Bijlage 1 Normenkader kwaliteit en het bijbehorende dashboard inclusief de financiële consequenties Inleiding Het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft, in het kader van de doorontwikkeling brandweer, opdracht gegeven tot onderzoek naar het noodzakelijke minimale kwaliteitsniveau (wordt verder aangeduid als basisniveau) van de lokale brandweerkorpsen in de regio. In de uitvoering van deze opdracht zijn de volgende drie fases gehanteerd. 1.
2. 3.
Ontwikkeling normenkader brandweerzorg t.b.v. formuleren van één basisniveau brandweerzorg, op basis waarvan de deelnemende korpsen in het traject doorontwikkeling een audit kunnen ondergaan, waarvan de resultaten onderdeel uit zullen maken van de ontvlechting van een gemeentelijk korps en de inbedding in de nieuwe organisatie. Het feitelijk uitvoeren van de kwaliteitsaudit in alle gemeentelijke korpsen en de regionale organisatie. Het opleveren van een besluitvormende notitie t.b.v. het AB Veiligheidsregio, inhoudende het normenkader, de resultaten van de audit en de hieraan gekoppelde analyse en conclusie.
In voorliggende notitie worden de resultaten van bovengenoemde fases nader toegelicht. Fase 1 normenkader Bij de ontwikkeling van het normenkader is uitgegaan van de volgende uitgangspunten. 1. Inrichting van de normstelling vindt plaats op basis van de schakels van de veiligheidsketen. Gekeken wordt dus alleen naar het primaire product, niet naar ondersteunende processen als communicatie, bestuur en beleid, noch naar bedrijfsvoeringprocessen. 2. Nieuwe wetgeving / regelgeving, bestaande leidraden en het convenant vormen de inhoudelijke basis. 3. De normering moet SMART zijn. 4. Het aantal normen moet hanteerbaar en financieel vertaalbaar zijn. 5. Normering moet uniform toepasbaar zijn in alle 26 deelnemende gemeenten. Het ontwikkelde normenkader is getoetst binnen het College van Commandanten van de 26 gemeentelijke korpsen en op hoofdlijnen toegelicht in de bestuurlijke conferentie van 5 juni 2008. Het ontwikkelde normenkader gaat uit van een minimale ondergrens. Diverse korpsen hebben in het al dan niet recente verleden berekeningen uitgevoerd naar de gewenste sterkte van de brandweerorganisatie, gebaseerd op een berekeningsmethode van de NVBR. Dit onderzoek doet aan die uitkomsten niets af. Twee essentiële verschillen zijn hiervoor aanleiding. Op de eerste plaats hebben de onderzoeken op basis van de NVBR-methodiek de gehele brandweerorganisatie onder de loep genomen, inclusief de ondersteuning op administratief, technisch en management gebied. Op de tweede plaats is in het voorliggende onderzoek gekeken naar het minimaal vereiste niveau (een 6 ! ) voor een aantal essentiële brandweerspecifieke onderdelen. Hieronder staan de criteria beschreven, evenals op welke wet en/of regelgeving dan wel leidraad deze criteria zijn gebaseerd.
Concept normenkader PRO-ACTIE/PREVENTIE Criterium 1 Aantal beschikbare FTE’s voor Pro-actie/Preventie binnen de brandweerorganisatie, waarbij uitgegaan wordt van 1 FTE op 10.000 inwoners voor verstedelijkt gebied met industrie 1 FTE op 13.000 inwoners voor kleinstedelijk gebied met redelijke industrie. 1 FTE op 15.000 inwoners voor plattelands gebied én Uitvoering van de volgende taken. Advisering: bouw/drank en horeca/ evenementen/ milieu/ bestemmingsplannen en infrastructuur. Controles: bouw/drank en horeca/evenementen/ gebruiksvergunningen/milieu/overig. Toelichting De bovengenoemde getallen zijn ervaringsgetallen, waarmee diverse gemeenten in Nederland werkzaam zijn. Belangrijk is te vermelden dat genoemde verhoudingsgetallen uitgaan van een minimumniveau. In het enkele jaren geleden verschenen RVPP (Regionaal Verbeterplan Pro-actie Preventie) werd uitgegaan van een hoger niveau, waardoor de benodigde investering nog groter zou zijn. Op basis van de relatie product / kwaliteit / capaciteit wordt voorgesteld de minimumnorm te hanteren van 1 specialist risicobeheersing per 10.000 inwoners voor stedelijk gebied, 1 specialist per 13.000 inwoners voor verstedelijkt gebied en 1 specialist per 15.000 inwoners voor landelijk gebied. Hierbij geldt een bandbreedte afhankelijk van de