Ondersteuning minima in 2015 Bijzondere bijstand en gemeentelijk Minimabeleid vanaf 1 januari 2015
Datum : Focus : Auteur :
20 januari 2015 Veranderingen als gevolg van de Maatregelen WWB 2015 en de Participatiewet Werkgroep WWB Maatregelen – Regio Noord-Brabant Noordoost
Versie :
1.3
*Z00B0B54D5D*
documentnr.: ADV/G/14/00732 – zaaknr.: Z/G/14/13638
Inhoudsopgave DEZE NOTITIE ............................................................................................................................................ 2 REGIONALE WERKGROEP.................................................................................................................................... 2 MINIMABELEID EN ARMOEDEBESTRIJDING ............................................................................................................. 2 OPZET VAN DEZE NOTITIE ................................................................................................................................... 2 VERANDERINGEN PER 1 JANUARI 2015 ..................................................................................................... 4 AANLEIDING .................................................................................................................................................... 4 BELEIDSKEUZEN BIJZONDERE BIJSTAND – INDIVIDUEEL ............................................................................ 6 INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND ...................................................................................................................... 6 BELEIDSKEUZEN BIJZONDERE BIJSTAND – CATEGORIAAL .......................................................................... 7 LANGDURIGHEIDSTOESLAG ................................................................................................................................. 7 COLLECTIEVE ZORGVERZEKERING BIJ VGZ VOOR MINIMA ......................................................................................... 9 REGELING MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE VOOR SCHOOLGAANDE KINDEREN EN GEMEENTELIJK MINIMABELEID ............ 10 BIJLAGEN ................................................................................................................................................ 12 WIJZIGINGEN LANGDURIGHEIDSTOESLAG IN 2015.................................................................................... 1 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG ......................................................................................................................... 1 VOORWAARDEN INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG .................................................................................................. 1
1
Deze notitie Gemeenten kennen verschillende mogelijkheden om mensen financieel te ondersteunen bij een minimuminkomen of net daarboven. Bij gemeenten kan men voor o.a. individuele en categoriale Bijzondere bijstand, evenals diverse minimaregelingen terecht. Met de transities in het Sociale Domein verplaatsen zich een aantal taken van hogere overheden naar de gemeenten toe. Dit brengt veranderingen met zich mee. Deze veranderingen gaan gepaard met de wijziging van de Wet Werk en Bijstand (WWB) via de wet Maatregelen WWB 2015.
Regionale werkgroep In de regio Brabant Noordoost-Oost (hierna BNOO genoemd) wordt door 12 gemeenten1 gezamenlijk gekeken naar de gevolgen van de transities in het Sociale Domein. Voor wat betreft de Maatregelen WWB 2015, is er een regionale werkgroep opgezet die specifiek kijkt naar de gevolgen voor wet- en beleid. Deze werkgroep is onderverdeeld in diverse clusters, waarbij ieder cluster een eigen onderdeel onder diens hoede heeft genomen. De clusters hebben de opdracht gekregen om op hun onderdeel een document te maken waarin de veranderingen vanuit de wet Maatregelen WWB 2015 inzichtelijk gemaakt worden en een advies bieden aan de gemeenten in BNOO zodat op een passende wijze hun beleid aan kan worden gepast.
Minimabeleid en armoedebestrijding De wet Maatregelen WWB 2015 heeft gevolgen voor onder meer het minimabeleid van de gemeenten in BNOO. Deze notitie dient ter ondersteuning van gemeenten in het actualiseren van hun verordeningen en beleidsregels zodat deze aansluiten bij de gevolgen van de wet Maatregelen WWB 2015.
Opzet van deze notitie Het doel van deze notitie is het bieden van een beleidskader waarbinnen alle deelnemende gemeenten in BNOO de verschillende keuzes voor het minimabeleid in hun gemeente kunnen organiseren. Dit beleidskader is niet volledig gelijk, daar er sprake is van lokale onderlinge verschillen in het minimabeleid. Deze verschillen vloeien voort uit andere inzichten en belangen bij het ondersteunen van mensen met een laag inkomen. Deze notitie inventariseert daarom de verschillende regelingen en geeft gemeenten in BNOO de mogelijkheid om de notitie aan te passen aan hun eigen regelingen, doordat dit document is zo ingedeeld dat per onderdeel van bijzondere bijstand of de minimaregeling in de desbetreffende gemeente een eigen paragraaf geschreven kan worden. In deze paragrafen wordt de uitgangspositie omschreven en een korte toelichting van de gevolgen van de wet Maatregelen WWB 2015 gevolgd door een advies vanuit de werkgroep.
