Notitie “Visstandsbeheer en overige visgerelateerde zaken” In het Visbeleidsplan 2014 - 2020 worden kaders voor het visstandbeheer gegeven. Daarmee wordt invulling gegeven aan de toetsing van de visplannen en het te voeren beleid om de KRW doelen te halen. Het hierin beschreven beleid is van belang voor en raakt de werkzaamheden van Sportvisserij Federaties en Hengelsportverenigingen. Het dagelijks beheer, maar ook beleidsuitgangspunten over zaken betreffende vis en visstand, waar alleen het waterschap voor verantwoordelijk is, zoals beleid over vismigratie, maken geen onderdeel uit van het Visbeleidsplan. Omdat er vanuit het verleden van voor de fusie van de waterschappen Veluwe en Vallei & Eem nog verschillende niet op elkaar afgestemde deels ongeschreven regels en uitgangspunten voor beheer en beleid in gebruik zijn, is gelijktijdig met het Visbeleidsplan deze notitie opgesteld. Naast het Visbeleidsplan zullen de werkwijzen en uitgangspunten in deze notitie de basis vormen voor het te voeren visstandbeleid en beheer van het waterschap. De belangrijkste werkwijzen en uitgangspunten zijn in het onderstaande onderstreept.
1.
Beheer en Onderhoud 1.1 Onderhoud en visserij Onderhoud aan watergangen en oevers in het landelijke gebied is primair gebaseerd op hydrologische en ecologische functies. Onderhoud aan watergangen in stedelijk gebied kan daarnaast gericht zijn op cultuurhistorische en recreatieve doeleinden. Visrechthebbenden kunnen voorstellen voor extra onderhoud van visstekken en de aanleg van voorzieningen ten behoeve van de visserij (bijvoorbeeld aanleg van steigers, lobben en verbetering van de toegankelijkheid van oevers) voor de door hun gehuurde wateren indienen bij het waterschap. Voor zover deze onderhoudsvraag en de beoogde voorzieningen passen binnen de lokaal geldende doelen en functies, zal het waterschap de uitvoering ervan faciliteren door dit in afspraken of vergunningverlening vast te leggen. Indien de visrechthebbenden wensen hebben over extra onderhoud aan voorzieningen ten behoeve van de visserij, dan kan binnen de VBC overleg plaatsvinden. 1.2 Onderhoud en visstand Bij het onderhoud (maaien, baggeren, herstelwerk oevers en beplantingsonderhoud) wordt wegens de Flora- en faunawet gewerkt volgens de gedragscode voor waterschappen. Hiermee wordt er ook rekening gehouden met de aanwezige vis. In werkprotocollen zijn de algemene en vooral de specifieke maatregelen per soortgroep beschreven. In de veldgids worden soortgebonden maatregelen behandeld. Behalve door het uitvoeren van maatregelen kunnen de leefomstandigheden voor vissen aanzienlijk verbeterd worden door wateren minder intensief of anders te onderhouden. Dit is bij de aanwezigheid van beschermde vissen uit tabel 2 en 3 van de Flora- en Faunawet verplicht. Uitgangspunt blijft wel dat de afvoercapaciteit voldoende blijft. De afdeling Beheer en Onderhoud Watersystemen voert zo mogelijk en waar gewenst natuurvriendelijk onderhoud uit. Bij natuurvriendelijk onderhoud wordt ook visvriendelijk onderhoud meegenomen, alhoewel dit meestal niet expliciet is gemaakt. Bij visvriendelijk onderhoud zijn de volgende uitgangspunten of richtlijnen van belang: - onderhoud wordt conform de soortprotocollen voor de beekprik, de bittervoorn en rivierdonderpad uitgevoerd; - het eerste onderhoud na de winter vindt (mits anders aangegeven in de soortprofielen) bij voorkeur pas plaats na 15 juli. Dit ter bescherming van pas uitgekomen vislarven en juvenielen;
-
-
werkzaamheden worden zoveel mogelijk in stroomafwaartse richting uitgevoerd om ontsnappingsmogelijkheden voor vis te creëren; bij werkzaamheden dient 25 % van de ondergedoken vegetatie (lengteprofiel) gespaard te blijven t.b.v. de vis (zie ook Flora en Faunawet). Dit kan worden bereikt door gefaseerd onderhoud uit te voeren. Overhangende en inhangende vegetatie op de oevers moet, waar mogelijk, deels blijven staan. Dit biedt plekken met schaduw en zorgt voor variatie in stroming. Vissoorten profiteren hiervan; stroken (baarden) van waterplanten in ondiep water of langs oevers van bredere wateren moeten zo mogelijk blijven staan, dus ook in de winterperiode.
