natuurontdekkingspad “cactusbësch“
Yuppi bezoekt zijn vriendin Sophie Seechomes om met haar en Willi Wëllschwäin het Cactusbësch te doorgronden. Ga mee met hen op ontdekkingstocht.
praktische informatie: - De weg is in totaal ongeveer 5,5 km lang. Kinderen doen hier +/- 2 uur over. Reken beter 1 of 2 uur extra om alles goed te kunnen bekijken. - Yuppi toont jullie de weg van de parking tot aan de eerste stopplaats. - Omdat de natuur niet te veel veranderd mag worden, is de weg helaas niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers en kinderwagens. - Omdat het leerpad niet voortdurend gecontroleerd kan worden, betreedt men het pad op eigen verantwoordelijkheid. Noch Cactus s.a. noch natur&ëmwelt / Fondation Hëllef fir d’Natur zijn verantwoordelijk voor ongevallen op het pad.
01. mierenhoop info:
Weet jij waar de naam mier vandaan komt? De Dikke Van Dale zegt dat “mier“ de naam is van de dieren behorend tot de familie der al of niet angeldragende, vliesvleugelige, meestal in grote kolonies levende insecten (Formididae). “Mier” komt van het Middelnederlandse woord “mire“, meestal “miere“, zoals in het Latijnse Formica heten wi die miere wat “formica noemen wij mieren betekent“ (zie www.etymologie.nl). Het Luxemburgse woord “Seechomes“ is een “Omes“ (mier), die “seecht“ of “plast“.
1/ D’Aarbechterinnen = De werksters
Het eerste deel van hun leven brengen de werksters door in de mierenhoop, waar ze voor de eieren en de larven zorgen. Daarna worden ze verzorgsters of ze gaan buiten de mierenhoop op zoek naar voedsel. Werksters worden hoogstens 3 jaar oud.
2/ Agank mat Wiechter = Ingang met wachters
De wachtsters verdedigen de ingang van de mierenhoop. Aan de geur herkennen ze of de mieren tot hun volk behoren. Vijanden knijpen ze met hun sterke tangen en spuiten ze vol gif.
3/ Déi jonk Kinniginnen an d’Männercher = De jonge koninginnen en de mannetjes
Bij het begin van de zomer vliegen de jonge koninginnen en de mannetjes uit op huwelijksvlucht. De mannetjes sterven vervolgens. De koninginnen verliezen hun vleugels en stichten een nieuw volk.
4/ Doftspueren = Geursporen
Wanneer ze buiten onderweg zijn, laten de werksters geursporen achter. Zo vinden ze altijd hun weg terug en wanneer ze een interessante voedselbron gevonden hebben, toont dit geurspoor de andere mieren de weg. Mieren ruiken met hun voelsprieten.
5/ D’Vorratskammer = De voorraadkamer
In de voorraadkamer wordt het voedsel opgeslagen dat de werksters aanslepen. Dat zijn rupsen, insecten, grotere dode dieren, zaad van verschillende planten en honingdauw. Honingdauw is een sui kerhoudend sap dat bladluizen afscheiden.
6/ D’Poppen = De poppen
De poppen worden op een eigen plaats gelegd en daar door de werksters verzorgd. Na 2 weken komen de volwassen mieren uit.
7/ D’Larven = De larven
De larven worden naar een andere kamer gedragen. De larven waaruit later koninginnen komen, worden door de werksters met speciale koninginnengelei gevoederd. Na 8 dagen verpoppen de larven zich.
8/ D’Kinnigin = De koningin
De koningin is de moeder van de mierenhoop. Zij brengt haar hele leven in de mierenhoop door waar ze buiten eieren leggen niet veel doet. In haar tot 25 jaar lange leven zijn dit ongeveer 1 miljoen eieren.
9/ D’Brutkammer = De broedkamer
In de broedkamer worden de eieren door de broedsters verzorgd. Hier heerst steeds dezelfde temperatuur en luchtvochtigheid. De eieren worden gedurende twee weken steeds opnieuw gelikt om ze vochtig te houden en schoon te maken. Na 2 weken komen de larven uit.