1
De deelnemende gemeenten onder BNOO zijn: Bernheze, Boekel, Boxmeer, Cuijk, Grave, Landerd, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Sint Anthonis, Uden en Veghel.
2
Het uitgangspunt vanuit de werkgroep is om het bestaande beleid zoveel mogelijk te kunnen continueren, zodat de lokale accenten op het minimabeleid gewaarborgd blijven. Er moet opgemerkt worden dat regionaal er geen grote verschillen zitten in het minimabeleid van de 12 gemeenten in BNOO.
3
Veranderingen per 1 januari 2015 Aanleiding WWB verruiming individuele bijzondere bijstand De Wet Werk en Bijstand wordt in 2015 ingrijpend gewijzigd. Binnen de nieuwe wet worden de mogelijkheden voor individuele bijzondere bijstand voor daadwerkelijk gemaakte kosten verruimd en de categoriale bijzondere bijstand voor aannemelijke kosten wordt verder verkleind. De ruimte voor gemeenten om groepen mensen extra inkomensondersteuning categoriaal te geven voor aannemelijke kosten die verband houden met kenmerken van de groep waar ze toe behoren wordt daarmee beperkt. Tegelijkertijd krijgen gemeenten meer financiële ruimte om via individueel maatwerk aanvullende inkomensondersteuning te leveren (voor daadwerkelijk gemaakte kosten) en armoede te bestrijden. Op grond van de afspraken in het regeerakkoord is er in 2014 € 80 miljoen en vanaf 2015 structureel € 100 miljoen per jaar extra beschikbaar voor het armoede- en schuldenbeleid. Daarentegen blijft vanaf 1 januari 2015 alleen nog de mogelijkheid tot categoriale bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering en/of het verstrekken van een vergoeding voor de kosten van de premie bestaan. Daarbij vervalt ook de verplichte inkomensnorm van 110% van de bijstandsnorm voor categoriale bijzondere bijstand. In het kader van de bevordering van de deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve voorzieningen en activiteiten kan de gemeente gebruik blijven maken van zogenaamde stadspassen of de bestaande regelingen als de Verordening Gemeentelijk Minimabeleid.
Inkomensgrenzen terugbrengen naar oude niveau Met de aanpassing van de Wet werk en bijstand in 2012 is door artikel 35 lid 9 WWB een maximuminkomensgrens van 110% opgelegd aan gemeenten voor wat betreft categoriale bijzondere bijstand. Dit heeft er in BNOO toe geleid dat op de bestaande categoriale regelingen grotendeels een lagere inkomensgrens kwam te liggen. Bijkomend effect was dat er binnen het minimabeleid vervolgens verschillende inkomensgrenzen gehanteerd moesten worden wat tot verwarring bij belanghebbenden leidt en voor hogere uitvoeringskosten zorgt. Door de invoering van de Participatiewet vervalt artikel 35 lid 9 WWB, maar vervallen ook de mogelijkheden voor nagenoeg alle vormen van categoriale bijzondere bijstand. Dit geeft gemeenten de mogelijkheid om voor de resterende categoriale bijzondere bijstand, te weten de collectieve ziektekostenverzekering, een inkomensgrens te hanteren die gelijk is aan de individuele bijzondere bijstand. Omwille van de eenduidigheid en de uitvoeringsaspecten wordt dan ook regionaal geadviseerd om zoveel mogelijk te kiezen voor één inkomensgrens voor individuele én categoriale bijzondere bijstand.
