Ni 450
14 Juni 1930
Adres voor Redactie en Administratie
Van Slingelandtstraat 70SDen Haag
Redacteur: W. N. VAN DER HOUT
Dit blad verschijnt ten minste éénmaal per maand
— INHOUD. Het uitstapje naar Deventer; By eenkomst te Deventer. — Officieele Mededeelingen: Noenmaal met mr. B. C. Loder; „Het was een heilig uur!"; Ledenlijst. — Verslag Ledenvergadering. — Plaatselijke en gewestelijke vereenigingen: De Amsterdamsche Pers; Rotterdamsche Journalistenvereeniging. — Algemeene belangen: Representatie; Tocht langs den Rijn; Confectie-journalistiek; Aneta-Commissie; Engelsche litteratuur; Belgische Pers; Hamburgsche Pers; Persmuseum. — Personalia en berichten. — Advertentiën.
Het uitstapje naar Deventer. Er hebbeu zich reeds heel wat liefhebbers (en hebsters) aangemeld voor het uitstapje naar Deventer op Zaterdag 28 en Zondag 29 Juni, maar alsnog heeft men gelegenheid zich op te geven bij den Kringsecretaris, Van Slingelandtstraat 70, Den Haag, mits vóór 20 dezer (liefst vroeger). Het lijstje van hotels werd reeds in de vorige Journalist vermeld. Voor logiesbespreking kan men zich desgewenscht ook wenden tot collega Holsboer, Zwolsche weg 76. Maar in elk geval moet collega v. d. Hout precies weten hoeveel deelnemers er zijn, met het oog op de gemeenschappelijke maaltijden, den autotocht enz. Wie maar één der beide dagen komt ('t zij Zaterdag of Zondag) vermelde dit erbij.
Wij geven hier een overzichtje van den loop der treinen. In Deventer komen aan: uit de richting Apeldoorn (Amsterdam, Rotterdam, den Haag enz.) 15.09; uit de richting Zwolle (Leeuwarden, Groningen, Assen enz.) 15.14; uit de richting Zutphen (Arnhem, Nijmegen, Maastricht, Den Bosch, Breda, Middelburg, Vlissingen) 15.20; uit de richting Almelo (Hengelo, Enschede) 15.13. Zooals men ziet, vrijwel gelijktijdig. Echter zal het gewenscht zijn, de ontvangst te doen plaats hebben na aankomst van den laatst binnen zijnden trein (volgens de dienstregeling die uit de richting Zutphen), zoodat er wellicht enkele minuten opschuiving komt in de eerste nummers van het programma. Daartegen zal echter wel geen bezwaar bestaan. Reizigers uit het Westen gelieven er op te letten, dat de trein, waarmee zij komen, een ietwat speciaal karakter draagt. Het is nl. een trein, die van Amsterdam (en ook Utrecht) alleen Zaterdags loopt, terwijl te Apeldoorn moet worden overgestapt in een treintje, dat slechts 2e en 3e klasse heeft. De vertrekuren zijn: Amsterdam 12.47, Hilversum 13.31, Den Haag S.S. 12.12, Rotterdam M. 12.12. Aankomst te Apeldoorn 14.38, vertrek Apeldoorn 14.42. Hieronder nog enkele vertrekuren uit andere plaatsen: Haarlem 12.02, Leiden (via Haarlem) 11.40, Alkmaar 11.28, Gouda 12.45, Utrecht 13.26, Zutphen 15.04, Arnhem 14.31, Nijmegen 14.01, Den Bosch 12.46, Vlissingen 9.18, Middelburg 9.29, Maastricht 10.24, Zwolle 14.47, Groningen 13.02, Assen 13.27, Leeuwarden 13.02, Almelo 14.36, Enschede 13-57, Hengelo 14.16. Zooals men ziet, zijn de treinenloop en aansluitingen zoodanig, dat bijna ieder op tijd te Deventer kan zijn en toch nog een groot deel van den morgen aan zijn dagelijksche werkzaamheden besteden, indien dit noodig is. Voor wie later of vroeger wil komen, zij naar de spoorboekjes verwezen.
Geschikte vertrekuren op Zondag uit Deventer: naar het Westen 17.10, 18.36; naar het Oosten 17.36; naar het Noorden 18.05; naar het Zuiden 17.33 ( t o t Nijmegen), 18.54 (voor verder). Een ieder zal goed doen, deze uren nog even zelf te controleeren.
Hier volgt nog even het (verkort) programma. Zaterdag 28 Juni: 3 u. 20 begroeting door V.V.V. aan het station; te voet naar den schouwburg, waar een gezellige bijeenkomst (ook voor de dames toegankelijk) wordt gehouden en collega Hans een rede uitspreekt getiteld „Na tien jaar". Vervolgens bezoek aan Waag-Museum en andere bezienswaardigheden. Om half zes ontvangst ten stadhuize, gevolgd door bezichtiging van het gebouw en wellicht de Athenaeum-bibliotheek. Om 7 uur gemeenschappelijke maaltijd in den Schouwburg aangeboden door het Gemeentebestuur. Om half tien concert in de Buitensocieteit, aangeboden door V.V.V. Zondag 29 Juni. Half tien autotocht door stad en omstreken, aangeboden door de Deventer Automobiel- en Motorclub. Half één, Geldersche koffietafel, aangeboden door 't Gemeentebestuur. Half drie per tram naar Gorsel, waarin Hotel de Eikeboom de thee wordt gebruikt. Tramreis en thee aangeboden door 't „Deventer Dagblad". Einde deiexcursie.
Bijeenkomst te Deventer. Rede van den Kring-voorzitter. Van het plan, om, tijdens het bezoek aan Deventer, een officieele Algemeene Vergadering te houden, moest worden afgezien, omdat de onderwerpen, die daar behandeld hadden kunnen worden, nog niet „in staat van wijze" zijn. Die behandeling zal thans plaats hebben op de najaarsvergadering in Den Haag. Ondertusschen zal, op het in het programma aangegeven uur (3^2 u u r ) i n l c l e n Schouwburg een Bijeenkomst plaats hebben van de leden, die aan het uitstapje deelnemen, dus een niet-oftïcieele vergadering, en daarin zal de Kringvoorzitter spreken over het onderwerp:
„Na Tien Jaar; de economische positie van den Nederlandschen journalist". Hierbij zal ook de vraag worden behandeld, hoe het op het oogenblik staat met de toepassing en handhaving onzer Salaris-schaal en onzer Pensioen-overeenkomst. Het was onlangs tien jaar geleden, dat de eerste overeenkomst, die met de Directeuren-Vereeniging gesloten werd, in werking trad. Vandaar de titel der rede.
Ook de dames der deelnemers zijn in deze bijeenkomst welkom, indien zij lust gevoelen haar bij te wonen.