1.3 Onderhoud van vishabitats Bij de uitvoering van het onderhoud wordt waar mogelijk rekening gehouden met verbetering van de vishabitat. In de praktijk zullen in beken paaiplekken voor beekprikken onderhouden worden of (daar waar de beschikbare ruimte het toelaat) zullen watergangen niet volledig worden geschoond ten behoeve van vis. 1.4 Groot onderhoud en baggerprojecten Bij het uitvoeren van groot onderhoud en baggerprojecten, moet specifiek rekening gehouden worden met de overlevingskansen van de aanwezige vissen. Voorafgaand aan de uitvoering moet worden uitgezocht welke vissen aanwezig zijn. Bij de aanwezigheid van beschermde vissen en vissen die voorkomen op de Rode Lijst moeten de betreffende regels uit de Gedragscode Flora- en Faunawet worden gevolgd. Indien er vis (tijdelijk) moet worden verwijderd en elders moet worden uitgezet of opgeslagen, gebeurt dit altijd in overleg met de visrechthebbende. Indien er uit voorafgaand flora- en faunaonderzoek gebleken is dat er beschermde soorten aanwezig zijn, dan moet bij het baggeren verwijderde bagger worden nagekeken op aanwezigheid van beschermde vissen. Aangetroffen vissen moeten worden teruggezet in het water. Dit geldt tevens voor zoetwatermosselen in wateren waarin de bittervoorn voorkomt. Bij het voorkomen van soorten die in de waterbodem leven, zoals de grote modderkruiper, is het belangrijk om te faseren en niet hele systemen in één keer te baggeren. In de praktijk wordt bij het baggeren in het stedelijk gebied de bagger meteen ingeladen en afgevoerd. Daarom zullen er voorafgaand aan het baggeren, indien bekend is dat er in het betreffende water soorten voorkomen die onder de Flora- en Faunawet vallen, maatregelen genomen worden ter bescherming van deze soorten Als in het droge wordt gebaggerd en een (deelvan een) watersysteem daarvoor wordt drooggezet, zal het betreffende water eerst worden leeggevist. De gevangen vissen worden elders uitgezet. De meest geschikte locatie wordt in overleg tussen de plaatselijke hengelsportvereniging en de ecologen van het Waterschap vastgesteld. Bij baggerprojecten worden een aantal regels en uitgangspunten gehanteerd t.a.v. wegvangen, al of niet verplaatsen en terugzetten. Verplaatsen Vis behoeft niet te worden verplaatst indien het baggeren alleen in een deel van de watergang of een stelsel van met elkaar in verbinding staande wateren plaatsvindt. De vis kan dan een schuilplaats zoeken (tussen bijvoorbeeld waterplanten) of kan vluchten naar andere (onverstoorde) wateren. Het baggeren dient wel zodanig te gebeuren dat vis langzaam naar het vluchtwater wordt gedreven. Afvangen kan alleen nodig zijn als de waterlaag kleiner is dan 80 cm. De kans is dan aanwezig dat zuurstofloosheid en daarmee vissterfte optreed. Wegvangen
Als vis bij baggerwerkzaamheden wel afgevangen moet worden, dient van de gevangen vis de soort, het aantal per soort en de kg per soort te worden genoteerd. De waardes van de aantallen en kg moeten goede schattingen (aantallen vissen, m.u.v. juveniele exemplaren tot > 80% nauwkeurig) zijn. De gevangen vis wordt vervolgens opgeslagen in een depot of een niet te baggeren vijver. Op deze locatie moet de vis zelfstandig enkele maanden kunnen overleven. Het beste is dus om te baggeren in het najaar, waarna de vis kan overwinteren in het opslagwater. De vis is in de winter niet actief, dus een grotere visbezetting heeft dan geen nadelige gevolgen. Als de vis niet voor de zomer kan worden teruggezet in de oorspronkelijke waterpartij, geldt als richtlijn voor de visbezetting in het opslagwater een hoeveelheid van niet meer dan ca. 1000 kg/ha. Dit om ziekte en ondervoeding te voor-komen. Bijvoeren bij een hogere bezetting zou een mogelijkheid zijn, maar heeft een zoda-nig slechte waterkwaliteit tot gevolg dat dit alleen voor noodsituaties of een winterperiode een oplossing mag zijn. Terugzetten In het visplan kan worden vastgelegd tot welk watertype het betreffende water behoort en wat een goede waarde voor de visbezetting is (bijvoorbeeld 200-300 kg/ha). Indien