MOETES Verhalencyclus
(…)mijn ma zegt altijd: als een vent zijn pleziertje heeft gehad, trekt hij zijn broek weer aan, doet zijn gulp dicht en dat was het. Terwijl het voor ons vrouwen dan allemaal pas begint.’
MOETES is een cyclus van zeven bijzonder aangrijpende verhalen met in de hoofdrollen de slechtziende Corneel en zijn anderhalf jaar oudere overbuurmeisje Lilian. Het behandelt de ietwat ongewone levensloop van vooral Corneel, en de problematische verhouding van beide personages tot elkaar en tot hun families. Met deze verhalen, gesitueerd in een determinerende sociale context, raakt de auteur, zoals wel vaker in zijn werk, af en toe bijzonder gevoelige thema’s, die zelfs in onze permissieve tijd dikwijls nog onder een taboe gebukt gaan. Yves Taffin werd geboren op 29 januari 1959 in het Zuidwestvlaamse Poperinge, als enige zoon van een garagistenechtpaar. Hij volgde een opleiding pianostemmer en muziekvakken te Brussel. Hij was ook een tijd pianoleraar, maar het grootste deel van zijn carrière werkte hij als studiomeester voor een opnamestudio van gesproken lectuur voor personen met een leesbeperking (Mechelen). Hij woonde een tijd in Oostende en werkte daar en ook later als Teleconsulent. Ondanks zijn aangeboren visuele beperking, slaagde hij erin uitsluitend door eigen inzet, een voorlopig bescheiden plaatsje in de wereld der letteren te veroveren, dit via uiteenlopende publicaties, en hier en daar een kleine, maar bemoedigende onderscheiding.
1. MOETES Begin oktober 1978 « Eens de pijl is afgeschoten, is haar koers niet meer te veranderen.» Chinees spreekwoord
‘Zeg eens, Lilian, waarom strooi jij al die leugens rond? Je weet toch dat ik onmogelijk de vader van je kind kan zijn. Jij en ik hebben immers nog nooit…’ Een late zondagmiddag. Mijn buurmeisje en ik bevonden ons in de keuken van mijn ouderlijke woning. Onze respectieve ouders bespraken in de aangrenzende woonkamer hoe ze de kwestie op de meest rimpelloze wijze konden oplossen. Het was de eerste keer dat ik Lilian onder vier ogen zag sinds haar bekendmaking vorige donderdag. Ze grijnsde: ‘Snap je dat dan niet, Corneel?’ ‘Wat moet ik snappen?’ vroeg ik. ‘Jij bent de enige die ik ken van wie de ouders er zo warmpjes inzitten. Bovendien heb je net als ik broers noch zussen. Ik kan toch geen betere zaak doen, zeker!’ Ik was als van de hand Gods geslagen. ‘Maar, Lilian. Dat kun je toch niet menen!’ ‘Toch wel. Daarbij, ben je soms vergeten hoe ik je acht jaar geleden het leven heb gered? Je hebt me toen gezworen dat je ooit iets voor me terug zou doen. Wel, dan is het nu hèt moment, Corneel.’ Hoe zou ik dat ooit kunnen vergeten! Het gebeurde in het jaar dat ik elf was en zij dertien. Een warme zomermiddag. Lilian en ik waren aan het spelen vlakbij de oever van de Westerbeek, hier de vaart genoemd, omdat deze sinds lang in onbruik geraakte waterweg in de Middeleeuwen bevaarbaar moet zijn geweest. Op sommige plaatsen is die Westerbeek zelfs nu nog vrij diep en ze kent hier en daar een aantal verraderlijke stromingen. Op zo’n plaats, ter hoogte van het Sint-Hélénacollege aan de Deken de Boonlaan, gebeurde het. Ik gleed uit en schoof meteen naar het midden van de beek waar het iets meer dan een meter diep is. Mijn beide voeten zogen zich vast in de modder. Ik kon geen kant meer op. Hulpgeroep zou niets hebben uitgehaald. Het was immers zomervakantie. Buiten Lilian en ik was er niemand in de wijde omgeving. Dus eerlijk is eerlijk: was zij er toen niet geweest en had ze niet zo koelbloedig gereageerd, dan had