DE
38
J O U R N A L I S T
Officiëele .Mededeelingen. Noenmaal met Mr. B. C. Loder. Onder groote belangstelling had Vrijdag 6 Juni het noenmaal plaats, dat de Kring aanbood aan mr. B. C. J. Loder, oud-president van en rechter in het Permanente Hof van Int. Justitie, die zich bij de eerstvolgende benoeming met meer herkiesbaar stelt. Het Kringbestuur was vertegenwooordigd door de heeren D Hans, voorzitter, Henri Dekking, vice-voorzitter, W. N. van der Hout, secretaris, L. Schotting, J. H. van Oosten, bestuursleden. Verder waren onder de aanwezigen dr. J. lil. de Visser, oud-minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, lid van den Kring, mr. L. J. Plemp van Duiveland, eere-voorzitter en P. A. Haaxman, eere-lid van den Ned. Journalistenkring, H. Diemer, bestuurslid van de directeurenvereeniging „De Nederlandsche Dagbladpers", D. Kouwenaar en J. H "" Rogge, bestuurslid van de vereeniging „De Amsterdamsche Pers", mr. J. J. van Bolhuis, voorzitter, A J. Luikinga en D. J. Lambooy, bestuursleden van de Haagsche Journalistenvereeniging, F. Th. Holsboer, voorzitter van de vereeniging „De Oostelijke Pers". Het Knngbestuurslid J. H. van Oosten vertegenwoordigde tevens den Haarlemschen Journalistenkring. En eindelijk waren aanwezig vertegenwoordigers van verscheidene bladen van allerlei richting in ons land, benevens eenige journalisten van de Indische pers. De heer J. B. Vesters, voorzitter van de R.K. Journalistenvereeniging, was op het laatste oogenblik verhinderd aanwezig te zijn. . . Op de tafels prijkte een keurige bloemenversiering; een strijkje luisterde den maaltijd op. Mr. Loder, in de vestibule van het hotel door het dagelijksch bestuur van den Kring ontvangen, kwam omstreeks i uur den ontvangstsalon binnen, waarna de aanwezigen aan hem werden voorgesteld. Bij den aanvang van het noenmaal sprak de Kringvoorzitter Mr. Loder als volgt toe : Hooggeëerde heer Loder, Het is mij een voorrecht, dat ik u namens de vertegenwoordigers der Nederlandsche pers en in het bijzonder namens den Nederlandschen Journalisten-Kring een woord van hartelijk welkom mag toeroepen in ons midden, waaraan ik onmiddellijk toevoeg de betuiging van onze groote erkentelijkheid voor de onderscheiding, welke u ons door uw aanwezigheid hier bewijst. Toen ons bekend werd, dat gij u met meer beschikbaar zoudt stellen voor een herkiezing in de voorname functie welke gij bekleedt, hebben wij er prijs op gesteld u een bewijs van onzen eerbied en van onze bewondering te geven. Bewondering voor de hooge vervulling van een levenstaak, in dienst van het Recht. Na vele jaren een eervolle positie te hebben ingenomen in uw vaderstad Rotterdam, werd gij geroepen tot een plaats in het hoogste rechtscollege des lands. Deze arbeid beteekende voor vrijwel ieder, die hem verrichten mocht, de bekroning en het einde van een levenstaak. Niet voor u. Gekomen op een leeftijd, die, naar het oude woord, slechts voor de sterken is weggelegd, was het de nieuwe organisatie der volkeren welke u een zetel toebedeelde in het Wereldgerechtshof, en daar benoemden uw ambtgenooten u dadelijk tot hun president. Zoo werd gij •— nadat gij u al vele malen op het gebied van het internationale recht had onderscheiden — aan het hoofd gesteld van het hoogste rechtscollege ter wereld, aan de organisatie waarvan gij te voren zulk een werkzaam aandeel genomen Negen jaar lang hebt gij zitting in het college gehad. Thans gaat gij heen op den leeftijd der zéér sterken. En gij gaat, jong nog van krachten, geestdriftig in uw geloof aan de zege van het Recht. Welk een taak hebt gij mogen vervullen en wat zijt gij daarbij uw vaderland tot eer en glorie geweest! In een wereld", die vaak nog verscheurd wordt door den bruten invloed 'van de macht, hebt gij gebouwd aan het Recht, aan de rechtsverhouding tusschen de volkeren, aan de idee van rechtspraak en arbitrage, als middel tot het beslechten van internationale geschillen. Zoo hebt gij gearbeid aan den wereldvrede, aan het naderbij brengen van die lichte toekomst, die onze generatie niet meer beleven zal, maar waarin latere'geslachten een gelukkiger leven op aarde zullen hebben. Gedurende den wereld-oorlog is de menschheid dooide donkerste valleien van smart gegaan, maar in weerwil
daarvan dreunt nog de aarde van den tred der legers en nog dringt het metaal-harde geluid der hamerslagen tot ons door, waarmee nieuwe kruisers worden gebouwd. Doch bij dit alles is ons deze magistrale troost: ook het Recht schrijdt, te midden van al dat rumoer, voort, met stillen, maar hoorbaren tred, onweerstaanbaar in zijn zachte kracht, en daarnaar strekt een geslagen wereld de verlangende armen uit. U, strijder voor en bouwer aan dat wereldrecht, brengen wij 'heden de betuiging van onze eerbiedige bewondering. Mag ik hierbij aan één concreet feit herinneren? Wat hebt gij, bij de organisatie van het Hof, gestreden voor de bekende'clausule, die de mogendheden verplichten zou voor het Hof te verschijnen, ook al waren ze niet met hun eigen goedkeuring gedagvaard. Het machtige Engeland wilde en ging niet met u mee. Toen hebt gij tot Lord Balfour gezegd: „Goed, gij trekt naar achteren en ik trek naar voren en de tijd zal glimlachen over dien strijd". Welnu, de tijd heeft u spoedig gerechtvaardigd, en toen verleden jaar de Regeering van Mac-Donald tot de groote clausule toetrad, toen heeft men geschreven: „Dit is het uur van Loder!" j a _ en wij, het volk van Loder, wij weten dat uw naam met eere genoemd zal blijven onder die groote figuren, die in deze jaren hun krachten in dienst der menschheid hebben besteed, in dienst der menschheid, maar onder de vlag van hun vaderland. Zij het mij vergund, namens ons allen een dronk uit te brengen op uw welzijn en u toe te wenschen, dat gij nog verscheidene jaren zult mogen ervaren, dat in den avond, ook in den avond des levens, de zon vaak het schoonst kan zijn, als over den weemoed van haar scheidenden glans de glorie ligt van een vruchtbaren en welbesteden dag. In den loop van het noenmaal hield Mr. Loder zijn rede over internationaal recht en de toekomst. De dagbladen hebben uitvoerig deze rede vermeld en wij mogen daarna verwijzen. Er volgde op de indrukwekkende rede een langdurig applaus en de Kringvoorzitter vertolkte de gevoelens der aanzittenden in een woord van dank. Uw rede zeide hij, heeft op ons diepen indruk gemaakt, niet alleen omdat problemen en onderwerpen niet van eenvoudigen aard, op aangename en bevattelijke wijze zijn behandeld, niet alleen omdat hier sprak een groot vaderlander en een groot geleerde, man van fijnen literairen smaak bovendien, maar bovenal omdat uit alles wat gij gezegd hebt sprak : de mensch. Meer dan een gedeelte der rede, zeide spr. heeft ons ontroerd. Hij dankte dan pok van harte voor de schoone rede, die eigenlijk waard geweest was gehoord te worden door het geheele Nederlandsche volk en die in de geschiedenis van den Kring een hoogtepunt zal blijven. Onder langdurig applaus betuigden allen hun instemming met deze woorden.
„Het was een heilig uur . . .!" Dit schreef het Handelsblad van de magistrale rede, die mr. B. C. J. Loder heeft gehouden aan het noenmaal, hem op 6 Juni aangeboden. En: niemand, die dit oogenblik heeft meebeleefd, in bewondering en ontroering, zal in dat woord van het Handelsblad ook maar eenige overdrijving vinden. De Kring had tot dusver van zijn noenmalen met bekende personen (dr. A. R. Zimmerman; minister jhr. F. Beelaerts van Blokland; H. Colijn en dr. J. Th. de Visser) groote voldoening beleefd en groote belangstelling in den lande ondervonden. Maar dit noenmaal, met mr. Loder, is — door de rede van dezen beroemden rechtsgeleerde — uitgegroeid tot een historisch moment, tot een aangrijpende gebeurtenis. Hoor naar Het Vaderland: Het was zöö mooi (ook literair), het was zöè indrukwekkend en'het was vaak zoo ontroerend, dat na afloop het applaus tot een ovatie aangroeide. Zie: journalisten plegen uiteraard veel redevoeringen aan te hooren. Het maakt hen voorzichtig, critisch, om niet te zeggen zelfs een tikje cynisch. Zij voelen en doorzien, wanneer er oratorische trucs worden gebruikt, wanneer er gemaakte woordkunst gegeven wordt. Maar hier waren zij geboeid van de eerste tot de laatste minuut. Hier stond een mensch. Hier stond een man, een fimiur, een Nederlander die met hoofd en schouders boven zijn volk uitsteekt, die — hij, de bijna één-en-tachtig-jarige! — gedurende vijf kwartier zonder één aanteekening te raadplegen en zonder een moment van hapering, in prachtig Nederlandsch, dat geadeld werd door een klank die regelrecht uit de ziel kwam, zijn moeilijke, ingewikkelde onderwerp besprak en zijn geloof betuigde in de Majesteit van het Recht". Reeds uit oratorisch oogpunt was deze groote rede een kunststuk. Alle namen, data en cijfers en citaten werden zonder eenige aarzeling in deze improvisatie uit het
DE
39
J O U R N A L I S T
hoofd gegeven, en er zat in het betoog een climax, die, gedragen en voortgestuwd door een rotsvaste, diep-menschelijke overtuiging, en bezield door den gloed van het geloof in een heilige zaak, de hoorders greep en vasthield. Zoo stond hij, één der grootste vaderlanders uit deze bewogen periode, vóór ons als de apostel van het Recht, en de vonken van zijn geestdrift en van zijn geloof sloegen over op zijn hoorders.'" Luister naar het Handelsblad: „De schoone, boeiende rede, die inr. Loder gisteren hield, aan het noenraaal dat de Nederlandsche Journalistenkring voor hem had aangericht, nu hij zijn functie in het Permanente Hof nederlegt, liet bij alle hoorders een zeer diepen indruk na. Wat was het geheim van de overtuigende, bezielende kracht van deze weloverdachte, zonder eenigen geheugensteun, vlotweg uitgesproken oratie van een uur? Hier sprak een apostel, en het vuur van Pinksteren gloeide in zijn woord. Hier was de hoogepriester van het eeuwige recht aan het,woord. Het vuur der overtuiging dat in hem gloeit, wordt gevoed door ervaringswetenschap. Het beroep dat hij op u doet, komt uit een groot hart, maar het wordt gedaan door een rustige, nuchtere uiteenzetting van onweerlegbare feiten, door een scherp logisch denker in ouverbreekbaar causaal verband ,met elkander gebracht. Het was een mooi, het was een heilig uur, dat de persmenschen, die mr. Loder gisteren hoorden spreken, hebben beleefd, toen zij een nobel mensch hoorden getuigen voor de zaak, die hij met onvermoeibare toewijding gedurende een lang leven heeft gediend." In dezen geest schreven vele bladen. De rede was — zei De Maasbode — „onvergetelijk voor allen, die het voorrecht hadden de schitterende improvisatie aan te hooren". Wij hebben — verklaarde De Standaard — „met bewondering geluisterd", want hij maakte ons allen „enthusiast" en na afloop, „geheel onder den indruk van dit woord", eindigend met de geloofs-uiting dat eenmaal voor de menschheid de morgen komen zal, fluisterden wij: „God geve het!" En De Tijd noemde deze groote rede „een der merkwaardigste vertoogen, welke de meesten der aanzittende journalisten sinds tientallen van jaren hoorden uitspreken", en verklaarde dat Loder „zijn gehoor meesleepte tot een geestdriftig en lang-aangehouden applaus". Ook Het Volk betuigde zijn „respect" aan dezen „merkwaardigen man". Doch genoeg. Wij gaven slechts enkele citaten. Zij spreken duidelijke taal. En: zij bewijzen, dat dit noenmaal voor den Kring is geworden tot een evenement van onschatbare beteekenis, waarvoor wij onzen grooten landgenoot ten diepste dankbaar zijn. Mr. Loder verklaarde ons, dat dit zijn laatste openbare rede zou zijn. Indien dit het geval is, dan vormde deze vaak in klassieken stijl opgebouwde rede een indrukwekkend slot, waarvan terecht gezegd werd: „Hetwas een heiliguur•/" D. H.
