Onderzoeksplan 2013 Animal Sciences Group Wageningen UR Livestock Research
Overzicht PPE-projecten
April 2013
Contactpersoon: Ing. H. Ellen Accountmanager PPE Postbus 65 8200 AB Lelystad Tel.: 0320 - 293 504 Fax.: 0320 - 23 80 50 Email:
[email protected]
Ten geleide Het onderzoeksplan 2013 van Wageningen UR Livestock Research is opgesteld ten behoeve van het Productschap Pluimvee en Eieren. Onderzoeksvragen zijn geïnventariseerd en gedefinieerd in de bijeenkomsten van de klankbordgroepen die zijn ingesteld door de Adviescommissie Praktijkonderzoek Pluimveehouderij (POP).
Een aantal onderzoeken zijn al gestart in 2012 en hebben een vervolg in 2013. Voor de volledigheid zijn deze onderzoeken weer opgenomen in dit overzicht. Per onderzoek is dit aangegeven. Evenals voorgaande jaren richt het onderzoek zich sterk op vraagstukken rond het welzijn van de dieren. Onderzoeken zoals het voorkomen van pikkerij bij (opfok)leghennen en het tegengaan van voetzoolaandoeningen bij vleeskuikens. De medefinanciering van projecten vanuit de overheid vond voor het eerst in 2012 en nu ook in 2013 plaats via de zogenaamde Privaat-Publieke-Samenwerking (PPS) binnen de diverse Topsectoren. Dit geldt ook voor een aantal projecten die zijn opgenomen in dit jaarplan. Per project is dit aangegeven. Ook zijn er soms nog andere subsidieverstrekkers, bijvoorbeeld: het toeleverend bedrijfsleven, integraties, Productschap Diervoeder, EU, PVV en PZ.
Wageningen UR Livestock Research hecht sterk aan goede contacten met de sector. Een belangrijk onderdeel van het jaarplan zijn daarom ook de activiteiten ten aanzien van kennisuitwisseling. In 2010 zijn opnieuw afspraken gemaakt met de sector over de invulling van dit aspect. Het jaarlijks organiseren van sectormiddagen is daarbij vervangen voor een meer doelgerichte aanpak om de kennis en informatie vanuit onderzoek te brengen bij de pluimveehouder. Via die weg is er direct contact mogelijk tussen primaire (pluim)veehouders en de medewerkers van Wageningen UR Livestock Research.
Ik hoop dat dit jaarplan weer bijdraagt aan een goede samenwerking tussen de sector en het onderzoek.
ing. H (Hilko) Ellen accountmanager PPE Lelystad, april 2013
2
Overzicht van de begroting van de PPE-projecten 2013 In het overzicht is per sector of tak aangegeven welke bijdrage aan het PPE wordt gevraagd voor het uitvoeren van onderzoek en kennisoverdracht in 2013. Sector
Pagina
Onderzoek (€)
Totaal (€)
Leghennen en opfok leg
5
203.757
Kennisuitwisseling (€) 18.400
Vleeskuikens
49
183.384
15.000
198.384
Vermeerdering en opfok vlees en leg
76
106.891
15.000
121.891
Kuikenbroeders leg+vlees, fokkers
98
0
3.600
3.600
--
--
--
--
Eenden
99
0
1.800
1.800
Konijnen
100
40.000
1.066
41.066
534.032
54.866
588.898
222.157
vlees, fokkers leg Kalkoenen
Totaal 1)
1)
De sector kalkoenhouderij heeft in het najaar 2006 besloten geen structureel onderzoek meer uit te zetten bij ASG. Als daar dringende aanleiding toe is zal onderzoek in de vorm van projecten worden gefinancierd.
Op de volgende bladzijden is per sector of tak een overzicht van lopende en nieuwe projecten gegeven, waarbij tevens het gevraagde budget per project staat vermeld. Het algemene project over kennisoverdracht start bij pagina 108.
3
Toelichting bij functieomschrijvingen In de begrotingen van de projecten worden diverse functieomschrijvingen gebruikt. Reden is de veranderingen in de tijd van de formats en interne benamingen. Onderstaand een overzicht van de gebruikte termen voor de onderlinge vergelijking.
Niveau Hoger Beroeps Onderwijs Wetenschappelijk Onderzoek Senior Wetenschappelijk Onderzoek
afkorting HBO WO SWO
Vergelijkbare termen (afkorting) Onderzoeksassistent Assistent Lager personeel (OASS) onderzoeker (Laag) Junior onderzoeker Jr. onderzoeker Middelbaar personeel (JOND) (Middel) Onderzoeker (OND) Sr. onderzoeker Hoger personeel Senior onderzoeker (Hoog) (SONZ)
4
Overzicht projectaanvragen leghennenhouderij PPE-bijdrage 2013 (€)
Bijdrage Topsectoren / derden (€)
Budget totaal 2013 (€)
Monitoring van onbehandelde leghennenkoppels en definiëren van effectief management (‘best practices’) om verenpikken en kannibalisme te voorkomen Waarnemingen praktijkkoppels niet snavelbehandelde leghennen* Preventie verenpikken door verbeteren scharrelmogelijkheden in opfokperiode*
43.071
43.071
86.142
13.000
13.000
26.000
6.960
6.960
13.920
Subtotaal
63.031
63.031
126.062
26.000
253.105
279.105
83.726
52.893
136.619
Projecten in kader onderzoek ingrepen
Overige projecten Fosforbehoefte en -uitscheiding van leghennen in een volièresysteem Valideren van prototype geautomatiseerde vogelmijtenteller in kleine kooien Ontwikkelen en testen van een meetmethode voor de geautomatiseerde vogelmijtmonitor; laboratoriumtesten (uitvoering stap 6 en 7 van fase 1) * Subtotaal Totaal *
31.000
140.726 203.757
31.000
305.998 369.029
446.724 572.789
Dit is een doorlopend project uit 2012.
Totaal voor 2013 begroot voor onderzoek Budget voor kennisuitwisseling
€ 203.757,€ 18.400,-
5
Projectaanvraag/voorstel,
behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking
(PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research Lelystad
Projecttitel: Monitoring van onbehandelde leghennenkoppels en definiëren van effectief management (‘best practices’) om verenpikken en kannibalisme te voorkomen
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Monitoring Praktijkkoppels onbehandeld Verwachte duur/looptijd: 2 jaar Behorende bij klankbordgroep: Leg + Stuurgroep Ingrepen
Projectleider: Ingrid de Jong
Onderzoeker(s): Ingrid de Jong, Thea van Niekerk, Berry Reuvekamp, Henk Gunnink In samenwerking met: Eierhandel Gebr. van Beek; Bristol University (UK) mogelijkheden tot samenwerking met TIHO-Hannover (Duitsland) worden onderzocht (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €:
43.071
Totaal per categorie €: 22.385 65.456
43.071
22.385
65.456
86.142
44.770
130.912
2013 €:
2014 en
verder €:
Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie (P4F): Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
Bedragen 2014 zijn indicatief
6
1A.
PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING
In het kader van het Ingrepenbesluit staat snavelbehandelen bij leghennen ter discussie. Het achterwege laten van deze ingreep kan echter ook negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van het dier. Er is dan immers veel kans op excessieve pikkerij, die leidt tot verwondingen en uitval. In het kader van het Plan van Aanpak Ingrepen zijn de sector en EZ een onderzoekstraject ingegaan om in de toekomst de houderij zonder snavelbehandelen mogelijk te maken. Dit plan heeft veel informatie opgeleverd omtrent verenpikkerij en de mogelijkheden om ingrepen te verminderen of zelfs geheel achterwege te laten. Er ontbreekt echter nog ervaring en kennis om ingrepen bij alle bedrijven geheel weg te laten. Op 13 juli 2011 heeft EZ daarom besloten om de ingangsdatum van het verbod op ingrepen 10 jaar uit te stellen. In de tussentijd moet de sector aan de slag, om na te gaan of het mogelijk is om leghennen te houden waarvan de snavel niet behandeld is. Verenpikkerij is een multifactorieel probleem. Vele factoren dragen ertoe bij dat pikkerij wel of niet ontstaat. Deze factoren kunnen daarbij ook nog eens elkaar beïnvloeden. Uit een inventarisatie van ASG is een lijst voortgekomen met maatregelen tegen pikkerij. Uit deze lijst komt naar voren dat de opfok een belangrijke basis legt voor het wel of niet ontstaan van overmatige verenpikkerij later in de legperiode. Daarnaast moeten maatregelen op het legbedrijf de dieren op het goede spoor houden. In 2011 is een interviewronde gehouden onder de diverse sectorgeledingen in de legpluimveehouderij. Daaruit kwam naar voren dat er duidelijk twee sporen zijn: het ene spoor denkt dat het nog te vroeg is om snavelbehandelen achterwege te laten, maar het andere spoor denkt dat er voldoende kennis is om een eerste stap te wagen. Met deze laatste groep is verder gediscussieerd om te inventariseren waar mogelijkheden liggen om een keten zonder ingrepen te realiseren. Uit deze discussie is een helder beeld verkregen wie en wat er nodig is om op verantwoorde wijze een eerste stap te zetten naar een ingrepenvrije keten. In 2012 zijn twee koppels met onbehandelde hennen gemonitord. Beide koppels bleken het goed te doen. Een verdere monitoring kan echter beter inzicht geven in de haalbaarheid van het houden van onbehandelde leghennenkoppels.
1B.
DOELSTELLING
Monitoren van legbedrijven bij de overgang naar het houden van onbehandelde leghennenkoppels, en daaruit destilleren van ‘best practices’ voor bedrijven die in de toekomst onbehandelde hennen gaan houden. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research heeft ruime ervaring met het doen van onderzoek naar onbehandelde leghennen en gedragsonderzoek bij leghennen. Verder heeft WUR-LR praktische kennis van de sector door projecten die de laatste jaren in de praktijk zijn uitgevoerd. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN Alle ketenpartijen in de legsector hebben belang bij dit onderzoek, omdat het de ervaringen in kaart brengt hoe op praktijkschaal op verantwoorde wijze snavelbehandelingen achterwege gelaten kunnen worden. Dit levert de noodzakelijke ervaring voor andere marktpartijen om ook naar een ingrepenvrije houderij te gaan. Het beleid van EZ is erop gericht om naar een ingrepenvrije houderij te gaan. Dit onderzoek draagt enerzijds bij aan het realiseren van dit beleid, anderzijds brengt het in kaart hoe de praktijk het implementeren van dit beleid realiseert. 4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) Binnen het project “Kennisoverdracht Ingrepen” is nagegaan wat de mogelijkheden en belemmeringen zijn met betrekking tot het houden van reguliere (niet biologische) leghennen zonder snavelbehandeling. Uit die inventarisatie bleek dat een deel van de deelnemers de verwachting had dat een ingrepen-vrije keten mogelijk is. In 2012 zijn twee koppels onbehandelde hennen in volièrehuisvesting gevolgd. Beide bleken geen grote problemen met verenpikkerij te hebben. Door deze ervaringen aangemoedigd, hebben andere pluimveehouders aangegeven dit ook te willen proberen. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN Bij de aanpak van het project wordt nauw aangesloten bij een gelijksoortig project dat door Bristol University (prof Christine Nicol) wordt uitgevoerd bij onbehandelde leghennenkoppels in niet-kooi systemen in de UK.
7
Tevens wordt gekeken of aansluiting mogelijk is met een in Duitsland lopend tweejarig project, waarbij 11 onbehandelde praktijkkoppels onderzocht worden (Stiftung Tierärztliche Hochschule Hannover - Institut für Tierhygiene, Tierschutz und Nutztierethologie Dr. Birgit Spindler & Prof. Dr. Dr. H. C. J. Hartung). Omdat dit project reeds in 2011 gestart is en tot augustus 2013 loopt, en dus in afrondende fase is, is afstemming van de meetmethodiek niet meer mogelijk. Dit is nog wel mogelijk met het project dat in de UK loopt. Omdat waarnemingen zoveel mogelijk op dezelfde wijze en tijdstippen worden uitgevoerd kunnen cijfers van Nederland en de UK worden vergeleken en kan informatie-uitwisseling tussen de projecten worden geoptimaliseerd. Dit project kan profiteren van de al verzamelde kennis en advies-pakketten die in de UK zijn/worden ontwikkeld, omdat ze daar inmiddels gestart zijn met het monitoren van 11 bedrijven. Activiteiten: - Bezoek aan legbedrijf voor het moment van omschakelen en aanreiken van kennis over voorkomen van verenpikken en kannibalisme - In kaart brengen van gedrag, mortaliteit, veerbeschadigingen en productie bij onbehandelde koppels - In kaart brengen van het management op deze bedrijven en bepalen van effectieve management strategieën Om een goed beeld te krijgen van het verloop van welzijn en kengetallen van onbehandelde koppels is een minimum van 10 koppels gewenst. Koppels worden zowel gevolgd in de opfokperiode als in de legperiode (waarnemingen op 8, 20, 40, weken leeftijd en einde leg). Ook wordt voor het plaatsen van het onbehandelde koppel een onderzoek aan het legbedrijf gebracht en vastgelegd hoe het bedrijf tot dan toe met behandelde hennen geproduceerd heeft (kengetallen, uitval, problemen met pikkerij, management aanpassingen van minimaal laatste behandelde koppel). Kennis over voorkomen van verenpikken en kannibalisme wordt gedeeld met de pluimveehouder voor het moment dat het onbehandelde koppel op het bedrijf arriveert. Voor de goede uitvoering van het project is een nauwe samenwerking en open communicatie met de deelnemende keten(s) essentieel. 5B. WERKWIJZE / TIJDSPLANNING Voor 2013 is informatie bekend van 4 koppels die zonder snavelbehandeling in reguliere stallen gehouden gaan worden. Dit zijn allen koppels in niet-kooisystemen. Getracht zal worden om in 2013 nog twee kooikoppels te gaan volgen, maar dit kan alleen als er onbehandelde hennen in kooien gehouden gaan worden. Vooralsnog is uitgegaan van monitoren van 6 koppels, omdat er waarschijnlijk niet meer beschikbaar zijn. Tijdspad: - 8 maart 2013: eerste metingen aan opfok van eerste praktijkkoppel (28.000 witte scharrelhennen, 8 weken oud) - begin mei 2013: eerste metingen aan tweede praktijkkoppel (30.000 witte scharrel, 8 weken oud) - juli 2013: eerste metingen aan derde praktijkkoppel (aantallen en type dier nog niet bekend, waarschijnlijk 38.000 bruin) - augustus 2013: eerste metingen aan vierde praktijkkoppel (aantallen en type dier nog niet bekend, waarschijnlijk 30.000 bruin) - 2e helft 2013: eerste metingen aan twee kooikoppels (details nog niet bekend) Go-no-go: Eind 2013 is de volgende informatie beschikbaar: - 8, 20, 40 weken metingen van 2 koppels - 8 en 20 weken metingen van 2 koppels - informatie over vorige koppel van de te volgen koppels - indien mogelijk 8 en 20 weken metingen van 2 kooikoppels - informatie o.b.v. van resultaten uit het Duitse project en het Engelse project Begin 2014 zal een eindrapportage, dan wel tussenrapportage gepubliceerd worden in de Pluimveehouderij. Afhankelijk van de mogelijkheden van financiering zal het project wel of niet vervolgd worden: - wel vervolg: zie tijdpad 2014 - geen vervolg: project wordt afgesloten
8
Tijdpad 2014: - 1e helft 2014: einde-leg metingen aan 2 koppels, 40 weken meting 2 koppels en 2 kooikoppels - 2e helft 2014: einde-leg metingen aan 2 koppels en 2 kooikoppels - Eind 2014: rapportage in de Pluimveehouderij - Eventueel gezamenlijke wetenschappelijke publicatie met Bristol. Als er in 2014 meer onbehandelde koppels beschikbaar komen kan het project worden uitgebreid tot de (gewenste) 10 koppels (niet begroot). 6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Dit project wordt begeleid door de Klankbordgroep Praktijkonderzoek Leg en de Stuurgroep Ingrepen. De gedragswaarnemingen worden uitgevoerd door medewerkers van Livestock Research. Het bijhouden van de technische resultaten en de uitval wordt door de pluimveehouder uitgevoerd. 7. RESULTAATVERWACHTING Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht:
Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
zeer positief
+
productkwaliteit kostprijs per eenheid
+
flexibiliteit
+
arbeidsaspecten
+ +
ketenvorming
+
product/sector imago milieuaspecten
+
concurrentiekracht
+
dierenwelzijn
positief
+
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) 2 artikelen in de Pluimveehouderij eventueel 1 wetenschappelijk artikel (niet begroot) 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN Leden van de klankbordgroep en de stuurgroep krijgen de concepten van de artikelen te lezen. In de klankbordgroep en de stuurgroep zal over de voortgang van het project worden gerapporteerd. 10. BEGROTING IN EURO De begroting geeft de totale kosten weer (dus zowel PPE-deel als EZ-deel), er is gewerkt met een gemiddeld tarief. De financiering van EZ is exclusief BTW. Bedragen 2014 zijn indicatief.
9
Personeelskosten: 2013 Functie-omschrijving: Laag
Uurtarief:
2014 Aantal uren:
84,50
464
Middelb.
107
40
Hoog
135
292
Cumulatief:
Totaal:
Functie-omschrijving:
39.208 Laag 4.280 Middelb. 39.420 Hoog
Uur-tarief:
Aantal uren:
Totaal:
86,19
186
16.031
109,14
40
4.366
137,70
164
22.583
82.908 Cumulatief:
42.980
Reiskosten: 2013 Reden:
Km. tarief:
2014 Aantal km.:
Bedrijfsbezoek
0,35
8.000
Bijeenkomst
0,28
500
Totaal:
Cumulatief:
Reden:
Km. tarief:
Aantal km.:
Totaal:
2.800 Bedrijfsbezoek
0,35
4.000
1.400
140 Bijeenkomst
0,28
500
140
2.940 Cumulatief:
1.540
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera 2013 Datum:
Omschrijving:
2014 Kosten:
Diverse materieel
Datum:
294
Cumulatief:
Omschrijving: Diverse materieel
294 Cumulatief:
Kosten: 250 250
Totale kosten per onderdeel / activiteit: 2013 Bedrag:
2014 86.142 Bedrag:
Totale kosten onderzoek:
44.770
130.912
Overige toelichtingen: Aldus opgemaakt op: 11-3-2013 Te: Lelystad Door: Thea van Niekerk en Ingrid de Jong
10
Projectaanvraag/voorstel,
behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking
(PPE) 2010 en de Regeling financiële bijdragen (2006/030/E0040 van de PVE)
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research Lelystad
Projecttitel: Waarnemingen praktijkkoppels niet snavelbehandelde leghennen
Projectnummer (PVE): Vervolg op: n.v.t. Behorende bij klankbordgroep: Leg
Verwachte duur/looptijd: 18 maanden
Projectleider: Th. van Niekerk
Onderzoeker(s): Th. van Niekerk, B. Reuvekamp, H. Gunnink In samenwerking met: Eierhandel Gebr. van Beek (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.)
2011 en eerder €:
2012 €:
2013 en
Aan het PPE gevraagde subsidie:
14.000
13.000
Totaal per categorie €: 27.000
Aan derden gevraagde subsidie (EL&I en P4F):
14.000
13.000
27.000
28.000
26.000
54.000
verder €:
Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
11
1A. PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING In het kader van het Ingrepenbesluit staat snavelbehandelen bij leghennen ter discussie. Het achterwege laten van deze ingreep kan echter ook negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van het dier. Er is dan immers veel kans op excessieve pikkerij, die leidt tot verwondingen en uitval. In het kader van het Plan van Aanpak Ingrepen zijn de sector en LNV een onderzoekstraject ingegaan om in de toekomst de houderij zonder snavelbehandelen mogelijk te maken. Dit plan heeft veel informatie opgeleverd omtrent verenpikkerij en de mogelijkheden om ingrepen te verminderen of zelfs geheel achterwege te laten. Er ontbreekt echter nog ervaring en kennis om ingrepen bij alle bedrijven geheel weg te laten. Op 13 juli 2011 heeft EL&I daarom besloten om de Vrijstelling van het Ingrepenbesluit met 10 jaar te verlengen. In de tussentijd moet de sector aan de slag, om na te gaan of het mogelijk is om leghennen te houden waarvan de snavel niet behandeld is. Verenpikkerij is een multifactorieel probleem. Vele factoren dragen ertoe bij dat pikkerij wel of niet ontstaat. Deze factoren kunnen daarbij ook nog eens elkaar beïnvloeden. Uit een inventarisatie van ASG is een lijst voortgekomen met maatregelen tegen pikkerij. Uit deze lijst komt naar voren dat de opfok een belangrijke basis legt voor het wel of niet ontstaan van overmatige verenpikkerij later in de legperiode. Daarnaast moeten maatregelen op het legbedrijf de dieren op het goede spoor houden. In 2011 is een interviewronde gehouden onder de diverse sectorgeledingen in de legpluimveehouderij. Daaruit kwam naar voren dat er duidelijk twee sporen zijn: het ene spoor denkt dat het nog te vroeg is om snavelbehandelen achterwege te laten, maar het andere spoor denkt dat er voldoende kennis is om een eerste stap te wagen. Met deze laatste groep is verder gediscussieerd om te inventariseren waar mogelijkheden liggen om een keten zonder ingrepen te realiseren. Uit deze discussie is een helder beeld verkregen wie en wat er nodig is om op verantwoorde wijze een eerste stap te zetten naar een ingrepenvrije keten. 1B. DOELSTELLING De doelstelling van de ingrepenvrije keten is: het op verantwoorde wijze houden van leghennen zonder snavelbehandeling zonder dat excessieve pikkerij ontstaat. Het doel van het onderzoek is: monitoren van koppels onbehandelde leghennen in reguliere houderijsystemen om de resultaten met betrekking tot gedrag (m.n. pikkerij) en de mogelijke effecten daarvan op productie in kaart te brengen. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research heeft ervaring met het doen van onderzoek naar onbehandelde leghennen en ruime ervaring in gedragsonderzoek. Verder heeft WUR-LR praktische kennis van de sector door projecten die de laatste jaren in de praktijk zijn uitgevoerd. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN Alle ketenpartijen in de legsector hebben belang bij dit onderzoek, omdat het de ervaringen in kaart brengt hoe op praktijkschaal op verantwoorde wijze snavelbehandelingen achterwege gelaten kunnen worden. Dit levert de noodzakelijke ervaring voor andere marktpartijen om ook naar een ingrepenvrije houderij te gaan. Het beleid van EL&I is erop gericht om naar een ingrepenvrije houderij te gaan. Dit onderzoek draagt enerzijds bij aan het realiseren van dit beleid, anderzijds brengt het in kaart hoe de praktijk het implementeren van dit beleid realiseert. 4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) Binnen het project “Kennisoverdracht Ingrepen” is nagegaan wat de mogelijkheden en belemmeringen zijn met betrekking tot het houden van reguliere (niet biologische) leghennen zonder snavelbehandeling. Uit die inventarisatie bleek dat er goede mogelijkheden zijn om een ingrepen-vrije keten op te zetten. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN Dit project bestaat uit twee onderdelen: A. begeleiding van de koppels, verstrekking van informatie ter optimalisering van bedrijfsvoering bij onbehandelde leghennen; B. vastleggen van gedrag, exterieur en enkele technische resultaten van de koppels.
12
A. Begeleiding Er zullen twee bijeenkomsten worden georganiseerd ter begeleiding van de koppels: eenmaal aan het einde van de opfok en eenmaal halverwege de legperiode. B. Waarnemingen In dit project worden per koppel een aantal malen tijdens de opfok- en legperiode waarnemingen gedaan aan exterieur en pikgedrag. Tijdens de opfokperiode worden waarnemingen verricht op 16 weken leeftijd. In de legperiode worden waarnemingen verricht op 40 en 70 weken leeftijd. De waarnemingen zullen bestaan uit tellingen aan: - het pikgedrag van de hennen: mild verenpikken, mild verenpikken naar stofbadende hennen, hard verenpikken/veertrekken, agressief pikken. - overige gedragingen: eten/drinken, comfortgedrag (rekken, strekken, poetsen en stofbaden), objectpikken, bodempikken. Deze tellingen worden op 4 plaatsen gedurende 15 minuten uitgevoerd. Voorafgaand en na afloop van de 15 minuten worden tellingen verricht aan aantallen dieren in het strooisel, op de beun/roosters, in de nesten of op de zitstokken. Dit wordt vier keer herhaald: twee maal in de ochtend en twee maal in de middag. Eenmaal per waarnemingsdag zullen twee testen uitgevoerd worden om de algemene angst en de angst voor mensen te meten (Avoicance Distance test en Novel Object Test). Stress door angst kan een van de oorzaken pikkerij zijn. Deze metingen kunnen hier enige informatie over geven. Verder zijn deze metingen eenvoudig uit te voeren en is het de moeite waard om te kijken in hoeverre ze als voorspellers kunnen worden gebruikt van verenpikkerij. Op 16, 40 en 70 weken leeftijd zal per koppel een indicatieve exterieurbeoordeling worden uitgevoerd, waarbij bevedering en verwondingen beoordeeld zullen worden (visuele beoordeling van koppel zonder dieren individueel te vangen en te beoordelen). Indien hier aanleiding toe is (in geval van pikkerij), kan in overleg een extra en/of meer gedetailleerde exterieurbeoordeling plaatsvinden (niet begroot, dus hiervoor zal additionele financiering nodig zijn). De gedragswaarnemingen worden “live” gedaan door één persoon. De exterieurbeoordeling wordt per stalcompartiment gescoord, waarbij een score gegeven wordt voor een aantal lichaamsdelen. Deze worden gescoord op een schaal voor kwaliteit van de bevedering en/of een schaal voor huidbeschadigingen: Bevedering Deelgebieden: achterkop, rug, staart-aanzet, staartbevedering en cloacazone 0 overwegend gave bevedering 1 overwegend ruwe bevedering 2 3 4 5
meeste dieren veerbeschadigingen, nagenoeg geen kale plekken meeste dieren veerbeschadigingen, meerdere dieren met kale plekken meeste dieren veerbeschadigingen, helft van de dieren kale plekken meer dan de helft van de dieren kale plekken,
Huidbeschadigingen Deelgebieden: kam, achterkop, rug, staart-aanzet, en cloacazone 0 geen huidbeschadigingen 1 enkele dieren met lichte huidbeschadigingen (krasjes, wondjes kleiner dan 0.5 cm) 2 enkele dieren met grote wonden (groter dan kras of diameter van 0,5 cm) 3 meerdere dieren met wonden (groter dan kras of diameter van 0,5 cm) 4 helft van de dieren met wonden (groter dan kras of diameter van 0,5 cm) 5 meerderheid van de dieren met wonden (groter dan kras of diameter van 0,5 cm)
Naast de gedragswaarnemingen en exterieurbeoordelingen zullen via de opfokker/pluimveehouder enkele technische resultaten verkregen worden: - Opfok: Uitval, uniformiteit diergewicht einde opfok. - Leg: Uitval, diergewicht eind legperiode, eventuele gezondsheidsproblemen, indicatie van productie (onder, op of boven de norm) - Specifiek management ter voorkoming van overmatige pikkerij.
13
De technische specificaties van de stallen worden vastgelegd (inrichting, voer(samenstelling), licht, water, bezetting etc.), alsmede het merk leghen. N.b. in geval van uitbraak van besmettelijke dierziekten kan de toegang tot het bedrijf voor waarnemingen worden ontzegd. Dan wordt de proef voortijdig afgesloten. 5B. WERKWIJZE / TIJDSPLANNING De proef start naar verwachting medio 2012 en loopt door tot eind 2013. Fase 1 (opfokperiode) - Gedragswaarnemingen pikgedrag (eenmaal) - Exterieurbeoordeling (eenmaal) - Verzamelen technische resultaten en technische specificaties stal en type dier Fase 2 (legperiode) - Gedragswaarnemingen (tweemaal) - Exterieurbeoordeling (tweemaal) - Verzamelen technische resultaten en technische specificaties stal en type dier Fase 3 (rapportage) - Schrijven van twee artikelen voor de Pluimveehouderij (momenten in overleg met projectgroep en Stuurgroep Ingrepen; indicatie eind 2012 en eind 2013) Er zullen twee koppels onbehandelde leghennen gevolgd worden, alsmede een controlekoppel, dat op één van de bedrijven aanwezig is en dezelfde leeftijd heeft. Jaarplanning: 2012: metingen opfok en eerste gedragswaarneming legperiode artikel opfok+begin leg 2013: overige gedragsmetingen en de exterieurbeoordeling legperiode artikel eind leg 6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Dit project wordt begeleid door de Klankbordgroep Praktijkonderzoek Leg en de Stuurgroep Ingrepen. De gedragswaarnemingen worden uitgevoerd door medewerkers van Livestock Research. Het bijhouden van de technische resultaten en de uitval wordt door de pluimveehouder uitgevoerd.
14
7. RESULTAATVERWACHTING (LANGE TERMIJN) Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op:
zeer negatief
Negatief
n.v.t.
positief
Productkwaliteit
+
kostprijs per eenheid
+
Flexibiliteit
+
Arbeidsaspecten
+
zeer positief
+
Ketenvorming
+
product/sector imago Milieuaspecten
+
Concurrentiekracht
+
Dierenwelzijn
+
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) Op te leveren producten zijn: - twee artikelen met bevindingen voor de Pluimveehouderij 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN Leden van de klankbordgroep en de stuurgroep krijgen de concepten van de artikelen en het rapport te lezen. In de klankbordgroep en de stuurgroep zal over de voortgang van het project worden gerapporteerd.
15
10.
BEGROTING PPE IN EURO
Personeelskosten: Onderdeel/activiteit: 2012 Functie-omschrijving:
Uurtarief:
Laag
Onderdeel/activiteit: 2013
Aantal Totaal: uren:
91,8
59
Middelb.
119,34
8
Hoog
148,92
49
Functie-omschrijving:
Uurtarief:
5416,2 Laag 954,72 Middelb, 7297,08 Hoog
Cumulatief:
Aantal Totaal: uren:
93,64
55
5150,2
121,73
8
973,84
151,9
44
6683,6
13668 Cumulatief:
12807,64
Reiskosten: Onderdeel/activiteit: 2012 Km. tarief:
Reden:
Onderdeel/activiteit: 2013
Aantal Totaal: km.:
Bedrijfsbezoek
0.35
800
Bijeenkomst
0.28
186
Km. tarief:
Reden:
280 Bedrijfsbezoek 52,08 Bijeenkomst
Cumulatief:
Aantal Totaal: km.:
0.35
400
140
0.28
186
52,08
332,08 Cumulatief:
192,08
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Onderdeel/activiteit: 2012 Datum:
Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief:
Onderdeel/activiteit: 2013 Datum:
Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief:
Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: 2012 Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief:
Onderdeel/activiteit: 2013 Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief:
Onvoorziene kosten (max. 5%): Onderdeel/activiteit: 2012 Subtotaal:
Onderdeel/activiteit: 2013
14000,08 Subtotaal:
Perc.:
Post onvoorz.: 0
12999,72
Perc.:
Post onvoorz.: 0
16
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Onderdeel/activiteit: 2012 Bedrag:
14000,08 Bedrag:
Totale kosten onderzoek:
Aldus opgemaakt op: Te: Door:
Onderdeel/activiteit: 2013 12999,72
27.000
30 mei 2012 Lelystad Thea van Niekerk
17
Projectaanvraag/voorstel,
behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking
(PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Preventie verenpikken door verbeteren scharrelmogelijkheden in opfokperiode
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Behorende bij klankbordgroep: Leg
Verwachte duur/looptijd:
15 maanden
Projectleider: dr. Ir. Ingrid de Jong
Onderzoeker(s): dr. Ir. Ingrid de Jong, Ing. Henk Gunnink, ir. Elske de Haas, dr.ir. Bas Rodenburg In samenwerking met: Departement Dierwetenschappen WUR, opfokorganisatie (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2011 en eerder €:
2012 €:
2013 en
9852
6960
Totaal per categorie €: 16812
9852
6960
16812
19.704
13.920
33.624
verder €:
Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie (EL&I en P4F): Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
18
1A.
PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING
Verenpikken wordt gezien als een vorm van omgericht voedselzoekgedrag. Verenpikken leidt tijdens met name de legperiode tot veerschade bij de leghennen, en kan zelfs leiden tot kannibalisme. Tijdens de opfokperiode komt verenpikken ook voor. Het is aangetoond dat wanneer verenpikken tijdens de opfok voorkomt, het risico op verenpikken tijdens de legperiode hoger is (Bestman et al., 2009). Het voorkómen van verenpikken tijdens de opfok is daarom essentieel voor het verminderen van het risico van verenpikken tijdens de legperiode. Tijdens de opfok onder commerciële omstandigheden gaan de dieren door verschillende stadia van omgevingsverandering. In grofweg de eerste vier weken worden de dieren gehouden in een volière systeem of met beperkte ruimte in een systeem met in hoogte verstelbare platforms. In beide huisvestingssystemen worden de kuikens geplaatst op kuikenpapier, met of zonder extra scharrel materiaal. Ten behoeve van de her-infectie van coccidiose (het opnemen van delen van de ontlasting en daarbij coccidiose eitjes) blijft het kuikenpapier aanwezig gedurende ten minste 3 weken. Hierna wordt het kuikenpapier ofwel verwijderd, ofwel geheel of in gesnipperde vorm aangeboden in het scharrelgedeelte van de stal en worden de kuikens, bij volière-opfok, los gelaten in het systeem (soms direct, soms na een week zonder toegang tot strooisel). Rondom de vier/vijf weken gaan de kuikens door hun eerste rui. Er treedt dus een verandering van verenkleed op. Dit kan verenpikken opwekken. Echter, wanneer de kuikens de gelegenheid hebben tot scharrelen (door ofwel aanwezigheid van kuikenpapier ofwel door houtkrullen/luzerne) wordt verwacht dat verenpikken niet zal toenemen. Uit praktijkonderzoek (lopend onderzoek in het kader van het NWO project van De Haas en Rodenburg, in samenwerking met commerciële pluimveehouders) blijkt dat de piek van verenpikken tijdens de opfok rond de vijf weken ligt. Dit kan samen hangen met het veranderen van het systeem en het mengen van kuikens rond deze leeftijd. Voor het voorkómen van verenpikken is het daarom van belang om te achterhalen of het continu aanbieden van strooisel deze piek in verenpikken kan verminderen en daarmee het risico op verenpikken op latere leeftijd kan doen afnemen. Eerder onderzoek van WUR-LR heeft aangetoond dat het verstrekken van strooisel in de opfokperiode bodempikken duidelijk stimuleert en op dat specifieke moment verenpikken reduceert (De Jong et al., 2010, 2011). Doordat er in die onderzoeken weinig verenpikken voorkwam, was het lastig conclusies te trekken over de effectiviteit m.b.t. reduceren van verenpikgedrag op latere leeftijd. Een onderzoek onder commerciële omstandigheden kan daarover wel meer duidelijkheid geven, en is tot nu toe niet uitgevoerd. Bestman, M., Koene, P., Wagenaar, J.P., 2009. Influence of farm factors on the occurrence of feather pecking in organic reared hens and their predictability for feather pecking in the laying period. Appl. Anim. Behav. Sci 121: 120125. Jong, I.C. de, Gunnink, H., Rommers, J.M., Niekerk, T.G.C.M. van, 2010. Effect van het aanbieden van strooisel in de vroege opfokperiode op het ontwikkelen van verenpikken bij leghennen. Wageningen UR Livestock Research Rapport 333, http://edepot.wur.nl/150827. Jong, I.C. de, Reuvekamp, B.F.J., Gunnink, H., 2011. Effect van substraat in de vroege opfokperiode op het ontwikkelen van verenpikken bij leghennen: proof of principle. Wageningen UR Livestock Research Rapport 514, http://edepot.wur.nl/188327.
1B. DOELSTELLING Het doel van dit onderzoek is om op commerciële legbedrijven te toetsen of het continu aanbieden van scharrelmateriaal op het moment waarop de piek in verenpikken optreedt (rond 5 weken leeftijd) het risico op verenpikken in de legperiode aantoonbaar doet verminderen. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Zowel WUR-LR als WUR-DDW hebben ruime ervaring in onderzoek om verenpikken bij leghennen te voorkomen en hebben ruime ervaring bij het onderzoek op praktijkbedrijven. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN Legsector en beleid (PPE en EL&I).
19
4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) Uit praktijkonderzoek (lopend onderzoek in het kader van het NWO project van De Haas en Rodenburg, in samenwerking met commerciële pluimveehouders) blijkt dat de piek van verenpikken tijdens de opfok rond de vijf weken ligt. Dit kan samen hangen met het veranderen van het systeem en het mengen van kuikens rond deze leeftijd. Er zijn aanwijzingen gevonden voor een relatie tussen het optreden van verenpikgedrag en veerschade in de opfokperiode, en het continu verstrekken van scharrelmateriaal in de opfokperiode. Ruim 70% van de koppels met veerschade en verenpikken in de opfokperiode was rond 4 weken leeftijd ongeveer een week blootgesteld geweest aan geen of heel weinig scharrelmateriaal. Ook bleek dat er een relatie was tussen veerschade in de legperiode en veerschade in de opfokperiode (De Haas en Rodenburg, persoonlijke mededeling). Eerder onderzoek van WUR-LR heeft aangetoond dat het verstrekken van strooisel in de opfokperiode bodempikken duidelijk stimuleert en op dat specifieke moment verenpikken reduceert (De Jong et al., 2010, 2011). Doordat er in die onderzoeken weinig verenpikken voorkwam, was het lastig conclusies te trekken over de effectiviteit m.b.t. reduceren van verenpikgedrag op latere leeftijd. Een onderzoek onder commerciële omstandigheden kan daarover wel meer duidelijkheid geven, en is tot nu toe niet uitgevoerd. Voor het voorkómen van verenpikken in de legperiode is het daarom van belang om te achterhalen of het continu aanbieden van strooisel op 4-5 weken leeftijd, het moment waarin kuikens gemengd worden en losgelaten worden in het systeem, verenpikken kan verminderen en daarmee het risico op verenpikken op latere leeftijd kan doen afnemen. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN Op een commercieel opfokbedrijf met twee systemen (volière en niveau varia) worden leghennen ofwel standaard, ofwel onder verrijkte condities opgefokt: (1) STANDAARD (ONDERBREKING SCHARRELMATERIAAL): de kuikens worden in het systeem of op de beun gehouden op kuikenpapier. Dit wordt na 3-4 weken verwijderd en in de strooiselruimte versnipperd. De kuikens blijven tot 5 weken op het systeem, dus 1 week zonder strooisel. Daarna krijgen ze de strooiselruimte, waarin alleen het versnipperde papier ligt. Dit is de gangbare procedure tijdens de opfokperiode op veel opfokbedrijfven. (2) VERRIJKT (CONTINU SCHARRELMATERIAAL): de kuikens worden in het systeem of op de beun gehouden op kuikenpapier. Op 3 weken leeftijd worden ze met kuikenpapier verdeeld over twee etages, zodat ze de helft kuikenpapier met wat strooisel (mest) en de helft rooster hebben (zo wennen de kuikens aan het rooster). Op vier weken leeftijd wordt het kuikenpapier verwijderd en in de strooiselruimte versnipperd. Daarbij wordt nog extra strooiselmateriaal toegevoegd in de vorm van houtkrullen en luzerne. Tegelijkertijd krijgen de kuikens de beschikking over de strooiselruimte. I.s.m. de opfokorganisatie is een opfokbedrijf gevonden waar twee stallen met twee systemen aanwezig zijn. In de stallen zijn vier gescheiden compartimenten aanwezig. De helft van de compartimenten krijgt de standaard behandeling, de andere helft de verrijkte behandeling. Op 17 weken leeftijd worden de kippen gevangen en in containers geplaatst die gemerkt zijn per behandeling (volière verrijkt, volière standaard, niveau varia verrijkt, niveau varia standaard). Vervolgens worden de leghennen overgebracht naar het legbedrijf en in het systeem geplaatst. Er zijn twee identieke stallen op het legbedrijf. In beide stallen zijn zes gescheiden compartimenten met 6000 leghennen. De behandelingen worden als volgt verdeeld over de stallen: Stal 1: volière standaard, niveau varia verrijkt, niveau varia standaard, volière verrijkt, volière standaard, niveau varia verrijkt; Stal 2: niveau varia standaard, volière verrijkt, volière standaard, niveau varia verrijkt, niveau varia standaard, volière verrijkt. Per opfokstrategie zijn er 6 herhalingen in de legperiode. 5B. WERKWIJZE / TIJDSPLANNING Op 1, 5, 15 en 40 weken leeftijd worden waarnemingen uitgevoerd aan verenpikken, bodempikken en veerschade. Hiervoor worden de protocollen uit voorafgaand onderzoek van De Haas en De Jong gebruikt als basis. In de opfokperiode worden in elk van de vier compartimenten op drie locaties (voor, midden, achter) waarnemingen gedaan gedurende 20 minuten. Daarnaast wordt bij 100 dieren per compartiment het
20
verenkleed en de lichaamsconditie beoordeeld met behulp van het Welfare Quality protocol. Deze waarnemingen worden door twee waarnemers gezamenlijk uitgevoerd. Het projectteam helpt bij het merken van de containers voor transport naar het legbedrijf. Tijdens de legperiode wordt in elk van de 12 compartimenten op drie locaties gedragswaarnemingen gedaan gedurende 20 minuten als in de opfokperiode. Daarnaast worden bij 50 dieren per compartiment het verenkleed en de lichaamsconditie beoordeeld door twee waarnemers volgens het Welfare Quality protocol. Twee waarnemers voeren gelijktijdig de waarnemingen uit. Tijdschema: Voorbereiding onderzoek Uitkomen kuikens Waarnemingen week 1 Waarnemingen week 5 Waarnemingen week 15 Overplaatsen hennen week 17 Waarnemingen week 40 Data analyse Rapportage
Juni 2012 22 juni (volière) en 25 juni (niveau varia) Week 27 (begin juli 2012) Week 31 (eind juli 2012) Week 41(begin oktober 2012) Week 43 (half oktober 2012) Week 15 (april 2013) Mei 2013 Juli 2013 (Pluimveehouderij), September 2013 (wetenschappelijk artikel)
WUR-LR is op de hoogte van de onzekerheden over financiering in 2013 w.b. PPE en EL&I. We hebben er naar gestreefd dit project zoveel mogelijk in 2012 uit te voeren. Eventueel kan een go-no go moment eind 2012 worden ingelast w.b. de inzet van WUR-LR in dit onderzoek. 6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Dit onderzoek wordt begeleid door de Stuurgroep Ingrepen en de Klankbordgroep Leg van het PPE. 7. RESULTAATVERWACHTING Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
x x
flexibiliteit arbeidsaspecten ketenvorming
x x x
product/sector imago milieuaspecten
x
concurrentiekracht
x
dierenwelzijn
zeer positief
x
productkwaliteit kostprijs per eenheid
positief
x
21
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) De resultaten van dit project zullen worden gepubliceerd in een artikel in de Pluimveehouderij en een wetenschappelijke publicatie, die onderdeel wordt van het proefschrift van De Haas. Mocht er behoefte zijn aan een (Nederlandstalig) rapport, dan houdt dit in dat daar extra kosten aan verbonden zijn. Deze zijn niet meegenomen in de huidige begroting. 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN De kennis uit dit project is van belang voor een keten met onbehandelde leghennen. Vanwege de betrokkenheid van WUR-LR bij een dergelijke keten is kennisoverdracht gewaarborgd. Kennisoverdracht naar de sector vindt verder plaats via een publicatie in de Pluimveehouderij. Verdere communicatie, zoals via studieclubs of sectordag, in overleg met de Stuurgroep Ingrepen.
22
10. BEGROTING IN EURO De begroting is gemaakt op basis van 50% EL&I en 50% PPE financiering, zoals gebruikelijk bij onderzoek rondom ingrepen bij pluimvee.
Personeelskosten
Onderdeel/activiteit: 2012 Functie-omUurAantal Totaal: schrijving: tarief: uren:
Onderdeel/activiteit: 2013 Functie-omUurAantal Totaal: schrijving: tarief: uren:
Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
13940 4760 18700
Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
Totaal:
Reden:
1004
Bedrijfsbezoeken en overleg
1004
Cumulatief:
85 136
164 35
86,7 138,8
85 40
7370 5550 12920
Reiskosten: Reden:
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal tarief: km.:
Bedrijfsbezoeken& overleg
0.35
2868
Cumulatief:
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal tarief: km.: 0.35
2860
Totaal:
1000 1000
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Onderdeel/activiteit: Datum: Omschrijving: Kosten: Datum:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief:
Cumulatief:
Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: Omschrijving:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving:
Kosten:
Kosten:
Cumulatief:
Cumulatief:
Onvoorziene kosten (max. 5%): Onderdeel/activiteit: Subtotaal:
Subtotaal:
Perc.:
Perc.:
Post onvoorz.:
Onderdeel/activiteit: Post onvoorz.:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Onderdeel/activiteit: 2012 Bedrag: 19704
Onderdeel/activiteit: 2013 Bedrag: 13920
Totale kosten onderzoek: 33.624
23
Overige toelichtingen: In dit project zal samengewerkt worden tussen het NWO project van De Haas en Rodenburg (WUR Dierwetenschappen, WUR-DDW) en Wageningen UR Livestock Research. De begroting in dit projectvoorstel betreft alleen de arbeid die door WUR-LR wordt verricht. Alle arbeid door WUR-DDW wordt gefinancierd uit het NWO project van De Haas en Rodenburg. W.b. arbeid is de volgende verdeling gemaakt: Waarnemingen en voorbereiding: beide partijen nemen de helft voor hun rekening Data invoer: WUR Livestock Research Data analyse: WUR Dierwetenschappen Rapportage in Pluimveehouderij: WUR-LR schrijft, met ondersteuning van WUR-DDW. WUR-LR 1e auteur. Wetenschappelijke publicatie (onderdeel proefschrift De Haas): WUR-DDW schrijft, ondersteuning door WURLR. WUR-DDW 1e auteur.
Aldus opgemaakt op: Te: Door:
22-06-2012 Lelystad I.C. de Jong
24
Projectaanvraag/voorstel,
behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking
(PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research (LR)
Projecttitel: Fosforbehoefte en -uitscheiding van leghennen in een volièresysteem
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: Behorende bij klankbordgroep: Legpluimveehouderij
3 jaar
Projectleider: Marinus van Krimpen
Onderzoeker(s): Marinus van Krimpen (LR), Laura Star (SFR) en Jan Dirk van der Klis (SFR) In samenwerking met: Schothorst Feed Research (SFR) (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012
2013
2014
Totaal per categorie €: 26.000
139.105
11.850
187.500
70.000
57.310
127.310
26.000 Aan het PPE gevraagde subsidie: 36.545 Aan derden gevraagde subsidie (Min. EL&I): Bijdrage Feed4Foodure: 44.000
Eigen bijdrage: Totaal per periode:
36.545
279.105
44.000 69.160
384.810
25
1A.
PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING
Leghennenhouders kampen met het probleem dat de forfaitaire fosfaatafvoer via de mest wordt overschat. Het is waarschijnlijk dat de fosforaanzet in het karkas, die is gebaseerd op hennen die in batterijkooien zijn gehuisvest, wordt onderschat, aangezien hennen in volièresystemen meer bewegen en daardoor sterkere botten hebben (lees: meer fosfor in bot afzetten). Het is daarnaast mogelijk dat de afvoer via het ei te laag is ingeschat. De basisgegevens m.b.t. de inschatting van het onderhoud en de aanzet van P zijn gebaseerd op gegevens van circa 20 à 30 jaar geleden. Sindsdien zijn er nauwelijks P-balansstudies uitgevoerd. Ook een recente modelmatige benadering van het P-metabolisme (Kebreab et al., 2009) is op deze gegevens uit de WPSA Journal gebaseerd. Tenslotte is er weinig bekend over effecten van de leeftijd op de calciumabsorptie bij leghennen. Hierdoor worden de calciumgehaltes in de leghennenvoeders verhoogd met de leeftijd (op basis van een veronderstelde lagere efficiëntie van calciumabsorptie) hetgeen negatieve effecten heeft op de fosforabsorptie uit de darm. Ook optimalisatie van de calciumvoorziening is noodzakelijk voor een betere afstemming van de fosforvoorziening op de -behoefte van leghennen. De moderne leghen met een hoge productie en goede persistentie heeft waarschijnlijk een andere Pbehoefte. Daarnaast hebben leghennen in alternatieve systemen een betere botontwikkeling. Zij zouden daardoor mogelijk met een lagere P-voorziening toe kunnen zonder negatieve effecten op de botkwaliteit. Vaststelling van de fosforbehoefte, -vastlegging en -uitscheiding is noodzakelijk ter onderbouwing van de forfaitaire fosfaatuitscheiding en om de fosforvoorziening mogelijk te kunnen verlagen.
1B.
DOELSTELLING
Vaststelling van de fosforbehoefte, -vastlegging en -uitscheiding van verschillende leghenlijnen in alternatieve huisvestingssystemen bij leghennen die tot 90 weken leeftijd gehouden worden. 2.
MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING
Het project is een samenwerking tussen Schothorst Feed Research en Wageningen UR Livestock Research. Beide onderzoeksinstituten hebben expertise op het gebied van fosforonderzoek bij pluimvee en kunnen de verworven kennis breed uitdragen in de pluimveesector. 3.
PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN
Optimalisatie van de P- en Ca-verstrekking resulteert in vermindering van de metabole belasting van de leghen en een potentiële verbetering van de schaalkwaliteit. Gezondheid en productie van de leghen worden hiermee bevorderd, waardoor leghennen in de toekomst langer gehouden kunnen worden. Tevens zal optimalisatie van P- en Ca-verstrekking bijdragen aan een verbetering van het milieu. Door de optimalisatie zal er efficiënter met de steeds schaarser wordende voederfosfaten omgegaan worden en zal met name minder P worden uitgescheiden door de leghennen, waardoor het milieu minder wordt belast. De diervoederindustrie kan de kennis toepassen in de voerconcepten. 4.
STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG)
De basisgegevens m.b.t. de inschatting van het onderhoud en de aanzet van P zijn gebaseerd op gegevens van circa 20 à 30 jaar geleden. Sindsdien zijn er nauwelijks P-balansstudies uitgevoerd. Ook een recente modelmatige benadering van het P-metabolisme (Kebreab et al., 2009) is op deze gegevens uit de WPSA Journal gebaseerd. Tenslotte is er weinig bekend over effecten van de leeftijd op de calciumabsorptie bij leghennen. Wat wel bekend is, is dat het toevoegen van het enzym fytase aan het voer er voor zorgt dat het plantaardig gebonden-fosfor beter beschikbaar komt voor het dier. Ook leghennen hebben baat bij het gebruik van fytase. Echter, het is niet duidelijk wat de optimale dosering is. In dit onderzoek ligt de focus op het bepalen van de fosforbehoefte. Een vervolg stap zou kunnen zijn wat voor bijdrage fytase hier aan kan leveren. In
26
zowel de literatuurstudie als het rapport behorende bij het experiment (zie 5A) zal het gebruik van fytase wel aan de orde komen. 5A.
WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN
Fase 1: Literatuurstudie naar het calcium- en fosformetabolisme van leghennen. Bij leghennen speelt dit metabolisme een cruciale rol bij de vorming van de eischaal. Het vastleggen en vrijmaken van calcium en fosfor in botten is een essentieel onderdeel hiervan. Verschillende factoren zijn van invloed op het calcium en fosformetabolisme. Op basis van de literatuur zal nagegaan zal worden hoe de calcium- en forsforbenutting bij leghennen verbeterd kan worden. Fase 2: Experiment naar het effect van voer (fosfor, calcium), leghennenras en leeftijd op forfaitaire fosfaatuitscheiding. Onder semi-praktijkomstandigheden zullen 6 voeders met variabele fosforniveaus en calciumbronnen worden verstrekt aan twee leghenrassen: LSL Classic en Dekalb White. De behandelingen en rassen zijn random verdeeld over 36 proefeenheden met elk 330 leghennen. De hennen zijn gehuisvest in en volièresysteem. De productieprestaties van de leghennen worden gedurende een legperiode vastgelegd. Op 18 weken zal de karkassamenstelling van de leghennen worden bepaald (einde opfok). Op 30, 45, 60, 75 en 90 weken leeftijd zal de fosfor- en calciumbalans (op basis van opname, productie en uitscheiding), de fosfor- en calciumabsorptie op darmniveau en het gehalte in het karkas worden gemeten. Resultaten worden geëxtrapoleerd naar oude hennen van 95 weken leeftijd om daarmee een voorspelling te kunnen doen voor het langer aanhouden van leghennen. Karkassen van oude leghennen zijn bewaard in de vriezer na afloop van een proef waarbij de hennen tot 95 weken zijn aangehouden. 5B.
WERKWIJZE / TIJDSPLANNING
Fase 1: Fase 2:
Juli 2012 – september 2013: Literatuurstudie Juli 2012 – november 2013: Experiment fosforbehoefte, -vastlegging en -uitscheiding van leghennen April 2014: Rapportage Fase 1 en fase 2 zullen parallel worden uitgevoerd. Indien er op basis van de literatuurstudie bijstellingen in de fosfor- en calciumvoorziening met de leeftijd kunnen worden toegepast zullen deze in de praktijkproef direct worden doorgevoerd. 6.
BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE
De onderzoekers van LR en SFR formeren een projectteam, waarin de werkzaamheden in nauw onderling overleg worden afgestemd en waarin de resultaten gezamenlijk worden geëvalueerd. De voortgang van het project wordt elk half jaar gerapporteerd aan de Klankbordgroep Leghennen van het PPE. Indien nodig kunnen zaken ook tussentijds afgestemd worden.
27
7.
RESULTAATVERWACHTING
Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
positief
productkwaliteit
X
kostprijs per eenheid
X
flexibiliteit
X
arbeidsaspecten
X
ketenvorming
X
product/sector imago
X X
milieuaspecten concurrentiekracht
X
dierenwelzijn
X
8.
zeer positief
PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT)
De kennis zal gebruikt worden voor het updaten van de forfaitaire excretienormen van leghennen. De mengvoederindustrie zal de resultaten verwerken in haar voerformuleringen. Daarnaast kan de kennis toegepast worden in simulatieprogramma’s, waarmee de fosforbehoefte van leghennen modelmatig berekend wordt. 9.
KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN
De resultaten van het onderzoek worden gepresenteerd via een Nederlandstalig openbaar rapport. Een samenvatting daarvan zal via een artikel in de Pluimveehouderij aan de sector beschikbaar gesteld worden. 10.
BEGROTING IN EURO
28
Personeelskosten: Onderdeel/activiteit: 2012 FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Onderdeel/activiteit: 2013 FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Onderdeel/activiteit: 2014 FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Laag Middelb. Hoog 135 Cumulatief:
Laag Middelb. Hoog 135 Cumulatief:
Laag Middelb. Hoog 138 Cumulatief:
67
9.045
Reiskosten: Onderdeel/activiteit: Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Cumulatief:
Reden:
123
16.605
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Cumulatief:
Reden:
320
44.160
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Cumulatief:
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Onderdeel/activiteit: 2012 Onderdeel/activiteit: 2013 Datum: Omschrijving: Kosten: Datum: Omschrijving: Kosten: Analyses 12.500 Analyses 62.500 Voer/karkas Karkas/darm
Onderdeel/activiteit: 2014 Datum: Omschrijving: Kosten: Analyses 25.000 Karkas/darm
Cumulatief:
Cumulatief:
Cumulatief:
Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: 2012 Omschrijving: Kosten: Huisvesting & verzorging 15.000
Onderdeel/activiteit: 2013 Omschrijving: Kosten: 200.000
Onderdeel/activiteit: 2014 Omschrijving: Kosten:
Cumulatief:
Cumulatief:
Cumulatief:
Onvoorziene kosten (max. 5%): Onderdeel/activiteit: Subtotaal: Perc.: Post onvoorz.:
Onderdeel/activiteit: Subtotaal: Perc.: Post onvoorz.:
Onderdeel/activiteit: Subtotaal: Perc.: Post onvoorz.:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Onderdeel/activiteit: 2012 Onderdeel/activiteit: 2013 Bedrag: 36.545 Bedrag: 279.105
Onderdeel/activiteit: 2014 Bedrag: 69.160
29
Overige toelichtingen: Totale kosten onderzoek: € 384.810,-. Het beschikbare PPE budget in 2013 voor dit experiment was € 26.000,-, terwijl € 70.000,- was gevraagd. Hierdoor is er een tekort ontstaan van € 44.000,. Vooralsnog is dit bedrag opgenomen als ‘eigen bijdrage’.
Aldus opgemaakt op: Gewijzigd op: Te: Door:
21 juni 2012 11 maart 2013 Lelystad Marinus van Krimpen
30
Projectaanvraag/voorstel,
behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking
(PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research Projecttitel: Valideren van prototype geautomatiseerde vogelmijtenteller in kleine kooien Projectnummer (PVE): Vervolg op: Ontwikkelen en testen van een meetmethode voor de geautomatiseerde vogelmijtmonitor; laboratoriumtesten (uitvoering stap 6 en 7 van fase 1) Verwachte duur/looptijd: 9 maanden (april 2013 t/m december 2013). Behorende bij klankbordgroep Aanpak bloedluis en Adviescommissie: Leg Projectleider: Ir. M.F. Mul Onderzoeker(s): Het onderzoek zal voornamelijk uitgevoerd worden door Monique Mul en Johan Ploegaert.
In samenwerking met (in meer en mindere mate): Wageningen UR Vakgroep Bedrijfstechnologie, IBED (Amsterdam), CVI, Pluimveehouders vertegenwoordigd in de organisaties NOP, NVP. (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.)
Aan het PPE gevraagde subsidie 2012*):
2012 en eerder €: 4.000
2013 €:
2014 €:
31.000
Totaal per categorie €: 35.000
83.726
83.726
52.893
87.893
Aan het PPE gevraagde subsidie 2013: 35.000 Bijdrage P4F: Eigen bijdrage WUR (via KB-gelden): Totaal per periode:
30.000 69.000
30.000 167.619
236.619
(Bedragen zijn exclusief BTW.) *) Het onderzoek is al in 2012 gestart, waarbij € 35.000 budget vanuit het PPE is toegezegd.
1A.
PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING
31
De legpluimveehouderij ondervindt in de gehele wereld en ook in Nederland grote schade als gevolg van moeilijk te bestrijden vogelmijten (Dermanyssus gallinae) (Sparagano et al., 2009; Emous et al., 2005). Ernstige besmettingen van vogelmijt in een legpluimveestal kunnen leiden tot productieverliezen, sterfte, sterk verminderd welzijn en meer dierziekten (Mul et al., 2009). Enerzijds fungeert de vogelmijt als vector voor verschillende bacteriën en virussen (Baselga et al, 1996; Chauve, 1998; Kilpinen et al, 2005; Valiente Moro et al, 2005), anderzijds wordt de natuurlijke afweer ondermijnd door het afnemen van bloed door de vogelmijten (Mul et al., 2009). Bij de mens kan een beet van de vogelmijt een ernstige allergische huidreactie geven (Sahibi et al., 2008; Cafiero et al., 2008). Vogelmijt ontwikkelt snel resistentie tegen chemische middelen, waardoor het gebruik hiervan een beperkt en kortdurend effect heeft op de vogelmijtpopulatie (Chauve, 1998; Marangi et al., 2009). Een aantal bestrijdingsmiddelen zoals Carbaryl mogen niet meer ingezet worden vanwege de schadelijke effecten voor de mens (Mul et al., 2009). Op dit moment werken meerdere onderzoeksgroepen aan de ontwikkeling van natuurlijke beheersingsmethoden, zoals het gebruik van natuurlijke vijanden (IBED – Institute for Biodiversity and Ecosystems Dynamics; Lesna et al., 2009), het lokken van vogelmijt en vervolgens lokaal bestrijden met schimmels (Wageningen UR Laboratorium voor Entomologie, Koenraadt and Dicke, 2010) en vaccins (Moredun Research Institute). De (kosten) effectieve inzet van beheersingsmethoden, waaronder ook natuurlijke, vergt een goed inzicht in de omvang en ontwikkeling van de vogelmijtpopulatie voor het tijdig en plaats-specifiek inzetten van de methoden. Een goede monitoringstool helpt tevens om de effectiviteit van elk type behandeling in pluimveestallen te bepalen en te verbeteren door tijdige inzet. Vogelmijtonderzoekers beschouwen het meten en monitoren van de vogelmijtpopulatie als het belangrijkste middel dan wel randvoorwaarden voor het beheersen van een vogelmijtpopulatie. Enerzijds kan monitoring de effecten en duur van behandelingen bepalen, maar anderzijds resulteert het ook in bewustwording bij pluimveehouders waardoor mogelijk al veel eerder en tijdig maatregelen worden genomen (Mul and Koenraadt, 2009; Mul et al., 2009; Zenner et al, 2009). Een beperkte en plaatsgerichte inzet van middelen leidt tot een betere effectiviteit van de bestrijding en beperking van de kosten en de milieubelasting (Mul et al., 2009). Op dit moment zijn pluimveehouders niet in staat om een goede inschatting te kunnen maken van de ernst, plaats en ontwikkeling van een vogelmijtbesmetting. De huidige beschikbare monitoringsmethoden zijn arbeidsintensief, zijn niet nauwkeurig genoeg om kleine veranderingen in de populatie waar te nemen, zijn vaak alleen toepasbaar voor een specifiek systeem (Mul et al, 2009; Zenner et al. 2009; Mul et al., 2010) of zijn vooral geschikt voor onderzoeksdoeleinden (Mul et al., 2010). Een combinatie van een geautomatiseerde meetmethode en een dynamisch adaptief populatiemodel voor vogelmijt voldoet aan de eis voor een geautomatiseerde monitoringstool die de ontwikkeling van een vogelmijtpopulatie in tijd en ruimte kan voorspellen en daardoor de juiste plaats en tijdstip van behandeling aan kan geven. Het Productschap Pluimvee en Eieren, geleding leghennenhouders, hebben de eerste stap voor het bouwen van het Dynamisch Adaptief model gefinancierd. In 2012 is een prototype ontwikkeld die nymfen en adulten kan registreren. De automatische teller wordt op dit moment verder ontwikkeld en aangepast onder praktijkomstandigheden en getest op robuustheid ( hoge fijnstof- en ammoniak concentraties). Vervolgens wordt op kleine en gecontroleerde schaal het getelde aantal vogelmijten bepaald ten opzichte van het werkelijke aanwezige aantal vogelmijten. Daarna zal de aangepaste teller opnieuw onder praktijkomstandigheden getest moeten worden op robuustheid om vervolgens de waarde van het getelde aantal vogelmijten te bepalen onder semi-praktijkomstandigheden (kleine kooien).
32
1B.
