NI[yW-MllLTHySIAANSCH[BONO S CHE TSEN, Z i r l PIL liarl
ct^
Gaan oiuler, bij aiiiiliouLlpiid stoflijk lijileii. De gloed van lioo2;fir o'eesidrift, wordl. D;ed(K)l'd, Als ' t levpii .sleelits i'eu kain|-) is iiiet. liet laj^e. Ais niet te sterven 's levens oenig doel is, i']ii uitgesteld bezwijken hoogste prijs.
é
K. OnrwKr. DEKKER, rorxfe/ixc/zufi/.
N". 2.
f
DARWINISME KN
NiEUW-MALTHUSIANISME DOOR
iMl! .
H. V A N HOUTEN.
AMSTERDAM JAN I). BROTIWER'S BOEKHANDEL.
\
f
I
I i
^c/
^
NIEUW-MALTHU8IAANSCHE BOND.
SCHETSEN. Ziel cii hait Giian oiulcr. bij a.mhondpiid stoflijk lijden. De g-loed van lioogcr geestdrift wordt gedoofd. Als 't leven slechts éen kamp is met liet lagf, Als niet te sterven \ levens eenig doel is, En uitgesteld bezwijken hoogste prijs. E. Douw}'s DEKKEE, Vordemchool.
S°. 2. DARWINISME EN
NIEUW-MALTHUSIANISME DOOR
MR.
S. VAN HOUTEN.
AMSTERDAM
JAN D. BROUWEE'S BOEKHANDEL. 1883.
BERICHT. De Leden van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond, kunnen tegen toezending van het bedrag per postwissel, door bemiddelinsï van den Secretaris B. H. Heldt, Bloemstraat No. 82 te Amsterdam, exemplaren dezer brochure ter verspreidingbekomen , bij: 1:2 stuks franco a ƒ 2.50.
.,De aandacht van den lezer wordt verzocht voor het n a s c ï i r i f t (pag. 24.)"'
DAEWINISMK EN NIEUW-MALTHUSIANLSME.
Vroeger heette algemeen en thans nog heet in menigen kring de armoede van God geordineerd. De ongelijke verdeeling van den rijkdom, waarbij de een gebrek lijdt, terwijl de ander in overvloed leeft, wordt niet alleen onvermijdelijk geacht, maar men vindt daaraan zelfs goede zijden. Daardoor is, zoo wordt gezegd, eenerzijds de rijke in staat barmhartig en mild te zijn, anderzijds wordt den arme lijdzaamheid geleerd en hij in de onderdrukking der begeerlijkheid naar het goed van anderen geoefend. Hetgeen er hards en onbillijks in is, wordt ruim gecompenseerd in een leven na den dood. Eer toch gaat een kemel door het oog van een naald, dan een rijke door de enge hemelpoort. Deze vorm van verheerlijking der armoede wijkt voor de vermeerderende kennis der maatschappij. Bij onderzoek naar de oorzaken der ongelijke vermogensverdeeling zijn wel is waar de oude waarheden niet omvergeworpen, dat welvaart het gevolg is van arbeid en spaarzaamheid en van een sterk familiegevoel, hetwelk geslachten op geslachten pantserde tegen de verleidingen
—
4. —
van. weelde en traagheid; en dat daarentegen luiheid, genotzucht en lichtzinnige verwaarlozing van de eerste plichten ten aanzien der kinderen de hoofdbronnen der armoede zijn; maar tevens is gebleken, dat deze zedelijk en rechtens te billijken en bovendien onvermijdelijke oorzaken van ongelijkheid in hooge mate zijn vermeerderd door andere, die noch rechtmatig, noch zedelijk zijn, als b, v. gebrekkige wetten, slechte belastingen, bevordering van bijzondere belangen door een partijdig bestuur, oneerlijke speculatiën, misbruik van de economische zwakheid, de onkunde en de hartstochten van anderen, in menig land usurpatie van grondbezit, enz. De armoede is diensvolgens niet enkel straf voor schuld, maar voor een goed deel ook gevolg van onrecht en kan derhalve zelfs door de geloovigste godsvereerders kwalijk aan God en zijne gerechtigheid worden toegeschreven. Ook zij toch kunnen niet meenen, dat aUee7i door aankweeking van arbeidzaamheid, spaarzaamheid, zelfbeheersching en een sterk familieleven, hetwelk doet zorgen voor eene toekomst, die wijzelve niet zullen beleven, strijd tegen de armoede gevoerd kan worden. Ook zij moeten aandringen op eene rechtvaardige wetgeving en bestuur, op het weren van alle onrechtmatige toeëigening, op eene inrichting van het belastingstelsel, waarbij de belastingen het zwaarst drukken op hen die het meest hebben en de productie niet geschaad wordt, op de aanwending van het middel van verzekering ter leniging van ongelukken en rampen, waardoor zelfs in den rechtvaardigst ingerichten staat de voorzichtigste tot den bedelstaf kan gebracht worden. Dat het terrein der liefdadigheid afneemt, indien er eenerzijds minder zijn, die kunnen geven, anderzijds minder die de hand
naar eene gift behoeven uit te strekken, achten ook de geloovigsten geene schade voor het Godsrijk. Allen, die warm gevoelen en helder denken, zijn, zonder aanzien des geloofs, bereid, behalve de redenen in het gedrag der bijzondere personen, ook de sociale basis, waarop de tegenwoordige te ongelijke verdeeling van den rijkdom rast, te helpen verbeteren. Maar niet allen zien in , dat de sterkste citadel der armoede het denkbeeld i s , dat, mits in het huwelijk, aan de geslachtsdrift de viije loop kan worden gelaten. De Eomeinen noemden de laagste volksklasse proleiarü, daaronder verstaande eene klasse zonder familiezin, zonder eergevoel, prat op het getal hunner kinderen, alsof er op zichzelf eenige verdienste school deze te verwekken, bereid om naar ieder- de hand uit te steken en van ieder eene gift aan te nemen, ten einde hun kroost in het leven te houden en zijne naaktheid te bedekken, of eens voor een enkelen