Onderzoeksvoorstellen 2011 Volledige beschrijvingen Na landelijk overleg
Mei 2010
Onderzoeksvoorstellen 2011 Volledige beschrijvingen Na landelijk overleg COLOFON Uitgave: Productschap Akkerbouw Redactie: Ir. J.B. Kimmann Stadhoudersplantsoen 12 2517 JL Den Haag Telefoon 070 - 370 8207
[email protected] Gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan, mits de bron wordt vermeld.
Mei 2010
INHOUDSOPGAVE
Inhoudsopgave ..................................................................................................................... i Voorwoord ........................................................................................................................... ii 1.
Teelt en kwaliteit van akkerbouwgewassen ............................................................... 1
2.
Nematoden ..................................................................................................................36
3.
Onkruiden ....................................................................................................................50
4.
Plagen ..........................................................................................................................62
5.
Schimmels, virussen en bacteriën .............................................................................71
6.
Bodem, bemesting en water.......................................................................................84
7.
Economie en management .......................................................................................133
Bijlage 1: in 2011 doorlopend onderzoek Bijlage 2: in 2010 afgesloten / af te sluiten onderzoek
Commissie Teeltaangelegenheden
i
VOORWOORD In dit rapport zijn alle door het Productschap Akkerbouw (PA) ontvangen voorstellen voor nieuw te starten onderzoek in 2011 weergegeven. De voorstellen zijn binnen de onderzoeksprogramma's onderverdeeld naar gewasgroep en/of onderwerp. Bij de indeling naar gewasgroep is zoveel mogelijk de volgende volgorde aangehouden: maaigewassen (granen, peulvruchten, graszaad, handelsgewassen en voedergewassen), wortel-, knol- en bolgewassen (aardappelen, suikerbieten, cichorei, uien), overige akkerbouwgewassen en diversen/algemeen. Binnen een gewasgroep of onderwerp zijn eerst de onderzoekswensen van de praktijk weergegeven, daarna de wensen vanuit onderzoeksinstellingen. Het volgnummer van de voorstellen, rechtsonder aan elke pagina te vinden, wordt in hierop volgende rapporten gebruikt voor de samenvatting en de status van alle onderzoeksvoorstellen. Opmerkingen bij een onderzoeksvoorstel zijn, als er geen afzender is vermeldt, afkomstig van de indiener van het onderzoeksvoorstel en anders van een regionale programmeringsgroep of van de onderzoekscoördinator van het PA. In de bijlagen wordt het doorlopend (bijlage 1) en in 2010 afgesloten of af te sluiten (bijlage 2) onderzoek weergegeven. De regionale programmeringsgroepen beoordelen alle voorstellen op relevantie en formuleren een preadvies. Op basis van deze preadviezen en de adviezen van de onderzoekscoördinator wordt vervolgens in een landelijk overleg (NL) met (een vertegenwoordiging van) de landelijke gewaswerkgroepen granen (GR), vlas (VL), graszaad (GZ), aardappelen (AA (PA, CA en ZA)), uien (UI) en suikerbieten (SB))en de Werkgroep Vaktechniek Akkerbouw (WVA, overige en gewasoverschrijdende onderwerpen) gekomen tot een eindoordeel. Tenslotte zal de Commissie Teeltaangelegenheden van het PA op basis van offertes besluiten over het wel of niet uitvoeren van als belangrijk beoordeelde onderzoekswensen.
N NWC NO ZO ZW OC NL A1 A2 A3 C N O V1 V2 Her xx
Regio Noord Regio Noordwest-centraal Regio Noordoost Regio Zuidoost Regio Zuidwest Advies onderzoekscoördinator Landelijk overleg Hoogste prioriteit, onderzoek moet worden uitgevoerd Hoge prioriteit, onderzoek zo mogelijk uitvoeren Prioriteit, maar nu is reeds in te schatten dat uitvoering niet realiseerbaar is Lage prioriteit of voldoende bekend Problematiek komt in de regio niet voor of geen oordeel Onderzoek vindt al plaats Extra aandacht in kennisoverdracht moet plaatsvinden Zo mogelijk extra aandacht in kennisoverdracht Nummer in vorige bundel van opnieuw ingediende voorstel
Commissie Teeltaangelegenheden
ii
1. TEELT EN KWALITEIT VAN AKKERBOUWGEWASSEN
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rendementsverbetering graanteelt op zandgrond
Gewas:
Graan
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 14
Probleemstelling: Rendementsverbetering graanteelt op zandgrond: zaaidichtheden, bemesting en ziektenbestrijding.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3 / C; RPPA N : V2, wij sluiten ons aan bij de onderzoekscoordinator; RPPA NO : C; : A2; RPPA ZO RPPA ZW : N; OC : Wel erg ruim geformuleerd; NL : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
1
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Gewasbescherming in de graszaadteelt
Gewas:
Graszaad en graszoden
Ingediend door:
D. Kasse, werkgroep Graszaden en Graszoden van PA
Probleemstelling: Bij de teelt van graszaden (raming 2010: 12.000 ha) en graszoden (ongeveer 2.000 ha) in Nederland is de beschikbaarheid van een voldoende breed pakket aan gewasbeschermingsmiddelen onvoldoende. Het gaat daarbij om 2 aspecten: bescherming van het gewas tegen factoren die de opbrengst negatief kunnen beïnvloeden en bescherming van het gewas om er voor te zorgen dat aan de hoge kwaliteitseisen die vanuit de markt gesteld worden, kan worden voldaan. Straatgras en duist zijn probleemonkruiden in de graszaadteelt. Om ervoor te zorgen dat Nederland zijn plaats behoudt als leverancier van hoogwaardig graszaad, is het nodig om continu te zoeken naar de beste onkruidbestrijdingsmiddelen. Voor kleine teelten is een extra inspanning nodig om een voldoende breed pakket aan gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar te krijgen. In verhouding tot de kosten die gemaakt moeten worden om toelatingen te krijgen, zijn de financiële opbrengsten voor de producenten van gewasbeschermingsmiddelen in dergelijke kleine teelten beperkt. Om dit probleem op te lossen is een collectieve aanpak nodig.
Onderzoeksopzet: Screening van nieuwe middelen en het optimaliseren van de toepassing (tijdstip van toepassing, dosering, etc.). Om te bepalen welke middelen geschikte kandidaten zijn, is het nodig om regelmatig te overleggen met gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten, de coördinatoren effectief middelen pakket van de productschappen en onderzoeksinstellingen in binnen- en buitenland. Wat dit laatste betreft is het nodig dat contacten met deze instellingen worden opgebouwd en onderhouden waardoor een uitwisseling van kennis een permanent karakter kan krijgen.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Onderzoek aan gewasbeschermingsmiddelen loopt al op Rusthoeve. Deze proefboerderij ontwikkelt zich in samenwerking met DLV Plant tot een kenniscentrum voor de graszaadteelt en de teelt van graszoden. Om dit te kunnen is continuïteit van het onderzoek van groot belang. Afhankelijk van de uitkomsten in 2010 zal voor 2011 een programma worden opgesteld.
Opmerkingen: Indiener
: De aandacht voor zowel graszaad als graszoden geeft meerwaarde aan het onderzoek. De graszodenkwekers hebben enkele jaren geleden besloten om ook financieel te participeren in het onderzoek. De heffingen van het Productschap Akkerbouw zijn ook van toepassing op de kwekers van graszoden; RPPA NWC : A3; RPPA N : A1 met cofinanciering; RPPA NO : C; RPPA ZO : Middelencoördinator; RPPA ZW : A1 / O; OC : Het onkruidbestrijdingsonderzoek in graszaden en -zoden wordt al jaren meegefinancierd door de telers. Deze onderzoekswens is in feite een verzoek dit onderzoek mee te blijven betalen; : A1 met cofinanciering. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
2
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Oogstzekerheid Westerwolds raaigras
Gewas:
Graszaad
Ingediend door:
S. Arends, DLV Plant, team akkerbouw Noordoost
DLV 19
Probleemstelling: Graszaad past heel goed in het intensieve aardappelbouwplan in de Veenkoloniën en de noordelijke kleigronden. Een volggewas aardappelen geeft met graszaad als voorvrucht meer rendement. Ook is er dankzij graszaad een meerwaarde door opbouw organisch materiaal en meer bodemleven. Vaak wordt Westerwolds raaigras enkele jaren geteeld en dan laat men het, vanwege oogstrisico en lage opbrengst, weer vallen. Wellicht kan dit verbeterd worden door tijdig te stamdorsen en meer droogkosten te accepteren.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : C / A3; : N (stamdorsen wordt toch al geadviseerd?); RPPA N RPPA NO : C; RPPA ZO : Combineren met andere voorstellen graszaad; : N; RPPA ZW NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
3
Onderzoeksvoorstel 2011
ECG 4
Onderwerp:
Gemengde zaai graszaad met klaver
Gewas:
Graszaad
Ingediend door:
J. Wander en S. de Vlieger, Expertisecentrum graszaad (Rusthoeve/DLV plant)
Probleemstelling: In Denemarken is de teelt van raaigrassen of zwenkgrassen combineren (mengen) met klaver niet ongebruikelijk. Klaver zorgt voor de leverantie van stikstof en voorkomt onkruidvorming. Tevens is in de biologische teelt gebleken dat een nasnede van gras/klaver kan worden ingekuild en in een volgend oogstjaar voor aanvang van een nieuwe teelt (bijv. aardappelen, uien of zomergranen) kan dienen als meststof voor een volgende teelt. Een en ander zou een aanzienlijke vervanging kunnen zijn voor het aanwenden van kunstmeststoffen en het beperken van herbicidebespuitingen.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek zou zich moeten richten op het zoeken naar de meest geschikte klaver voor mengzaai.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Momenteel onderzoek door LBI in de biologische teelt van gras/klaver.
Opmerkingen: Indieners
: Marktpotentieel kan geschat worden op ca. 10.000 ha graszaad (ca. 2.500 telers). Andere belanghebbenden zijn graszaad handels- en kweekbedrijven; RPPA NWC : A1 (ten laste van biologisch budget); : C (voldoende bekend); RPPA N RPPA NO : C; RPPA ZO : C, klaver is niet relevant voor akkerbouw, kan in bepaalde gevallen zelfs problematisch zijn; RPPA ZW : C, Als nadeel wordt gezien dat er geen middelen voor onkruidbestrijding kunnen worden ingezet; NL : C, aan orde stellen in biologische sector.
Commissie Teeltaangelegenheden
4
Onderzoeksvoorstel 2011
ECG 1
Onderwerp:
Optimalisatie toepassing Moddus en effect combinatie met conserveringsmiddel
Gewas:
Graszaad
Ingediend door:
J. Wander en S. de Vlieger, Expertisecentrum graszaad (ECG)
Probleemstelling: In graszaad wordt veelvuldig Moddus ingezet om legering te beperken. De zaadzetting en zaadvulling verbeteren zodoende. Voor de effectiviteit van Moddus zijn het spuittijdstip en de omstandigheden van belang. Vroeg spuiten kan volgens Deens onderzoek meer volwaardige zaden en zodoende een hogere opbrengst leveren. Volgens Vlaams onderzoek lijken er mogelijkheden om e een bespuiting te herhalen als de omstandigheden bij de 1 bespuiting achteraf suboptimaal bleken. Er is daartoe onderzoek nodig naar timing en split-up. Ook zijn er aanwijzingen dat hulpstoffen de werking kunnen verbeteren. Er worden voor graszaad diverse “conserveringsmiddelen” aangeboden die zaaduitval van graszaad tegengaan. Er zijn vragen over: - toepassingstijdstip; - dosering; - mogelijke interactie met toepassing van Moddus, omdat Moddus de zaadvulling verbetert.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek: - Onderzoek met Moddus door PPO; - Oriënterend proefje door Expertisecentrum graszaad in 2009.
Opmerkingen: Indiener
: Andere belanghebbenden zijn de leveranciers van Moddus en van conserveringsmiddelen; RPPA NWC : A3; RPPA N : A3; RPPA NO : C; RPPA ZO : C; : O / A1, onderzoek richten op toepassing van bijvoorbeeld Spodnam en Podstick RPPA ZW als conserveringsmiddelen; OC : Het langdurige onderzoek van PPO naar de toepassing van Moddus heeft geleerd dat de resultaten variabel en sterk afhankelijk van de omstandigheden zijn. Het is de vraag of meer onderzoek wel antwoorden op zal leveren; NL : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
5
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Voorkomen van zaaduitval koolzaad/wintertarwe
Gewas:
Koolzaad, wintertarwe
Ingediend door:
J. van ’t Westeinde, Nieuw-Beerta
N2 (her 3)
Probleemstelling: Bij de teelt van koolzaad is de afrijpingsfase risicovol, omdat weersomstandigheden bepalend zijn voor het al dan niet optreden van zaaduitval door hevige regenval of wind. Ook tijdens de oogst kan zaaduitval optreden, vooral wanneer tweewassigheid in het gewas voorkomt. Ook bij de teelt van wintertarwe kan zaaduitval een probleem zijn, vooral als de oogst door periode met veel regen wordt vertraagd. Naast zaaduitval kan kwaliteitsverlies een nog groter probleem geven bij een aanhoudende natte periode in de oogsttijd. Het hectolitergewicht van de korrel gaat hard achteruit en schottigheid van de korrel kan voor grote problemen zorgen (vooral bij hoge temperaturen in combinatie met vochtig weer). Het probleem doet zich vooral voor in jaren met wisselvallige oogstomstandigheden, bij zowel tarwe- als koolzaadtelers. Maar ook in de teelt van bijvoorbeeld graszaad kan dit een rol spelen.
Onderzoeksopzet: Er zijn enkele middelen op de markt die een soort "lijmwerking" hebben, waardoor het gewas tegen zaaduitval kan worden beschermd. Er kan worden gedacht aan Spodnam, POD-stick en Flexi.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk 2009: V1; RPPA NWC : C, middel en toepassing bestaan al langer, genoeg bekend; RPPA N : A1, In het buitenland is al veel bekend over deze toepassing; : C; RPPA NO RPPA ZO : O en V1; RPPA ZW : O; OC : In 2010 zullen vakbladartikelen verschijnen over de toepassing van ‘lijm’middelen in koolzaad en graszaad; NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
6
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Teelt van lupine
Gewas:
Lupine
Ingediend door:
De heer Grobbink, Orvelte
NO 20
Probleemstelling: Teelt van lupine als vervanger van soja in veevoer. Dit is misschien een gewas dat betere financiële opbrengsten zou kunnen geven dan granen.
Onderzoeksopzet: Teeltoptimalisatie.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A1, combi met 12 (NO 21); RPPA N : A1, combi met 12 (NO 21); in tweede instantie vindt RPPA Noord dat er een integrale visie moet komen op eiwitproductie in Nederland. Daarbij moet serieus worden afgestemd met handel/afnemers om te voorkomen dat alleen de telers enthousiast zijn. Een combinatie van alle eiwitvoorstellen in deze bundel kan het begin zijn van zo’n visie; RPPA NO : A1, combi met 136, 12 en 33 (NO 8, 21 en 32); : A1, combineren met alle andere lupine-voorstellen; RPPA ZO RPPA ZW : A1, literatuuronderzoek starten. Deze fase tijdig aanbesteden om er iets mee te doen voor veldonderzoek 2011. Drie speerpunten in onderzoek zetten: rassenvergelijking / selectie rassen voor kalkrijke gronden, onkruidbestrijding, afzetmogelijkheden voor menselijke consumptie; NL : A1, marktonderzoek voor veevoerspoor, gecombineerd eiwitproject.
Commissie Teeltaangelegenheden
7
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Kalktolerante lupinerassen voor menselijke consumptie
Gewas:
Lupine
Ingediend door:
J.H. van ’t Hul, Nieuw Vennep
NAV
Probleemstelling: In het kader van de “eiwittransitie” wordt gezocht naar plantaardige eiwitten voor menselijke consumptie. Daarnaast wordt ook gezocht naar alternatieven voor van ver komende soja incl. het bijbehorende gmo-vraagstuk. Zoete lupine biedt hier perspectief, maar vooralsnog niet voor kalkrijke gronden. Bij verdere marktontwikkeling (wordt via andere lijnen aan gewerkt) kan akkerbouwbreed geprofiteerd worden, mits ook kalktolerante rassen ter beschikking komen. Lupineteelt voor menselijke consumptie (gezonde toevoeging aan vlees of vleesvervanger, gezonde toevoeging aan brood, etc.) is vernieuwend (een nieuwe economische drager en een extra gewas in de vruchtwisseling/rustgewas) en levert milieuwinst (stikstofbinder, bodemverbeteraar, fosfaatmobilisator). Probleem is dat de momenteel beschikbare rassen alleen op kalkarme grond geteeld worden. De grootste arealen akkerbouw in NL zijn niet kalkarm (Haarlemmermeer, Zeeland, Flevopolders, West-Brabant, etc.). Oplossingsrichting is het testen van lijnen op kalktolerantie (meeste kans bij van oorsprong uit Egypte komende witte lupinesoorten). Met de onder Nederlandse omstandigheden best scorende rassen op kalkrijke gronden kan het veredelingsbedrijfsleven vervolgens verder.
Onderzoeksopzet: Uittesten van bijv. 100 niet marktrijpe lijnen op 2 kalkrijke locaties (zwaardere grond en lichtere grond + risicospreiding). Scoren op ziektegevoeligheid, opkomst, gewasstand, opbrengst, vroegheid, etc. Selectie van meest veelbelovende lijnen voor verdere veredeling. Contacten met veredeling borgen.
Eerder uitgevoerd onderzoek: In Noord-Brabant is de afgelopen drie jaar door het Louis Bolk Instituut positieve ervaring opgedaan met lupinerassen voor menselijke consumptie (zoete lupine zonder giftige bitterstof). Opbrengsten komen steeds dichter bij het niveau van rendabele productie (ten opzichte van Australische import: lage opbrengsten, maar goedkope grond).
Opmerkingen: : De uitvoering van het onderzoek neerleggen bij LBI; Indiener RPPA NWC : A1, zie 7; RPPA N : A1, zie 7; RPPA NO : A1, zie 7 en indien nodig over de grens kijken en voorkomen dat de samenvoeging tot een jaar vertraging leidt en ook sonderen wat de politiek vindt. Ten slotte: van alle eiwitvoorstellen is deze niet de belangrijkste …; RPPA ZO : Alleen met cofinanciering van veredelingsbedrijven en van te voren interesse toetsen en combineren met alle andere lupine-voorstellen; RPPA ZW : zie 7; NL : A1, gecombineerd eiwitproject.
Commissie Teeltaangelegenheden
8
Onderzoeksvoorstel 2011
NAV
Onderwerp:
Praktijkonderzoek rassenvergelijking en teeltoptimalisatie lupine (incl. tarwi)
Gewas:
Paarse Lupine en Andes Lupine (Tarwi)
Ingediend door:
H. van Kessel, telersvereniging Lupine i.o., NAV
Probleemstelling: De teelt van lupine is grotendeels verdwenen uit Nederland. Hierdoor is de kennis van rassen en teelt in Nederland vrijwel nihil. Mede door de discussies over soja (kap Amazonewoud voor sojaplantages, genetische modificatie en grote transportafstanden) is de aandacht voor lupine weer vergroot. Door het hoge eiwitgehalte en de goede eiwitkwaliteit vormt lupine een goed alternatief voor soja, in zowel diervoeding als voor menselijke consumptie. Vanwege het hoger oliegehalte kan tarwi in de toekomst wellicht ook palmolie vervangen. De grote variatie in beschikbare rassen maakt het gewas enerzijds lastig te vatten (het mislukken van één ras zegt nog weinig van het perspectief van het gewas), maar geeft ook nog volop ruimte voor het vinden van de juiste rassen voor de juiste omgeving. Lupineteelt voor menselijke consumptie (gezonde toevoeging aan vlees of vleesvervanger, gezonde toevoeging aan brood, etc.) is vernieuwend (een nieuwe economische drager en een extra gewas in de vruchtwisseling/rustgewas) en levert milieuwinst (stikstofbinder, bodemverbeteraar, fosfaatmobilisator). De maatschappelijke interesse in lupine neemt ook toe. Momenteel wordt lupine geïmporteerd. In de bakkerijsector wordt soja meer en meer vervangen door lupine en zijn er plannen voor lupinebrood. Verder wordt gewerkt aan een keten met nieuwe vleesvervangers. Lupine lijkt hiervoor erg geschikt. Gezien de wereldmarktprijzen lijkt de teelt van lupine voor de menselijke consumptie op korte termijn kansrijker dan de teelt van lupine voor veevoer.
Onderzoeksopzet: Onderzoek richten op zowel lichte gronden als klei m.b.t. opbrengst, productkwaliteit (eiwitsamenstelling, verwerkbaarheid, alkaloidgehalte en -samenstelling), zaaitijdstip, gewasverzorging, groeisnelheid en hoogte i.v.m. onkruidonderdrukking, ziektegevoeligheid (incl. gevoeligheid voor en bevorderen van bodemziekten), afrijping, gevoeligheid voor legering, oogstbaarheid en oogstverliezen en teeltoptimalisatie. Resultaat moet zijn een ‘rassenlijst’ en een ‘teelhandleiding’.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Op kleine schaal is in Nederland onderzoek verricht door Louis Bolk Instituut met paarse lupinerassen. In Duitsland is ook rassenonderzoek gedaan, vooral met wat oudere rassen die minder geschikt zijn voor menselijke voeding.
Opmerkingen: : Andere belanghebbenden zijn Kiemkracht, veredelaars en potentiële afnemers; Indiener RPPA NWC : A1, zie 7; RPPA N : A1, zie 7; RPPA NO : A1, zie 7; RPPA ZO : A1, combineren met alle andere lupine-voorstellen; RPPA ZW : zie 7; NL : A1, gecombineerd eiwitproject.
Commissie Teeltaangelegenheden
9
Onderzoeksvoorstel 2011
NAV
Onderwerp:
Praktijkonderzoek en toelating gewasbeschermingsmiddelen lupine voor menselijke consumptie
Gewas:
Paarse Lupine en Andes Lupine (Tarwi)
Ingediend door:
H. van Kessel, telersvereniging Lupine i.o., NAV
Probleemstelling: De teelt van lupine is grotendeels verdwenen uit Nederland. Hierdoor is de kennis van rassen en teelt in Nederland vrijwel nihil en zijn er geen gewasbeschermingsmiddelen toegelaten. Mede door de discussies over soja is de aandacht voor lupine weer vergroot. Door het hoge eiwitgehalte en de goede eiwitkwaliteit vormt lupine een goed alternatief in zowel diervoeding als voor menselijke consumptie. Vanwege het hoger oliegehalte kan tarwi in de toekomst wellicht ook palmolie vervangen. De grote variatie in beschikbare rassen maakt het gewas enerzijds lastig te vatten (het mislukken van één ras zegt nog weinig van het perspectief van het gewas), maar geeft ook nog volop ruimte voor het vinden van de juiste rassen voor de juiste omgeving. Lupineteelt voor menselijke consumptie is vernieuwend (een nieuwe economische drager en een extra gewas in de vruchtwisseling / rustgewas) en levert milieuwinst (stikstofbinder, bodemverbeteraar, fosfaatmobilisator). De maatschappelijke interesse in lupine neemt ook toe. Momenteel wordt lupine geïmporteerd. In de bakkerijsector wordt soja meer en meer vervangen door lupine en zijn er plannen voor lupinebrood. Verder wordt gewerkt aan een keten met nieuwe vleesvervangers. Lupine lijkt hiervoor erg geschikt. Gezien de wereldmarktprijzen lijkt de teelt van lupine voor de menselijke consumptie op korte termijn kansrijker dan de teelt van lupine voor veevoer. Onkruiden vormen zeker op de lichte gronden een probleem. Specifiek geldt dit voor nachtschade. Nachtschade maakt lupine ongeschikt voor menselijke voeding. Wat betreft ziekten en plagen gaat het onder meer om middelen ter bestrijding van Rhizoctonia solani, Botrytus ssp., Fusarium ssp. en Fusarium culmorum tijdens groei of Oidium ssp., Erysiphe pisi, Botrytis cinerea bij afrijping. In welke mate de ziekten en plagen teeltbedreigend zijn, is onbekend.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich richten op het voorkomen van onkruiden, selectie geschikte middelen tegen onkruid, ziekten en plagen (literatuuronderzoek en praktijkonderzoek), faciliteren toelating middelen tegen onkruid, ziekten en plagen in lupine (regeling voor kleine teelten), voorkomen ziekten en plagen. Resultaat is een handleiding voor het voorkomen van onkruiden en ziekten en plagen en de bestrijding hiervan in lupine voor menselijke consumptie. Ook dient het project de toelating van chemische middelen in lupine te helpen realiseren.
Eerder uitgevoerd onderzoek: In Duitsland is meer ervaring met gewasbescherming in lupine, waarvan in dit project gebruik gemaakt kan worden. Ook ervaringen in Australië zouden bruikbaar kunnen zijn.
Opmerkingen: : Andere belanghebbenden zijn Kiemkracht, veredelaars en potentiële afnemers; Indiener RPPA NWC : A1, zie 7; RPPA N : A1, zie 7; RPPA NO : A1, zie 7; RPPA ZO : A1, combineren met alle andere lupine-voorstellen; RPPA ZW : zie 7; : A1, gecombineerd eiwitproject. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
10
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Lupine in de Veenkoloniën als hoofdgewas
Gewas:
Lupine
Ingediend door:
LBI in afstemming met NAV
LBI
Probleemstelling: Zie voor achtergrondinfo over het perspectief van lupine de NAV-voorstellen 9 en 10. De akkerbouw in de Veenkoloniën kent over het algemeen een krappe vruchtwisseling. Een nieuwe teelt kan daarom een economische versterking betekenen. Meestal zijn kalkarme gronden daarbij in het nadeel. In geval van lupine ligt dat juist omgekeerd. De komende jaren wordt de behoefte aan een nieuw gewas extra groot i.v.m. de 20% krimp van het zetmeelaardappelareaal door aanpassing in het EU-zetmeelbeleid.
Onderzoeksopzet: samenvatting pilot rassentest, teelt en ketenaanpak • teeltintroductie en -optimalisatie (rasselectie, onkruidbeheersing, opbrengstverbetering, inpassing in vruchtwisseling, etc.) op veenkoloniale gronden; • opzetten van een samenwerking van boeren en veredelaars om de perspectieven van zaaizaadvermeerdering verder te onderzoeken; • uitwisseling ervaringen met zandgronden in Noord-Brabant; • vraagontwikkeling: is essentiële sleutel tot succes. Naast de zich ontwikkelende markt voor de vleesvervanging zal gekeken worden naar het ontwikkelen van de afzet in het bakkerijsegment; • kennis delen (teelttechnisch en economisch) en samenwerking tussen telers organiseren (telersafzetvereniging); • ketenopbouw van veredeling tot afzet; • teelt- en afzetervaringen demonstreren en communiceren.
Eerder uitgevoerd onderzoek: LBI heeft in samenwerking met telers in zuidwest-Nederland een aantal jaren pilotonderzoek verricht naar rassen (voor humane consumptie). Hierbij is samengewerkt met het Zeeuwse bedrijf Meatless dat sinds 2004 bezig is met het opzetten van de verwerking van lupinemeel. De eerste resultaten gaven aan dat lupine voor humane consumptie perspectief biedt. In de vervolgjaren (2008-2009) is de opbrengstpotentie bevestigd en is een begin gemaakt met het verkennen van de verwerkingsmogelijkheden van deze lupine tot een product dat door Meatless kan worden gebruikt.
Opmerkingen: Indiener
: In het project wordt samengewerkt met Kiemkracht. Er is een uitgewerkt projectvoorstel beschikbaar; RPPA NWC : A1, zie 7; RPPA N : A1, zie 7; RPPA NO : A1, zie 7; RPPA ZO : A1, combineren met alle andere lupine-voorstellen; RPPA ZW : zie 7; NL : A1, gecombineerd eiwitproject.