Ledenlijst. Voorgedragen als gewoon lid: H. W. ASSMANN, Panorama, Kleverparkweg 193, Haarlem. L. A. M. VIERHOUT, Panorama, Parklaan 93, Haarlem. W. G. A. M. v. WILLEGE, N. Haarl. Crt., Kleverparkweg 61, Haarlem. M. SLUIJTER, Het Volk, Zaaiersweg 89, Amsterdam, mr. F. X. M. VAN WOESIK, Maasbode, Weerdsingel O. Z. 37bis, Utrecht. H. J. OTTO, Versch. bl., Sandambachtstraat 's-Gravezande. H. DIEMER, De Rotterdammer, Rotterdam. P. HARTMAN, De Ned., Segherstraat 28, Den Haag. Voorgedragen als buitengewoon lid: T H . B. F. HOYER, Opr. Haarl. Ct., Hazepaterslaan 14, Haarlem. Aangenome?i als geivoon lid: D. D. P. HONIJK, Enkh. Crt., Nd. Havendijk 232, Enkhuizen. H. J. E. v. BEEK, Salland, Tolhoofd 33, Deventer. J. BROERSEN, N. Hoornsche Crt., Veemarkt 3, Hoorn. Mej. G. H. J. v. d. Molen, DeAmst., Slaakkade 12, Amsterdam Z. H. VEERSEMA, Sumatra, Medan. Aangenomen als buitengewoon lid: W. DEKKING, Versch. bl., Nwe. Binnenweg 19a, Rotterdam. Aetresveranderifig: F. T H . HOLSBOER, Zwolsche weg 76, Deventer. H. STEMPELS, Copernicuslaan 14, Den Haag. SIBOLD S. SMEDING, Huize „De Noordstar",
Rouaansche Kaai G 124, Middelburg. Mevr. T. v. BIJLERT-V. RIJSBERGEN, Kastanjelaan 18, Rhenen. H. SCHLICK, Amstelveenscheweg 292 s , Amsterdam Z. N. GODFRIED, Franciscastraat 29a, Rotterdam. JOH. DEN BRABER, Scheepstimmermanslaan 7a, Rotterdam.
Overleden: A. V. WIJNBERG, Groningen. Mr. H. VERKOUTEREN, Amsterdam.
Adressen: Het adres van collega W. C. VAN MEURS is tijdelijk Den Haag, Groot Hertoginnelaan 147.
Ledenvergadering op Zaterdag 24 Mei 1930 in „Hildebrand" te Haarlem. Aanwezig waren de leden HANS, DEKKING, VAN DER HOUT, dr. VAN OVERBEEK, SANTCROOS, SCHOTTING, HOLSBOER, POLAK DANIELS, VAN OOSTEN, SARLET, BEEREMANS, OVERMEER, SANDBERG, MINKENHOF, MECHANICUS, SCHOTEL, LEMAN, LIEVEGOED, VAN MEURS, VAN BLANKENSTEIN, LUIKINGA, VAN DE POL, V A N BOLHUIS, V A N LOON, K. POLAK, COHEN, WOLF, MATTHIJSEN, PAM, BAKKER, CRAYÉ, ELOUT,
NIEUWENHUIS,
VAN RAALTE, RICARDO en eenige
onleesbare
namen. Bij den aanvang der vergadering herinnerde de V o o r zitter aan het overlijden van den heer Jhr. A. W. G. van Riemsdijk, directeur-hoofdredacteur van de Stad-Editie der Oprechte Haarlemsche Courant. Het is alweer, zegt spr., twintig jaar geleden, dat vele collega's getuigen waren van zijn actief deelnemen aan het Kringleven en in de jaren 1911—1916 vervulde hij het penningmeesterschap van den Kring. Ook te Haarlem liet hij zich in het vereenigingsleven niet onbetuigd. Hij was een goed journalist en bekend letterkundige en vooral wil spr. den nadruk leggen op het feit, dat Van Riemsdijk ook een goed mensch was. Zijn nagedachtenis zal onder de journalisten in groote eere blijven. Daarna heet de voorzitter in het bijzonder den heer Van Meurs welkom, die, nog maar pas met verlof in Nederland, zich haastte deze vergadering bij te wonen. De notulen der vorige vergadering worden goedgekeurd. Dan is aan de orde het praeadvies van het Kringbestuur betreffende het vraagstuk van de vorming van den journalist met de aan het slot daarvan voorgestelde conclusies. (Zie „De Journalist" no. 447 van 6 Maart j.1.) Collega Bakker (Amsterdam) betuigt namens de aangesloten vereeniging De Amsterdamsche Pers bijna algeheele instemming met het praeadvies van het Kringbestuur. De derde conclusie, zegt hij, laat echter veel ruimte voor de wijze van uitvoering en gaarne zou daarom de A. P. van het bestuur de toezegging hebben, dat allereerst zal worden gestreefd naar de aanstelling van een privaat-docent. Voor de A. P. is het voorgestelde een begin om te komen tot een goede opleiding van journalisten. In de practijk zal echter, volgens haar, pas kunnen blijken hoe het instituut der opleiding moet worden uitgebouwd. Collega mr. J. J. v a n B o l h u i s ('s-Gravenhage), sprekende namens de delegatie der H. J. V., ziet in het praeadvies van het Kringbestuur een compromis en daarom wil de H. J. V., alhoewel haar wenschen verder gaan, met de conclusies genoegen nemen. Spr. onderstreept een passage in het praeadvies, waarin o.m. gewezen wordt op het nut van universitaire opleiding voor de goede verhouding tusschen autoriteiten en pers. Aan conclusie 3 zou spr. zeker niet de toelichting willen geven, die de A. P. er aan hecht. Spr. ontraadt ten sterkste op de aanstelling van een privaatdocent aan te dringen. De journalistiek zou zich daarmede een testimonium paupertatis geven en in dit verband zet mr. Van Bolhuis de enorme beteekenis van de journalistiek uiteen voor de maatschappelijke samenleving, met de conclusie, dat de aanstelling van een privaat-docent in strijd zou zijn met de waardigheid van de journalistiek. Verder betoogt spr. dat een hoogleeraarschap in de journalistiek geen broedmachine zal worden, waaruit voortaan de journalisten kant en klaar te voorschijn zullen treden. Want de opleiding alleen zal geen waarborg voor bruikbaarheid zijn en veel zal blijven afhangen van de capaciteiten van de betrokkenen zelf. Instelling van universitaire opleiding beteekent ook niet, volgens spr., dat voortaan uitsluitend de^ universitair gevormden goede journalisten zullen zijn. Dr. A. Kuyper, academisch gevormd man, en Berkenhof, niet universitair opgeleid, waren beide voortreffelijke journalisten en dat zal ook in de toekomst zoo zijn. Er zal zeker geen sprake wezen van een hegemonie der universitair gevormden in de journalistiek. Maar de academische vorming zal dengenen, die zich aan de journalistiek willen wijden, een deugdelijke kennis van het door hen uitverkoren
40
DE
J O U R N A L I S T
beroep kunnen meegeven. Maar ook zij, die de journalistiek niet als beroep zullen beoefenen, zullen gelegenheid vinden kennis te maken met de journalistiek en de door die studie opgedane waardeering zal vruchten afwerpen voor de goede verhouding tusschen autoriteiten en pers. Tenslotte wees spr. op de voortreffelijkheid van een leerstoel in de journalistiek voor de kennis van het vak in het algemeen. Behalve enkele boekjes bestaat er in het Nederlandsen geen litteratuur over het onderwerp. Dat zal bij de aanstelling van een hoogleeraar ongetwijfeld veranderen. Spr. vertrouwt, dat het voorstel van het bestuur met algemeene stemmen zal worden aangenomen, en dat het gewoon hoogleeraarschap zeker niet bij voorbaat zal worden afgewezen. Integendeel. Collega Luikinga ('s-Gravenhage) kan, wat betreft den zakelijken inhoud van het voorstel, wel meegaan met wat coll. Van Bolhuis heeft gezegd. Maar spr. heeft zich afgevraagd of bij verwerkelijking van de in de conclusies vervatte denkbeelden, de aan de universiteit gevormde journalisten wel emplooi zullen vinden in de journalistiek. Zijn, zoo vraagt spr., de in de journalistiek betaalde salarissen hoog genoeg om die krachten te trekken? Spr. wenscht, dat het bestuur zich in de naaste toekomst ernstig met dit vraagstuk zal bezig houden en het zal ook wel noodig zijn, dat het bestuur zich bezig houdt met de vraag op welke wijze de betere opleiding in de journalistiek haar invloed zal kunnen laten gelden op het gehalte der journalistiek in het algemeen. Een betere opleiding sorteert geen effect als dat niet wordt bereikt. Collega V a n L o o n informeert naar de beteekenis van de aanneming der conclusies. Er verandert niets aan den toestand als er geen daad op de aanneming volgt. En dat dit zal kunnen gebeuren ziet deze spr. nog niet in. Collega V a n d e P o l (Delft) meent, dat het