DOELSTELLING
Let op: Er is een einddoelstelling van het totale project (4 jaar) en een doelstelling van deze projectaanvraag Het UITEINDELIJKE DOEL is het ontwikkelen van een vogelmijtmonitor die de pluimveehouder waarschuwt bij overschrijding van een bepaalde drempel qua aantal aanwezige vogelmijten (of toename van de groei van het aantal). Deze waarschuwing adviseert de pluimveehouder om een bestrijdingsmaatregel uit te voeren op een bepaalde plaats in de stal. De vogelmijtmonitor bestaat uit een geautomatiseerde vogelmijtteller en een dynamisch adaptief model. Deze monitor kan de ontwikkeling van een vogelmijtplaag in pluimveestallen voorspellen in tijd en ruimte en geeft pluimveehouders, onderzoekers en bedrijven die beheersingsmethoden ontwikkelen, inzicht in 1) de dynamiek van de vogelmijtpopulatie, 2) de effectiviteit van de ontwikkelde beheersingsmethoden in een legpluimveestal en 3) helpt bij het tijdig en effectief inzetten van beheersingsmaatregelen. In de bijlage is het vogelmijtmonitoringstool.
stappenplan
getoond
met
daarin
de
stappen
die
leiden
tot
een
Doel van het projectvoorstel 2013: Voortschrijdend inzicht heeft de Begeleidingscommissie Aanpak Bloedluis doen besluiten om in 2013: a) stap 6 te herhalen met een aangepast prototype van de vogelmijtteller (hiervoor is extra financiering nodig): Aangepaste prototype testen op robuustheid in een praktijkstal. b) daarna stap 7 uit te voeren: Vaststellen getelde aantal vogelmijten t.o.v. het werkelijke aantal aanwezige aantal vogelmijten in het laboratorium (reeds gefinancierd in 2012) c) stap 10 uit te voeren en gedeeltelijk stap 13: Validatie van het aangepaste prototype van de vogelmijtteller in kleine kooien. Voor de analyse van die validatie is de bouw van een model nodig. Stap 13 zal dan ook deels worden uitgevoerd. Validatie van aangepaste prototype vogelmijtteller in kleine kooien met behulp van gedeeltelijk ontwikkelde Dynamisch adaptieve vogelmijtmodel. Na het uitvoeren van deze proef onder semi-praktijkomstandigheden (kleine kooi proeven) weten we wat onder die omstandigheden de waarde is van de teller, de populatie-ontwikkeling van een mijtenpopulatie en de mogelijke neveneffecten van die groeiende vogelmijtpopulatie. Tevens is het, in de praktijk toepasbare, model verder ontwikkeld. Na het uitvoeren van deze test hebben we mogelijk een zogenaamd “proof of concept” in handen. Dit is noodzakelijk om het bedrijfsleven te kunnen overtuigen om in de vogelmijtmonitor te investeren. Het biedt dan ook de mogelijkheid om samen met het pluimveebedrijfsleven een STW-voorstel te schrijven.
2.
MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeker Ir. Monique Mul van Wageningen UR Livestock Research, in samenwerking met de leerstoelgroep Agrarische Bedrijfstechnologie (prof. P.W.G. Groot Koerkamp), deskundigen op het vlak van modellen (bv. Geert André van Wageningen UR Livestock Research) en medewerkers van de Universiteiten van Amsterdam en Wageningen. Monique Mul is sinds 2006 betrokken bij vogelmijtonderzoek van Wageningen UR Livestock Research. Ze heeft drie wetenschappelijke artikelen gepubliceerd, heeft meerdere populaire artikelen geschreven, wordt frequent betrokken bij internationale publicaties en presentaties en is twee keer uitgenodigd op internationale congressen om de aanpak van vogelmijt te belichten. De onderzoekers die betrokken zijn bij dit voorstel hebben hun achtergrond in de techniek, biologie en praktische veehouderij. Deze combinatie van kennis zorgt ervoor dat er daadwerkelijk een oplossing komt en maakt de propositie uniek.
33
3.
PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN
Pluimveehouders, onderzoekers en bedrijven die beheersingsmethoden ontwikkelen, hebben belang bij de ontwikkeling van een goede monitoringstool omdat deze inzicht geeft in de dynamiek van de vogelmijtpopulatie en de effectiviteit van de ontwikkelde beheersingsmethoden in een legpluimveestal (Zenner et al., 2009; Mul et al., 2010).
4.
STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG)
Meerdere onderzoeksgroepen hebben tot onlangs gewerkt aan de ontwikkeling van natuurlijke beheersingsmethoden, zoals het gebruik van natuurlijke vijanden (IBED – Institute for Biodiversity and Ecosystems Dynamics; Lesna et al., 2009), het lokken van vogelmijt en vervolgens bestrijden met schimmels (Wageningen UR Laboratorium voor Entomologie, Koenraadt and Dicke, 2010) en vaccins (Moredun Research Institute). De roofmijt, een natuurlijke vijand van de vogelmijt, is inmiddels door meerdere commerciële marktpartijen in de marktgezet. Echter de effectiviteit van roofmijten om een vogelmijtplaag te onderdrukken is nog niet afdoende. De andere onderzoeken zijn, tijdelijk, gestopt als gevolg van gebrek aan financiering. Goede, praktische en nauwkeurige monitoringstechnieken voor in pluimveestallen zijn niet beschikbaar. Onderzoeksgroepen op het gebied van vogelmijt lopen vast tijdens de praktijktesten door gebrek aan een goede geautomatiseerde vogelmijtteller. Geen enkele groep richt zich op de ontwikkeling van die geautomatiseerde teller. De automatische vogelmijtmonitor is een combinatie van een geautomatiseerde meetmethode en een adaptief dynamisch populatiemodel voor vogelmijt. Dynamisch Adaptief Model Door de complexiteit van stallen is het niet mogelijk om met een deterministisch model alle interacties te bepalen. Een deterministisch model vraagt kennis over de omvang van àlle mogelijke factoren die de vogelmijtpopulatie in een stal beïnvloeden. Door de complexiteit van stallen (houderijsysteem, type kip, voeding, warmte, luchtvochtigheid, management, etc., etc.) zijn er heel veel factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van een vogelmijtpopulatie. Een complex systeem als een pluimveestal kan wel met behulp van een dynamisch adaptief model nagebootst worden. Dit model is een zelflerend model waarmee voor iedere stal in de actuele situatie en dus voor alle voorkomende factoren inclusief interacties de ontwikkeling van een vogelmijtpopulatie kan worden gevolgd en voorspeld, zoals ook de effecten van behandelingen op die populatie bepaald kunnen worden. Binnen WUR-Livestock Research is hiermee veel ervaring op het gebied van het effect van voeding op de melkproductie, binnen het systeem, van de koe (Andre et al., 2009). Maurer (FIBL-Zwitserland) ontwikkelde een populatiemodel voor de vogelmijt bij een constante temperatuur die gevalideerd werd in een kleine experimentele pluimveestal (Maurer and Baumgartner, 1994). Huber et al. (2011) ontwikkelden een populatie dynamica model waarmee de invloed van management maatregelen voorspeld kunnen worden. Ook dit model is een algemeen model, niet toegespitst op een bepaalde bedrijfssituatie. Tot nog toe is er geen populatiemodel ontwikkeld dat 1) een advies kan geven over het tijdstip en de plaats van het toedienen van bestrijding en 2) de effecten daarvan vaststelt. De gegevens van het populatiemodel van Maurer kunnen gebruikt worden voor het dynamisch adaptief model. Het Productschap Pluimvee en Eieren, geleding leghennenhouders, hebben de eerste stap voor het bouwen van het Dynamisch Adaptief model gefinancierd. Hiermee is inzicht gekregen in de vogelmijtproblematiek en de onderlinge interacties van de belangrijkste factoren die een vogelmijtpopulatie in een legpluimveestal beïnvloeden. De eerste rekenregels voor het model zijn bepaald. Geautomatiseerde meetmethode Met behulp van methodisch ontwerpen is volgens een vast stappenplan via eisen, functies en oplossingen, een meetmethode ontworpen waarbij een teller automatisch verplaatsingen van een vogelmijt binnen een bepaald gebied kan registreren. Deze teller zou in het huisvestingssysteem geïntegreerd moeten worden om schade aan de teller te voorkomen. Testen met een experimentele teller toonde in 2011/2012 aan dat het mogelijk is om vogelmijt bewegingen automatisch te registreren. In 2012 is er gewerkt aan een prototype vogelmijtteller waar vogelmijten in lopen, zich niet ophopen en waarmee vogelmijten verzameld kunnen worden. Half februari 2013 is het huidige prototype van de
34
automatische vogelmijtteller in een commerciële legpluimveestal geplaatst. Deze test geeft ons inzicht in de werking van de teller in een praktijkstal en de robuustheid ervan (fase 1, stap 6). Gezien de werking van de teller in de eerste weken na plaatsing in de stal, zijn er aanpassingen nodig van het prototype. Gedurende de eerste weken hebben we enkele aanpassingen provisorisch doorgevoerd. Om de benodigde verbeteringen aan het prototype goed door te voeren en opnieuw te kunnen testen tijdens een stalproef is er additioneel budget nodig (geschat op 12 k€). Gelijktijdig met het plaatsen van de teller hebben we ook een monitoringssysteem uit de tuinbouw toegepast. Het betreft hier monitoring met behulp van plakvallen. Deze plakvallen geven ons inzicht in richtingen voor verbetering en aanpassing van het prototype. Met het budget verkregen in 2012 worden binnenkort een aantal proefjes uitgevoerd in het laboratorium waarbij de teller op robuustheid getest wordt door grote hoeveelheden fijnstof en ammoniak in de kleine ruimte te brengen. Na het bepalen van de robuustheid van de teller en aanpassingen aan de teller zal in het laboratorium bepaald worden wat het getelde aantal mijten is ten opzichte van het aanwezige aantal mijten (fase 2, stap 7). De teller wordt hiervoor in een hoge aquariumbak geplaatst waarin een vastgesteld aantal mijten wordt losgelaten. Vervolgens wordt gekeken welk percentage van het losgelaten aantal mijten door de teller gaat. Mogelijk zijn hierna weer aanpassingen nodig van het prototype. Zoals vorig jaar afgesproken vindt er na afronding van stap 7 van fase 1 een go/no-go plaats.
5A.
WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN
Fase 1 bestaat uit 10 stappen (zie bijlage). De eerste 5 stappen zijn reeds uitgevoerd. Stap 6 is grotendeels in 2012 uitgevoerd. 2013: Het testen op robuustheid (laatste deel van stap 6) en de validatie van de teller onder laboratorium omstandigheden (stap 7) Stap 8 en 9 van fase 1 (zie bijlage 1) worden overgeslagen. In afstemming met de BC aanpak Bloedluis wordt extra financiering gevraagd om het prototype al in stap 6 en 7 te verbeteren en te testen.
Validatie van het prototype van de teller in de zogenaamde kleine kooien (stap 10, zie bijlage). + gedeeltelijke ontwikkeling van het dynamisch adaptieve vogelmijtmodel (deel stap 13) ten behoeve van de analyse van de verkregen gegevens (gedeeltelijk stap 13, zie bijlage).
De stap naar de praktijk is te groot omdat daar niet het werkelijke aantal aanwezige mijten bepaald kan worden. Een proef met twee kippen in een afgesloten bak (kleine kooien) waarin een bekend aantal mijten wordt losgelaten kan inzicht geven in a) het getelde aantal mijten (teller) en het werkelijk aanwezige aantal mijten (enkele bakken eruit halen en de populatie in de bak bepalen), b) de groei-ontwikkeling van de populatie onder semipraktijk omstandigheden en c) mogelijke neveneffecten van vogelmijt aan de kip (gewicht, voeropname, wateropname, eiproductie, eigewicht).
Kleine kooien
35
Om de gegevens uit de proef te kunnen analyseren is een model nodig. De eerste stappen van het Dynamisch adaptieve vogelmijtbedrijfsmodel zijn voltooid (2011/2012). Het is dan ook logisch om de volgende stap uit te voeren voor het bouwen van het dynamisch adaptieve vogelmijt bedrijfsmodel, namelijk de modellering van de vogelmijtpopulatie, eiproductie, hennenpopulatie, voer efficiëntie. Dit model wordt gemaakt met behulp van historische data, inbreng van kennis uit de sector en kennis van collega wetenschappers.
5B.
WERKWIJZE / TIJDSPLANNING
Stap 6. Robuuster maken van de teller voor een goede werking in legpluimveestallen: Testen pluimveestal bestendigheid: teller moet bestand zijn tegen stof, ammoniak, groot aantal mijten, kippen pikkerij, (vogelmijt)bestrijdingsmiddelen, interferenties met andere elektronica, ander insecten en ongedierte). Februari-maart: Plaatsing teller in pluimveestal Maart: proeven in laboratorium met hoge concentraties ammoniak en fijnstof. De teller wordt geplaatst in een gesloten bak. In de gesloten bak wordt fijnstof of ammoniak toegevoegd. Daarna wordt getest of de teller nog werkt. Februari-maart : Doorvoeren van verbeteringen aan teller. Maart-april: Plaatsing in pluimveestal en testen in laboratorium. Stap 7. Laboratoriumtesten met aangepaste vogelmijtteller om te onderzoeken of het getelde deel voldoende en evenredig is voor het aantal aanwezige vogelmijten. Zoeken naar de relatie tussen het getelde en het werkelijke aantal. 15-3-2013 20-4-2013 20-5-2013 13-6-2013
start voorbereiding uitvoering proeven start gegevens verwerking opleveren resultaten
De tellers worden geplaatst in waterdichte metalen bakken. Met daarover heen een deksel met een opening. De bak wordt mijtdicht gehouden door het aanbrengen van Sticky Trap en het plaatsen in een waterbak met zeepoplossing. In de bak is zaagsel. Een vastgesteld aantal niet gevoede mijten wordt in de bak los gelaten. De teller zelfstandig in de bak; in het midden, in een hoek of halverwege een kant. Op de deksel worden veren en mest geplaatst. Na een dag wordt het aantal getelde mijten bepaald en wordt de bak schoongemaakt. Iedere plaats in de bak (= behandeling) wordt 10 keer herhaald. Stap 10 en deel stap 13: validatie van teller en eerste deel modelbouw en metingen effecten aan hennen Uitvoering proef: 11 juli- 12 september 2013 Er wordt gebruik gemaakt van 12 waterdichte bakken met daarin2 legkippen (vogelmijt vrij) Elke bak bevat een automatisch vogelmijtteller. In de bakken wordt een bekend aantal mijten geplaatst. Na drie, vijf, zeven en negen weken worden er steeds drie bakken uitgehaald om het aanwezige aantal mijten in de bakken te bepalen. Daarnaast worden de volgende gegevens verzameld: vogelmijttellingen via teller per 5 minuten, eiproductie, eigewicht, lichaamsgewicht, voeropname en wateropname Voor de ontwikkeling van het model worden gegevens gebruik van andere organisaties (UvA, FIBL en Proefbedrijf Geel) en gegevens uit de proef zelf. Modelleren: april – oktober 2013. Resultaten uit de proef zijn (december 2013 oplevering eindresultaten in een wetenschappelijk artikel): 1. Waarde van door teller getelde aantal mijten. 2. Kennis over effecten van vogelmijten op meetbare factoren in de pluimveehouderij (voederconversie, wateropname, groei, eiproductie). 3. Dynamisch Adaptief vogelmijtbedrijfsmodel geschikt voor semipraktijk.
36
6.
BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE
Projectleiding: Monique Mul Begeleiding en advies wordt gevraagd aan de leden van de begeleidingscommissie Aanpak Bloedluizen (NOP, NVP en PPE). Ten behoeve van een effectieve en efficiënte uitvoering van de testen wordt aan een aantal mensen gevraagd om een adviserende rol te vervullen; Sander Koenraadt en Gilian van Duijvendijk (WUREntomologie), Peter Groot Koerkamp (WUR Bedrijfstechnologie), Rick van Emous (WLR) en Thea van Niekerk (WLR). Daarnaast wordt afstemming gezocht met de PPE-klankbordgroep Praktijkonderzoek Leghennenhouderij.
7.
RESULTAATVERWACHTING
Let op: Dit projectvoorstel omvat slechts enkele deelstappen van het geheel (zie bijlage). Fase 1 tot en met 4 heeft als eindresultaat een vogelmijtmonitor. Het hieronder beschreven effect is een resultante van de uitvoering van alle fasen leidend tot een goed werkende vogelmijtmonitor.
Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten op de lange termijn verwacht: Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
positief
x
productkwaliteit
x
kostprijs per eenheid x
flexibiliteit
x
arbeidsaspecten ketenvorming
x
product/sector imago
x
milieuaspecten
x
concurrentiekracht
x
dierenwelzijn
8.
zeer positief
x
PRODUCTEN
De resultaten worden gepresenteerd in Powerpoint-vorm aan de begeleidingscommissie Aanpak Bloedluis. In overleg met de begeleidingscommissie Aanpak Bloedluisbestrijding zal worden bezien op welke wijze kennisoverdracht plaats kan vinden, zoals het schrijven van een artikel voor de “Pluimveehouderij”. De resultaten van stap 10 en deel stap 13 worden weergegeven in een wetenschappelijk artikel.
9.
KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN (HOE WORDT DE KENNIS OVERGEBRACHT NAAR DE PRAKTIJK)
Zie punt 8.
37
10.
BEGROTING IN EURO
Personeelskosten: Onderdeel/activiteit: proef
Onderdeel/activiteit: rapportage
Functie-omschrijving:
Uurtarief:
Aantal uren:
Totaal:
Functieomschrijving:
Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
87,3 111,3
50 483
4365 53758
Laag 87,3 Middelb. 111,3 Hoog Cumulatief:
58123
Uurtarief:
Aantal uren:
Totaal:
20 166
1746 18476 20222
Onderdeel/activiteit: aanpassingen mijtenteller Functie-omUurAantal Totaal: schrijving: tarief: uren: Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
87,3 111,3
20 60
1746 6678 8424
Reiskosten: Onderdeel/activiteit: proef Reden:
Km. tarief:
Aantal km.:
Bedrijfsbezoeken/ overleg Cumulatief:
Onderdeel/activiteit: rapportage
Totaal:
Reden:
450 450
Overleg Cumulatief:
Km. tarief:
Aantal km.:
Totaal:
100 100
Onderdeel/activiteit: aanpassingen mijtenteller Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.: bedrijfsbezoeken Cumulatief:
150 150
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Onderdeel/activiteit: proef Onderdeel/activiteit: rapportage Datum:
Omschrijving: Kosten: Tellers + ander benodigd materiaal + plaatsen 18000 DEC 750 18750 Cumulatief: Onderdeel/activiteit: Proef
Datum:
Omschrijving:
Kosten:
Onderdeel/activiteit: aanpassingen mijtenteller Datum: Omschrijving: Kosten:
teller Cumulatief:
Cumulatief: Onderdeel/activiteit: -
3400
3400 Onderdeel/activiteit: -
38
Omschrijving:
Kosten:
Proef 9 weken
27000
Cumulatief:
27000
Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief:
Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Onderdeel/activiteit: proef Bedrag:
104323
Onderdeel/activiteit: rapportage Bedrag:
20322
Onderdeel/activiteit: aanpassingen mijtenteller Bedrag: 11974
Totale kosten onderzoek: € 136.619,-
Overige toelichtingen: Er kan om budgettaire gekozen worden om de rapportage pas in 2014 uit te laten voeren.
Aldus opgemaakt op: Te: Door:
28-2-2013 Lelystad M.F. Mul
39
Bijlage Voor het opleveren van een geautomatiseerde monitoringstool voor vogelmijt in pluimveestallen zijn de volgende ontwikkelfasen nodig: 1) ontwikkelen en testen van een meetmethode; resultaat: een werkende teller 2) ontwerpen, bouwen (software) en testen van een dynamisch adaptief model; resultaat: een werkend model 3) combineren en testen van de meetmethode samen met het dynamisch adaptief model; resultaat: een implementeerbaar prototype vogelmijt monitoringstool 4) Verbeteren na eerste toepassingen op praktijkbedrijven (in opdracht van de marktpartij die de monitoringstool in de markt zet. Fase 1 en 2 kunnen gelijktijdig uitgevoerd worden. Het stappenplan is in het voorjaar van 2012 opgezet. De cursief weergegeven stappen zijn reeds uitgevoerd. Kader 1
Uitwerking fase 1) ontwikkelen en testen meetmethode
Uitwerking fase 1): Ontwikkelen en testen meetmethode. stap 1. Opstellen Programma van Eisen (Methodisch Ontwerpen) stap 2. Verdiepende literatuurstudie naar monitoringsmogelijkheden voor kruipende insecten stap 3. Ontwerpen van een aantal prototypen van tellers stap 4. Bouwen van een experimentele teller in drie varianten. stap 5. Laboratoriumtesten naar werking drie verschillende varianten (één meetprincipe) stap 6. Laboratoriumtesten gericht op het schoonhouden van de teller, het lokken en verzamelen mijten in de teller en het robuuster maken van de teller voor een goede werking in legpluimveestallen (meten van effect van teller op gedrag van de vogelmijt) stap 7. Laboratoriumtesten met voorkeurstype sensor om te onderzoeken of het getelde deel voldoende en evenredig voor het aantal aanwezige vogelmijten. De relatie tussen het getelde en het werkelijke aantal Go – no go stap 8. Ontwerp en bouw van drie verschillende prototypes stap 9. Valideren van prototypes onder laboratoriumomstandigheden stap 10. Valideren van prototypes in kleine kooien Go – no go Stap 1 tot en met 5 zijn in 2011-2012 uitgevoerd en gefinancierd door Wageningen UR Livestock Research en Wageningen UR Agrarische Bedrijfstechnologie. Stap 6 (behalve het testen op robuustheid) is uitgevoerd in 2012. De begeleidingscommissie Aanpak Bloedluis heeft kennis van de resultaten van deze stappen.
Kader 2 Uitwerking fase 2-4 Uitwerking fase 2: Ontwerpen, bouwen (software) en testen van een dynamisch adaptief model. stap 11. Bepalen verstorende en controleerbare invloedfactoren op vogelmijtpopulatie in stallen stap 12. Ontwerp en bouw conceptueel dynamisch adaptief model stap 13. Bouw van prototype dynamisch adaptief model. Modellering voor vogelmijtpopulatie, eiproductie, hennenpopulatie, voerefficientie m.b.v. van historische data en inbreng kennis uit sector en collega wetenschappers stap 14. Uitwerking optimalisatie algoritme stap 15. Validatie optimalisatie algoritme in een simulatie studie Go – no go Uitwerking fase 3: Combineren en testen van de meetmethode samen met het dynamisch adaptief model stap 16. Ontwerpen & bouwen van opstelling met sensoren & model voor opstelling met kleine kooien stap 17. Valideren (en verbeteren) monitoringstool met kleine kooien stap 18. Ontwerpen & bouwen van opstelling met sensoren & model voor stal met >30.000 dieren stap 19. Valideren (en verbeteren) monitoringstool in een praktijkstal Go – no go Uitwerking fase 4: Toepassing op eerste bedrijven in de praktijk stap 18. Aanpassen en verbeteren monitoringstool op basis van toepassingen in de praktijk.
Stap 11 en 12 zijn in 2011-2012 uitgevoerd door Wageningen UR Livestock Research. Pluimveehouders hebben deze stappen gefinancierd. De begeleidingscommissie Aanpak Bloedluis heeft kennis van de resultaten van deze stappen. In een artikel in de “Pluimveehouderij” zijn de resultaten gepresenteerd. 40
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Ontwikkelen en testen van een meetmethode voor de geautomatiseerde vogelmijtmonitor; laboratoriumtesten (uitvoering stap 6 en 7 van fase 1)
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: 9 maanden (september 2012 – juni 2013). Behorende bij klankbordgroep Aanpak bloedluis en Adviescommissie: Leg
Projectleider: Ir. M.F. Mul Onderzoeker(s): Het onderzoek zal voornamelijk uitgevoerd worden door Monique Mul en Johan Ploegaert.
In samenwerking met (in meer en mindere mate): Wageningen UR Vakgroep Bedrijfstechnologie, Wageningen UR Laboratorium Entomologie, IBED (Amsterdam), CVI, Pluimveehouders vertegenwoordigd in de organisaties NOP, NVP en LTO. (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.)
2011 en eerder €:
2012 €:
2013 en
verder €: 4000
31000
Totaal per categorie €: 35000
Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie: 35.000
35.000
30.000
30.000
Bijdrage via PPE-Topsector 2012: Eigen bijdrage WUR (via KB-gelden): Totaal per periode:
69.000
31.000
100.000
41
1A.
PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING
De legpluimveehouderij ondervindt in de gehele wereld en ook in Nederland grote schade als gevolg van moeilijk te bestrijden vogelmijten (Dermanyssus gallinae) (Sparagano et al., 2009; Emous et al., 2005). Ernstige besmettingen van vogelmijt in een legpluimveestal kunnen leiden tot productieverliezen, sterfte, sterk verminderd welzijn en meer dierziekten (Mul et al., 2009). Enerzijds fungeert de vogelmijt als vector voor verschillende bacteriën en virussen (Baselga et al, 1996; Chauve, 1998; Kilpinen et al, 2005; Valiente Moro et al, 2005), anderzijds wordt de natuurlijke afweer ondermijnd door het afnemen van bloed door de vogelmijten (Mul et al., 2009). Bij de mens kan een beet van de vogelmijt een ernstige allergische huidreactie geven (Sahibi et al., 2008; Cafiero et al., 2008). Vogelmijt ontwikkelt snel resistentie tegen chemische middelen, waardoor het gebruik hiervan een beperkt en kortdurend effect heeft op de vogelmijtpopulatie (Chauve, 1998; Marangi et al., 2009). Een aantal bestrijdingsmiddelen zoals Carbaryl mogen niet meer ingezet worden vanwege de schadelijke effecten voor de mens (Mul et al., 2009). Op dit moment werken meerdere onderzoeksgroepen aan de ontwikkeling van natuurlijke beheersingsmethoden, zoals het gebruik van natuurlijke vijanden (IBED – Institute for Biodiversity and Ecosystems Dynamics; Lesna et al., 2009), het lokken van vogelmijt en vervolgens lokaal bestrijden met schimmels (Wageningen UR Laboratorium voor Entomologie, Koenraadt and Dicke, 2010) en vaccins (Moredun Research Institute). De (kosten) effectieve inzet van beheersingsmethoden, waaronder ook natuurlijke, vergt een goed inzicht in de omvang en ontwikkeling van de vogelmijtpopulatie voor het tijdig en plaats-specifiek inzetten van de methoden. Een goede monitoringstool helpt tevens om de effectiviteit van elk type behandeling in pluimveestallen te bepalen en te verbeteren door tijdige inzet. Vogelmijtonderzoekers beschouwen het meten en monitoren van de vogelmijtpopulatie als het belangrijkste middel danwel randvoorwaarden voor het beheersen van een vogelmijtpopulatie. Enerzijds kan monitoring de effecten en duur van behandelingen bepalen, maar anderzijds resulteert het ook in bewustwording bij pluimveehouders waardoor mogelijk al veel eerder en tijdig maatregelen worden genomen (Mul and Koenraadt, 2009; Mul et al., 2009; Zenner et al, 2009). Een beperkte en plaatsgerichte inzet van middelen leidt tot een betere effectiviteit van de bestrijding en beperking van de kosten en de milieubelasting (Mul et al., 2009). Op dit moment zijn pluimveehouders niet in staat om een goede inschatting te kunnen maken van de ernst, plaats en ontwikkeling van een vogelmijtbesmetting. De huidige beschikbare monitoringsmethoden zijn arbeidsintensief, zijn niet nauwkeurig genoeg om kleine veranderingen in de populatie waar te nemen, zijn vaak alleen toepasbaar voor een specifiek systeem (Mul et al, 2009; Zenner et al. 2009; Mul et al., 2010) of zijn vooral geschikt voor onderzoeksdoeleinden (Mul et al., 2010). Een combinatie van een geautomatiseerde meetmethode en een dynamisch adaptief populatiemodel voor vogelmijt voldoet aan de eis voor een geautomatiseerde monitoringstool die de ontwikkeling van een vogelmijtpopulatie in tijd en ruimte kan voorspellen en daardoor de juiste plaats en tijdstip van behandeling aan kan geven. De pluimveehouders van het Productschap Pluimvee en Eieren hebben de eerste stap voor het bouwen van het Dynamisch Adaptief model gefinancierd. In 2011 is een experimentele teller ontwikkeld waarmee het mogelijk is om vogelmijt bewegingen automatisch te registreren. Deze teller moet verder ontwikkeld worden en getoetst worden in de praktijk.
1B.
DOELSTELLING
Let op: Er is een einddoelstelling van het project en een doelstelling van deze projectaanvraag Het UITEINDELIJKE DOEL is het ontwikkelen van een vogelmijtmonitor die de pluimveehouder waarschuwt bij overschrijding van een bepaalde drempel qua aantal aanwezige vogelmijt (of toename van de groei van het aantal). Deze waarschuwing adviseert de pluimveehouder om een bestrijdingsmaatregel uit te voeren op een bepaalde plaats in de stal. De vogelmijtmonitor bestaat uit een geautomatiseerde vogelmijtteller en een dynamisch adaptief model. Deze monitor kan de ontwikkeling van een vogelmijtplaag in pluimveestallen voorspellen in tijd en ruimte en geeft pluimveehouders, onderzoekers en bedrijven die beheersingsmethoden ontwikkelen, inzicht in 1) de dynamiek van de vogelmijtpopulatie, 42
2) de effectiviteit van de ontwikkelde beheersingsmethoden in een legpluimveestal en 3) helpt bij het tijdig en effectief inzetten van beheersingsmaatregelen.
Dit projectvoorstel beschrijft de uitvoering van stap 6 en 7 van fase 1): Ontwikkelen en testen meetmethode. In kader 1 en 2 is het stappenplan getoond met daarin de stappen om te komen tot een vogelmijtmonitoringstool. De cursief weergegeven stappen zijn reeds uitgevoerd. Kader 1
Uitwerking fase 1) ontwikkelen en testen meetmethode
Uitwerking fase 1): Ontwikkelen en testen meetmethode. stap 20. Opstellen Programma van Eisen (Methodisch Ontwerpen) stap 21. Verdiepende literatuurstudie naar monitoringsmogelijkheden voor kruipende insecten stap 22. Ontwerpen van een aantal prototypen van tellers stap 23. Bouwen van een experimentele teller in drie varianten. stap 24. Laboratoriumtesten naar werking drie verschillende varianten (één meetprincipe) stap 25. Laboratoriumtesten gericht op het schoonhouden van de teller, het lokken en verzamelen mijten in de teller en het robuuster maken van de teller voor een goede werking in legpluimveestallen (meten van effect van teller op gedrag van de vogelmijt) stap 26. Laboratoriumtesten met voorkeurstype sensor om te onderzoeken of het getelde deel voldoende en evenredig voor het aantal aanwezige vogelmijten. De relatie tussen het getelde en het werkelijke aantal Go – no go stap 27. Ontwerp en bouw van drie verschillende prototypes stap 28. Valideren van prototypes onder laboratoriumomstandigheden stap 29. Valideren van prototypes in kleine kooien Go – no go Stap 1 tot en met 5 zijn in 2011-2012 uitgevoerd en gefinancierd door Wageningen UR Livestock Research en Wageningen UR Agrarische Bedrijfstechnologie. De begeleidingscommissie Aanpak Bloedluis heeft kennis van de resultaten van deze stappen.
Kader 2 Uitwerking fase 2-4 Uitwerking fase 2: Ontwerpen, bouwen (software) en testen van een dynamisch adaptief model. stap 30. Bepalen verstorende en controleerbare invloedfactoren op vogelmijtpopulatie in stallen stap 31. Ontwerp en bouw conceptueel dynamisch adaptief model stap 32. Bouw van prototype dynamisch adaptief model. Modellering voor vogelmijtpopulatie, eiproductie, hennenpopulatie, voerefficientie m.b.v. van historische data en inbreng kennis uit sector en collega wetenschappers stap 33. Uitwerking optimalisatie algoritme stap 34. Validatie optimalisatie algoritme in een simulatie studie Go – no go Uitwerking fase 3: Combineren en testen van de meetmethode samen met het dynamisch adaptief model stap 35. Ontwerpen & bouwen van opstelling met sensoren & model voor opstelling met kleine kooien stap 36. Valideren (en verbeteren) monitoringstool met kleine kooien stap 37. Ontwerpen & bouwen van opstelling met sensoren & model voor stal met >30.000 dieren stap 38. Valideren (en verbeteren) monitoringstool in een praktijkstal Go – no go Uitwerking fase 4: Toepassing op eerste bedrijven in de praktijk stap 18. Aanpassen en verbeteren monitoringstool op basis van toepassingen in de praktijk.
Stap 11 en 12 zijn in 2011-2012 uitgevoerd door Wageningen UR Livestock Research. Pluimveehouders hebben deze stappen gefinancierd. De begeleidingscommissie Aanpak Bloedluis heeft kennis van de resultaten van deze stappen. In een artikel in een vakblad worden de resultaten gepresenteerd.
Het doel van stap 6 is, om met behulp van aanpassingen aan de reeds ontwikkelde experimentele geautomatiseerde vogelmijtteller (meetmethode), een vogelmijtteller te ontwikkelen waar vogelmijten in lopen, zich niet ophopen en waarmee vogelmijten verzameld kunnen worden. De teller dient robuust genoeg te zijn om in een legpluimveestal te plaatsen zonder noemenswaardige storingen. Het doel van stap 7 is het vaststellen van de relatie tussen het getelde aantal bewegingen danwel vogelmijten en het werkelijk aanwezige aantal vogelmijten. Concreet is dit de stap waarin wordt bepaald op welke wijze je van het door de teller bepaalde aantal vogelmijten komt tot het beeld in de stal (aantal vogelmijten en verspreiding. 43
2.
MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeker Monique Mul van Wageningen UR Livestock Research, in samenwerking met de leerstoelgroep Agrarische Bedrijfstechnologie (prof. P.W.G. Groot Koerkamp), deskundigen op het vlak van modellen (bv. Geert André van Wageningen UR Livestock Research) en medewerkers van professoren van de UvA en Wageningen UR Laboratorium voor Entomologie. Monique Mul is sinds 2006 betrokken bij vogelmijtonderzoek van Wageningen UR Livestock Research. Ze heeft drie wetenschappelijke artikelen gepubliceerd, heeft meerdere populaire artikelen geschreven, wordt frequent betrokken bij internationale publicaties en presentaties en is twee keer uitgenodigd op internationale congressen om de aanpak van vogelmijt door de pluimveehouder te belichten. De onderzoekers die betrokken zijn bij dit voorstel hebben hun achtergrond in de techniek, biologie en praktische veehouderij. Deze combinatie van kennis zorgt ervoor dat er daadwerkelijk een oplossing komt en maakt de propositie uniek.
3.
PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN
Pluimveehouders, onderzoekers en bedrijven die beheersingsmethoden ontwikkelen, hebben belang bij de ontwikkeling van een goede monitoringstool omdat deze inzicht geeft in de dynamiek van de vogelmijtpopulatie en de effectiviteit van de ontwikkelde beheersingsmethoden in een legpluimveestal (Zenner et al., 2009; Mul et al., 2010).
4.
STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG)
Meerdere onderzoeksgroepen hebben tot onlangs gewerkt aan de ontwikkeling van natuurlijke beheersingsmethoden, zoals het gebruik van natuurlijke vijanden (IBED – Institute for Biodiversity and Ecosystems Dynamics; Lesna et al., 2009), het lokken van vogelmijt en vervolgens bestrijden met schimmels (Wageningen UR Laboratorium voor Entomologie, Koenraadt and Dicke, 2010) en vaccins (Moredun Research Institute). De roofmijt, een natuurlijke vijand van de vogelmijt, is inmiddels door meerdere commerciële marktpartijen in de marktgezet. De andere onderzoeken zijn, tijdelijk, gestopt als gevolg van gebrek aan financiering. Goede, praktische en nauwkeurige monitoringstechnieken voor in pluimveestallen zijn niet beschikbaar. Onderzoeksgroepen op het gebied van vogelmijt lopen vast tijdens de praktijktesten door gebrek aan een goede geautomatiseerde vogelmijtteller. Geen enkele groep richt zich op de ontwikkeling van die geautomatiseerde teller. De automatische vogelmijtmonitor is een combinatie van een geautomatiseerde meetmethode en een adaptief dynamisch populatiemodel voor vogelmijt. Dynamisch Adaptief Model Door de complexiteit van stallen is het niet mogelijk om met een deterministisch model alle interacties te bepalen. Een deterministisch model vraagt kennis over de omvang van àlle mogelijke factoren die de vogelmijtpopulatie in een stal beïnvloeden. Door de complexiteit van stallen (houderijsysteem, type kip, voeding, warmte, luchtvochtigheid, management etc etc) zijn er heel veel factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van een vogelmijtpopulatie. Een complex systeem als een pluimveestal kan wel met behulp van een dynamisch adaptief model nagebootst worden. Dit model is een zelflerend model waarmee voor iedere stal in de actuele situatie en dus voor alle voorkomende factoren inclusief interacties de ontwikkeling van een vogelmijtpopulatie kan worden gevolgd en voorspeld, zoals ook de effecten van behandelingen op die populatie bepaald kunnen worden. Binnen WUR-Livestock Research is hiermee veel ervaring op het gebied van het effect van voeding op de melkproductie, binnen het systeem, van de koe (Andre et al., 2009). Maurer (FIBL-Zwitserland) ontwikkelde een populatiemodel voor de vogelmijt bij een constante temperatuur die gevalideerd werd in een kleine experimentele pluimveestal (Maurer and Baumgartner, 1994). Huber et al. (2011) ontwikkelden een populatie dynamica model waarmee de invloed van management maatregelen voorspeld kunnen worden. Ook dit model is een algemeen model, niet toegespitst op een bepaalde bedrijfssituatie. Tot nog toe is er geen populatiemodel ontwikkeld dat 1) een advies kan geven over het tijdstip en de plaats van het toedienen van bestrijding en 2) de effecten daarvan vaststelt. De gegevens van het populatiemodel van Maurer kunnen gebruikt worden voor het dynamisch adaptief model. De pluimveehouders van het Productschap Pluimvee en Eieren hebben de eerste stap voor het bouwen van het Dynamisch Adaptief model gefinancierd. Hiermee is inzicht gekregen in de vogelmijtproblematiek en de onderlinge interacties van de belangrijkste factoren die een vogelmijtpopulatie in een legpluimveestal beïnvloeden. De eerste rekenregels voor het model zijn bepaald.
44
Geautomatiseerde meetmethode Met behulp van methodisch ontwerpen is volgens een vast stappenplan via eisen, functies en oplossingen, een meetmethode ontworpen waarbij een teller automatisch verplaatsingen van een vogelmijt binnen een bepaald gebied kan registreren. Deze teller zou in het huisvestingssysteem geïntegreerd moeten worden om schade aan de teller te voorkomen. Testen met een experimentele teller toonde in 2011/2012 aan dat het mogelijk is om vogelmijt bewegingen automatisch te registreren. Deze teller moet verder ontwikkeld worden en getoetst worden in de praktijk.
5A.
WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN
Voor het opleveren van een geautomatiseerde monitoringstool voor vogelmijt in pluimveestallen zijn de volgende ontwikkelfasen nodig: 1) ontwikkelen en testen van een meetmethode; resultaat: een werkende teller 2) ontwerpen, bouwen (software) en testen van een dynamisch adaptief model; resultaat: een werkend model 3) combineren en testen van de meetmethode samen met het dynamisch adaptief model; resultaat: een implementeerbaar prototype vogelmijt monitoringstool 4) Verbeteren na eerste toepassingen op praktijkbedrijven (in opdracht van de marktpartij die de monitoringstool in de markt zet. Fase 1 en 2 kunnen gelijktijdig uitgevoerd worden. Fase 1 bestaat uit 10 stappen (zie kader 1). De eerste 5 stappen zijn reeds uitgevoerd.
Dit projectvoorstel beschrijft de uitvoering van stap 6 en 7 van fase 1): Ontwikkelen en testen meetmethode. Na stap 7 kunnen drie verschillende prototypes worden ontworpen, gebouwd en vervolgens gevalideerd. Op basis van eerder onderzoek hebben we nog geen gefundeerde keuze kunnen maken uit deze drie typen.
5B.
WERKWIJZE / TIJDSPLANNING
Stap 6. Laboratoriumtesten gericht op het schoonhouden van de teller, het lokken en verzamelen van mijten in de teller en het robuuster maken van de teller voor een goede werking in legpluimveestallen (meten van effect van teller op gedrag van de vogelmijt) 1. 2.
3. 4. 5. 6.
Augustus 2012. Meer uitgebreide literatuurstudie naar monitoringsmogelijkheden voor kruipende insecten September-Oktober 2012. Inventarisatie naar (literatuur, ondervragen van experts, mogelijk kleine brainstorm sessies - oplossingen voor schoonhouden teller (voorkomen van ophoping van vogelmijt en eieren) - oplossingen voor lokken van mijten in de teller - oplossingen voor verzamelen van gevangen vogelmijten - plaatsingswijzen van teller in legpluimveestal - onderscheid maken tussen vogelmijten en andere kruipende insecten - pluimveestal bestendig maken (teller moet bestand zijn tegen: stof, ammoniak, groot aantal mijten, kippen pikkerij, (vogelmijt)bestrijdingsmiddelen, interferenties met andere elektronica, ander insecten en ongedierte). Oktober 2012. Gesprekken met experts om te komen tot inzichten en oplossingen. November- December 2012. Uitvoeren van kleinschalige laboratoriumproefjes met vogelmijten om per “probleem” de beste oplossingen te identificeren. Laboratoriumproefjes: Y-buis proeven, cafetariaproef, petrieschaal proefjes met vogelmijten. December 2012-januari 2013. Integratie van beste oplossingen in experimentele teller. Februari 2013. Verslaglegging resultaten in Powerpoint presentatie en indien zinvol en mogelijk (in verband met mogelijke IP) een update in het vakblad Pluimveehouderij.
Stap 7. Laboratoriumtesten met voorkeurstype sensor om te onderzoeken of het getelde deel voldoende en evenredig is voor het aantal aanwezige vogelmijten. Zoeken naar de relatie tussen het getelde en het werkelijke aantal. 15-3-2013 start voorbereiding 1-4-2013 uitvoering proeven 45
15-5-2013 start gegevens verwerking 15-6-2013 opleveren resultaten
6.
BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE
Projectleiding: Monique Mul Begeleiding en advies wordt gevraagd aan de leden van de begeleidingscommissie Aanpak Bloedluizen. Ten behoeve van een effectieve en efficiënte uitvoering van stap 6 en 7 van fase 1 wordt aan een aantal mensen gevraagd om een adviserende rol te vervullen; Marcel Dicke, Sander Koenraadt en Jeroen Spitzen (WUREntomologie), Peter Groot Koerkamp (WUR Bedrijfstechnologie), Herman van Roermund (WUR-CVI), Rick van Emous (WLR) en Thea van Niekerk (WLR). Daarnaast wordt afstemming gezocht met de klankbordgroep Praktijkonderzoek Leghennenhouderij.
7.
RESULTAATVERWACHTING
Let op: Dit projectvoorstel omvat slechts twee van de 10 stappen van fase 1. Fase 1 tot en met 4 heeft als eindresultaat een vogelmijtmonitor. Het hieronder beschreven effect is een resultante van de uitvoering van alle fasen leidend tot een goed werkende vogelmijtmonitor.
Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten op de lange termijn verwacht: Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
positief
x
productkwaliteit
x
kostprijs per eenheid x
flexibiliteit
x
arbeidsaspecten ketenvorming
x
product/sector imago
x
milieuaspecten
x
concurrentiekracht
x
dierenwelzijn
8.
zeer positief
x
PRODUCTEN
De resultaten worden gepresenteerd in Powerpoint-vorm aan de begeleidingscommissie Aanpak Bloedluis. In overleg met de begeleidingscommissie Aanpak Bloedluisbestrijding zal worden bezien op welke wijze kennisoverdracht plaats kan vinden.
9.
KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN (HOE WORDT DE KENNIS OVERGEBRACHT NAAR DE PRAKTIJK)
Zie punt 8.
46
10.
BEGROTING IN EURO
Personeelskosten: Onderdeel/activiteit: stap 6 FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Onderdeel/activiteit: stap 7* FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Laag 89.2 Middelb. 112.5 Hoog 141.6 Cumulatief:
Laag 90.1 Middelb. 113.6 Hoog 143 Cumulatief:
280 341 18
23800 36657.5 2448 62905.5
80 196 7
7208 22265,6 1001 30474.6
Reiskosten: Onderdeel/activiteit: stap 6 Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Onderdeel/activiteit: stap 7 Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Cumulatief:
Cumulatief:
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etc. Onderdeel/activiteit: stap 6 Onderdeel/activiteit: stap 7 Datum: Omschrijving: Kosten: Datum: Omschrijving: Kosten: Materiaal, proeffaciliteit 1800 530 Vacatiegeld en expertkosten 2800 Kosten bijeenkomst 1500 6100 530 Cumulatief: Cumulatief: Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: stap 6 Omschrijving: Kosten:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten:
Cumulatief:
Cumulatief:
Onvoorziene kosten (max. 5%): Onderdeel/activiteit: stap 6 Subtotaal:
Subtotaal:
Perc.:
Perc.:
Post onvoorz.:
Onderdeel/activiteit: Post onvoorz.:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Onderdeel/activiteit: stap 6 Bedrag: 69005.5
Onderdeel/activiteit: stap 7 Bedrag: 31004.6
Totale kosten onderzoek: € 100.010,10 47
*Personeelskosten voor 2013 zijn nog niet bekend, maar het ligt in de lijn der verwachting dat die kosten met 1% zullen stijgen. Overige toelichtingen:
Aldus opgemaakt op: Te: Door:
30-7-2012 Wageningen M.F. Mul
48
Overzicht projectaanvragen vleeskuikenhouderij PPE-bijdrage 2013 (€) Effect voeding moederdieren (verschillende energie-eiwit verhoudingen tijdens de opfok- en legperiode) op het optreden van voetzoollaesies bij vleeskuikens Effect van grondeieren op vleeskuikenperformance Effect emissiearm huisvestingssysteem op uitval en voetzoollaesiescore bij vleeskuikens Minimumventilatiebehoefte bij vleeskuikens Praktijkimplementatie Welfare Quality* Totaal
4.709
Bijdrage Topsectoren / derden (€) 4.709
53.350
Budget totaal 2013 (€) 9.418
53.350
21.250
21.250
42.500
57.000 47.075
188.301
57.000 235.376
183.384
214.260
397.644
* Onderzoek loopt door van 2012.
Totaal voor 2013 begroot voor onderzoek Budget voor kennisuitwisseling
€ 183.384,€ 15.000,-
49
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Effect voeding moederdieren (verschillende energie-eiwit verhoudingen tijdens de opfoken legperiode) op het optreden van voetzoollaesies bij vleeskuikens
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: Behorende bij klankbordgroep: Vleeskuikens
0,8 jaar
Projectleider: Jan van Harn
Onderzoeker(s): Jan van Harn, Rick van Emous en Johan van Riel In samenwerking met: (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €:
4.709
Totaal per categorie €: 4.709
4.709
4.709
9.418
9.418
2013 €:
2014 en
verder €:
Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie (P4F): Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
50
1A.
PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING
Met ingang van 2013 zijn ook voetzoollaesies onderdeel van de beoordelingssystematiek in het kader van de Vleeskuikenrichtlijn. Afgelopen jaren is door Wageningen UR Livestock Research al veel onderzoek gedaan naar diverse factoren die van invloed zijn op het ontstaan en voorkomen van voetzoollaesies. Uit het onderzoek van De Jong et al. (2011)* bleek dat broederij een relatief grote invloed had op het optreden van voetzoollaesies op het vleeskuikenbedrijf. De broederij was na de vleeskuikenhouder de grootste invloedfactor op het optreden van voetzoollaesies. Het effect van broederij was bijvoorbeeld, in tegenstelling wat veelal wordt gezegd, groter dan het effect van de voerfabrikant. Dit betekent overigens niet dat het effect van voer niet substantieel kan zijn, maar dat de verschillen tussen voerfabrikanten onderling kleiner zijn dan de verschillen tussen broederijen onderling. In het onderzoeksrapport van De Jong et al wordt gesproken over een broederijeffect, maar het is natuurlijk niet de broederij en het gevoerde broedmanagement (T/RV, broedmachine, e.d.) alleen. Ook de effecten van de voorschakels (het vermeerderingsbedrijf en opfokbedrijf van de vleeskuikenmoederdieren) zitten hierin verstrengeld /verweven en het is heel lastig om deze (invloed)factoren te ontrafelen. Om bijvoorbeeld het effect van de voeding van moederdieren op het optreden van voetzoollaesies bij vleeskuikens te bestuderen is heel lastig, aangezien er altijd (zeker in een veldstudie) vertroebelende invloedfactoren zijn, zoals herkomst, leeftijd moederdieren en het gevoerde management op het VB-bedrijf. Binnenkort start een vleeskuikenonderzoek waarbij het effect van de voerbehandeling (lees: verschillende energieeiwit verhoudingen tijdens de opfok- en legperiode) van vleeskuikenmoederdieren op de technische resultaten en slachtrendementen van de nakomelingen wordt bestudeerd. Binnen dit onderzoek, wat deel uit maakt van het promotie onderzoek van Rick van Emous, is niet gepland om de effecten van de voerbehandeling van de vleeskuikenmoederdieren op het optreden en ernst van voetzoollaesies (en hakdermatitis) van de nakomelingen te bestuderen. Omdat dit onderzoek al gepland is, is dit eenvoudig en tegen relatief geringe (meer)kosten te realiseren. De PPE klankbordgroep vleeskuikens heeft in de vergadering van 18 januari 2013 het belang van deze aanvulling waarnemingen aangeven. In dit projectplan wordt dit nader uiteengezet. *
Jong, I.C. de; Harn, J. van; Gunnink, H.; Hindle, V.A.; Lourens, A. (2011). Ernst en voorkomen van voetzoollaesies bij reguliere vleeskuikens in Nederland. Wageningen UR Livestock Research, Rapport 513.
1B.
DOELSTELLING
Vaststellen of de voeding van het vleeskuikenmoederdier (lees: verschillende energie-eiwit verhoudingen tijdens de opfok- en legperiode) effect heeft op het optreden van voetzoollaesies bij de nakomelingen. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research heeft ruime ervaring in onderzoek aan diverse aspecten van de vleeskuikenhouderij. De afgelopen 3 jaar heeft het onderzoek zich vooral gericht op voetzoollaesies. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN Vleeskuikensector (zowel vleeskuikenhouders als broederijen en voerfabrikanten), beleid. 4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) In de periode 2010-2012 heeft WUR-LR onderzoek uitgevoerd naar monitoringsmethoden, prevalentie en oorzakelijke factoren, en management methoden om voetzoollaesies te voorkomen. Samen met onderzoek van andere internationale groepen, heeft dit veel kennis opgeleverd over het ontstaan en voorkomen van voetzoollaesies die ook direct door de praktijk kunnen worden toegepast. Enkele aspecten zijn tot nu toe echter onvoldoende inzichtelijk geworden. Zo is wel duidelijk geworden dat voer en broederij een effect kunnen hebben op het ontstaan van voetzoollaesies, maar is meer onderbouwing gewenst. In het onderzoeksrapport van De Jong et al. (2011)wordt gesproken over een broederijeffect, maar het is natuurlijk niet de broederij en het gevoerde broedmanagement (T/RV, broedmachine, e.d.) alleen. Ook de effecten van de voorschakels (het vermeerderingsbedrijf en opfokbedrijf van de vleeskuikenmoederdieren) zitten hierin verstrengeld /verweven en het is heel lastig om deze (invloed)factoren te ontrafelen. Recentelijk is onderzocht of het gevoerde broedmanagement van invloed is op het optreden van voetzoollaesies. Hiertoe zijn broedeieren betrokken van eenzelfde herkomst (zelfde VB) en uitgebroed op twee verschillende locaties. Uit dit onderzoek bleek dat voetzoollaesies niet (significant) beïnvloed werden door de broedlocatie, hoewel er wel numerieke verschillen waren die overeenkwamen met de eerdere veldstudie. De resultaten van dit onderzoek zullen in het 1e kwartaal van 2013 worden gepubliceerd in een artikel in de Pluimveehouderij. Mogelijk dat dus de gevonden verschillen in het onderzoek van De Jong et al. (2011) ook gezocht moet worden in de voorschakels van de broederij (opfok- en legbedrijf). Hierbij kan gedacht worden aan het gevoerde management (voersamenstelling, vaccinaties, e.d.) op de opfok- en legbedrijven van de vleeskuikenmoederdieren. 51
Er is weinig of geen informatie m.b.t. de relatie voeding van vleeskuikenmoederdieren op het optreden van voetzoollaesies bij vleeskuikens. In dit onderzoek zal onderzocht worden welke effect het eiwitgehalte (twee niveaus) van het voer tijdens de opfokperiode van de vleeskuikenmoederdieren en het energiegehalte tijdens de legperiode (22-45 weken: 3 niveaus (hoog / gemiddeld / laag); 45-60 weken leeftijd: 2 niveaus (standaard / hoog)) heeft op het optreden van voetzoollaesies bij vleeskuikens. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN Om te onderzoeken of er eventueel een effect is van de voeding van moederdieren op het optreden van voetzoollaesies is het mogelijk mee te liften met het project ‘Effect van verschillende energie-eiwit verhoudingen tijdens de opfok- en legperiode op lichaamssamenstelling, reproductie, kuikenkwaliteit, nakomelingen, bevedering en gedrag bij vleeskuikenmoederdieren’ (projectnummer: 4413.7828.00; Projectleider: Rick van Emous). De hypothese van dit vleeskuikenmoederdieren project is dat het verhogen van het lichaamsgewicht aan het einde van de opfokperiode en het verhogen van de energie-eiwitverhouding in opfok- en legvoer positieve effecten heeft op lichaamsontwikkeling en bevedering, en daaruit volgend op (broed)eiproductie en kwaliteit van de nakomelingen. Hiertoe wordt het (gecombineerde) effect bestudeerd van twee verschillende eiwitniveaus tijdens de opfok, drie verschillende energieniveaus tussen 22 en 45 weken leeftijd en twee energieniveaus tussen 45 en 60 weken leeftijd op lichaamssamenstelling, reproductie, kuikenkwaliteit, nakomelingen, bevedering en gedrag tijdens de opfok- en legperiode. Om te kijken welke effecten de voeding van de moederdieren heeft op de kwaliteit, performance en slachtrendementen van vleeskuikens worden op twee momenten (28 en 52 weken leeftijd van de moederdieren) eieren verzameld, uitgebroed en de vleeskuikens opgevolgd. Waarnemingen m.b.t. strooiselkwaliteit en het voorkomen van voetzoollaesies en hakdermatitis zijn niet gepland binnen dit project. Het is echter wel erg interessant om deze waarnemingen wel uit te voeren, zodat onderzocht kan worden of de voeding (lees: het effect van verschillende energie/eiwit verhoudingen tijdens opfok- en legperiode) van moederdieren effect heeft op de strooiselkwaliteit en het voorkomen en ernst van hakdermatitis en voetzoollaesies. Het onderzoek zal worden uitgevoerd met 720 kuikens (360 haan- en 360 henkuikens, gescheiden opzet) en omvat het leeftijdstraject van 0 – 35 dagen. De kuikens zullen worden gehuisvest in 36 grondhokken met strooisel (1,5 m2) welke staan opgesteld in één afdeling van stal 4.3 van Schothorst Feed Research. De kuikens zullen gehouden worden onder dezelfde omstandigheden, het enige verschil is de voeding van de moederdieren. Binnen het project van Van Emous (project 4413.7828.00) worden de volgende waarnemingen verricht: - Diergewichten Het begin- en eindgewicht van de kuikens wordt vastgesteld. - Voerverbruik Het voerverbruik wordt exact bepaald. - Uitval De uitval en het totale gewicht van de uitval wordt dagelijks genoteerd. - Slacht-/opdeelrendementen Op 35 dagen worden de volgende deelrendementen bepaald: inslachting / griller, vleugel, poot, rug en borstvlees. Met behulp van een subsidie vanuit de PPE sector vleeskuikens kunnen tevens de onderstaande (aanvullende) waarnemingen worden verricht: - Strooiselkwaliteit Op 35 dagen leeftijd wordt het drogestofgehalte van strooisel vastgesteld. - Ernst en voorkomen van voetzoollaesies en hakdermatitis Op 35 dagen leeftijd wordt gekeken naar het voorkomen en ernst van hakdermatitis en voetzoollaesies (zie onderstaand schema). Hakdermatitis
Voetzoollaesies
0 – 4 , waarbij 0= geen hakirritatie, 1= lichte/geringe roodverkleuring hak; 2= ernstige roodverkleuring / geringe aantasting opperhuid hak, geen wond zichtbaar en 3= aantasting opperhuid hak, zwartverkleuring, klein oppervlak, 4=ernstige aantasting opperhuid hak, zwartverkleuring, groot oppervlak, wond (Welfare Quality, 2009). 0 – 2 , waarbij 0= geen/lichte voetzoolirritatie; 1 =matige/milde voetzoolirritatie (hyperkeratose en verkleuring van het weefsel, maar nog geen ontstekingen en nog geen aantasting van de opperhuid) en 2= ernstige voetzoolirritatie(aantasting van de opperhuid, onderhuidse ontstekingen). Beoordelingsmethodiek conform Zweedse methode (Berg, 1998).
52
5B. WERKWIJZE / TIJDSPLANNING Jaar Week Activiteit 2012 40 – 50 Voorbereiding: schrijven werkplan, bespreking proefopzet, e.d. 52 Verzameling broedeieren (lft. md: 28 weken) 2013 1 Inleg eieren broedmachine 4–9 Vleeskuikenproef (ronde 1) 10 – 12 Tussentijdse resultaten 22 Verzameling broedeieren (lft. md: 50 weken) 23 Inleg eieren broedmachine 26 – 31 Vleeskuikenproef (ronde 2) 32 – 36 Dataverwerking + stat. Analyse 37 – 42 Schrijven artikel 6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Dit project wordt begeleid door de Klankbordgroep Praktijkonderzoek Vleeskuikenhouderij van het PPE. 7. RESULTAATVERWACHTING Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
positief
Productkwaliteit
X
kostprijs per eenheid
X
Flexibiliteit
X
Arbeidsaspecten
X
Ketenvorming
X
product/sector imago
X
Milieuaspecten
zeer positief
X
Concurrentiekracht
X
Dierenwelzijn
X
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) Op te leveren product: artikel in de Pluimveehouderij 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN De resultaten van dit onderzoek worden via het artikel in de Pluimveehouderij en eventueel via bezoek van studieclubs verspreid.
53
10.
BEGROTING IN EURO
Personeelskosten: Functieomschrijving:
Onderdeel/activiteit: UurAantal Totaal: tarief: uren:
Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
84,50 12 107 54 135 8
1.014 5.778 1.080 7.872
Onderdeel/activiteit: FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving: Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
Reiskosten: Reden:
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Overleg, verrichten waarnemingen
0,28
160
Onderdeel/activiteit: Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
45 45 Cumulatief:
Cumulatief:
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Onderdeel/activiteit: Onderdeel/activiteit: Datum: Omschrijving: Kosten: Datum: Omschrijving: Kosten: febr/aug
Strooiselanalyses
1.500
1.500 Cumulatief:
Cumulatief:
Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten:
Cumulatief:
Cumulatief:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Onderdeel/activiteit: Bedrag:
9.418
Onderdeel/activiteit: Bedrag:
Overige toelichtingen: -Aldus opgemaakt op: Te: Door:
13-03-2013 Wageningen Jan van Harn
54
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Effect van grondeieren op vleeskuikenperformance
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: Behorende bij klankbordgroep: Vleeskuikens
0,75 jaar
Projectleider: Jan van Harn
Onderzoeker(s): Jan van Harn en Sander Lourens In samenwerking met: (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €:
53.350
Totaal per categorie €: 53.350
53.350
53.350
2013 €:
2014 en
verder €:
Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie (specificeren): Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
55
1A. PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING Vleeskuikenhouders die hebben aangegeven te willen produceren bij een maximale bezetting van 42 kg/m2 dienen te voldoen aan bepaalde eisen gesteld voor uitval en voetzoollaesies. Voor uitval geldt dat de gecumuleerde dagelijkse sterfte van zeven opeenvolgende koppels van een stal mag niet hoger1 zijn dan: 1% + 0,06% x slachtleeftijd in dagen van het koppel. Het is dus van belang dat uitval op het vleeskuikenbedrijf zo laag mogelijk is en blijft. De uitval op het vleeskuikenbedrijf wordt voor een deel bepaald door de hygiënestatus op het bedrijf, maar ook door de kwaliteit van de eendagskuikens. Een mindere kwaliteit van de eendagskuikens vergroot het risico op uitval. De hygiënestatus op het bedrijf heeft de vleeskuikenhouder grotendeels zelf in de hand, de kwaliteit van de eendagskuikens echter niet. Goede kwaliteit van de eendagskuikens begint bij een goede kwaliteit van de broedeieren. Eieren die door de hennen op de grond worden gelegd (grondeieren) bevatten meer bacteriën dan eieren die in het legnest worden gelegd (nesteieren). Op het moment van leggen is de cuticula (beschermlaagje rondom het ei) nog zacht en kunnen bacteriën makkelijker de eischaal binnendringen dan wanneer de cuticula al hard is geworden. Op het moment dat het ei gelegd wordt zijn op de eischaal al ca. 1000 tot 100.000 bacteriën aanwezig. Deze bacteriën komen van de hen via de cloaca of mest en via het legnest. De schaal van vuile eieren bevat ca. 10 tot 100 miljoen bacteriën. Dit is 1000 keer zoveel als op schone nesteieren. Die bacteriën zitten in eerste instantie alleen op de schaal, maar zodra het ei afkoelt, krimpt de eiinhoud en worden bacteriën mee naar binnen gezogen. De in- of op de eischaal aanwezige bacteriën kunnen zich tijdens het broeden vermeerderen in het embryo waardoor niet alleen het uitkomstpercentage van broedeieren lager wordt, maar ook de kans op klapeieren in de broedmachine groter is in vergelijking met schone (nest)eieren. Ook kunnen de kuikens bij de uitkomst besmet raken. Dooierzakontstekingen, ontstekingen van hartezakje, buikvlies en acute sterfte in de eerste levensweken van het kuiken kunnen daarvan het gevolg zijn. Ook kunnen bacteriën het kuiken besmetten en pas later problemen geven. Dit is bijvoorbeeld aangetoond voor Staphylococcus aereus infecties, die bij de uitkomst al door het kuiken ingeademd kunnen worden maar pas op latere leeftijd kreupelheid veroorzaken. Het spreekt voor zich dat ‘vuile ‘ broedeieren (grondeieren en vieze nesteieren) een risicofactor in de broedmachine vormen. Deze ‘vuile’ eieren worden op het vermeerderingsbedrijf vaak gewassen en mits onder de juiste omstandigheden uitgevoerd kan het wassen van vieze nesteieren en grondeieren klapeieren in de broederij wellicht enigszins voorkomen, maar niet volledig. Door het wassen wordt bovendien de wasachtige beschermlaag van het ei aangetast, waardoor deze eieren gevoeliger worden voor invloeden van buitenaf (bacteriën). Ook zijn de broedresultaten van waseieren altijd slechter dan die van schone niet gewassen eieren. Vandaar het van belang is dat deze vieze eieren (grond- en vieze nesteieren) en/of waseieren apart worden aangeleverd aan de broederij zodat deze ze apart kan behandelen (logistiek broeden). Echter, na uitkomst worden beide partijen weer samengevoegd zodat de potentieel mindere kuikens ook in de stal terecht komen en wanneer een deel van de kuikens van mindere kwaliteit is, zal een vleeskuikenhouder eerder geneigd zijn om een koppelbehandeling antibiotica in te zetten. Door grond- en vieze nesteieren en/of waseieren ook uit te broeden neemt het risico op een verhoogde uitval op het vleeskuikenbedrijf toe. Ook is niet bekend of de performance resultaten van de kuikens uit deze ‘vuile’ eieren vergelijkbaar zijn met de resultaten van kuikens uit schone eieren. 1B. DOELSTELLING Vaststellen van de effecten van het uitbroeden van schone of gewassen grondeieren op de prestaties (groei, voerconversie en uitval) van de nakomelingen. Zo kan een objectief beeld worden verkregen van de kosten / opbrengsten van het plaatsen van kuikens geboren uit grondeieren. Dit onderzoek zou er uiteindelijk toe kunnen bijdragen dat de uitval en antibioticagebruik bij vleeskuikens (verder) omlaag gaat, doordat een betere afweging gemaakt kan worden over wat te doen met (gewassen) grondeieren. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research is een onafhankelijke research instelling die een ruime ervaring heeft in het uitvoeren van onderzoek aan vleeskuikens en beschikt in voldoende mate over praktische kennis van de vleeskuikenhouderij. Daarnaast is ook bredere expertise op het gebied van broederij bij WUR Livestock Research aanwezig. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN Vleeskuikenkolom (vermeerderaars, broederij en vleeskuikenhouders), beleid. 1
Als er een goede verklaring is voor een hogere sterfte en men kan aantonen dat er sprake is van overmacht, dan kan de staatssecretaris besluiten in dat geval een uitzondering toe te staan. 56
4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) Vanuit de literatuur is bekend dat grondeieren en vieze nesteieren de uitval bij de nakomelingen kunnen verhogen. In ieder geval neemt het risico op verhoogde uitval bij gebruik van ‘vuile’ eieren toe. In een studie door Butcher e.a. (2002) werd het volgende gerapporteerd: schone nesteieren gaven in de eerste 2 weken een uitval van 0.9%; licht bevuilde nesteieren een uitval van 2.3% en vieze nesteieren een uitval van 4.1%. Er zijn geen resultaten bekend m.b.t. eventuele verschillen in performance resultaten (groei, voerconversie en uitval) tussen kuikens uit ‘vuile’ en schone eieren. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN Het idee is om onder gecontroleerde omstandigheden het effect het uitbroeden van (gewassen) grondeieren op de performance resultaten van vleeskuikens te onderzoeken. Hiertoe zullen van twee vermeerderingsbedrijven met moederdieren van respectievelijk 28 en 50 weken zowel schone broedeieren als grondeieren worden aangeleverd. De helft van de grondeieren wordt op het vermeerderingsbedrijf gewassen, de andere helft wordt ‘vuil’ aangeleverd. Op deze wijze worden er zes groepen eieren verkregen: Groep
VB
1 2 3 4 5 6
1 1 1 2 2 2
Leeftijd moederdieren (wk) 28 28 28 50 50 50
Eieren Schone broedeieren Grondeieren Gewassen grondeieren Schone broedeieren Grondeieren Gewassen grondeieren
De vuile eieren worden per locatie verzameld en volgens een vast protocol gewassen, dit om een eventueel effect van het wassen uit te sluiten. Na het wassen (en drogen) worden de eieren ingelegd in de broedmachine en uitgebroed. De schone eieren en de vuile eieren (= gewassen en ongewassen grondeieren) worden geheel gescheiden gebroed. Na uitkomst worden de kuikens per groep handmatig afgeraapt en gesekst. De kuikens zullen per groep en sekse in kratten (of dozen) worden aangeleverd aan de proefaccommodatie van WUR. Om het effect van kruisbesmetting (= het plaatsen van kuikens uit vuile grondeieren tussen kuikens uit schone nesteieren) te bestuderen worden er nog twee extra groepen gecreëerd. Hierbij worden per hok twee kuikens afkomstig van ongewassen vuile grondeieren geplaats bij 10 kuikens uit schone nesteieren. Dit resulteert uiteindelijk in 8 groepen die worden opgevolgd: Groep
VB
Leeftijd Kuiken afkomstig van moederdieren (wk) 1 1 28 100 % schone broedeieren 2 1 28 100 % grondeieren 3 1 28 100% gewassen grondeieren 4 1 28 83% schone broedeieren + 17% grondeieren 5 2 50 100 % schone broedeieren 6 2 50 100 % grondeieren 7 2 50 100% gewassen grondeieren 8 2 50 83% schone broedeieren + 17% grondeieren De kuikens worden gehuisvest in 112 grondkooien (0,75 m2) elk met 12 kuikens (= 1344 kuikens in totaal) welke staan opgesteld in één afdeling van stal 161 van het WUR-CVI te Lelystad. Per groep hebben we 14 herhalingen (7 met hanen en 7 met hennen). Alle kuikens worden individueel gemerkt door vleugelmerkjes of SWIFTAGS, om het aantal dieren per kooitje op 10 dagen leeftijd terug kunnen te brengen naar 10 per kooitje door random selectie. Voer en water zullen gedurende de gehele proefperiode (0 – 35 dagen) onbeperkt beschikbaar zijn en kuikens krijgen allemaal hetzelfde vaccinatie-, temperatuur- en lichtschema. Er zal geen antibioticabehandeling worden toegepast. De volgende waarnemingen zullen worden verricht: Bacteriologisch onderzoek eendagskuikens Per groep worden 10 levende eendagskuikens ingestuurd naar de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) voor 57
een bacteriologisch onderzoek (incl. gevoeligheidsanalyse). Diergewichten Het begin- en eindgewicht van de kuikens wordt vastgesteld. Daarnaast worden op twee tussentijdse momenten (dag 10 en dag 28) eveneens de gewichten van de kuikens vastgesteld. Voerverbruik Het voerverbruik wordt exact bepaald op de momenten van dierweging (dag 10, 28 en 35). Uitval + reden van uitval De uitval en het gewicht van de uitval wordt dagelijks genoteerd. Daarnaast wordt de uitvaloorzaak vastgesteld door een veterinair. Strooiselkwaliteit Op 10, 28 en 35 dagen leeftijd wordt door een panel van drie personen de strooiselkwaliteit visueel beoordeeld. Hakdermatitis en voetzoollaesies Op 35 dagen leeftijd wordt bij alle nog aanwezige kuikens het voorkomen en ernst van hakdermatitis en voetzoollaesies vastgesteld. Stalklimaat (temperatuur en relatieve luchtvochtigheid) M.b.v. een logger wordt de gerealiseerde temperatuur en luchtvochtigheid vastgesteld.