4
Transitie Awbz naar de Wmo Naast de invoering van de wet maatregelen WWB 2015, wordt met de transitie Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangepast. Eén van de aanpassingen die plaatsvindt is de overheveling van de landelijke regelingen voor de tegemoetkomingen voor chronisch zieken en gehandicapten, de Wtcg2 en CER3. Deze regelingen komen te vervallen per respectievelijk 1 januari 2015 en 1 januari 2014 (terugwerkende kracht). Regionaal is door de gemeenten in BNOO afgesproken dat de invulling van de compensatie van aannemelijke meerkosten voor chronische ziekten en beperkingen niet onder de Verordening Wmo wordt uitgewerkt, maar dat bewust dit open gelaten wordt door middel van invulling via het minimabeleid. Gemeenten krijgen hierbij beleidsruimte om een tegemoetkoming te verstrekken aan personen met aannemelijke meerkosten wiens inkomen binnen bepaalde de inkomensgrenzen liggen. Hierbij wordt geadviseerd om optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de collectieve ziektekostenverzekering biedt voor het vergoeden van zorgkosten die mensen met een chronische aandoening of beperking hebben. De beschikbare middelen voor deze tegemoetkoming bedragen in 2014 € 32.706,- en in 2015 € 144.466,- Gemeenten zijn vrij om hier een eigen invulling aan te geven, daar deze middelen behoren tot het Sociaal Deelfonds.
2
3
Wtcg:
Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten – Een jaarlijkse, forfaitaire tegemoetkoming voor de aannemelijke meerkosten voor mensen met specifieke zorgkosten uit een chronische aandoening.
CER:
Compensatie Eigen Risico – Een jaarlijkse tegemoetkoming voor het eigen risico op grond van de zorgverzekeringswet voor mensen met specifieke zorgkosten.
5
Beleidskeuzen bijzondere bijstand – Individueel Individuele bijzondere bijstand Beleidskeuze bij de individuele bijzondere bijstand De inkomensgrens ligt nu op 115% Bij de individuele bijzondere bijstand – welke nu een inkomensgrens van 115% kent – heeft de gemeente de beleidsvrijheid deze grens te bepalen. Beslispunt/Advies a) Voorgesteld wordt de bestaande inkomensnormering te handhaven op 115%, zodat ook bijvoorbeeld burgers die werken met een inkomen hoger dan 100% van het sociaal minimum, in beginsel voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking kunnen blijven komen. b) Voorgesteld wordt om bestaande draagkrachtpercentages te handhaven per 1 januari 2015. Ligt het inkomen boven 115% dan wordt een draagkrachtberekening toegepast, en wordt afhankelijk van de hoogte van het inkomen, de kostenvergoeding verminderd met het bedrag van de draagkracht. De draagkrachtpercentages bijzondere bijstand staan in onderstaand schema.
Draagkrachtbepaling tussen verschillende inkomensnormen
Draagkrachtbepaling: 1. Inkomen tot 115% : geen draagkracht 2. Inkomen boven 115% : 100% van het meerdere boven 115%
De individuele bijzondere bijstand is op dit moment een doeltreffend instrument om maatwerk te leveren en om mensen met bijzondere kosten financieel tegemoet te komen. Zowel op grond van inhoudelijke als financiële argumenten is er geen aanleiding om de inkomensgrens en draagkrachtsystematiek van de van de individuele bijzondere bijstand direct te wijzigen.
6
Beleidskeuzen bijzondere bijstand – Categoriaal Langdurigheidstoeslag Beleidskeuze bij de Langdurigheidstoe slag (LDT) De inkomensgrens van de LDT ligt nu op 100%. Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen, bijv. langer dan 3, 4 of 5 jaar, onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de Langdurigheidstoeslag (afgekort: LDT) in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de Langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de Langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de Individuele Inkomenstoeslag de Langdurigheidstoeslag. Dit heeft voor de verordening inhoudelijk weinig gevolgen.