omvang en ambities van de gemeente, van de mate van toezicht op brandveilig gebruik, van de aanwezige (concentraties van) industrie / infrastructuur, aan het huidige - door de gemeenten gekozen - niveau van brandveiligheid van bouwwerken, aan de mate van ruimtelijke ontwikkelingen etc. De minimumnorm omvat de capaciteit die nodig is voor de uitvoering van de gemeentelijke verantwoordelijkheid, hierin is expliciet niet opgenomen de capaciteit die het Bestuur Veiligheidsregio beschikbaar heeft voor de uitvoering van haar wettelijke adviestaken in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit risico’s zware ongevallen, het Besluit externe veiligheid transport (per 2009), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (per 2009) en het Vuurwerkbesluit. Om op termijn het takenpakket op het vereiste niveau uit te kunnen voeren is de volgende veldnorm nodig: voor stedelijk gebied 1 specialist per 8.000 inwoners, voor verstedelijkt gebied 1 specialist per 10.000 inwoners en voor landelijk gebied 1 specialist per 12.000 inwoners. Deze veldnorm wordt landelijk in meer regio’s gehanteerd en zal met name als gevolg van de ontwikkelingen in regelgeving (met name Gebruiksbesluit en het Toets - en Toezichtprotocol) na te streven zijn. Het is van belang om deze veldnormen periodiek te herijken (gekoppeld aan het Beleidsplan Veiligheidsregio), de eerste maal bij voorkeur na 2010. Criterium 2 Binnen de gemeente zijn per 31-12-2008 alle gebruiksvergunningen afgegeven, uitgaande van het nieuwe gebruiksbesluit. Toelichting Vanuit het Ministerie van VROM is al geruime tijd geleden aangedrongen op het realiseren van een inhaalslag op het gebied van gebruiks vergunningen. Voor deze inhaalslag is vaak gebruik gemaakt van extra, al dan niet tijdelijke, capaciteit. Om te voorkomen dat deze extra capaciteit ten laste zou komen van de nieuwe organisatie, is dit criterium geformuleerd. Hiermee wordt vooraf helder welke inspanning een gemeente nog op dit terrein moet doen.
PREPARATIE Operationele voorbereiding Criterium 1 Voor alle objecten die voorzien zijn van een brandtechnische installatie is per 31-12-2008 een actuele objectkaart beschikbaar. Onder brandtechnische installatie wordt begrepen: 1. Alle objecten met een brandmeldinstallatie aangesloten op het OMS van onze regio/de Gemeenschappelijke Meldkamer. 2. Objecten welke zijn voorzien van a. RWA-installatie. b. Sprinklerinstallatie. c. Gasblusinstallatie en/of zuurstofverlaging. d. Droge blusleidingen (zowel onder als bovengronds). 3. Complexe bouwwerken en/of (opslag)-terreinen, waar bereikbaarheid/snelheid van aanzienlijk belang is om een calamiteit snel onder controle te krijgen en die niet allen onder punt 1. en/of 2.
Criterium 2 Voor alle objecten die voorzien zijn van een brandtechnische installatie is per 31-12-2008 een actuele objectkaart beschikbaar. Deze is tenminste voorzien van een plattegrond, contactpersonen en telefoonnummers, specifieke risico’s en specifieke brandtechnische voorzieningen. De objectkaarten worden jaarlijks geactualiseerd. Toelichting Objectkaarten zijn een onmisbaar hulpmiddel bij de incidentbestrijding en is een algemeen erkend hulpmiddel binnen de brandweer. Zowel in opleidingen als in oefeningen wordt hier een structureel gebruik van gemaakt. Vandaar dat het beschikbaar hebben hiervan is opgenomen als een minimum eis.
PREPARATIE Oefenen Criterium 1 Op jaarbasis worden minimaal de navolgende oefenuren aangeboden Basis 80 uur Bevelvoerder 20 uur Toelichting Het criterium is gebaseerd op de nieuwe Leidraad Oefenen, zoals deze is opgesteld door het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) in opdracht van BZK. In de nieuwe leidraad is t.o.v. de vorige geen ruimte meer gelaten t.a.v. het aantal te oefenen uren. Expliciet is aangegeven dat er 80 uur basis oefenuren voor manschappen per jaar geoefend moet worden. Voor bevelvoerders is dit 60 uur extra, waarbij er 40 uur gecombineerd kan worden met de te houden basisoefening. Vandaar dat voor bevelvoerders 20 uur is opgenomen. Voor alle duidelijkheid is hiermee dus geen rekening gehouden met eventuele specialismen, die beoefend moeten worden.