Commissie Teeltaangelegenheden
11
Onderzoeksvoorstel 2011
NO 21, PPO, ZO 19 en 27
Onderwerp:
Vervanging van soja-eiwit door eiwit van olie- en eiwithoudende gewassen
Gewas:
Dederzaad en koolzaad
Ingediend door:
PPO Lelystad (L. van den Brink), RPPA ZO, studieclub akkerbouw Noord-Limburg
Probleemstelling: De mengvoerindustrie verwerkt op grote schaal soja om eiwithoudende krachtvoeders te produceren. De zelfvoorzieningsgraad van plantaardig eiwit in de EU bedraagt minder dan 25%. In dit tekort wordt voorzien door importen van soja uit Amerika. Deze importen hebben verschillende nadelen: o.a. ontbossingen in Zuid-Amerika, hoge broeikasgasemissies, hoog energieverbruik vanwege het transport, slechte traceerbaarheid (residuen), geen gesloten kringlopen voor stikstof en fosfaat. Daarnaast wordt in Amerika veel GMO-soja geteeld, zodat er steeds minder garanties gegeven kunnen worden dat krachtvoer GMO-vrij is. De lokale teelt van eiwitrijke vervangers van soja zou een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van deze problemen. Er zijn mogelijkheden om eiwit uit soja te vervangen door eiwit uit perskoek van olie- en eiwithoudende gewassen, zoals dederzaad en koolzaad. Het dubbeldoel van deze teelten, afzet van olie en afzet van eiwitrijke perskoek, is mogelijk interessant om daarmee een voldoende hoog saldo voor de akkerbouwer te realiseren. Daarnaast komen uit de literatuur aanwijzingen dat met behulp van dederzaadperskoek ook de kwaliteit van zuivelproducten positief beïnvloed kan worden (omega-3-vetzuren). Ook voor koolzaadperskoek is het interessant om het effect op de kwaliteit van zuivelproducten na te gaan. Daarnaast liggen er wat betreft dederzaad waarschijnlijk mogelijkheden om ook de vezel af te zetten naar de vezelverwerkende industrie.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek zou zich moeten richten op de kwaliteit van de perskoek en de op basis hiervan geproduceerde zuivelproducten (vetzuursamenstelling, gezondheid voor de mens). Bij dederzaad en koolzaad zou hierbij met name gekeken moeten worden naar rasverschillen. Daarnaast zou het onderzoek zich ook moeten richten op de teeltwijze van dederzaad. Het onderzoek kan uitgevoerd worden in aansluiting met het project “Energieboerderij” dat op PPO Vredepeel in zuidoost-Nederland wordt uitgevoerd. Er zijn ook al contacten gelegd met de Vereniging Innovatief Platteland, de lokale mengvoerindustrie in zuidoost-Nederland, de zuivelindustrie en de lokale vezelverwerkende industrie.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A1, graag alle eiwitgewassen meenemen in screening; RPPA N : A1, koppelen met 7 (NO 20), cofinanciering industrie is gewenst. Graag breder trekken (meer gewassen); RPPA NO : A1, combi met 7 (NO 20); RPPA ZO : A1, combineren met alle andere lupine-voorstellen; RPPA ZW : N; NL : A1, marktonderzoek.
Commissie Teeltaangelegenheden
12
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Optimalisatie gewasbescherming teunisbloem
Gewas:
Teunisbloem
Ingediend door:
ZLTO Vakgroep Akkerbouw
ZW
Probleemstelling: De teelt van teunisbloemen komt in zuidwest-Nederland opnieuw in de belangstelling te staan. Knelpunt bij de teelt is een effectieve onkruid- en ziektenbestrijding. Op dit gebied zijn er nog de nodige vragen welke middelen effectief ingezet kunnen worden.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek: In de jaren ’85-’90 is er ook het nodige onderzoek uitgevoerd in teunisbloemen op Proefboerderij Rusthoeve door het toenmalige PAV. Dit onderzoek zou ge-update moeten worden op basis van o.a. nieuwe middelen die er in de tussenliggende periode op de markt zijn gekomen.
Opmerkingen: RPPA NWC : N; RPPA N : A2 (vorm: deskstudie); RPPA NO : C; : C; RPPA ZO RPPA ZW : A1, gaat om regelen van de juiste toelatingen. Bloemzaadstudieclub Tholen kan onderzoek ondersteunen middels screeningsproeven. Inzet Fonds Kleine Toepassingen en medefinanciering fabrikanten; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
13
Onderzoeksvoorstel 2011
ZW (deels Her 4)
Onderwerp:
Gewasbescherming in de teelt van vezelvlas
Gewas:
Vezelvlas
Ingediend door:
Commissie Vlas van het Productschap Akkerbouw (D. Kasse)
Probleemstelling: Het probleem bij de teelt van vezelvlas is de beschikbaarheid van een voldoende breed pakket aan gewasbeschermingsmiddelen. Het gaat daarbij om de bestrijding van onkruiden, ziekten en insecten en om regulering van de groei. Voor kleine teelten als vlas (2.000 ha in Nederland) is een extra inspanning nodig om een voldoende breed pakket aan gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar te krijgen voor de praktijk. In verhouding tot de kosten die gemaakt moeten worden om toelatingen te krijgen, zijn de revenuen voor de producenten van gewasbeschermingsmiddelen in dergelijke kleine teelten beperkt. Om dit probleem op te lossen is een collectieve aanpak noodzakelijk. Voor vezelvlas speelt daarbij de concurrentieverhouding met het belangrijkste vlasland Frankrijk en met België een grote rol. Zo beschikt de Franse vlasteler al enige jaren over meerdere middelen tegen ziekten die optreden aan het einde van de groeicyclus. In Nederland is hiervoor onlangs een eerste middel, Score, toegelaten. Dit verschil in toelatingen heeft ertoe geleid dat de vezelopbrengsten in Nederland achterblijven bij Frankrijk. Een probleemonkruid is varkensgras, dat bij de verwerking van het vlas problemen kan geven. Afhankelijk van de groeiomstandigheden kan het optreden van schimmelziekten leiden tot aanzienlijke verliezen in vezelopbrengst. Een breder pakket aan ziektebestrijdingsmiddelen is noodzakelijk. Ook de mogelijkheid van het reguleren van de groei is van belang. Op dit moment ontbreekt daarvoor een goed middel. De beschikbaarheid van een goede groeiregulator leidt tot een grotere zekerheid dat het gewas niet legert en beïnvloedt de zaadopbrengst positief.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich richten op screening van nieuwe middelen en het optimaliseren van de toepassing (tijdstip van toepassing, dosering etc.). Om te bepalen welke middelen geschikte kandidaten zijn, is het nodig om regelmatig te overleggen met de gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten, de coördinatoren effectief middelen pakket van de productschappen en met onderzoeksinstellingen in binnen- en buitenland. Wat dit laatste betreft is bij vlas een samenwerking tot stand gekomen tussen Rusthoeve, het Belgische POVLT en het Franse ITL: het Europees Vlasinstituut. Het is nodig deze samenwerking verder uit te bouwen waardoor de uitwisseling van kennis zich verder kan ontwikkelen.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Het voorgestelde onderzoek is een vervolg op het programma dat al loopt op de Rusthoeve. Afhankelijk van de uitkomsten in 2010 zal voor 2011 een programma moeten worden opgesteld. Continuïteit in het onderzoek is van groot belang voor de vlasteelt.
Opmerkingen: Landelijk (2009): A2; RPPA NWC : A2; RPPA N : N (indienen bij Fonds Kleine Toepassingen); RPPA NO : N; RPPA ZO : N; : O; RPPA ZW NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
14
Onderzoeksvoorstel 2011
ZO 4 ( deels Her 5)
Onderwerp:
Voortzetting rassenonderzoek consumptieaardappelen op zuidoostelijke zand- en lössgronden
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
RPPA ZO
Probleemstelling: De afgelopen drie jaren heeft er aardappelrassenonderzoek op zand- en lössgrond plaatsgevonden. De programmeringscommissie ZO zou dit onderzoek graag continueren. De belangstelling voor de open dagen ter gelegenheid van de beoordeling neemt voortdurend toe. In 2009 heeft voorafgaand aan de beoordeling op zand een mini-symposium over de toekomst van de aardappelteelt plaatsgevonden, waarbij vertegenwoordigers uit alle ketenpartijen aanwezig waren. Ook tijdens de beoordeling in het veld waren telers en vertegenwoordigers van handelsfirma’s in ruime mate aanwezig, waaruit blijkt dat het aardappelrassenonderzoek voorziet in een brede behoefte.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO
RPPA ZW NL
: wij zien graag een keer een integrale visie op het rassenonderzoek in plaats van alle ad-hoc verzoeken die jaarlijks passeren; : A3; : A1 + cofinanciering; : A3. Het rassenonderzoek verbreden met meer nieuwe rassen, die potentie bieden voor het gebied, en teeltoptimalisatie voor gangbare rassen. Alleen als de afnemers / verwerkende industrieën voor 100% meedoen aan het onderzoek, dan wordt het A1; : N; : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
15
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Aardappelbewaring met hoog CO2-gehalte
Gewas :
Consumptieaardappel
Ingediend door:
J. van Nieuwenhuizen te Goes A. van der Velde, DLV Plant, team Akkerbouw ZW
DLV 22
Probleemstelling: Bij de bewaring van fruit wordt gewerkt met hoge CO2-gehalten en lage O2-gehalten. Bekend is dat bij de bewaring van aardappelen het CO2-gehalte i.v.m. de bakkleur niet te hoog mag oplopen. Als bewaard kan worden bij een hoger CO2-gehalte, dan kan wel bespaard worden op stroom en zal het bewaarverlies dankzij minder ventileren en lagere activiteit van de aardappel lager zijn. Het kan dus interessant zijn om bij de bewaring aan te koersen op een CO2-gehalte van 0,5%. Bij de bestemming tafelaardappel komt de bakkleur sowieso niet in gevaar. Bij frieten chipsrassen met een goede bakkleur kan de methode ook interessant zijn. Hier mag het maximale C02-gehalte wellicht nog hoger zijn. Vermoedelijk is het huidige advies van maximaal 0,5% gebaseerd op onderzoek uitgevoerd met het ras Bintje. Dit ras heeft echter meer dan veel andere rassen soms last van een slechte bakkleur.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Andere belanghebbenden zijn de handel/afnemers; : A2 (dit is gevaarlijk); : C (lage prioriteit); vanwege de afvoer van vocht is ventileren onvermijdelijk. Het zal sowieso niet meevallen om op 0,5 % CO2 te komen; : C; : C; : A1, onderzoek doen met tafelaardappelen (bijv. Melody); : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
16
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Gaatjes in consumptieaardappelen
Gewas :
Consumptieaardappel
Ingediend door:
PPO, Lelystad
NO 46
Probleemstelling: Gaatjes in consumptieaardappelen (tafel- en verwerkingsaardappelen) zijn een belangrijk kwaliteitsprobleem in Nederland. Gaatjes verlagen de uitwendige en inwendige kwaliteit en leiden tot extra schilverliezen. De oorzaak van het probleem is niet precies bekend, waardoor een efficiënte bestrijdingsstrategie ontbreekt.
Onderzoeksopzet: Identificatie van de ‘gaatjesveroorzaker(s)’ op perceelsniveau Perceelsregistratie Kennisoverdracht naar telers en teeltbegeleiders Ontwikkelen van een bestrijdingsstrategie ter voorkoming van gaatjes in aardappelen
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Kwantificering van de financiële schade is niet exact mogelijk, maar wordt geschat op vijf tot tien miljoen euro per jaar in de Nederlandse consumptieaardappelteelt; : A2; : A2, oorzaak is bekend en is meestal Rhizoctonia. In eerder onderzoek is geen aangrijpingspunt gevonden voor een aanpak; : V1 voor wat al bekend is. Mocht het tot onderzoek komen dan is dit niet de goede opzet; : Combineren met voorstellen verder in bundel; : C, oorzaak vaak wel te zien (Rhizoctonia of vreterij). Eerder onderzoek heeft geen handvaten gegeven voor bestrijding; : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
17
Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 4
Onderwerp:
Vergelijking en combinatie van middelen bij de rijenbehandeling bij poten
Gewas :
(Poot)aardappel
Ingediend door:
Klanten DLV Plant, team akkerbouw Noordoost DLV Plant, team Akkerbouw Noordwest
Probleemstelling: In de pootgoedteelt wordt gebruik gemaakt van een rijenbehandeling tijdens het poten tegen Rhizoctonia-aantasting. Deze wijze van toediening biedt mogelijkheden voor het toedienen van andere middelen tijdens het poten. Voorbeelden hiervan zijn polyfosfaat (APP) en insecticiden (Actara). Toediening gaat in de praktijk goed, maar onduidelijk is wat het effect van de werking van de verschillende middelen op elkaar is. Ook is het onduidelijk wat de duurwerking is van Actara en Amigo en wat het verschil is tussen deze middelen ter preventie van virusoverdracht en of er een nevenwerking is op bodeminsecten als ritnaalden.
Onderzoeksopzet: Onderzocht moet worden wat het effect is op de pootgoedkwaliteit en de opbrengst.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Alleen door fabrikanten.
Opmerkingen: Indiener
: Van belang voor pootgoedtelers en zetmeeltelers die overstappen naar grondbehandeling tegen Rhizoctonia; RPPA NWC : A2; RPPA N : V1 ; het wordt niet duidelijk wat de indiener precies wil. Er zijn soms problemen met de oplosbaarheid maar daar redt de praktijk zich wel mee. Wat betreft de mengbaarheid met Rhizoctonia-middelen is al het nodige bekend; : C; RPPA NO RPPA ZO : Ruim geformuleerd: wat wil men nu precies onderzoeken? Er zijn meerdere onderzoeksvragen uit te distilleren: op onderdelen combineren met andere voorstellen; RPPA ZW : A1, wordt in de praktijk veel gewerkt met mix van Actara, Amistar en Polyfosfaat (Actara heeft overigens geen toelating voor deze toepassing). Werking en interactie van de middelen wordt gezien als belangrijke onderzoeksvraag; NL : O m.b.t. werkingsduur insecticiden. A1 als het gaat om mengen.
Commissie Teeltaangelegenheden
18
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Uniformering NAK-keuring pootaardappelen
Gewas:
Pootaardappelen
Ingediend door:
W. Wassenaar, Tzummarum
N 19
Probleemstelling: Ieder handelshuis heeft volgens indiener zijn eigen normen (eisen) ten aanzien van de kwaliteit van pootaardappelen en noemt dat dan kwaliteitsbeoordeling. De NAK moet dus volgens indiener op ieders erf een andere kwaliteit beoordelen volgens de normen van het betreffende handelshuis. Bij het ene handelshuis moet dat op de NAK-kaart en bij de andere niet. Heel veel willekeur dus vindt indiener.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: merkt op dat de NAK-controleurs openlijk zeggen dat de beoordelingen gelijk behoren te zijn én dat beoordelingen als rotte knollen die al versmeren in de sorteermachine in de beoordeling niet mee worden genomen. We hebben toch een ERWINIA-probleem?! Is pokschaal 1.5 als enige norm 10 procent korting genuanceerd? Alle poot- en consumptietelers in binnen en buitenland zullen eenvoud en duidelijkheid vinden bij een eenduidige en uniforme NAK-norm voor de kwaliteit van pootaardappelen; RPPA NWC : Dit hoort thuis bij de NAK (via de wijzigingsvoorstellen); RPPA N : A3; RPPA NO : Dit hoort thuis bij de NAK, de pootgoedavonden en de handelshuizen; RPPA ZO : Idem NO: elk jaar kunnen wijzigingsvoorstellen bij NAK ingediend worden; RPPA ZW : C; NL : wordt niet behandeld, dit is beleid.
Commissie Teeltaangelegenheden
19
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Optimalisering maatsortering
Gewas:
Pootaardappel
Ingediend door:
Douwe Werkman te Munnekezijl
N 50
Probleemstelling: In de teelt van pootgoed is het erg belangrijk dat er een goede opbrengst gerealiseerd kan worden in bepaalde maten (28-55 mm). Hoe meer knollen er in deze maat aanwezig zijn, hoe meer kilogramopbrengst in deze maat aanwezig is. Een goede start van de teelt is dan van groot belang en dat begint bij het voorbereiden van het pootgoed. Tegenwoordig zie je steeds meer manieren om het pootgoed te bewaren en voor het poten te behandelen. Er wordt naast gebruik van de koeling steeds meer gebruik gemaakt van Talent en ethyleen, ook om een goede beginsituatie te creëren. Ook zien we door het voorkiemsysteem van Joppe steeds meer boeren die terugkeren naar het voorkiemen. De vraag van veel telers hierbij is wat het effect is van de diverse systemen is op het knolaantal en opbrengst. Dit probleem speelt bij alle pootgoedtelers en tafelaardappeltelers. Iedere teler is erbij gebaat om meer knollen in de maat te kunnen afleveren, want dat levert een positief financieel resultaat en minder tarra.
Onderzoeksopzet: Kan door de manier van pootgoedbehandeling en de manier waarop het pootgoed in het voorjaar klaargemaakt wordt het knolaantal verbeterd worden? Er moet een vergelijkend onderzoek opgezet worden naar verschillende pootgoedbehandelingstrategieën. Te denken valt aan ethyleen, Talent, Joppe, kiembakken en kisten draaien. Rasverschillen kunnen hierop ook een bepalende invloed hebben. Dit moet zeker worden meegenomen in het onderzoek.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : V1; RPPA N : V1, je bent vooral afhankelijk van de knolzetting, dus van vocht. Nu er geen einddata meer bestaan, is het al een stuk makkelijker om genoeg kilo’s in de maat te krijgen. De praktijk probeert zelf al veel. De effecten van voorkiemen zijn bekend. Ook al veel kennis over Talent; RPPA NO : A3; RPPA ZO : V1, aansluiten bij Noord; RPPA ZW : C, via handelshuizen; NL : V1, artikel nog eens plaatsen.
Commissie Teeltaangelegenheden
20
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rasverschillen pootgoed bij behandeling met ethyleen
Gewas:
Pootaardappel
Ingediend door:
J. Willemse, DLV Plant marktgroep ZW, Westmaas
DLV 27
Probleemstelling: Uit de praktijk en kleine testen blijkt dat het ene ras wel reageert op een toepassing van ethyleen door meer stengels en een hogere knolaanleg en het andere niet.
Onderzoeksopzet: In een proef zou duidelijk gemaakt moeten worden welke rassen wel en welke niet reageren. Daarnaast zou bekeken kunnen worden of er bepaalde omstandigheden zijn die dit proces beïnvloeden.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten en leveranciers, leverancier Restrain; : A2; laat de handelshuizen eerst maar eens uitzoeken wat de optimale toepassing is voor hun eigen rassen. Er zijn veel invloedsfactoren; : A2; : C (klusje voor de handelshuizen); : A2, alleen met cofinanciering; : A1, met ethyleen i.p.v. mechanische koeling is energiebesparing te realiseren. Medefinanciering Restrain en handelshuizen; : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
21
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp
: Rassenonderzoek zetmeelaardappelen
Gewas
: Zetmeelaardappel
Ingediend door
: G.H.M. Manning, Mussel
NO 15
Probleemstelling: Juiste rassenkeuze op basis van onafhankelijk onderzoek is van groot belang. Er gaan geluiden dat dit onderzoek niet meer door het Produktschap Akkerbouw gefinancierd gaat worden en daardoor komt te vervallen. Dit zal een groot gemis zijn voor de zetmeelsector. Aan resultaten van kweekbedrijven en andere commerciële bedrijven wordt veel minder waarde gehecht. Zorg daarom dat dit onderzoek behouden blijft!
Onderzoeksopzet: Onafhankelijk rassenonderzoek van (alle) zetmeelaardappelrassen op de proefboerderijen ’t Kompas en Kooyenburg.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : Er is een fundamentele discussie gewenst over het rassenonderzoek. Als we onafhankelijk rassenonderzoek willen houden, zullen we daar in moeten investeren. Als je meebetaalt, kun je ook meepraten; RPPA N : V1, veel discussie in Noord, o.a. wegens opmerkingen NWC. Steun voor idee om een fundamentele discussie te voeren over rassenonderzoek. Het is regio Noord niet bekend wat er allemaal gebeurt en waar; RPPA NO : A1, dit onderzoek wordt al voortgezet in 2010; RPPA ZO : A1; : N; RPPA ZW OC : De rassenvergelijking zetmeelaardappelrassen wordt in 2010 voortgezet. Wel wordt er kritisch(er) gekeken naar welke rassen wel of niet met financiering van het PA worden onderzocht (lage opbrengst/kwaliteit, ontbreken resistenties); NL :O
Commissie Teeltaangelegenheden
22
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Grondbewerking en kwaliteit zetmeelaardappelen
Gewas :
Zetmeelaardappelen
Ingediend door:
L.R. Diepenbroek, Borgercompagnie
NO 5
Probleemstelling: Gezien de huidige ontwikkeling op de zetmeelmarkt zal AVEBE op korte termijn aansturen op een verlaging van het gewenste zetmeelaardappelareaal. Tevens zullen klanten en consumenten in de toekomst zeker hogere eisen stellen aan de kwaliteit van het eindproduct van AVEBE. De keuringscriteria zullen mogelijk wijzigen en daardoor de kans op afkeuringen vergroten. Verontreinigingen die afkeuringen kunnen veroorzaken zijn o.a. darg en kienhout. Telers van zetmeelaardappelen worden zich steeds meer bewust van het belang van een duurzame bodem. Niet-kerende grondbewerkingen, maar zeker ook het lostrekken van storende lagen en woelen hebben hierin een rol. Welk rol speelt een veranderende bodembewerking op het risico van afgekeurde partijen zetmeelaardappelen?
Onderzoeksopzet: Wat is het effect van een veranderende grondbewerking op de kwaliteit zetmeelaardappelen i.v.m. verontreinigingen?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : N; RPPA N : N; : A2, Er zijn in het verleden wel eens problemen geweest met diepgewoelde RPPA NO percelen. Er zijn over grondbewerking (bij wijze van spreken) net zoveel meningen en adviezen als er boeren zijn. In minder dan 0,1% van de gevallen leidt darg tot afkeuring; RPPA ZO : N; RPPA ZW : N; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
23
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Gebruik grondbewerkingsperioden voor een gezonder gewas
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
Hans Bruinsma, stichting Agrikos te Bilthoven
45
Probleemstelling Het idee: Door verbetering van de groeiwijze van aardappelen de gewasgezondheid en opbrengst verbeteren volgens de methode van het selectief gebruiken van vier grondbewerkingsperioden. Het is gebaseerd op vroeger biologisch-dynamisch onderzoek en nieuw in particulier beheer ontwikkeld onderzoek. De methode is het meest uitgebreid in biologische teelten getoetst zonder bestrijdingsmiddelen. Er is tot nu toe nooit verschil vastgesteld in effecten tussen de biologische en reguliere situatie. Essentieel is een goede bemesting en overige optimale groeiomstandigheden. De methode is gebaseerd op een viervoudige analyse van het gewas, waarbij vier grondbewerkingsperioden via onderzoek worden vastgesteld. De methode heeft invloed op Phytophthora in loof en knol, opbrengst, schurft, Rhizoctonia, OWG, groeischeuren en de algehele kwaliteit. Deze brede werking is er omdat de methode gericht is op het sturen van de groei naar de genetische mogelijkheden van het gewas. Daarmee ontstaat er een voor het ras optimale groeiwijze, gewasgezondheid en opbrengst.
Onderzoeksopzet: Er liggen knollen van het ras Agria dat voor 75% onderzocht is. Met een afsluitend onderzoek zijn voor dit ras alle vier benodigde grondbewerkingsperioden volledig in kaart gebracht. Daarvoor worden op een bedrijf op kleine schaal de tot nu toe gebruikte grondbewerkingsperioden gebruikt en worden er in experimentele opzet nog twee perioden aan toegevoegd. Dit moet minimaal twee jaar herhaald worden. Als derde staan op dit proefveld de zelfde Agria’s op grondbewerkingen gelijk aan die in het afgelopen project, dus met 75% toepassing. Het Agriaonderzoeksmateriaal kan daarna ook voor langere periode op een proefstation gevolgd worden ten behoeve van langjarige beoordeling. Met Agria is het ook mogelijk vanaf 2010 al op grotere schaal pootgoed te volgen en dit vanaf 2011 op grote schaal verder te vermeerderen op een proefboerderij. Daarmee is er van dit materiaal onderzoeksinformatie beschikbaar vanaf 2006.
Eerder uitgevoerd onderzoek: In het pas afgesloten PADGG-praktijkproject in Flevoland verbeterde de Phytophthoraveldresistentie in teelt zonder bestrijdingsmiddelen met 75%. Deze verbetering gaf 35% meer opbrengst. Bij het achterwege laten van de methode viel het resultaat terug naar de waarde van voor het project, de methode moet dus jaarlijks gebruikt worden.
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N
RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW OC NL
: C; : Te beoordelen door biologische sector; wij hebben te weinig kennis en houvast voor een oordeel. Eventuele uitvoering niet ten laste van gangbaar onderzoeksbudget; : zie Noord; : We sluiten ons aan bij RPPA N; : C; : Dit voorstel is ook ingediend bij het Masterplan Phytophthora en afgewezen; : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
24
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp
: Rassenonderzoek suikerbieten op tarra-aspecten
Gewas
: Suikerbieten
Ingediend door
: B. Prins, Zuidbroek
N 17
Probleemstelling: Bietenrassen met vertakkingen met als gevolg teveel tarra met name op zware klei. 5% Meer grondtarra in suikerbieten is een behoorlijke kostenpost. Dit is vooral een probleem op de zware kleigronden. Vrijwel iedere akkerbouwer op de zwaardere kleigronden kijkt bij de rassenkeuze naar zaken als kophoogte en bietvorm (glad en zonder zijtakken), terwijl het IRS hier steeds minder gegevens over verstrekt.
Onderzoeksopzet: Gebruikswaardeonderzoek specifiek gericht op tarrapercentage, bietvorm, kophoogte (in cm) op zware kleigronden, bij voorkeur op de regionale proefboerderijen (Ebelsheerd) en de resultaten ook als zodanig publiceren.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Bij de wintertarwerassenproeven kun je toch ook zien hoe een ras presteert op een bepaalde locatie? RPPA NWC : A3, de rassenlijst en praktijkervaringen geven samen voldoende indicaties; : Doorsturen naar IRS; RPPA N RPPA NO : V2; RPPA ZO : Doorsturen naar IRS; RPPA ZW : Doorsturen naar IRS; : A3. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
25
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Verkorting teeltrotatie suikerbieten door afvoer naar vergister
Gewas:
Suikerbiet
Ingediend door:
E. Michiels, LLTB vakgroep akkerbouw
ZO 2
Probleemstelling: Onderzoek naar mogelijk effect van verkorting rotatie suikerbieten naar b.v. 1 op 3 door afvoer blad en bieten voor vergisting.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3 / C; RPPA N : N / C; RPPA NO : C; RPPA ZO : C, afvoer blad heeft alleen effect op Cercospora, maar is dat het grootste probleem? Op aaltjes heeft het geen effect. Men zal inleveren op opbrengst. RPPA ZO ziet hier geen voordeel in. Bieten moet niet intensiever geteeld gaan worden. Het is alleen interessant als bieten economisch interessant zijn voor vergisting en de ondernemer daar direct baat bij heeft. De verdiensten zijn leidend; RPPA ZW : C; : C. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
26
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Teeltoptimalisatie cichorei op zandgrond
Gewas:
Cichorei
Ingediend door:
CSV Covas
ZO 5
Probleemstelling: In de teelt van cichorei worden in vergelijking tot bijvoorbeeld het gewas suikerbieten geen grote sprongen gemaakt in opbrengst en kwaliteit (wortel en inuline). Waarom blijven de cichoreiopbrengsten op gelijk niveau of nemen zelfs af?
Onderzoeksopzet: - bemestingsonderzoek; - ziektebestrijding; - aaltjesonderzoek; - verbetering mechanisatie: zaai- en rooitechniek.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: C; : V2 (klusje voor Sensus); : C (te algemeen geformuleerd); : A1, eventueel verbreden naar zwaardere grond als löss en klei; : N; : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
27
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rassenonderzoek zaaiuien op löss-/zandgrond
Gewas:
Zaaiui
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 10 (deels Her 13)
Probleemstelling: Momenteel worden rassenproeven uitgevoerd op de klei in Zeeland en Flevopolder. Resultaten van dit onderzoek zijn onvoldoende bruikbaar voor telers op de zand- en met name lössgrond, omdat de groeiomstandigheden op zand- en lössgrond heel anders zijn. Onderzoeksopzet: Uitbreiding van het bestaande onderzoek op kleigrond met een locatie op zand en op löss.