02. graff1ti Wanneer jij ook een teken wil achterlaten, mag je dat op deze boomstam doen. Maar beschadig alstublieft de andere bomen en planten niet. eegels van het bos - Laat de bloemen groeien. Hier in het bos zijn ze veel nuttiger dan thuis in een vaas. - Je mag gerust hier in het bos picknicken, maar neem je afval alstublieft terug mee naar huis. - Maak geen vuur. Dat is voor de dieren hier in het bos levensgevaarlijk. - Vang geen dieren, groot of klein. Jij wil toch ook niet gevangen worden. - Maak alstublieft niet te veel lawaai hier in het bos. Anders laat je de dieren in het bos schrikken. - Gelieve de waaiers en de andere voorwerpen die bij het pad horen weer terug op hun plaats te leggen, wanneer je klaar bent, zodat elk kind dat het pad aflegt ze ook kan gebruiken.
ij ie m l l dan r ju g e l e o n n, v lli Wan e d Wi vin ! n n e e l wil tek t i d
“Als jullie mij willen vinden, volg dan dit teken! Willi“
03. bomen Welke bomen ken jij? Kijk of je deze bomen hier rondom vindt.
Esp = esp Bich = beuk Biirk = berk Summereech = zomereik Ficht = spar Ahorn = esdoorn Bënzelter = wolfskers Esch = es
04. dieren probeer het zelf:
Welke dieren ziet Yuppi? Vind jij ze ook?
welk dier is dit? 1/ • Dit dier heeft korte, spitse oren en lange snorharen. • Het heeft een lange, ruige staart met zwarte strepen. • Het heeft gevaarlijk scherpe tanden en nagels die het kan intrekken. • Het eet het liefst muizen. • Het heeft een grijs gestreepte pels. 2/ • Het is een vogel. • Hij heeft zwarte veren en zijn kop is achteraan rood. • Hij heeft een stevige, spitse snavel waarmee hij in het hout naar insecten zoekt. • Hij maakt holtes in de bomen als nest. 3/ • Het is een tamelijk grote vogel. • Hij heeft scherpe klauwen. • Hij heeft een dikke, ronde kop die hij tot op zijn rug kan draaien. • Hij heeft heel zachte veren die geen geluid maken tijdens het vliegen. • Hij slaapt overdag. 4/ • Dit dier heeft lange, dunne poten. • Het heeft grote oren en grote, donkere ogen. • Het eet gras en boomknoppen. • Het heeft een bruin vel. • Wanneer het klein is, heeft het kleine, witte vlekjes op zijn vel. 5/ • Het is tamelijk klein. • Het klimt rond in bomen. • Het heeft sterke tanden waarmee het noten kraakt. • Het heeft twee penseelachtige oren en een rood vel. • Het heeft een lange, borstelige staart. 6/ • Het is een heel zeldzame vogel. • Met zijn bruin en wit gedekte veren ziet men hem bijna niet. • Hij lijkt een beetje op een kip, maar is veel kleiner. • Hij kan niet zo goed vliegen. • Hij eet bosbessen, knoppen en insecten.
1/ wilde kat 2/ zwarte specht 3/ bosuil 4/ ree 5/ eekhoorn 6/ ruigpoothoen
05. bosweide info:
Veel dieren zijn koudbloedig. Dat betekent dat ze geen eigen of constante lichaamstemperatuur hebben, hun lichaamstemperatuur is afhankelijk van de buitentemperatuur. Wanneer het buiten koud is, hebben deze dieren het ook koud en zijn ze minder actief. Bij heel lage temperaturen „verstijven“ ze zelfs. Wanneer de zon hen echter goed opgewarmd heeft, zijn ze heel snel. Tot de koudbloedige dieren behoren hagedissen en slangen, kikkers en salamanders, maar ook insecten en spinachtigen.
1/ Kaisermantel = keizersmantel 2/ Wespespann = wespspin 3/ Heesprénger = sprinkhaan 4/ Goldschmadd = gouden loopkever 5/ Eidechs = hagedis 6/ Glackeblumm mat bei = klokje met bij 7/ Klëppel = knautia 8/ Malf = malve
Maar ook veel planten, vooral bloemen, hebben een extra portie zon nodig. In de schaduw van de bomen zouden ze snel verdwijnen. En samen met hen alle dieren die zo graag van bloemennectar snoepen: vlinders, bijen, kevers...
Kijk onder dit klepje en zie welk effect de zon heeft! (werkt helaas alleen, wanneer de zon schijnt!)
06. cactusbësch probeer het zelf:
Dieren hebben geen kaart om zich in het bos te oriënteren. Ze kijken, ruiken en voelen waar ze zich bevinden. Als je wil weten hoe de bosgrond aanvoelt, trek dan je schoenen uit en leg het volgende stuk op blote voeten af. Maar pas op waarop je trapt.
Légende: Het deel van het bos dat van natur&ëmwelt is, is omgeven met een rode lijn. In het begin was het een grote kaalkap waar de heel oude sparren omgehakt waren. Daarom werd het bruine deel beplant. Op het gele terrein werd de natuur aan zichzelf overgelaten. Ook hier staan weer bomen. Bovenop de heuvel en beneden in het dal zal geen bos meer groeien.