5B. Jaar 2013
WERKWIJZE / TIJDSPLANNING Week Activiteit 14 Contact zoeken met en selectie vermeerderingsbedrijven 14 – 16 Voorbereiding (schrijven werkplan, afspraken met broederij / VB’s maken 17 Werkplan voorleggen aan KBG 18 Verzamelen broedeieren 19 Inleg broedeieren (CARUS, Wageningen UR) 22 Start dierexperimenteel onderzoek 27 Einde dierexperimenteel onderzoek 28 – 36 Dataverwerking + stat. analyse 37 – 42 Schrijven rapport /artikel
6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Dit project wordt begeleid door de Klankbordgroep Praktijkonderzoek Vleeskuikenhouderij van het PPE. 7. RESULTAATVERWACHTING Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op: zeer negatief n.v.t. negatief Productkwaliteit Kostprijs per eenheid
X1
Flexibiliteit
X
Arbeidsaspecten
X
positief X
Ketenvorming
X
Product/sector imago
X X
Milieuaspecten Concurrentiekracht Dierenwelzijn
zeer positief
1
X
X
1
Indien broederijen besluiten ‘vuile’ eieren niet meer in te leggen, zou de prijs van eendagskuikens (edk) kunnen toenemen. Deze hogere prijs van het edk wordt mogelijk gecompenseerd door een betere performance en een lager antibiotica gebruik.
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) Op te leveren product: rapport + artikel in de Pluimveehouderij 58
9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN De resultaten van dit onderzoek worden via een rapport, een artikel in de Pluimveehouderij en via bezoek aan studieclubs verspreid. 10.
BEGROTING IN EURO
Personeelskosten: Functie-omschrijving:
Onderdeel/activiteit: UurAantal tarief: uren:
Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
92 120 150
178 14
Totaal:
Onderdeel/activiteit: FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Laag 21.360 Middelb. 2.100 Hoog 23.460 Cumulatief:
Reiskosten: Reden:
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal tarief: km.:
Ophalen broedeieren, transport edk, proefbegeleiding, verrichten waarnemingen, e.d.
0,28
560
Totaal:
Reden:
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
157 157 Cumulatief:
Cumulatief:
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Onderdeel/activiteit: Onderdeel/activiteit: Datum: Omschrijving: Kosten: Datum: Omschrijving: Kosten: Juni / Juli 2013 Mei / Juni 2013
Verrichten secties Bacteriologisch onderzoek (GD)
1.000 660 1.660 Cumulatief:
Cumulatief: Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten proefaccommodatie Kosten broeden (incl. aankoop broedeieren, arbeid halen b.e, sexkosten, arbeid wegbrengen kuikens, e.d.)
Cumulatief:
Kosten:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten:
23.073 5.000 28.073 Cumulatief:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Bedrag:
Onderdeel/activiteit: 53.350
Onderdeel/activiteit: Bedrag:
Overige toelichtingen: 59
De broedeieren worden uitgebroed door Wageningen UR (CARUS).
Aldus opgemaakt op: Te: Door:
21-03-2013 Wageningen Jan van Harn
60
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Effect emissiearm huisvestingssysteem op uitval en voetzoollaesiescore bij vleeskuikens
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: Behorende bij klankbordgroep: Vleeskuikens
0,75 jaar
Projectleider: Jan van Harn
Onderzoeker(s): Jan van Harn, Hilko Ellen, Henk Gunnink In samenwerking met: (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €:
21.250
Totaal per categorie €: 21.250
21.250
21.250
42.500
42.500
2013 €:
2014 en
verder €:
Aan het PPE gevraagde subsidie: * Aan derden gevraagde subsidie (P4F): Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
61
1A.
PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING
Met ingang van 2013 zijn ook voetzoollaesies onderdeel van de beoordelingssystematiek in het kader van de Vleeskuikenrichtlijn. Vleeskuikenhouders die hebben aangegeven te willen produceren bij een maximale bezetting van 42 kg/m2 dienen te voldoen aan bepaalde eisen gesteld voor uitval en voetzoollaesies. Voor uitval geldt dat de gecumuleerde dagelijkse sterfte van zeven opeenvolgende koppels van een stal niet hoger mag 2 zijn dan: 1% + 0,06% x slachtleeftijd in dagen van het koppel. Voor voetzoollaesies geldt dat bij alle koppels met een opzetdatum na 1 januari 2013 voetzoollaesies moeten worden gemeten. Van alle scores per stal wordt een jaargemiddelde berekend. Bij een gemiddelde score lager dan 80 punten hebben de kuikens weinig last van voetzoollaesies en mag blijven worden geproduceerd bij 42 kg/m2, mits ook wordt voldaan aan de uitvaleis. Is de score tussen 80 en de 120 punten, dan dient een verbeterplan te worden opgesteld om de situatie voor wat betreft voetzoollaesies te verbeteren. Bij een score boven de 120 is de situatie ernstig en moet de bezettingsdichtheid worden verlaagd naar 39 kg/m2. Vleeskuikenbedrijven dienden per 1-1-2013 emissiearm zijn. Om deze reden hebben veel bedrijven geïnvesteerd in een emissiearm systeem, bijvoorbeeld: stal met mixluchtventilatie, stal met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren, stal met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag in combinatie met een warmtewisselaar, stal met indirect gestookte warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag en biologische of chemische luchtwassysteem. De keuze voor een emissiearm systeem is bedrijfsafhankelijk, maar het zou een pre zijn als de keuze voor een bepaald systeem mede gebaseerd zou kunnen worden op de effecten van bepaalde systemen op de uitval en voetzoollaesiescore, twee parameters die momenteel als indicator voor welzijn (en daarmee de maximum te hanteren bezettingsdichtheid) worden gebruikt. Om deze reden zal middels een enquête (via bedrijfsbezoeken) het effect van een emissiearm systeem op de uitval en voetzoollaesiescore worden geïnventariseerd.
1B.
DOELSTELLING
De doelstelling van dit project is het bestuderen van het effect van een ammoniak emissiearm systeem op voetzoollaesiescore en uitval bij vleeskuikens. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research heeft ruime ervaring in onderzoek aan diverse aspecten van de vleeskuikenhouderij. De afgelopen 3 jaar heeft het onderzoek zich vooral gericht op voetzoollaesies. Het betrof hier niet alleen dierexperimenteel onderzoek, maar ook monitoringsstudies in de praktijk. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN Vleeskuikensector (zowel vleeskuikenhouders als leveranciers / fabrikanten van emissiearme stalsystemen), beleid. 4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) Midden jaren negentig is er onderzoek gedaan aan de zwevende vloer met strooiseldroging (destijds ontwikkeld door Hendrix voeders). Als gevolg van de continue strooiselbeluchting bleef het strooisel droog en rul en kende dit systeem weinig contactdermatitis (borstirritaties, hakdermatitis, voetzoollaesies). Ook de uitval was (zeker in de zomer) door de continue beluchting lager in vergelijking met traditioneel gehuisveste kuikens. Dit systeem heeft geen opmars gemaakt in de Nederlandse vleeskuikensector (reinigbaarheid, korte levensduur, het feit dat de vloer niet te berijden was en stof waren hier o.a. redenen van). Ook bij veel van de huidige emissiearme stalsystemen berust het emissie reducerende principe op het snel indrogen van de mest, met dit verschil dat de lucht over het strooisel wordt geblazen en niet er doorheen. Uitzondering hierop zijn nageschakelde (end-of-pipe) technieken (wassers) en grondhuisvesting met vloerverwarming en vloerkoeling. Van de hedendaagse gangbare emissiesystemen is echter weinig informatie beschikbaar over de relatie met uitval en voetzoollaesiescore. Het zou goed zijn hier meer informatie over te verkrijgen zodat de vleeskuikenhouder bij het maken van een keuze ook deze aspecten mee kan laten wegen. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN Middels bedrijfsbezoeken wordt via een enquête getracht de relatie tussen de toegepaste emissiearme techniek en voetzoollaesiescore enerzijds en uitval anderzijds te bepalen. Voordat de enquête wordt afgenomen zal deze worden getoetst bij de KBG-leden. De adressen van bedrijven met de verschillende systemen zijn beschikbaar via 2
Als er een goede verklaring is voor een hogere sterfte en men kan aantonen dat er sprake is van overmacht, dan kan de staatssecretaris besluiten in dat geval een uitzondering toe te staan. 62
de zogenaamde BVB-bestanden van de provincies. In deze bestanden staan de milieuvergunningen van de bedrijven. Op basis van de Rav-code kunnen de bedrijven worden geselecteerd. De bedrijven zullen eerst worden benaderd of ze mee willen werken aan het onderzoek. Er wordt uitgegaan van in totaal 50 te bezoeken adressen. 5B.
WERKWIJZE / TIJDSPLANNING
Jaar 2013
Week 12 – 22 23 - 25 26 - 42 43 - 47 47 -52
Activiteit Opstellen enquête / uitzoeken adressen Benaderen bedrijven Bedrijfsbezoeken Dataverwerking + stat. Analyse Schrijven rapport /artikel
6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Dit project wordt begeleid door de Klankbordgroep Praktijkonderzoek Vleeskuikenhouderij van het PPE. 7. RESULTAATVERWACHTING Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
positief
Productkwaliteit
X
kostprijs per eenheid
X
Flexibiliteit
X
Arbeidsaspecten
X
Ketenvorming
X
product/sector imago
X
Milieuaspecten
X
Concurrentiekracht Dierenwelzijn
zeer positief
X X
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) Op te leveren product: rapport + twee artikelen in de Pluimveehouderij. 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN De resultaten van dit onderzoek worden via een rapport, een artikel in de Pluimveehouderij en via bezoek aan studieclubs verspreid.
63
10.
BEGROTING IN EURO
Personeelskosten: Functie-omschrijving:
Onderdeel/activiteit: UurAantal tarief: uren:
Laag
Totaal:
Onderdeel/activiteit: Functie-om- UurAantal Totaal: schrijving: tarief: uren:
84,50
160
13.520 Laag
Middelb.
107
180
19.260 Middelb.
Hoog Cumulatief:
135
48
6.480 Hoog 39.260 Cumulatief:
Reiskosten: Reden:
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal tarief: km.:
Overleg, bedrijfsbezoeken e.d. 0,35
8500
Totaal:
Reden:
Onderdeel/activiteit: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
3.000 3.000 Cumulatief:
Cumulatief:
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Onderdeel/activiteit: Onderdeel/activiteit: Datum: Omschrijving: Kosten: Datum: Omschrijving: Kosten: Portokosten e.d
240
Cumulatief:
Cumulatief:
Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: Omschrijving:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten:
Kosten:
Cumulatief:
Cumulatief:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Onderdeel/activiteit: Bedrag:
Onderdeel/activiteit: 42.500
Bedrag:
Totale kosten onderzoek: € 42.500 Overige toelichtingen: Aldus opgemaakt op: Te: Door:
13-03-2013 Wageningen Jan van Harn / Hilko Ellen
64
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011. Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Minimumventilatiebehoefte bij vleeskuikens
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: 0,75 jaar Behorende bij klankbordgroep: Vleeskuikens
Projectleider: H. Ellen
Onderzoeker(s): J. van Harn, A. Aarnink en H. Ellen In samenwerking met: Klimaatplatform Pluimveehouderij (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €:
2013 €:
2014 en
verder €: 57.000
Totaal per categorie €: 57.000
Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie: Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
57.000
57.000
65
1A.
PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING
Zowel vanuit de eis in het vleeskuikenbesluit van een maximale concentratie aan CO2 in de stallucht (3000 ppm) als vanwege de lagere emissie van ammoniak worden in de vleeskuikenhouderij steeds meer verwarmingssystemen toegepast waarbij de verbrandingsgassen (CO2 en water) niet in de stal terecht komen. Bij de ‘traditioneel’ toegepaste heteluchtkanonnen komen deze gassen wel in de stal terecht. Deze gassen kunnen, als er niet voldoende wordt geventileerd, zorgen voor een slecht klimaat in de stal en daardoor meer kans op gezondheidsproblemen. Een ruimere ventilatie geeft echter een toename van de verwarmingskosten. Daarom is de neiging bij veel vleeskuikenhouders om de ventilatie beperkt te houden. Als de verbrandingsgassen niet meer in de stal komen, veranderd daarmee ook de ventilatiebehoefte. Alleen de door de dieren geproduceerde hoeveelheid warmte, CO2 en water moeten nog uit de stal worden afgevoerd. Dit vraagt om een andere instelling van de klimaatregelapparatuur. Deze moet nu worden ingesteld op de productie van de dieren. De informatie over deze waarden is echter niet of nauwelijks bekend, of gebaseerd op verouderde gegevens. Vanuit de praktijk (o.a. via het Klimaatplatform Pluimveehouderij) worden vragen gesteld of om advies gevraagd over hoe te ventileren in stallen met verwarmingssystemen waarbij de rookgassen naar buiten de stal worden afgevoerd.
1B.
DOELSTELLING
Doelstelling van dit project is om te komen tot een advies voor de minimumventilatiebehoefte bij vleeskuikens voor stallen met verwarmingssystemen waarbij de verbrandingsgassen niet in de dierruimte komen. Dit op basis van geactualiseerde gegevens van de vocht-, warmte- en CO2 productie van het hedendaagse vleeskuiken. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research heeft door de jaren heen veel expertise opgebouwd rond het houden van vleeskuikens. In de eigen onderzoekstallen werd een centraal verwarmingssysteem gebruikt, waarbij geen CO2 of vocht in de dierruimte terecht kwam. Ook maakt Wageningen UR Livestock Research deel uit van het Klimaatplatform Pluimveehouderij. Daarmee heeft zij snel toegang tot de in de praktijk aanwezige kennis. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN Alle vleeskuikenhouders met een verwarmingssysteem waarbij geen verbrandingsgassen in de stal komen. Daarnaast ook de adviseurs die op de bedrijven komen en advies geven over het klimaat in de stal. 4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) Door het Klimaatplatform Pluimveehouderij zijn adviezen opgesteld over klimaatbeheersing in o.a. vleeskuikenstallen. Deze gaat nu nog uit van ‘traditionele’ heteluchtkanonnen. Daarnaast is ook een overzicht opgesteld van beschikbare verwarmingssystemen met daarbij de voor- en nadelen. Binnen het Klimaatplatform wordt nu nagedacht over een advies met betrekking tot de minimumventilatie op basis van en CO2-, vocht- en warmteproductie van de dieren. De beschikbare informatie is echter gebaseerd op oude gegevens en formules en niet op gemeten waarden aan de in de huidige praktijk gebruikte kuikens. Voor zover bekend zijn er geen metingen in respiratiecellen verricht aan vleeskuikens tijdens de hele groeiperiode in de afgelopen 20 jaar. De CO2-, vocht- en warmteproductie worden nu gerelateerd aan de voeropname van de dieren. De vraag is of dat terecht is. Bij het Proefbedrijf Pluimveehouderij te Geel in België is de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar drie verwarmingssystemen: klassieke warmtekanonnen centrale verwarming met deltabuizen centrale verwarming met heater Tijdens de eerste ronden van het onderzoek is bij de heteluchtkanonnen de minimumventilatie hoger ingesteld om te hoge CO2-concentraties te voorkomen. Hierdoor was er een hoger energieverbruik bij dit verwarmingssysteem. De technische resultaten waren wel gelijk. Daarna is de minimumventilatie bij alle drie de systemen gelijk gehouden. Uit de waarnemingen bleek dat ook bij de systemen zonder open verbranding in de dierruimte, de CO2-concentraties boven de grenswaarde van 3000 ppm kunnen komen. Bij de heteluchtkanonnen speelde dit al in de eerste levensweek van de kuikens. Actualisering van de vocht-, warmte- en CO2 productie van het hedendaagse vleeskuiken lijkt dus een pre. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN Voor het doorrekenen van het effect op de CO2- en vochtconcentraties van de ventilatie zijn gegevens nodig over de CO2 en vochtproductie door de verwarmingssystemen, de dieren en het strooisel. Voor de CO2 en vochtproductie van de verwarmingssystemen kan gebruik worden gemaakt van gegevens over het verbranden van aardgas, propaan of olie. Om de CO2- en vochtproductie van de dieren en het strooisel te bepalen zijn metingen gepland in zogenaamde respiratiecellen. Hiermee kan ook de warmteproductie van de dieren worden gemeten. Om een goede afspiegeling te 66
krijgen van het houden van vleeskuikens in de praktijk wordt met het Klimaatplatform Pluimveehouderij overlegd over zaken als voersamenstelling, merk kuiken, ingestelde ruimtetemperatuur en -vochtigheid, enz. Met behulp van de vastgestelde waarden van de CO2-, vocht- en warmteproductie wordt met het rekenmodel ANIPRO het effect van de ventilatie op de concentraties van CO2 en vocht in de stallucht berekend. Hierbij worden ook parameters als verdamping van het water uit het strooisel meegenomen. Op basis van de berekeningen kan een advies over de minimumventilatie bij verschillende verwarmingssystemen worden opgesteld. Daarnaast wordt inzichtelijk gemaakt wat het effect is van verschillen in minimumventilatie op het gasverbruik. 5B. WERKWIJZE / TIJDSPLANNING Het project wordt uitgevoerd in de periode april t/m november 2013. Globale planning is: april; overleg met Klimaatplatform Pluimveehouderij over parameters ten aanzien van het onderzoek in de respiratiecellen mei - juli; onderzoek in respiratiecellen augustus - september; modelberekeningen september - november; rapportage en opstellen advies minimumventilatie 6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Projectleider van het project is Hilko Ellen. Het onderzoek wordt verder uitgevoerd door Jan van Harn (onderzoek in de respiratiecellen) en André Aarnink (modelberekeningen). Het project wordt begeleid door de KBG-vleeskuikens. 7. RESULTAATVERWACHTING Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
productkwaliteit
X
kostprijs per eenheid
X
flexibiliteit
X
X
product/sector imago
X
milieuaspecten
X
concurrentiekracht dierenwelzijn
zeer positief
X
arbeidsaspecten ketenvorming
positief
X X
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) Het uiteindelijke product is een advies, gedragen door het Klimaatplatform Pluimveehouderij, over de minimumventilatie bij vleeskuikens. 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN Het advies wordt verspreid vanuit het Klimaatplatform Pluimveehouderij en daarnaast zal een rapport en een artikel worden geschreven.
67
10.
BEGROTING IN EURO
Personeelskosten: Onderdeel/activiteit: FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Onderdeel/activiteit: FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Onderdeel/activiteit: FunctieUurAantal Totaal: omtarief: uren: schrijving:
Laag 92 Middelb. 120 Hoog 150 Cumulatief:
Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
Laag Middelb. Hoog Cumulatief:
Onderdeel/activiteit: Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Onderdeel/activiteit: Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Cumulatief:
Cumulatief:
204 103
24.480 15.450 39.930
Reiskosten: Onderdeel/activiteit: Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.: Diverse overleg
0,28
250
Cumulatief:
70 70
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Onderdeel/activiteit: Onderdeel/activiteit: Datum: Omschrijving: Kosten: Datum: Omschrijving: Kosten: overige (zaalhuur e.d.) 1.000
Cumulatief:
1.000
Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten: Inzet respiratiecellen
16.000
Cumulatief:
16.000
Datum:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten:
Cumulatief:
Cumulatief:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten:
Onderdeel/activiteit: Omschrijving: Kosten:
Cumulatief:
Cumulatief:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Onderdeel/activiteit: Bedrag: 57.000
Onderdeel/activiteit: Bedrag:
Onderdeel/activiteit: Bedrag:
Totale kosten onderzoek: € 57.000 Overige toelichtingen: Aldus opgemaakt op: Te: Door:
13 maart 2013 Lelystad Hilko Ellen
68
Projectaanvraag/-voorstel,
behorende
bij
de
Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR
Projecttitel: Praktijkimplementatie Welfare Quality welzijnsmonitor voor vleeskuikens
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: Behorende bij Klankbordgroep Praktijkonderzoek Vleeskuikenhouderij en Adviescommissie Onderzoek en Ontwikkeling Pluimveevlees.
Projectleider: mevr. I. de Jong
Onderzoeker(s): In samenwerking met: (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €:
2013 €:
2014 en
47.075
78.109
verder €:
Totaal per categorie €: 125.184
Aan het PPE gevraagde subsidie (klbg vlk):
31.384
31.384
Aan het PPE gevraagde subsidie (AC O&O): 156.918
156.218
313.136
235.377
234.327
469.704
Aan derden gevraagde subsidie (EZ): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
69
Titel: Praktijkimplementatie Welfare Quality® welzijnsmonitor voor vleeskuikens
1.1
Startdatum: 01-01-2013 Einddatum: 31-12-2014
1.1.1 Projectleider Naam: dr. Ir. Ingrid de Jong e-mail:
[email protected] Instituut: Wageningen UR Livestock Research
1.1.2 Vervangend projectleider Naam: e-mail: Instituut:
1.2.1 Projectleden Wageningen UR Naam Ingrid de Jong Thea van Niekerk Henk Gunnink Nader in te vullen
Organisatie WUR-LR WUR-LR
Rol Projectleider Projectmedewerker
Startdatum 1-1-2013 1-1-2013
Einddatum 31-12-2014 31-12-2014
WUR-LR WUR-LR
Projectmedewerker Projectmedewerker
1-1-2013 1-1-2013
31-12-2014 31-12-2014
1.2.2 Overige betrokkenen Naam J. Pleumeekers
Organisatie KnmvD
P. Vesseur
Nepluvi
H. Hulsbergen
PPE
Rol Contactpersoon KnmvD Contactpersoon Nepluvi Contactpersoon mede financier
Startdatum 1-1-2012
Einddatum 31-12-2014
1-1-2012
31-12-2014
1-1-2012
31-12-2014
1.2.3 Contactpersoon EL&I Naam
A. Manten F. Divanach
Organisatie Dir. DAD Dir. DAD
Rol dossierhouder dossierhouder
Startdatum 1-1-2013 1-1-2013
Einddatum 31-12-2014 31-12-2014
70
1.3 Budget Financier \ Jaar EL&I
2013 2014 194,526.15 193,659.00
2015 0.00
Totaal exclusief BTW Totaal inclusief BTW
194,526.15 193,659.00 235,376.64 234,327.39
0.00 0.00
Totaal 388,185.15 0.00 0.00 388,185.15 469,704.03
N.b. Voor 1/3 van de kosten wordt een bijdrage aan het PPE gevraagd. Deze wordt d.m.v. facturering aan/van EL&I geregeld, en daarom is PPE niet opgenomen als medefinancier in de tabel. Bijdrage PPE is voor 2013: 78.459 euro incl. BTW, voor 2014: 78.109 euro incl. BTW, samen voor het volledige project: 156.568 euro incl. BTW.
1.4 Begroting Personele kosten uren \ Jaar Schaal schaal 1-6 schaal 7-9 schaal 10-11 schaal 12 schaal 13-14 schaal > 15 Uren kosten in € Facilitaire kosten in € Personele kosten anders dan uren in € Reiskosten in € Inhuur derden in € Afschrijvingen in € Overige materiële lasten in € TOTAAL exclusief BTW TOTAAL inclusief BTW
2013 2013 uren kosten 0.0 0.00 1427.0 107,025.00 52.0 4,888.00 338.0 39,546.00 92.1 12,527.15 0.0 0.00 163,986.15
2014 2014 uren kosten 0.0 0.00 1411.0 107,941.50 52.0 4,985.76 390.0 46,542.60 90.5 12,551.14 0.0 0.00 172,021.00
0.00 15,000.00 13,586.00 0.00 0.00 1,954.00 194,526.15 235,376.64
0.00 7,000.00 13,586.00 0.00 0.00 1,052.00 193,659.00 234,327.39
2015 uren 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
2015 Totaal kosten kosten 0.00 0.00 0.00 214,966.50 0.00 9,873.76 0.00 86,088.60 0.00 25,078.29 0.00 0.00 0.00 336,007.15 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00
0.00 22,000.00 27,172.00 0.00 0.00 3,006.00 388,185.15 469,704.03
1.5 Probleemstelling Binnen het Europese Welfare Quality® (WQ) project is in de afgelopen jaren gewerkt aan monitoringssystemen voor het welzijn van verschillende diersoorten, waaronder vleeskuikens. Uitgangspunt van de WQ welzijnsmonitoren is dat de metingen wetenschappelijk onderbouwd zijn, en dat het welzijn zoveel mogelijk aan het dier zelf wordt gemeten (dierparameters oftewel ‘animal based measures’) en zo min mogelijk aan de omgeving. Alleen daar waar geen geschikte dierparameters beschikbaar waren zijn omgevingskenmerken opgenomen in de protocollen. Voor vleeskuikens heeft Welfare Quality® een protocol opgeleverd dat zowel metingen op het primaire bedrijf als aan de slachtlijn inhoudt, en de rekenmethode om op basis van de metingen te komen tot een eindscore voor een bedrijf. Het volledige protocol zoals opgeleverd door Welfare Quality® kost ongeveer 4 uur op het primaire bedrijf en een aanvullend bezoek van ongeveer een uur per koppel op de slachterij (Welfare Quality®, 2009). In 2011 heeft Wageningen UR Livestock Research in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, en in samenwerking met pluimveeslachterijen en vleeskuikenhouders, een project uitgevoerd waarin de volledige welzijnsmonitor voor vleeskuikens is toegepast op een groot aantal koppels. Doel van het project was om te bestuderen of het mogelijk was de monitor te vereenvoudigen, zodat in relatief korte tijd (< 4 uur) een beoordeling van het koppel uitgevoerd kan worden zonder dat de kwaliteit daarmee negatief wordt beïnvloed. Daarnaast was een belangrijke doelstelling om praktijkervaringen op te doen met de metingen om zo nodig het protocol te verbeteren, en om vleeskuikenhouders, slachterijen en andere stakeholders te betrekken bij de ontwikkeling van een praktisch toepasbare welzijnsmonitor. Het bleek dat er bij de vleeskuikenmonitor goede mogelijkheden waren om tot vereenvoudiging te komen. Eén mogelijkheid voor vereenvoudiging is het voorspellen van de gait score (mate waarin het kuiken zich kan voortbewegen) uit metingen aan hakdermatitis op het primaire bedrijf (tijdsbesparing van 1,5 uur op het bedrijf). De andere mogelijkheid is dat slachterijmetingen een deel van de metingen op het primaire bedrijf vervangen (tijdsbesparing van 2,5 uur op het bedrijf). Een definitieve conclusie met betrekking tot de 71
vereenvoudiging kon niet getrokken worden, omdat de bezochte koppels niet voldoende verspreid waren over de verschillende eindcategorieën. Aanbevolen werd om de vereenvoudiging nogmaals te toetsen bij bedrijven met een te verwachten grote spreiding in uitkomst van het protocol (De Jong et al., 2011). De resultaten van het onderzoek zijn uitgebreid bediscussieerd in een klankbordgroep met vertegenwoordigers van EL&I, PPE, NOP, NVP, Nepluvi, Dierenbescherming, KnmvD en Anevei. De klankbordgroep heeft aangegeven vooral perspectief te zien in het gebruik van de welzijnsmonitor als management sturingsinstrument voor de individuele pluimveehouder. Het inzetten van de welzijnsmonitor om te komen tot doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften in regelgeving, wordt gezien als een proces wat op de langere termijn gaat spelen. Dit projectvoorstel betreft onderzoek naar toepassing van de welzijnsmonitor voor vleeskuikens als management sturingsinstrument. De klankbordgroep heeft aangegeven meerwaarde te zien in het gebruiken van de gegevens om het management te optimaliseren, met mogelijk ook een positief gevolg voor de technische en economische resultaten van een bedrijf. Daarnaast heeft de klankbordgroep aangegeven dat het goed zou zijn als de welzijnsmonitor gekoppeld wordt aan het bedrijfsdiergezondheidsplan. Tevens biedt dit onderzoek een mogelijkheid de vereenvoudiging nogmaals te toetsen. Partijen (zowel de sector als het Ministerie van EL&I en de Europese Commissie) streven ernaar om op termijn het welzijn van dieren te waarborgen door middel van doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften. De Dierenbescherming is niet op voorhand gericht op 100% doelvoorschriften. Dit kan alleen als de doelvoorschriften voldoende robuust zijn als criterium voor dierenwelzijn. De metingen van het Welfare Quality® protocol zouden van nut kunnen zijn voor het ontwikkelen van doelvoorschriften. Dit project levert daartoe een eerste inventarisatie.