Eerder uitgevoerd onderzoek: -
Opmerkingen: Landelijk (2009): A2; RPPA NWC : A2; RPPA N : A2; : A2; RPPA NO RPPA ZO : A1 en aansluitend bij bestaand onderzoek; RPPA ZW : N; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
28
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Teeltoptimalisatie bladrammenas
Gewas:
Bladrammenas
Ingediend door:
H.J. Hospers, Zwartemeer
NO 13
Probleemstelling: Indiener signaleert de laatste jaren een steeds slechtere groei van bladrammenas. Volgens hem komt dit door de lagere N-normen, waardoor er te weinig in de grond achterblijft en de norm van 60 kg N/ha voor groenbemesters en vooral voor de bladrammenas te laag is. De gele mosterdpercelen waren wel goed, maar voor de vrijlevende aaltjes (tabaksratelvirus) is dit weer slechter. Rogge kan ook met minder toe, maar is ook voor de vrijlevende aaltjes een probleem. De kosten voor bladrammenas, wat betreft zaaizaad en stikstof, welke door de lagere fosfaatnormen nu veelal in de vorm van Kas gegeven moet worden, zijn te hoog om de teelt te laten mislukken. Hoe houden we onze organische stofgehaltes en de bodemvruchtbaarheid op peil? Hoe kunnen we een goede groenbemester bladrammenas telen, nu hierin ook steeds meer resistenties ingekruist worden?
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : V2, voor bladrammenas is de N-gift inderdaad aan de krappe kant. Ook (te) late zaai staat een goede ontwikkeling vaak in de weg. Na half augustus hoef je het niet meer te proberen; : V2; RPPA N RPPA NO : A1, combi met 126 (NO 35/PPO); RPPA ZO : V2; RPPA ZW : V2, 60 kg N is niet probleem. Zoeken naar groenbemester met lage stikstofbehoefte; NL : V2.
Commissie Teeltaangelegenheden
29
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Optimalisatie en verduurzamen van de teelt van energiegewassen
Gewas:
Energiegewassen
Ingediend door:
M.C.M. Raaphorst, Nordic Maizebreeding
NO 58
Probleemstelling: De teelt van biomassagewassen voor de productie van energie zal in de toekomst duurzamer moeten plaatsvinden. De duurzaamheid van de teelt van de energiegewassen wordt echter beperkt door traditionele teeltsystemen die van oudsher ten behoeve van bijvoorbeeld de veehouderij of akkerbouw zijn ontwikkeld. Door toepassing van alternatieve teeltsystemen kan de teelt efficiënter, duurzamer, bedrijfseconomischer en meer in balans met input en output van organische stof en meststoffen plaatsvinden. De verduurzaming van de energiegewassen teelt kan zowel het draagvlak voor energie uit biomassa als het (bedrijfseconomisch) rendement verhogen. De huidige energiegewassenteelt richt zich vooral op monoteelten van maïs. Met de toekomstige meststoffenregelgeving zal een optimale monoteelt van massamaïs echter moeilijk worden. Door C3-gewassen (bv. triticale, rogge, gras) in rotatie te telen met C4-gewassen (double cropping), is een duurzamere teelt van energiegewassen mogelijk. Dit teeltsysteem zorgt voor een betere balancering van organische stof en nutriëntenvoorziening en een actiever en diverser bodemleven. Dit leidt tot een betere optimalisering van de groeiomstandigheden van gewassen en daarmee tot een hogere droge stofproductie en minder verliezen (uitspoeling N, afbraak organische stof). Daarnaast kan een efficiëntere benutting van meststoffen mogelijk worden gemaakt door genoemde teeltsystemen te combineren met volvelds inzaaitechnieken.
Onderzoeksopzet: Teeltoptimalisatie van “double cropping”-systemen van C3- en C4-gewassen. Onderzoek naar organische stofbalans en N- (en evt. P-) balans. Invloed van zomer- en winterteelten o.a. door vastlegging in bodem en gewas. Optimalisatie meststoffen gift door toepassen volveldse teelten (bv. nauwe rijafstanden, hoge plantdichtheden) van maïs in combinatie met winterteelten (bv. mengteelten rogge/triticale/erwt/boon). N- en P-benuttingsoptimalisatie en -efficiëntie. Stimulatie (bio)diversiteit en activiteit bodemleven.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Energiekompas PPO (afgesloten); Ontwikkeling en introductie landschapsmaïstypen en duurzame teeltsystemen voor NoordNederland (lopend onderzoek 2007-2011).
Opmerkingen: Indiener
: Andere mogelijke medefinanciers zijn provincies, LNV, VROM, EZ, LTO, gemeenten en zaadbedrijven; RPPA NWC : A3; RPPA N : V1; RPPA NO : A1 + cofinanciering. Het gaat hier om een kortstro-ras dat snel rijpt en vroeg ruimt. Dat biedt mogelijkheden voor een groenbemester; RPPA ZO : A1 en aansluiten bij Energieboerderij; RPPA ZW : C; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
30
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Perspectief eiwitrijke gewassen voor feed en food
Gewas:
Diverse eiwitrijke gewassen
Ingediend door:
opnieuw ingediend door C. Hoogland
Her 14
Probleemstelling: De vraag naar eiwit voor menselijke consumptie, maar ook voor dierlijke consumptie (GGO-vrij), neemt de laatste jaren toe. Voor de akkerbouw kan de teelt van eiwithoudende gewassen een perspectief bieden, ook in de vruchtwisseling.
Onderzoeksopzet: Eerst dient in een literatuurstudie uitgezocht te worden welke gewassen voldoende perspectief bieden en onder Nederlandse omstandigheden geteeld kunnen worden. De meest perspectiefvolle gewassen kunnen dan uitgezaaid worden om onder praktijkomstandigheden te toetsen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk : O; RPPA NWC : A1, zie 7 RPPA N : A1, zie 7 RPPA NO : A1, zie 7 : Combineren met andere lupine-voorstellen 7 t/m 12, enz. RPPA ZO RPPA ZW : A1, combineren met 7; : Voor vervolgonderzoek werd verwacht dat LNV verder actie zou ondernemen en OC dit zou financieren. Omdat dit niet of onvoldoende lijkt te gebeuren, is de onderzoekswens weer in de bundel opgenomen; : A1. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
31
Onderzoeksvoorstel 2011
NO 32, PPO
Onderwerp:
Teelt van eiwithoudende gewassen voor verwerking in regionale voercentra
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
Klaas Wijnholds
Probleemstelling: Binnen een regio werken veehouders en akkerbouwers naast elkaar. Een groot deel van het eiwit voor veevoer wordt via Rotterdam geïmporteerd. Door regionale kringlopen van voer voor mest etc. op te zetten zijn er grote financiële voordelen te behalen. Zeker ook als er energiegewassen bij worden gehaald. Als de EU-ondersteuning niet meer aan het gewas is gekoppeld, ontstaat er een compleet nieuwe marktsituatie. Deze situatie biedt nieuwe kansen.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich met name richten op de teelt, bewaring en verwerking van de verschillende producten. Op basis van concrete proefresultaten kunnen lonende ketens worden uitgewerkt.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Zowel voor akkerbouwers, veehouders, vergistingsinstallaties zijn voordelen te behalen. Stel € 100,- meer rendement (saldo) per hectare over alle hectares in NO-Nederland; RPPA NWC : A1, combi met 12 (NO 21); : A1, combi met 7 en 12 (NO 20 en 21); RPPA N RPPA NO : A1, combi met 136, 7 en 12 (NO 8, 20 en 21); RPPA ZO : A1, combi met alle andere voorstellen; : A1, combineren met 7; RPPA ZW NL : A1, laatste poging gericht op het zoeken naar perspectief. Marktonderzoek voor veevoerspoor, gecombineerd eiwitproject.
Commissie Teeltaangelegenheden
32
Onderzoeksvoorstel 2010
NO 34 (deels Her 15)
Onderwerp:
Optimaliseren van de teelt van energiegewassen op vast deel van bedrijf
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
K. Wijnholds
Probleemstelling: Nu de nieuwe SDE-regeling in werking is getreden met de aanpassingen in de vergoedingen, zal er weer meer belangstelling zijn voor vergisting en de teelt van energiegewassen. Naast vervanging van graan in het bouwplan door maïs kan gedacht worden aan het onttrekken van een deel van het areaal specifiek voor de teelt van energiegewassen, zoals maïs in combinatie met de verplichte nateelt van groenbemester, de teelt van energiebieten als tussengewas na graan of als hoofdgewas met zaai in het voorjaar. Ook kan gedacht worden aan de combinatie van gras (eventueel gras/klaver) en maïs, waarbij in de graszode maïs wordt gezaaid in smalle bewerkte strookjes en na de maïs kan in de herfst en in het voorjaar opnieuw een snede gras worden geoogst. De aanleiding van de onderzoeksvraag is met name de moeilijke inpasbaarheid van maïs in de rotatie. Maïs is een sterke vermeerderaar van Pratylenchus penetrans. Het gevolg is steeds dat aardappelen na maïs worden geconfronteerd met hoge populaties Pp en daardoor niet de maximale opbrengst bereiken. Potentiële voordelen: geen concurrentie met andere akkerbouwgewassen, (mogelijke) positieve effecten op aaltjesproblematiek, minder inputs (minimale grondbewerking), verdergaande optimalisatie van biomassa door andere combinaties van (combi)teelten, voordelen in de arbeidsorganisatie (tijdstippen van zaaien / oogsten minder concurrerend).
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich met name richten op verschillende bouwplannen. Meerdere jaren achtereen mais (vermeerdering Pp, zonder dat de mais zelf schade ondervindt) gevolgd door bieten (bieten ondervinden zelf geen schade, maar geven een flinke afbraak van Pp) waarna weer zonder problemen zetmeelaardappelen geteeld kunnen worden.
Opmerkingen: Landelijk 2009: O/A1 (inpassen in (vervolg) Energiekompas); Indiener : Voor iedere nieuwe vergistingsinstallatie is een areaal nodig van ± 500 hectare voor de teelt van biomassa; RPPA NWC : A2, het is niet geheel duidelijk wat Wijnholds wil. Hij heeft het toch weer over een bouwplan. De energiegewassen hield hij daar toch juist buiten? RPPA N : A3; RPPA NO : A2, nadeel is dat je met andere gewassen een (nog) nauwere rotatie krijgt. Is het niet mogelijk om de belangrijkste effecten met bestaande kennis te kwantificeren? RPPA ZO : A3; RPPA ZW : C; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
33
Onderzoeksvoorstel 2011
PPO 33
Onderwerp:
Energiegebruik en -besparing in de bewaring van akkerbouwproducten
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
Jan Kamp / Pieter van Reeuwijk (PPO)
Probleemstelling: In de bollenteelt en de fruitteelt is al relatief veel ervaring opgedaan met het meten van en het anticiperen op het energiegebruik in de bewaring, zoals luchtverdeling bij een kistenwand en ventileren op basis van ethyleenvorming. In de akkerbouw is het probleem dat ventilatoren op een individueel landbouwbedrijf relatief weinig draaiuren maken. Het totale energiegebruik voor bewaring in de sector is echter wel hoog. In de akkerbouw is de laatste jaren geen/amper onderzoek gedaan naar energiegebruik en energiebesparing in tegenstelling tot bollen en fruit waar blijkt dat er een forse energiebesparing mogelijk is. N.a.v. de inventarisatie door PPO van energiebesparing op het agrarisch bedrijf in het kader van het convenant “schoon en zuinig” stellen indieners dat er veel winst in energiebesparing in de bewaring van akkerbouwproducten te halen is. Er is echter nog geen helder beeld over de praktische toepasbaarheid. Akkerbouwers en leveranciers richten zich vooral op kwaliteit van het product. Middels onderzoek kunnen de grenzen worden opgezocht van bewaren met minder energiekosten, met behoud van kwaliteit.
Onderzoeksopzet: Akkerbouwers en leveranciers richten zich vooral op kwaliteit van het product. Middels onderzoek kunnen de grenzen worden opgezocht van bewaren met minder energiekosten, met behoud van kwaliteit.
Eerder uitgevoerd onderzoek: PPO is bezig met de inventarisatie “Energiebesparing op het agrarisch bedrijf” in het kader van het convenant schoon en zuinig. Dit rapport zal omstreeks maart 2010 uitkomen.
Opmerkingen: Indieners
: Bij consumptieaardappels gaat het om 3,6 miljoen ton * 5 kWh/ton (inslag en gemiddelde bewaring) = 18 miljoen kWh. 30% Reductie bespaart 5,4 miljoen kWh. Bij een stroomprijs van 22 cent/kWh is de besparing 1,2 miljoen euro. Een vergelijkbare berekening kan ook worden gemaakt voor pootgoed (1,2 miljoen ton), zetmeelaardappels (750.000 ton) en uien (1 miljoen ton). Andere belanghebbenden zijn leveranciers in aardappel- (en uien-)bewaring en leveranciers van koelinstallaties in de landbouw; RPPA NWC : A2; RPPA N : A2; RPPA NO : V2, dit is een riskante bezuinigingsmogelijkheid; RPPA ZO : A2; RPPA ZW : V2, er is veel kennis bij marktpartijen, o.a. frequentieregelaars; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
34
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
FAB in de Veenkoloniën
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
L.R. Diepenbroek, Borgercompagnie
NO 6
Probleemstelling: In delen van Nederland vindt het project Functionele AgroBiodiversiteit plaats. Diverse effecten en resultaten zijn verkregen. Ziekten en plagen zijn gewasgebonden. Speelt iets in NoordHolland, dan zal het zeker ook in de Veenkoloniën kunnen voorkomen. Het tot uiting komen van bodemgebonden ziekten kan afhankelijk zijn van o.a. de grondsoort. Hierbij kan het effect van een ziekte op bijvoorbeeld kleigrond heel anders zijn dan op zandgrond. Is de FAB-kennis vertaalbaar naar de gewassen en bodem in het Veenkoloniaal gebied?
Onderzoeksopzet: De huidige resultaten van diverse FAB-projecten dienen vertaald te worden naar het Veenkoloniaal gebied en waar nodig aangevuld te worden met regionaal onderzoek.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3; RPPA N : O, sluit maar aan bij lopend FAB-project en probeer een eigen demo te regelen; RPPA NO : V1 (FAB-budget) of een proef op proefboerderij ’t Kompas (FAB-budget); RPPA ZO : N; RPPA ZW : V2; : V2, brief naar FAB. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
35
2. NEMATODEN
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Tolerantie voor Pratylenchus penetrans
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
D.J. Beuling, Eerste Exloërmond
NO 23 (Her 20)
Probleemstelling: Hoge besmettingen van Pratylenchus penetrans kunnen leiden tot flinke opbrengstderving. Het is bekend dat er duidelijke rasverschillen zijn in tolerantie tegen dit aaltje. In gevoelige rassen kan de schade wel oplopen tot meer dan 25%, terwijl dit in hoog-tolerante rassen ‘slechts’ enkele procenten is. Met inzet van tolerante rassen kan duidelijk schade worden beperkt met minimale inzet van chemie. In het verleden is er meerjarig onderzoek verricht in zetmeelaardappelen. Veel van de onderzochte rassen worden inmiddels niet meer geteeld. Van de nieuwere zetmeelrassen zijn geen gegevens bekend.
Onderzoeksopzet: Toetsen van tolerantie van aardappelrassen op verschillende besmettingsniveaus met Pratylenchus penetrans. Meerjarig onderzoek is hierbij zeer gewenst, zodat ook nieuwe rassen meteen kunnen worden meegenomen en jaarsinvloeden zoveel mogelijk worden uitgeschakeld.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Tolerantieonderzoek Pratylenchus penetrans in zetmeelaardappelen (HLB) 1997 t/m 2003.
Opmerkingen: Landelijk 2009 : A3 (overleg met kwekers afwachten); RPPA NWC : A1, naar actieplan aaltjesbeheersing; RPPA N : A1, naar actieplan aaltjesbeheersing; RPPA NO : A1, combi met 37 (NO 40); : A1, naar actieplan aaltjesbeheersing; RPPA ZO RPPA ZW : A1, voor Zuidwesten toepsitsen op gevoeligheid van aardappelrassen voor tabaksratelvirus. Kan ook door Trichodorus overgebracht worden; OC : In 2008 zijn vanuit het Actieplan Aaltjesbeheersing offertes opgevraagd voor dit onderzoek. De totale kosten, ruim Є900.000,- (!) voor inventarisatie en drie jaar veldonderzoek met slechts vier rassen, waren te hoog voor de beschikbare budgetten. In 2010 wordt samen met de kwekers verder gekeken naar de mogelijkheden van een goedkopere tolerantietoets. De belangstelling van de kwekers gaat echter uit naar wortelknobbel- en vrijlevende aaltjes, niet naar wortellesieaaltjes; NL : A1 met eenvoudige, pragmatische opzet (indicatie) die betaalbaar is.
Commissie Teeltaangelegenheden
36
Onderzoeksvoorstel 2011
PPO, NO 40
Onderwerp:
Onderzoek naar het verschil in rasgevoeligheid voor Pratylenchus penetrans van verschillende toekomstige zetmeelaardappelrassen
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
Klaas Wijnholds, PPO
Probleemstelling: Het blijkt dat Pratylenchus penetrans op steeds meer percelen in schadelijke aantallen voorkomt. Daarnaast is er een uitbreiding van de teelt van hennep en maïs. Beide gewassen laten een forse vermeerdering zien. Dan is het goed te weten welk ras het best geteeld kan worden bij zwaardere bezetting om opbrengstschade zoveel mogelijk te voorkomen. Van slechts enkele rassen zetmeelaardappelen is een verschil in gevoeligheid (kans op opbrengstschade) enigszins bekend (Seresta is b.v. gevoeliger dan Festien). Van de andere reeds in ruimere mate geteelde en de nieuwere rassen is dat niet of onvoldoende bekend
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich met name richten op het verschil in rasgevoeligheid, om telers bewust te laten kiezen welk ras op welk perceel het beste past.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Op zeker 30% van de percelen (of delen van percelen) komt Pp in schadelijke aantallen voor. Dit betekent 45.000 ha * 30% = 13.500 ha. Opbrengstschade van 10% komt neer op 13.500 ha * (2500 Euro * 10%) = € 3.375.000,- schade per jaar. Door betere rassenkeuze is wellicht schadebedrag te halveren; RPPA NWC : A1, naar actieplan aaltjesbeheersing; RPPA N : N; RPPA NO : A1, combi met 36 (NO 23). Het gaat dus alleen om de vraag: “Welk ras past het best op welk perceel?” (bouwplan-invulling). Volgens PPO en HLB kan het ook een stuk goedkoper dan beschreven bij voorstel 36 door het onderzoek uit te voeren op praktijkpercelen en met een beperkt aantal rassen en besmettingsniveaus; RPPA ZO : A1, combi met 36 en actieplan aaltjesbeheersing; RPPA ZW : A1, voorstel uitbreiden met consumptieaardappelen; NL : A1, zie 36.
Commissie Teeltaangelegenheden
37
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Bepaling schade door Meloidogyne chitwoodi
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
Klanten DLV team NO
DLV 8
Probleemstelling: Aardappelen geteeld op percelen met vrij zware besmettingen met M. chitwoodi geven niet de maximale opbrengst. De laatste jaren komen we aantallen tegen boven de 300-400 met uitschieters naar tussen de 2000-3000. De problematiek neemt steeds verder toe. Momenteel wordt gesteld dat M. chitwoodi alleen kwaliteitsschade geeft, maar de ervaringen wijzen in een andere richting. De combinatie met Pratylencus zou mogelijk ook extra schade kunnen geven.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners : Andere belanghebbende is Avebe; RPPA NWC : N, onduidelijk wat men wil; RPPA N : A3, zie ook opmerking OC; : A1, combi met de tweede #41 van Vergroesen. RPPA NO vraagt zich af of dit RPPA NO specifieke aspect (schade) de meeste aandacht moet krijgen, maar er moet wel iets gebeuren. Ook in de Veenkoloniën rukt dit aaltje op; RPPA ZO : A1, combi met 40; : V, actieplan aaltjesbeheersing; RPPA ZW OC : Wat is nu de onderzoekswens? NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
38
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Ziektenherkenning bij oogst in combinatie met GPS
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 32 (Her 22)
Probleemstelling: Door gebruik van een camera op de rooier de oogst “lezen”. De camera detecteert/herkent zieke knollen (bv. als gevolg van aantasting door wortelknobbelaaltjes) en de plaats waar dat gebeurt wordt via gps vastgelegd. Gebruik maken van de mogelijkheden die er al zijn (opbrengstkaarten, Basfood). Doel kan dan bv. zijn plaatsspecifiek behandelen (ontsmetten) i.p.v. volvelds. Indiener wijst op de mogelijkheid die dit biedt om bv. grondontsmetting in de benen te houden.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk (2009): A3; RPPA NWC : A3; RPPA N : A3; : A3; RPPA NO RPPA ZO : A1: er liggen kansen; RPPA ZW : A2, is zeer innovatief. Geen budget praktijkonderzoek; : A2, verwijzen naar PPL. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
39
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rasgevoeligheid en vermeerdering Meloidogyne chitwoodi
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
Van den Borne Aardappelen, Reusel A. van Woerkom, Bant
NWC 24
Probleemstelling: Meloidogyne chitwoodi komt landelijk steeds meer voor. O.a. in aardappelen kan M. chitwoodi kwaliteitsschade veroorzaken. Omdat dit aaltje zeer moeilijk is uit te roeien en het gemakkelijk via uitgangsmateriaal wordt verspreid, is het aannemelijk dat het percentage besmette percelen landelijk alleen maar zal toenemen. Hierdoor wordt het voor veel aardappeltelers lastiger een goed verwerkbaar product te telen. Minder gevoelige rassen geven weinig tot geen knobbels. Wellicht wordt M. chitwoodi minder sterk vermeerderd op deze rassen, waardoor de besmetting minder snel oploopt. In dit geval kan ook de schade aan andere gewassen in het bouwplan worden verminderd. Het ontbreekt aan voldoende informatie over de gevoeligheid van huidige aardappelrassen en tevens is het onbekend of gevoelige rassen ook een sterkere vermeerdering van M. chitwoodi geven. Aangezien de aardappel het gewas is dat M. chitwoodi het sterkst vermeerdert, is het van belang om dit inzichtelijk te krijgen.
Onderzoeksopzet: Toetsen van de rasgevoeligheid voor M. chitwoodi. Zowel de gevoeligheid als de vermeerdering van de te toetsen rassen wordt hierin meegenomen.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Onderzoek gevoeligheid aardappelrassen voor M. chitwoodi 1997 en 2005 (HLB).
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW OC
NL
: A1, actieplan aaltjesbeheersing; : A1, actieplan aaltjesbeheersing. Past dit niet in het cgo? : A1; : A1, combi met 38; : Advies van OC volgen; : In 2010 zal, samen met o.a. de aardappelhandelshuizen, gestart worden met de ontwikkeling van een pottoets voor de bepaling van M. chitwoodi-resistentie in aardappelen. Veldonderzoek wordt nl. veel te duur (zie nr. 36); : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
40
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rasgevoeligheid en vermeerdering Ditylenchus dipsaci
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
Albert Wolfs, HLB
NO 25
Probleemstelling: Ditylenchus dipsaci (stengelaaltje) komt vooral op kleigrond voor. De laatste jaren wordt dit aaltje vaker aangetroffen. Uien zijn het meest schadegevoelig, maar de laatste jaren worden ook problemen in aardappelen en peen geconstateerd. Het aaltje heeft veel waardplanten en kan bovendien jarenlang zonder waardplant overleven (zware klei meer dan 10 jaar). Bij aanwezigheid van Ditylenchus dipsaci zijn de mogelijkheden voor beheersing nogal beperkt. Uienteelt is niet meer mogelijk en ook de aardappelteelt is risicovol. Uit de resultaten van een pottenproef is gebleken dat er rasverschillen in gevoeligheid voor aantasting zijn. Voor de beheersing is het van belang om meer inzicht te krijgen in zowel de rasgevoeligheid als de vermeerdering van Ditylenchus dipsaci in aardappelen.
Onderzoeksopzet: Toetsen van de rasgevoeligheid voor Ditylenchus dipsaci. Zowel de gevoeligheid als de vermeerdering van de te toetsen rassen wordt hierin meegenomen.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Oriënterende pottenproef Ditylenchus dipsaci in 2009 (HLB).
Opmerkingen: RPPA NWC : A1, actieplan aaltjesbeheersing; : A1, actieplan aaltjesbeheersing. Let op, er zijn heel veel stengelaaltjes. Past dit RPPA N niet in het cgo? RPPA NO : A1. Dit aaltje geeft al schade bij hele lage aantastingen. Verraderlijk is ook dat het ziektebeeld lijkt op fusarium; RPPA ZO : A1. Door verslepen en transport wordt het steeds groter; RPPA ZW : A1, actieplan aaltjesbeheersing; NL : A1, actieplan.
Commissie Teeltaangelegenheden
41
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Trichodorus in aardappelen
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 17
Probleemstelling: Problemen met Trichodorus in aardappelen nemen toe. Het is vaak pleksgewijs. Hoe kan dit in bouwplanverband aangepakt worden? Welke rol speelt bodemweerbaarheid en organische stof? Hoe diep (of anders) moeten monsters genomen worden t.b.v. betrouwbaarheid?
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : V1 / O; : V1; RPPA N RPPA NO : O; : A1. Menig probleem zal hierdoor verklaard kunnen worden; RPPA ZO RPPA ZW : V1; OC : In het Actieplan Aaltjesbeheersing is in Noordoost-Nederland uitgebreid gekeken naar beheersing van Paratrichodus pachydermus in bouwplanverband. De resultaten komen binnenkort beschikbaar (Kennisakker.nl en vakbladen), maar waren helaas nogal variabel; NL : O, binnenkort verslaglegging.
Commissie Teeltaangelegenheden
42
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Vermeerdering Meloidogyne spp. en Trichodorus in Astrigosa
Gewas:
Astrigosa (Japanse haver)
Ingediend door:
Albert Wolfs, HLB
NO 26
Probleemstelling: Astrigosa (Avena strigosa ofwel Japanse haver) is een groenbemester die in opkomst is. In tegenstelling tot andere groenbemesters vermeerdert Astrigosa Pratylenchus penetrans niet. Wat Astrigosa doet met andere aaltjessoorten is onvoldoende bekend. Er is een aanwijzing dat deze groenbemester zowel positieve als negatieve effecten heeft op andere aaltjessoorten (Meloidogyne spp. en Trichodoriden), maar dit kan niet voldoende worden onderbouwd. Als Astrigosa inderdaad een goede waardplant is voor M. chitwoodi kan dit grote gevolgen hebben voor de beheersing ervan.
Onderzoeksopzet: Onderzoek waardplantgeschiktheid Astrigosa tegen diverse aaltjessoorten
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A1, actieplan aaltjesbeheersing; : A1, actieplan aaltjesbeheersing; LET OP: het moeten rassentoetsen zijn; RPPA N RPPA NO : A1; RPPA ZO : A1, actieplan aaltjesbeheersing; : A1, actieplan aaltjesbeheersing; RPPA ZW NL : O, wordt in actieplan opgenomen.
Commissie Teeltaangelegenheden
43
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Zomergerst als groenbemester/vanggewas
Gewas:
Groenbemester
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 18
Probleemstelling: Zomergerst als vanggewas/groenbemester, zaai 2e helft september. Voordelen: minder problemen met aaltjes; snellere groei dan bladrammenas; geen glyfosaat nodig om het dood te spuiten, want het vriest kapot.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3; een vanggewas dat kan bevriezen laat de N daarna alsnog glippen; : V2; is haver niet beter ? Zoek eerst uit wat bekend is; RPPA N RPPA NO : C; wij verwachten niet dat dit minder problemen met aaltjes geeft; : A1, bundelen met andere groenbemesters/vanggewassen. Screenen met bioRPPA ZO potproef; RPPA ZW : C; : A2. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
44
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Effect van zwaardherik op doding aaltjes
Gewas:
Groenbemester
Ingediend door:
J. Kleuskens, LLTB vakgroep akkerbouw, lid RPPA
ZO 1
Probleemstelling: Zwaardherik, ras ‘Nemath’, als groenbemester zou ook een dodende werking hebben op aaltjes in de bodem.