bestaande
Wel zijn beleidsregels nodig waarin aandacht is besteed aan wat verstaan wordt onder ‘de krachten en bekwaamheden van de persoon’ en ‘de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen’. Nu bestaat vrijwel automatisch recht op de LDT. De beoordeling of er al dan niet sprake is van 'zicht op inkomensverbetering' zal aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval moeten plaatsvinden. Het is net als in de huidige regeling toegestaan de wettelijke doelgroep nader af te bakenen en bijvoorbeeld bepaalde groepen - zoals studenten - uit te sluiten. Ook kan rekening worden gehouden met het feit dat een belanghebbende zelf niets gedaan heeft om zijn perspectief te verbeteren. Zo kan worden gedacht aan beleid waarbij iemand die een maatregel heeft gehad in de referteperiode wordt geacht, voor zover zijn perspectief ontbreekt, daar zelf schuld aan te zijn en om die reden geen recht op een individuele inkomenstoeslag te hebben. De verplichte maximale inkomensgrens 110% komt te vervallen. Ook het huidige artikel 36 lid 5 WWB4 keert niet terug in artikel 36 Participatiewet. Dit betekent dat het bestuur bij verordening een inkomensgrens mag bepalen die hoger is dan 110%. Op grond van de gewijzigde WWB 2015 is er geen noodzaak om de vastgestelde inkomensgrens van 100% en de bestaande referteperiode te herzien.
4
"Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder laag inkomen niet verstaan in aanmerking te nemen inkomen hoger dan 110 procent van de op de desbetreffende alleenstaande of gezin van toepassing zijnde bijstandsnorm."
7
Beslispunt/Advies a) Voorgesteld wordt om de bestaande inkomensgrens van 100% bij de LDT te handhaven voor de Individuele Inkomenstoeslag. Dit omdat de gemeente een kortere referteperiode kent dan de wettelijk toegestane periode van 5 jaar.
8
Collectieve zorgverzekering bij VGZ voor minima Beleidskeuze voor de collectieve zorgverzekering voor minima (en chronisch zieken) De inkomensgrens voor deelname aan deze regeling ligt nu op 110%. Onze gemeente heeft vanaf 2006 een collectieve zorgverzekering voor minima bij zorgverzekeraar VGZ (voorheen Trias). De meeste gemeenten in de regio Brabant Noordoost-Oost bieden burgers met een minimuminkomen toegang tot een collectieve basis- en aanvullende zorgverzekering. Via het aanvullend pakket bij verzekeraars VGZ kunnen veel medische kosten en veelvoorkomende medische kosten van burgers gedekt worden bij de zorgverzekeraar. Het belangrijkste voordeel is dat de aanvullende zorgverzekering als eerste wordt aangesproken, voordat de meerkosten in aanmerking komen voor vergoeding door de gemeente via de bijzondere bijstand of Wmo. Men verzekert zich voor het risico van medisch noodzakelijke zorg, zonder een beroep te doen op het maatschappelijk vangnet. Bovendien brengt deze optie geen extra administratieve lasten voor burgers en gemeenten met zich mee: claimbeoordeling en afhandeling van declaraties, al dan niet rechtstreeks vanuit de zorgverlener, vindt immers plaats door de zorgverzekeraar. Ontwikkelingen Vanaf 1 januari 2015 mag alleen de categoriale bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of het verstrekken van een vergoeding voor de kosten van de premie per januari 2015 blijven bestaan. De verplichte inkomensgrens van 110% voor categoriale bijzondere bijstand wordt afgeschaft. Dit betekent dat gemeenten ook aan burgers met een inkomen boven de 110% van het sociaal minimum categoriale bijzondere bijstand kunnen verstrekken. Dus ook in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering, dan wel een bijdrage in de premie van een dergelijke verzekering. Voor de gemeente Grave houdt dit in dat de inkomensgrens bij deze doelgroep ook op 115% mag worden gesteld. De grens is in 2012 op 110% gezet op grond van wetswijzigingen van de WWB door het Rijk. Deze verplichting komt per 1 januari 2015 te vervallen. Beslispunt/Advies a) Bij collegebesluit van datum 11 november 2014 is de deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering open gesteld voor inwoners met een inkomen tot 115%. Verdere besluitvorming is nu niet noodzakelijk. b) Tevens is bij collegebesluit van 11 november 2014 ondersteuning voor minima met zorgkosten vanuit de Wmo geregeld, doordat bij burgers met een inkomen tot 115% van de bijstandsnorm géén eigen bijdrage wordt geïnd.