voorstel der A. P. buiten de algemeene lijn der besprekingen valt. Hier wordt de algemeene opzet besproken. Wat Amsterdam aan de orde stelt is een kwestie van uitvoering. Coll. dr. M. v a n B l a n k e n s t e i n ('s-Gravenhage) antwoordt coll. Van Loon, dat in de kringen van de Leidsche Universiteit zeer ernstig aan de uitvoering der hier ontwikkelde denkbeelden gedacht wordt. De uitspraak van deze vergadering kan een nuttige moreele uitwerking hebben. Collega D e k k i n g (Rotterdam) deelt mede, dat ook de Handelshoogeschool van Rotterdam groot belang stelt in het onderwerp. De V o o r z i t t e r beantwoordt de verschillende sprekers en constateert met genoegen, dat er uit de vergadering geen ernstige bezwaren tegen het praeadvies naar voren zijn gebracht. Er is algemeene instemming uitgesproken. Men moet niet vergeten, zegt spr., dat het voorstel een compromis is, want de kwestie der opleiding is in onze vereeniging een moeilijk vraagstuk waaromtrent ook in het bestuur geen eenstemmigheid heerschte. CoU. Bakker heeft gewezen op de vaagheid van conclusie 3. Die conclusie, zegt spr., moest wel vaag worden gehouden, want het gaat om de uitvoering en die uitvoering — dat geldt ook als antwoord op zijn verzoek om nadere toelichting — ligt voor een goed deel buiten onzen Kring. De aanneming der conclusies beteekent voor het bestuur alleen machtiging zich met bepaalde kringen over het onderwerp in verbinding te stellen. Vorm en gestalte van de uitvoering hangt niet alleen van ons af, ligt zelfs in hoofdzaak bij anderen. In Leiden en in Rotterdam, misschien ook in andere plaatsen, bestaat geneigdheid zich met het onderwerp bezig te houden en daarom zal de vergadering wel het beste doen aan het bestuur eenige vrijheid van handelen te geven. Het is mogelijk, dat men in bepaalde kringen het meerdere wil, wij kunnen dan moeilijk aandringen op het mindere. Op de eene plaats zal men misschien een leerstoel willen, op een andere een privaat-docent of lector. Conclusie drie is wel vaag, maar preciseeren gaat niet. Spr. bedankt mr. Van Bolhuis voor den steun aan het bestuursvoorstel en onderstreept wat die heeft gezegd over de kennis, die zal worden verspreid over de journalistiek in kringen buiten ons vak. Voorts wil spr. niet zeggen, dat collega Luikinga ongelijk heeft, maar misschien is hij wel wat te pessimistisch. Het is duidelijk, dat bij het streven naar een betere opleiding de gedachte voorzit het peil der journalistiek op te voeren, maar als coll. Luikinga het bestuur opdraagt te zorgen, dat de nieiiw gevormde journalisten nu ook een behoorlijke positie zullen krijgen, dan is die opdracht te zwaar. CoU. Van Loon, antwoordt spr., dat, als wij in de laatste jaren wat aan het onderwerp gedaan hebben, zulks mede een gevolg was van het feit, dat het bestuur bemerkt heeft, dat er in zekere kringen geneigdheid was iets voor de opleiding der journalisten te willen doen.
CoU. Bakker meent, dat in alle geval de wensch kan worden uitgesproken voorloopig niet verder te gaan dan aanstelling van een privaat-docent. Waar er zooveel verschil van meening is over de opleiding van journalisten dringt spr. er sterk op aan het privaat-docentschap vooral naar voren te brengen en in dit opzicht zou spr. gaarne steviger toezeggingen hebben van het bestuur dan nu door den voorzitter zijn gegeven. CoU. V a n Blankenstein merkt op, dat wat Amsterdam wil onmogelijk is. De privaat-docenten worden niet benoemd. Die dienen zich zelf aan. Als wij wat vragen, dan zou dat minstens een lector moeten zijn. De V o o r z i t t e r zegt, dat wij niet zullen streven naar een leerstoel, ook niet naar het mindere. Er moet, zooals prof. Van Vollenhoven zeer juist heeft opgemerkt, met groote omzichtigheid worden gehandeld. CoU. Matthijssen (Amsterdam) wijst op de bijna algemeene meening der A. P. en vraagt of er tenminste op kan worden aangedrongen, dat, als er aan de Amsterdamsche Universiteit wat komt, zulks een privaat-docent zal zijn. De V o o r z i t t e r ziet geen enkel bezwaar deze toezegging te doen. Bij conclusie 4 wijst collega B e e r e m a n s (Haarlem) op de mogelijkheid, dat de^e conclusie, als zij in dagbladen wordt gepubliceerd, naar buiten den indruk wekt, dat er aan de ontwikkeling van de tegenwoordige journalisten nog wel wat ontbreekt. Hij stelt een andere redactie voor, die de Voorzitter tenslotte zoo formuleert, dat zij spreekt van „verdere ontwikkeling en vorming van reeds in functie zijnde journalisten". Daarna worden de conclusies aangenomen. In conclusie 3 wordt achter „Universiteiten" nog bijgevoegd „en Hoogescholen". CoU. B e e r e m a n s vraagt of het de bedoeling is van dit besluit ook kennis te geven aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en aan de R.K. Universiteit van Nijmegen. Collega C o h e n wil de vraag aan alle hoogescholen richten. De Voorzitter zegt toe de vraag aan alle hoogescholen te zullen stellen. De voorzitter brengt dan nog dank aan al degenen, die zich in het bijzonder voor deze kwestie hebben geïnteresseerd, vooral aan de H. J. V. en wat de personen betreft aan collega's Van der Hout en Van de Pol. (Applaus) Punt 4 van de agenda betreft het voorstel van het bestuur om de contributie van de leden in Ned. Oost en West-Indië te verlagen tot E. 10 per jaar bij een inkomen beneden de F. 5000 en tot F. 12.50 bij een hooger inkomen. CoU. B a k k e r maakt namens de Amsterdamsche delegatie bezwaar tegen aanneming van dit voorstel. De Voorzitter vraagt de aandacht van de Indische collega's voor het betalen hunner contributies. Zij schijnen in de meening te zijn, geen contributie verschuldigd te wezen en baseeren dit standpunt op een uitspraak van een der bestuursleden, waarvan niemand zich iets herinnert en die ook nooit is 'gedaan. CoU. D e k k i n g wenscht misverstand te voorkomen en legt vast, dat niet alle Indische collega's deze meening huldigen. Verreweg de meeste voldoen hun contributies. Verschillende stuurden echter de quitanties onbetaald terug met het gevolg, dat groote onkosten voor de inning zijn gemaakt voor niets. Collega V a n Meurs (Weltevreden) bepleit op billijkheidsgronden verlaging van contributie voor de Indische collega's. In Indië heeft men niets aan den Kring en dit mag hierbij wel in oogenschouw worden genomen. Het orgaan, het zoogenaamde contact met den Kring, komt een maand na de uitgifte pas in het bezit van de Indische collega's en vele onderwerpen hebben dan aan actualiteit ingeboet. Intusschen bestaat bij vele Indische collega's het verlangen naar een nauwer contact met den Kring en spr. heeft met genoegen zijn benoeming tot lid van een commissie aangenomen, die de mogelijkheden daarvan zal onderzoeken. Spr. vindt het al mooi, dat de Indische collega's prijs stellen op het lidmaatschap van den Kring, maar vindt er dan ook niets onbillijks in als zij lagere contributie betalen. Collega L i e v e g o e d , eveneens lid der commissie, die het Indische vraagstuk zal bestudeeren, wil het voorstel aanhouden en bij de commissie in studie geven. Spr. ziet b.v. de mogelijkheid, dat besloten wordt tot Kringvorming in Indië en dan zou misschien een deel der contributies kunnen worden besteed voor de dekking der onkosten van die kringen. Na eenige besprekingen wordt het voorstel van de agenda afgevoerd en in studie gegeven bij de commissie, waarvan de
heeren
VAN MEURS,
LIEVEGOED
en
CRAVÉ
lid
zijn.