1.6 Doelgroep en kennisbehoefte Vleeskuikenhouders en belanghebbenden (dierenartsen, slachterijen), omdat de uitkomsten van het WQprotocol voor hun bedrijfsvoering van belang kunnen zijn. In tweede instantie EL&I en het PPE, omdat een goed WQ-protocol kan helpen om de beleidsdoelstellingen met betrekking tot dierenwelzijn te realiseren.
1.7 Doelstelling project Doelstelling van dit project is: (1) Toepassen van de vleeskuikenmonitor als management sturingsinstrument voor vleeskuikenhouders, zodat het welzijn van vleeskuikens op individuele bedrijven verbeterd wordt. Tevens worden daarbij effecten op de technische en economische resultaten meegenomen; (2) Verdere toetsing van de vereenvoudiging zoals onder 1.5 beschreven en gebruik vereenvoudigd protocol indien perspectiefvol; (3) Advies met betrekking tot indicatoren uit het protocol die mogelijk in de toekomst gebruikt kunnen worden om daar waar mogelijk doelvoorschriften te formuleren in plaats van middelvoorschriften.
1.8 Relevantie project voor LNV Een praktijkrijp protocol voor het meten van welzijn van vleeskuikens helpt om de beleidsdoelstellingen met betrekking tot dierenwelzijn te realiseren. Het Ministerie van EL&I streeft ernaar om op termijn het welzijn van dieren te waarborgen door middel van doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften. De resultaten van dit project geven input aan de discussie hoe middelvoorschriften (deels) kunnen worden gewijzigd in doelvoorschriften voor dierenwelzijn.
1.9 Aanpak en tijdspad Uitgangspunten voor het hele project: (1) Gestreefd wordt naar het toepassen van het protocol bij 50 stallen op 50 bedrijven. Omdat in het hele project uitgegaan wordt van vier metingen, wordt in totaal bij maximaal 200 koppels gemeten. (2) Op basis van de resultaten van het voorafgaande project werd geadviseerd de vereenvoudiging nogmaals te toetsen bij koppels die naar verwachting een grote spreiding laten zien in welzijn. Op advies van de klankbordgroep wordt gekeken of bedrijven kunnen worden benaderd met behulp van pluimveedierenartsen. Pluimveedierenartsen hebben een goed beeld van het welzijnsniveau van een koppel en kunnen helpen om vleeskuikenhouders te benaderen voor deelname. Daarnaast is voor de toepassing van het protocol als management sturingsinstrument een koppeling nodig met adviseurs die al regelmatig een bedrijf bezoeken. Dit proces zou prima via de dierenartsen kunnen lopen. Het bevordert ook het opnemen van het protocol in het bedrijfsgezondheidsplan, wat naar de mening van de klankbordgroep 72
een goed streven zou zijn. Bij de start van het project is een overleg met dierenartspraktijken ingepland om de mogelijkheden voor samenwerking door te spreken. Daarnaast kunnen dierenartsen van deelnemende bedrijven meekijken bij een meting op een vleeskuikenbedrijf uit hun praktijk, zodat ze een beter idee krijgen wat het protocol inhoudt. (3) De medewerking van slachterijen is essentieel. Ook al kiezen we nu voor het benaderen van veehouders via de dierenartsen, voor een deel van de metingen zijn we afhankelijk van slachterijen. Het Nepluvi kan een rol spelen bij het bekend maken van het project bij slachterijen en het stimuleren van deelname. De slachterijen krijgen op deze wijze meer inzicht in de kwaliteit van de aangeleverde koppels. (4) Als we via de dierenartsenpraktijken gaan werken, worden de gezamenlijke bijeenkomsten ook gehouden per dierenartspraktijk. (5) Iedere vleeskuikenhouder wordt gevraagd of hij/zij zijn technische en economische resultaten beschikbaar wil stellen voor analyse. Deze worden anoniem verwerkt en bij voldoende deelname kunnen ze op de gezamenlijke bijeenkomsten gepresenteerd worden. Fase 1/jaar 1 (2013) Toepassen volledig protocol (t.b.v. managementsturing en doorrekenen vereenvoudiging): Via dierenartsenpraktijken worden bedrijven benaderd voor deelname (voorafgaand daaraan is een algemene bijeenkomst voor pluimveepraktijken of wordt een individueel bezoek aan de praktijken gebracht). Ook worden de slachterijen waar deze bedrijven aan leveren benaderd met de vraag of er aan de slachtlijn gemeten mag worden. Er wordt een hertraining georganiseerd voor de assessors. Deelnemende dierenartsenpraktijken worden bekend gemaakt met het protocol. Het volledige protocol wordt per stal twee keer toegepast, met 1 productieronde tussen deze twee bezoeken. Na de eerste ronde vindt een terugkoppeling plaats met advies. Dit zal tijdens de tweede productieronde zijn, waaraan verder geen metingen gedaan worden. In de derde productieronde volgt de tweede meting. Terugkoppeling na de eerste meting gebeurt individueel, in principe via de begeleidend dierenarts, omdat de koppels met een spreiding van 6-8 weken gemeten worden. Vleeskuikenhouders hebben dan ook de gelegenheid om hun ervaringen met het protocol te delen. Deze worden via de dierenartsen teruggekoppeld naar WUR-LR. Na de tweede meting volgt een plenaire bijeenkomst voor de deelnemers (in principe per dierenartsenpraktijk) om de resultaten te bespreken. De resultaten worden besproken en eventuele aanpassingen aan bedrijfsvoering en de bruikbaarheid van het protocol worden bediscussieerd, zodat ook andere vleeskuikenhouders hiermee hun voordeel kunnen doen. Indien voldoende bedrijven hun technische en economische gegevens aangeleverd hebben, wordt de analyse daarvan ook gepresenteerd. Na de tweede meting wordt de betrouwbaarheid van de vereenvoudiging doorgerekend; er is daarom een groter interval ingepland tussen de tweede meting en daarop volgende metingen in 2014. Na de analyse van de vereenvoudiging volgt een go/no go moment. De resultaten van het eerste jaar worden geëvalueerd en in overleg met de klankbordgroep wordt door de opdrachtgevers EL&I en PPE besloten of de tweede helft van het project wordt uitgevoerd, en zo ja, of daar gebruik gemaakt gaat worden van het vereenvoudigd protocol. Fase 2/jaar 2 (2014) Toepassen vereenvoudigd protocol t.b.v. managementsturing Als de vereenvoudiging betrouwbaar lijkt, volgen er nog twee metingen met het vereenvoudigd protocol. Pluimveehouders krijgen weer feedback via de begeleidend dierenarts en hebben dan nogmaals de kans de bedrijfsvoering aan te passen. Tussen deze metingen wordt individueel advies gegeven en worden de ervaringen met het vereenvoudigde protocol bediscussieerd. Er volgt een gezamenlijke afsluiting (per dierenartsenpraktijk) na de vierde meting, zodat de vleeskuikenhouders hun ervaringen kunnen delen. Indien de gegevens aangeleverd zijn, wordt daarbij weer een analyse van de technische en economische resultaten aangeleverd. Uiteindelijk doen de pluimveehouders ervaring op met zowel het volledige protocol als de vereenvoudiging. Aan de hand van hun ervaringen met de terugkoppeling van beiden kan inzicht verkregen worden in de bruikbaarheid van het volledige of vereenvoudigde protocol als management-tool. Dierenartsen krijgen inzicht in de bruikbaarheid van de welzijnsmetingen voor het begeleiden van bedrijven. De ervaringen met het protocol worden niet alleen met pluimveehouders en dierenartsen maar ook met andere belanghebbenden gedeeld (zoals bijvoorbeeld de NVWA) en de resultaten van deze discussies worden gebruikt als input voor de lijst met indicatoren die mogelijk kunnen worden gebruikt voor het formuleren van doelvoorschriften. Daarvoor worden indien nodig aparte gesprekken georganiseerd met de verschillende partijen. Indien na fase 1 blijkt dat het vereenvoudigd protocol niet haalbaar is, kan fase 2 met het volledig protocol worden uitgevoerd. Dat wordt bij het go/no go moment besloten. 73
1.10 Resultaten Een globale tijdsplanning wordt hieronder weergegeven. 2013 Januari - februari Opstarten project. Bijeenkomsten met dierenartsen, benaderen van bedrijven, benaderen slachterijen, gedetailleerde projectplanning en werkplan. Maart - juni Toepassen volledig protocol – eerste meting Maart - juli Terugkoppeling resultaten (individueel) mei-september toepassen volledig protocol – tweede meting Oktober Terugkoppeling in gezamenlijke bijeenkomst (per dierenartsenpraktijk) Oktober -november doorrekenen vereenvoudiging, tussenrapportage, publicatie pluimveehouderij overleg klankbordgroep, go/no go moment December 2014 Januari – april toepassen vereenvoudigd protocol – eerste meting Januari – mei terugkoppeling resultaten (individueel) Maart - juli tweede meting Augustus/September Terugkoppeling in gezamenlijke bijeenkomst (per dierenartsenpraktijk) Augustus/November Opstellen notitie voor mogelijk gebruik van WQ metingen bij formuleren doelvoorschriften op basis van gesprekken met diverse partijen, en voeren van deze gesprekken Augustus - november afronding project, eindrapportage naar klankbordgroep, publicatie pluimveehouderij
1.11 Toelichting budget Het overgrote deel van het budget zijn arbeidsuren voor coördineren en uitvoeren van de welzijnsmonitor. Reiskosten van en naar de bedrijven vormen ook een flinke kostenpost alsmede de inzet van Biometris voor het doorrekenen van de vereenvoudiging.
1.12 Toelichting producten Als het project geslaagd is, is het eindproduct van het project een praktijkrijp verkort en volledig protocol voor het meten van dierenwelzijn bij vleeskuikens dat kan dienen als managementsturingsinstrument (3112-2014). Lijst met indicatoren die als basis gebruikt kan worden voor de discussie om te komen tot wetgeving mede gebaseerd op doelvoorschriften (31-12-2014).
1.13 Betrokkenheid/belang derden Begeleiding vindt plaats door de klankbordgroep met vertegenwoordigers van het PPE, EL&I, NOP, NVP, KnmvD, Anevei, ZLTO, Dierenbescherming, Nepluvi. De klankbordgroep komt 2-3 keer per jaar bij elkaar. Indien nodig vindt op meer regelmatige basis overleg plaats met bijvoorbeeld KnmvD en Nepluvi.
1.14 Communicatie en doorwerking van de resultaten aan de doelgroep Bij aanvang van het project, na jaar 1 en na jaar 2 wordt een artikel geschreven voor de Pluimveehouderij. Ook aan het Tijdschrift voor Diergeneeskunde wordt een artikel aangeboden. In overleg met de klankbordgroep kunnen, als er behoefte is, ook korte mededelingen voor websites of nieuwsbrieven van organisaties worden gemaakt (bijvoorbeeld Nepluvi of KnmvD). De klankbordgroep wordt bij de vergadering op de hoogte gehouden van de vorderingen d.m.v. een powerpoint presentatie. Aan het eind van het project wordt de lijst met indicatoren die als basis gebruikt kan worden voor de discussie om te komen op wetgeving mede gebaseerd op doelvoorschriften opgeleverd als een notitie voor de klankbordgroep. 74
De resultaten van het project worden gerapporteerd in een Engelstalig rapport dat ook gebruikt kan worden als communicatie naar het Welfare Quality® netwerk en de Europese Commissie.
1.15 Overig -
1.16 Samenvatting en conclusie -
1.17 Vrije tekst 1 -
1.18 Vrije tekst 2 -
1.19 Referenties De Jong, I.C., Perez Moya, T., Gunnink, H., Van den Heuvel, H., Hindle, V., Mul, M., Van Reenen, C.G., 2011. Symplifying the Welfare Quality assessment protocol for broilers, Report 533. Wageningen UR Livestock Research, Lelystad. Welfare Quality, 2009. The Welfare Quality assessment protocol for poultry (broilers, laying hens). The Welfare Quality Consortium, Lelystad.
1.20 Illustraties -
75
Overzicht projectaanvragen (opfok) ouderdieren PPEbijdrage 2013 (€)
Bijdrage Top-sectoren / derden (€)
Budget totaal 2013 (€)
Lopende projecten Effect van verschillende energie-eiwit verhoudingen en lichaamsgewicht 20 weken leeftijd op bevruchting, kuikenkwaliteit, bevedering en persistentie bij * vleeskuikenouderdieren Waarnemingen praktijkkoppel niet * snavelbehandelde vleeskuikenmoederdieren
100.000
100.000
4.660
4.660
9.320
2.231
2.230
4.461
106.891
9.590
116.481
Nieuwe projectaanvragen Analyse paargedrag in kleine groepen vleeskuikenouderdieren: praktijkwaarnemingen Totaal * Dit is een doorlopend project uit 2012.
Totaal voor 2013 begroot voor onderzoek Budget voor kennisuitwisseling
€ 106.891,€ 15.000,-
76
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Regeling Financiële Bijdragen van de PVE (2006/030/E0040) Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Effect van verschillende energie-eiwit verhoudingen en lichaamsgewicht 20 weken leeftijd op bevruchting, kuikenkwaliteit, bevedering en persistentie bij vleeskuikenouderdieren
Projectnummer (PVE): (NB bij nieuwe projecten niet invullen) Vervolg op: NVT Behorende bij klankbordgroep: Reproductie
Verwachte duur/looptijd: 3 jaar (jan 2011-dec 2013)
Projectleider (Livestock Research): Ing. R.A. van Emous
Onderzoeker(s): Ing. R.A. van Emous, Dr. Ir. R.P. Kwakkel (Leerstoelgroep Diervoeding), Dr. Ir. M.M. van Krimpen, Dr. Ing. T. Veldkamp In samenwerking met: Leerstoelgroep Diervoeding (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2011 en eerder €: 45.000
2012 €: 100.000
100.000
Totaal per categorie €: 245.000
122.500
122.500
0
245.000
17.500
35.000
17.500
70.000
185.000
257.500
117.500
560.000
2013 en
verder €:
Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan PDV gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie (Aviagen): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
(Alle bedragen zijn exclusief BTW.)
77
Werkplan Wageningen UR Livestock Research Projectnummer
Datum werkplan
Effect van verschillende energie-eiwit verhoudingen en lichaamsgewicht 20 weken leeftijd op bevruchting, kuikenkwaliteit, bevedering en persistentie bij vleeskuikenouderdieren 1 september 2010
Status
Definitief
Projectleider
Ing. Rick van Emous
Onderzoeker(s)
Ing. Rick van Emous, Dr. ir. Rene Kwakkel, Dr. ir. Marinus van Krimpen en Dr. ing. Teun Veldkamp Ir. Johan van Riel
Projecttitel
Statistische verantwoording Gegevens opdrachtgever Opdrachtgever Contactpersoon opdrachtgever
Productschap Diervoeder, Productschap Pluimvee en Eieren en Aviagen Dr. M.C. Blok, ir. E. Bokkers en ing. O. van Tuijl
Vertrouwelijk Gegevens uitvoerende instellingen Uitvoerende instellingen
Wageningen UR Livestock Research
Locaties
Exp. 1: Proefaccommodatie De Haar (Wageningen) Exp. 2: Schothorst Feed Research (Lelystad) Exp. 1: Leen Bijl Exp. 2: Jan Dirk van der Klis
Contactpersonen locaties Looptijd Startdatum
Januari 2011
Einddatum
December 2013
78
Inhoudelijke beschrijving De laatste 20 jaar heeft het vleeskuiken grote veranderingen doorgemaakt. De fokkerij selecteert dieren die zich ontwikkelen tot een kuiken met een zo hoog mogelijk percentage borstfilet in een zo’n kort mogelijke tijd. De daggroei is het laatste decennium met bijna 5 gram toegenomen en het aandeel borstfilet is in die periode met ruim 0,5% (procentpunt) gestegen. Deze feiten hebben natuurlijk ook gevolgen voor de ouders van het vleeskuiken, de ouderdieren. Ook het ouderdier is genetisch gezien steeds meer verschoven naar spieraanzet met minder vetaanzet. De verwachting is dat de fokkerij zich in de toekomst nog meer zal richten op spieraanzet. Door deze verandering in lichaamssamenstelling heeft het ouderdier ook een andere behoefte aan nutriënten gekregen. Opvallend is dan echter, dat in hetzelfde tijdsbestek er geen grote veranderingen zijn geweest in de voeders voor vleeskuikenouderdieren. Tijdens een brainstormsessie in december 2009 zijn door vertegenwoordigers vanuit de sector, voederindustrie, fokkerij en onderzoek de belangrijkste problemen gedefinieerd die mogelijk een relatie hebben met de voeding van vleeskuikenouderdieren. Uit die sessie kwam naar voren dat de volgende vier onderwerpen belangrijk zijn om nader te bestuderen: 1. Dalend aantal bevruchte broedeieren; 2. Kwaliteit ééndagskuikens jonge ouderdieren staat onder druk; 3. De bevedering van vooral de hennen laat te wensen over; 4. De persistentie van de ouderdieren neemt af. Het grootste probleem in de vleeskuikenouderdierensector is de dalende tendens in de bevruchting en uitkomsten van de broedeieren. Onderzoek van ASG (Van Emous, 2007) heeft aangetoond dat tussen 2002 en 2007 de uitkomst met gemiddeld 0,7% per jaar afnam. De algehele kwaliteit van het ééndagskuiken komt daarmee ook onder druk te staan. Dit heeft enorme economische gevolgen voor de gehele vleeskolom, maar met name voor broederijen en vermeerderaars. Voor de vermeerderingssector is het van groot belang om ééndagskuikens met een goede kwaliteit af te leveren. Daarnaast is door toekomstige regelgeving en de maatschappelijke discussie rond dierwelzijn de uitval van vleeskuikens steeds meer in beeld gekomen. De laatste jaren is eveneens de kwaliteit van de bevedering van vleeskuikenouderdieren afgenomen. Gedurende de opfokperiode komt de ontwikkeling van het verenpak slecht op gang en is het verenpak voor overplaatsen (20 weken leeftijd) van slechte kwaliteit. Verder ziet men in de praktijk een slechtere persistentie van de ouderdieren, die zich manifesteert in slechtere technische resultaten in de tweede helft van de legperiode. Deze problemen lijken samen te hangen met enerzijds een onvoldoende ontwikkeling en conditie tegen het einde van de opfokperiode als gevolg van een steeds stringenter voerbeperkingsregime en anderzijds met een onvoldoende uitgebalanceerde voeding tijdens de legperiode. De literatuur (Lopez & Leeson, 1995; Coon et al., 2006; De Beer, 2009) suggereert dat de energie/eiwitverhouding wel eens te laag zou kunnen zijn, maar onduidelijk is of dat met name speelt tijdens de opfok (onvoldoende lichaamsontwikkeling) of slechts tijdens de leg (negatieve energiebalans). De hypothese van het onderhavige project is dat het verhogen van het lichaamsgewicht aan het einde van de opfokperiode en het verhogen van de energie-eiwitverhouding in opfok- en legvoer positieve effecten heeft op lichaamsontwikkeling en bevedering, en daaruit volgend op (broed)eiproductie en kwaliteit van de nakomelingen. Om meer inzicht te krijgen in het effect van energie-eiwitverhoudingen en streefgewichten einde opfok op een optimale legprestatie en kuikenkwaliteit aan het begin van de legperiode, wordt eerst een kort oriënterend experiment uitgevoerd (experiment 1). Op basis van de resultaten uit experiment 1 worden dan opfokstrategieën gekozen voor een uitgebreid opfok-leg experiment (experiment 2). Een nevendoel van experiment 1 is om een praktische conditiescore te ontwikkelen die in de toekomst kan dienen als managementtool om het moment te bepalen waarop de dieren gestimuleerd moeten worden om in productie te komen.
Experiment 1 Doel Het doel van experiment 1 is om het gecombineerde effect te bestuderen van 3 verschillende energie/eiwit verhoudingen tijdens de opfok en 2 lichaamsgewichten einde opfok op broedeiproductie, lichaamsontwikkeling en –samenstelling, bevedering en kwaliteit ééndagskuikens. Daarnaast wordt experiment 1 gebruikt om de meest geschikte methode voor conditiescore te ontwikkelen. 79
Afbakening De dieren worden in totaal 40 weken gevolgd, vanaf het begin van de opfokperiode tot na de piekproductie.
Materiaal Dieren Op de eerste dag van het experiment worden 600 Ross 308 ééndagskuikens (alleen hennen) opgezet. Ross 308 vleeskuikenouderdieren zijn op dit moment de meest gebruikte dieren in de vermeerderingssector.
Huisvesting opfokperiode De dieren zullen gehuisvest worden op de proefaccommodatie De Haar in Wageningen in twee identieke afdelingen, die elk 24 grondhokken met afmetingen van 1,5 x 0,9 m bevatten. Ten behoeve van dit experiment zullen steeds 2 hokken samengevoegd worden, zodat er hokken ontstaan met afmetingen van 1,8 x 1,5 m (2,7 m2). Tijdens de opfokperiode gebruiken we 24 van dergelijke hokken (6 behandelingen met elk 4 herhalingen per behandeling), waarin 25 kuikens per hok gehuisvest worden (9,3 kuiken/m 2). Op de eerste dag van het experiment worden dus 600 eendags(hen)kuikens (24 hokken x 25 kuikens/hok) opgezet. De helft van het oppervlakte van het hok (exclusief 0,4 m2 voerbak) is beschikbaar als scharrelruimte en de andere helft als roosterruimte. Aanvankelijk zal het voer verstrekt worden in kleine voerbakjes. Na enkele weken zullen deze vervangen worden door twee voerbakken met een lengte van elk 2 meter. Water wordt verstrekt via drinknippels.
Huisvesting legperiode Voor het begin van de legperiode wordt voor elk hok twee secties met legnesten geplaatst waar de dieren hun eieren in kunnen leggen. Het aantal dieren per hok wordt voor aanvang van de legperiode (20 weken leeftijd) teruggebracht naar 18 hennen.
Verzorging Gedurende de eerste twee dagen worden de kuikens gehuisvest bij een (ruimte)temperatuur van 33°C en 24 uur licht met een lichtsterkte van 20 lux op dierhoogte. Daarna daalt de temperatuur volgens de richtlijnen van het fokbedrijf op 5 weken naar een temperatuur van 20°C. Deze temperatuur wordt tijdens de rest van de opfok- en legperiode gehandhaafd. Het lichtschema zal geleidelijk teruggebracht worden naar 8 uur licht vanaf 3 weken leeftijd wat vervolgens zo zal blijven tot het eind van de opfokperiode. Op 21 weken leeftijd wordt de lichtperiode verhoogd naar 11 uur licht en daarna wekelijks verhoogd met eerst één uur en later een half uur tot op 28 weken de maximale daglengte van 16 uur is bereikt. Dit lichtschema blijft gehandhaafd tot aan het einde van de legperiode. Tot drie weken leeftijd wordt het voer onbeperkt verstrekt, daarna worden de dieren dagelijks beperkt gevoerd volgens de schema’s van de fokkerijorganisatie. Zieke en/of dode hennen worden door de dierverzorgers onderzocht en eventueel in overleg met de projectleider naar de GD gestuurd voor verder onderzoek.
Specifieke voorzieningen De hokken voor de dieren zijn reeds beschikbaar. Door het ontbreken van hanen worden de hennen tijdens de legperiode wekelijks via KI geïnsemineerd.
Randvoorwaarden Dit experiment kan worden uitgevoerd mits er zich geen besmettelijke dierziekten of andere calamiteiten voordoen en mits voor dit experiment goedkeuring wordt verkregen van de Dierexperimentencommissie (DEC).
Methoden Behandelingen opfok- en legperiode Tot een leeftijd van 6 weken krijgen de dieren van de verschillende behandelingen standaard voer verstrekt. Tussen 6 en 20 weken leeftijd worden drie voeders met verschillende energie-eiwit verhoudingen vergeleken (de exacte verhoudingen moeten nog vastgesteld worden): 1) Opfokvoer met een lage energie-eiwit verhouding 2) Opfokvoer met een gemiddelde energie-eiwit verhouding 3) Opfokvoer met een hoge energie-eiwit verhouding Naast de verschillende energie-eiwit verhoudingen worden tijdens de opfok twee voerschema’s toegepast, resulterend in twee verschillende lichaamsgewichten op 20 weken leeftijd: 1) Norm lichaamsgewicht 2.200 gram 80
2) Hoog lichaamsgewicht 2.400 gram Het verschil in lichaamsgewicht wordt tijdens de legperiode door middel van een verschillende voergift gehandhaafd. Vanaf 20 weken leeftijd krijgen alle dieren van de verschillende behandelingen een legvoer met een gemiddelde energie-eiwit verhouding. Op de bovenstaande manier ontstaat een 3 x 2 factorieel opgezet experiment. Hieronder worden de 6 behandelingen weergegeven: Behandeling
Opfokvoeder
1 2 3 4 5 6
Laag En/Ei Laag En/Ei Middel En/Ei Middel En/Ei Hoog En/Ei Hoog En/Ei
Lichaamsgewicht 20 wk leeftijd Norm Hoog Norm Hoog Norm Hoog
Legvoeder Middel En/Ei Middel En/Ei Middel En/Ei Middel En/Ei Middel En/Ei Middel En/Ei
Productie proefvoeders: De voeders worden geproduceerd in de proefvoerfabriek van Arkervaart-Twente te Leusden. Na productie van het voer wordt steeds de helft in de stal klaar gezet voor direct gebruik, terwijl de andere helft wordt gekoeld/ingevroren in een koel/vriescel op de accommodatie.
Waarnemingen
Alle voeders worden geanalyseerd op de Weende-analysekenmerken (vocht, ruw eiwit, ruw as, ruw vet, ruwe celstof), zetmeel, suiker, calcium, fosfor, kalium en natrium, NDF, ADF en ADL. Ook wordt van elk voer de verdeling van de deeltjesgrootte vastgesteld m.b.v. de droge zeefanalyse methode. De analyses worden uitgevoerd op representatieve monsters, die genomen zijn tijdens de productie van de voeders. Op de dag van aankomst worden de henkuikens per hok gewogen en ingedeeld in groepen van 25 stuks. Dagelijks wordt de omgevingstemperatuur en relatieve luchtvochtigheid gemeten (ochtend en middag). Eenmaal per 2 weken wordt het lichaamsgewicht per hok gemeten. Op een leeftijd van 20 weken worden alle dieren individueel gewogen om inzicht te krijgen in de uniformiteit van de dieren. Tijdens de opfok- en legperiode wordt de kwaliteit van het verenpakket beoordeeld (week 6, 14, 20, 30 en 40). Het verenpakket wordt tijdens de opfok gescoord volgens de methode Van Emous (2006). De kwaliteit van het verenkleed (mate van bevedering en mate van dons) tijdens de opfok (6 en 14 weken leeftijd) wordt op 5 plaatsen gescoord; de nek, rug, vleugels, staart en dijbeen. De bevederingsscore loopt van 0 (gaaf) tot 5 (kaal). Tijdens de legperiode (20, 30 en 40 weken leeftijd) wordt de bevedering via de methode Van Voorst beoordeeld. Daarbij wordt onderscheidt gemaakt tussen rug, vleugels, staart en dijbeen. De score loopt van 0 (gaaf) tot 5 (kaal). Gelijktijdig met de bevederingsscore worden metingen gedaan aan de sterkte van de veren. Hierbij breken we de veren en bepalen de kracht waarmee de veren in het dier zitten. Op een tweetal momenten (20 en 40 weken leeftijd) tijdens het experiment worden er uit elk hok 5 kippen gehaald om metingen te verrichten om de vetreserve en lichaamssamenstelling vast te stellen. Bij het levende dier wordt gebruik gemaakt van een handmatige conditiescore aan de vleugels, buikholte, legbotjes en vetklier. Verder wordt gekeken naar mogelijkheden als huidplooimetingen (bekend uit de humane sector), spekdiktemeting (werkt via ultrasone golven en wordt toegepast bij varkens), Bio-elektrische Impedantie Analyse (humaan) en eventueel andere methoden. Om de verschillende methoden te verifiëren worden ook inwendige metingen uitgevoerd. Dit wordt gedaan door het uitvoeren van een slachtproef. In totaal worden op zowel 20 als 40 weken leeftijd 120 kippen gedood. Het gewicht van de broedeieren wordt wekelijks bepaald. Iedere vier weken (vanaf 26 weken leeftijd) wordt een steekproef broedeieren verzameld en uitgebroed om het uitkomstpercentage te bepalen. Aan het eind van het broedproces worden viermaal (26, 30, 34 en 38 weken leeftijd) de liggenblijvers beoordeeld op het moment van afsterven om inzicht te krijgen in de vitaliteit van de embryo’s. Verder wordt het kuikengewicht van de eerste klas kuikens gemeten.
81
Om na te gaan of een andere energie-eiwit verhouding en/of hoger gewicht op 20 weken leeftijd gevolgen heeft voor stress, worden van 5 hennen per hok op 6, 14 en 20 weken leeftijd bloedmonsters genomen en wordt de H/L-ratio (heterofielen/lymfocyten) en corticosteron gehalten bepaald. Van alle behandelingen uit de opfokperiode worden kuikens van 28 weken leeftijd oude vleeskuikenouderdieren ingezet in een standaard vleeskuikenproef. De vleeskuikens worden beoordeeld op technische resultaten als groei en VC maar ook op uitval (1 e week en totaal) en uitvalsoorzaken. Verder zullen de opdeelrendementen worden bepaald. Tijdens de opfok- en legperiode worden de standaard technische resultaten als voeropname, waterverbruik, uitval, eiproductie, etc. bijgehouden.
Data opslag Opslag van gegevens vindt plaats in Excel. Data worden opgeslagen op de projectenschijf van het instituut. Van deze schijf wordt dagelijks een back-up gemaakt.
Experiment 2 Doel Het doel van experiment 2 is om het gecombineerde effect te bestuderen van 2 opfokcontrasten uit experiment 1 en 3 energie-eiwitverhoudingen tijdens de leg op lichaamsontwikkeling en –samenstelling tijdens opfok en leg, bevedering, broedeiproductie (inclusief persistentie) en kwaliteit ééndagskuikens.
Afbakening De dieren worden in totaal 60 weken gevolgd, vanaf het begin van de opfokperiode tot aan het einde van de legperiode. Dit experiment wordt in tegenstelling tot experiment 1 meer conform praktijkomstandigheden opgezet door de grotere aantallen dieren per afdeling en door gebruik te maken van natuurlijke dekking.
Materiaal Dieren Op de eerste dag van het experiment worden 3.240 henkuikens van het merk Ross 308 opgezet (90 per afdeling). Er wordt gebruik gemaakt van Ross 308 vleeskuikenouderdieren omdat dit de meest gebruikte dieren in de vermeerderingssector zijn. Op 20 weken leeftijd wordt het aantal hennen teruggebracht naar 70 stuks per afdeling. Op dat moment worden 20 weekse hanen aangevoerd vanuit een praktijkbedrijf en bij de hennen geplaatst. Per afdeling worden 8 hanen geplaatst.