dag de zorgen des levens in feestvreugde te kunnen vergeten. Bij deze klasse het gevoel van eigenwaarde en zelf beheersching op te wekken en te versterken, is wel het moeilijkste deel van de maatschappelijke hervormingstaak, en hierbij staan allerlei godsdienstige en wijsgeerige dwalingen, allerlei vooroordeelen en traditiën ons in den weg. Zoo laag staat gelukkig geene volksklasse bij ons, dat zij niet redeneert en niet tracht hare handelingen als zedelijk te verdedigen. En tevens wordt een beroep op den goddelijken wil of een bijbeltekst hier te lande niet zoo afdoende meer geacht, dat niet tevens de behoefte zou gevoeld worden, redenen van algemeen belang te harer rechtvaardiging bij te brengen. Althans hoort men van onze hedendaagsche proletariers van tijd tot tijd
— 6
wijsgeerige theoriëii van schijnbaar hoog verheven strekking, waarbij de zinnelijkheid wordt beraanteld met het gewaad der plichtvervulling. Zelden wordt b. v. in eene vergadering van werklieden het hier behandelde onderwerp besproken, of naen hoort de nadeelen voo?- de maaUchapp]j van de Nieuw- Malthusiaansche leeringen door den een of ander op den voorgrond plaatseen. Dezelfde klasse onzer medeburgers, die overigens gewoon IS, de zaken allereerst te beoordeelen naar den invloed op haar welzijn, en te toetsen aan de vraag of zij daardoor meer loon, minder werk, betere voeding, goedkooper woning, enz. krijgt, schijnt, als het de kinder-kwestie geldt, plotseling onverschillig te worden voor wonin en voeding, voor loon en werk, in cén woord vocor haar eigen comfort, ter wille van het algemeen belan^ der maatschappij, van de vermeerdering der kracht van volk en staat, ja van de bevordering van de evolutie der menschheid. Op eenmaal schijnt zij bereid ter wille van staat en menschheid het leven door te brengen in een staat van voortdurend gebrek, met eene afgetobde vrouw en half verzorgde, dikwijls hongerende en ziekelijke kinderen, samen hokkende in eene enge ruimte, zonder voldoend licht en lucht. De tastbare voordeelen voor elk lid des gezins van de beperking van het kinderental binnen de grenzen van de middelen van bestaan worden voor niets gerekend tegenover eene mystieke plichtsvervuUing jegens den staat en de menschheid. Darwins cosmogonie wordt in meer of min duidelijken vorm bijgebracht om de oude sleur te kunnen blijven volgen, en op nieuw wordt de armoede mot de stralenkrans eener scheppingswet getooid. ' Ik schrijf deze bladzijden om nog eens mijn gevoelen
kenbiiar ie maken, dat voor een offer van huiselijk comfort en eeluk ten behoeve van de voortzetting van den ontwikkelingsgang der menschheid niet de minste grond boirlaat. Een beroep op de loer van Darwin, ten bewijze van de noodwendighcid of het recht van bestaan van het proletariaat, gaat in geen enkel opzicht op, en de aan het Darwinisme ontleende verheerlijking van den strijd om het bestaan, d. i. van de honger- en ellendekuur, toegepast op kinderen, is nog dwazer dfln de vroeger in de catechisatiekamer verkondigde lof der armoede. Is men bereid een offer te brengen, ik hoop aan te toonen, dat niet het huiselijke genoegen, maar een vooroordeel en eene slechte gewoonte behooren ten offer gebracht te worden. Ik behoef mij hier natuurlijk niet te verdiepen in de vraag of Darwins beweringen omtrent den oorsprong dor soorten bewezen 'zijn. Deze natuurhistorische kwestie is voor ons zonder belang, liet spreekt toch van zelf, dat in den strijd om het bloote bestaan , zooals die gevoerd wordt in de phase van ontwikkeling van het organische leven, waarin nog geene zachtere aandoeningen of redelijke berekeningen medewerken, alleen die individuen, geslachten en soorten blijven bestaan, en hunne, betzij individueele, hetzij soortelijke eigenschappen aan hun nakroost kunnen doen vererven, die in voldoende mate kracht en weerstandsvermogen hebben om alle destructieve invloeden te weerstaan. Evenzeer behoeft men het genie van Darwin niet, om in te zien, dat onder de omstandigheden, welke eene soort of geslacht tegen geheele vernietiging beschermen, ook de mate vnn vruchtbaarheid eene eerste plaats inneemt. Ik wil ook gaarne aannemen, en ben er zelfs ten volle van overtuigd, dat
de strijd van allen tegen allen nog in de maatschappij voortduurt, veel meer dan den lofredenaars der rede lief is. Maar tussclien de erkenning van een cosmogoniscli en historisch feit en het opstellen van een zecleUjk voorschrift bestaat eene wijde kloof. Ons houdt niet de vraag bezig, wat geweest is, maar wat behoort te zijii. A\^at 's menschen leven waarde geeft bestaat juist iii de opheffing van de scheppingsmethode door den oorlog van allen tegen allen, en in hare vervanging door eene rationeelen ontwikkelingsgang. AVat wij beschaving en vooruitgang noemen, bestaat vooral daarin, dat wij de vorming van krachtige geslachten en maatschappijen niet van het blinde toeval of aan de uitkomsten van een dikwijls door toeval ongelijken wedstrijd willen overlaten, maar door redelijke overwegingen willen beheevscht zien. Een hoogere beschavingstoestand is