De Voorzitter maakt van de gelegenheid gebruik deze heeren plechtig in hun functie te installeeren. Hierna sluiting der vergadering.
DE
J O U R N A L I S T
Locale en Gewestelijke Vereenigingen. Amsterdamsche Pers. Voor het lidmaatschap van onze vereeniging heeft zich aangemeld collega J. 1. VAN MECHELEN, verbonden aan het Alg. Handelsblad. Bezwaren kunnen binnen acht dagen worden ingebracht bij den secretaris J. C. E. SAND Wakkerstraat 28, A'dam-Oost
Rotterdamsche Journalistenvereniging. Op 29 Mei vergaderde in Comans onder voorzitterschap van mr. P. C. Swart, de Rotterdamsche Journalistenvereeniging. De jaarverslagen van den secretaris en van den penningmeester (dit laatste sluitend met een batig saldo van f 251.08) werden goedgekeurd. 'i'ot bestuurslid werd herkozen de heer Y. G. Kuiper, tot gedelegeerde opnieuw aangewezen dr. Van Overbeek. Uitvoerige discussies werden gevoerd over de persboutons, in verband met besprekingen gevoerd met de A. 1'. en de H. }. V. Besloten werd te Rotterdam de foto-redacteuren niet uit te sluiten van de faciliteit der persboutons en voorts, in overeenstemming met de andere steden, telken jare een nieuw persbewijs te verstrekken van telkens andere kleur en van het jaartal voorzien, waardoor ook de controle op het gebruik der boutons eenvoudiger wordt. Nog een aantal punten van vertrouwelijker! of huishoudelijken aard werden besproken, waarna de leden zich aan het gewone R. J. V. maal vereenigden. De secretaris, DEKKING.
Algemeene belangen. De Representatie. In het orgaan van de Directeuren-Vereeniging komt een artikeltje voor over de representatie-kwestie, in verband met de pers-vertegenwoordiging in Antwerpen en Luik. Deze beschouwing bevat tal van onjuiste opmerkingen, waarover wij het onze zouden kunnen zeggen. Afgezien nog van de onaangenaamheden, die er in staan. Echter: wij geven er op dit oogenblik de voorkeur aan, te zwijgen. Ook over eenige algemeene stellingen, die in het artikel voorkomen, en waarmee wij het volstrekt oneens zijn. Het is ons voornemen, binnenkort (d.w.z. dadelijk na de vacanties) de representatie-kwestie op deze plaats wat uitvoeriger te behandelen. Dan zullen wij van-zelf gelegenheid hebben, op de zaak terug te komen, en wij zullen onzen leden het een en ander hebben mede te deelen Om in het licht te stellen, dat de Kring steeds naar samenwerking en tegemoetkomingheeft gestreefd. Al weigeren wij, natuurlijk, ons te laten verdringen van de plaats, die ons toekomt. Over eenigen tijd komen wij dus op het onderwerp in bijzonderheden terug. D. H.
De heer Gouturier laat zijn fantasie werken, en beperkt ziju herinneringen tot die, welke in zijn kraam te pas komen. Een paar voorbeelden. Hij noemt mij „Mattre absolu", waartegenover ik verklaar, dat cloor mij ten aanzien van de redactie niets, ook niet bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, ondernomen is, zonder ruggespraak en medewerking van de hoofdredactie. Een aanbod om met half salaris genoegen te nemen, werd niet gedaan, slechts werd raad gegeven; ontslag werd niet gegeven, doch genomen, zonder directe oorzaak. De heer Couturier vergeet zijn besprekingen met den hoofdredacteur van de N.R.C., gedelegeerd commissaris van de Nieuwe Courant, en heeft niet tusschen de regels willen lezen — wij waren delicaat genoeg om hem dat niet platweg te zeggen — dat zijn maandcritieken niet aansloten bij de opvattingen van de N R.C., en daardoor de N.R.C, niet meer voor hem open stond. De heer Gouturier weet blijkens zijn artikel ook niet het verschil tusschen een criticus-medewerker, als de heer Voormolen is, en een volslagen redacteur als hij was. De heer Gouturier insinueert, dat ik zijn ontslag-aanvrage opstelde; hij weet zeer goed, dat dit niet waar is, wellicht dat een ander hem daarbij op zijn verzoek hielp. Hij erkent intusschen dus ontslag aangevraagd te hebben. De nonsens over een eventueel contract zal ik maar niet beantwoorden. Laat hij zich maar eens vergewissen van het thans in behandeling zijnde concept-contract. Wat tantièmes van redactie N.C. met die van redactie N.R.C. of directie te maken hebben, ontgaat mij, waar de N.C. altijd een noodlijdend blad geweest is, ook vóór de N.R.C. het overnam. Over de fusie spreek ik ook maar niet meer, dat gaat boven de pet van den heer Couturier. Waar heb ik die fusie bestreden? Ik heb slechts gezegd dat hij er niets van af weet. De insinuatie betreffend het in de prullemand gooien van uitknipsels leg ik naast mij neer. Ze behoorden daar, waar ze niet uitdrukkelijk teruggevraagd werden. Wat mijn brief van 22.2.1922 aan de redactie N.C. betreft, het is mij een raadsel waarom die wordt afgedrukt; of wil de heer C. mij met dat afdrukken beduiden, dat de resultaten niet aan mijn verwachtingen beantwoord hebben? Dat is overbodig, want dat weet ik. Ik heb in dien brief m.i. niets te veel en niets te weinig gezegd, evenals in het P.S. Ik heb voor de slachtoffers gedaan wat ik kon, en in ieder geval waren ze beter af, dan indien op 22.2.1922 de N.C. was verdwenen. En wat het slotwoord van den heer C. betreft, nu moet het hooge woord er maar uit, opdat hij het goed wete: de heer Couturier was een slecht redacteur, een eenzijdig criticus; hij schreef van tijd tot tijd voortreffelijke muziekfeuilletons, en hij was op één na de lastigste van alle leden van de redactie van de N.C., omdat hij niet wilde of kon begrijpen dat medewerking en samenwerking zijn belang was. Hij laat mij voorts nog zeggen: „Wat koop je voor een goeden naam?", een uitdrukking, die ik nooit gebezigd kan hebben, omdat ik nauwelijks begrijp wat hij ermede bedoelt. Ons gesprek is dan nooit op een dergelijk peil aangeland. ofschoon het door de houding van den heer C. wel eens moeilijk scheen, op peil te blijven. Op verdere insinuaties van den heer G zal ik niet ingaan; ik vertrouw dat de redactie van De Journalist het met mij eens zal zijn, dat het thans tijd wordt deze onverkwikkelijke en tot niets leidende discussie te sluiten.
H. NIJGH.
Tocht langs den Rijn. liet Rheinischer Verkehrsverband te Godesberg heeft een aantal dag- en weekbladen in ons land uitgenoodigd een tocht langs den Rijn te maken. In de eerste dagen van Juli zal die plaats hebben en de uitnoodigingen zijn reeds verzonden. Wij hopen, dat de bladen aan deze uitnoodiging gehoor zullen geven. Tal van journalisten uit het buitenland bezochten ons land en het is om vele redenen gewenscht, dat ook de onze naar het buitenland gaan. Wij hopen ook, dat de bladen een hunner beste krachten daarheen zullen zenden opdat de vertegenwoordiging een zoo goed mogelijken indruk achterlaat, wat betreft de standing onzer Nederlandsche pers.
Confectie-Journalistiek. Wie zwijgt, stemt toe; daarom een paar regels om te zeggen, dat ik bijna geen enkele alinea van het lange stuk van den heer Gouturier in Uw vorig nummer als juist beschouw te zijn.
41
Aneta-Com missie. Ingesteld is een commissie tot het houden van een onderzoek naar de gestie der Directie van Aneta, in het bijzonder ten aanzien van de pers, o.m. in verband met de klachten geuit door het lid van de Tweede Kamer, ir. Ch. G. Cramer, o]) den 2isten Februari j.1., voor zoover zulks in Ned.-lndië kan worden onderzocht, met bepaling, dat de commissie bij verkorting kan worden aangeduid met den naam van „AnetaCommissie". In genoemde commissie zijn de volgende personen benoemd: Lid-voorzitter: mr. dr. G. G. Buttingha Wichers, president der Javasche Bank: Leden: P. J. Gerke, Algemeen Secretaris; f. E. Stokvis, lid van den Volksraad; mr. P. N. van der Stok, raadsheer bij het Hooggerechtshof; ir. A. M. Harthoorn, inspecteur der Generale Thesaurie, oudcorrespondent van de „Telegraaf' te Parijs; Secretaris.' mr. J. E. van Hoogstraten, referendaris ter Algemeene Secretarie.