Onderzoeksopzet: Onderzoek naar dodende werking op aaltjes in de bodem, .Zaaien als hoofdteelt en najaarsgroenbemester, in overleg met zaadleverancier/veredelaar. Het is een oliehoudend zaad. Bij zaaien na graan zou ook meegenomen moeten worden hoe grasachtigen/breedbladigen als opslag bestreden kunnen worden. Ook zou zwaardherik niet winterhard zijn. Dit zou ook getest moeten worden. In vervolgonderzoek zou ook het effect op schimmels meegenomen moeten worden.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A1, alleen literatuuronderzoek, met cofinanciering en aansluiten bij Actieplan; RPPA N : A1 (voorlopig alleen literatuurstudie); RPPA NO : A1 + cofinanciering; : A1, bundelen met andere groenbemesters/vanggewassen. Screenen met biopotRPPA ZO proef; RPPA ZW : A1; NL : A1 en literatuuronderzoek.
Commissie Teeltaangelegenheden
45
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Schade door vrijlevende aaltjes
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
A. Jensma, St. Jacobiparochie
N 11
Probleemstelling: De schade door vrijlevende aaltjes in het Noorden van het land neemt toe, met name door Trichodorus primitivus. Ook in de polders komt deze voor.
Onderzoeksopzet: Het aaltjesschema is op dit gebied nog niet compleet en er moet onderzoek gedaan worden naar gewassen die het aaltje vermeerderen en misschien reduceren. Er moet een plan van aanpak komen voor dit aaltje.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Schade in aardappelen peen en uien kan oplopen tot 1000 euro opbrengstschade of totale afkeuring van een teelt (meer dan 10.000 euro/ha) door kwaliteitsgebreken, vertakkingen peen, tabaksratelvirus aardappelen. Op bedrijfsniveau kan dit dus tienduizenden euro's zijn. Indiener weet niet wat de besmette oppervlakte is en kan dus niet goed inschatten wat de schade in de akkerbouw is; RPPA NWC : A1, alleen voor aanvullend onderzoek, onder te brengen in het actieplan aaltjesbeheersing. Er is inderdaad nog niet veel bekend over Trichodorus primitivus; RPPA N : A1/V1, doorsluizen naar actieplan aaltjesbeheersing; RPPA NO : O, hier wordt toch al naar gekeken in het Actieplan? Noordoost wil graag een actueel overzicht van lopend onderzoek in het Actieplan; RPPA ZO : A1, combi met 42; RPPA ZW : A1; OC : In het Actieplan aaltjesbeheersing is de gevoeligheid van aardappelrassen voor T. primitivus eerder onderzocht. Er loopt momenteel geen onderzoek meer voor dit aaltje, omdat de besmette oppervlakten met andere Trichodorus-soorten groter zijn; NL : A1.
Commissie Teeltaangelegenheden
46
Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 24
Onderwerp:
Effect Crotalaria juncea (Bengaalse hennep) op (wortelknobbel)aaltjes
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
J. Willemse, DLV Plant marktgroep ZW, Westmaas
Probleemstelling: Meloidogyne-aaltjes vormen een steeds groter probleem. Er zijn maar zeer beperkte mogelijkheden om de aaltjes aan te pakken. Iedere extra maatregel is gewenst, zeker biologisch. Crotalaria juncea is een tropisch gewas met een korte groeiduur, ideaal dus om als groenbemester na een e vroege teelt (conserven, 2 jaars plantuien, tulpen, vroege aardappel) in te zaaien (zomer, warmte). Net als vroeger in snijmaïs is het van belang verschillende rassen te testen op hun groei in noordelijkere regio’s. Er kan o.a. naar rassen gekeken worden die in tropische landen vooral op grotere hoogte (kouder) gebruikt worden. Het onderwerken van Crotalaria kan ook een bestrijdend effect geven op wortelknobbelaaltje. Effect op andere aaltjes is wel van groot belang, omdat meestal meerdere typen aaltjes in de grond voorkomen. Meloidogyne is in noordoost- en zuidoost-Nederland een groot probleem en een groeiend probleem in het zuidwesten.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Andere belanghebbenden zijn zaaizaadbedrijven van groenbemesters (o.a. Limagrain); RPPA NWC : A1, bureaustudie; RPPA N : A1, eerst een deskstudie; RPPA NO : A2; RPPA ZO : A1, combi met 45 en 43; RPPA ZW : A1; : A1 met literatuuronderzoek, koppelen aan 45. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
47
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rol graszaad bij vermeerdering nematoden
Gewas:
Graszaad
Ingediend door:
A. Bossers, Langeweg J. Wander, team onderzoek DLV Plant
DLV 15
Probleemstelling: De problemen met stengelaaltjes (Ditylenchus dipsaci) en vrijlevende wortelaaltjes (Trichodorus) nemen in diverse gewassen toe. Het is onvoldoende bekend welke rol de diverse soorten graszaad spelen bij vermeerdering of afbraak. Het “ras” van het stengelaaltje speelt hierbij ook een rol. Veel gewassen zijn vatbaar voor en/of geven vermeerdering van stengelaaltjes en vrijlevende wortelaaltjes en de mogelijkheden tot bestrijding zijn nihil. Vruchtwisseling is dus de enige weg in beheersing van het probleem. Dit is lastig, omdat van tal van gewassen geen, beperkte of oude kennis beschikbaar is op dit punt. Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : V1; : V1; RPPA N RPPA NO : A2; RPPA ZO : N, er worden overigens twee aaltjessoorten genoemd, die niet op dezelfde grondsoort voorkomen; RPPA ZW : A1; NL : A1 voor Ditylenchus, A2 voor trichodorus.
Commissie Teeltaangelegenheden
48
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Keuze van groenbemester in relatie tot aaltjespopulatie
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 29 (Her 25)
Probleemstelling: Keuze van groenbemester is zeer moeilijk, aangezien iedere groenbemester voor- en nadelen heeft m.b.t. het effect op aaltjes. We moeten het meer zoeken in de “bodemgezondheid”. Dus een combinatie van de complete vruchtwisseling, groenbemesters en bemesting. Aaltjes beheersen met alleen groenbemesters is onhaalbaar, tenminste niet voor het complete “aaltjesaanbod”. Zaaidata en teeltduur groenbemester hierin meenemen.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk (2009): V1; RPPA NWC : V1; RPPA N : V1; RPPA NO : V1 / O; RPPA ZO : V1, in combinatie met rundveehouderij; : A1, koppelen met 45 t/m 47; RPPA ZW NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
49
3. ONKRUIDEN
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Snellere resistentieopbouw van duist bij minimale grondbewerking
Gewas:
Granen
Ingediend door:
P. Roelofs, Nieuwolda
N 29
Probleemstelling: In teeltsystemen met minimale grondbewerking en directzaai op zware kleigrond is duistbestrijding een belangrijk punt. Overblijvende duistplanten in een teelt laten hun zaad op de grond vallen. Doordat er geen intensieve grondbewerking plaatsvindt, wordt dat zaad niet in de grond gewerkt. Hierdoor is de kans groot dat de duistzaden (duist is een lichtkiemer) direct het volgende teeltseizoen weer gaan kiemen. Bij gangbare teeltsystemen, waarbij de grond wordt geploegd, wordt het duistzaad onder de grond gewerkt, waar door natuurlijke verwering zaden verrotten en afsterven. Ook neemt de kiemkracht van het zaad na verloop van tijd af. Doordat er meer duistzaden bij een systeem met minimale grondbewerking in de bovengrond blijven en deze zaden niet onder worden gewerkt, worden deze zaden en de planten die eruit voortkomen in relatief korte tijd meerdere keren met de grassenbestrijdingsmiddelen bespoten. Hierdoor wordt veel sneller een resistentie tegen de grassenbestrijdingsmiddelen opgebouwd en kan het duistprobleem, dat nu met de middelen Atlantis en Round-Up (voor het zaaien) in de hand kan worden gehouden, weer voor grote problemen gaan zorgen. Ook wordt een bestand met resistente duistplanten bij minimale grondbewerking veel sneller opgebouwd, doordat er veel minder natuurlijke afbraak in de grond plaatsvindt.
Onderzoeksopzet: Er moet een monitoring plaatsvinden van de mate van resistenties van duistzaad in systemen met minimale grondbewerking ten opzichte van gangbare teeltsystemen. Wanneer daaruit blijkt dat resistentie in minimale grondbewerking reeds voor problemen zorgt, kunnen boeren die zich hiermee bezig houden rekening houden met hun bestrijdingstrategie en zo de resistentieopbouw proberen tegen te gaan.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3, Veel discussie over de vraag of duist nu wel of niet beheersbaar is met de bestaande middelen en grondbewerkingstrategieën; RPPA N : A1; RPPA NO : N (er loopt toch ook nog onderzoek?); RPPA ZO : A2, i.v.m. de löss in Zuid-Limburg; RPPA ZW : C; NL : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
50
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Bestrijding wortelonkruiden in graszaad
Gewas:
Graszaad
Ingediend door:
Leen van Marion, DLV Plant marktgroep akkerbouw ZW J. Wander / S. de Vlieger, Expertisecentrum graszaad (ECG) Studieclub graszaad Tholen
ECG 2
Probleemstelling: De bestrijding van akkerdistels en akkermelkdistels in graszaad moet nu vanwege het stadium van de distels vaak in de bloei van het graszaad gebeuren. Vermoedelijk is dit schadelijk voor de opbrengst, maar in welke mate is onvoldoende bekend. Voor een verantwoorde afweging of er wel of geen bestrijding uitgevoerd moet worden, zijn hierover concrete gegevens nodig. De potentiële opbrengstschade kan dan afgewogen worden tegen het nadeel van uitbreiding van de onkruidproblematiek bij niet bestrijden. Bestrijding van de onkruiden in het voorafgaande najaar en na de oogst is niet mogelijk vanwege het maaien van het gras. Groeistoffen mogen na 1 september niet toegepast worden, terwijl de wortelonkruiden voor die tijd niet voldoende ontwikkeld zijn om effectief te kunnen bestrijden. Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: De schade wordt ingeschat op ongeveer 10% opbrengstderving; : A1; : A2 (gewoon pleksgewijs spuiten); : N; : V1, in combinatie met de rundveehouderij; : Beleidsvraag, datum 1 september moet eraf in toelating; : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
51
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Bestrijding doornappel
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
S. Crijns, DLV Plant, team akkerbouw ZO
DLV 21
Probleemstelling: De laatste jaren komt op steeds meer percelen in het lössgebied doornappel voor als onkruidplant. Omdat doornappel evenals aardappel tot de familie van de Solanaceae behoort, is de chemische onkruidbestrijding van doornappel in aardappelen problematisch. Het is gewenst om herbiciden te screenen op de werking tegen doornappel.
Onderzoeksopzet: Screening.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: A2; kunnen de fabrikanten dit niet uitzoeken? Het onkruid is in Flevoland ook al gezien; : N (indienen bij FKT); : V1; de boodschap is simpel: (handmatig) opruimen nu het nog beheersbaar is; : A1; : N; : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
52
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rasspecifiek advies MH 60
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
A. Straver, J. Willemse, DLV Plant marktgroep akkerbouw ZW
DLV 23
Probleemstelling: Recent is MH 60 toegelaten in consumptieaardappelen. MH 60 heeft een werking als kiemremmer, daarnaast bestrijdt het aardappelopslag in het volggewas. Dit is een zeer interessante ontwikkeling. De verwachting is dat een MH 60-bespuiting niet voor alle aardappelrassen van belang is. Verwacht wordt dat de toepassing vooral van belang is bij kiemlustige rassen en bij rassen die bij het inschuren niet behandeld kunnen worden met chloorprofam. e Ook blijkt in de praktijk dat niet ieder ras hier positief op reageert. Bij sommige rassen met een 2 knolzetting leidt dit tot problemen en opbrengstderving. Ook het juiste moment van toepassing is nog niet geheel duidelijk per ras. Er is dus onderzoek nodig waarin het effect op opbrengst, kiemlustigheid en kwaliteit (inwendige kiemen) nagegaan wordt. Daarnaast kan MH 60 de vorming van aardappelopslag in het jaar na de teelt sterk beperken. Dit zou een positief effect kunnen hebben op beheersing van het aardappelmoeheidsprobleem en aaltjes in het algemeen. Het is nog onbekend of dit voor alle rassen geldt en welke factoren hierbij van invloed zijn. Ook dit zou in de betreffende proefopzet meegenomen kunnen worden.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners : Andere belanghebbende is middelenfabrikant Certis; RPPA NWC : V2; RPPA N : V1 (dit zou ook een hele mooie stageklus kunnen zijn voor een MAS; volg met een club leerlingen een grote serie percelen); : C; Certis publiceert genoeg; RPPA NO RPPA ZO : V1, combi 53, 54, 55, demo van maken met cofinanciering; RPPA ZW : V1, literatuur en kennis Certis. Is er sprake van rasverschillen? : A1 in vorm van stage. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
53
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Mogelijkheden MH 60 tegen aardappelopslag
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
H. Kersten, Nieuw Dordrecht
NO 7
Probleemstelling: In diverse landbouwbladen stonden al artikelen over de MH 60-bespuitingen. Deze bespuitingen zouden aardappelopslag voorkomen. Misschien is het middel ook te gebruiken voor kiemlustige aardappelrassen in de bewaring. Aardappelopslag is voor sommige volgteelten erg lastig. Door dit middel te gebruiken kan het makkelijker worden?
Onderzoeksopzet: Wat zijn de mogelijkheden in de zetmeelaardappelteelt? Wat zijn de kosten? Welke doseringen moeten toegepast worden?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : V2, middel heeft al een toelating en er is al het nodige bekend. Laat de toelatingshouder maar voorlichting geven. Avebe wil dit niet wegens residu-gevaar (?); RPPA N : V1; : C; zie 53 RPPA NO RPPA ZO : zie 53; RPPA ZW : V, koppelen met 53; NL : zie 53.
Commissie Teeltaangelegenheden
54
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Mogelijkheden MH 60 tegen aardappelopslag
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
W. Siebring, Erica
NO 12
Probleemstelling: Royal MH 60 SG heeft sinds eind 2009 o.a. ook een toelating in zetmeelaardappelen. Het is een middel dat spruitvorming van aardappelen voorkomt. Het wordt eind juli/begin augustus over het gewas verspoten. In de uienteelt wordt dit middel al vele jaren gebruikt. Als aardappelen niet meer kiemen, lijkt indiener dat bij sommige rassen een behoorlijke plus, zowel in de bewaring (met minder bewaarverlies) als in de volgteelt waar dan geen opslagbestrijding meer nodig is. Vooral ook omdat in zetmeelaardappelen geen kiemremming is toegelaten, zoals bijvoorbeeld gassen/poederen in de bewaring. Onderzoeksopzet: Proefveld met verschillende (zetmeel)rassen, op verschillende momenten bespuiten. Kijken naar mate van kiemremming op de knollen en evt. het volgende jaar in de volgteelt de opslagplanten tellen (als er geen vorst is geweest). En ook het bewaarverlies in de lange bewaring met en zonder bespuiting. Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : V2, bij Certis en in het buitenland is al veel bekend; RPPA N : V1, koppelen met 54 (NO 7); : C; zie 53; RPPA NO RPPA ZO : zie 53; : V, koppelen met 53; RPPA ZW NL : zie 53.
Commissie Teeltaangelegenheden
55
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Screenen sulfonylurea tegen wortelonkruiden
Gewas:
Diversen
Ingediend door:
DLV Plant (J. Remijn)
Her 35
Probleemstelling: Wortelonkruiden worden door de intensieve bouwplannen, mindere structuur, onkruiddruk vanuit natuurgebieden etc., een steeds groter probleem. Daarnaast komen er steeds meer beperkingen op het gebruik van groeistofachtige gewasbeschermingsmiddelen (MCPA, mecoprop-p, 2,4-D en 2,4-D-amine), met name op het gebied van toepassingstijdstip, hoeveelheid middel/ha en bescherming van drastische niet-doelwitplanten. Vanuit het buitenland blijkt dat diverse sulfonylurea-achtige herbiciden ook een werking hebben op een aantal wortelonkruiden.
Onderzoeksopzet: Screenen welke van deze middelen een werking hebben tegen wortelonkruiden in met name de herfst of als pre-harvest-bestrijding in granen. Welke fytotoxiciteit hebben ze als pre-harvestbespuiting?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk 2009: A2; RPPA NWC : A2; : A2; RPPA N RPPA NO : C; RPPA ZO : V1; : A1, cofinanciering fabrikanten. Onderzoek doen combinatie mechanisch / cheRPPA ZW misch en ook MCPA/MCPP daarin opnemen; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
56
Onderzoeksvoorstel 2011
Her 34
Onderwerp:
Bestrijding van knopkruid
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
DLV Plant (H. v.d. Akker) namens studieclub akkerbouw Midden Brabant (Alphen)
Probleemstelling: In met name schorseneren is de bestrijding van knopkruid een probleem. Gewassen worden volledig overwoekerd en op die plekken blijkt de opbrengst 20-50% lager. Huidige onkruidbestrijding in schorseneren is toch al moeilijk, maar vooral knopkruid rukt op en geeft in andere gewassen steeds meer problemen. Voorheen kiemde knopkruid vooral als “zomer”kiemer in laat gezaaide gewassen als stamslabonen (vooral in nateelt). Tegenwoordig zie je knopkruid zelfs al vroeg in het voorjaar, o.a. in suikerbieten, kiemen.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: OC (2009)
: Uit een eerder literatuuronderzoek (zie Kennisakker.nl: http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/chemische-bestrijding-vanknopkruid-ooievaarsbek-en-reigersbek) bleek dat knopkruid in akkerbouwgewassen nog goed is te bestrijden. Problemen zitten met name in de tuinbouwgewassen, waaronder schorseneren, maar deze vallen onder het Productschap Tuinbouw; Landelijk (2009): A3; RPPA NWC : naar PT sturen; RPPA N : A3; RPPA NO : C; : O; n.b. er is recent een onderzoeksvoorstel ingediend voor schorseneren met RPPA ZO akkoord van de LTO wg industriegroenten bij PT voor financiering, door J. Wander (DLV). RPPA ZW : N; NL : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
57
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Bestrijding knolcyperus
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
J. Willemse, DLV Plant marktgroep ZW, Westmaas
DLV 25
Probleemstelling: De problemen met knolcyperus nemen toe. Vooral op Schouwen-Duiveland zijn er grote problemen. Knolcyperus is zeer moeilijk te bestrijden. Veel middelen werken nauwelijks of alleen in hoge doseringen. Indiener denkt dat er behoefte is aan nieuwe technieken, middelen en juiste aanpak onder juiste (weers-)omstandigheden. Besmetting betekent teeltverbod.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Andere belanghebbenden zijn gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten en leveranciers, waterschappen; RPPA NWC : C; RPPA N : V2; RPPA NO : O (zie OC); : O; RPPA ZO RPPA ZW : V; OC : Er is de afgelopen jaren in opdracht van PA veel onderzoek uitgevoerd door Proeftuin Zwaagdijk. Dit heeft nieuwe, veel beter werkende beheersingsstrategieën opgeleverd. In augustus 2010 zal er een open dag worden georganiseerd; NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
58
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Chemische bestrijding van akkerpaardestaart/heermoes
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
J. Willemse, DLV Plant marktgroep ZW, Westmaas
DLV 26
Probleemstelling: De problemen met akkerpaardestaart en heermoes worden jaarlijks groter. Vooral in de uienteelt kunnen deze onkruiden fors uitbreiden. Het probleem ontstaat doordat het onkruid vrij ongevoelig is voor veel onkruidbestrijdingsmiddelen en de (wel iets werkende) groeistoffen in granen steeds meer verdrongen worden door breedwerkende contactherbiciden, die op dit onkruid geen werking hebben.
Onderzoeksopzet: Er is onderzoek nodig naar betere middelen en een goede aanpak van het onkruid, juiste (weers)omstandigheden, evt. mechanische mogelijkheden.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Andere belanghebbenden zijn gewasbeschermingsmiddelen-fabrikanten en leveranciers; RPPA NWC : A1; is de oplossingsrichting van voorstel 56 iets? RPPA N : V2; RPPA NO : C; RPPA ZO : C; : A1, er is behoefte aan nieuwe middelen. Nu alleen bekend dat MCPA enigszins RPPA ZW werkt; NL : V2.
Commissie Teeltaangelegenheden
59
Onderzoeksvoorstel 2011
NAV
Onderwerp:
Toenemende onkruiddruk als gevolg van uitvoering Flora- en Faunawet
Gewas:
Diversen
Ingediend door:
De heer Steenis, Waddenoyen
Probleemstelling: Vanwege de Flora- en Faunawet worden de sloten steeds later gemaaid. Dit betreft waterlopen, wegbermen, rijkswegen, spoorlijnen, etc. Het gevolg daarvan is een toenemende onkruiddruk in de daaraan grenzende weilanden, akkers, boomgaarden etc. van o.a brandnetels, berenklauw en St.Jacobskruid (niet goed voor paarden). De bestrijding hiervan zorgt voor extra milieubelasting en extra kosten. Behoud van natuur is onderhoud van natuur. Er moet meer gemaaid én afgevoerd worden van de(ze) onkruiden. Hoe kan dit bewerkstelligd worden?
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : is meer iets voor beleid; RPPA N : N; RPPA NO : geen onderzoek, meer iets voor beleid; RPPA ZO : Provinciaal beleid; : beleid; RPPA ZW NL : wordt niet behandeld, dit is beleid.
Commissie Teeltaangelegenheden
60
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Schade door gebruik glyfosaat
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
L. Diepenbroek, Borgercompagnie
NO 4
Probleemstelling: Vanwege het toenemend optreden van probleemonkruiden en de gelimiteerde mogelijkheden van gewasbeschermingsmiddelen voor de bestrijding van deze onkruiden, wordt glyfosaat veelvuldig ingezet in het bouwplan. Een verkeerde toepassing voorafgaand aan het hoofdgewas kan hierin zichtbare opbrengstderving veroorzaken. Maar treedt er ook schade op door accumulatie van de werkzame stof?
Onderzoeksopzet: In hoeverre geeft een veelvuldig gebruik van een gewasbeschermingsmiddel (o.a. glyfosaat) schade aan volggewassen? Is de theoretische halfwaardetijd van een middel overal gelijk in de praktijk?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : C, wat is het probleem? : C; RPPA N RPPA NO : A1; als literatuurstudie. Over dit onderwerp doen zowel “spookverhalen” de ronde als berichten met een serieuze ondertoon. Uit Duitsland komen signalen dat er een relatie is tussen het optreden van gebreksziekten en ophoping van glyfosaat; RPPA ZO : C; RPPA ZW : C; NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
61
4. PLAGEN
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Coaten zaaizaad met Caragoal tegen slakken
Gewas:
Tarwe
Ingediend door:
De heer Steenis, Waddenoyen
NAV
Probleemstelling: Slakkenvraat aan tarwezaaizaad zorgt voor opbrengstderving. Dit kan op een efficiënte manier opgelost worden door het zaaizaad te coaten met het middel Caragoal.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek: PPO
Opmerkingen: RPPA NWC : zie Noord; : V2 (dit is allang onderzocht; werkt prima maar is niet toegelaten); RPPA N RPPA NO : C; RPPA ZO : C, er is veel onderzoek gedaan naar coating, maar het is op het laatst niet toegelaten; RPPA ZW : C; NL : C, voldoende bekend.
Commissie Teeltaangelegenheden
62
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Insectenvraat aan de wortels van jonge planten
Gewas:
Graan, bieten,
Ingediend door:
RPPA ZO, de heer Knops uit Eyserheide
ZO 33 (Her 39)
Probleemstelling: Zomer- en wintergranen in het algemeen en suikerbieten op zware lössgronden op de hellingen in Zuid-Limburg (krijtverweringsgronden) hebben veel last van vraat door miljoenpoten, duizendpoten en springstaarten aan de wortels van jonge planten. De dosering van Gaucho op suikerbieten (zaadcoating) is onvoldoende werkzaam. In granen zijn volgens indiener geen middelen bekend.
Onderzoeksopzet: Literatuuronderzoek. In de bodem de verschillende stadia van deze insecten onderzoeken t.b.v. optimale bestrijding.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk (2009): A2; RPPA NWC : A2; RPPA N : A1 (en naar IRS sturen als knelpunt); : A3; RPPA NO RPPA ZO : A1, speelt heel regionaal. Koppelen aan 69; RPPA ZW : C; : O. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
63
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Vangen van wegedoornluis en vuilboomluis
Gewas:
(Poot)aardappel
Ingediend door:
Pootgoedtelers (klanten DLV) op klei en zand
DLV 17
Probleemstelling: Afgelopen seizoen zijn de wegedoornluis en vuilboomluis niet in de gele vangbakken van de NAK gevonden, terwijl de perzikbladluis en zwarte bonenluis wel werden gevonden. In de zetmeelaardappelen waren de wegedoornluis en de vuilboomluis duidelijk te vinden in het gewas, maar niet in de vangbakken. n Omdat de wegedoornluis en de vuilboomluis vermoedelijk het Y -virus overbrengen en ze moeilijk te bestrijden zijn, is het belangrijk om meer informatie te verkrijgen in het seizoen over het vluchtverloop.
Onderzoeksopzet: Hoe kunnen we de wegedoornluis en/of vuilboomluis vinden in de vangbakken van de NAK? Waardoor worden de luizen gelokt (grijze kleur) of moet je een andere vangbak (vangfilter) gebruiken?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: : Andere belanghebbenden zijn handelshuizen en NAK; Indieners RPPA NWC : wij steunen de oplossing van Noord; RPPA N : de vangbakken gewoon eerder plaatsen! De “stammoeders” vliegen vaak voordat de bakken er staan …. Daarna volgen een paar niet-vliegende generaties die dus wel op de planten worden gevonden; RPPA NO : V1 (boodschap: eerder spuiten); RPPA ZO : A1, combi met 65 en alle andere luizen- en virusproblemen in masterplan luis/virus aardappelen; RPPA ZW : A1, problemen met virus nemen jaarlijks toe; NL : A1.
Commissie Teeltaangelegenheden
64
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Schadedrempel bladluizen in aardappelen
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
J. Willemse, DLV Plant Marktgroep Zuidwest, Westmaas
DLV 18
Probleemstelling: Voor de bestrijding van bladluizen in aardappelen bestaan oude schadedrempels uit de jaren 7080, van 50 bladluizen per samengesteld blad. inmiddels zijn er veel nieuwe agressievere soorten luizen waaronder wegedoornluis en vuilboomluis, die zich snel kunnen vermeerderen en waarbij de huidige drempel van 50 luizen per samengesteld blad onwaarschijnlijk hoog lijkt te zijn. In de praktijk wacht geen enkele teler of adviseur tot deze drempel bereikt is, omdat het gewas dan vol luis zit en er zeker zichtbare schade zal zijn. In het FAB-project Hoeksche Waard loopt men al enkele jaren tegen het feit aan dat er geen actuele schadedrempel is.
Onderzoeksopzet: Er zijn nieuwe schadedrempels nodig om een goede beoordeling te kunnen maken van het juiste spuitmoment. Dit zal landelijk gezien een forse besparing van middel op kunnen leveren, omdat de huidige drempel niet serieus genomen wordt en men op ‘gevoel’ aan het spuiten is.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Jaren 70-80.
Opmerkingen: Indiener
: Andere belanghebbenden zijn gewasbeschermingsmiddelen fabrikanten en leveranciers; RPPA NWC : A1; formulering Noord snijdt hout; RPPA N : A1, bij voorkeur met financiering vanuit FAB II. Met een aangepaste norm heb je een beter verhaal (niet spuiten voor de norm is bereikt); : Gewoon de norm verlagen en er zeker niet veel onderzoeksgeld in steken; RPPA NO RPPA ZO : zie 64; RPPA ZW : A1, schadedrempel is dringend aan actualisatie toe; NL : A1, meenemen in brief aan FAB.