in het wezen der zaak niets anders, dan een toestand, waarin men er gaandeweg in slaagt, — niet om het zwakke, niet levensvatbare in het leven te houden — maar om niets levensvatbaars te doen ondergaan, dan met onzen loensch, en om alles, welks bestaan wij wenschen, tot de hoogste ontwikkeling te brengen; dat de krachten van allen in de organisatie van maatschappij en staat, gelijk ook in de gemeenschap der volkeren, ordelijk samenwerken voor het grootste heil van het geheel. AYij trachten alle onnoodig verlies van arbeidskracht te voorkomen, door de destru°ctieve invloeden, welke moeten worden afgeweerd, in haren wortel te treilen. Ook de mate van vruchtbaarheid van den mensch, die voor de bereiking dezer doeleinden eenerzijds noodig is, anderzijds niet overschreden behoort te worden, vormt in eene beschaafde maatschappij het onderwerp van redelijk overleg, en juist om de
maatschappij in haai' gelieel sterk, krachtig, innerlijk gezond te maken en voor verval te behoeden, is ook in dit op/Jcht redelijk beleid onontbeerlijk. De neiging tot uitbreiding van een gezin buiten,de grenzen zijtier bestaansmiddelen heeft eene in ieder opziclit, niet alleen voor elk gezin op zich zelf, maar ook voor de geheele maatschappij, noodlottigen invloed. Volgen wij slechts de geschiedenis van zulk een gezin, zooals elk het onder zijn eigen oog kan waarnemen. Eerst tracht het gezin zich zelf te redden. De man gaat werken in de reeds nauw toegemeten rusturen. Aanvankelijk resultaat is een voor de vele monden toereikend loon. Op den duur echter ondermijnt het overwerken zijne krachten. De vrouw tobt zich af, om met hare kinderen netjes voor den dag te blijven komen. De portiën voedsel worden tot het strikt noodige beperkt, en de goedkoopheid, niet de deugdelijkheid van de voedingsmiddelen komt op den voorgrond te staan. Dit leidt tot eene langzame physieke verzwakking, die helaas krachtens de ervaring de vruchtbaarheid niet of althans eerst op den laagsten trap van ellende vermindert of doet ophouden. Vervolgens gaat ook de vrouw buiten's huis arbeid zoekou en kan zij niet meer aan het zoogen viui jonggeborenen denken. Deze worden aan andere kinderen of aan eene buurvrouw overgelaten en dalen meestal na weinige weken of maanden ten grave, terwijl de niet meer door het zoogen in hare werking geschorste productiviteit reeds weder een volgend doet wachten. De kinderen worden tot arbeid gebruikt in den tijd, waarin zij zich zelven, aan het spel en aan de school moesten behooren, en hunne geheele toekomst wordt daarmede op het spel gezet, liet geheele gezin ondergaat aldus
— 10 — eene voortdurende honger- en lijdenskuur. Kan men daarbij inderdaad te goeder trouw den troost hebben, dat dit stelsel de physieke kracht des volks bewaart? Wie zou het ernstig durven beweren, die de ervaring rondom zich raadpleegt? Het stelsel om de natuur haren gan"te laten gaan vormt in de arbeidende klasse niet eens de talrijkste gezinnen. In de meer gegoede burgergezinnen, in welke voor de verpleging der kinderen in de eerste levensjaren geone kosten behoeven gespaard te worden, kunnen allen blijven leven en behoeven alleen de zeer zwakke ten grave te dalen. In de/.e klasse vindt men de zeer groote gezinnen, welke het maximum-getal aanwijzen, hetwelk eene vrouw ter wereld brengen kan, bij de vrouwen, die zelve niet zoogen, of bij welke het zoogen geen voorbehoedmiddel tegen nieuwe zwangerschap is. Maar bij de arbeidende klasse zijn feitelijk de talrijkste gezinnen die, bij welke de physische organisatie der vrouw medebrengt, dat zij de kinderen zelve vrii lantr zoogt en gedurende dien tijd niet weder zwanger wordt. In andere gezinnen uit deze klasse, in welke de vrouw hare kinderen, om welke reden ook, niet zelve kan zoogen, worden wel meer individuen geboren, maar de meeste sterven dan in het eerste levensjaar. Wanneer bij de vrouw geene natuurlijke pauzen intreden of zij opzettelijk hare kinderen niet zelve zoogt, ten einde niet in haren arbeid belemmerd te worden, is de voortbrenging van kinderen niets dan ellende. De meeste sterven en de weinige overlevenden zijn ziekelijk en zwak, omdat zij in hunne eerste jeugd niet goed verzorgd en gevoed zijn. ^^ at blijft er voorts van de zedelijke kracht van gezinnen van elke volksklasse, waar de bestaansmiddelen