42
DE
J O U R N A L I S T
Engelsche litteratuur. F. L. Stevens: ON GOING TO PRESS (Londen, Methuen). Dit vlot geschreven boekje spreekt in de eerste plaats tot journalisten. Het opent met de eerste schreden die de jonge reporter op de journalistieke ladder zet, teleurstellingen die hij ondervindt, de harde leerschool van het leven. Moe moeten wij iemand interviewen ? Wat zijn de ongeschreven wetten van ons beroep ? Hoe kan en moet soms een journalist als speurhond optreden? De vele tegenslagen die vrijwel ieder journalist meemaakt, zijn ook niet vergeten. Indien gij ontslagen wordt, trek het U niet te veel aan; het zijn lang niet altijd de slechtsten die aan den dijk gezet worden. „Journalism is a game, keep smiling!" Het is volgens Stevens: „The most insecure of all professions". Aan de concentratie, dat vraagstuk dat ons aller belangstelling heeft en dat in Engeland nog meer acuut is dan bij ons is een ruime plaats ingeruimd. „Amalgamations of newspapers mean less security for the journalist" en zoo wordt zijn beroep dat reeds (zie boven) het meest onzekere vak is, nog veel ousecuurder Ook Stevens is uit een ideëel oogpunt, meer nog dan uit materiëele overwegingen tegen deze concentratie die leidt tot vervlakking van de journalistiek : „A large newspaper syndicate considers its newspapers as property the individual proprietor looks upon his newspaper as a corporate entity, a living body, made up of editor, journalists, ad. vertising agents, compositors and so on. The privately owned newspaper preserves the human touch." En het is juist die „human touch" die in de dagbladen van groote concerns ver te zoeken is, daar wordt alleen gewerkt op de sensatielust van de massa. „The newspaper turned out by de combine carries with it an indefinable air of the machine". Wij krijgen Ford-krantjes, massaproduct voor de massa, niet voor individuen. Wat opmerkelijk is en het spijt mij dat ik dat bij mijn inleiding over de concentratie in de H . J . V . niet nog even naar voren gebracht heb : In Engeland zijn vele socialistische journalisten bij de conservatieve pers werkzaam, zeer veel minder echter — hoewel zij er te vinden zijn — conservatieve bij de socialistische bladen. Hoe zal de toekomst worden? Nu'de „Daily Express" reeds haar Londensche blad in zijn geheel in Glasgow overdrukten zoodoende den Schotschen dagbladen concurrentie aandoet, hoe zal het eruit gaan zien als geheele couranten in enkele minuten draadloos gereproduceerd kunnen worden ? In Amerika is men met desbetreffende proeven reeds zeer ver, bij ons schijnt men bij Philips ook een eind op weg te zijn. Zullen in de toekomst dan heele kolommen van Hollandsche bladen langs radio-photograüschen weg naar Indië overgeseind worden ? Wat moeten wij doen om ons staande te houden, onze positie te verbeteren? Het antwoord van Stevens luidt: Laat ons de banden nauwer aanhalen, die ons met elkaar binden; dat is niet alleen een kwestie van salaris en werktijd, maar ook een van „training and culture". Een fantasia hoe de dagbladen zich in de toekomst zullen ontwikkelen is geschreven door Harold Herd; „The Newspaper of To-Mprrow" (Louden, Allen & Unwin). De schrijver voorspelt dat over een eeuw het rnenschdom meer tijd en gelegenheid zal hebben om rustig kranten te lezen; hij voorziet het ontstaan van werelddagbladen en wereld-magazines. Hij kan echter rustig aan liet voorspellen blijven, want hoe kan men hierover ooit debatteeren. Ten slotte vermeld ik nog even van de hand van Upton Sinclair „The Brass Check" waarin deze felle schrijver zijn hart lucht over de perstoestanden in Amerika, voornamelijk tegen de Associated Press. Zij die meenen, dat in Amerika de toestanden in de journalistiek zooveel beter zijn dan bij ons, zullen wanneer zij dit boek hebben uitgelezen de overtuiging' krijgen dat zij op een dwaalspoor zijn. Weliswaar overdrijft Sinclair zwaar, maar als slechts een vierde waar is van hetgeen hij heeft neergeschreven, en dat is al zeer aannemelijk (ik voor mij taxeer de waarheid in dit boek op ongeveer 50%) dan is het nog hemeltergend. Het is dan ook geen wonder dat Sinclair in Amerika geen uitgever voor dit boek heeft kunnen vinden. Geen enkele uitgever had den moed om de Associated Press dit affront aan te doen. Hij gaf het toeu maar zelf uit, liet het op eigen kosten drukken. De eerste druk verscheen in Februari 1930 (oplaag 23000). In October van dat jaar waren er reeds 150.000 ex. van verkocht en had het zijn achtsten druk beleefd. Men kan het door zijn boekhandelaar laten bestellen bij Upton Sinclair, Pasadena, 'California, U.S.A. Het kost zoowat 1 dollar. En het is zijn geld best waard, het is wat de Yankees noemen een „Eye-opener". J v ETTY LEAL.
D e o u d - p r e s i d e n t van b e t I n s t i t u t e of Journalists, de C h a i r m a n van de Daily Express, collega R. D. Blumenfeld, b e a n t w o o r d t in een klein boekje de v r a a g : W h a t is a j o u r n a l i s t ? Hij geeft daarin aan hoe hij de v o r m i n g v a n e e n journalist d e n k t . Niet o n a a r d i g is dat hij daarbij voorop stelt dat hij b e h a l v e goed E n g e l s c h , goed F r a n s c h en Duitsch of Spaansch moet k e n n e n , een v o o r w a a r d e w a a r a a n slechts een uiterst klein deel d e r E n g e l s c h e j o u r n a l i s t e n voldoet. E n dan wil hij d a t de j o n g e journalist zal a a n v a n g e n aan een provinciaal blad. Verder w o r d t in dit boekje veel a a n d a c h t gewijd aan do's a n d d o n ' t ' s , waarbij de meest e l e m e n t a i r e taal en stijl wordt behandeld. Voor de t o e k o m s t voorziet Blumenfeld niet zooveel vera n d e r i n g in het k a r a k t e r en het wezen van de k r a n t . Alleen de t e c h n i e k zal wijzigingen a a n b r e n g e n . De World's Press News gaf het boekje d a t zich genoegelijk laat lezen als n o . i van een serie uit.
Belgische pers. O v e r d e Belgische pers bestaat niet veel l i t t e r a t u u r ; ieder boekje d a a r o v e r is een a a n w i n s t . Collega A n t o n y V i e n n e van „ L e P e u p l e " heeft in L e Q u a t r i è m e P o u v o i r een poging g e d a a n om op e e n v o u d i g e wijze a l g e m e e n e b e s c h o u w i n g e n over de pers en in het bizonder van de Belgische, daarbij als v o o r n a a m s t e o n d e r d e e l de socialistische b l a d e n , ten beste te geven. E e n historische inleiding over de eerste Belgische b l a d e n gaat vóór o p ; een b e s c h o u w i n g over het m o d e r n e d a g b l a d volgt, d a a r n a een a l g e m e e n e bespreking van de Belgische pers die door de twee talen een h a r d e n strijd heeft; d a n een beschrijving van de socialistische pers in België, w a a r v a n de groei w o r d t geschetst tot d e zes groote d a g b l a d e n die zij nu o m v a t . Hierbij w o r d t h e r i n n e r d aan het besluit van de P . O . B , o p 16 Oct. 1929 om met groote k r a c h t de gelden bijeen te b r e n g e n voor versterking van die pers. P e n slotte wordt de wording van „ L e P e u p l e " beschreven, waarbij tal van p o r t r e t t e n den tekst illustreeren. O v e r verschillende v a k - v r a a g s t u k k e n geeft de schrijver zijn opinie o.a. de opleiding van den journalist, de c o n c e n tratie, de e c o n o m i s c h e positie enz. H e t boekje dat, voor het groote publiek b e s t e m d , in p o p u l a i r e n trant is geschreven biedt n o c h t a n s voor den journalist veel d a t de m o e i t e van h e t lezen ten volle w a a r d is. H e t wordt uitgegeven door L ' E g l a n t i n e te Brussel.