Commissie Teeltaangelegenheden
65
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Schadedrempel trips in uien
Gewas:
Ui
Ingediend door:
J. Willemse, DLV Plant Marktgroep Zuidwest, Westmaas
DLV 12
Probleemstelling: De bestrijding van trips in uien is moeilijk; er zijn beperkt goede middelen beschikbaar (of heel duur, o.a. Tracer). Momenteel wordt vaak een pyrethroïde ingezet voor de bestrijding, maar deze is maar voor een deel werkzaam. In jaren met grote tripsdruk voldoen deze middelen niet. In diverse FAB-projecten wordt getracht om door een geleide bestrijding in combinatie met scouting naar trips en natuurlijke vijanden een model te vinden om op basis van een schadedrempel een bestrijding uit te voeren. Vooral bij het middel Tracer zou een geleide bestrijding op basis van tellingen een besparend effect op kunnen leveren, zowel financieel als milieutechnisch. Er is echter nog geen schadedrempel bekend voor de bestrijding van trips.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Andere belanghebbenden zijn gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten en leveranciers; RPPA NWC : A2; RPPA N : V1; RPPA NO : C; : V1; RPPA ZO RPPA ZW : V, eerst een goede bestrijdingsmethode nodig. Goed moment bepalen om te spuiten is belangrijker dan schadedrempel; NL : C, voldoende bekend.
Commissie Teeltaangelegenheden
66
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Voorkómen van ganzenschade
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
A. van Westeinde, Voorbeeldbedrijf Oldambt te Noordbroek
N 52
Probleemstelling: Ganzen zorgen in toenemende mate voor problemen in de Noord-Nederlandse akkerbouw. Met name tegen de kust begrazen de ganzen de akkerbouwgewassen, wat veel schade oplevert. Het "sturen" van de ganzen naar opvanggebieden valt tegen en veel optische en akoestische verjaagmiddelen werken wel tijdelijk, maar worden snel door de ganzen genegeerd. Ganzenschade treedt vooral op in de kustgebieden en in de buurt van ander open water.
Onderzoeksopzet: In de teelt van exclusieve (bol)gewassen is ervaring met het tegengaan van wildschade door toediening van allerlei hulpstoffen. Gedacht kan worden aan toediening van bijvoorbeeld knoflook of tabasco. Onderzocht moet worden of ook ganzenschade kan worden voorkomen door toediening van dergelijke producten. Ook toediening van vaste (kippen)mest in de winter lijkt een positief effect te hebben. In het kader van agrarisch natuurbeheer wordt subsidie gegeven voor het uitrijden van mest in de wintermaanden, vanwege het positieve effect op biodiversiteit. Daarom moet het ook mogelijk zijn om een ontheffing te krijgen voor (een kleine hoeveelheid) vaste mest om ganzenschade tegen te gaan.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Er heeft in de jaren ‘91, ‘92 ,’93 onderzoek plaatsgevonden naar onderzaai van onder andere groenbemesters om alternatief voedsel aan de ganzen aan te bieden. Het huidige voorstel om onderzoek te doen naar verschillende middelen om de ganzen van het land te houden, is dus een wezenlijk andere benadering van de ganzenproblematiek.
Opmerkingen: RPPA NWC : O / C (de O is voor het wildschadeproject) RPPA N : A1 mits nieuwe aanknopingspunten; RPPA NO : A3; RPPA ZO : A1, combi met 68; RPPA ZW : O; OC : In het wildschadeproject van PPO (http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/preventie-van-vogelschadeakkerbouwgewassen) is naar allerlei toevoegingen gezocht. Voor ganzenvraat zijn ook enkele middelen met potentie gevonden. Probleem is dat er niet gewerkt wordt aan een toelating (geen patenteerbare actieve stof, marge te klein, etc.); NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
67
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Voorkomen van vogel- en wildschade
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 30 en 34 (Her 40)
Probleemstelling: Toenemende vogel- en wildschade en beperking van bestrijding. Als voorbeeld wordt genoemd: - zaadontsmetting in o.a. granen is weggevallen per 1-9-2009 in Nederland; - duiven in erwten, stamslabonen, schorseneren, wintertarwe en witlof na opkomst: 20-100% schade; - konijnen en/of hazen: in jonge wortelen, cichorei en schorseneren: 20-100% schade; - kraaiachtigen in (winter) tarwe, (brouw)gerst en snijmaïs na opkomst; - overzomerende ganzen: 16/2 i.r.t. kaderrichtlijn water; - toenemende schade door wilde zwijnen;
Onderzoeksopzet: Onderzoek naar middelen om gewas te beschermen: natuurlijke stoffen die verjagen, maar die product niet nadelig beïnvloeden. Aanpassing regelgeving.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk (2009): V1 (wordt in 2009 opgepakt); RPPA NWC : O; RPPA N : zie 67; : A3; RPPA NO RPPA ZO : A1, combi met 67; : O; RPPA ZW OC : zie nr. 67; NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
68
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Ritnaalden- en emeltenschade
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 31 (Her 41)
Probleemstelling: Ritnaalden en emelten nemen toe in suikerbieten en andere gewassen, met name door het zaaien van vanggewassen grassen en granen als gevolg van regelgeving. Vreterij aan gewassen door engerlingen en ritnaalden enz. neemt toe.
Onderzoeksopzet: Op bouwplanniveau oppakken.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk (2009): O; RPPA NWC : O; : O; RPPA N RPPA NO : O; RPPA ZO : O; : Doorsturen naar IRS; RPPA ZW NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
69
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Eenvoudig waarschuwingssysteem emeltenschade
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
J. Wander, DLV Plant
DLV 28
Probleemstelling: De populatie langpootmuggen kent een meerjarige cyclus. In enkel jaren klimt de populatie, waarbij er natuurlijk steeds meer kans is op schade door emelten. Vervolgens daalt de populatie snel, zodat de kans op schade gering is. Op basis van de resultaten van het door DLV Plant uitgevoerde project “beheersing emelten” kan een eenvoudig en goedkoop systeem opgezet worden waarmee de omvang van de populatie jaarlijks in beeld gebracht wordt. Bij grote omvang van de populatie kunnen telers dan gewezen worden op een hoog risico op schade door emelten.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A1; RPPA N : V1; een model is mooi, maar wat kun je dan? Zijn er legale maatregelen? : C; RPPA NO RPPA ZO : O; RPPA ZW : A1, oplossingsrichting in bouwplanverband zoeken. Nu vaak onduidelijk wat resultaat is van bepaalde maatregelen; NL : Nader overleg met DLV (cofinanciering PZ).
Commissie Teeltaangelegenheden
70
5. SCHIMMELS, VIRUSSEN EN BACTERIËN : Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Onderzoek bruikbaarheid sneltoetsen DON
Gewas:
Wintertarwe
Ingediend door:
J. Reintke, SPNA
N 59
Probleemstelling: Telers van wintertarwe hebben eerder kans dat het gewas geïnfecteerd raakt met Fusariumschimmels. Deze schimmels veroorzaken onder gunstige omstandigheden DON. Onder de oude regelgeving wordt 2% afgekeurd en is DON een probleem eens in de vier jaar. Dit percentage zal zeker toenemen als de regelgeving wijzigt. Problemen in de (nabije) toekomst zullen zeker toenemen. Versnijden mag niet meer, zodat hierdoor geïnfecteerd graan eerder afgekeurd zal worden. Dit heeft met name invloed op de afzet van graan bijvoorbeeld in varkenshouderijen en kippenmesterijen door mycotoxine-vergiftiging. Huidige bemonstering en analyse zijn moeilijk, arbeidsintensief en duur. Sneltoetsen kunnen een oplossing zijn: snel, goedkoop en redelijk betrouwbaar. Er zijn commerciële sneltoetsen beschikbaar waarmee DON kan worden aangetoond. Vanuit de praktijk komt de vraag hoe bruikbaar deze sneltoetsen zijn.
Onderzoeksopzet: Kunnen de commerciële sneltoetsen gebruikt worden in de praktijk? Daarnaast worden de volgende vragen beantwoord: prijs, betrouwbaarheid en monsterneming.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : V1; : V2; de betrouwbaarheid en spreiding staan op de verpakking van deze producRPPA N ten. Ze worden niet veel gebruikt door boeren; RPPA NO : C (er bestaat al een toets); RPPA ZO : V1; RPPA ZW : A3; NL : C, voldoende bekend.
Commissie Teeltaangelegenheden
71
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Effect van akkerranden op luis- en virusdruk in pootaardappelen
Gewas:
Pootaardappel
Ingediend door:
D. Werkman, Munnekezijl
N1
Probleemstelling: Bij de teelt van pootaardappelen is afkeuring en declassering door virus een steeds groter probleem. Virusziekten worden vaak overgebracht door (verschillende soorten) bladluizen. Veel pootgoedtelers voegen aan iedere Phytophthora-bespuiting reeds minerale olie en verschillende soorten luizenbestrijdingsmiddelen toe om virusbesmetting tegen te gaan. Desondanks blijft dit probleem steeds urgenter worden in de pootaardappelteelt. Er wordt steeds strenger gekeken naar de specifieke werking van luizenbestrijdingsmiddelen tegen bladluizen. De middelen moeten de luizen zo goed mogelijk uit het gewas weren, maar moeten natuurlijke vijanden sparen. Wanneer natuurlijke vijanden in het gewas kunnen overleven, betekent het dat er voedsel aanwezig is voor deze organismen, dus dat de luizen in het gewas komen. Beter zou het zijn om akkerranden rondom een perceel pootaardappelen aan te leggen, die aantrekkelijk zijn voor (gevaarlijke) luizensoorten en hun natuurlijke vijanden. Op deze manier worden luizen op een natuurlijke wijze bestreden, voordat luizen in het gewas terecht komen en het virus kunnen overbrengen. Agrarische natuurorganisaties, zoals bijvoorbeeld Wierde en Dijk, streven naar een grote biodiversiteit in de akkerranden. De aanleg van akkerranden is op dit moment voor veel pootgoedtelers echter niet interessant, omdat deze niet rendabel zijn.
Onderzoeksopzet: Er moet onderzocht worden wat de invloed van akkerranden is op de luis- en virusdruk in een perceel pootaardappelen. Verder moet er gekeken worden welke planten in een akkerrand moeten worden gezaaid om het beste resultaat te realiseren. Hierbij moet rekening gehouden worden met de aantrekking van zowel de luizen, als hun natuurlijke vijanden.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC
RPPA N RPPA NO
RPPA ZO RPPA ZW NL
: A2, onderwerp voor FAB-vervolgproject. In FAB is wel gekeken naar luizen, niet naar virus. Zou indiener misschien bedoelen dat kruiden dragers kunnen zijn van virussen? Daar is recentelijk over gepubliceerd in Duitsland; : C, eerst de rapportages van het FAB-project raadplegen; : A3, pootgoed moet echt vrij zijn. Dat lukt zo niet. Misschien kan dit in zetmeel of consumptie. Juist langs randen zie je vaak de zieke planten. Dat is dus geen pleidooi voor FAB. Dit soort projecten financieren met modulatiegeld en niet uit het onderzoeksprogramma van PA; : C; : C; : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
72
Onderzoeksvoorstel 2011
NWC 30
Onderwerp:
Sensortechnologie voor de detectie van virus- en bacteriezieke planten
Gewas:
Pootaardappel
Ingediend door:
L. den Hartog, Lelystad
Probleemstelling: In de aardappelpootgoedsector is selectie een cruciale fase in de pootgoedteelt. Ieder jaar weer blijkt de nacontrole van het pootgoed te leiden tot een groot percentage declasseringen en afkeuringen. Er is sprake van een groei in het pootgoedareaal per bedrijf. In de arbeidspiek (selectieperiode) is “goede” selectiecapaciteit schaars. Het herkennen van de ziektebeelden vraagt veel opleiding en ervaring. Door hiervoor goede camera’s en beeldanalyse in te zetten zijn de ziekten eerder op te sporen. Automatiseren en mechaniseren leidt tot blijvend betrouwbare selectie en verlaagt de afhankelijkheid van de schaarse selectiecapaciteit.
Onderzoeksopzet: Ijklijnen vaststellen voor aardappel en kijken naar groeifase en rasinvloeden.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Een kleine berekening aan de hand van gegevens uit de KWIN en van de NAK levert volgens indiener voor beide onderdelen (kwaliteit en arbeid) een bedrag op van ruim 3 miljoen euro op jaarbasis, in de eerste plaats een extra opbrengst en in de tweede plaats minder kosten; RPPA NWC : A1, naar fundamenteel onderzoek sturen; RPPA N : A1 met financiering door WUR/LNV en/of het bacterieproject; RPPA NO : A1 en naar WUR sturen; : A1; RPPA ZO RPPA ZW : A1, opdracht voor WUR; NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
73
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Verspreidingsbronnen van aardappelvirus Y
Gewas:
Pootaardappel
Ingediend door:
R.A.A. van der Vlugt, PRI
PRI
Probleemstelling: De problemen met PVY in de pootgoedteelt blijven groot wat resulteert in hoge afkeurings- of deklasseringspercentages. De oorzaken hiervan zijn nog grotendeels onbekend. Algemeen wordt aangenomen dat bladluizen een van de belangrijkste verspreidingsbronnen zijn voor de toename van virusproblemen. Uit recent onderzoek bleek dat er geen grote verschuivingen in de soorten of aantallen bladluizen zijn opgetreden t.o.v. de beschikbare gegevens uit de jaren 80. Ook werd vastgesteld dat de laatste jaren de nieuwe recombinante PVY-stammen zich al wijd verspreid hebben en dat sommige soorten bladluizen deze nieuwe recombinante PVYstammen iets efficiënter kunnen overbrengen. Al met al lijkt dit alles niet de grote toename van de problemen met PVY te kunnen verklaren. Pootgoed bevat slechts beperkte percentages Y-virus op basis van de na-controlecijfers. Het is nog steeds onbekend wat de bronnen zijn van het Y-virus gedurende het teeltseizoen. Zijn de (geringe aantallen) zieke planten in het veld de belangrijkste bronnen of liggen de bronnen toch buiten het veld (onkruiden, opslag, andere (vang)gewassen)? Wanneer treden de meeste besmettingen op? Wanneer gaan de bladluizen precies vliegen en dragen ze dan ook al virus bij zich? Welke alternatieve manieren zijn er mogelijk om toch vroeg in het jaar bladluizen te kunnen monitoren? In de bewaarplaatsen komen vaak al bladluizen voor die zich voeden op de jonge kiemen van voorgekiemde knollen. Kan dit een factor zijn in de snelle verspreiding van Y-virus?
Onderzoeksopzet: Meer duidelijkheid over de belangrijkste bronnen van PVY-besmetting en het belangrijkste tijdstip waarop die besmettingen optreden. Deze kennis kan direct door de telers toegepast worden om besmetting te voorkomen. Gerichte bestrijding van onkruiden en rekening houden met omliggende gewassen kan daarin een rol spelen. Vroegere signalering van bladluizen in het veld kan direct gebruikt worden in bespuitingsschema’s.
Eerder uitgevoerd onderzoek: LNV-onderzoek “Non-persistente virusoverdracht door bladluizen, Aardappelvirus Y in aardappel”, 2006-2008 medegefinancierd door PA en NAK.
Opmerkingen: Indiener
: De vragen zijn o.a gebaseerd op discussies en vragen van telers die deelnemen in de pootgoedacademies Groningen en Friesland. Inbreng en samenwerking met de pootgoedtelers bij de beantwoording wordt expliciet gevraagd; RPPA NWC : A1; RPPA N : A1; RPPA NO : A1; RPPA ZO : A1, combi met 64; RPPA ZW : V; NL : A1 combi met 64.
Commissie Teeltaangelegenheden
74
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Gebruik mintolie ter preventie van virusoverdracht
Gewas:
Pootaardappel
Ingediend door:
DLV team akkerbouw NW
DLV 14
Probleemstelling: In de praktijk wordt mintolie als plantversterker aangeboden als alternatief voor minerale olie ter bestrijding van virusoverdracht. Volgens de leverancier is de werking vergelijkbaar met minerale olie + pyrethroïde. Het zou een goedkoop en milieuvriendelijk alternatief kunnen zijn. Het is onvoldoende bekend of het product goed werkt.
Onderzoeksopzet: Zijn er perspectieven voor een dergelijke toepassing? Geeft deze toepassing gewasschade/gewasreactie?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: : Van belang voor pootgoed- en bollensector; Indiener RPPA NWC : A1 + cofinanciering; : A1 met minimaal 50% cofinanciering; RPPA N RPPA NO : laat leverancier dit maar uitzoeken; RPPA ZO : Kijken bij bloembollensector; : C; RPPA ZW NL : A1 op voorwaarde van 2/3 cofinanciering.
Commissie Teeltaangelegenheden
75
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rhizoctonia-bestrijding
Gewas:
Consumptieaardappel op zandgrond
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 7
Probleemstelling: De laatste jaren zijn door verschillende aardappelverwerkers positieve ervaringen opgedaan met het uitvoeren van een grondbehandeling tegen Rhizoctonia in consumptieaardappelen (met name in het koelverssegment). Aan telers wordt dan ook het advies gegeven om een grondbehandeling uit te voeren, wanneer de verwachting bestaat dat vanuit de grond een aantasting valt te verwachten. Op dit moment wordt in veel gevallen het zekere voor het onzekere genomen en wordt een grondbehandeling uitgevoerd. Maar is dit nodig en geeft dit voldoende bescherming (aantasting op poter) en wegen de kosten op tegen de baten?
Onderzoeksopzet: 1. Onderzoek naar het effect van grond- en knolbehandelingen bij consumptieaardappelen voor verschillende teeltdoelen (kosten-baten); 2. Sneltoets van de grond op deze ziekte.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : C; RPPA N : een V2 voor onderdeel 1 en een C voor onderdeel 2; : A1, combi 77; RPPA NO RPPA ZO : A1, combi met 17, 18, 77; RPPA ZW : N; NL : C, is bekend.
Commissie Teeltaangelegenheden
76
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rhizoctonia-bestrijding
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
J. Lubberman
NO 43
Probleemstelling: Rhizoctonia-bestrijding alleen met een grondbehandeling bij pootgoed voor zetmeelaardappelen met een gemiddelde of hoge Rhizoctonia-index. Hierdoor zou je eventueel een knolbehandeling tegen Rhizoctonia kunnen uitsluiten.
Onderzoeksopzet: Dezelfde proeven als afgelopen jaar met verschillende middelen en doseringen als grondbehandeling tijdens het poten.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : C; RPPA N : V2; RPPA NO : A1; RPPA ZO : A1, combi met 76; : N; RPPA ZW OC : Voor het Rhizoctonia-onderzoek in Noordoost-Nederland (verlaagde dosering, Subliem) was geen cofinanciering van de middelenleveranciers meer beschikbaar. Het project is daarom in 2010 niet verlengd; NL : C, is bekend.
Commissie Teeltaangelegenheden
77
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Effect Yntn-virus en Yw-virus op zetmeelaardappelopbrengst
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
Pootgoedtelers Noord Drenthe, klanten DLV Plant Groep ondernemers uit Overijssel
DLV 5
Probleemstelling: Bij de nacontrole worden besmettingen aangetroffen door het Yntn-virus (en het Yw-virus?). Het is onduidelijk wat dit betekent voor de teelt van zetmeelaardappelen. Geeft dit visuele effecten en een opbrengstderving? Er zijn rasverschillen, bijv. Festien heeft minder hoge besmettingen dan Seresta.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners
: De schade kan sterk variëren. In 2009 heeft de besmetting geleid tot grote financiële schade bij enkele pootgoedtelers en ook ongemerkt bij zetmeeltelers. Andere belanghebbenden zijn Averis en NAK; RPPA NWC : N; RPPA N : V2; : C; RPPA NO RPPA ZO : A1, combi met 64 enz; RPPA ZW : N; NL : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
78
Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 6
Onderwerp:
Praktijkonderzoek naar verschillen in afstervingstijdstip zetmeelrassen
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
Klanten DLV Plant, team akkerbouw NO
Probleemstelling: Diverse zetmeelaardappelrassen sterven soms vervroegd af. De eerste indruk is dat de redenen niet eenduidig zijn. Er wordt in de praktijk veel gekoppeld aan de stikstofgift, maar dit is lang niet altijd de werkelijke reden. Mogelijke oorzaken zijn combinatie van: - effect Yntn-virus; - effect Scerotinia; - effect zwarte spikkel; - effect aangetast wortelstelsel door PP, gecombineerd met zwakteparasieten; - effect Rhizoctonia uit de grond.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : N; : N; RPPA N RPPA NO : A2; het zal zeer lastig zijn om de oorzaak te vinden. RPPA ZO : V1; RPPA ZW : N; : A3. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
79
: Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Veldtoets effect bacteriofagen op Erwinia’s
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
R.A.A. van der Vlugt, PRI
57, PRI
Probleemstelling: Erwinia’s (Dickeya’s) vormen een steeds groter wordend probleem in de teelt van aardappelen en bloembollen. Er zijn geen bestrijdingsmiddelen tegen deze ziekteverwekkers voorhanden. In 2009 is een door LNV gefinancierd onderzoek gestart naar de mogelijkheden om bacteriofagen te gebruiken voor de bestrijding van Dickeya. Er zijn daarin succesvol bacteriofagen tegen Dickeya-soorten geïsoleerd die in de aardappel voorkomen en hun dodende werking tegen die bacteriën op aardappelknollen is in laboratoriumproeven aangetoond. In 2010 wordt dit (lab)onderzoek voortgezet en zullen de gevonden fagen verder gekarakteriseerd worden op hun eigenschappen, maar vooral op hun specificiteit tegen verschillende Dickeya- en Pectobacterium-soorten. Toetsing van bepaalde bacteriofagen onder veldcondities geeft echter een veel beter beeld van de (on)mogelijkheden voor het inzetten van deze bacteriedoders in de praktijk.
Onderzoeksopzet: In samenwerking met PPO is een opzet uitgewerkt om nog in 2010 m.b.v. een veldproef een betrouwbaar beeld te krijgen van de bestrijding van Dickeya m.b.v. de bacteriofagen. Hierin zal ter vergelijiking een succesvolle antagonist tegen Dickeya worden meegenomen. In een gewarde blokkenproef zullen miniknollen (Cv Kondor) worden vacuum-geinfiltreerd met Dickeya of water. Na vaststellen van een succesvolle infectie zullen de knollen voor uitpoten worden behandeld met of water, of bacteriofagen of antagonist of een combinatie. De proef zal worden beoordeeld op: • Opkomstpercentage (pre-emergence rot) • Symptoomontwikkeling (wekelijkse waarneming). • Bij oogst: percentage planten met rotte moederknollen en dochterknollen • Naoogst: analyse van 200 knollen (20x10) op Dickeya met verrijkings TaqMan PCR.
Eerder uitgevoerd onderzoek: LNV-project 2009: zie http://www.kennisonline.wur.nl/BO/BO-06/014/012/beschrijving.htm.
Opmerkingen: Indiener
: De intentie is dat deze proef nog in het groeiseizoen van 2010 wordt uitgevoerd. Uitvoering door PPO en PRI. De helft van de totale kosten voor deze veldproef (15.000 euro) kunnen door het LNV-budget worden gedragen. De ander helft (7.500 euro) wordt als bijdrage van het PA gevraagd; RPPA NWC : A1; RPPA N : A1; RPPA NO : A1; waarom is dit niet meegenomen in het eerste bacterieziekproject (waar niets uit kwam …); RPPA ZO : O, onderbrengen bij HZPC; RPPA ZW : A1; NL : O, 2010 is niet haalbaar.
Commissie Teeltaangelegenheden
80
Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 13 (deels her 55)
Onderwerp:
Onderzoek naar de bestrijding van Alternaria in aardappelen
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
R. Schiffelers, DLV Plant team ZO
Probleemstelling: Alternaria wordt in aardappelen een steeds belangrijkere ziekte. Afgelopen twee jaar was bestrijding van Alternaria belangrijker dan van Phytophthora. De bestrijding is lastig met de middelen die voorhanden zijn. Telers hebben zodoende vaak problemen.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Landelijk (2009):V1; Indiener : Andere belanghebbenden zijn de afnemers; RPPA NWC : V1; RPPA N : V2 (dit was in 2009 een V1, waarom komt ie dan terug?) RPPA NO : V2; er zijn genoeg middelen tegen Alternaria. Wij vermoeden dat het iets anders is geweest; RPPA ZO : Curatief: A2, preventief: V1; RPPA ZW : V; OC : In 2010 verschijnt een artikel over Alternaria-bestrijding; : C, er komt een artikel. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
81
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Witrot in uien
Gewas:
Ui
Ingediend door:
ZLTO Vakgroep Akkerbouw
ZW
Probleemstelling: Het areaal uien neemt de laatste jaren geleidelijk toe. In de praktijk blijken veel percelen besmet met witrot, waardoor deze niet geschikt zijn om uien op te telen. Mogelijkheden voor effectieve bestrijding van witrot lijken voor de praktijk nog niet beschikbaar. Onderzoek naar goede middelen is daarom gewenst. Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Andere belanghebbenden zijn fabrikanten van gewasbeschermingsmiddelen; : O (volgens ons loopt er iets t/m 2010, zo niet: A1); : N; : N; : V1 en bedrijfshygiëne; : A1, met cofinanciering; : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
82
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp
: Luizenbestrijding
Gewas
: Diverse gewassen
Ingediend door
: G.J.M. ter Beke, Wierden
NO 18
Probleemstelling: Virusoverdracht door luizen. Indiener signaleert de laatste jaren dat de virusoverdracht door luizen toeneemt. Het lijkt wel of de bestaande bestrijdingsmethoden steeds minder effect hebben. Er zijn ook duidelijk rasverschillen. Niet alleen de pootgoedtelers zitten met dit probleem, ook in andere teelten als lelies speelt dit. De schade door afkeuring of declassering kan behoorlijk oplopen per bedrijf.
Onderzoeksopzet: Onderzoek gericht op het afweren/voorkomen van luizen i.p.v. doden, omdat je dan al te laat bent. Insect Scare van Vossen is volgens indiener een middel dat d.m.v. geur de luizen uit het gewas zou moeten houden. Indiener zou graag in een onafhankelijk onderzoek het effect van verschillende bestrijdingsmethoden op het aantal luizen in het gewas willen onderzoeken.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A1 met forse cofinanciering. Veel van wat er nu gebeurt aan luizenbestrijding is gebaseerd op oud onderzoek. Bovendien halen we in het mooiste geval 60% bestrijding. NB: was er vorig jaar ook al niet een breed voorstel m.b.t. dit onderwerp? De fabrikant van dit middel claimt alleen plantversterking, geen luiswering (!); RPPA N : A1 met cofinanciering, er moet wel naar meer worden gekeken dan alleen naar Insect Scare; RPPA NO : A2 met cofinanciering; : A1, combi 64, Actieplan luizen en virussen; RPPA ZO RPPA ZW : A1, met cofinanciering; NL : O, inpassen in lopende project.
Commissie Teeltaangelegenheden
83
6. BODEM, BEMESTING EN WATER
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Kostenbesparing wintertarwe via aangepaste grondbewerking
Gewas:
Wintertarwe
Ingediend door:
W.H. Bosker, Westerlee
N 16
Probleemstelling: Door de steeds lagere prijzen van met name granen proberen telers steeds meer kosten te besparen door een niet-kerende grondbewerking, zoals directzaai, cultiveren. Uit eigen ervaring valt op dat de gewassen (tarwe) er in het najaar (nov-dec-jan) geler opstaan. Gedacht wordt dat dit een gevolg is van de vertering van de stoppelresten die boven in de bouwvoor blijven. Financieel is er schade, want het gewas kan in die tijd niet optimaal gebruik maken van nutriënten, maar hoe groot deze is, is moeilijk te zeggen. Het probleem is duidelijk zichtbaar op percelen die niet zijn geploegd, dus directzaai of mulchzaai. De oppervlakte wordt jaarlijks steeds groter en onder de telers is er ook veel interesse, zie bodemdag afgelopen september te Ebelsheerd. Het is dus voor een ieder van belang hoe de vertering van de stoppel in de herfst (direct na de oogst) kan worden versneld.