— ]1 — geen gelijken tred houden met de toenemende behoeften? Kweekplaatsen van lijdzaamheid kunnen zij zijn, en van het averechtsche denkbeeld, dat God leed zendt aan hen, die [Jij lief heeft. Maar geen kweekplaatsen van eergevoel, familietrots en onafhankelijken burgerzin. Zij achten zich zelf eeu voorwerp van medelijden, en wie eens tot dit standpunt is afgedaald gaat in de laagste klassen zeer licht den weg op tot diaconie of armbestuur. In de beter gesitueerde gezinnen is deze staat van zaken de bron van een parasitisch karakter, van eene ueiijin':' om van ieder en van alles wat te profiteeren, van eene onmannelijke vrees om de gunst van hooger of beter geplaatsten te verliezen. Meent men waarlijk, dat in deze in meer of min ruwen vorm hongerende en bedelende gezinnen de kracht van een volk gevonden wordt? Het proletariaat vormt in elke maatschappij inderdaad een storend element, dat indirect do oorzaak is van het improductief maken van betere werkkrachten , om als politie en militie te zorgen, dat het blijft binnen de perken des rechts. Honger en gebrek maken ontvankelijk voor averechtsche denkbeelden, als daar zijn, dat het een soort natuurrecht der meiischen is om aan hunne geslachtsdrift den vrijen loop te laten, en dat, als het gevolg hiervan is, dat zij hunne kinderen niet kunnen onderhouden, de medeburgers — door bemiddeling van staats- en gemeentebestuur — deze moeten onderwijzen , voeden en verzorgen. Yan socialistische zijde wordt ook in ons land beweerd, dat, waren staat en maatschnp])ij slechts naar socialistische beginselen her- of vervormd, de bevolkin"s(juaestie zou vervallen, omdat er dan voor allen voldoende middelen van bestaan zouden zijn, de voortbrenging van kinderen geen breidel zou behoeven, en de strijd
— 12 om het bestaan door den overvloed zou ophouden. Waar deze denkbeelden iu een talrijk proletariaat een vruchtbaren bodem vinden, is het zoowel met de kracht als met den vrede van een land spoedig gedaan. In den zin voor onafhankelijkheid van individuen en familidn ligt de sterkste prikkel voor de arbeidzaamheid, spaarzaamheid en voorzorg, zonder welke geene vermeerdering van welvaart, zelfs geen behoud van de bereikte beschaving mogelijk is. Er zijn wel is waar enkelen, die geen egoistisch motief behoeven, om — hoewel altijd nog op hunne manier — veel voor het heil van anderen over te hebben, maar laten zij niet vergeten, dat op de algemeene en voortdurende werking van zelfopofferende menschenIiefde nog nooit bij eenige organisatie met zekerheid heeft kunnen worden gerekend, allerminst daarop ooit eene economische organisatie heeft kunnen worden gebouwd. Een zedelijke ommekeer zou moeten voorafgaan, alvorens het individualisme bij de organisatie van den arbeid op den achtergrond zoude kunnen treden. Eaadpleegt men de ervaring, dan zijn de zucht tot zelfbehoud, door ouderen kinderliefde uitgebreid tot gezin en geslacht, de hechte steunpilaren van welvaart en beschaving, en bestaat de kern van elke krachtige maatschappij uit die nijvere, zelfbewuste, fiere geslachten, welke gelukkig hier nog het meerendeel van elke volksklasse uitmaken, die niets van anderen begeeren dan vrijheid en recht. Zij zijn wel is waar naar vermogen bereid, zwakkeren te helpen, maar hebben ook den moed om de hand te sluiten en desnoods den strijd te aanvaarden tegen ieder, die zou durven eischen, hem of de vruchten van zijne lichtzinnigheid te onderhouden. liet steunen op de hulp van anderen ondermijnt de kracht der maatschappij.
—
To —
]ieLz)j de onderstand gevraagd of geëiscid worde. Blijft het, proletariaat vragen, dan heeft men de sjjlitsing der maatschap])ij in hedeelers en bedeelden; gaat zij eischen, dan heeft men den óurgerslrijd. Zoo laf is geene volksklasse, dat zij de vruchten van eigen of der voorouders arbeid, spaarzaamheid en zelfbeheersching goedwillig over zal laten aan de lieden, op wie de gevolgen eener andere wijze van handelen, hetzij van hen zelve, hetzij hunner ouders drukken, al is men — ik herhaal h e t — ten volle bereid bij te dragen tot leniging van tijdelijken nood, en tot wering van de oorzaken van verarming, b. V. door uit de belastingen bekostigd onderwijs. ^ Hoe zal, zoo lang een groot deel der maatschappij uit onderworpen bedeelden of uit morrende lijders onder de gevolgen hunner eigene of hunner voorouders lichtzinnigheid bestaat, ooit die maatschappij aan de idealen van vrijheid en gelijkheid kunnen voldoen? Naar welke zijde men ziet, overal springen de nadeelige gevolgen voor maatschappij en staat in het oog, zoodra een gezin voor zijn onderhoud een beroep op anderen doen moet, en groot is de verantwoordelijkheid van hen, die de ook bij de lagere volksklassen gelukkig nog heerschende fierheid eu rechtszin verzwakken, door hun voor te prediken, dat zij zich in het voortbrengen van kinderen niet behoeven te beperken, maar mogen eischen, dat staat of gemeente ze ten zijnen of haren laste neme, d. i. met andere woorden de gevolgen hunner lichtzinnigheid ten laste der belastingschuldigen brenge. Men behoeft van ons nieuw-Malthusianen niet te vreezen, dat wij eenig onrecht in de maatschappij of eenige sociale oorzaak van armoede willen laten voortduren. Onze hulp is aan ieder verzekerd, die een mis-