Hamburgsche pers. De geschiedenis van de pers in belangrijke centra der maatschappij is voor de algemeene historie der beschaving van zeer veel belang. In de pers weerspiegelt zich de ontwikkeling der beschaving en het is daarom dat de historici hoe langer hoe meer hun aandacht concentreeren op de pers als historiebron. In tal van steden is reeds te gelegener tijd een overzicht gegeven van de lotgevallen der pers en als studiemateriaal voor de wetenschap der krant zijn deze overzichten van beteekenis. De politieke bladen gaan vóórop. Voor de Hamburgsche bladen heeft Ernst Baasch de geschiedenis geboekstaafd in een werkje dat bij Friederichsen, de Grnyter & Co. aldaar is verschenen. Ongeveer in het jaar 1616 valt de eerste krant te Hamburg waar te nemen. De groei der pers gaat analoog aan die in andere landen en eerst in den aanvang van de negentiende eeuw kan het begin van ons hedendaagsche dagbladwezen gevonden worden. Met de vrijheid deistad Hamburg in 1814 vangt de geschiedenis der politieke bladen aan. De strijd tegen de onderdrukking van de zijde der overheid is ook hier onvermoeid gevoerd. Telkens weer zonk het politieke deel in omdat de wetgeving op de pers het leven benauwde. Ook was men herhaaldelijk genoodzaakt de politiek tot bijzaak te maken ten einde het bestaan van het blad mogelijk te laten. De Intelligenzblatter voerden een scherpe concurrentie. Gemis aan goede journalisten deed zijn invloed ernstig gelden. De erbarmliehe Neuigkeitskramerei had den boventoon. Het tijdperk 1848—1866 deed na de afschaffing der censuur de kranten bloeien maar het groote aantal kleine kranten dat nu verrees bedierf weer de kans op breede ontwikkeling. De ontwikkeling van het economische leven in de handelsstad drukte haar stempel op de kranten, de herleving der politieke verhoudingen, de groei der nationale gedachte gaven meer stof tot politieke beschouwingen en aan het einde dezer periode waren de kranten tot een belangrijk instituut in het maatschappelijk leven geworden, dat zich in het Bismarcksche tijdvak tot ongeveer 1890 voortdurend wist te ontplooien. Het tijdvak 1890—1914 sluit dit boek af. De politiek staat in het eerste gelid; nieuwe groepeeringen worden gevormd, de opkomende machten in het sociale leven drijven naar voortdurende wijziging. De kleinere bladen vallen af en de grootere nemen de leiding. De leiders nemen actief deel aan de politiek, zitten in de Burgerschaft en de pers gaat bijkans gebukt onder den druk der politiek. In 1914 zon veel ineenstorten. Maar bij dat jaar houdt het boeiend geschreven boek op. De schrijver moge later ons het vervolg brengen op dezelfde streng-wetenschappelijke wijze als dit buitengewoon knappe werk.
Het Nederlandsch Persmuseum. Te Amsterdam heeft onder voorzitterschap van collega i. H. Rogge in het gebouw van het museum — het voormalig Korenmetershuisje aan de N.Z. Kolk — de jaarvergadering plaats gehad van het bestuur van de Stichting „Het Nederlandsch Persmuseum". In het jaarverslag van den secretaris wordt melding gemaakt van de pogingen het Persmuseum op vastgestelde tijden voor het publiek open te stellen. Daarvoor waren restauratie en een betere inrichting van het museum noodig. De financieele draagkracht van de stichting liet echter niet toe, dat de door den architect, den heer A. A. Kok, ontworpen restauratie kon worden uitgevoerd. In het najaar werd tot een beperkte restauratie besloten. De openstelling van het museum voor het publiek kon evenwel niet meer in het verslagjaar geschieden en moest tot 1930 worden uitgesteld. Voor de inrichting van het Museum werden lijsten aangeschaft voor het tentoonstellen van kranten; het zal noodig zijn in de toekomst — zoodra de financiën zulks toelaten — meer expositiegelegenheid te scheppen. In het ledental der Stichting is een kleine teruggang op te merken. Gehoopt wordt, dat het zal gelukken na de openstelling van het museum meer belangstelling voor de stichting te wekken.
DE
JOURNALIST
Het aantal dossiers is gedurende het verslagjaar tot bijna 8100 gestegen. Van verschillende instellingen — het Gemeente-archief te Amsterdam, het Kon. Oudheidkundig Genootschap, de Vereeniging tot bevordering van de belangen des boekhandels — en van vele uitgevers, collega's en particulieren werden geschenken ontvangen. Het museum werd, behalve door particulieren, door eenige gezelschappen bezocht; aan verschillende tentoonstellingen werd medewerking verleend. Het bestuur werd dooi- het aftreden van collega D. Kouwenaar als voorzitter in het verslagjaar gewijzigd en is thans als volgt samengesteld: J. H. Rogge, voorzitter; A. Cohen, secretaris; Dr. A. G. C. de Vries, penningmeester; D. Kouwenaar, F. A. •). M. Wierdels, A. C. Schotel en O. L. F. Sarlet. Het jaarverslag werd goedgekeurd, evenals het verslag van den penningmeester, den heer dr. A. G. C. de Vries. Het financieel verslag sluit met een klein batig saldo. Hierbij wordt evenwel opgemerkt, dat gedurende de jaren, dat het museum slechts op verzoek kon worden bezocht, de grootste zuinigheid is betracht om tot voldoende inrichting van het museum te kunnen komen. Na de openstelling voor het publiek zal versterking der financiën dringend noodig zijn. De voorzitter deed vervolgens mededeelingen omtrent de openstelling van het museum en omtrent de plannen om de inrichting zoo spoedig mogelijk te verbeteren om het Persmuseum geheel aan zijn doel te doen beantwoorden. Hij sprak hierbij de verwachting uit, dat voor dit doel de noodige geldmiddelen zullen kunnen worden gevonden. Na de jaarvergadering van het Bestuur heeft in tegenwoordigheid van een aantal genoodigden de openstelling van het museum voor het publiek plaats gehad. Collega Rogge gal' als voorzitter een kort overzicht van de geschiedenis en ontwikkeling van het Persmuseum. Thans kan op bescheiden schaal steeds een tentoonstelling worden gehouden en spr. hoopte, dat het bestuur spoedig in staat zal zijn door versterking der geldmiddelen grootere exposities te houden. Vervolgens gaf hij een uiteenzetting van de tentoonstelling, die thans wordt gehouden, omvattende de geschiedenis van het oudste dagblad in ons land de ,.Oprechte Haarlemsche Courant", het oudste nog te Amsterdam verschijnende dagblad, het ,,Algemeen Handelsblad", de oudste politieke krant in de hoofdstad „De Tijd", een oud provinciaal dagblad „Arnhemsche Courant", terwijl verder zijn geëxposeerd eenige „voorloopers" der dagbladen, eenige miniatuurkrantjes, het oudste nummer, dat het museum bezit en nog eenige andere bijzondere exemplaren. De aanwezigen bezichtigden daarop het tentoongestelde, terwijl eenigen van hen toegang kregen tot de archieven, waar thans ongeveer 8200 dossiers uitsluitend van Nederlandsche kranten, die vroeger verschenen zijn en/of nog verschijnen zijn opgeborgen. Het bestuur van het Persmuseum is voornemens op geregelde tijden het tentoongestelde te veranderen om daardoor de belangstelling voor de geschiedenis van de Nederlandsche dagbladpers bij het publiek te wekken. De tentoonstelling zal voorloopig eiken Dinsdag- en Vrijdagmiddag van 2—4 uur voor het publiek te bezichtigen zijn. Collega's, die iets voelen voor de Stichting „Het Nederlandsch Persmuseum" — en dat zullen er zeker velen zijn — kunnen het museum op tweeërlei wijze steunen, ten eerste door toezending van alle bijzondere exemplaren, die verschijnen van het dagblad (weekblad, enz.), waaraan zij verbonden zijn en ten tweede door een zelf te bepalen jaarlijksche bijdrage. Toezending van het eene, zoowel als van het andere kan geschieden aan den secretaris, A. COHEN Okeghemstraat 22, Amsterdam-Z.
Personalia en Berichten. A. V. Wijnberg, f
43
leden. Het plotselinge verscheiden bracht ontroering onder de collega's. De heer Wijnberg werd 28 April 1883 te Zuidlaren geboren en bereikte dus den 47-jarigen leeftijd. Hij bezocht te Groningen de H. B. S. en trad op 20-jarigen leeftijd in de journalistiek. Gedurende eenige jaren was hij verbonden aan de redactie van V Nieuwsblad van het Noorden, van welk blad hij 1 October 1906 overging naar het Groninger Dagblad, welks hoofdredacteur hij werd en waarin hij ten volle zijn journalistieke gaven kon ontplooien. Gedurende jaren is de overledene voorzitter geweest van de Groninger journalistenvereeniging en in die kwaliteit had hij zitting in tal van comité's en lichamen. Voor kort werd de heer Wijnberg benoemd tot secretaris der Vereen. Volksuniversiteit. Eenigen tijd is de overledene gedelegeerde van de G. J. V. bij het Kringbestuur geweest. Wijnberg was een bekwaam journalist, een goed collega. Bij zijn begrafenis waren geen bloemen en werd niet gesproken. Collega Leeninga vertegenwoordigde het Kringbestuur. Een zeer gezien collega is heengegaan. Met talent en toewijding vervulde hij zijn taak ook nadat in 1928 een inzinking een deel zijner krachten sloopte. Zijn nagedachtenis zal in eere blijven.