er nog geen visplan is opgesteld, wordt met de plaatselijke hengelsportvereniging of met de gemeente bij niet verhuurde wateren, een voorlopig viswatertype bepaald. Voor terugzetten geldt dat er maximaal de helft van de laagste waarde uit de range wordt teruggezet. In het voorbeeld dus 150 kg/ha. Indien er na het baggeren nog een deel van het ecosysteem aanwezig is gebleven, bv. in een oeverstrook, dan kan in overleg met de visrechthebbende besloten worden om meer vis terug te zetten. Vis wordt pas uitgezet als het water zich redelijk heeft hersteld van het baggeren (vegetatie aanwezig, zuurstofconcentraties voldoende, geen kroosdek). Afhankelijk van het seizoen is hier 3 tot 6 maanden voor nodig. Daarbij moeten de terug te zetten soorten overeenkomen met het viswatertype, waarbij een goede (natuurlijke) samenstelling wordt nagestreefd en zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met het sportvisserijtype. Karpers of brasems worden bijvoorbeeld niet meteen teruggezet in een viswatertype ruisvoorn-snoek, maar worden tijdelijk elders ondergebracht en pas weer in het water van herkomst teruggezet als er een stabieler ecosysteem is ontstaan. Deze soorten kunnen door opwoeling troebel water veroorzaken in het nog instabiele watersysteem. Hierdoor wordt plantengroei geremd en kan het gewenste viswatertype niet worden gerealiseerd. Indien er meer vis in de tijdelijke opslag aanwezig is dan kan worden uitgezet, dan kan zowel grote als kleine vis in een goede spreiding over jaarklassen worden teruggezet. Het overschot aan vis wordt in overleg met de visrechthebbende afgevoerd of kan elders (indien passend in het visplan) binnen de grenzen van het waterschap worden uitgezet.
2.
Vismigratie 2.1 Periode van vismigratie Vismigratie vindt plaats tussen half februari en 1 juli. Aangelegde migratievoorzieningen dienen in ieder geval gedurende deze migratieperiode zoveel mogelijk migreerbaar te zijn. Ook in de rest van het jaar wordt een goede migreerbaarheid nagestreefd, maar het kan zijn dat bij zeer geringe afvoeren van de beken er geen water over de vistrap gaat. Bekkenvistrappen hebben meestal een belangrijke ecologische waarde, waardoor bij watertekort de ecologische belangen en peilhandhaving in overleg afgewogen zullen worden. Vertical slots en andere vistrappen die op zich geen ecologische waarde hebben, kunnen bij watertekort in periodes buiten de vismigratietijd zonder probleem worden dicht gezet. 2.2 Aanleg van vispassages Bij het aanleggen van de vispassages wordt rekening gehouden met de stroomopwaartse en stroomafwaartse vismigratie. Dat wil zeggen dat vismigratievoorzieningen in 2 richtingen werken. Aanleg van bekkenvistrappen (in een bypass naast de stuw) hebben de voorkeur, omdat daarmee ook bijgedragen wordt aan andere ecologische doelen. Bekkenvistrappen zullen zo
natuurlijk mogelijk worden ingericht. Als er geen of onvoldoende grond beschikbaar is, kunnen een verticale slot of een de Wit-passage worden aangelegd. Geïnventariseerd wordt of er ook overige migratieknelpunten zoals niet passeerbare drempels en duikers voorkomen. 2.3 Onderhoud van vispassages Alle vispassages worden ten minste 1 keer per jaar, bij voorkeur in januari of februari, dus voorafgaand aan het migratieseizoen, gecontroleerd en zo nodig schoongemaakt. Vispassages kunnen gevoelig zijn voor verstopping en verslibbing. Daarnaast kunnen in bekkentrappen/cascades losliggende stenen zijn verplaatst. Bij bekkenvistrappen wordt ernaar gestreefd, om deze gedurende het gehele kalenderjaar (dus ook buiten het vismigratieseizoen) te laten doorstromen, omdat bekkenvistrappen niet alleen een functie hebben voor vismigratie, maar meestal ook een waardevol ecosysteem bevatten. Om optimale werking van vispassages te garanderen is verder van belang dat de stroomsnelheid in de vispassages regelmatig wordt gemonitord en dat gecontroleerd wordt of gedurende de migratieperioden voldoende water door de vistrap geleid wordt. Het onderhoud van vistrappen wordt vastgelegd in een onderhoudsplan.
3.