— li — bruik aantast. Het verwijt, dat wij de beperking der gezinnen willen, om verder de handen in den schoot te leggen en onrecht te laten voortwoekeren, kan ons niet treffen. Maar met gerustheid durf ik beweren , dat wie bij onze arbeidende klassen eergevoel en zelfstandigheid ondermijnt, door hen te verwijzen naar de ondersteuning van kerk of burgerlijke gemeente, of die hun rechtszin bederft door hun te prediken, dat zij op die onderstenning recht hebben, enkel krachtens bet feit, dat zij aan kinderen, die zij in het leven hebben geroepen, geen voldoend voedsel kannen geven, allen vooruitgang der maatschappij onmogelijk maakt. Er is helaas veel dat beter kon zijn, maar men tuurt zich blind op één zijde der kwestie, als men meent, dat alleen door eene betere organisatie van den arbeid de bevolkingsquaestie opgelost kan worden, en dat er arbeidsorganisatiën mogelijk zijn, bij welke in een dicht bevolkt land aan de geslachtsdrift de vrije tengel zou kunnen worden gevierd. Of men de oogen er al of niet voor sluite, in elke oude maatschappij werken steeds allerlei beperkingen der bevolkingstoeneming, tegenwoordig vuoral coelibaat en kindersterfte. Ook het rijkste oude land zou niet bij machte zijn, al werden al zijne krachten daarop gericht, de kinderen groot te brengen die er mogelijkerwijs geboren kunnen worden, indien alle vrouwen van den tijd der huwbaarheid af, zoolang de natuur toelaat, zooveel mogelijk kinderen ter wereld brachten. De vraag is niet, of er beperking zal zijn, maar welke beperking er zal zijn; coelibaat en kindersterfte, of wel de beperking, welke de nieuw-Malthusiaansche leer aan de hand geeft. Men stelt zich den omvang van de werking van hot coelibaat als preventieve breidel der bevolkingstoeneming
— 13 — gewoonlijk te gering voor. Van ae ca 650000 vrouwen in Nederland tiisscben IS en 40 jaar bestaat niet minder, dan de helft uit ongetrouwden en weduwen. Ongeveer 150000 mannen van 25—50 jaar leven in coelibaat en rekent men die van 23—25 er bij^ dan stijgt dit getal tot 200000. Ts de voortbrenging van kinderen een plïcU tegenover de maatsclia])pij, waarom zou de belft der huwbare vrouwen daaraan onttrokken blijven? Of is zulks een recU, waarom zoude in den ideaalstaat, dien onze socialistische bestrijders aan het volk voorspiegelen^ dit recht aan de helft onthouden blijven? Werd in eens de beperking door het coelibaat weggenomen, dan zouden de geboorten hier te lande niet een l-iSOOO, maar reeds dadelijk het dubbel bedragen. En als de vrouwelijke helft dezer verdubbelde productie tot huwbaren leeftijd gekomen was, zou natuurlijk het quantum geboorten gaandeweg op nieuw verdubbelen en voorts in meetkunstige reeks stijgen. Gelukte het tevens de kindersterfte algemeen te brengen op het peil waarop het thans bij de gegoede gezinnen is, dan zou daaruit nog weder eene vermeerdering van allicht '/^ volgen. Men behoeft slechts de eerste regelen der rekenkunst toe te passen, om in te zien, dat heel spoedig het inkomen der geheele Xederlandsche bevolking ontoereikend zou zijn om ook maar aan de kinderen beneden 12 jaren, de absoluut tot arbeid ongeschikten, vegetarierskost te bezorgen, en dus a fortiori ontoereikend ora deze kinderenmassa tot volwassenheid te brengen en naar verre landen Te doen emigrecren, en hen aldaar zoodanig te etablisseeren, dat zij er in 't leven konden blijven. Wij staan voor het onloochenbare feit, dat het aantal kinderen, waarvoor plaats is, beperkter is, dan het aantal, t
lietwelk de gezamenlijke vrouwen bij maclite zijn ter wereld te brengen, en wij hebben slechts te kie/,en tusschen de verschillende wijzen om de beide getallen in overeenstemming te houden. De bevolkingstoeneming wordt beperkt; 't is alleen de vraag of de beperking zal voortspruiten uit het voorkomen van de gevolgen der gcslachtsbevrediging of in 't coelibaat en kindersterfte. Dat men alle krachten inspanne voor vermeerdering der productie en voor eene billijke verdeeling der goederen, niets beter en noodiger dan dat, maar men zal er nooit meer door bereiken, dan dat de zonder verlaaine van levensstandaard mogelijke aanwas een weinig rijstj men zal het er niet toe brengen, dat in een land met eene dichtheid van bevolking als Nederland, de kinderen, welke mogelijkerwijs geboren zouden kunnen worden, op den duur een voldoende verpleging en opvoeding kunnen erlangen. Wat het Nieuw-Malthusiaansche stelsel beoogt is, dat oudervreugde en onderplichten zich meer gelijkmatig over de bevolking verdeelen, en niet gelijk thans de eene helft der vrouwen vrijwillig of onvrijwillig aan de reproductie van het menschelijk geslacht onttrokken zij, en de andere overladen met kinderen, voor welke noch in haar huis, noch in haar hart plaats is, en voor wier goede verpleging hare beurs de middelen niet inhoudt. De natuur, aan zich zelve overgelaten, schept hier de stuitendste ongelijkheid. Laat ook in dit opzicht geschieden, wat op elk ander gebiedt plaats heeft, n1. beheerschen wij de natuur, leiden wij hare krachten door onze rede, in dier voege, dat het resultaat zooveel mogelijk overeenkome met onze wcnschen. Er wordt dikwijls beweerd, dat het Nieuw-Malthusiaan-