Draai de kaart met het kompas in de goede richting !
n w
e s
07. beek welke dieren vind je in de beek? De slak Ancylus fluviatilis eet de algen van de stenen op de bodem van de beek. Zijn speciale vorm maakt dat het water goed rond hem heen kan stromen en hem niet meesleurt. Libellenlarven zijn gevaarlijke rovers. Met hun vangmasker vangen ze insecten, kikkervisjes, kleine vissen en soms ook vingers. De trilhaarworm dankt zijn naam aan de hele kleine haartjes onder zijn buik waarmee hij voorwaarts beweegt en tegelijkertijd vers ademwater naderbij “trilt“. Salamanderlarven hebben koel, zuiver en zuurstofrijk water nodig. Na een paar maanden in het water veranderen ze in zwart-geel gevlekte vuursalamanders die op weg gaan in het woud. De waterloper heeft zoals alle insecten zes poten. De twee voorpoten zijn echter een beetje korter uitgevallen.Vele zeer dunne haartjes op zijn lichaam en op zijn poten zorgen ervoor dat hij niet nat wordt en op het water kan lopen. Waterlopers eten andere insecten die in het water vallen en die niet zoals hen het geluk hebben om over het water te kunnen weglopen. De larven van de kokerjuffer bouwen een slaapzak van zandkorrels, steentjes, delen van planten of ook slakkenhuisjes waarin ze zich bij gevaar terugtrekken. Larve van de eendagsvlieg: Wanneer de larven zich ontwikkeld hebben tot volwassen eendagsvliegen, vliegen ze uit het water om met elkaar te paren.Vervolgens leggen ze eieren in het water en sterven. Omdat deze vliegen tijdens hun korte leven niets eten, hebben ze ook geen mond. Beekforel: Om een forel te vangen, moet je snel zijn. Hij loert met zijn kop tegen de stroming in op vissen en andere waterdieren die hij eet. Zodra hij echter beweging boven zich ziet, verdwijnt hij als de bliksem. Om niet door de stroming voortgedreven te worden, hebben bloedzuigers twee zuignappen waarmee ze zich vastkleven. De kleine visbloedzuiger zuigt bloed uit vissen, kikkers en slakken. De grotere paardenbloedzuiger maakt jacht op waterinsecten. Slijkvliegen zijn rovers in het water die andere vliegenlarven, mosselen en wormen eten. Zoals hun naam verraadt, houden ze van slijk. Het water waarin je ze vindt, is daarom meestal niet erg schoon. Steenvliegen daarentegen geven de voorkeur aan een schone levensruimte. Je vindt ze in helder water onder stenen. De kleine beekvlokreeft vind je onder stenen in eerder schoon water. Hij eet resten van planten en dode dieren. De donderpad zwemt op de bodem van de beek waar hij tussen stenen naar kleine kreeftjes en vliegenlarven zoekt om ze op te eten. Hierbij moet hij wel oppassen dat hij niet zelf door een zwarte ooievaar wordt opgegeten.
08. dood hout wie leeft er in dood hout? De Feierschwamm = De vuurzwam
De vuurzwam is een paddenstoel die zich voedt met het lignine in het hout. Hierdoor wordt het hout week en de boom breekt. Omdat de vuurzwam steeds in dezelfde richting naar de grond groeit, draait hij zich, wanneer de boom waarop hij groeit omgevallen is. Deze paddenstoel brandt goed en de mensen haalden hem om deze reden weg om een vuur aan te steken.Vandaar de naam.
Spiechten = Spechten
Spechten zijn de timmerlui van het bos. Met hun sterke snavel houwen ze holtes in de boomstammen. Een deel gebruiken ze zelf als nesten, maar de holtes worden ook bewoond door andere dieren zoals bv. de vleermuis. Spechten pluizen echter ook dood hout uit op zoek naar insecten.
Käfer = Kevers
Er zijn veel soorten kevers die van dood hout leven. De grootste en meest zeldzame zijn de vliegende herten. Ze heten zo, omdat de mannelijke kevers grote tangen hebben die aan het gewei van een hert doen denken. Het is echter niet de kever zelf die van het hout leeft, maar zijn larve: een made. De made van het vliegende hert eet zich 4 jaar een weg door een dode boomstam tot hij uiteindelijk in de grond verpopt.
Fliedermaus = Vleermuis
Vleermuizen slapen overdag verborgen in spleten of gleuven van dode bomen. Oude holtes van spechten worden vaak door hele vleermuiskolonies gebruikt, hetzij als winterverblijf of door de vrouwelijke dieren als kraaminrichting waarin ze hun jongen ter wereld brengen en grootbrengen.