Overige visgerelateerde zaken 3.1 Visstandbeheer in stedelijke wateren Wateren in stedelijk gebied zijn van groot belang voor de recreatieve visser. Vooral kinderen en ouderen die wat minder mobiel zijn maken veel gebruik van de hier aanwezige sportvis mogelijkheden. Een deel van deze wateren zijn in beheer bij de gemeenten. Op diverse plaatsen zijn aanvullende voorzieningen getroffen, zoals (gehandicapten) vissteigers of het frequenter maaien van populaire visstekken. Sportvisserij in de wateren vindt plaats conform de eisen die hieraan gesteld worden in de betreffende huurovereenkomst. Een ideaalbeeld is dat waterplannen, onderhoudsplannen, kwaliteitsbeelden en visplannen in onderlinge samenhang en afstemming tot stand zijn gekomen, voordat maatregelen uit een van deze plannen geëffectueerd worden. Nut en noodzaak van het opstellen van visplannen door de hengelsportverenigingen voor wateren in stedelijk gebied zullen in de Visstand Beheerscommissie (VBC) worden ingebracht. 3.2 Onderzoek en monitoring De verantwoordelijkheid voor het behalen van de kwaliteitsdoelstelling en dus de zorg voor de visstand ligt bij de waterbeheerder. Daartoe behoort ook de monitoring van de visstand. Het waterschap voert voor de KRW minimaal eenmaal per 6 jaar per KRW waterlichaam een monitoring van de visstand uit. Als het nodig is om de visstand goed te kunnen volgen zal er eens in de 3 jaar gemonitord kunnen worden. De bemonsteringen worden uitgevoerd volgens standaardprocedures zoals die zijn opgenomen in het Handboek Hydrobiologie (STOWA, 2010). Voor de overige wateren is naast het onderzoek voor de Flora- en Faunawet geen monitoring gepland. De resultaten kunnen in de VBC worden besproken. De visrechthebbenden worden vooraf over de planning van visstandonderzoeken geïnformeerd via de VBC. Naast de onderzoeken voor de KRW moeten gegevens voor de Flora- en Faunawet actueel gehouden worden. Dit betekent dat minstens 1 keer per 10 jaar gevist moet worden in alle wateren en daar waar een project uitgevoerd gaat worden mogen gegevens maximaal 5 jaar oud zijn. De hengelsportverenigingen kunnen een vangstregistratie bijhouden, wat een goed aanvullend beeld kan geven op de verplichte monitoringsactiviteiten.
3.3 Aanvullende criteria voor het uitzetten van karpers? Voor karpers gelden ten aanzien van uitzetten dezelfde regels als voor andere vissoorten. Omdat aan de ene kant een voor veel vissers geliefde vissoort is en aan de andere kant het veel voorkomen ervan een negatieve invloed heeft op de score voor de KRW, is enige nadere uitwerking gegeven aan dit onderwerp. Het voorkomen van kaper kan nu als natuurlijk worden beschouwd in de grotere wateren in het beheersgebied. Het voorkomen van karper wil dus zeker nog niet zeggen dat doelstellingen niet worden gehaald. Met betrekking tot het uitzetten van karpers geldt echter dat dit een negatief gevolg kan hebben op de KRW-score. Over de hoeveel karper die acceptabel is in een water is, kan geen uitspraak worden gedaan, omdat we daar geen criteria voor hebben. En criteria zullen er ook niet worden opgesteld, omdat ieder water weer anders is. Bij een verzoek tot uitzet, zal steeds in overleg het verwachte voordeel voor de visserij afgewogen kunnen worden tegen het verwachtte nadeel voor de waterkwaliteit. Daarbij geldt dat voor KRW waterlichamen, waarvoor het doel nog niet is gehaald, het nadeel al gauw groter zal zijn, terwijl in een stadswater, waar geen speciale doelstelling of functie voor geldt of potentie aanwezig is het voordeel al gauw groter is dan het nadeel. De afweging voor de waterlichamen wordt gemaakt in het visplan, voor de overige wateren is dit op termijn ook de bedoeling. Om een goede afweging mogelijk te maken is de volgende info nodig: - De visie op het probleem van een waterlichaam dat een onvoldoende scoort en de mogelijkheden om de kwaliteit te verbeteren; - Een gedeeld kwaliteitsbeeld (door alle betrokkenen) van een water en hoe dat te bereiken of te handhaven; - een visie op een evenwichtige visstand voor het betreffende water en de rol van de karper daarin; - de gewenste uiteindelijke maximale bezetting (dit is de bezetting op het punt dat de uitgezette karpers zijn volgroeid) In het algemeen geldt als globale richtlijn dat voordat karpers worden uitgezet er ter compensatie minimaal dezelfde hoeveelheid Brasem uit hetzelfde water(deel)systeem wordt verwijderd. Een uitzondering hierop is bv. een situatie waarbij een karperpopulatie in een geïsoleerde waterpartij, zoals dat voor sommige stadsvijvers het geval is, door strenge vorst veel vissen zijn dood gegaan. 