9
Regeling Maatschappelijke participatie voor schoolgaande kinderen en Gemeentelijk Minimabeleid Beleidskeuze bij de Reductieregeling(voor kinderen en volwassenen) De inkomensgrens ligt nu op 110% Door het college kan jaarlijks een (financiële) bijdrage worden verleend aan een aanvrager die kosten maakt in verband met sociaal-culturele, sportieve en educatieve activiteiten van zijn schoolgaande kinderen, zoals: a) Abonnementen en (seizoen)kaartjes voor bijv.: zwembaden, schouwburg, bioscoop, bibliotheek, musea, kunstuitleen, etc.; b) Contributies voor sport-, zang, ouderen- en buurtverenigingen, jeugd- en jongerenwerk, hobbyclub en kosten sportattributen, etc.; c) Cursusgeld voor her, om- en bijscholing, volwasseneneducatie, kunstzinnige vorming, cluben buurthuisactiviteiten en ouderbijdragen, etc.; d) Eenmalige activiteiten voor schoolreisjes en kampen, werkweken, excursies, uitstapjes zoals bezoek aan dierentuin en pretpark De bijdrage is voor kinderen € 126,- per jaar en voor volwassenen hetzelfde bedrag per jaar. Met ingang van 1 januari 2012 was het verplicht om een verordening op grond van de Wet werk en bijstand vast te stellen voor maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen. Dit betekende voor onze gemeente dat de regels voor een tegemoetkoming in deze kosten voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar uit de Verordening Gemeentelijk Minimabeleid zijn gehaald en afzonderlijk werden vastgelegd. Per 1 januari 2015 vervalt de Verordening Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen vervalt echter weer, waardoor ook de regels voor hen weer kunnen worden opgenomen in de Verordening Reductieregeling 2015 gemeente Grave. De bestaande Verordening Reductieregeling 2012 Grave behoeft daarom ook aanpassing. De inkomensgrens van deze regeling ligt nu op 110%. Per 1 januari 2012 moest deze op wettelijke gronden op 110% van het sociaal minimum gesteld worden. De inkomensgrens voor deze regeling kan de gemeente per 1 januari 2015 weer zelf bepalen. Het betreft Gemeentelijk Minimabeleid wat niet onder de WWB valt, maar onder wat in artikel 108 Gemeentewet wordt aangemerkt als gemeentelijke huishouding. Hierdoor heeft de gemeente meer beleidsvrijheid in het formuleren van de regeling en het stellen van voorwaarden. De armoede in Nederland met name ook onder kinderen neemt toe. De Kinderombudsman roept in het recent verschenen rapport Kinderen in armoede gemeenten op tot minimabeleid dat: a) direct ten goede komt aan kinderen, b) toegankelijk is voor gezinnen met een inkomen tot 115% van het sociaal minimum en c) voorziet in het mogelijk maken van deelname aan bijvoorbeeld sport, cultuur, zwemmen, vervoer en lidmaatschap van de bibliotheek.
10
Het bestaande beleid voldoet aan de doelstelling van het Kabinet, en onderschrijft het belang van maatschappelijke participatie van ten laste komende schoolgaande kinderen. We zijn er voorstander van om de regelingen voort te zetten door aanpassing van de Verordening Reductieregeling 2012 Grave en om de inkomensgrens per 1 januari 2015 vast te stellen op 115%. Ook werkende burgers met een inkomen hoger dan 110% van het sociaal minimum, kunnen dan voor deze tegemoetkoming in aanmerking komen. De draagkrachtsystematiek die wel geldt voor individuele bijzondere bijstand is ook van toepassing op deze regeling. Betaling De bestaande Verordening Reductieregeling 2012 Grave kent in principe een tegemoetkoming in geld op aanvraag. Controle geschiedt steekproefsgewijs op individuele basis. Beslispunt/Advies 1. Voorgesteld wordt het bestaande beleid voor de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen per 1 januari 2015 op te nemen in de Reductieregeling 2015 gemeente Grave. 2. De inkomensgrens te bepalen op 115%, zodat ook bijvoorbeeld werkende burgers met een inkomen hoger dan 110% van het sociaal minimum, voor deze regeling in aanmerking gaan komen. De draagkrachtsystematiek die wel geldt voor individuele bijzondere bijstand is ook van toepassing.