Huisvesting opfokperiode Voor dit experiment wordt gebruik gemaakt van een proefaccommodatie bij Schothorst Feed Research te Lelystad. Dit is een accommodatie met twee hoofdafdelingen met elk 18 subafdelingen (totaal 36 afdelingen). De afdelingen zijn elk 4,5 bij 2,95 meter groot (13,3 m 2). Bij aanvang van de opfok is de bezetting 6,8 hennen/m 2. Voer wordt verstrekt via voerpannen en water via ronddrinkers.
Huisvesting legperiode Tijdens de legperiode wordt gebruik gemaakt van dezelfde afdelingen als tijdens de opfokperiode. Bij aanvang van de legperiode is de bezetting 5,8 dieren (hennen en hanen) per m 2. De afdelingen bestaan uit een gedeelte rooster (eenderde) en een gedeelte strooisel (tweederde). Voer wordt verstrekt via voerpannen en water via ronddrinkers die boven het rooster zijn gesitueerd. De hennen en hanen worden tijdens de legperiode d.m.v. een voerton gescheiden gevoerd.
Verzorging Idem als bij experiment 1.
Specifieke voorzieningen De afdelingen voor de dieren zijn reeds beschikbaar.
82
Randvoorwaarden Dit experiment kan worden uitgevoerd mits er zich geen besmettelijke dierziekten of andere calamiteiten voordoen en mits voor dit experiment goedkeuring wordt verkregen van de Dierexperimentencommissie (DEC).
Methoden Behandelingen opfok- en legperiode Zoals eerder opgemerkt is de exacte indeling van experiment 2 afhankelijk van de resultaten uit experiment 1. Gezien de layout van de proefstal (SFR te Lelystad) is een proef mogelijk met 6 verschillende behandelingen. Iedere behandeling kan dan uitgevoerd worden met 6 herhalingen. Dit is minimaal nodig om harde conclusies te kunnen trekken over mogelijke verschillen. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een mogelijk behandelingsschema. Tijdens de opfokperiode wordt een voeder met een hoge energie-eiwit verhouding gecombineerd met een hoog of laag lichaamsgewicht einde opfok: 1) Opfokvoer met een hoge energie/eiwit verhouding en hoog lichaamsgewicht einde opfok 2) Opfokvoer met een hoge energie-eiwit verhouding en laag lichaamsgewicht einde opfok Tijdens de legperiode wordt gebruik gemaakt van drie verschillende energie-eiwit verhoudingen: 1) Legvoer met een lage energie-eiwit verhouding 2) Legvoer met een gemiddelde energie-eiwit verhouding 3) Legvoer met een hoge energie-eiwit verhouding Op deze manier ontstaat een 2 x 3 factorieel opgezet experiment. Hieronder worden de 6 behandelingen weergegeven (voorbeeld): Behandeling 1 2 3 4 5 6
Voeder opfok Hoog En/Ei – Hoog lich gew Hoog En/Ei – Hoog lich gew Hoog En/Ei – Hoog lich gew Hoog En/Ei – Laag lich gew Hoog En/Ei – Laag lich gew Hoog En/Ei – Laag lich gew
Voeder leg Laag En/Ei Gem En/Ei Hoog En/Ei Laag En/Ei Gem En/Ei Hoog En/Ei
Productie proefvoeders: De voeders worden geproduceerd in de proefvoerfabriek van Arkervaart-Twente te Leusden. Na productie van het voer wordt steeds de helft in de stal klaar gezet voor direct gebruik, terwijl de andere helft wordt gekoeld/ingevroren in een koel/vriescel op de accommodatie.
Waarnemingen
Alle voeders worden geanalyseerd op de Weende-analysekenmerken (vocht, ruw eiwit, ruw as, ruw vet, ruwe celstof), zetmeel, suiker, calcium, fosfor, kalium en natrium, NDF, ADF en ADL. Ook wordt van elk voer de verdeling van de deeltjesgrootte vastgesteld m.b.v. de droge zeefanalyse methode. De analyses worden uitgevoerd op representatieve monsters, die genomen zijn tijdens de productie van de voeders. Tijdens de proef wordt van elk voer uit voorzorg ook nog een extra monster verzameld. Op de dag van aankomst worden de henkuikens per afdeling gewogen en ingedeeld in groepen van 90 stuks. Dagelijks wordt de omgevingstemperatuur en relatieve luchtvochtigheid gemeten (ochtend en middag). Tot een leeftijd van 30 weken wordt eenmaal per 2 weken het lichaamsgewicht per afdeling gemeten. Daarna wordt het lichaamsgewicht iedere 4 weken bepaald. Op een leeftijd van 20 en 40 weken worden alle dieren van individueel gewogen om inzicht te krijgen in de uniformiteit van de dieren. Tijdens de opfok- en legperiode wordt de kwaliteit van het verenpakket beoordeeld (week 6, 14, 20, 30, 40, 50 en 60). De kwaliteit van het verenpakket wordt tijdens de opfok gescoord volgens de methode Van Emous (2006) en tijdens de legperiode via de methode van Voorst. De kwaliteit van het verenkleed (mate van bevedering en mate van dons) tijdens de opfok (6 en 14 weken leeftijd) wordt op 5 plaatsen gescoord, namelijk op de nek, rug, vleugels, staart en dijbeen. De bevederingsscore loopt van 0 (gaaf) tot 5 (kaal). De conditie van de dieren zal regelmatig (20, 30, 40, 50 en 60 weken leeftijd) handmatig gescoord worden. Daarnaast worden op een tweetal leeftijden (20 en 60 weken leeftijd) 5 dieren per afdeling gedood en geslacht, en wordt de lichaamssamenstelling bepaald door het uitvoeren van een slachtproef. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de lever. Op 30 weken leeftijd zal ook het gewicht van het ovarium en oviduct worden bepaald. 83
Het gewicht van de broedeieren wordt wekelijks bepaald. Iedere vier weken (vanaf 26 weken leeftijd) wordt een steekproef broedeieren verzameld en uitgebroed om het uitkomstpercentage te bepalen. Vierwekelijks worden aan het eind van het broedproces de liggenblijvers beoordeeld op het moment van afsterven om inzicht te krijgen in de vitaliteit van de embryo’s. Verder wordt het kuikengewicht van de eerste klas kuikens gemeten. Kuikens van 28 en 50 weken leeftijd oude vleeskuikenouderdieren worden gebruikt in twee vleeskuikenproeven. De vleeskuikens worden beoordeeld op technische resultaten als groei en VC maar ook op uitval (1e week en totaal) en uitvalsoorzaken. Verder zullen de opdeelrendementen worden bepaald. Tijdens de opfok- en legperiode worden de standaard technische resultaten als voeropname, waterverbruik, uitval, eiproductie, etc. bijgehouden.
Data opslag Opslag van gegevens vindt plaats in Excel. Data worden opgeslagen op de projectenschijf van het instituut. Van deze schijf wordt dagelijks een back-up gemaakt.
Verwerking resultaten
Statistische analyse Dit wordt t.z.t. nader ingevuld.
Begeleiding Voor dit project wordt een begeleidingscommissie ingesteld die bestaat uit twee vertegenwoordigers vanuit de vermeerderingssector en twee vanuit de voerfabrikanten. Verder zal een vertegenwoordiger vanuit de fokorganisatie (Aviagen) zitting nemen. Daarnaast zullen de betreffende onderzoekers vanuit Wageningen UR en contactpersonen vanuit de twee Productschappen deel nemen. De vertegenwoordigers vanuit de Productschappen moeten vanuit hun achterban mandaat hebben om beslissingen te nemen.
Rapportage en communicatie De (voorlopige) resultaten worden in eerste instantie via een Nederlandstalig rapport gecommuniceerd naar de opdrachtgevers via de Klankbordgroep Reproductie (PPE), de Werkgroep Voeding – Welzijn – Vitaliteit (PDV) en Aviagen. Zodra er een definitief (deel)rapport beschikbaar is zal een artikel voor Pluimveehouderij worden opgesteld. Dit artikel zal zich richten op de conclusies die van belang zijn voor de reproductiesector. Na één jaar zal het rapport geheel openbaar worden, tot die tijd wordt het vertrouwelijk behandeld. In de tussenliggende periode is het wel toegestaan om studieclubs te informeren over de resultaten. In het kader van het promotieonderzoek van Rick van Emous zullen de resultaten vervolgens gepubliceerd worden in engelstalige peer-reviewed tijdschriften.
84
Bijlagen
Tijdsfasering Datum EXPERIMENT 1 Nov-dec 2010 Januari 2011 Juni 2011 Oktober 2011 Nov-Dec 2011 Januari 2012 Februari 2012 EXPERIMENT 2 Jan-Feb 2012 Maart 2012 Augustus 2012 Mei 2013 Juni-Juli 2013 September 2013 Oktober 2013
Levensweek
1 20 40
1 20 60
Activiteit
Uitwerken werkplan/produceren voeders Aankomst eendagskuikens Einde opfok en begin legperiode Beëindigen experiment Verwerken data, schrijven concept rapport Bespreken concept rapport Opleveren definitief rapport Uitwerken werkplan/produceren voeders Aankomst eendagskuikens Einde opfok en begin legperiode Beëindigen experiment Verwerken data, schrijven concept rapport Bespreken concept rapport Opleveren definitief rapport
Begroting De totale kosten voor het project bedragen € 560.000,-. De opbouw van de kosten is als volgt: Kosten Experiment 1 Huisvestingskosten Materiële kosten Vleeskuikenexperiment Personele kosten Totale kosten Experiment 2 Huisvestingskosten Materiële kosten Vleeskuikenexperimenten Personele kosten Totale kosten Totale kosten project
€ 85.000 € 10.000 € 20.000 € 20.000 € 135.000 € 175.000 € 90.000 € 60.000 € 100.000 € 425.000 € 560.000
Deze kosten worden verdeeld tussen PDV (€ 245.000), PVE (€ 245.000) en Aviagen (€ 70.000).
85
10.
BEGROTING IN EURO (in PVE-format)
Personeelskosten: Experiment 1 Functieomschrijving:
Uurtarief:
Experiment 2
Aantal uren: Totaal:
JONDZ
122,20
170
ONDZ
152,85
20
Functieomschrijving:
Uurtarief:
Aantal uren: Totaal:
20.774 JONDZ
130,69
800
104.552
3.057 ONDZ
163,47
50
8.174
0
0
0
0
23.831 Cumulatief:
Cumulatief:
112.726
Reiskosten: Onderdeel/activiteit: Reden:
Km. tarief:
Overleg
Onderdeel/activiteit:
Aantal km.: Totaal:
0,35
500
Reden:
Km. tarief:
Waarneminge 175 n 0 Overleg
Aantal km.: Totaal:
0,35
2000
700
0,35
1500
525
0 Congres
1.500
0
0
175 Cumulatief:
Cumulatief:
2.725
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera: Onderdeel/activiteit: (Aanschaf) datum:
Omschrijving:
Voer
Kosten:
(Aanschaf) datum:
10.000
Onderdeel/activiteit: Omschrijving:
Voer
Cumulatief:
10.000 Cumulatief:
TOTAAL BEGROTING PAGINA 1:
34.006 TOTAAL BEGROTING PAGINA 1:
Kosten:
90.000
90.000 205.451 86
TOTAAL BEGROTING PAGINA 1:
34.006 TOTAAL BEGROTING PAGINA 1: (Overnemen van vorige pagina)
205.451
Materiële en overige kosten (vervolg): Dieraccommodatie: Onderdeel/activiteit: Omschrijving:
Onderdeel/activiteit: Kosten:
Omschrijving:
Kosten:
Accomodatie
80.000 Accomodatie
Vleeskuikenproef
15.000 Vleeskuikenproeven
Cumulatief: Onvoorziene kosten (max. 5%): Onderdeel/activiteit:
95.000 Cumulatief:
Subtotaal: Percentage: 4,6
129.006 Subtotaal: Percentage: 3,5
Post onvoorzien: 5.994
165.000 40.000
205.000 Onderdeel/activiteit: 410.451 Post onvoorzien: 14.549
Totale kosten: Onderdeel/activiteit: Bedrag:
135.000
Onderdeel/activiteit: Bedrag:
425.000
Overige toelichtingen: NVT
Aldus opgemaakt op: Te: Door:
8 september 2010 Lelystad Rick van Emous
87
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Regeling financiële bijdragen (2006/030/E0040 van de PVE)
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research Lelystad
Projecttitel: Waarnemingen praktijkkoppel niet snavelbehandelde vleeskuikenmoederdieren
Projectnummer (PVE): Vervolg op: n.v.t. Behorende bij klankbordgroep: Reproductie
Verwachte duur/looptijd: 18 maanden
Projectleider: I.C. de Jong
Onderzoeker(s): I C. de Jong, R.A. van Emous, H. Gunnink In samenwerking met: Vermeerderaar NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.)
2010 en eerder €:
2011 €:
2012 en
Aan het PPE gevraagde subsidie:
3.400
13.800
Totaal per categorie €: 17.200
Aan derden gevraagde subsidie (EL&I en P4F):
3.400
13.800
17.200
6.800
27.600
34.400
verder €:
Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
88
1A. PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING Het was in Nederland tot nu toe gebruikelijk om de snavels van de hennen en hanen van vleeskuikenouderdieren te behandelen. Tot 1 september 2011 gebeurde dit rond de 4 dagen leeftijd van de dieren. Echter vanaf 1 oktober 2011 is het in het kader van het Ingrepenbesluit niet meer toegestaan om de kuikens op die leeftijd te behandelen. De snavels van de kuikens moeten vanaf die datum op de broederij met IR (=infrarood) worden behandeld. Op 13 juli heeft EL&I besloten om de Vrijstelling van het Ingrepenbesluit met 10 jaar te verlengen. In de tussentijd moet de sector aan de slag, om na te gaan of het mogelijk is om vleeskuikenouderdieren te houden waarvan de snavel niet behandeld is. Rondom dit besluit is door een delegatie van vermeerderaars, onderzoeker en periferie in mei en augustus een bezoek gebracht aan twee landen waar veel ervaring is met vleeskuikenouderdieren waarvan de snavels niet zijn behandeld. Dit betrof de landen Polen en Engeland. In Polen worden de snavels van zowel de hanen als de hennen niet behandeld. De kleine teen bij de hanen wordt wel geknipt en bij de Cobb hanen worden de sporen gebrand, terwijl dit bij de Ross niet wordt gedaan. In Engeland worden alleen hennen waarvan de snavels niet zijn behandeld opgezet. De snavels van de hanen worden voornamelijk behandeld via IR, maar bij één integratie/broederij worden ze tussen 5 en 10 dagen leeftijd behandeld. Ook worden de sporen en de kleine teen van de hanen behandeld. Uit de bezoeken aan de diverse bedrijven bij de betreffende landen, en gesprekken met ervaringsdeskundigen bleek dat het goed mogelijk is om vleeskuikenouderdieren te houden met niet behandelde snavels. Wel hadden de hennen bij de koppels met niet behandelde snavels bij de hanen wat kalere achterkoppen. Echter dit gaf geen problemen met verwondingen. Naar aanleiding van het bezoek aan Polen heeft één van de deelnemende vermeerderaars aan de delegatie besloten om zelf henkuikens op te zetten zonder de snavels te behandelen (de snavels van de hanen worden wel behandeld). Dit niet alleen omdat de vermeerderaar mogelijkheden ziet om onbehandelde hennen te houden, maar ook omdat de vermeerderaar daar een mogelijk economisch voordeel in ziet. De vermeerderaar gaat hiervoor in een tweetal stallen hennen zonder (24.000 hennen per stal) en in een tweetal stallen hennen met snavelbehandeling (24.000 hennen per stal) opzetten. Deze worden in de productieperiode verdeeld over drie stallen (wel behandeld) of drie stallen (niet behandeld). Dit is een mooie gelegenheid om op praktijkschaal enkele koppels vleeskuikenouderdieren te volgen vanaf het begin van de opfok tot het einde van de legperiode en in kaart te brengen of niet snavelbehandelen effecten heeft op veer-, huidbeschadigingen, uitval en pikgedrag. 1B. DOELSTELLING Nagaan wat het effect is van het achterwege laten van snavelbehandeling bij hennen van vleeskuikenouderdieren op het gedrag, bevedering, verwondingen en technische resultaten. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research heeft ervaring met het doen van onderzoek naar onbehandelde vleeskuikenouderdieren en ruime ervaring in gedragsonderzoek. Verder heeft WUR-LR praktische kennis van de sector door projecten die de laatste jaren in de praktijk zijn uitgevoerd. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN Fokkers, opfokkers en vermeerderaars, en beleid. 4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) Binnen het project “Literatuurstudie Ingrepen” is nagegaan wat er in het buitenland gedaan wordt aan het behandelen van vleeskuikenouderdieren. Dus in welke landen worden welke behandelingen toegepast. Uit die inventarisatie bleek dat er in enkele landen in Europa bepaalde behandelingen niet worden toegepast. Recentelijk zijn een tweetal landen (Polen en Engeland) bezocht om na te gaan wat zij doen om problemen met niet snavelbehandelde dieren te voorkomen.
89
5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN In dit project wordt een praktijkbedrijf een aantal malen tijdens de opfok- en legperiode bezocht om waarnemingen te doen aan pikgedrag (opfokperiode) en pikgedrag en paargedrag (legperiode). Tijdens de opfok- en legperiode worden viermaal waarnemingen (6, 10, 14, 18, 25, 35, 45 en 55 weken leeftijd) verricht. Op 18 weken leeftijd zal per stal ook een uniformiteitsbepaling worden gedaan. De gedragswaarnemingen worden “live” gedaan door twee personen. De bevedering en verwondingen worden bij een nog nader te bepalen aantal dieren per stal gescoord. Op een aantal plaatsen in de stal zal een sample van 20 dieren worden beoordeeld. Het aantal plaatsen dat nodig is voor een goede score wordt bepaald bij het eerste stalbezoek. N.b. in geval van uitbraak van besmettelijke dierziekten kan de toegang tot het bedrijf voor waarnemingen worden ontzegd. Dan wordt de proef voortijdig afgesloten. 5B. WERKWIJZE / TIJDSPLANNING De proef start naar verwachting in week 42 (17 oktober 2011). Fase 1 (opfokperiode; oktober 2011-februari 2012) - Waarnemingen pikgedrag en bevederings/verwonding score (viermaal) - Verzamelen technische resultaten (uitval, uitvalsoorzaak, uniformiteit, voeropname, etc.) Fase 2 (legperiode; februari 2012-november 2012 ) - Waarnemingen pikgedrag, agressief- en paargedrag en bevederings/verwonding score (viermaal) - Verzamelen technische resultaten (uitval, uitvalsoorzaak, productie, bevruchting/uitkomsten voeropname, etc.) Fase 3 (rapportage; december 2012-februari 2013) - Schrijven van het rapport - Schrijven van een artikel voor de Pluimveehouderij De technische specificaties van de stallen worden vastgelegd (inrichting, voer(samenstelling), licht, water, bezetting etc.). Voorlopig is de proefopzet als volgt vastgesteld: Tijdens de opfokperiode twee koppels (stallen, 24.000 hennen per stal) niet behandeld, twee koppels (stallen, 24.000 hennen per stal) behandeld, op hetzelfde bedrijf. De hennen worden tijdens de productieperiode verdeeld over nieuwe stallen: drie koppels niet behandeld, deze blijven op het bedrijf Engelen. Drie behandelde koppels worden op een ander bedrijf geplaatst. Vooraf zal overleg plaatsvinden om het management zoveel mogelijk gelijk te houden, zodat deze als controlegroep kunnen dienen. Bij een ideale proefopzet zitten behandelde en onbehandelde koppels op hetzelfde bedrijf. Dit is echter hier niet mogelijk. Er is hier echter sprake van een unieke kans om data te verzamelen bij onbehandelde hennen in de praktijk, en het bedrijf kan (bij goed resultaat) een voorbeeld vormen voor andere bedrijven; daarom wordt toch voorgesteld om metingen in de productieperiode uit te voeren. De productieresultaten van de onbehandelde koppels in de productieperiode zullen ook worden vergeleken met eerdere koppels op dat specifieke bedrijf.
90
6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Dit project wordt begeleid door de Klankbordgroep Praktijkonderzoek Reproductie en de Stuurgroep Ingrepen. De gedragswaarnemingen worden uitgevoerd door medewerkers van Livestock Research. Het bijhouden van de technische resultaten en de uitval met reden van uitval wordt door de pluimveehouder uitgevoerd. 7. RESULTAATVERWACHTING (LANGE TERMIJN) Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op:
zeer negatief
Negatief
n.v.t.
positief
Productkwaliteit
+
kostprijs per eenheid
+
Flexibiliteit
zeer positief
+
Arbeidsaspecten
+
Ketenvorming
+ +
product/sector imago Milieuaspecten
+
Concurrentiekracht
+
Dierenwelzijn
+
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) Op te leveren producten zijn: - een rapport met de bevindingen - een artikel met bevindingen voor de Pluimveehouderij 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN Leden van de klankbordgroep en de stuurgroep krijgen de concepten van het artikel en het rapport te lezen. In de klankbordgroep en de stuurgroep zal over de voortgang van het project worden gerapporteerd.
91
10.
BEGROTING IN EURO
Personeelskosten: Fase 1 (2011) Functieomschrijving:
Uurtarief:
Jr. onderzoeker Onderzoek assistent
Fase 2 (2012/2013)
Aantal uren:
Totaal:
105
40
Functieom- Uurtarief: Aantal Totaal: schrijving: uren: Jr. ond. 4,200 2012 108 90 9,720
82
25
2,050 O.ass 2012
85
72
6,120
0 jr ond. 2013
108
80
8,640
0 o.ass 2013 6,250 Cumulatief
85
8
680 25,160
Cumulatief:
Reiskosten: Onderdeel/activiteit: Reden:
Bedrijfsbezoeken
Onderdeel/activiteit:
Km. tarief: Aantal km.: 0.28
Totaal:
1000
Cumulatief:
Reden:
Km. tarief: Aantal km.:
Bedrijfsbezo 280 eken 2012
0.28
4000
Totaal:
1,120
0
0
0
0
0 280 Cumulatief
0 1,120
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera: Onderdeel/activiteit: (Aanschaf) datum: Omschrijving:
Cumulatief:
TOTAAL BEGROTING PAGINA 1:
Onderdeel/activiteit:
Kosten: (Aanschaf) datum:
Omschrijving:
0 Cumulatief : 6,530 TOTAAL BEGROTING PAGINA 1:
Kosten:
0
26,280 92
TOTAAL BEGR. P1:
6,530 TOTAAL BEGR. P1: (Overnemen van vorige pagina)
26,280
Materiële en overige kosten (vervolg): Dieraccommodatie: Fase 1 (2011) Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief: Onvoorziene kosten (max. 5%): Onderdeel/activiteit: Subtotaal: Perc.: 4.14
Fase 2 (2011/2012) Omschrijving:
Kosten:
0 Cumulatief:
0 Onderdeel/activiteit:
6,530 Subtotaal: Perc.: Post onvoorzien: 5.024 1,320
Post onvoorzien: 270
26,280
Totale kosten: Onderdeel/activiteit: Bedrag:
6,800
Aldus opgemaakt op: Te: Door:
Onderdeel/activiteit: Bedrag:27,600
19 september 2011 Lelystad Ingrid de Jong
Nadere specificatie van de uren: 2011: Proefvoorbereiding (o.a. bezoek pluimveehouder, opstellen plan): 21 uur Waarnemingen: 2 personen a 2 dagen x 10 uur: 40 uur Dataverwerking: 4 uur 2012: Waarnemingen: 2 personen a 6 bezoeken x 10 uur: 120 uur Dataverwerking: 20 uur Verslaglegging voor stuur/klankbordgroep & aanwezigheid vergaderingen: 22 uur 2013: Verslaglegging (rapport en artikel), reviewen: 68 uur Overleg en rapportage klankbordgroep en stuurgroep:20 uur
93
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research Lelystad
Projecttitel: Analyse paargedrag in kleine groepen vleeskuikenouderdieren: praktijkwaarnemingen
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: 3 maanden Behorende bij klankbordgroep: Vermeerdering + Stuurgroep Ingrepen
Projectleider: Ingrid de Jong
Onderzoeker(s): Ingrid de Jong, Berry Reuvekamp In samenwerking met: -
(NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €:
2013 €:
Aan het PPE gevraagde subsidie:
2.230,50
Aan derden gevraagde subsidie (Poultry4Food):
2.230,50
2014 en
verder €:
Totaal per categorie €: 2.230,50 2.230,50
Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
4.461
4.461
94
1A. PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING In het kader van het Ingrepenbesluit staat het verwijderen van de achterste teen bij mannelijke vleeskuikenouderdieren ter discussie. Het achterwege laten van deze ingreep kan echter ook negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van vleeskuikenouderdieren; bij het paren kunnen hennen beschadigd raken aan het verenpak en de huid. Verhoogde angst bij de hennen veroorzaakt door het pijnlijke paargedrag kan leiden tot het schuilen op de beun en in de nesten wat de productie negatief beïnvloedt. Eerder onderzoek van WUR-LR met onbehandelde hanen (waar alle ingrepen waren weggelaten) liet zien dat hennen in de loop van de productieperiode zodanig veel wonden kregen dat het welzijn zonder twijfel in het geding was. In het Plan van Aanpak Ingrepen bij Pluimvee zijn de sector en het Ministerie van EZ een onderzoekstraject ingegaan om mogelijkheden om het knippen van de achterste teen weg te laten te onderzoeken. Tot nu toe zijn er echter geen oplossingen voorhanden waardoor het verantwoord wordt om hanen zonder behandelde tenen te houden. Vanuit de fokkerij is aangegeven dat in kleine groepen het paargedrag van hanen niet of minder tot beschadigingen lijkt te leiden dan in grote groepen. Bij grote groepen is er een duidelijke interactie tussen de hanen onderling, dat hun gedrag flink beïnvloedt en ook bepaalt welke haan wel en niet paart. Meer inzicht in het gedrag van hanen in een kleine groep kan helpen om effectieve managementstrategieën te ontwikkelen waardoor tenen knippen achterwege gelaten kan worden. 1B. DOELSTELLING Observeren en analyseren van paargedrag van vleeskuikenouderdieren in kleine groepen. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research heeft ruime ervaring met het doen van onderzoek naar gedrag van vleeskuikenouderdieren. Verder heeft WUR-LR praktische kennis van de sector door projecten die de laatste jaren in de praktijk zijn uitgevoerd. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN De vermeerderingssector, omdat dit project meer inzicht oplevert in paargedrag wat op de lange termijn kan helpen ingrepen in deze sector op verantwoorde wijze achterwege te laten. Het Ministerie van EZ, omdat het beleid erop is gericht om op termijn ingrepen achterwege te kunnen laten. 4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) Livestock Research heeft in een tweetal projecten gedragsonderzoek uitgevoerd bij vleeskuikenouderdieren in grote (commerciële) groepen. Daarnaast is er beperkt (en met name oude) literatuur beschikbaar over paargedrag van vleeskuikenouderdieren. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN Momenteel loopt er een onderzoek van Livestock Research waar vleeskuikenouderdieren in relatief kleine groepen worden gehouden. In dit onderzoek van Rick van Emous worden op De Schothorst vleeskuikenouderdieren gehouden in groepen van 70 hennen en 7 hanen. Verwacht kan worden dat bij deze groepsgrootte sociale herkenning tussen de hanen aanwezig is. Mogelijk is er ook sprake van sociale herkenning van hennen. De literatuur geeft aan dat de grens voor sociale herkenning bij leghennen ligt tussen de 70-100 kippen per groep, maar onderzoek is daar niet eenduidig in. Door het uitvoeren van waarnemingen van het paargedrag in deze groepen kan relatief snel en goedkoop inzicht worden verkregen in het gedrag van hanen en hennen in kleine groepen vleeskuikenouderdieren. Daarvoor is snel handelen noodzakelijk, want de dieren waren op 25 maart 2013 40 weken oud en het heeft de voorkeur om rond de piekproductie waar te nemen. 5B. WERKWIJZE / TIJDSPLANNING In de proef van Rick van Emous zijn drie voerbehandelingen toegepast in de productieperiode. Na overleg is besloten om de waarnemingen voor het huidige project te richten op de groep die voer met een normaal energie gehalte krijgt (ME groep) in de productieperiode. Dit betreft 12 hokken verdeeld over 2 afdelingen. Medio april, als de dieren ongeveer 43 weken oud zijn, zullen op twee middagen gedragswaarnemingen worden uitgevoerd door twee personen. Omdat paargedrag zich concentreert aan het einde van de lichtperiode, is ervoor gekozen om deze waarnemingen uit te voeren tussen 13 en 17 uur. Om 18 uur gaat het licht weer uit, in de periode direct ervoor wordt relatief minder paargedrag gezien omdat dieren vaak nog gaan scharrelen voordat het licht uit gaat. 95
De methodiek is afgestemd op eerder onderzoek zodat data in enige mate vergelijkbaar zijn. Naar analogie van de Jong et al. (2009) worden in ieder hok drie hanen waargenomen gedurende een periode van 5 minuten. Hiervoor worden hanen gekozen die zich bij de start van het waarnemen in de strooiselruimte bevinden. Alle gedragingen gerelateerd aan paren worden genoteerd volgens het ethogram in de Jong et al. (2009) en (2011). Om de waarnemingen precies binnen het tijdsframe te laten vallen wordt waargenomen met twee waarnemers. De waarnemingen worden 1 keer herhaald op een separate middag, zodat van ieder hok 2 x 3 hanen gedurende 5 minuten zijn waargenomen, dus in totaal 30 minuten waarnemingen per hok. De rangorde van de hanen kan alleen worden vastgesteld na meer intensieve gedragswaarnemingen en zal in deze studie niet bepaald worden. Met aanvullende scan sampling waarbij alleen wordt gescoord of er een paarpoging, mislukte of gelukte paring is gezien wordt een indruk gekregen van de activiteit van de hanen. Afbakening: de relatie tussen hanen gedrag en de rangorde in de groep wordt in dit onderzoek niet meegenomen. Wel kunnen aanwijzingen verkregen worden over de kwaliteit en intensiteit van het paargedrag en de respons van hennen wanneer de vleeskuikenouderdieren in kleine groepen gehouden worden. Dit onderzoek geeft geen indicatie op het effect van groepsgrootte op de ontwikkeling van het paargedrag, omdat pas rond 45 weken leeftijd gemeten wordt. De resultaten worden uitgewerkt in een powerpoint presentatie en een korte notitie en vergeleken met resultaten van eerder onderzoek. Deze presentatie wordt voorgelegd aan de stuurgroep ingrepen en de Klankbordgroep Reproductie. Na overleg wordt de presentatie definitief gemaakt en de notitie opgeleverd als eindproduct van het onderzoek.
De Jong, I. C., M. Wolthuis-Fillerup, et al. (2009). "Development of sexual behaviour in commercially-housed broiler breeders after mixing." Br. Poultry Sci. 50: 151-160. De Jong, I. C., A. Lourens, et al. (2011). Effect of stocking density on (the development of) sexual behaviour and technical performance in broiler breeders, Wageningen UR Livestock Research: 61 6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE Dit project wordt begeleid door de Klankbordgroep Praktijkonderzoek reproductie en de Stuurgroep Ingrepen. 7. RESULTAATVERWACHTING Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht:
Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
zeer positief
+
productkwaliteit kostprijs per eenheid
+
flexibiliteit
+
arbeidsaspecten
+
ketenvorming
+ +
product/sector imago milieuaspecten
+
concurrentiekracht
+
dierenwelzijn
positief
+
96
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) Een powerpoint presentatie voor de Stuurgroep Ingrepen en de Klankbordgroep reproductie. 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN Leden van de klankbordgroep en de stuurgroep krijgen de powerpoint presentatie te zien en de gelegenheid de resultaten te bespreken. Daarna worden de resultaten verwerkt in een korte notitie. 10. BEGROTING IN EURO De begroting geeft de totale kosten weer (dus zowel PPE-deel als EZ-deel), er is gewerkt met een gemiddeld tarief. De financiering van EZ is exclusief BTW.
Personeelskosten: 2013 Functie-omschrijving:
Uurtarief:
2014 Aantal uren:
Laag
84,5
12
Middelb.