Onderzoeksopzet: Welke methode is het beste voor de (snelle) vertering van stoppels na de oogst: bv klepelen, weilandbloten, maaien, eggen, slepen en eventueel in combinatie met een bemesting (kunstmest of organische mest). Zelf gaat indiener komend jaar de stoppels direct na de oogst (augustus) klepelen met een klepelmaaier en eventueel nog bemesten met N of organische mest.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Eventueel kan dit meegenomen worden in het project No-Till dat nu loopt bij Ebelsheerd en enkele telers in het Oldambt.
Opmerkingen: RPPA NWC : A3, met dit soort systemen krijg je grotere risico’s op bodemschimmels en dat kost weer extra. Dan kun je beter een beetje minder diep ploegen. Hier is al genoeg over bekend; RPPA N : A1 / V1 (de V voor wat al bekend is van de eerste drie jaar). In lopend project zijn telers net omgeschakeld. Het is belangrijk om nu de vinger aan de pols te houden; RPPA NO : N; RPPA ZO : O; RPPA ZW :C NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
84
Onderzoeksvoorstel 2011
N 53
Onderwerp:
Stoppelvertering wintertarwe in relatie met minimale grondbewerking
Gewas:
Wintertarwe
Ingediend door:
G. ten Have, Stichting Voorbeeldbedrijf Oldambt te Noordbroek
Probleemstelling: Op veel plaatsen wordt gekeken en onderzoek gedaan naar mogelijkheden om het saldo van de teelt van wintertarwe te verhogen. Dit kan door de kg-opbrengst per ha te verhogen, andere bemesting en andere vorm van grondbewerking of het achterwege laten van de grondbewerking. Andere vormen van grondbewerking zijn directzaai (no-till) en minimale grondbewerking (mulchzaai). Op de proefboerderij Ebelsheerd ligt al 7 jaar zo'n project. Uit dit project komt naar voren dat er echt mogelijkheden zijn voor deze teeltsystemen. Hiernaast is het bij continuteelt van tarwe vaak het probleem dat de stoppels die het ene jaar ondergeploegd worden het volgende jaar deels, of nauwelijks verteerd, weer bovengeploegd worden. De vertering van de stoppels is dus niet optimaal, waarschijnlijk door gebrek aan lucht, het niet bewerken van de grond voor het ploegen of een andere oorzaak. Uit eigen ervaring ben ik van mening dat een bewerking van de stoppel na de oogst een positieve invloed heeft op de vertering van de stoppels, vrijkomen van mineralen en misschien ook wel de reductie van de ziektedruk van enkele ziekten (bv. Septoria, DTR, Fusarium). De indiener heeft zelf een deel van een perceel met mulch en no-till na de oogst en dus voor de grondbewerking met een klepelmaaier geklepeld. En dit had tot gevolg dat ten eerste de bewerkingen mooier gingen en de stoppels ook beter in de grond gewerkt werden. Tevens leek het gewas groener van kleur de winter in te gaan (meer N in najaar beschikbaar), door een betere vertering van de stoppelresten door het klepelen.
Onderzoeksopzet: Indiener denkt dat, op basis van de ervaringen van het project op Ebelsheerd (wat dit jaar ten einde loopt) en de eigen ervaringen, het zinnig is te onderzoeken hoe de stoppelvertering geoptimaliseerd kan worden en dan met name bij minimale grondbewerking. Hierbij denkt indiener aan proeven met wel/ geen mechanische stoppelbewerking (klepelen, eggen, schijveneggen, kopeggen) met eventueel een bemesting (vloeibare N en organische mest) en de hoeveelheid hiervan. De verschillen in hoeveelheid mineralen die er in de herfst in de bodem aanwezig zijn; het effect op de vertering, het organische stofgehalte, bodemleven, ziektedruk, opbrengst en saldo moeten onderzocht worden. Indiener denkt dat het project zoals dat nu loopt met het notill- en mulch-systeem voortgezet moet worden en dat er ook op andere bedrijven dit onderzoek blijft plaatsvinden.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A2; RPPA N : A1/V, koppelen met 84 (N 16); RPPA NO : N; RPPA ZO : O; RPPA ZW :N NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
85
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Ontwikkeling wortelgestel tarwe
Gewas:
Tarwe
Ingediend door:
Ronald Bosch, Nieuw Beerta
N 55
Probleemstelling: De landbouwtechniek (de mechanisatie en de ict-toepassingen) is gereed om plaatsspecifiek N toe te dienen op basis van een model. Modellen genieten echter nog niet voldoende vertrouwen. Op het moment dat modellen optimaal rendement bieden zal dat voordelen hebben voor de hele sector, voor (mkb)bedrijven die ondersteunend aan de sector werkzaam zijn en voor het milieu door een hogere efficiëntie in het gebruik van de toegediende N. Het voorstel is het nauwkeurig onderzoeken (meten, wegen,...) van de ontwikkeling in tijd en ruimte van het wortelgestel van tarwe in een kleibodem en van zetmeelaardappelen in veenkoloniale grond, als functie van de bodemgesteldheid (grondsoort, vochttoestand, bodemvruchtbaarheid). Dit onderzoek maakt deel uit van een groter project, genaamd: "Slim boeren in Noord-Nederland". Slim boeren in NoordNederland is een tweelingproject om te komen tot een in de praktijk goed werkend beslissingsondersteunend model voor N-bemesting. Het ene spoor richt zich op een praktijkgericht programma, het tweede spoor op een wetenschappelijke verbetering van het model. Voortdurende interactie van beide sporen met elkaar en met de praktijk. Het wetenschappelijke spoor richt zich specifiek of het verbeteren van het onderdeel "wortelmodule" binnen het N-bemestingsmodel. De stelling is dat de beslissingsondersteunende modellen niet accuraat genoeg zijn, omdat de wortelontwikkeling niet goed genoeg is gemodelleerd. Activiteiten die verricht moeten worden om de wortelmodule van het beslissingmodel wetenschappelijk onderbouwd te krijgen, bestaan uit een groot aantal waarnemingen bij boeren en op proefbedrijven. Binnen deze aanvraag richten wij ons op de waarnemingen op proefbedrijven.
Onderzoeksopzet: Op proefbedrijven worden proefvelden aangelegd. Protocollen voor het volgen van de wortelontwikkeling gaan beschreven worden binnen het wetenschappelijke onderdeel van "Slim boeren in Noord-Nederland".
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A2; RPPA N : A2, dit komt te vroeg. Opnieuw indienen als het fundamentele stuk is afgerond; RPPA NO : A1 voor WUR, dit is geen praktijkonderzoek, dus ook geen geld van PA in steken; RPPA ZO : A3; RPPA ZW : C; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
86
Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 7
Onderwerp:
Onderzoek naar goede anti-stuiftoepassingen
Gewas:
Aardappelen en suikerbieten in Veenkoloniaal gebied
Ingediend door:
Akkerbouwers in Veenkoloniën, klanten van DLV Plant team akkerbouw NO
Probleemstelling: Door de wetgeving is het toedienen van antistuif in de vorm van runderdrijfmest niet meer mogelijk.
Onderzoeksopzet: Er is behoefte aan informatie en zo nodig onderzoek naar nieuwe ontwikkelingen betreffende een goede werking en een betaalbare oplossing.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Andere belanghebbenden zijn provincie Groningen en Drenthe, Avebe; : A1 en koppelen aan 88 en 90; : A1 en koppelen aan 88; : A1; : O, V1; : N; : Beleid en V1.
Commissie Teeltaangelegenheden
87
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Toepassingsmogelijheden Dustex in rijenbehandeling
Gewas:
Cichorei en bieten
Ingediend door:
Klaas Wijnholds
NO 31, PPO
Probleemstelling: Tot het afgelopen jaar mocht in een veenkoloniaal bouwplan runderdrijfmest oppervlakkig worden uitgereden als anti-stuif. Vanaf dit jaar is deze toepassing verboden en is er alleen voor het eiland Texel nog een uitzondering. Toepassing van gerst als anti-stuif is slechts beperkt mogelijk. Voor cichorei is bovendien geen goede bestrijder toegelaten. Schade door stuiven kost zowel bij bieten als cichorei een flink bedrag per hectare. Met name bij cichorei is een regelmatige stand gewenst voor het bereiken van een goede opbrengst. Bieten hebben iets meer compensatievermogen.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich met name richten op de toepassing van Dustex opgelost in water en vervolgens toegepast als rijenbehandeling (zie onderzoek 2009). Het voordeel van deze toepassing is het feit dat alleen de rij wordt behandeld en dat de grond tussen de rijen grof kan zijn. Het water in de rij zorgt ervoor dat het zaadje makkelijk kiemt. Dustex zorgt ervoor dat de rij niet verstuift onder droge omstandigheden. Bovendien blijft de grond langer vochtig door de toepassing van Dustex. Ook kan in dezelfde bespuiting een bodemherbicide worden toegevoegd. De werking van bodemherbiciden verbetert ook als de grond vochtig is en blijft.
Eerder uitgevoerd onderzoek: In 2009 is op ’t Kompas onderzoek gedaan naar de verbetering van de opkomst van chichorei. Een object hierbij was het gebruik van water in de rij gelijk bij het zaaien
Opmerkingen: Marktpotentieel is volgens indiener vooral het areaal cichorei op lichte grond. De bijkomende voordelen van verbetering van de herbicide-werking kunnen een heel groot voordeel zijn. Immers onkruidbestrijding (melde) is het dilemma van de cichoreiteelt. RPPA NWC : A1, zie verder 90 (NWC 9); : A1, koppelen met 90 (NWC 9) en cofinanciering leverancier; RPPA N RPPA NO : A2, is rijentoepassing wel realistisch? PPO heeft techniek al geprobeerd en gaat niet door; RPPA ZO : N, gerst zaaien; RPPA ZW : N; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
88
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Stimulering bodemweerbaarheid tegen relevante ziekteverwekkers
Gewas:
Suikerbiet en ui
Ingediend door:
J. Postma, PRI
PRI
Probleemstelling: Bodemgebonden gewasbelagers zijn een belangrijke bedreiging voor de teelt van gezonde gewassen. Schimmel- en bacterieziekten kunnen veel schade doen aan diverse gewassen en zijn bovendien veelal moeilijk te bestrijden. In de toekomst zal een aantal pesticiden hun toelating verliezen (bv. Thiram). Recent is ontdekt dat de aanwezigheid van antagonistische Lysobactersoorten correleert met ziektewering tegen Rhizoctonia solani in suikerbiet en kool op kleigronden. Bovendien is aangetoond dat bepaalde rotaties en toedienen van specifieke organische stoffen de ziektewering stimuleert. Dit biedt kansen om meer gericht naar teeltmaatregelen te zoeken die ziektewering verhogen. Deze antagonistische Lysobacter-soorten blijken een heel scala aan andere plantenziekten te kunnen remmen, waardoor een bredere toepassing mogelijk lijkt. De ziektewering kan bijdragen aan de beheersing van verschillende bodemziektes zoals Rhizoctonia, Aphanomyces, Phoma en kiemplantenziekten in suikerbiet en Fusarium bolrot in ui. Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich richten op het verhogen van de ziektewering van de bodem. Meer kennis van de achterliggende mechanismen helpt bij het gericht zoeken naar betrouwbare teeltmaatregelen. Daarnaast moet getest worden tegen welke andere ziekteverwekkers de verhoogde ziektewering effectief kan zijn.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Er loopt reeds LNV-onderzoek naar bodemweerbaarheid. Hieruit is een aantal interessante resultaten gekomen die om verder onderzoek vragen.
Opmerkingen: Indiener
: Het betreft een groter onderzoeksproject (totale projectkosten ingeschat op 800 k€ (in 4 jaar vanaf 2011). Het grootste deel van het budget wordt aangevraagd bij STW. Ook IRS, Bejo, Ecostyle en Bioclear participeren. Aan PA (en PT) wordt gevraagd of ze dit project (indien door STW gehonoreerd) financieel willen ondersteunen met 10 k€ per jaar (4 jaar, vanaf 2011); RPPA NWC : A1; RPPA N : A1; RPPA NO : A1; RPPA ZO : A3; RPPA ZW : O; NL : A1.
Commissie Teeltaangelegenheden
89
Onderzoeksvoorstel 2011
NWC 9
Onderwerp:
Alternatieven voor stuifbestrijding
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
J.C. van Heerwaarden, De Cocksdorp, namens alle Texelse akkerbouwers
Probleemstelling: De uitzondering om op Texel runderdrijfmest te mogen gebruiken om stuiven tegen te gaan, wordt na 2013 niet verlengd. De drijfmest wordt niet ingewerkt en de methode wordt daarom als niet-emissiearm aangemerkt en verboden. Sinds de omschakeling halverwege de vorige eeuw van grasland naar bouwland komt op de zandgronden meer verstuiving voor. Momenteel is van de 4.000 ha akkerbouwland op Texel ongeveer 2.000 ha stuifgevoelig. Verstuiving treedt vaak plotseling en op grote schaal op. De gevolgen hiervan zijn groot en divers. Er kan grote schade aan het veelal nog jonge gewas ontstaan, die soms leidt tot overzaaien. Het zal niet de eerste keer zijn dat in één nacht complete sloten vol stuiven. Ook zullen grondgebonden ziekten (bijvoorbeeld aaltjes) zich via stuiven gemakkelijker verspreiden. De specifieke Texelse omstandigheden als het open landschap, harde wind en meeste zonuren zorgen ervoor dat de bovenlaag snel opdroogt en er hoge eisen worden gesteld aan maatregelen ter voorkoming van verstuiving. Goede alternatieven voor de toepassing van runderdrijfmest zijn nu niet voorhanden en moeten ontwikkeld worden. Zowel in het voorjaar als in het najaar worden, daar waar mogelijk, al diverse cultuurmaatregelen genomen om verstuiving te voorkomen. Hierbij kan worden gedacht aan een kluiterig zaaibed, bevorderen van een snelle opkomst van het gewas en inzaai van gerst als anti-stuifdek. Gerst dient dan in een later stadium te worden doodgespoten. In lang niet alle gevallen zijn de beschikbare preventieve maatregelen realiseerbaar en voldoende effectief of betrouwbaar en zal aanwending van drijfmest nodig zijn om verstuiving en schade te voorkomen. Bijkomend probleem voor Texel is het verbod om grond- en oppervlaktewater te gebruiken. Toepassing van papiercellulose als anti-stuifmaatregel stuit dan ook nog op praktische bezwaren.
Onderzoeksopzet: Veldonderzoek om alternatieven voor runderdrijfmest als anti-stuifmiddel te ontwikkelen en onderzoek om na te gaan of door bewerking van de runderdrijfmest (aanzuren, toediening van andere producten) de toepassing van runderdrijfmest behouden kan blijven. Ook dient een literatuurstudie te worden uitgevoerd naar alle alternatieven voor het gebruik van runderdrijfmest, waarbij kennis over de effectiviteit, betrouwbaarheid, toepasbaarheid en rentabiliteit wordt gedocumenteerd. Het verstuiven van akkerland speelt overigens in vele gebieden in Nederland; oplossingen voor de Texelse situatie kunnen waarschijnlijk ook landelijk toegepast worden.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A1, mest werkt beter dan compost. Cellulosemiddelen zijn op Texel geen optie wegens waterproblematiek. Wat op Texel werkt, werkt overal. Voor fijnzadige gewassen wordt op heel veel plaatsen naar een oplossing gezocht; RPPA N : A1, combi met 88 (NO 31, PPO). Beginnen met alleen een bureaustudie!! RPPA NO : Alsnog proberen via lobby. Mest aanzuren tegen emissie werkt niet. Is het “planten” van stro geen idee, net als in de bollen? RPPA ZO : N; : N; RPPA ZW NL : Beleid en V1.
Commissie Teeltaangelegenheden
90
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Effecten niet-kerende grondbewerking op lange termijn
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA ZO namens Paulus van den Berg
ZO 25
Probleemstelling: Invloed van meerjarige niet-kerende grondbewerking op structuur, organische stofgehalte en bodemgezondheid. Ingediend door:
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A2; : O (ligt op Ebelsheerd); RPPA N RPPA NO : C; RPPA ZO : A1, over de grens (bij Kleef) kijken? RPPA ZW : O; : O, combi met 84. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
91
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Diepe grondbewerking
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
Janny Peltjes, HLB K. Bakker en B. de Ruiter, Sellingen
NO 27
Probleemstelling: In het kader van Perceel Centraal is extra aandacht geschonken aan de oorzaken van verschillen in biomassa en opbrengst binnen percelen. Gebleken is dat bewortelingsdiepte een belangrijke factor is voor biomassaproductie en opbrengst. Een belangrijke factor die de bewortelingsdiepte negatief beïnvloedt is een storende laag tussen bouwvoor en ca. 60 cm diepte. Telers hebben n.a.v. deze bevindingen geïnvesteerd in apparatuur voor diepere grondbewerking. Onduidelijk is wat de invloed is van een frequente toepassing (meerdere keren in een bouwplancyclus) op textuur, groei gewas (bouwplanbreed) en opbrengst op de langere termijn.
Onderzoeksopzet: Het onderzoeken van langjarige effecten bij meer of minder frequente toepassing van diepere grondbewerking op textuur, groei en opbrengst bij meerdere gewassen. Daarnaast het testen van verschillende apparatuur voor diepere grondbewerking en het bepalen van de verschillen in kostprijs (aanschaf, jaarlijkse kosten).
Eerder uitgevoerd onderzoek: Eerder onderzoek: Perceel Centraal I 2006-2010.
Opmerkingen: RPPA NWC : C, te complex, elk perceel is anders; RPPA N : N; : V2, wie een probleem heeft of nieuwsgierig is kan prima zelf op zoek gaan; RPPA NO RPPA ZO : N; RPPA ZW : C; NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
92
Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 1
Onderwerp:
Conserverende landbouw in gangbare akkerbouw op zwaardere kleigrond
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
DLV Plant, team akkerbouw ZW
Probleemstelling: Er is alle reden voor zorgen over de bodemkwaliteit in de gangbare akkerbouw. Zwaardere mechanisatie, intensieve bewerking, intensieve bouwplannen en verlating van oogst gaan merkbaar ten koste van de bodemkwaliteit. Bewerken van de bodem kost veel meer energie dan 10 jaar geleden. Van conserverende landbouw (ook wel niet-kerende grondbewerking) worden enorme voordelen verwacht. Onderzoek en ervaring wereldwijd leert dat conserverende landbouw leidt tot een betere bodemstructuur, meer draagkracht, betere berijdbaarheid, minder afspoeling gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen, meer bodemleven, meer bodembiodiversiteit, minder input van arbeid en energie, meer waterinfiltratie, bestrijding erosie en meer vastlegging koolstof en CO2 in de bodem. Als deze voordelen waarheid worden, is conserverende landbouw de oplossing voor zeer grote vraagstukken. Waar conserverende landbouw wordt toegepast (o.a. op biologische bedrijven en in Zuid-Limburg) lijkt conserverende landbouw te doen wat men ervan verwacht. Echter, er is geen onderzoek en geen ervaring op kleigronden met huidige intensieve gangbare bouwplannen. Onzekerheid hierover is een grote drempel bij de implementatie in de praktijk. Conserverende landbouw grijpt in op de totale bedrijfsvoering. Niet alleen de bodembewerking verandert, maar groenbemesters krijgen een fundamentele rol in het bedrijf. Er komen nieuwe problemen. De ervaring leert dat het aantal problemen niet afneemt, maar problemen wel veranderen.
Onderzoeksopzet: Doel van onderzoek is om vast te stellen of conserverende landbouw voor gangbare akkerbouwbedrijven praktisch haalbaar is en of de voordelen waarheid worden.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Onderzoek naar minimale bodembewerking in Westmaas. Dit onderzoek zou met de kennis van nu heel anders worden uitgevoerd. Een recente literatuurstudie van de WUR heeft de kwaliteit van dat onderzoek ernstig ter discussie gesteld. Recent onderzoek wordt uitgevoerd bij PPO in Lelystad. Dit onderzoek is niet representatief voor gangbare akkerbouw, omdat op rijpaden wordt gewerkt en omdat deze grond veel lichter en beter bewerkbaar is dan de gronden in het zuidwesten.
Opmerkingen: Indiener RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Andere belanghebbenden zijn waterschappen; : O (op de Broekemahoeve); : C; : N; : N; : O; : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
93
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
N-opname wintertarwe i.r.t. andere nutriënten
Gewas:
Wintertarwe
Ingediend door:
André Edens, Stichting Voorbeeldbedrijf Oldambt te Noordbroek
N 54
Probleemstelling: Wat is de afhankelijkheid van stikstofopname van wintertarwe gelet op andere nutriënten en micronutriënten? Hierbij moet ook gedacht worden aan bijvoorbeeld zuurstof, bodemvocht en bemestingstoestand van de bodem. Dit onderzoek is van belang voor de gehele akkerbouwsector, met name voor telers van wintertarwe.
Onderzoeksopzet: De relatie tussen stikstofopname en factoren die hier invloed op hebben, zoals de beschikbaarheid van andere nutrienten en micronutrienten en andere factoren als bodemvocht, zuurstof en bodemleven. Wanneer bovenstaande relaties bekend zijn, moet onderzocht worden hoe de teler deze relaties kan beïnvloeden.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3; RPPA N : A3, dit is in een proef niet te onderzoeken. Te complex. Misschien via literatuur; : A3 en een C voor Mg; RPPA NO RPPA ZO : A3; : C; RPPA ZW NL : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
94
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Gevolgen regelgeving voor drijfmesttoediening
Gewas:
Wintertarwe
Ingediend door:
G. ten Have, Stichting Voorbeeldbedrijf Oldambt te Noordbroek
N 56
Probleemstelling: De regels op het gebied van drijfmesttoepassing in wintertarwe worden steeds verder aangescherpt. De mest moet emissiearm worden toegepast, wat inhoud dat de mest in de grond moet worden gebracht. De AID gaat hier steeds scherper op controleren en overtreding wordt streng bestraft.
Onderzoeksopzet: Wat is de invloed van het gebruik van schijfkouters, in plaats van sleufkouters, op de schade in het gewas? Door intensievere aantasting van de bodem door de sleufkouters vindt meer wortelaantasting plaats, waardoor er eerder droogteschade in het gewas optreedt.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : voor beleid; RPPA N : Beleidsvraag, waarschijnlijk trekken aan een dood paard; RPPA NO : Beleidsvraag. Willen ze niet teveel mest toedienen? RPPA ZO : We zijn het niet eens met RPPA N. Voorstel moet anders geformuleerd: Alternatieven voor drijfmest toepassen op granen/bouwland. A1. N.b.: 20 mei 2010 demo drijfmest toedienen op Rusthoeve; RPPA ZW : beleidsvraag; NL : wordt niet behandeld, dit is beleid.
Commissie Teeltaangelegenheden
95
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rijentoediening NTS
Gewas:
Tarwe
Ingediend door:
G. ten Have, Stichting Voorbeeldbedrijf Oldambt te Noordbroek
N 48
Probleemstelling: In veel gewassen is er positieve ervaring met rijentoepassing van meststoffen, om een betere benutting van de mineralen te realiseren. De opbrengsten van wintertarwe worden steeds hoger, waardoor meer stikstof nodig is om aan de gewasbehoefte te voldoen. De gebruiksruimte van stikstof zal in de toekomst niet hoger worden, dus er moeten andere oplossingen worden gezocht. Dit probleem is van belang voor alle tarwetelers.
Onderzoeksopzet: Er moet onderzoek plaatsvinden naar de toediening van NTS door middel van rijentoediening. Door de nutriënten dichter bij de plantenwortel te brengen, zijn deze beter opneembaar voor de plant, zodat een betere benutting plaatsvindt.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3; : A3, geen perspectief voor tarwe; RPPA N RPPA NO : N; RPPA ZO : C; : C; RPPA ZW NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
96
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Optimale stikstofbemesting wintergerst
Gewas:
Wintergerst
Ingediend door:
S. Krijns, DLV Plant, team akkerbouw ZO
DLV 20
Probleemstelling: Het stikstofbemestingsadvies voor wintergerst is gebaseerd op oud onderzoek met toendertijd legeringsgevoelige, lange rassen. De huidige rassen zijn steviger en met een halmversteviger kan een correctie uitgevoerd worden. Door de praktijk wordt meer stikstof gestrooid dan het advies en daarmee ook meer dan de gebruiksnorm.
Onderzoeksopzet: Er is onderzoek nodig naar de optimale stikstofgift voor wintergerst bij de huidige rassen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A2; RPPA N : A1 en financiering via gebruiksnormenonderzoek LNV; ook kwaliteitsmetingen doen! RPPA NO : C; RPPA ZO : A1, betreft N-actualisatie voor belangrijk gewas in het zuiden. Hier moet commissie bemesting bij betrokken worden via LTO; : N; RPPA ZW NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
97
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Het combineren van alle stikstofgiften in wintergranen
Gewas:
Wintergraan
Ingediend door:
DLV Plant, team akkerbouw NO
DLV 11
Probleemstelling: In het oosten van Duitsland wordt alle stikstof in één keer gegeven in maart met vloeibare meststof. Dit scheelt arbeid, is goedkoper en volgens ingewijden leidt dit tot hogere opbrengst door betere uitstoeling en gewasconcurrentie. De eerste praktijkervaringen in Nederland wijzen ook in die richting. Tevens geen problemen met uitgestelde werking van stikstof door droogte. Daarnaast komt de praktijk met de tweede en derde gift nog wel eens te laat door andere werkzaamheden in deze periode. Een nadeel van het systeem kan extra ziektedruk zijn en groeiregulatie kan belangrijker zijn.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : O (zie 140); RPPA N : O (Agrifirm en CZAV kijken hier al naar); RPPA NO : V1, info uit Duitsland halen; RPPA ZO : V1; : C; RPPA ZW NL : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
98
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rijenbemesting in maïs
Gewas:
Snij- en korrelmaïs
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 12
Probleemstelling: Door de aangescherpte stikstof- en fosfaatbemesting kan in de toekomst minder organische mest worden aangewend voor de teelt van snijmaïs. Een aanvullende rijenbemesting zal in de toekomst noodzakelijk zijn. Hierbij is het de vraag of naast stikstof ook een aanvullende rijenbemesting met fosfaat noodzakelijk is. Daarnaast zijn er de laatste jaren verschillende meststoffen op de markt gekomen, waarmee kleine hoeveelheden stikstof en fosfaat in de rij (op het zaai) kan worden meegegeven.
Onderzoeksopzet: Vergelijkend onderzoek naar het gebruik van verschillende stikstofmeststoffen en stikstof- en fosfaatmeststoffen in de rij bij de teelt van maïs.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : O; : O; RPPA N RPPA NO : O; RPPA ZO : O; : N; RPPA ZW OC : Er loopt onderzoek van NMI en DLV Plant naar fosfaatmeststoffen in korrelmaïs; : O. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
99
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Onderzaai van grasgroenbemesters in maïs als vanggewas.
Gewas:
Maïs
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 6
Probleemstelling: Inzaai van een vanggewas na maïs is op zand- en lössgronden vanuit de mestwetgeving verplicht. De laatste jaren zijn grasgroenbemesters op de markt gekomen, die gecoat zijn en vertraagd kiemen, waardoor de concurrentie met maïs kleiner is. Kunnen deze grasgroenbemesters als onderzaai toegepast worden?
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: A3 (is al eens geprobeerd in context erosie-onderzoek); : N; : C (grasachtigen bestrijden wordt dan wel lastig …); : A1, belangrijk in het ZO, combi met 101; : N; : A3, onder aandacht van PZ brengen.