scbe stelsel liet intellectueel en moreel peil der bevolking zal doen dalen, omdat het zou worden toegepast door de meest ontwikkelden en de meest zich zelf beheerschenden uit elke volksklasse^ terwijl het nakroost der lichtzinnigen en onnadenkenden in het volgend geslacht procentsgewijze een grooter aandeel zou uitmaken. Ik wil de praemisse van dit argument, dat de moreele en verstandelijke kracht voortdurend door vererving toeneemt, onbetwist laten, ofschoon er ook veel voor aan te voeren is, dat de intellectueele aanleg der geslachten, waarmede de moreele kracht toch altijd nauw samenhangt, op een zeker hoogtepunt weder tot daling neigt. Gesteld echter die praemisse zij juist, moeten dan de ontwikkelden en nadenkenden handelen, als waren zij even lichtzinnig en onnadenkend als de rest, en het gedrang om plaatsen aan den maaltijd des levens nog vergrooten in plaats van zich te beperken tot aanvulling hunner eigene rijen? Is het proletariaat in deze klasse niet minstens even ongelukkig en weinig minder schadelijk dan het onontwikkelde? Wat men vreest geschiedt bovendien in elk geval nog meer onder den invloed der tegenwoordig nog heerschende denkbeelden. Tegenwoordig trouwen juist van de intellectueel ontwikkelden velen niet of laat. In het eerste geval brengen zij in het geheel geen kroost voort, of van de ongelukkige categorie, die het spraakgebruik natuurlijke kinderen noemt; in het tweede, en dit geldt vooral voor de vrouwen, wordt de periode, waarin de reproductieve kracht vermindert en vedwijnt, bij voorkeur aan de voortbrenging van kinderen gewijd, hetgeen, naar het mij voorkomt, uit den aard der zaak en naar de ervaring in den kring, waarin ik hierover observaties heb kunnen maken, voor de levens-
— IS — kansen en de kracht der kinderen niet bevorderlijk is. Het naaste gevolg van de verbreiding der Nieuw-Malthusiaansche denkbeelden en van het vertrouwen op de mogelijkheid^ om vrijwillig het aantal kinderen te beperken, zal m. i. vooral in den kring der ontwikkelden en nadenkenden geene vermindering van den aanwas van bevolking ten gevolge hebben, maar vermindering van het coelibaat, vroegere huwelijken en meer gelijkmatige verdeeling van de plichten ten aanzien van de opvoeding van het opkomend geslacht. AVel zal onder de gronden van vrijwillige onthouding van voortbrenging de vrees om erfelijke ziekten over te planten eene plaats innemen, en hierin een grond van vermindering van aanwas kunnen gelegen zijn, maar deze onthouding doet aan de kracht van het opkomend geslacht geen nadeel. Men zou zich nog de groote kindersterfte kunnen getroosten, indien werkelijk uit de geborenen de minst levensvatbaren werden verwijderd. Maar zou iemand durven beweren, dat dit tegenwoordig het geval is ? Wellicht gaat zulks door voor gezinnen van goed verpleegde kinderen, ofschoon de toevallige aanraking met kwaadaardige besmetting daarbij nog een te groote rol speelt, om als regel te kunnen aannemen, dat het altijd de zwakste kinderen zijn, wier leven vroeg eindigt. Maar bij de hoogst ongelijke verzorging der kleine kinderen bij gegoeden en armen is de kindersterfte bij de laatsten veel grooter, en worden deze aan eene oneindig zwaardere proef onderworpen. Sterk aangelegde kinderen uit de gezinnen der proletariers en werklieden sterven, terwijl de kunst het leven ook van de zwaksten uit de gegoeden behoudt. Het vijftigtal, dat van elke honderd
i — L9 —
^ „
*¥
geborenen volwassen wordt^ bestaat tegenwoordig volstrekt niet uit de sterksten. Ik vind dus alle redenen om aan te nemen, dat onder de werking der Nieuw Malthusiaansche leefregelen liet opkomend geslacht uit een physiek oogpunt beter gesteld zal zijn. En al ware dit zelfs onzeker, dan zou het ontwijfelbare voordeel uit een intellectueel en moreel oogpunt nog verre den doorslag moeten geven. De intellectueele vorming is ten deele een gevolg van nauwlettende en voortdurende zorg. IMiet zoo zeer de kracht van het verstand zelf, welke mij voorkomt grootendeels • erfelijk te zijn en ten deele, gelijk de kracht van andere organen, met de physieke krachtsontwikkeling verband te houden, maar de beste aanleg is op zich zelf onvoldoende. Den mensch moet voortdurend leerstof toegevoerd worden, om als hot ware de grondstof uit te maken, die door het verstand bearbeid wordt. Oefening en vorming stalen en ontwikkelen den natuurlijken aanleg. Iloe zal eene voor intellectueele vorming geschikte opvoeding aan kinderen bijgebracht worden door ouders, die in deu strijd des levens hun nauwelijks de gebrekkigste voeding kunnen verschaffen. En het is zelfs aannemelijk, dat de intellectueele vorming en ontwikkeling en de materieele welvaart in eene zekere verhouding tot elkaar behooren te blijven, in dien zin dat de ontwikkeling de welvaart niet kan voorbijstreven, zonder zoowel op het individueel geluk als de maatschappelijke arbeidsverdeeling storend te werken. Bij hoe velen ook gaat door gemis aan oefening het in de schooljaren aangeleerde weder bijna spoorloos verloren ? Eindelijk bestaat zeker de hoogste kracht van een volk in zijne zedelijke ontwikkeling. Ik sprak reeds van den