11
Bijlagen 1. Wijzigingen Langdurigheidstoeslag in 2015
12
Wijzigingen Langdurigheidstoeslag in 2015 Individuele inkomenstoeslag De langdurigheidstoeslag wordt vervangen door een individuele inkomenstoeslag. Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het college kent onder de huidige WWB op aanvraag een langdurigheidstoeslag toe indien een persoon:
een langdurig laag inkomen heeft en; geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 WWB; en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
Voorwaarden individuele inkomenstoeslag Na wijziging van artikel 36 Participatiewet kan het college op verzoek een individuele inkomenstoeslag toekennen indien een persoon:
een langdurig laag inkomen heeft en; geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Participatiewet en; gelet op zijn omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
Beoordeling zicht op inkomensverbetering De beoordeling door het college of er al dan niet sprake is van 'zicht op inkomensverbetering' zal aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval moeten plaatsvinden. Het college zal in ieder geval de individuele omstandigheden zoals genoemd in artikel 36 lid 2 Participatiewet moeten betrekken bij de beoordeling van het recht op een individuele inkomenstoeslag. Het betreft:
de krachten en bekwaamheden van de persoon; en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Discretionaire bevoegdheid Voor de langdurigheidstoeslag gold dat het college de langdurigheidstoeslag moest verlenen als een belanghebbende voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Onder de Participatiewet kan het college een individuele inkomenstoeslag verlenen. Het toekennen van een individuele inkomenstoeslag is daarmee een bevoegdheid geworden en geen verplichting. Dit kan ertoe
1
leiden dat het college ook kan afzien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een belanghebbende wel aan de voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Het is echter niet mogelijk te bepalen dat in het geheel nooit een individuele inkomenstoeslag wordt verstrekt. Dit blijkt mede uit de nadere regels die bij verordening moeten worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van de individuele inkomenstoeslag. Het is echter wel toegestaan – nog voordat de verdere toetsing plaatsvindt - de wettelijke doelgroep nader af te bakenen en bijvoorbeeld bepaalde groepen - zoals studenten - uit te sluiten. Wordt de doelgroep door het beleid (beleidsregels) vooraf niet beperkt door het uitsluiten van doelgroepen, dan moet het college verder toetsen aan de hand 'persoonlijke omstandigheden' of een belanghebbende recht heeft op individuele inkomenstoeslag. In de praktijk zal met name worden beoordeeld of een belanghebbende zicht op inkomensverbetering heeft. Daarbij kunnen wel algemene regels worden gesteld. Zo kan in beleidsregels in het algemeen ook worden gesteld dat een student een (goed) perspectief heeft op inkomensverbetering, maar moet je bij de toets oog blijven houden voor de uitzonderingsgevallen waarin dat niet zo is. Ook kan rekening worden gehouden met het feit dat een belanghebbende zelf niets gedaan heeft om zijn perspectief te verbeteren. Zo kan worden gedacht aan beleid waarbij iemand die een maatregel heeft gehad in de referteperiode wordt geacht, voor zover zijn perspectief ontbreekt, daar zelf schuld aan te zijn en om die reden geen recht op een individuele inkomenstoeslag te hebben. Dit maakt dat het college in beleidsregels hierover regels kan stellen. Op verzoek Een individuele inkomenstoeslag wordt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet meer op aanvraag verstrekt, maar op verzoek. Dit kan leiden tot onduidelijkheid voor de uitvoerders van de Participatiewet. Beoogt de regering hiermee een inhoudelijke wijziging? Deze wijziging wordt niet nader toegelicht door de regering. Eerder verstrekte toeslag is geen inkomen Het huidige artikel 36 lid 2 WWB keert niet terug in artikel 36 Participatiewet. De bepaling dat bij de vaststelling van het inkomen voor het recht op de langdurigheidstoeslag een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing wordt gelaten, komt daarmee te vervallen. Dit maakt echter niet dat een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag of een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag als inkomen in aanmerking wordt genomen, tenzij anders bepaald in de verordening individuele inkomenstoeslag. Uit artikel 32 Participatiewet volgt immers reeds dat bijstand – waaronder langdurigheidstoeslag of individuele inkomenstoeslag – niet als inkomen in aanmerking wordt genomen. Inkomensgrens 110% komt te vervallen Ook het huidige artikel 36 lid 5 WWB ("Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder laag inkomen niet verstaan in aanmerking te nemen inkomen hoger dan 110 procent van de op de desbetreffende alleenstaande of gezin van toepassing zijnde bijstandsnorm.") keert niet terug in artikel 36 Participatiewet. Dit betekent dat de gemeenteraad bij verordening een inkomensgrens mag bepalen die hoger is dan 110%.