Commissie Teeltaangelegenheden
100
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Effect groenbemester als vanggewas na aardappeloogst
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 22
Probleemstelling: Onderzoek naar het effect van het zaaien van groenbemester als vanggewas na het rooien van aardappelen.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: A3; : N; : C; : A1, zie 100; : C; : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
101
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Invloed kali op bewaarkwaliteit
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 20
Probleemstelling: Onderzoek naar de relatie tussen kaligift en bewaarverliezen van aardappelen als gevolg van indroging.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: C; : A3; : C; : A1, combi 103; : C; : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
102
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Kali-opname door aardappelen
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
ZLTO vakgroep akkerbouw
ZW
Probleemstelling: Een goede kalibemesting van aardappelen is van belang in verband met opbrengst en kwaliteit. In de praktijk speelt de vraag welke factoren bepalend zijn voor de kali-opname door het gewas en ook welke bemestingsadviezen daarvoor gehanteerd moeten worden.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Andere belanghebbenden zijn de meststoffenleveranciers; : C (genoeg bekend); : A2 / V2; : C; : A1, combi 102; : V; : C, artikel komt op kennisakker.
Commissie Teeltaangelegenheden
103
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Zwavelbemesting
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
H. v.d. Akker, DLV Plant team akkerbouw ZO
DLV 3
Probleemstelling: Zwaveltekort wordt door telers (en adviseurs) steeds vaker genoemd vanwege lagere emissie uit de lucht. De vraag is of we opbrengst laten liggen wanneer geen S-bemesting wordt gegeven.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : C / V1; RPPA N : C; RPPA NO : C; RPPA ZO : V1; : N; RPPA ZW OC : Zwavel is opgenomen in de nieuwe bemestingsadviesbasis (http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/handleidingen/adviesbasis-voor-debemesting-van-akkerbouwgewassen). Aanvullend onderzoek lijkt niet nodig; : C. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
104
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Invloed bemesting op inwendige verkleuring
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
RPPA ZO namens Paulus van den Berg
ZO 26
Probleemstelling: Invloed van bemesting (sporenelementen) op inwendige (bruin-)verkleuring van aardappelen. Ingediend door:
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A1, mits er nieuwe inzichten zijn. Eerder onderzoek bood geen handvatten; RPPA N : N; RPPA NO : C; : A1, combi met Trichodoriden. Vocht is belangrijke factor; RPPA ZO RPPA ZW : C, 9 van de 10 keer is de oorzaak van inwendig bruin aaltjes en geen bemestingsvraagstuk; NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
105
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Deling stikstofbemesting in relatie tot stikstofgebruiksnorm
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
H. v.d. Akker en G.J. van Roessel, DLV Plant Studieclubs akkerbouw de kempen en midden Brabant
DLV 2
Probleemstelling: De stikstofgebruiksnormen op zandgrond worden verder aangescherpt. Telers ervaren het als steeds moeilijker om te blijven telen binnen de huidige normen. Bovendien wordt de nitraatrichtlijn niet gehaald, waarbij aardappelen een relatief slecht gewas vormen (onderzoek Vredepeel) voor nitraat in het grondwater. Aardappelen op zandgrond vormen snel te veel loof bij de start. Een beperkte startbemesting (combinatie organische mest met kleine aanvulling kunstmest) met een tijdige bijbemesting(en) biedt kansen op een betere opbrengst met mogelijk beperkte N gift.
Onderzoeksopzet: Onderzoek moet een antwoord geven op de vraag hoe binnen de gebruiksnormen een maximale opbrengst behaald kan worden. De strategie kan ook nog afhangen van ras/doel (koelvers of friet). Gewassen dienen intensief gevolgd te worden middels bladsteeltjesonderzoek nitraat. Mogelijk combinatie met nader onderzoek met uitgebreide plantsapmetingen (N-K-EC).
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners : Andere belanghebbenden zijn afnemers van aardappelen; RPPA NWC : O; RPPA N : O; RPPA NO : O; RPPA ZO : O; RPPA ZW : N; : O; In 2010 start het project ‘Water daar waar het nodig is!’. In dit project zullen in OC aardappel (en water) veel metingen worden uitgevoerd, die (deel)antwoorden op de vragen kunnen geven; NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
106
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Stikstofverliezen bij toepassing Urean
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
RPPA ZO namens Paulus van den Berg
ZO 24
Probleemstelling: Stikstofverliezen bij volveldstoepassing van Urean op aardappelruggen in het voorjaar.
Ingediend door:
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : O; RPPA N : V2; RPPA NO : V2; : V; RPPA ZO RPPA ZW : A1 / V1, speelt breder dan alleen consumptieaardappelen. Ook suikerbieten, uien en granen; NL : C, voldoende bekend.
Commissie Teeltaangelegenheden
107
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Werking gips vergeleken met schuimaarde
Gewas:
Consumptieaardappel
Ingediend door:
K. Burgers, Dinteloord
NAV
Probleemstelling: Vooral in de teelt van aardappelen op zware kleigrond is de bewerkbaarheid vaak een probleem. Soms worden veel kluiten meegerooid, ook op grond met 8% CaCO3. Bij bepaalde weersomstandigheden tijdens de oogst kunnen ook 'wormenkluiten' een probleem zijn.
Onderzoeksopzet: Een strokenproef waarin de werking van gips vergeleken wordt met schuimaarde, en ook bekeken wordt wat het beste toedieningstijdstip is: voor het ploegen/spitten, voor het poten of voor het opfrezen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW OC
NL
: O; : O; : O; : O; : O; : O; In 2010 start meerjarig onderzoek naar de inzet van structuur-/bodemverbeteraars, waarin gips, schuimaarde en andere producten meelopen. In dit onderzoek is er de eerste jaren geen ruimte voor variatie in toedieningstijdstippen; : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
108
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rijenbemesting fosfaat in aardappelen en uien
Gewas:
Consumptieaardappel en ui
Ingediend door:
ZLTO Vakgroep Akkerbouw
ZW
Probleemstelling: De gebruiksnormen voor fosfaat zijn aangescherpt. De binding van fosfaat in de kalkrijkere zeeklei in Zuidwest-Nederland maakt dat er voor de start van de gewassen vaak ‘verse’ fosfaat gegeven moet worden. Het is evident om dit zo efficiënt mogelijk te doen wat betreft de benutting door het gewas. De in het voorjaar te geven fosfaat gaat ten koste van de gebruiksruimte in het najaar.
Onderzoeksopzet: Welke mogelijkheden zijn er om door middel van rijenbemesting tot een zo hoog mogelijke efficientie van de inzet van fosfaatmeststoffen in het voorjaar te komen?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: Andere belanghebbenden zijn meststoffenleveranciers en ontwikkelaars van toedieningsapparatuur; RPPA NWC : O; : O; RPPA N RPPA NO : O; : A1, combi 110; RPPA ZO RPPA ZW : O; OC : O; onderzoek naar meststoffenkeuze en rijentoediening loopt voor zowel stikstof als fosfaat in aardappelen en uien; NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
109
Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 10
Onderwerp:
Opbrengst van zetmeelaardappelen bij fosfaatevenwichtsbemesting ten opzichte van de adviesnormen.
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
E. Emmens namens VVB Noordenveld
Probleemstelling: De wettelijke fosfaatnormen voor bemesting worden steeds lager. De praktijk ziet dit als een toekomstig gevaar. Vooral bij een fosfaattoestand lager dan 55 hebben veel akkerbouwers zorg dat de toekomstige normen opbrengst gaan kosten. Met name de zetmeelaardappel heeft meer fosfaat nodig om een optimale opbrengst te krijgen. Tevens zal de groei in het begin trager zijn, wat weer meer onkruiddruk geeft.
Onderzoeksopzet: Een oplossing zou kunnen worden gezocht in een rijenbemesting met kunstmestfosfaat of met nieuwe kunstmestvervangers. Onderzoek dient uitgevoerd te worden op grond met een representatief gehalte aan organische stof.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners
: Een opbrengstderving van 20% (schatting praktijk) komt bij een veldgewicht van 50 ton en de huidige zetmeelprijs overeen met € 500 opbrengstderving. Voor een gemiddeld bedrijf van 50 ha zetmeelaardappelen is dat een totale opbrengstderving van € 25.000. Het gaat om een areaal van 30.000 ha. Andere belanghebbenden zijn Avebe, kunstmestleveranciers, mestproducenten; RPPA NWC : O; RPPA N : O; : O; RPPA NO RPPA ZO : A1, combi met 109, 114 en 115. Masterplan rijenbemesting van maken in diverse gewassen voor P en N; RPPA ZW : N; NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
110
Onderzoeksvoorstel 2011
NO 36, PPO
Onderwerp:
Onderzoek naar de opbrengsteffecten van micronutriënten in de teelt van zetmeelaardappelen bij verschillende rassen
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
W. van den Berg en K. Wijnholds (PPO)
Probleemstelling: In de zetmeelaardappelteelt zijn borium, mangaan en zwavel vaak een opbrengstbeperkende factor. Dit zou te verhelpen zijn door een boriumbemesting voor/bij het poten, bladbemesting met mangaan en zwavelbemesting in het voorjaar, eventueel aangevuld met bladbemesting. Op lichte grond is de voorraad in de bodem en de beschikbaarheid voor de plant van micronutrienten doorgaans erg beperkt. Een tekort aan borium resulteert in het later sluiten van het gewas, zodat de periode van maximale groei beperkt is. Een tekort aan zwavel doet het gewas vervroegd geel kleuren.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich met name richten op borium, mangaan en zwavel. Toepassing via bodem voor de teelt of tijdens de teelt via bladbemesting. Wellicht zijn er ook raseffecten als gevolg van vroegheid. W. van den Berg heeft als statisticus een beproevingschema uitgedacht waarbij op een goede en relatief goedkope manier goed resultaten zijn te boeken.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners
: Op alle percelen of delen ervan komen de genoemde micronutriënten in beperkte beschikbaarheid voor. Bij een optimale boriumvoorziening wordt eerder een gesloten gewas bereikt, hetgeen kan resulteren in 14-21 dagen langere productie. Dit betekent 45.000 ha * 14 * 350 kg/dag = 220.000 ton aardappelen * 6 ct/kg = ± 13 miljoen euro; RPPA NWC : A2, in Agrobiokon is veel naar borium gekeken. Kwam niks uit. S-gebrek wordt vaak gezien, maar is moeilijk aantoonbaar. Bo en S kan de boer meenemen in grondonderzoek; RPPA N : O / V1, veel discussie. Dit zijn goedkope mineralen. Hebben we al geen adviesnormen? Op de Kollumerwaard ligt al een proef (van o.a. Altic en Blgg) waar een deel van dit voorstel in zit; RPPA NO : A1, combi met 112 (NO 44), onderwerp leidt tot veel discussie. In diverse eerdere onderzoeken (Agrobiokon, HLB) zijn geen significante effecten gemeten. Toch blijven deze verhalen en vragen steeds terugkomen. “Het lijkt wel of consumptieaardappelen altijd doorgroeien en zetmeelaardappelen niet. Hoe kan dat?“; RPPA ZO : A1, second opinion door ander bureau, combi 112; RPPA ZW : N; NL : A1, zie 112.
Commissie Teeltaangelegenheden
111
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Achterblijvende opbrengsten
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
Janny Peltjes (HLB)
NO 44
Probleemstelling: Ondanks het feit dat nieuwe rassen een hogere opbrengstpotentie hebben dan rassen uit het verleden, zijn de huidige opbrengsten van zetmeelaardappelen niet hoger dan 20 jaar geleden. Een belangrijke oorzaak is vervroegde afsterving door een tekort aan meso- en micronutriënten. Dit wordt gesteld door dr. ir. A. Mulder en dr. ir. L. Turkensteen en bevestigd door waarnemingen in het veld. Het onderwerp is tijdens het symposium ter gelegenheid van het 10-jarig jubileum van HLB aan de orde geweest. Ook daarna zijn hierover diverse lezingen gehouden. Het onderwerp wordt als zeer interessant ontvangen door de praktijk.
Onderzoeksopzet: Onderzoek naar optimalisering van de bemesting, vooral Ca, Mg, S, Mn en B. Het doel is in de eerste plaats een efficiëntere benutting van nutriënten (ook NPK) en in de tweede plaats een verminderde gevoeligheid voor ziekten.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Agrobiokon, Ca en B HLB 1997-1999.
Opmerkingen: RPPA NWC : A2; RPPA N : A2, hebben nieuwe rassen wel een hogere opbrengstpotentie? Er is vooral gekweekt op AM; RPPA NO : A1, combi met 111 (NO 36, PPO); RPPA ZO : A1, combi met 111; RPPA ZW : N; NL : A1, specifiek kijken naar Borium.
Commissie Teeltaangelegenheden
112
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Optimale stikstofgift nieuwere zetmeelrassen
Gewas:
Zetmeelaardappel
Ingediend door:
K. Wijnholds (PPO)
NO 37
Probleemstelling: Binnen het veenkoloniale bouwplan zijn de stikstof- en fosfaatnormen op de lichte grond beperkend. Met name bij een hoog aandeel van de rassen Seresta en Aveka in het bouwplan is de beschikbare hoeveelheid stikstof beperkt. Van een aantal nieuwe rassen wordt een fors lagere stikstofbehoefte verondersteld. Bij de rassenkeuze in de toekomst kan dat ook een belangrijk keuzecriterium worden.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich met name richten op mogelijkheden van een lagere stikstofgift en wellicht ook effecten van deling, waarbij de basisgift bewust laag wordt gehouden en optimaal ingespeeld kan worden op de beschikbaarheid tijdens het groeiseizoen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : N, dit is inderdaad maar van een paar rassen bekend. Waarom komt info niet van handelshuizen? RPPA N : N; : V1, dit is een taak van de kwekers. In bestaande rassenproeven liggen geen RPPA NO N-trappen. De praktijk redt zich hier wel mee; RPPA ZO : V1; RPPA ZW : N; : C. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
113
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rijenbemesting met stikstof
Gewas:
(Zetmeel)aardappel
Ingediend door:
K. Wijnholds (PPO)
NO 38, PPO
Probleemstelling: Binnen het veenkoloniale bouwplan zijn de stikstof- en fosfaatnormen op de lichte grond beperkend. Met name bij een hoog aandeel van de rassen Seresta en Aveka in het bouwplan is de beschikbare hoeveelheid stikstof beperkt. Met rijenbemesting is de benutting van stikstof beter, zodat verondersteld wordt dat bij dezelfde inzet van stikstof een hogere opbrengst wordt bereikt.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek moet zich met name richten op mogelijkheden rijenbemesting in aardappelen, eventueel ook aangevuld met andere meststoffen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3, N-efficientie is een belangrijk onderwerp, maar verwacht niet te veel van rijenbemesting; RPPA N : N; RPPA NO : A1, er moet zeker ook naar P worden gekeken. Vroegere teleurstellingen met rijenbemesting mogen geen rol spelen. De tijden zijn veranderd. Misschien is mengen met Moncereen een optie; RPPA ZO : A1, zie 109; RPPA ZW : N; NL : O zie 109.
Commissie Teeltaangelegenheden
114
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Rijenbemesting met stikstof in aardappelen op lössgrond
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 15
Probleemstelling: De laatste jaren worden in Zuid-Limburg steeds meer aardappelpercelen in één fase gepoot en aangeaard. Onder de traditionele omstandigheden van poten en aanaarden in twee fases werd tussen beide bewerkingen de (stikstof)bemesting uitgevoerd. Dit is nu niet meer mogelijk, met het gevolg dat de bemesting voor het poten moet worden uitgevoerd. Om meststoffen efficiënter te kunnen benutten zou een rijenbemesting uitkomst bieden.
Onderzoeksopzet: Onderzoek naar het effect van rijenbemesting bij aardappelen op lössgrond. Kan hiermee bespaard worden op stikstofgift, omdat de meststof dichterbij de poter wordt gebracht in vergelijking tot een volveld bemesting voor planten?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3; heeft NMI hier al niet naar gekeken? RPPA N : N; RPPA NO : A1 en graag ook naar P kijken; : A1, zie 109; RPPA ZO RPPA ZW : N; NL : O/A1.
Commissie Teeltaangelegenheden
115
Onderzoeksvoorstel 2011
ZW 39, PPO
Onderwerp:
Effect teeltmaatregelen op dynamiek van bodempathogenen, bodemvruchtbaarheid en bodemstructuur in een gewasrotatie
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
W. van den Berg, M. Tramper, J. Lamers (PPO)
Probleemstelling In de aardappelteelt zijn de opbrengsten in het zuidwesten van Nederland lager dan in de Flevopolders. Doordat de grond al langer in gebruik is voor landbouw, is de bodemstructuur minder goed, het organisch stofgehalte lager en zijn er meer problemen met bodempathogenen. Door verbetering van de structuur en de chemische bodemvruchtbaarheid en beheersing van de dynamiek van bodempathogenen kunnen opbrengst en de kwaliteit van vooral de aardappelen verbeterd worden.
Onderzoeksopzet: Het onderzoek richt zich op verwijderen aardappelloof om problemen met Verticillium dahliae en Rhizoctonia solani te verminderen, telen van een fumigante groenbemester na graan, ook om bodemschimmels te onderdrukken, een extra kaligift om de gewassen weerbaarder te maken tegen ziekten en toepassing van een bodemverbeteraar. Door deze teeltmaatregelen worden zowel de structuur als de chemische en biologische bodemvruchtbaarheid verbeterd. Door de vruchtwisselingsproef meerdere jaren voort te zetten kunnen lange termijneffecten en onderlinge interacties worden geschat.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners
: Meer inzicht in de opbrengstbeperkende factoren vanuit de bodem geeft de mogelijkheid om de productie en de kwaliteit van de gewassen te verbeteren, wat aanzienlijke financiële voordelen met zich mee zal brengen; RPPA NWC : A1 voor Verticilium, loopt er al niet een dergelijk onderzoek? Het regio-aspect moet uit dit voorstel worden gehaald. Daar kun je toch niets mee; RPPA N : A2; RPPA NO : A3; RPPA ZO : A3, combi met 89; : A3; RPPA ZW NL : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
116
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Effect digestaat vergiste bieten(blad) op rotatie suikerbieten
Gewas:
Suikerbiet
Ingediend door:
E. Michiels, LLTB vakgroep akkerbouw
ZO 3
Probleemstelling: Effect van het aanwenden van digestaat van vergiste bieten en blad op de rotatie suikerbieten.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek: Bij het IRS is hier volgens indiener niets over bekend. NB: Laarakker verwerkt bietenblad.
Opmerkingen: RPPA NWC : A2 / A3; RPPA N : C; waar gaat het hier om?? : C; RPPA NO RPPA ZO : A2; dit voorstel breder trekken en het effect op aaltjes/ziekten onderzoeken afkomstig uit restproducten van andere gewassen. NB: Bij Dinteloord wordt een vergister gebouwd; RPPA ZW : N; : O, LNV gaat groot project starten. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
117
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Onderzoek naar stikstofbemesting van zaaiuien op lössgrond
Gewas:
Zaaiuien
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 11
Probleemstelling: De gebruiksnormen voor stikstof zijn de laatste jaren sterk aangescherpt. Het is daarom van belang dat meststoffen zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Groeiomstandigheden van zaaiuien op lössgrond zijn anders dan op kleigrond, waarop de meeste onderzoeken worden uitgevoerd.
Onderzoeksopzet: Onderzoek naar het tijdstip en plaatsing van stikstof(kunstmest) (verdeling over giften) bij zaaiuien op lössgrond. Hierbij dient ook gekeken te worden naar de soort meststof (korrel, vloeibaar).
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A2; RPPA N : N; RPPA NO : N; : A1, gaat steeds meer spelen, breder trekken dus ook op zandgrond; RPPA ZO RPPA ZW : N; NL : A2.
Commissie Teeltaangelegenheden
118
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Toepassing fosfaatmeststof in zaaiuien op zand
Gewas:
Zaaiuien
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 13
Probleemstelling: Effect en kosten/baten van toepassing fosfaatmeststof in zaaiuien op zand.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : C; : N; RPPA N RPPA NO : N; : A1, integreren in masterplan rijenbemesting; RPPA ZO RPPA ZW : N; NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
119
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Effectiever bemesten met hulpmeststoffen
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
G.J. van der Burgt (LBI) namens H. Westers te Hornhuizen
NAV
Probleemstelling: Bij het meten van de stikstofbeschikbaarheid na toediening van hulpmeststoffen wordt vaak lang niet alle stikstof teruggevonden die op basis van het huidige inzicht verwacht mag worden. Deze ervaring is opgedaan in door HPA gefinancierd onderzoek naar toepassing van hulpmeststoffen (onderzoek 2007-2008, Louis Bolk Instituut) en komt ook voortdurend naar voren in veldmetingen (mondelinge mededeling G. Oomen, onderzoek Minder en Anders Bemesten 2008-2009, Louis Bolk Instituut). Uit eerder nationaal en internationaal onderzoek aan organische hulpmeststoffen en groenbemesters is gebleken dat een aanzienlijk deel van de stikstof tijdens de afbraak in de vorm van ammoniak kan vervluchtigen. Dit speelt met name een rol bij gewassen die later in het seizoen een hoge stikstofbehoefte hebben, op een moment dat hulpmeststoffen in praktijk niet ondergewerkt worden of kunnen worden. Stikstof is een belangrijke opbrengstbepalende component en tegelijkertijd een bedreiging voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Nauwkeurige dosering en efficiënt gebruik zijn harde voorwaarden voor de duurzame land- en tuinbouw van de toekomst. Verliezen van stikstof vóórdat het door plantenwortels kan worden opgenomen is ongewenst. Als er inderdaad sprake is van aanzienlijke vervluchtiging door oppervlakkig toedienen van hulpmeststoffen, moet gezocht worden naar andere toedieningstechnieken, timing of grondbewerking.
Onderzoeksopzet: In het onderzoek wordt gekeken naar een brede reeks hulpmeststoffen, met uitgangsmateriaal van plantaardige en dierlijke oorsprong. De aanwezige stikstoffracties in de organische meststoffen wordt bepaald: N-totaal, DON (dissolvable organic nitrogen), ureum-N, N-NH4, N-NO3. In een laboratoriumopstelling wordt zowel de mineralisatiesnelheid als de vervluchtiging bij oppervlakkige toediening en bij inwerken bepaald. De relatie tussen de aard van de stikstofverbindingen in de meststof en de mate van vervluchtiging wordt bepaald, alsmede het verband met wel/niet inwerken van de meststof. Hiermee kunnen ook nieuwe meststoffen beoordeeld worden op het risico op vervluchtiging in combinatie met de mineralisatiesnelheid, en kan een praktijkadvies gegeven worden voor toepassing van de meststoffen. Bij gebleken aanwezigheid van vervluchtiging (go-no go) volgt een tweede onderzoeksjaar waarin op veldschaal de verworven kennis wordt ingezet om de praktijkadviezen te toetsen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : A3; RPPA N : A3; : C (lage prioriteit); RPPA NO RPPA ZO : C, onderzoeksvraag niet genoeg gespecificeerd. Om welke producten gaat het? RPPA ZW : C; NL : A3, doorspelen naar biologische sector.
Commissie Teeltaangelegenheden
120
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Zaadvorming groenbemesters
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
H. Leemhuis, Kortgene
ZW
Probleemstelling: Om het organische stofgehalte in de bodem op peil te houden en/of te verbeteren, worden er steeds meer groenbemesters geteeld. Deze worden ook zo vroeg mogelijk gezaaid. Probleem is dat er zowel bij bladrammenas als ook bij gele mosterd sprake is van zaadvorming. Dit zorgt dan voor opslag in de gewassen het jaar daarop. Zijn hier teelttechnische oplossingen voor of zijn er mogelijkheden voor de veredeling van hybride rassen?
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: C (genoeg bekend); : V2, als je hier op gaat veredelen wordt het zaad te duur; : C (genoeg bekend); : V; : C; : C, voldoende bekend.
Commissie Teeltaangelegenheden
121
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Bodemonderzoek t.b.v. precisiebemesting
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
G. ten Have, Stichting Voorbeeldbedrijf Oldambt te Noordbroek
N 49
Probleemstelling: Bij precisiebemesting is het zeer kostbaar en arbeidsintensief om de toestand van de bodem (plaatsspecifiek) goed in kaart te brengen, om op die basis exacte bemesting uit te voeren. Er moeten heel veel monsters worden genomen op veel plaatsen in het veld. Dit is een probleem voor de gehele akkerbouwsector.
Onderzoeksopzet: Door bedrijven als bijvoorbeeld Soilcompany worden systemen ontwikkeld om de bodem digitaal in kaart te brengen. Op deze manier vindt er op een simpele, snelle manier een bodemonderzoek plaats, waarbij direct een digitale kaart van de bodem wordt opgesteld.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : C (lage prioriteit); RPPA N : A3; : C; RPPA NO RPPA ZO : V1; : C; RPPA ZW NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
122
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Methode van Albrecht op zware klei
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
G. ten Have, Stichting Voorbeeldbedrijf Oldambt te Noordbroek
N 51
Probleemstelling: Dit seizoen is onderzoek gestart naar een vergelijking van bemestingsadviessytemen in de akkerbouw. Hierin wordt onder andere de methode van Albrecht onderzocht. In dit onderzoek worden deze methoden echter niet op zware kleigronden beproefd, waar structuur van de bodem juist een probleem is. Dit is een probleem voor alle akkerbouwers op zware kleigrond, die efficiënt en duurzaam met hun bodem willen omgaan.
Onderzoeksopzet: In het onderzoek naar de vergelijking van bemestingsadviessystemen moet ook zware kleigrond worden meegenomen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC : O; RPPA N : O, even de uitkomsten van lopend onderzoek afwachten; RPPA NO : N; : A3, combi met 124; RPPA ZO RPPA ZW : A1, methode toetsen middels praktijkobjecten. Ook literatuurstudie; NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
123
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Onderzoek naar de Albrecht-methode.
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 9
Probleemstelling: De laatste jaren komt er steeds meer aandacht voor theorieën van William Albrecht (sturing van bemesting in hoogwaardige gewassen op basis van de verhouding van de elementen: onder meer Ca, Mg en K), die reeds in de jaren twintig van de vorige eeuw aangaf dat alleen een uitgebalanceerde bodem een gezond gewas voortbrengt. Met een uitgebalanceerde bodem wordt bedoeld dat alle mineralen in een bepaalde verhouding in de bodem aanwezig moeten zijn. In de theorieën wordt zowel over een minimale gewenste hoeveelheid als een maximaal gewenste hoeveelheid gesproken.
Onderzoeksopzet: Toepassen van de Albrechttheorieën onder praktijkomstandigheden op zand- en lössgrond om te onderzoeken of dit leidt tot een betere gewasgroei en betere benutting van nutriënten, waardoor verliezen kunnen worden voorkomen.
Eerder uitgevoerd onderzoek: Opmerkingen: RPPA NWC : zie voorstel 123, zit ook in lopend onderzoek; RPPA N : zie voorstel 123; : zie 123; RPPA NO RPPA ZO : A3, zie 123; : A1, zie 123; RPPA ZW NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
124
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Gebruik NDICEA in relatie met KRW
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 21
Probleemstelling: Onderzoek naar NDICEA (stikstofplanner) op zand- en lössgrond als instrument voor optimalisatie, om op termijn aan de (drinkwater)normen, gesteld door de Kaderrichtlijn Water (KRW), te voldoen.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: A1, past bij duurzaamheidsrichting; : A3; : N; : A1 (mineralisatievoorspeller); : N; : O, opnemen in project “water daar waar het nodig is”.
Commissie Teeltaangelegenheden
125
Onderzoeksvoorstel 2011
NO 35, PPO
Onderwerp:
Screenen van invloed van groenbemesters op bodemeigenschappen
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
D. van Balen (PPO)
Probleemstelling: Er is behoefte aan laat te zaaien groenbemesters (soorten, variëteiten, mengsels) die de slagingskans vergroten. Groenbemesters worden steeds belangrijker in de akkerbouw. Niet alleen voor het opvangen van stikstof in de winter, maar ook voor het in stand houden en verbeteren van de bodemstructuur. Voor het laatste zijn ook de ondergrondse prestaties van groenbemesters van belang. Van veel groenbemesters is onvoldoende bekend over de invloed op bodemfysische eigenschappen. De kwaliteit van de bodem op akkerbouwbedrijven gaat achteruit. Er komen steeds meer problemen met bewerkbaarheid en ontwatering naar voren. Groenbemesters horen in het bouwplan, maar worden nogal eens achterwege gelaten vanwege de late zaaidatum en daardoor mindere slagingskans.