— 20 — onafliankelijkeii, fiereu burgerzin, van de familietrots, (dit woord in zijn goeden zin genomen) die eigen wordt aan de geslachten, die geM'oon zijn op zich zelve te steunen, en van Staat en maatschappij niets vragen dan de vrijheid, om hunne krachten te ontwikkelen en het ongestoord bezit van het volle resultaat hunner krachtsinspanning. Het proletariaat ondermijnt deze eerste deugd in eiken vrijen Staat. En de liefde, allereerst voor zijne betrekkingen en in ruimeren zin voor den medemensch, hoe zal zij in de harten der jeugd gekweekt worden, indien deze niet zelve hare koesterende warmte heeft gevoeld, maar van de vroegste kinderjaren reeds een strijd „om het bestaan" heeft moeten voeren? Hebben de wijsgeerige verdedigers van dien strijd, overgebracht in huisgezinnen , ten einde de zwakkeren daaruit te dunnen, zich ooit rekenschap gegeven, wat zoo iets beteekent? Ieder rilt bij de gedachte aan het lot van schipbreukelingen, aan de woeste hartstochten, welke er ontketend worden, wanneer de leeftocht slinkt en vermindering van het getal monden wenschelijk wordt. Heeft niet ieder arm gezin, dat de evolatiekuur ondergaat, eenige gelijkenis met zulke schipbreukelingen? En dan bevindt het zicli nog niet eens te midden van de onafzienbare golven, waar elke andere ressource afgesneden is, maar in eene omgeving, waar al wat het noodig heeft, kwistig is uitgestald. Is het te verwonderen dat diiar de eerbied voor den eigendom ondermijnd wordt? dat daar de sterkste moreele traditiën krachteloos zijn en zelfs de mogelijkheid geboren wordt van opzettelijke verwaarloozing van kinderen om b. v. begrafeuisgeldeu machtig te worden? Natuurlijk kan ook het Kieuw-Malthusiaansche stel-
01
sel overdreven worden. De welvaart van elk volk bestaat, belialve uit de natuurlijke hulpbronnen van zijn bodem en de door het voorgeslacht verzamelde en aan den nazaat overgedragen goederen, uit eene aan die iiulpbronnen geëvenredigde werkkracht. ^^ el kan een tijdlang eene vermindering van bevolking gepaard gaan met vermeerderde arbeidskracht, als de bevolking hoofd voor hoofd meer praesteert, omdat de kracht grooter is en er minder lediggang gevonden wordt, maar ook dit heeft natuurlijk zijne grenzen. Als b. v. niemand meer kinderen groot bracht, zou de bevolking spoedig uitsterven , hetgeen alleen door de pessimistische wijsgeeren als een bevredigend resultaat beschouwd zou kunnen worden. Bepaalden zich dus onze tegenstanders er toe, om te waarschuwen, dat ook de beperking niet te ver gedreven worden moet, dan zou ik hen niet tegenspreken , maar alleen opmerken, dat zij dan slechts de eeuwenheugende waarheid uitspreken, dat in alles maat te houden is, en dat hunne bestrijding, met het oog op de samenstelling der bevolking en de geboorteregisters, ten eenenmale van actualiteit is ontbloot. Het Darwinisme, hoewel lijnrecht met het scheppingsverhaal van Genesis in strijd, is reeds nu in Engeland eene fatsoenlijke, geadmitteerde opinie geworden. Zijn auteur is in Westminstcr-abdij begraven met alle eer, die de Engelsche aristocratie gewoon is aan de verdedigers harer belangen te bewijzen. Men sluit er zelfs liet oog voor zijn atheismo. Hoe dit in het bigot Engeland vreemde verschijnsel te verklaren? Kan het zijn, dat het zijn oorsprong heeft in de wijze waarop — niet door hem zelf^ maar door sophisten, die zich tooien met zijn naam, — Darwins verklaring van de wording der
— i-z — natuur uit een mcedoogenloozen strijd ora bestaan en voorrecht verheven wordt tot eene ook voor de toekomst geldende ontwikkelingswet der maatschappij, en daarin een wijsgeerige, ethische grond gevonden is, om aan de Engelsche „bovenste tienduizend" te veroorloven, hunne macht niet als waarborg, maar als bron van recht te blijven beschouwen^ en de weerloosheid van vervallen volken en volksklassen te maken tot voetstuk voor eigen grootheid? Onwaarschijnlijk is deze gissing zeker niet. Üf nu deze heerschzuchtige en onrechtvaardige klasse zich tooie met sophisraen uit de üarwinsche kosmogonie of wel uit de Godsleer der joodsche veroveraars van Palaestina, is ons onverschillig. Onze taak is het, evenzeer de sophismen der eerste als der tweede soort te ontleden en in hunne onhoudbaarheid ten toon te stellen. AVat zij ook in de wordingsgeschiedenis des heelals geweest uiogen zijn, raensch en maatschappij hchoeven in onzen tijd geene slachtoffers te blijven van den blinden strijd om het bestaan. De mensch heeft slechts van zijne edelste eigenschappen, van die waardoor hij zich van het dier onderscheidt, naar eisch gebruik te maken. Hij heeft de gave der phantasie en abstractie, om zich idealen te scheppen; hij heeft oordeelskracht om de middelen tot hunne verwezenlijking te toetsen en te vergelijken, en na overweging en proefneming de beste aan te wenden. Voor elke familie ligt, dit kan niet ontkend worden, de weg naar een zelfstandig, menschvvaardig bestaan open, als zij zich houdt aan delessen van het Nieuw-Malthusianisme. En de weg naar verhoogde welvaart voor de gezamenlijke farailiën, uit welke een volk bestaat, gelijk voor de gezamenlijke volkeren, ligt niet in hun onderlhirjen strijd, maar in hun gezamenlijken geordenden strijd tegen de natuur, om
— 28 — deze in steeds ruimere mate de middelen tot onderhoud en comfort af te dwingen, en tegen liet onrecht, dat aan eene billijke verdeeling van het gezamenlijk arbeidsproduct in den weg staat. 5 Mï
18S3.