09. beweiden hoe ontwikkelt het dal zich met koeien en zonder?
Het dal vandaag
© www.naturlehrtafeln.eu - Maassen-Pohlen
Nauwelijks 100 jaar geleden zagen de meeste dalen hier in de Ösling eruit zoals hier. De natte dalweiden werden laat in de zomer, wanneer ze droog waren, gemaaid. Het verwelkte kruid werd gebruikt als stro in de stal. Omdat dit echter veel werk was dat niet rendeerde, beplantten steeds meer mensen hun dalweiden met sparren of lieten ze braak liggen.
© www.naturlehrtafeln.eu - Maassen-Pohlen
© www.naturlehrtafeln.eu - Maassen-Pohlen
Het dal binnen 10 jaar
Wanneer weiden niet meer gemaaid of afgegraasd worden, groeien ze langzamerhand weer dicht. Al na 10 jaar zijn er jonge bomen en struiken te zien. Planten en dieren die veel licht nodig hebben om te leven, verdwijnen geleidelijk.
Het dal binnen 50 jaar
Na 50 jaar heeft de weide zich weer tot een echt bos ontwikkeld. Zo’n bos met elzen en essen noemt met een rivierbos.
10. geluiden wat hoor je? Poufank = vink Wellschwäin = wild zwijn Mistkäfer = mestkever Fliedermaus = vleermuis Réi = ree Spiecht = specht
probeer het zelf:
Met een blad papier en een stift kan je hier een geluidskaart maken. Dat gaat zo: Sluit je ogen en luister met of zonder hoortrechter.Vul de geluiden die je hoort in op de kaart en meerbepaald op de plaats waar ze volgens jou vandaan komen.
11. zaad verspreiding info:
Planten hebben verschillende technieken ontwikkeld om hun zaad in de wereld te verspreiden en op deze manier zo veel mogelijk nakomelingen te krijgen. Wat denk je: Hoe wordt dit zaad verspreid?
kijk eens rond. vind je zaad van planten? 1/ Paardenbloem, esdoorn, berk, clematis
Dit zaad is zo licht dat het vliegt.Vleugels, een valscherm of aanhangsels zoals veren helpen daarbij.
2/ Aardbei, rozenbottel, lijsterbes, framboos
De kleur lokt dieren die de vruchten opeten. Ze verteren echter enkel het vruchtvlees rondom de eigenlijke zaadkern. Het zaad scheiden ze met hun uitwerpselen weer uit.
3/ Klit, knikkend tandzaad, gewone agrimonie, grote klit
Met de vele kleine weerhaakjes blijft het zaad in het vel van dieren hangen en wordt zo verder getransporteerd. Wist je dat klis als voorbeeld voor het klittenband gediend heeft?
4/ Hazelnoot, eikel, buikennootje, kastanje
Het zware zaad valt gewoon af, rolt misschien nog een beetje in het rond en blijft dan dicht bij de boom liggen. Of de gaai en de eekhoorn halen de vette, voedingsrijke vrucht eruit een verbergen ze als reserve voor de winter. Uit alles wat verborgen is en niet meer teruggevonden wordt, groeien in het voorjaar nieuwe bomen.
5/ Sneeuwklokje, holwortel, centaurie, dovenetel
Dit zaad wordt omgeven door een aanhangsel met suiker en vet dat mieren graag eten. Hiervoor nemen ze het zaad mee naar hun hoop. Nadat ze het aanhangsel opgegeten hebben, gooien ze het zaad weer naar buiten.
6/ Bosooievaarsbek, groot springzaad, brem, akelei
Deze platen werpen hun zaad zelf naar buiten, wanneer het rijp is. Door speciale mechanismen wordt het een paar meter ver geslingerd.
12. bodemleven probeer het zelf: Neem een schep grond en kijk zelf welke dieren je vindt.
Spannen = spinnen Fuedemwierm = rondwormen Schléken = slakken Milben = mijten Dausendfüssler = duizendpoten Käfer = kevers Sprangschwänz = springstaarten Schwéngercher (Asseln) = pissebedden Réngelwierm = ringelwormen
info:
Wilde zwijnen eten graag keverlarven en regenwormen. Maar in de bosgrond zit nog veel meer leven. Er wordt gezegd dat een handvol grond meer levende wezens bevat dan er mensen op aarde zijn. De meeste ziet men echter enkel onder een microscoop. Allemaal samen maken ze van de oude bladeren, de afgevallen takken en ook de dode dieren opnieuw grond.