Onderzoeksopzet: Kwaliteiten van diverse reeds gebruikte groenbemesters en onbekende groenbemesters of mengsels van gewassen. Van bladrammanas bijvoorbeeld worden voornamelijk aaltjesresistente varieteiten gebruikt. Door het verdwijnen of verkleinen van het suikerbietenareaal op menig bedrijf wordt de aaltjesresistentie minder belangrijk en zullen variëteiten met meer gewasontwikkeling en meer ontwikkeld wortelstelsel belangrijker worden. Screening van bewortelingsintensiteit, groeisnelheid en invloed op bodemstructuur.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
: De algehele bodemgesteldheid op akkerbouwbedrijven gaat achteruit. Door de juiste inzet van groenbemesters kan de bodemstructuur op termijn verbeteren en daarmee de opbrengst per hectare maar ook het energiegebruik (brandstof) in de akkerbouw. Een opbrengstverhoging van 1% voor consumptieaardappelen betekent een toename van 36.000 ton in Nederland; RPPA NWC : A1 voor een kleine bureaustudie; RPPA N : V1, hierover is genoeg bekend; RPPA NO : A1, combi met 29 (NO 13); RPPA ZO : V1; RPPA ZW : V1; NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
126
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Structuur/bodemverbeteraar Humifirst
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA
ZO 8
Probleemstelling: Het product Humifirst zou een betere wortelontwikkeling bij aardappelen en maïs geven, doordat de humus en fulvozuren in het product zich aan bodemdeeltjes binden, waardoor een betere structuur van grond ontstaat. Dit zou leiden tot een hogere opbrengst en een betere kwaliteit. Daarnaast zouden planten efficiënter omgaan met water en meststoffen.
Onderzoeksopzet: Heeft toepassing van Humifirst een positief effect op de opbrengst en kwaliteit van aardappelen en maïs en kan door het toepassen van Humifirst bespaard worden op stikstof- en fosfaatgift?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW OC
NL
: A2; : O; : O; : O; : C, als Triferto wel akkoord geeft toevoegen aan lopend onderzoek; : In 2010 start meerjarig onderzoek naar de inzet van structuur-/bodemverbeteraars; Humifirst loopt hierin niet mee, omdat Triferto eiste dat er in de proef geen gewasbeschermingsmiddelen werden gebruikt (deze beïnvloeden de werking van Humifirst). Het product Condit van Triferto is nu opgenomen in dit onderzoek; : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
127
: Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 9
Onderwerp:
Werking van het gebruik van digestaat op het bodemleven
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
Studiegroep van DLV Plant, team Noordoost in samenwerking met eigenaar vergister
Probleemstelling: Doordat er steeds meer variaties aan mest/digestaat op de markt komen, is het voor de akkerbouwer en veehouder belangrijk om te weten wat digestaat voor invloed heeft op het huidige bodemleven en mineralen ten opzichte van gewone mest.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners RPPA NWC
RPPA N RPPA NO
RPPA ZO RPPA ZW NL
: Andere belanghebbende is Provincie Drenthe; : A1; uit Duitsland komt de theorie dat het bodemleven de snel verteerbare organische stof nodig heeft. En die zit er bij digestaat niet (of amper) meer in. Maar is het dan slechter dan kunstmest? : A3; : C (lage prioriteit); praktijkervaringen laten overigens zien dat digestaat soms inderdaad andere gewaseffecten laat zien dan normale organische mest. Bijvoorbeeld achterblijvende groei; : O, pilot met vergisters; : C; : A3.
Commissie Teeltaangelegenheden
128
Onderzoeksvoorstel 2011
N 28
Onderwerp:
Toevoegingen aan drijfmest en digestaat om betere N-werking te realiseren
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
P. Roelofs, Nieuwolda
Probleemstelling: In de Nederlandse akkerbouw wordt het gebruik van drijfmest en digestaat steeds moeilijker door aanscherpende normen op het gebied van stikstof- en fosfaatgebruiksruimte. Een groot probleem hierbij is het vrijkomen van de stikstof uit drijfmest en digestaat op het juiste moment in het groeiseizoen. In de teelt van wintertarwe wordt de tweede N-gift vaak vervangen door drijfmest of digestaat. De weersomstandigheden na toediening van de meststof zijn cruciaal voor de mineralisatie van de stikstof. Vaak heeft de wintertarwe aan het einde van het groeiseizoen toch nog een tekort aan stikstof, terwijl er (na berekening) voldoende bemest is. Het probleem speelt in de volledige sector waar drijfmest of digestaat toegepast wordt. Dit is dus niet perse bij de teelt van wintertarwe, maar komt ook bij andere teelten voor. Het is niet zozeer regio- of grondsoort gebonden, omdat er in geheel Nederland drijfmest en digestaat toegepast wordt. Er zijn allerlei toevoegingen die aan drijfmest of digestaat toegevoegd kunnen worden om de mineralisatie van stikstof te verbeteren/bevorderen en de uitspoeling te verminderen. In de praktijk worden deze middelen echter lang niet altijd gebruikt. Dit komt doordat het onvoldoende bekend is welke mogelijkheden er zijn met toevoegingen en welke werking kan worden gerealiseerd.
Onderzoeksopzet: Een vergelijkende proef waarin verschillend toevoegingen in drijfmest worden aangelegd. Een aantal toevoegingen kunnen bijvoorbeeld Piadin, Agri-mest of een EM-preparaat zijn.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW OC
NL
: A1 met cofinanciering, over Piadin is genoeg bekend; : A1 met cofinanciering, koppelen aan 130 (N 47); : V2, heb je niet juist een nitrificatieremmer nodig? Mest is geen kunstmest, bij onzekerheid over werking niet gebruiken dus; : V2 en koppelen aan 130; : O; : Er is al veel onderzoek verricht naar toevoegmiddelen: http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/naar-andere-aanwendingvan-mest-op-kleigrond, http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/effect-dmpp-op-reductievan-stikstofuitspoeling-na-herfsttoediening-van-dierl, http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/effect-van-toepassingeffectieve-microorganismen-de-akkerbouw, http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/effect-van-effectievemicroorganismen-em-slachtkuikenmest-suikerbieten. De resultaten zijn tot nu toe niet dermate bemoedigend dat uitgebreid vergelijkend onderzoek zinvol lijkt; : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
129
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Benutting N uit mest en digestaat
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
G. ten Have, Stichting Voorbeeldbedrijf Oldambt te Noordbroek
N 47
Probleemstelling: In de teelt van wintertarwe wordt steeds vaker gebruik gemaakt van digestaat en drijfmest, als vervanger van de tweede kunstmestgift. Bij veel akkerbouwers heeft varkensdrijfmest de voorkeur, vanwege het geleidelijk vrijkomen van stikstof in het seizoen. Het probleem bij zowel drijfmest als digestaat is echter dat de stikstof niet volledig beschikbaar komt voor het gewas. Er treed verlies van stikstof op. Een probleem van digestaat is dat de stikstof uit dit product heel snel vrijkomt, waardoor de wintertarwe aan het einde van het groeiseizoen vaak tekort heeft. Doordat de stikstof zo snel vrijkomt, treden extra verliezen op, doordat alle stikstof niet direct door het gewas kan worden vastgelegd. Dit probleem speelt in de volledige akkerbouw, op bedrijven waar drijfmest of digestaat wordt gebruikt.
Onderzoeksopzet: Er moet worden gekeken naar het verschil in vrijkomen van stikstof tussen varkensdrijfmest en digestaat en de benutting van de stikstof. Aan Urean is ATS toegevoegd (NTS) om de stikstof langzamer vrij te laten komen en zo een betere benutting van de stikstof in het groeiseizoen te krijgen. Het is ook mogelijk om ATS aan drijfmest of digestaat toe te voegen, wat mogelijk dezelfde werking geeft als bij Urean, namelijk dat de stikstof geleidelijker vrijkomt en dus efficiënter door het gewas wordt benut.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: A1 met cofinanciering; : A1, koppelen aan 129 (N 28); : V2, zie ook 129 (N 28); : V2, koppelen aan 129; : A1; : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
130
Onderzoeksvoorstel 2011
DLV 16
Onderwerp:
Sturing stikstofoverbemesting op basis van stikstofgehalte en biomassakaart
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
J. Rongen, DLV Plant marktgroep akkerbouw ZO
Probleemstelling: Aan de hand van biomassakaarten is het op dit moment nog niet mogelijk om goede bemestingsadviezen op te stellen. De groeiverschillen kunnen veroorzaakt zijn door structuurproblemen, vochtvoorziening, mineralenvoorziening, aaltjes- en ziektedruk-problemen. Aan de hand van biomassakaarten kan gericht in een perceel gekeken worden naar de oorzaak. Een snelle check van het stikstofgehalte is daarbij van belang. Een elektronische plantsapmeter en een handchlorofylmeter zijn daarbij interessante alternatieven voor de traditionele bladsteeltjesmethode. Deze methoden moeten nog verder praktisch ontwikkeld moeten worden. Als de verschillen in gewasgroei samenhangen met het stikstofgehalte van de plant dan kan gericht plaatsspecifiek bemest worden. Als andere oorzaken gevonden worden, kan daar gericht op geparticipeerd worden, bijv. beregenen of structuurprobleem verhelpen. Er is dus gericht onderzoek nodig naar factoren die de variatie in gewasgroei volgens een biomassakaart verklaren, waarbij de relatie tussen de biomassakaart en chlorophyl- en stikstofmeting in de plant van belang zijn. Door meer gerichte deling van de stikstofbemesting kunnen milieudoelstellingen beter behaald worden. Er kan sneller een gerichte advisering t.a.v. bodemverbetering tot stand komen, indien stikstof niet de bepalende factor voor verschil in biomassakaarten is.
Onderzoeksopzet: Er is gericht onderzoek nodig naar factoren die de variatie in gewasgroei volgens een biomassakaart verklaren, waarbij de relatie tussen de biomassakaart en chlorophyl- en stikstofmeting in de plant van belang zijn.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners : Andere belanghebbenden zijn BasFood en LNV (milieudoelstellingen); RPPA NWC : A3; RPPA N : O (zit dit niet in het LNV-precisielandbouwproject?); RPPA NO : C; RPPA ZO : O (PPL); RPPA ZW : A1, zit in PPL; NL : O, zit in PPL.
Commissie Teeltaangelegenheden
131
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Effect calcium
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA ZO
ZO 16
Probleemstelling: Wat is het effect van calcium in de grond en op het gewas? Welk deel is opneembaar? Hoe kunnen we sturen op calcium in meerdere gewassen, op basis van eenvoudig grondonderzoek?
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW OC
NL
: V1; : V2; : C; : O; : C, is genoeg bekend; : Agrobiokon-onderzoek heeft geleerd dat calcium een moeilijk te sturen voedingselement is. Resultaten Agrobiokon worden binnenkort op Kennisakker.nl gezet, mede vanwege de nieuwe belangstelling voor calcium en borium; : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
132
7. ECONOMIE EN MANAGEMENT
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Economische haalbaarheid wintertarwe zaaien uit de silo
Gewas:
Wintertarwe
Ingediend door:
J.G. Klugkist, Westerwijtwerd
N 14
Probleemstelling: Aangezien nu bij de tarweteelt een T1-, T2- en een T3-bespuiting plaatsvindt met een goed middel, bevinden zich op het zaad heel weinig schimmels. Wanneer netjes en op tijd is geoogst en in september of begin oktober wordt gezaaid (korte kiemperiode) is het dan economisch voordelig om rechtstreeks uit de graansilo te zaaien?
Onderzoeksopzet: Haalbaarheid om hiermee de kostprijs van de tarweteelt te verlagen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Een besparing van 60 euro per hectare komt overeen met 500 kg tarwe per ha verschil; : C, het mag wel, maar dit moet je niet willen. Bodemschimmels moeten bestreden worden; : A3; : C; : C; : C; : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
133
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Efficiency hulpstoffen bij fungicide- en herbicide-bespuitingen
Gewas:
Graszaad
Ingediend door:
S. de Vlieger / J. Wander, Expertisecentrum graszaad (ECG)
ECG 3
Probleemstelling: Middelen met een sterk hechtende en/of sterk driftbeperkende werking zouden met name in grasachtigen vanwege de bladstand zeer efficiënt zijn. Er zijn momenteel middelen in omloop die een verwachte besparing tot 40% spuitmiddel kunnen realiseren.
Onderzoeksopzet: Testen hulpstoffen bij fungicide- en herbicide-bespuitingen ten behoeve van beperking middelengebruik en milieubelasting.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indieners
: Verwachting is een grote winst op economisch en milieugebied. Marktpotentieel kan geschat worden op ca.10.000 ha graszaad. (ca. 2.500 telers. Andere belanghebbenden zijn graszaad handels –en kweekbedrijven; RPPA NWC : A1 met cofinanciering; RPPA N : zie 137; RPPA NO : V1 met cofinanciering; diverse partijen volgen de ontwikkelingen op dit terrein; : A2, koppelen met 137; RPPA ZO RPPA ZW : A2; : O. NL
Commissie Teeltaangelegenheden
134
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Smartbot, licht en slim
Gewas:
Diverse, met nadruk op suikerbiet en aardappel
Ingediend door:
R. van haren, Kiemkracht
Probleemstelling: Schaalvergroting in de landbouw leidt tot steeds grotere bedrijven waar steeds grotere oogstmachines nodig zijn om de oogst kosteneffectief binnen te kunnen halen. Een belangrijk aspect hierbij is het efficiënt inzetten van beperkte en kostbare arbeid. Daarnaast is er de noodzaak om in een beperkte periode in het seizoen, bij gunstige weersomstandigheden, de oogst binnen te halen. De machines worden groter, zwaarder en rijden sneller. Een belangrijk nadelig gevolg van de zwaardere machines is structuurbederf van de bodem. Dit leidt tot lagere opbrengsten, een verhoogde kans op erosie en verminderde biodiversiteit. Grote machines hebben verder meer ruimte nodig om te manoeuvreren. Om deze machines efficiënt te laten rijden, worden percelen groter en rechter gemaakt. Hierdoor verdwijnen kleine, unieke, landschapselementen en ontstaat een omgeving van samengevoegde, rechtgetrokken en geëgaliseerde percelen. De grenzen aan de groei van landbouwmachines zijn juridisch bereikt, omdat de Europese verkeersrichtlijn maximale afmetingen en gewichten van wegvoertuigen voorschrijft. Slimme oogstmachines zijn nodig om de eerder genoemde problemen van zware, grote machines en een blijvende focus op monoculturen op te lossen. Grote kansen liggen er in het gebruik van meerdere lichte en kleine mechanische eenheden die gezamenlijk taken uitvoeren. Met behulp van sensor- en robottechnologie is het in principe mogelijk autonome robots te ontwikkelen die onderling gecoördineerd gemeenschappelijke taken uitvoeren als wieden, ziekte- en plaagbestrijding, oogsten en transport. Kleine robots kunnen gericht mechanisch wieden en gewasbeschermingsmaatregelen uitvoeren (enorme reductie toepassing van chemische hulpstoffen). Ze zijn ook geschikt om gescheiden gewassen te oogsten die door elkaar staan. Onderzoeksopzet: Samen met partners ontwikkelt Kiemkracht een EU-medegefinancierd interregionaal project. Dit Smartbot-project kent vier thema’s; Kiemkracht is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van het agro-technologisch thema. Er worden uiteindelijk prototypen voor drie systemen opgeleverd: De eerste is een ‘vogelverschrik-robot’, de tweede is een ‘wied-en aardappelopslagrobot’ en de derde ontwikkeling is een lichte, kleine suikerbietenrooier.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener
RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: Het uiteindelijke doel is een project van vier jaar (5-10 miljoen euro), waarvan 50% door de EU gefinancierd wordt, 25% door regionale middelen en 25% door het deelnemende bedrijfsleven. De gevraagde financiële bijdrage van het Productschap is in totaal € 500.000, € 125.000 op jaarbasis; : Dit is fundamenteel onderzoek; geen geld voor praktijkonderzoek in steken; : A1, maar niet ten laste van budget praktijkonderzoek; : A1, te betalen uit modulatiegeld; : A3; : A2, innovatieproject. Geen budget praktijkonderzoek. Is eigenlijk geen voorstel voor de RPPA; : Ontwikkelingen m.b.t. Kiemkracht afwachten.
Commissie Teeltaangelegenheden
135
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Klimaatwijziging en bouwplanaanpassing
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
L. Diepenbroek, Borgercompagnie
NO 8
Probleemstelling: Ook in de Veenkoloniën zullen de huidige bedrijfssystemen veranderen ten gevolge van het wereldwijde energievraagstuk, klimaatverandering en de eisen c.q. wensen van de consument. De klimaatverandering resultaat in een opschuiving van de Sahara naar het noorden met een snelheid van 23 km per jaar. De klimaatverandering zal zowel positieve (o.a. opbrengstpotentie) als negatieve (droogte) effecten hebben voor onze huidige gewassen. Welke nieuwe gewassen kunnen in het gebied geteeld worden?
Onderzoeksopzet: Ons toekomstig klimaat wordt reeds nu ondervonden in andere delen van de wereld. Gewassen die daar geteeld worden, zijn die ook in de Veenkoloniën te telen?
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: A3; : N; : A1, combi met 7, 12 en 32 (NO 20, NO 21 en NO 32). Vraag komt voort uit een project van LTO Noord; : A3; : C; : O, uitgebreid LNV onderzoek.
Commissie Teeltaangelegenheden
136
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Efficiëncy hulpstoffen bij bespuitingen
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
W. Pennings namens akkerbouwstudieclub Midden Limburg
ZO 28
Probleemstelling: Onderzoek (ter onderbouwing van eerdere aannames) naar de kwaliteit en effectiviteit van diverse hulpstoffen, zoals onder meer uitvloeiers en hechtmiddelen die ingezet worden in combinatie met gewasbeschermingsmiddelen, b.v. bij onkruidbestrijdingsmiddelen, zowel in het gewas als op de bodem en op de onkruiden.
Onderzoeksopzet:
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener : zie ook 138 (ZO 23); RPPA NWC : zie 134; RPPA N : O; : O; RPPA NO RPPA ZO : Zie 133; RPPA ZW : A2; : Er loopt onderzoek naar hulpstoffen in uien. Dit eerst afwachten; OC NL : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
137
Onderzoeksvoorstel 2011
ZO 23
Onderwerp:
Gebruik 'kleurenkaart' bij toepassing gewasbeschermingsmiddelen.
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
RPPA ZO / U. Elskamp LLTB vakgroep akkerbouw
Probleemstelling: Een 'kleurenkaart', waarbij men in één oogopslag goede informatie vindt over negatieve effecten van pH, UV enz., draagt bij aan verbetering van efficiëntie en effectiviteit van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, en zodoende aan vermindering van de totale hoeveelheid actieve stof die in het milieu terecht komt. Niet alleen voor de akkerbouwsector, maar voor gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen in het algemeen kan dit bijdragen aan het verminderen van het gebruik van actieve stoffen door er efficiënter mee om te gaan en/of door ze effectiever in te zetten.
Onderzoeksopzet: (Literatuur)onderzoek t.b.v. opstellen en onderbouwing 'kleurenkaart' over de negatieve effecten van pH, UV enz. op werking gewasbeschermingsmiddelen.
Eerder uitgevoerd onderzoek: PPO heeft dit al voor een aantal middelen uitgezocht in een gewas en tijdens een presentatie over hulpstoffen op een bijeenkomst over gewasbescherming op 5 februari 2010 in Baexem (L) laten zien.
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW NL
: A1; : A1; wat wordt bedoeld? Een soort GEWIS-plus? Zijn er nog nieuwe invloedsfactoren die hout snijden? : C; : A1; : V1, integreren in programma Gewis? PH meer voorlichting, maar moelijk bij spuiten combinatie van middelen. Ieder middel eigen optimum; : A3, doorspelen naar Gewis en Nefyto.
Commissie Teeltaangelegenheden
138
Onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Werking Airjet-/Airtec-doppen
Gewas:
Diverse
Ingediend door:
J. Deuring
NO 42
Probleemstelling: De bedrijven worden steeds groter en dus moet de capaciteit van de spuit ook “meegroeien” of er moet een spuit bijkomen. Met Airjet/Airtec-doppen is veel capaciteit te halen, maar is de werking ook altijd even goed?
Onderzoeksopzet: Onderzoek naar de werking van Airtec/Airjet-doppen op de veldspuit in relatie tot waterhoeveelheid en dit vergelijken met gangbare doppen.
Eerder uitgevoerd onderzoek:
Opmerkingen: Indiener : Er is al overleg geweest met K. Wijnholds (PPO) en J. v/d Zande (PRI); RPPA NWC : C; RPPA N : O, hier wordt al naar gekeken door een werkgroepje van PA en LTO; RPPA NO : V2; : C; RPPA ZO RPPA ZW : C; OC : Werkgroepje van PA en LTO kijkt in opdracht van LTO werkgroep vaktechniek akkerbouw (WVA) naar de mogelijkheden van driftbeperking, doppen en spuitsysteemkeuze in relatie met hogere rijsnelheden. Valt hiermee buiten financiering praktijkonderzoek; NL : C.
Commissie Teeltaangelegenheden
139
Nagekomen onderzoeksvoorstel 2011
Onderwerp:
Meloidogyne chitwoodi
Gewas:
Aardappel
Ingediend door:
J. Vergroesen
NWC 41
Probleemstelling: Er is onvoldoende kennis over de relatie tussen een grondbesmetting met chitwoodi en het vinden van een knolbesmetting door chitwoodi. Soms worden aangetaste knollen gevonden op grond die bij bemonstering vrij was verklaard. Ook is het in sommige gevallen niet mogelijk knolaantasting aan te tonen, terwijl het bekend is dat de grond besmet is. De potentiële schade is groot voor een bedrijf. Het betreft een quarantaineorganisme dat in de Nederlandse teeltgebieden vooral op de lichtere gronden wijd verspreid voorkomt. Indien de grond is vrij bevonden en er later toch een knolbesmetting wordt aangetroffen,verliest het perceel de pootgoed status. Tevens mag op het betreffende perceel voor langere tijd geen uitgangsmateriaal worden vermeerderd en moeten alle percelen binnen een straal van 1 km rondom het betreffende perceel verplicht worden bemonsterd op knolbesmetting. Onderzoeksopzet: Er moet duidelijkheid komen in de relatie tussen een grondbesmetting en het optreden van een knolaantasting. Hoe groot is de kans dat een knolmonster een positieve uitslag geeft na teelt op een besmet perceel met een bekende hoeveelheid larven per liter?
Eerder uitgevoerd onderzoek: -
Opmerkingen: RPPA NWC RPPA N
RPPA NO RPPA ZO RPPA ZW OC NL
: V1; hier is toch al naar gekeken in het ActieplanAaltjesbeheersing? : A1; de populatiedynamica van M. chitwoodi kent inderdaad nog veel raadsels. Extra onderzoek kan zinvol zijn. We hebben een betrouwbare “vrij-toets” nodig.; : A1; : niet behandeld; : niet behandeld; : Dit onderzoek is al onderdeel van het Actieplan aaltjesbeheersing; : O.
Commissie Teeltaangelegenheden
140
Bijlage 1: In 2011 doorlopend onderzoek Project 1. 1.1
Omschrijving TEELT AKKERBOUWGEWASSEN kwaliteit wortel- en knolgewassen nieuwe consumptieaardappelrassen Zuidoost-Nederland rasvergelijking zetmeelaardappelen vermeerdering zetmeelaardappelrassen voor pootgoed snelle voorjaarsstart cichorei koudverneveling aardappelbewaring
07-11 08-? 08-? 09-11 10-11
Ja Ja Nee Ja Nee
CGO akkerbouw CGO wintertarwe CGO zomertarwe CGO zomergerst CGO rogge en triticale CGO cichorei CGO vezelvlas CGO korrelmaïs, ccm en mks CGO stoppelgewassen incl voorjaarszaai CGO zaaiuien
09-11 09-11 09-11 09-11 09-11 09-11 09-11 09-11 09-11
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
NEMATODEN AA - Aaltjesadviescommissie AA – kennisoverdracht / Aaltjeswijzer
04-12 04-12
Ja Ja
ONKRUIDEN beheersing (resistente) duist grassenbestrijding in rietzwenkgrasgroenbemester bestrijding resistente melganzevoet
10-12 10-11 10-13
Nee Nee Nee
PLAGEN wildschade luis- en virusbestrijding in pootaardappelen
09-11 09-11
Nee Nee
6. 520395
SCHIMMELS beheersing van valse meeldauw in uien roodrot: ras- en middelengevoeligheid
04-? 09-11
Ja Nee
7. 7.1 510018
NUTRIËNTEN & WATER mest en mineralen Commissie Bemesting Akkerbouw/Vollegrondsgroente vloeibare stikstofmeststoffen in aardappel vloeibare fosfaatstofmeststoffen in zaaiui structuur- en bodemverbeteraars vergelijking bemestingsadviessystemen stikstofsystemen wintertarwe MMM - Water daar waar het nodig is
0410-12 10-12 10-15 10-13 10-12 10-11
Ja Nee Nee Nee Nee Nee Nee
9. 9.1
BEDRIJFSSYSTEMEN Systeeminnovaties Energieboerderij
08-11
Ja
COMMUNICATIE Kennisakker.nl - PPO Kennisakker.nl - DLV
03-? 07-?
Ja Ja
1.5
500347 500367 510002 510003
3.
4.
5.
10. 530082
Commissie Teeltaangelegenheden
Looptijd Al op Kennisakker.nl?
141
Project
Omschrijving
Looptijd Al op Kennisakker.nl?
11.
COÖRDINATIE ONDERZOEK Coördinatie akkerbouw (programmering en locaties)
02-?
Commissie Teeltaangelegenheden
Ja
142
Bijlage 2: In 2010 afgesloten / af te sluiten onderzoek Project
Omschrijving
1. 1.1
TEELT AKKERBOUWGEWASSEN kwaliteit wortel- en knolgewassen optimalisatie van afrijping en bewaring zaaiuien effecten silicium op aardappel pootafstanden TBM-pootgoed (artikel)
06-10 10 10
Ja Nee Ja
kwaliteit maaigewassen verbetering kwaliteit vezelvlas voorkoming zaaduitval koolzaad (artikel) voorkoming zaaduitval graszaad (artikel) graanbewaring en mycotoxinen
08-10 10 10 10
Nee Nee Nee Nee
1.3
Looptijd Al op Kennisakker.nl?
3.
NEMATODEN
3250064400 3250051600 3250101000
AA - Schadeonderzoek T. similis AA - Beheersing Trichodoriden AA - opsporing Meloidogyne in pootaardappelen
07-10 05-10 08-10
Nee Ja Nee
4.
ONKRUIDEN bestrijding knolcyperus monitoring resistentie grassenbestrijdingsmiddelen onkruidbestrijding, standdichtheid en drogen graszaad effect hulpstoffen op effectiviteit en dosering
06-10 09-10 09-10 09-10
Nee Nee Ja Nee
PLAGEN insectenbestrijding in koolzaad met zaadcoating risicobeheersing virusziekten aardappel (artikel) preventieve beheersing van slakkenschade
08-10 10 10
Nee Nee Nee
6. 3250037700
SCHIMMELS verbetering strovertering beheersing Rhizoctonia in zetmeelaardappelen bestrijding witrot in ui gewasbescherming met uv-licht beheersing Alternaria in aardappel (artikel)
07-10 08-10 08-10 08-10 10
Ja Nee Nee Ja Nee
7. 7.1
NUTRIËNTEN & WATER mest en mineralen effect precisiebemesting op opbrengst en kwaliteit fosfaatrijenbemesting in maïs vloeibare fosfaatmeststoffen in consumptieaardappel Quickscan historisch bemestingsonderzoek mogelijkheden en waarde van alternatieve meststoffen MMM - N- en P-kringlopen MMM - Telen met Toekomst
08-10 09-10 09-10 10 10 10 10
Ja Nee Nee Nee Nee Nee Nee
BEDRIJFSSYSTEMEN Systeeminnovaties functionele agrobiodiversiteit innovatie akkerbouw / Kiemkracht verbreding directzaai Oldambt
05-10 07-10 07-10
Ja Nee Nee
5.
9. 9.1 3250002000
Commissie Teeltaangelegenheden
143