2
Gevolgen voor de verordening De verordening langdurigheidstoeslag dient als volgt te worden aangepast. •
Verwijzingen naar 'WWB' Alle verwijzingen naar de 'WWB' moeten worden vervangen door 'Participatiewet'. Voorbeeldbeleid Om te voorkomen dat geen individuele inkomenstoeslag wordt verleend aan een belanghebbende die wel voldoet aan de voorwaarden, kan het college daarvoor in beleidsregels bepalen dat aan iedereen die voldoet aan de voorwaarden langdurigheidstoeslag wordt verleend. Een dergelijke bepaling kan er als volgt uitzien: Artikel x. Recht op individuele inkomenstoeslag Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de wet en de verordening individuele inkomenstoeslag. Toelichting op artikel x. Recht op individuele inkomenstoeslag Het college verleent een persoon individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de in artikel 36 van de wet en de in de verordening individuele inkomenstoeslag opgenomen voorwaarden. Deze bepaling is opgenomen in de beleidsregels omdat het verlenen van individuele inkomenstoeslag een bevoegdheid is en geen verplichting. Artikel 36 lid 1 van de Participatiewet bepaalt immers dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen aan een persoon indien hij voldoet aan de in die bepaling opgenomen voorwaarden. Dit betekent dat het college de mogelijkheid heeft af te zien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een persoon wel aan de voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Dit vindt de gemeenteraad niet wenselijk. Daarom bepaalt artikel x van deze beleidsregels dat het college individuele inkomenstoeslag moet verstrekken als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.
•
Term 'langdurigheidstoeslag' De term 'individuele inkomenstoeslag' komt in de plaats voor 'langdurigheidstoeslag'.
•
Juridische grondslag In de aanhef van de verordening verandert de juridische grondslag: in de Participatiewet is de juridische grondslag te vinden in artikel 8 lid 1 onderdelen b en artikel 8 lid 2 Participatiewet. Momenteel is de juridische grondslag van de verordening langdurigheidstoeslag verankerd in artikel 8 lid 1 onderdeel d en artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB.
•
Op verzoek De Wet maatregelen WWB wijzigt artikel 36 lid 1 Participatiewet dusdanig dat een belanghebbende een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen (artikel 1:3 lid 3 Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
3
Het veranderen van 'aanvraag' in 'verzoek' is niet nader toegelicht door de wetgever zodat discussie mogelijk is of een verzoek zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 Participatiewet een aanvraag is. Omdat 'verzoek' niet letterlijk is gedefinieerd in de Awb en ter bevordering van de leesbaarheid adviseren wij om in de verordening te bepalen dat een verzoek schriftelijk moet worden ingediend op een door het college opgesteld formulier. Dit voorkomt procedures over eventuele niet schriftelijk ingediende verzoeken. Bovendien kan de gemeenteraad dan in de toelichting daarop aangeven dat het een verzoek zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 Participatiewet opvat als een schriftelijke aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 Awb. •
Bovengrens 110% In de verordening moet worden bepaald wanneer sprake is van een langdurig laag inkomen. Vanaf 1 januari 2015 is de bovengrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm losgelaten doordat het huidige artikel 36 lid 5 WWB niet terugkeert in artikel 36 Participatiewet. Op dit punt kan de verordening dan ook worden aangepast (indien nodig en gewenst).
Gevolgen voor overig beleid Naast aanpassing van de verordening langdurigheidstoeslag moeten ook de beleidsregels, het eventuele werkvoorschrift en de beschikkingen inzake langdurigheidstoeslag worden aangepast. •
Verwijzingen naar 'WWB' Alle verwijzingen naar de 'WWB' moeten worden vervangen door 'Participatiewet'.