Criterium 2 Het repressief inzetbare brandweerpersoneel behaalt betreffende deelname aan oefeningen ook het vereiste aantal oefenuren als boven omschreven en hiervoor is in de begroting jaarlijks voldoende budget beschikbaar. Toelichting Om aan de verplichtingen uit de leidraad oefenen te kunnen voldoen zullen de betrokken brandweermensen feitelijk 80 uur en voor bevelvoerders 20 uur extra moeten oefenen. Hiervoor zal budget voor het uitbetalen van de oefenuren beschikbaar moeten zijn. In dit criterium is derhalve onderzocht of het benodigde budget voor het uitbetalen van de oefenuren aanwezig is. Tevens is hierbij onderzocht wat op dit moment het aanwezigheidspercentage t.a.v. oefenen werkelijk is.
Criterium 3 Per te beoefenen medewerker, tot en met niveau brandmeester, is ten minste 30 uur ondersteuning beschikbaar voor voorbereiding, begeleiding oefening, instructie en beoordeling. Hiervan is minimaal 15 uur beroepsondersteuning beschikbaar. Toelichting Het criterium is gebaseerd op het Rekenmodel Beroepsondersteuning van de NVBR. Dit rekenmodel gaat uit van 30 uur ondersteuning per te oefenen medewerker. De praktijk heeft uitgewezen dat deze ondersteuning voor maximaal 50 % kan bestaan uit vrijwilligers. Een hoger percentages is om redenen van continuïteit, efficiency en kwaliteit niet wenselijk. Criterium 4 Er vindt een registratie plaats van de daadwerkelijk gemaakte oefenuren per medewerker, de aard van het geoefende en het resultaat van de oefening. Toelichting Het criterium is gebaseerd op de Leidraad oefe nen, zoals deze is opgesteld door het NIFV in opdracht van BZK. Criterium 5 Er vindt ten minste tweemaal per jaar, conform de Leidraad oefenen, een oefening plaats onder realistische omstandigheden op het niveau van manschap, bevelvoerder en officieren. Toelichting Het criterium is gebaseerd op de Leidraad oefenen, zoals deze is opgesteld door het NIFV in opdracht van BZK. Criterium 6 Het beschikbare budget voor oefenen onder realistische omstandigheden bedraagt per te beoefenen medewerker minimaal € 450,-- op jaarbasis. Toelichting Het budget is gebaseerd op eenmaal oefenen op een extern oefencentrum tegen marktconforme prijzen en eenmaal oefenen op het VOC, tegen gereduceerd tarief. Daarmee kan door de korpsen binnen BMWB tegen relatief lagere kosten toch voldaan worden aan de normen t.a.v. realistisch oefenen. In dit criterium worden de kosten bedoeld welke noodzakelijk zijn om een oefencentrum te kunnen gebruiken. Uren en daarvoor benodigde vergoedingen vallen niet onder dit criterium, maar onder het budget oefenuren. REPRESSIE Criterium 1 Er wordt voldaan aan de zorgnormen, zoals aangegeven in de Algemene maatregel van bestuur, waarbij het snelste/dichtstbijzijnde voertuig conform de KVT ter plaatse gaat. Toelichting Het criterium is gebaseerd op de huidige brancherichtlijn en de concept AMvB, behorende bij de conceptwet op de Veiligheidsregio’s. Bovendien is in het convenant, dat is afgesloten tussen de Veiligheidsregio MWB en het ministerie van BZK, afgesproken dat vanaf 1 januari 2009 op eenduidige wijze de opkomsttijden binnen het gebied van BMWB kwalitatief en kwantitatief inzichtelijk worden gemaakt.