J. C. Peereboom. f Na een korte ziekte is 67 jaar oud overleden de heer J. C. Peereboom, directeur van Haarlems Dagblad, voorzitter der Vereeniging van dagbladdirecteuren. Veertig jaar lang heeft de heer Peereboom te Haarlem gearbeid als journalist en als directeur en zijn blad heeft hij tot grooten bloei weten op te werken. In 1863 te Wormerveer geboren, kwam hij 1 December 1887 in Haarlem om, naast den heer J. B. Avis, het drie jaar tevoren opgerichte Haarlem's Dagblad te besturen en te redigeeren. Als journalist had hij groote kwaliteiten. Zijn eigen rubriek „Om ons heen" heeft hij een kwart eeuw op voortreffelijke wijze behandeld. Zijn laatste artikel in die rubriek had het eerbiedwaardige cijfer van 3852. Lange jaren was hij te Haarlem correspondent van het Handelsblad. Toen hij op 1 Dec. 1929 zijn veertigjarig jubileum als redactioneel en zakelijk leider van zijn blad vierde, is hem gebleken hoezeer men in Haarlem zijn arbeid heeft gewaardeerd en hoeveel vrienden hij zich in den loop der jaren had gemaakt. In de afsluiting van die periode vond de heer Peereboom aanleiding zich uit de hoofdredactie van zijn blad terug te trekken. In de directie had hij zich al sinds 1920 de medewerking van zijn jongsten zoon verzekerd terwijl zijn oudste de hoofdredactie overnam. In 1929 trad hij op als voorzitter van de Directeurenvereeniging en in die kwaliteit heeft hij zich in den korten tijd verdienstelijk weten te maken. Als voorzitter van den Haarlemschen Journalistenkring heeft hij zich als een goed collega doen kennen. Herhaalde malen had hij zitting in commissies uit de Directeurenvereeniging met wie de Kring onderhandelingen voerde en met zijn medewerking is o.a. de Pensioenovereenkomst tot stand gebracht. In Haarlem was hij een geziene figuur die in tal van besturen zitting had. Kort voor zijn overlijden hadden wij het voorrecht den heer Peereboom te onzent te ontvangen waar hij onze perscollecties in oogenschouw kwam nemen. Bij die gelegenheid bleek dus nog eens welk een groote liefde hij voor het journalisten beroep en het krantenvak had, hoe zijn geest daarin leefde en een ideaal hem voor oogen stond. Onverwacht is hij heengegaan en aan zijn groeve was een groote schare goede vrienden. Collega Van der Hout vertegenwoordigde den Kring, die evenals de Haarlemsche Journalistenkring een krans deed neerleggen. Er werd aan de groeve niet gesproken. In doodsche stilte daalde zijn stoffelijk overschot in het graf waar hij zal rusten na zoo weinig rust gekend te hebben. — Bij de ontvangst van de Duitsche en Zwitsersche, vervolgens de Deensche journalisten hier te lande, hebben collega mr. J. J. VAN BOLHUIS en W. N. VAN DER HOUT resp.
de H. J. V. en den Kring vertegenwoordigd. Op 47-jarigen leeftijd is te Groningen onze collega A. V. Wijnberg, hoofdredacteur van het Groninger Dagblad, over-
— Bij de opening van het Ned. Christelijk Persinstituut te Utrecht op 1 Mei j.1. te Utrecht heeft collega W. N. VAN DER HOUT het Kringbestuur vertegenwoordigd.
44
DE
J O U R N A L I S T
— De Wereldbibliotheek heeft haar 25-jarig bestaan herdacht en bij die gelegenheid een mooi gedenkboek en een afscheidsboekje van L. Simons laten verschijnen waarvan ons een exemplaar werd toegezonden. Voor den geestelijken opbouw van het Nederlandsche volk heeft deze Bibliotheek ontegenzeggelijk heel veel gedaan en het Bestuur van den Kring heeft in een telegram op den dag der viering aan zijn hulde daarvoor uiting gegeven.
Een journalistenprijs. De Spaansche prijs-Mariano de Caria, die bestemd is ter belooning van het beste dagbladartikel, dat in den loop van het jaar in een Spaansch blad is verschenen, is ditmaal toegekend aan den heer Francisco de Cossio voor een artikel van zijn hand in „El Norte de Castillo". Dit artikel was een hulde aan „het journalistenberoep met zijn vluchtige, doch stage krachtsinspanning, waaraan degenen zich wijden, die de ondankbare taak hebben aan de nieuwsgierigheid van den dag te voldoen zonder te hopen dat hun roem. langer duurt dan den daarop volgenden dag" . . . De prijs bedraagt 5000 pesetas.
Een Belgische Journalistenprijs. Voor de eerste maal is dezer dagen in België de prijs Frits Rotiers toegekend. Deze prijs werd in het leven geroepen door Fritz Rotiers, den oprichter van het Brusselsche weekblad voor kunst en letteren, de „Eventail", dat al vele jaren bestaat. Rotiers liet de Belgische Journalistenvereeniging een kapitaal na, dat haar in staat stelt elke drie jaar een prijs toe te kennen aan een Belgisch journalist, wiens journalistiek werk de aandacht heeft getrokken. De journalist moet zich verbinden om het bedrag van den prijs voor een studiereis te besteden en van deze reis verslag te doen. De prijs is toegekend aan Theo Beauduin, redacteur aan het Journal de Liege.
Tentoonstelling te Antwerpen. Op Dinsdag 6 Mei waren in het Nederlandsche Paviljoen te Antwerpen een aantal journalisten uit ons land samengekomen, die daar onder leiding van commissaris-generaal dr. F. E. Posthuma dit paviljoen en de prachtige inzendingen, waarmee ons land een schitterend figuur maakt, hebben bezichtigd. Ook een aantal leden van het Nederlandsche comité voor de tentoonstelling waren tegenwoordig. Bij het voorafgaande noenmaal heeft na den commissaris-generaal collega F. Th. Holsboer uit Deventer voor den Kring het woord gevoerd, terwijl collega Van den Broeke uit Amsterdam zulks deed namens de R. K. Journalistenvereeniging. Vrijdag 9 Mei waren de Nederlandsche persmenschen naar Luik genoodigd, waar eveneens ons Paviljoen, dat een uitstekenden indruk maakt, in oogenschouw werd genomen, onder leiding van den commissaris-generaal mr. dr. W. F. J. Frowein en leden van het Ned. Tentoonstellingscomité. Ook hier ging een lunch vooraf, waar mr. dr. Frowein en de heeren Holsboer en Van den Broeke onderscheidenlijk woorden van welkom namens het comité en waardeering der journalisten voor het verrichte werk hebben geuit. — Bij gelegenheid van de tienjarige onafhankelijkheid van het herboren Polen heeft het dagblad Ilustrowany Kuryer Udzicuiny een kostbaar gedenkboek uitgegeven, waarin de geschiedenis van die tien jaar is geboekstaafd. Niet minder dan 400 der voornaamste schrijvers w.o. verscheidene journalisten hebben aan de samenstelling deelgenomen. De
machtige invloed van de pers is ook zeer uitvoerig ter sprake gebracht. Technisch is de uitvoering van het boekwerk eerbiedwekkend. Het telt 1212 pagina's met 4000 foto's in rotogravure uitgevoerd. In Polen zijn 85000 exemplaren van dit boek in gewone uitgave aan den man gebracht. Daarnaast is een klein aantal monumentale luxe exemplaren verschenen. Van deze is voor de internationale persverzameling van collega W. N. van der Hout in den Haag door den vertegenwoordiger van dat blad in Nederland, den heer Emil Flaumenhaft, een exemplaar aangeboden. Als bizonderheid zij nog vermeld dat het boek een gewicht heeft van 8 % kilogram.
Leerstoelen. Aan de universiteit te Tokio is een leerstoel in de journalistiek gevestigd. Japansche kranten, banken en industrieelen hebben door giften de oprichting mogelijk gemaakt. Aan de Hongaarsche universiteit te Szegedin is een leerstoel in publicistiek opgericht die vervuld zal worden door den journalist Dr. Ladislaus Szabo. Het college is op acht semesters berekend. In Rome is vorige maand een Italiaansche journalistenschool geopend, welke door de fascistische persvereeniging is gesticht ter opleiding van journalisten. Om toegelaten te worden moeten de candidaten met succes een school van middelbaar onderwijs hebben afgeloopen. — Het Engelsche Wapencollege heeft aan het dagblad de Times het recht gegeven een eigen wapen te voeren. Dit is de eerste maal in de geschiedenis, dat het recht om een wapen te voeren aan een dagblad is gegeven.
Advertentiën.
Bekend Ned. journalist oud 49 jaar, groote levenservaring, pl.m. 27 jaar in het vak waarvan n jaar als hoofdredacteur dagblad, bekend met vrijwel alle rubrieken der journalistiek, vol vitaliteit en energie, zeer vlug verslaggever, z o e k t t e g e n 1 A u g u s t u s hem p a s s e n d e n w e r k k r i n g aan een onzer redactiebureau's. Uitst. ref. Brieven 110. 10 „De journalist".
J. M. Meulenhoff, Uitgever, Amsterdam Binnenkort zal verschijnen:
DE
VRUHEIDSZOEKER Autobiografie door MAUR1TS WAGENVOORT
Prijs ingenaaid F . 3 . 5 0 ,
geb. F . 4 . 9 0
De Eieer Wagenvoort geeft hier een brok Nederlandsen leven weer! Met belangstelling is dit werk door vele journalisten tegemoet gezien daar het 50 jaar uit de journalistieke loopbaan van den schrijver brengt.
Gedrukt bij A. de la Mar Azn. Amsterdam