•
Term 'langdurigheidstoeslag' De term 'individuele inkomenstoeslag' komt in de plaats voor 'langdurigheidstoeslag'.
•
Criterium 'zicht op inkomensverbetering' De beoordeling van het criterium 'zicht op inkomensverbetering' moet worden aangepast. Het college zal in ieder geval de individuele omstandigheden zoals genoemd in artikel 36 lid 2 Participatiewet (de krachten en bekwaamheden van de persoon en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen) moeten betrekken bij de beoordeling.
Beleid Bovenstaande punten dienen te worden verwerkt in de Verordening individuele inkomenstoeslag die op grond van de Participatiewet moet worden vastgesteld. Zie voor een voorbeeld het model van de verordening individuele inkomenstoeslag van de VNG. •
Discretionaire bevoegdheid Vanaf 1 januari 2015 is het mogelijk groepen uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag omdat artikel 36 lid 1 Participatiewet een discretionaire bevoegdheid is geworden. Het college kan in beleidsregels voorts aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag omdat betreffende groepen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan personen
4
aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeids- of re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen. Voorbeeld beoordeling zicht op inkomensverbetering Aan de hand van de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende en de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, moet worden beoordeeld of hij op de peildatum uitzicht heeft op inkomensverbetering. Indien een belanghebbende op de peildatum geen inkomsten uit arbeid of inkomsten uit arbeid uit een deeltijdbaan heeft en er geen vastgestelde belemmeringen zijn om (meer uren) te gaan werken, dan heeft belanghebbende uitzicht op inkomensverbetering. De gevolgen die er zijn als belanghebbende zicht heeft op inkomensverbetering, maar niet wil werken of niet meer uren wil werken, kunnen niet worden afgewenteld op de gemeente. In een dergelijk geval bestaat alleen recht op individuele inkomenstoeslag als is vastgesteld dat belanghebbende door redenen van medische of sociale aard niet in staat is (meer uren) te gaan werken of als belanghebbende gedurende de referteperiode aantoonbaar naar vermogen heeft geprobeerd arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Voorbeeld beoordeling zicht op inkomensverbetering Een belanghebbende heeft geen zicht op inkomensverbetering, waardoor hij niet in aanmerking komt voor een individuele inkomenstoeslag indien: • •
aan hem in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeids- of re-integratieverplichting; hij uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of tijdens de referteperiode heeft gevolgd.
Toelichting Een belanghebbende aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeids- of re-integratieverplichting heeft in beginsel geen zicht op inkomstenverbetering (zie ook CRvB 17-12-2013, nr. 12/83 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:2842). Het college beoordeelt in dergelijke gevallen niettemin telkens het uitzicht op inkomstenverbetering van belanghebbende als hij zijn verplichtingen niet zou hebben geschonden (zie ook Rechtbank Rotterdam 20-06-2013, nr. ROT 12/520, ECLI:NL:RBROT:2013:CA3895). Het enkele feit dat een belanghebbende zijn arbeids- of re-integratieverplichting heeft geschonden, vooronderstelt niet dat hij, als hij zijn verplichtingen niet had geschonden, wel uitzicht op inkomstenverbetering zou hebben gehad. Dit is mogelijk wel het geval indien belanghebbende een (goede) baan heeft laten lopen, maar als hij enkel onvoldoende heeft meegewerkt aan een re-integratieactiviteit, hoeft geen sprake te zijn van geen zicht op inkomstenverbetering. Daarom moet het college dit telkens individueel beoordelen.
5
Dit is een uitgave van:
Gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie CGM Gemeenten Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert
Cuijk (0485) 396 600
Grave (0486) 477 277
Mill en Sint Hubert (0485) 460 300
Postadres:
Postbus 10.001 5430 DA Cuijk
Postbus 7 5360 AA Grave
Postbus 39 5450 AA Mill
Bezoekadres:
Louis Jansenplein 1 5431 BV Cuijk
Arnoud van Gelderweg 71 Kerkstraat 1 6361 CV Grave 5451 BM Mill
Website:
www.cuijk.nl
www.grave.nl
Telefoonnummer:
www.gemeente-mill.nl