratische verschillen (Rögels; in Tieleman, 2011). Om te weten hoe zij dat doen en gedaan hebben, en om hen beter te kunnen stimuleren tot een verdergaande ontwikkeling op maat, zouden we ons meer in hun individuele levensgeschiedenissen moeten verdiepen. In elk geval is het begrip uitdaging een belangrijk sleutelwoord. Mogelijk heeft het leven van veel oudere mensen in de huidige westerse samenleving – naast te weinig erkenning – te weinig uitdaging, of flow. Onder deze flow verstaat Csikszentmihalyi (1990) een subjectieve toestand waarbij iemand alles om zich heen vergeet, inclusief de tijd en gevoelens van vermoeidheid. Flow bereik je als datgene wat je doet niet te gemakkelijk is (verveling of stress) en ook niet te moeilijk (wanhoop en stress). Uitdaging bereik je als je activiteiten ontplooit die iets boven het huidige niveau van de aanwezige vaardigheden en competenties van iemand liggen (Westerhof, 2010). De wijze waarop tegen mensen van een bepaalde leeftijd wordt aangekeken is sterk cultureel bepaald. In West-Europa, en dus ook in Nederland, is nu eenmaal jong de norm. Dat blijkt uit reclamecampagnes met jonge vitale mensen en uit het feit dat mensen op hogere leeftijd er in toenemende mate aan werken om er zo jong mogelijk uit te zien. ‘Je bent jong en je wilt wat’ en ‘je bent maar één keer jong’ zijn bekende slogans. Maar waarom draaien we dat niet gewoon om: ‘je bent oud en je wilt wat, je bent maar één keer oud’? Laten we er met elkaar wat van maken, laten we roeien met de riemen die we hebben en niet blijven stilstaan bij het feit dat deze ooit beter van kwaliteit waren. En omdat we dat roeien (er het beste
23