107
1
Hoog
135
Functie-omschrijving:
Totaal:
Uurtarief:
Aantal uren:
Totaal:
1014 Laag
0
107 Middelb. 24
Cumulatief:
0
3240 Hoog
0
4361 Cumulatief:
0
Reiskosten: 2013 Km. tarief:
Reden: Schothorst vv plus klbrg/stuurgr Cumulatief:
2014 Aantal km.:
0,35
Totaal:
285
Km. tarief:
Reden:
Aantal km.:
100
Totaal: 0
0 Cumulatief:
0
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera 2013 Datum:
Omschrijving:
2014 Kosten:
Cumulatief:
Datum:
Omschrijving:
0 Cumulatief:
Kosten: 0
Onvoorziene kosten (max. 5%): 2013 Subtotaal:
2014 Subtotaal:
Perc.:
Post onvoorz.:
0
Perc.:
0
Post onvoorz.: 0
Totale kosten per onderdeel / activiteit: 2013 Bedrag:
Totale kosten onderzoek:
2014 4461 Bedrag:
0
4461 97
Overzicht projectaanvragen broederij Voor het onderzoek in de broederij zijn voor 2013 geen voorstellen. Wel wordt een bijdrage gevraagd voor het financieren van kennisuitwisseling.
Totaal voor 2013 begroot voor onderzoek Budget voor kennisuitwisseling
€ €
3.600,-
98
Overzicht projectaanvragen eendenhouderij Voor het jaar 2013 zijn er voor het onderzoek in de eendensector geen voorstellen geformuleerd. Mogelijk dat er op korte termijn nog voorstellen komen. PPEbijdrage 2013 (€)
Bijdrage Topsectoren / derden (€)
Budget totaal 2013 (€)
Totaal
Totaal voor 2013 begroot voor onderzoek Budget voor kennisuitwisseling
€ €
1.800,-
99
Overzicht projectaanvragen konijnenhouderij
Duurzame konijnenhouderij
Totaal
Totaal voor 2013 begroot voor onderzoek Budget voor kennisuitwisseling
PPEbijdrage 2013 (€) 40.000
Bijdrage Topsectoren / derden (€) 60.220
Budget totaal 2013 (€) 100.220
40.000
60.220
100.220
€ 40.000,€ 1.066,-
100
Projectplan,
behorende bij de Verordening
Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011.
Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Duurzame konijnenhouderij
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: 2013 Behorende bij klankbordgroep / Adviescommissie: praktijkonderzoek pluimveehouderij
Projectleider: Jessica Cornelissen
Onderzoeker(s): Jorine Rommers, Ingrid de Jong, Karel de Greef In samenwerking met: (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €: Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie (BO-DLO): Aan derden gevraagde subsidie (TKI):
Bijdrage van bedrijven (Vogely)
Totaal per periode:
2013 €:
2014 en verder €:
Totaal per categorie €:
40000
40000
40000
40000
10220
10220
10000
10000
100.220
100.220
101
Projectplan Duurzame konijnenhouderij: ‘Konijnen richting meerwaarde 2013’ Samenvatting Huidig project (2013) fungeert als brug tussen de reeds gehouden studies en ontwerpsessies voor konijnenhouderijsysteem met meerwaarde in markt en maatschappij en het door de sector beoogde showcase-initiatief. Hiervoor worden in 2013 enkele acties ingezet die tezamen een geïntegreerd beeld geven van de eisen van de dier-NGO’s, de kansen en eisen van de markt (regulier+) en de mogelijkheden van de konijnenhouders. Na consultatie van dier-NGO’s,in eerste instantie Dierenbescherming NL (fase I) worden de beschikbare informatie samengebracht (fase II), waarin met gebruik van beschikbaar materiaal toegewerkt wordt naar praktisch haalbare houderijsystemen. Hierbij wordt een combinatie gelegd tussen huidige marktkansen (B: vleeskonijnen in parken) en welzijnseisen (NL: welzijnshokken voedsters). Meerwaarde van het projectresultaat is het beschikbaar krijgen van systemen die tegemoet komen aan de eisen, wensen en mogelijkheden van meerwaardesystemen. Randvoorwaarden zijn erkenning door de dier-NGO’s dat er daadwerkelijk bovenwettelijke dierenwelzijnsverbetering is, een reële kans op een Beter Leven erkenning in de markt en haalbaarheid bij de betrokken konijnensector. Na een snelle toets van enkele pilot-hokken kan door de sector met haar partners afgewogen worden hoe de showcase-benadering het meest kansrijk ingevuld kan worden. Achtergrond In 2012 is de visie ‘Konijnen op Koers’ door de konijnensector en haar partners gepresenteerd. Ze geeft hierin aan dat ze zich wil ontwikkelen naar een internationaal onderscheidende konijnenhouderij waarin belangen van markt en maatschappij integraal opgenomen zijn. De grootste nadruk ligt op meerwaardecreatie en huisvesting in relatie tot dierenwelzijn en maatschappelijke acceptatie. De sector heeft aangegeven naar een Showcase Duurzame Konijnenhouderij te willen, met twee showcasebedrijven in de praktijk. Hierin zouden innovaties getoetst en doorontwikkeld moeten worden, ondersteund door de diverse samenwerkingspartners. Eind 2012 is tevens een PPS-voorstel geformuleerd om de ontwikkeling van de konijnensector in een versnelling te brengen. Deze is niet gehonoreerd, maar er zijn wel sector- en overheidsmiddelen beschikbaar gesteld om de gewenste ontwikkeling in gang te zetten. Huidig projectvoorstel schetst een drietal samenhangende activiteiten die de sector dit jaar (2013) brengen tot een afgewogen en onderbouwde keuze voor de invulling van de ontwikkeling van de regulier+-ambitie.
102
Doel en aanpak De kern van de projectinvulling houdt in dat de eisen van dier en Dierenbescherming (eigenlijk: NGO’s Dier NL, B, evt D en EU) en de eisen en kansen uit de markt (regulier+) concreet gemaakt worden. Vervolgens wordt dit omgewerkt naar een technische invulling om getoetst te worden door enkele konijnenhouders (te bepalen bij beslismoment tussen fase I en II). Hierin wordt, o.a. gebruikmakend van de bouwstenen uit Konijnen op Koers, voor elke konijnenhouder een regulier+-systeem ingevuld. Deze worden vervolgens elk op microschaal (1-enkele hokken, enkele voedsters) bij de betreffende ondernemer op pragmatische wijze uitgeprobeerd. Monitoring van de ervaringen door konijnenhouders en onderzoeker WLR levert dan eind 2013 breed scala van invullingen op, inclusief de (on)mogelijkheden, kennisvragen en verbeterideeën. Op basis hiervan kan de showcase-ambitie geconcretiseerd worden en een eventuele PPS 2014 verder ingevuld worden. Het project is meer gericht op benutten van beschikbare informatie dan op het genereren van nieuwe kennis. In de documentatie van het project Konijnen op Koers (KoK) blijkt dat er al veel materiaal en netwerk ligt. Hierop kan dus vlot worden doorgebouwd. Resultaat Het resultaat is een serie licht getoetste ontwerpen en de rapportage daarvan waarop de sector haar showcasestrategie kan funderen; Hiermee zet de konijnensector met de stakeholdergroepen NGO (Dierenbescherming+ internationale peers) en markt (iig Vogely) een houderijsysteem neer dat meerwaarde-marktgericht en qua dierenwelzijn bovenwettelijk is Activiteiten Fase Ia: Activiteiten: -
-
Dierwetenschappers formuleren de criteria waarop diervriendelijke systemen getoetst kunnen worden qua dierenwelzijn. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het al beschikbare Programma van Eisen uit KoK. De criteria worden per email getoetst aan buitenlandse collega’s en dier-NGO’s .Met dierenbeschermingsorganisaties (NL en internationaal) wordt besproken welk type criteria (performance of design) de voorkeur heeft. Het eindproduct is een getoetste lijst criteria, zo mogelijk in de vorm van een toegankelijke checklist Op basis van de behoeften van konijnen en de prioritering daarbinnen (qua belang en qua tekorten) wordt met de Dierenbescherming onderzocht wat de criteria zijn voor 1 ster (verbeterd regulier), 2 sterren (sterk verbeterd) en 3 sterren (natuurlijk en/of dier-ideaal a la Biologisch / Rondeel). De bestaande eisen voor Beter Leven 1 ster worden hierbij getoetst en onderzocht wordt of de criteria bijgesteld kunnen / moeten worden
Product: checklist welzijnsbeoordeling, en memo dier/houderijcriteria voor Beter Leven-afwegingen konijn (de laatste evt vertrouwelijk) Tijdsplanning: medio mei 2013 op hoofdlijnen afgerond Budgetindicatie DLO: 20 mensdagen; €19560 Fase Ib: Activiteiten: -
Met Vogely wordt scherper in kaart gebracht wat een regulier+-konijn (1*-Beter Leven) qua specificaties voor hen inhoudt / in moet houden. Is dat alleen de BL-kwalificatie van Dierenbescherming, of zit er meer aan qua product- en proceskwalificaties.
Product: memo / rapportage ‘eisen uit de markt voor meerwaardekonijn’ Tijdsplanning: eind april afgerond Budgetindicatie DLO: 7 mensdagen; €7600 Fase Ic: Activiteiten: -
Zodra de eerste indruk van de resultaten van Ia (dier) en Ib (markt) concreet is, wordt met de sector verkend welke initiatieven e ambities qua houderijverbetering er al zijn en welke dier-gerelateerde kennisvragen er leven. Hiervoor ligt al vrij veel materiaal uit recente jaren. Op dit moment wordt vooral gedacht aan zaken als schuil- en vluchtgelegenheid en creëren van functiegebieden. De wensen uit de markt of eisen qua Beter Leven erkenning kunnen deze vragen nog aanscherpen of bijsturen. In samensprak met de sector wordt het onderzoek in Fase II aangepast / nader ingevuld en concreet aan de begeleidingscommissie (klankbordcommissie) aangeboden. Een wezenlijke vraag hierbij is of er 103
toegewerkt kan worden naar één showcase-invulling, of dat er breder geëxperimenteerd moet worden bij betrokken ondernemers.
Product: beslisdocument voor begeleidingscommissie hoe het project verder in te vullen. Tijdsplanning: eind mei afgerond Budgetindicatie DLO: 3 mensdagen; €3200
(op basis van beslisdocument uit Fase Ic) Planning: eind mei 2013 De invulling in onderstaande activiteiten zijn dus onder voorbehoud van nadere besluitvorming consortium / sector en co-financiers (o.a. EZ, 50% financiering) Fase IIa Activiteiten:
Met de ondernemers die mogelijk gaan fungeren als showcase bedrijf wordt gezamenlijk onderzocht hoe de showcase ingevuld zou kunnen worden, zij worden eventueel bijgestaan door henzelf uitgekozen adviseurs. De resultaten van Fase I vormen input, zodat met de invulling van de showcase tegemoet gekomen wordt aan eisen van de markt en maatschappij. De ondernemers behandelen de volgende vragen: 1. Aan welke voorwaarden moet het te ontwerpen systeem er voldoen? Hier komen voorwaarden van de ondernemer en de voorwaarden van markt en maatschappij dus samen. Voor de hand liggend is om toe te werken naar systemen die zowel de Belgische markt bedienen (parkhuisvesting vleeskonijnen) als invulling geven aan eisen van de Nederlandse samenleving (welzijnshuisvesting voedsters). De minimale innovatiestap die in het ontwerp gemaakt moet worden is een invulling die zorgt dat het systeem in aanmerking komt voor 1 ster Beter Leven, maar uiteraard staat het ondernemers vrij om verdergaande stappen te zetten.
2. Hoe kunnen we aan het systeem meten dat aan deze voorwaarden voldaan wordt? Met deze vraag wordt vooruitgekeken op de wijze waarop de nieuwe systemen kunnen worden getoetst. Ook hier wordt gebruikt gemaakt van de bevindingen uit fase I
3. Hoe gaat het showcase systeem er uitzien? Het beoogde showcase systeem dient de brug te vormen tussen het haalbare houderijsysteem vanuit de huidige praktijk bezien en het wenselijke vanuit markt en maatschappij. Op dit moment hebben de ondernemers de combinatie Parkhuisvesting vleeskonijnen en Welzijnshokken voedsters als uitgangspunt voor ogen en willen bekijken gezamenlijk waar dit systeem aangepast moet worden om aan de voorwaarden (uit 1) te voldoen. Eisen en vanuit markt en maatschappij (in kaart gebracht in fase 1) kunnen hier invloed op hebben (afhankelijk van besluiten consortium / sector bij beslismoment mei 2013 Product: Een aantal ontwerpvarianten en een proefopzet om verbeteringen aan de combinatie ParkWelzijnshokken te evalueren (bijvoorbeeld toetsing van het systeem met enkele verrijkingsvarianten ten opzichte van dit systeem zonder verrijkingsvariant). Tijdsplanning: Mei-augustus Fase IIb Activiteiten: - De resultaten van fase IIa worden met de konijnenhouders en technisch deskundigen vertaald in realiseerbare hokontwerpen. - De hokontwerpen worden getoetst aan markt en maatschappij (concreet bij Vogely BV en Dierenbescherming) - De hokontwerpen worden bijgesteld nav de toetsing, dit onder begeleiding van technisch deskundigen - Een definitief plan voor monitoring per ondernemer wordt opgesteld (betreft zowel observaties als telefonische interviews van de ondernemer over zijn ervaringen door WLR onderzoekers) - De showcases worden gerealiseerd bij de betrokken ondernemer en bevolkt. - De showcases worden gemonitord door WLR onderzoekers - WLR onderzoekers leggen hun bevindingen vast in een interne notitie (vooralsnog enkel ter inzage voor betrokken ondernemers en financiers) Product: Hokontwerpen Monitoringsplan Interne notitie van bevindingen showcases Tijdsplanning: 104
Invulling: augustus - september. Uitvoeren showcase: okt-dec Interne notitie bevindingen (t.b.v. consortiumleden) beschikbaar eind dec
Budgetindicatie DLO: Fase IIa & IIb: 43 mensdagen; €49292, incl €10000 externe kosten (detaillering externe kosten afhankelijk van invulling fase II, te bepalen bij beslismoment) Fase III [eventueel] Activiteiten -
Resultaten omwerken naar PPS2014-opzet en advies aan sector welke invulling de showcasebedrijven kunnen krijgen gezien de resultaten uit markt, NGO’s en sector.
Product: PPS-voorstel en LTO-keuzedocument showcase-invulling Tijdsplanning: november-december Budgetindicatie: PM, geen budget voor gereserveerd PPS2013 & projectmanagement Activiteiten -
PPS-2013-activiteiten, projectmanagement
Tijdsplanning: geheel 2013 Budgetindicatie: €13960 Overige kosten Activiteiten -
Inhuur derden, onvoorzien , reis & verblijf (stelpost)
Tijdsplanning: geheel 2013 Budgetindicatie: €6608 Communicatie Geen budget voor gereserveerd. Interne communicatie is integraal onderdeel van de beschreven projectactiviteiten. Externe communicatie gebeurt door de projectpartners afzonderlijk, deze gebruiken hun eigen kanalen voor communicatie naar hun achterban. Voor de konijnensector wordt het projectresultaat bekend gemaakt aan de konijnenhouders via de Konijnenwijzer en het Konijnenportaal. Budget Totaal Fase Ia, Ib, II, projectmanagement en overige kosten: €100.220 (excl. BTW).
105
Gedetailleerde begroting Ia Welzijnsmonitor Schalen Uurtarief Uren Totaal schaal 1-6 60 schaal 7-9 84.5 80 schaal 10-11 107 schaal 12 135 80 schaal 13-14 142 schaal 15 en hoger 150 Totaal uren 160 Subtotaal bedrag in € Overige kosten Diensten derden Materieel Reis- en verblijf Personeel Subtotaal bedrag in € Totaal dit onderdeel
toelichting 0 6760 0 10800 0 0 17560
2000 congresbezoek JR
2000 19560
Ib Markt Schalen Uurtarief Uren Totaal schaal 1-6 60 schaal 7-9 84.5 schaal 10-11 107 schaal 12 135 56 schaal 13-14 142 schaal 15 en hoger 150 Totaal uren 56 Subtotaal bedrag in €
0 0 0 7560 0 0 7560
Overige kosten Diensten derden Materieel Reis- en verblijf Personeel Subtotaal bedrag in € Totaal dit onderdeel
0 7560
Ic Beslismoment Schalen Uurtarief Uren Totaal schaal 1-6 60 schaal 7-9 84.5 schaal 10-11 107 schaal 12 135 24 schaal 13-14 142 schaal 15 en hoger 150 Totaal uren 24 Subtotaal bedrag in €
0 0 0 3240 0 0 3240
Overige kosten Diensten derden Materieel Reis- en verblijf Personeel Subtotaal bedrag in € Totaal dit onderdeel
0 3240
II Huisvestingsontwerp & rapportage Schalen Uurtarief Uren Totaal schaal 1-6 60 schaal 7-9 84.5 160 schaal 10-11 107 56 schaal 12 135 128 schaal 13-14 142 schaal 15 en hoger 150 Totaal uren 344 Subtotaal bedrag in € Overige kosten Diensten derden Materieel Reis- en verblijf Personeel Subtotaal bedrag in € Totaal dit onderdeel
0 13520 5992 17280 0 0 36792
10000 evt inhuur derden nader te bepalen bij beslismoment 2500 reservering voor eventuele materialen praktijkproeven
12500 49292
Projectmanagement & PPS & overigen Schalen
Uurtarief Uren Totaal
106
Totaal uren Subtotaal bedrag in €
24 3240
Overige kosten Diensten derden Materieel Reis- en verblijf Personeel Subtotaal bedrag in €
Gedetailleerde begroting (vervolg)0 Totaal dit onderdeel
3240
II Huisvestingsontwerp & rapportage Schalen Uurtarief Uren Totaal schaal 1-6 60 schaal 7-9 84.5 160 schaal 10-11 107 56 schaal 12 135 128 schaal 13-14 142 schaal 15 en hoger 150 Totaal uren 344 Subtotaal bedrag in € Overige kosten Diensten derden Materieel Reis- en verblijf Personeel Subtotaal bedrag in € Totaal dit onderdeel
0 13520 5992 17280 0 0 36792
10000 evt inhuur derden nader te bepalen bij beslismoment 2500 reservering voor eventuele materialen praktijkproeven
12500 49292
Projectmanagement & PPS & overigen Schalen Uurtarief Uren Totaal schaal 1-6 60 schaal 7-9 84.5 schaal 10-11 107 80 schaal 12 135 40 schaal 13-14 142 schaal 15 en hoger 150 Totaal uren 120 Subtotaal bedrag in €
0 0 8560 5400 0 0 13960
Overige kosten Diensten derden Materieel Reis- en verblijf Personeel Onvoorzien Subtotaal bedrag in € Totaal dit onderdeel
Totaal programma
2500 reservering evt communicatie-activiteiten (ntb) 2500 reiskosten van alle onderdelen tesamen 1608 max 5%, nu 1.6% 6608 20568
100220
107
Overzicht projectaanvragen kennisuitwisseling
Optimaliseren van de beschikbaarheid van kennis voor de pluimveehouderij
Totaal
PPEbijdrage 2013 (€) 54.866
54.866
Bijdrage derden (€)
Budget totaal 2013 (€) 54.866
54.866
108
Projectaanvraag/-voorstel, behorende bij de Verordening Subsidieverstrekking (PPE) 2010 en de Algemene voorwaarden subsidieverstrekking PPE 2011. Onderzoeksinstelling: Wageningen UR Livestock Research
Projecttitel: Optimaliseren van de beschikbaarheid van kennis voor de pluimveehouderij (vervolg)
Projectnummer (PVE): Vervolg op: Verwachte duur/looptijd: 1 jaar Behorende bij klankbordgroep: Leghennen, Vleeskuikens, Vermeerdering, Broederij, Eenden, Konijnen
Projectleider: R.A. van Emous
Onderzoeker(s): H.H. Ellen, R.A. van Emous, Th. van Niekerk, J. van Harn, M. van Krimpen, S. Lourens, B. Reuvekamp, I. Vermeij, J. Rommers, F. de Buisonje, T. Veldkamp. In samenwerking met: (NB: Alleen instellingen en/of bedrijven waarmee daadwerkelijk wordt samengewerkt.) 2012 en eerder €:
54.866
Totaal per categorie €: 54.866
54.866
54.866*
2013 €:
2014 en
verder €:
Aan het PPE gevraagde subsidie: Aan derden gevraagde subsidie: Bijdrage van bedrijven (specificeren): Eigen bijdrage: Totaal per periode:
* Op de laatste pagina is een verdeling van deze kosten over de geledingen opgenomen.
109
1A. PROBLEEMSTELLING / AANLEIDING De resultaten van het onderzoek in de pluimveehouderij worden verspreid via de praktijkrapporten en artikelen in de vakpers (o.a. Pluimveehouderij). De hiervoor gevraagde inzet wordt geleverd binnen de diverse onderzoeksprojecten. Daarnaast worden de medewerkers regelmatig aangesproken op hun kennis en kunde omtrent de pluimveehouderij in relatie tot de ontwikkelingen in de sector. De individuele pluimveehouders willen graag up-to-date informatie en kennis beschikbaar hebben voor het nemen van beslissingen. Aan deze behoefte kan o.a. voldaan worden in de vorm van inleidingen bij studieclubs, excursies en themabijeenkomsten. Ook kan ondersteuning worden geboden bij de bespreking van ontwikkelingen in de sector of opzetten van onderzoek. Door deze activiteiten ‘laag-drempelig’ te houden wat betreft de kosten voor de pluimveehouders, is de informatie goed toegankelijk. Ook is het beantwoorden van (telefonische) vragen een veel voorkomende vorm van informatievoorziening naar de sector. Naast de persoonlijke informatiebronnen zijn het Handboek Pluimveehouderij, Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN) en de kostprijsberekeningen voor de vleeskuikenen leghennensector belangrijke bronnen van informatie. De laatste twee zijn jaarlijks terugkerende activiteiten, waarbij KWIN een apart project is. 1B. DOELSTELLING Het doel van dit project is dat de beschikbare kennis binnen Wageningen UR Livestock Research optimaal benut kan worden door de pluimveesector bij het nemen van beslissingen op bedrijfs- en sectoraal niveau. 2. MOTIVERING VAN DE ONDERZOEKSINSTELLING Wageningen UR Livestock Research van Animal Sciences Group van WUR verricht onderzoek ten behoeve van het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in de veehouderij. De belangrijkste doelgroepen zijn de veehouders en ministeries. Vanwege de onafhankelijke positie van Wageningen UR Livestock Research zijn de medewerkers in staat om de resultaten van onderzoek in combinatie met de beleidsontwikkelingen te vertalen naar consequenties en oplossingsrichtingen op bedrijfsniveau. Dit door middel van kennisuitwisseling met de veehouders op diverse manieren. 3. PROBLEEMEIGENAREN / BELANGHEBBENDEN De pluimveehouders in Nederland via het PPE. Daarnaast ook agrarisch adviseurs, onderwijsinstellingen enz. 4. STAND VAN ZAKEN (WIE HEEFT AL WAT GEDAAN EN WAT ONTBREEKT ER NOG) In 2012 zijn de volgende activiteiten uitgevoerd in het kader van kennisuitwisseling.
Themabijeenkomst Op 9 mei 2012 heeft Livestock Research een geslaagde themamiddag vleeskuikens georganiseerd in Wijchen met als thema ‘voetzoollaesies bij vleeskuikens’. In totaal kwamen meer dan 100 mensen op deze middag af. Het was een gemengd gezelschap met pluimveehouders, voerfabrikanten, beleidsmensen, etc. Duidelijk was dat dit onderwerp behoorlijk leeft in het veld en dat de themamiddag hier goed bij aansloot. Tijdens de middag waren er voor de pauze lezingen over de huidige en toekomstige regelgeving voor vleeskuikens (Arjan van Dijk van het PPE) en de huidige stand van zaken in Nederland met betrekking tot voetzoollaesies (Ingrid de Jong van WUR-LR). Na de pauze waren er lezingen van Jan van Harn over de resultaten van onderzoek om voetzoollaesies te voorkomen en van Willem Dekker. De heer Dekker is praktiserend vleeskuikenhouder in Denemarken waar men al sinds 2004 te maken heeft met regelgeving over voetzoollaesies. De presentaties die zijn gehouden zijn beschikbaar via http://www.wageningenur.nl/nl/Onderzoek-Resultaten.htm (zoeken op: voetzoollaesies).
110
Naar aanleiding van het onderzoek naar managementfactoren om voetzoollaesies te voorkomen heeft WUR-LR een waaier (o.a. met geld van PPE) gemaakt met praktische tips voor vleeskuikenhouders. Alle Nederlandse vleeskuikenhouders hebben deze waaier inmiddels via het PPE ontvangen.
Studieclubs In 2012 zijn weer een aantal studieclubs in de pluimveesector bezocht: 3x leg, 2x vleeskuikens, 5x vleeskuikenouderdieren en 2x konijnen. Naar aanleiding van de wat afnemende vraag in 2011 is in 2012 een oproep in de Pluimveehouderij geplaatst wat tot meer aanvragen heeft geleidt. Het effect hiervan loopt door tot in 2013 (op dit moment al 4 aanvragen).
Kostprijsberekening en prijzenoverleg In 2012 zijn de kostprijsberekeningen van de legsector herzien. Samen met de uitkomsten van het prijzenoverleg zijn deze ook verwerkt in KWIN-Veehouderij. De kostprijsberekeningen zijn in de vorm van een artikel gepubliceerd in Pluimveehouderij.
Vragen pluimveehouders Het beantwoorden van vragen van pluimveehouders die niet gekoppeld zijn aan een onderzoeksproject is een goede mogelijkheid om contact te houden met de sector. Op deze wijze wordt blijk gegeven dat er brede kennis beschikbaar is bij Wageningen UR Livestock Research en dat men met vragen bij de onderzoekers terecht kan. Ook in 2012 zijn weer diverse vragen (veelal telefonisch) beantwoord.
Overige contacten Tot slot is ondersteuning gegeven aan het Klimaatplatform Pluimveehouderij, 3 landen overleg en een bijdrage geleverd aan het blad BRAVO van de vermeerderaars. 5A. WERKWIJZE / PROJECTACTIVITEITEN 5B. WERKWIJZE / TIJDSPLANNING Binnen Wageningen UR Livestock Research is steeds aandacht voor de mogelijkheid om themabijeenkomsten te organiseren. Het is de bedoeling om in 2013 in ieder geval één en mogelijk twee themabijeenkomsten te organiseren. In de eerste plaats is er sprake van om een themabijeenkomst te organiseren omtrent een actueel thema. In ieder geval een thema waar voldoende nieuwe informatie over beschikbaar is. Eventueel kan in overleg met de Adviescommissie Praktijkonderzoek Pluimveehouderij thema’s worden aangedragen. In 2013 kunnen studieclubs weer gebruik maken van de mogelijkheid om een presentatie door een onderzoeker van WLR. Via de contacten van de onderzoekers zal ook de mogelijkheid van een presentatie tegen gereduceerd tarief bij bijeenkomsten van derden (voerleveranciers e.d.) onder de aandacht worden gebracht. Op dit moment zijn al 4 aanvragen binnen voor inleidingen wat duidt op een behoefte. Een kostprijsberekening wordt opgesteld voor de vleessector in 2013. Voor vragen van pluimveehouders is weer ruimte aanwezig. De vragen zijn over het algemeen zeer divers en niet van te voren in te plannen. Het beschikbare budget zal, voor zover dit niet past binnen andere projecten, ook worden gebruikt voor overige contacten. Hierbij kan worden gedacht aan voorbesprekingen van onderzoeksonderwerpen, ondersteuning Klimaatplatform Pluimveehouderij, discussiebijeenkomsten met sector en overheid, e.d. Het gaat hierbij niet om bijeenkomsten met een individuele pluimveehouder, maar om aspecten die de gehele pluimveesector of een van de deelsectoren aangaan. Voor de konijnensector zal een Tips en Trucs flyer gemaakt worden betreffende de handvaten voor huisvesting van voedsters in groepen. 6. BEGELEIDING / PROJECTORGANISATIE De Klankbordgroepen en de Adviescommissie Praktijkonderzoek Pluimveehouderij (POP) kunnen worden beschouwd als de begeleidingsgroepen voor dit project.
111
7. RESULTAATVERWACHTING Van het onderzoeksproject worden de volgende resultaten verwacht: Effect op:
zeer negatief
negatief
n.v.t.
productkwaliteit
X
kostprijs per eenheid
X
flexibiliteit
X
arbeidsaspecten
X
ketenvorming
X
product/sector imago
X
milieuaspecten
X
concurrentiekracht
X
dierenwelzijn
X
positief
zeer positief
8. PRODUCTEN (ONDERWERPEN VOOR VERVOLG / BASIS VOOR HET RAPPORT) De producten van dit project zijn de themabijeenkomsten, presentaties gehouden voor bijeenkomsten van pluimveehouders, kostprijsberekening voor de vleessector, flyer voor de konijnensector, beantwoordde vragen (deze laatste zijn moeilijk vast te leggen), en diverse niet in te plannen discussiebijeenkomsten met pluimveehouders. 9. KENNISOVERDRACHT / COMMUNICATIEPLAN Het gehele project bestaat uit kennisoverdracht. Speciale aandacht zal wel worden geschonken aan de bekendheid van de diverse activiteiten bij pluimveehouders. Hiervoor worden diverse kanalen gebruikt.
112
10.
BEGROTING IN EURO
Personeelskosten: Themabijeenkomsten, vragen en algemeen FunctieomUurAantal Totaal: schrijving: tarief: uren:
Functieomschrijving:
Uurtarief:
Aantal uren:
Totaal:
Functieomschrijving:
Uurtarief:
Aantal uren:
Totaal:
Laag
92
8
Laag
92
20
1.840
Laag
92
0
0
Middelb.
120
134
16.080
Middelb.
120
120
14.400
Middelb.
120
120
14.400
Hoog Cumulatief:
150
20
3.000 19.816
Hoog Cumulatief:
150
15
2.250 18.490
Hoog 150 Cumulatief:
0
0 14.400
736
Reiskosten: Themabijeenkomsten, vragen en algemeen Reden: Km. Aantal Totaal: tarief: km.:
Inleidingen en studieclubs:
Kostprijsberekening:
Inleidingen en studieclubs: Reden:
Km. tarief:
Aantal km.:
Kostprijsberekening:
Totaal:
Reden:
Km. tarief:
Aantal km.:
Totaal:
Locatie
310
Locatie
1.000
Overleg
500
Cumulatief:
310
Cumulatief:
1.000
Cumulatief:
500
Materiële en overige kosten: Kosten van materialen/apparatuur/analyses/etcetera Themabijeenkomsten, vragen en Inleidingen en studieclubs: algemeen Datum: Omschrijving: Kosten: Datum: Omschrijving: Kosten: Flyer konijnen
350
Cumulatief:
350
Dieraccommodatie: Themabijeenkomsten, vragen en algemeen Omschrijving: Kosten:
Cumulatief:
20.476
Datum:
Inleidingen en studieclubs: Omschrijving:
Kosten:
Kosten:
Kostprijsberekening: Omschrijving:
Kosten:
Cumulatief:
Inleidingen en studieclubs: Bedrag:
Omschrijving:
Cumulatief:
Cumulatief:
Totale kosten per onderdeel / activiteit: Themabijeenkomsten, vragen en algemeen Bedrag:
Cumulatief:
Kostprijsberekening:
19.490
Kostprijsberekening: Bedrag:
14.900
Totale kosten onderzoek: € 54.866
113
Overige toelichtingen: De geplande bijdrage per sector is in onderstaande tabel weergegeven. Sector Kennisuitwisseling (€) Leghennen en opfok leg 18.400 Vleeskuikens
15.000
Vermeerdering en opfok vlees en leg
15.000
Kuikenbroeders leg+vlees, fokkers
3.600
vlees, fokkers leg Kalkoenen
1)
--
Eenden
1.800
Konijnen
1.066
Totaal 1)
54.866
De sector kalkoenhouderij heeft in het najaar 2006 besloten geen structureel onderzoek meer uit te zetten bij ASG. Als daar dringende aanleiding toe is zal onderzoek in de vorm van projecten worden gefinancierd.
Aldus opgemaakt op: Te: Door:
22 februari 2013 Lelystad Rick van Emous
114