Criterium 2 Het repressief inzetbare brandweerpersoneel voldoet aan de opleidingseisen die voor de uit te voeren functie zijn gesteld conform het Besluit Brandweerpersoneel. Toelichting Het criterium is gebaseerd op het huidige Besluit Brandweerpersoneel en de concept AMvB. Criterium 3 Alle voertuigen van het type TS, die als zodanig in de KVT te boek staan, kennen een afschrijvingstermijn van maximaal 15 jaar Toelichting De afschrijvingstermijn van maximaal 15 jaar is conform de richtlijn van BZK en het huidige beleid van BMWB. De eventuele consequenties van dit criterium word3en meegenomen in de begrotingsopzet van de nieuwe organisatie. Criterium 4 Alle voertuigen van het type HV en TS, die als zodanig in de KVT te boek staan, voldoen aan het standaardbestek vanuit de BZK-norm. Toelichting Vanuit BZK is in samenwerking met de NVBR een standaardbestek beschreven, waaraan de i nrichting van een TS en een HV moet voldoen. Dit bestek wordt in dit kader als maatstaf gebruikt. Criterium 5 Het ademlucht-onderhoud voldoet aan de Leidraad onderhoud ademluchtapparatuur. Toelichting De leidraad geeft aan welke eisen gesteld moeten worden aan het onderhoud van ademluchtapparatuur. Criterium 6 Al het materieel dat, conform het bestek, aanwezig is op de voertuigen is gecertificeerd? Dit betreft het materieel genoemd in bijlage I. Er vindt een jaarlijkse keuring plaats. Toelichting Het criterium is gebaseerd op wettelijke eisen. Criterium 7 In 2007 of 2008 is c.q. wordt binnen de brandweerorganisatie een warme RI&E uitgevoerd. De consequenties op de gebieden veiligheid voertuigen, inrichting en onderhoud kazernes zijn in beeld, evenals de financiële consequenties. Toelichting Het criterium is gebaseerd op de Arbo wetgeving. Criterium 8 De kazerne(s) en OvD-voertuigen zijn beveiligd conform de hiervoor geldende richtlijn in het kader van C2000. Hierbij wordt uitgegaan dat kazerne(s) en OvD-voertuigen beveiligd zijn door middel van een alarminstallatie ofwel dat eenmaal per 24 uur gecontroleerd wordt of alle geleverde apparatuur inzake C2000 nog aanwezig is. Toelichting Het criterium is gebaseerd op de BZK richtlijn in het kader van C2000.
Fase 2 uitvoering kwaliteitsaudit Op basis van bovenstaande criteria is een vragenlijst opgesteld. Genoemde vragenlijst is ter beantwoording verzonden aan de huidige commandanten van de lokale brandweerkorpsen. De ontvangen antwoorden werden verwerkt in een overzicht per gemeente. Voor de criteria waaraan niet wordt voldaan is uitgewerkt welke inspanningen geleverd moeten worden om te voldoen aan het vereiste criterium. In de bijlage wordt per gemeente de conclusie weergegeven met betrekking tot de stand van zaken ten aanzien van de kwaliteitscriteria. Deze conclusie bestaat uit een opsomming van de criteria waaraan niet wordt voldaan, inclusief de gevraagde inspanningen. Ten aanzien van de criteria zijn de volgende overwegingen van belang. Pro-actie / preventie De resultaten per gemeente variëren aanzienlijk. Oorzaak hiervan is divers. Op de eerste plaats is het gelegen in het verschillend ambitieniveau binnen de gemeentes. Met name het niveau van toezicht en handhaving en het niveau van vergunningverlening is hierbij van invloed. Bij de berekening is uitgegaan van 1200 uur netto -capaciteit bij 1 FTE. De kosten van 1 FTE zijn gebaseerd op maximum schaal 8 en komen uit op € 50.000,- voor 1 FTE. Preparatie: operationele voorbereiding Bij het analyseren en vervolgens concluderen van de gegevens op dit onderwerp, is uitgegaan van een norm van 8 uur effectieve tijd voor het vervaardigen van een objectkaart. Dit is een gemiddelde van een aantal ervaringscijfers. Voor de berekening van externe inhuur is uitgegaan van een bedrag van € 50,per uur. Preparatie: oefenen Bij de criteria die hieronder vallen, is uitgegaan van de nieuwe leidraad oefenen. Deze geeft t.o.v. de huidige leidraad twee belangrijke verschillen. Op de eerste plaats geeft de nieuwe leidraad niet meer aan dat een bepaald percentage van de oefenkaarten beoefend moet worden, maar alle oefenkaarten, hetgeen neerkomt op 80 uur basisoefeningen. Daarnaast levert het aantal te oefenkaarten meer te maken oefenuren op, namelijk 80 uur voor basis en 20 voor bevelvoerders. Dit laats te aantal kan wellicht nog hoger uitvallen, mogelijk zelfs 60 uur per jaar. Voor de berekening is uitgegaan van een gemiddelde oefenvergoeding van € 11,- per uur, voor bevelvoerders € 13,- per uur. In de berekening wordt aangegeven hoeveel budget er nodig is voor het behalen van het vereiste aantal oefenuren en dit is afgezet tegen het beschikbare budget op dit moment in de begroting van de brandweer van de betreffende gemeente. Bij het berekenen van de benodigde beroepsondersteuning is uitgegaan van 1200 u ur netto-capaciteit bij 1 FTE. De kosten van 1 FTE zijn gebaseerd op maximum schaal 8 en komen uit op € 50.000,- voor 1 FTE. De kosten voor realistisch oefenen zijn gebaseerd op één keer oefenen op een commercieel oefencentrum tegen commerciële kosten en é én keer oefenen op het VOC tegen gereduceerd tarief.