I
NF
Zie ommezijde. im
— 34 — Het BESTUUR van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond neemt deze gelegenheid te baat en doet opnieuw een beroep op alle geestverwanten tot aansluiting, 't Is toch waarlijk geen tijd om onverschillig te blijven omtrent het lot van een groot deel onzer bevolking. Pe armoede en ellende, waarin wij zoovelen gedompeld zien, als gevolg van overgrooten kinderrrijkdom, mag en kan onzen geestverwant niet onoplettend doen blijven voor het streven van den Bond. Wat we in hoofdzaak te bestrijden hebben is onlunde. Wij hebben vertrouwen genoeg in de kracht van ons beginsel om overtuigd te zijn, dat een ieder, die er mee in kennis gebracht wordt en onbevooroordeeld daarover zijne gedachten laat gaan, zich van de waarheid doordrongen zal gevoelen, dat het onzedelijk is om meer kinderen te verwekken dan waarvoor men de middelen bezit, ze de eerste vereischten van een gelukkig bestaan te verzekeren : voldoende voeding, verpleging, huisvesting en opvoeding. De zedelijke en geldelijke steun van alle geestverwanten hebben we noodig om den aangevangen strijd tegen gebrek en armoede met vrucht te kunnen voortzetten. Onverschilligheid omtrent de verspreiding van kennis aangaande een maatschappelijk vraagstuk van zoo groot gewicht, getuigt voorzeker van weinig belangstelling in het lot onzer natuurgenooten en heeft dit groote nadeel, dat zij den lust en ijver bij anderen uitdooft. AVie hiermede instemt wordt dringend verzocht om ons zijn steun'niet te onthouden. De Bond telt thans meer dan 300 leden in verschillende oorden van ons land woonachtig, maar groot is nog het aantal van hen , die zijne beginselen zijn toegedaan en niettemin in gebreke bleven om aan
25 — onze roepstem tot aansluiting gehoor te geven. Met het oog op een tweejarigen arbeid en de verzekering van het Bestuur dat het met onverflauwden lust op den ingeslagen wer> zal voorti^aan vertrouwen we dat velen de redenen waarom zij tot nu toe niet bij den Bond zich aansloten nog eens ernstig zullen overwegen en bezwaren van weinig gewicht zullen opofferen aan het groote belang, dat de Jjond voorstaat. De contributie der leden is f 1.— die van begunstigers f 5.— per jaar. Om als lid te worden ingeschreven wende men zicli tot een der Bestuursleden. Den leden worden alle geschriften, door den Bond uit te geven, kosteloos toegezonden. Het doel van den Bond is : het verspreiden van kennis aangaande de wet der bevolking, hare gevolgen en haren invloed op de zeden en gewoonten der menschen (art. 2 der Statuten); het middel: a. het uitgeven en versprei den van populaire geschriften, kosteloos of tegen zeer geringen prijs; b. het houden van voordrachten (art. 3 der Statuten).
ITet Bestuur van den Niemo-MalthmaanscJien
Bond,
G. V. GEERITSEN te Amersfoort, Voorzitter.\ i L. J. HANSEN „ Amsterdam, 2e „ )| B. H. HELDT „ „ Secretaris. ( ^ Mr. N. A. CALISCH „ „ 2e „ (| Dr. J. M. SMIT „ Apeldoorn, Fenningm. ] ^ O. DEKKEB, GzN. „ Amsterdam, 2^ „ ^^^ TH.
SAN-
'uiinuumvwmm4i'
_
20 —
Tii. SANDERS, Bouwkundig Ingenieur. G. EIBBINK DR. C. D E R O O Y , Geneesheer
.
. '.
.
-te Amsterdam. » „ Weesp. DK. H A E T O G H H E U S V A N Z O Ü T E V E E N . . . . „ Assen. N. A. M. VAN DEN THOORN, Ingenieur v. d. Waterstaat „ Goes. M. GIIIJSEN, Koopman en Industrieel „ Middelburg. 11. V. ZINDEREN BAKKER » Kortezwaag. Tn. POSTMA " Leeuwarden. E. KEMPE, Luitenant ter zee Ie klasse „ Nieuwcdiep. E. L. W. BEIJERINK, Kapitein der Artillerie . . . „ den Helder. Dr. G. HEIJMANS >> Leiden. C. A. LOBRY DE BRUYN » » JOAN A. NIEUWENHUIS » Groningen. E. A. DE MONCHY, Eabriekant „ Hengelo. ï n . DE ROT, Letterzetter „Rotterdam. J. A. BIENTJES » Noordwijk. ME. DE HAAN HÜGENHOLTZ . . . . , . . . „ Haarlem. JAC. D I J K WZN
>/s Hage.
J. SGHOONDERMARK JK
» Leiden.
EERELEDEN. MR. S. VAN HOUTEN DR. C. R. DRYSDALE
te 's Hage. » Londen.
^
Binnen kort gaat ter
perse:
No. 3.
C. V. GERRITSEN, Het leven van Maltluis.
In
bewerking:
No. 4. „De Voorbelioeilmidtlelen.'-
Bij alle Boekhandelaren te
ontbieden:
No. 1. der sclietsen van den Nieuw-Maltliiisiaanschen Bond
ONS
PI10GKA3IMA BOOR
DR. J . M . SMIT Pi-ijs
30 Cents.