3.4 Overwintering van vis in poldergebied Uit de literatuur is bekend dat vissen voor het overleven in strenge winters een grotere waterdiepte (1,5 tot 2 meter) nodig hebben dan er normaal in de polder aanwezig is. Omdat er relatief weinig bekend is over de functionaliteit van speciaal voor overwintering aangelegde diepe plekken en het realiseren van deze diepte in de polder voor praktische problemen zorgt, is de realisatie van plekken met een grotere waterdiepte niet standaard in de plannen opgenomen. Onderzoek is gewenst naar het aantal aanwezige diepe plekken en zo nodig naar mogelijkheden waar diepe plekken (of visoverwinteringsplaatsen) in de polder kunnen worden aangelegd. Afhankelijk hiervan en van de verwachte frequentie waarmee de overwinteringsplaatsen opnieuw op diepte moeten worden gebracht, kan worden besloten visoverwinteringsplaatsen als inrichtingsmaatregel ten behoeve van een goede visstand toe te passen. 3.5 Gebruik van voer Het is toegestaan gebruik te maken van lokvoer in de wateren van het waterschap. Wel is terughoudendheid hiermee geboden om ongewenste eutrofiering van het oppervlaktewater te voorkomen. Met name in kleine geïsoleerde wateren kan grootschalig voeren een bron van eutrofiering vormen en de leefomstandigheden van de aanwezige vissen verslechteren. Omdat in de praktijk is steeds minder met eutrofierende stoffen wordt gevoerd, ook omdat meer voeren niet in het belang van de visser is, is het formuleren van beleid hierover niet zinvol. Er mag van worden uitgegaan dat de sportvisserij bij eventueel voorkomend grootschalig voeren, regelend optreed.
3.6 Viswedstrijden Om verzoeken voor inrichting van nieuwe wedstrijdtrajecten goed te kunnen beantwoorden is het verkrijgen van een overzicht van de huidige wedstrijdtrajecten en hun omvang wenselijk. In voorkomende gevallen overlegt het waterschap met de VBC en de betreffende gemeente. 3.7 Visserij nabij kunstwerken Bepalingen over het beoefenen van visserij zijn opgenomen in de vergunning. Vanuit veiligheidsoverwegingen is het daarnaasat ongewenst dat binnen 10 m van gemalen, grote stuwen en vuilvanginstallaties van het waterschap wordt gevist. Tijdens de periode van vismigratie, tussen half februari en 1 juli, is het ongewenst dat in of net voor een vistrap wordt gevist, zodat voorkomen wordt dat de migratie wordt verstoord. 3.8 Visserij vanuit natuurvriendelijke oevers Het vissen vanuit natuurvriendelijke oevers is op zich toegestaan. Indien de oever in verband met een specifieke doelstelling niet toegankelijk kan zijn, zal dit, in overleg met de VBC, ter plekke worden aangegeven. Uitgangspunt hierbij is uiteraard dat de visserij niet tenkoste mag gaan van het halen van de doelstellingen 3.9 Controle en handhaving Het waterschap heeft geen taak in de controle en handhaving van de visserij. Controle en handhaving van het visstandbeheer wordt ingevuld via de afhandeling van klachten over vissterftes e.d. en door controle op naleving van de beleidsregels in dit plan. Deze controles vinden plaats als daar aanleiding toe is. Het waterschap handhaaft verder uiteraard de bepalingen die zijn opgenomen in de Keur. Toezicht op de naleving van de regels door sportvissers is in eerste instantie de taak van de hengelsportverenigingen, als huurders van het visrecht, en de politie. Controle en handhaving van de vastgestelde regels in de huurovereenkomst of schriftelijke toestemming wordt uitgevoerd door Buitengewone Opsporingsambtenaren (BOA’s) in dienst van de sportvisserij (lokaal, federatief, landelijk). Het waterschap streeft hierbij naar uniformiteit in de huurovereenkomsten, zodat ook de controle en handhaving eenduidig kan zijn. Ondanks dat de controle en handhaving onder de verantwoordelijkheid van de hengelsport valt, kunnen ook binnen de VBC’s voorstellen worden gedaan, met als doel overtreding van de regels door individuele sportvissers en stropers tegen te gaan.