ik dit allicht niet naverteld. Zo een gebeurtenis schept natuurlijk een band tussen mensen. En ik bleef haar echt eeuwig dankbaar voor wat ze toen had gedaan. Maar wat ze me nu vroeg… ‘Ik denk dat je toch wat hard van stapel loopt, hoor, Lilian.’ ‘Absoluut niet,’ antwoordde ze. ‘Jij doet wat van je verwacht wordt: met me trouwen. Je mag nog duizend keer zeggen dat het kind niet van jou is. Wie zullen ze geloven, denk je?’ Ze had gelijk. Zelfs mijn eigen ouders twijfelden, hoezeer ik ze ook op het hart drukte dat Lilians kind onmogelijk van mij kon zijn. Ik zei: ‘Maar Lilian, wij hebben toch al lang niets meer samen. Waarom wil je dan per sé dat ik met je trouw?’ ‘Dat heb ik je al uitgelegd, Corneel. Daarbij, ik zìt er wel mee!’ ‘Okay, okay, maar daarom is het nog mijn verantwoordelijkheid niet.’ Even bleef het stil. Toen opperde ik voorzichtig: ‘Ik euh… zou je kunnen helpen met geld voor een… abortus.’ ‘Een abortus? Wie zegt dat ik een abortus wil?’ ‘Ik weet niet… Misschien is dat in de gegeven omstandigheden wel de beste oplossing en…’ ‘Dat was ook het eerste waar mijn moeder mee aankwam toen ik het haar vertelde. Tot ik haar zei dat jij de vader was. Toen veranderde ze snel van gedacht, hoor!’ Dat zal wel, dacht ik wrang. Die zag natuurlijk meteen het oogje vet. Ik reageerde echter: ‘Trouw dan met de echte vader van je kind. Wie is het trouwens die je dit heeft geflikt?’ ‘Dat doet er niet toe. Hij noch zijn ouders bezitten een rooie duit. Het heeft dus geen enkele zin hem voor zijn verantwoordelijkheid te plaatsen. Trouwens, we hebben het maar één keer gedaan. Tijdens de late uurtjes van een septemberfuif achter de Maakme Blijdezaal. Ik was met hem mee naar buiten gegaan: hij had me tenslotte al de hele avond getrakteerd! En voilà, hier zit ik nu met de gebakken peren!’ ‘Jesus, Lilian!’ ‘Hoe dan ook,’ ging mijn buurmeisje onverstoorbaar verder, ‘hij is een nietdeug, een drinker, een bruut: één waar ik zeker niet mee getrouwd wil zijn. Dan nog liever…’ ‘Aha,’ zei ik, ‘je geeft toch nog meer om mij dan om die loser.’ Lilian keek me doordringend aan, kruiste de armen en zei: ‘Awel: ja. Mijn moeder wilde altijd al dat ik het weer met jou aanlegde. Ze krijgt dus nu haar zin. En jouw ouders? Die hadden dan misschien een heel
andere schoondochter in gedachten. Maar ze mogen gerust zijn: ze kennen me en ze weten wat ze aan me hebben. Want het is niet omdat jullie een bloeiende handelszaak, eigendommen en geld hebben, dat jij met die handicap van jou een filmster aan de haak zult slaan. Zeg het als ik ongelijk heb!’ Het was of er een mes in mijn rug werd geplant. Waarom moest iedereen me dat altijd weer te pas en te onpas onder de neus wrijven! Wat kribbig reageerde ik: ‘Dat heeft er allemaal niets mee te maken, Lilian. Vertel me liever, als je niet verliefd op me bent, hoe lang je dan van plan bent deze komedie vol te houden?’ ‘Tot de kleine groot genoeg is,’ antwoordde ze prompt. ‘Laten we zeggen tot hij of zij naar de middelbare school gaat. Als je wilt mag je dan van me scheiden. Maar betalen voor je kind en mij zul je. Vergeet dat niet. En verder…’ Ze aarzelde. ‘En verder wat?’ vroeg ik. ‘Verder hoef je van mij niet te rekenen op veel seks.’ ‘Pardon?’ ‘Toch niet vóór de geboorte. Daarna zullen we wel zien. Als je dan een beetje inschikkelijk bent, en ik kan het opbrengen om met jou in één bed te slapen, dan… dan zal ik af en toe eens lief voor je zijn en je vertroetelen zoals een vrouw met haar man hoort te doen. Je bent dan tenslotte mijn echtgenoot. Maar het hangt volledig van jou af.’ ‘Jij wilt dus seks inzetten als beloning,’ concludeerde ik met stijgende ontzetting. ‘Ik weet niet wat ik hoor, Lilian!’ ‘Precies of er bestaat andere seks,’ kaatste mijn buurmeisje terug. ‘Jazeker,’ antwoordde ik nadrukkelijk. ‘Er bestaat nog zoiets als echte liefde tussen man en vrouw!’ ‘Hahaha.’ Ze lachte als een boer met kiespijn: ‘Jij zit te veel met je neus in de boeken, Corneel. De grote liefde, da’s iets voor supersterren en miljonairs, jong. Niet voor mensen als jij en ik. Wij moeten pakken wat langskomt, en vooral niet dromen van iets dat toch niet binnen ons bereik ligt. Anders blijven we achter met lege handen.’ ‘Jezus, je meent het, Lilian!’ ‘Tuurlijk. Trouwens, mijn ma zegt altijd: als een vent zijn pleziertje heeft gehad, trekt hij zijn broek weer aan, doet zijn gulp dicht en dat was het. Terwijl het voor ons vrouwen dan allemaal pas begint.’ ‘Zeg dat maar tegen de echte vader van je kind!’ ‘Begin jij er alvast maar aan te wennen dat het vanaf nu jouw kind is! Je hebt het in het bijzijn van anderen voortaan over òns kind. Begrepen?’ Ik wilde nog wat zeggen, maar net op dat moment zwaaide de keukendeur
open. Daar was mijn moeder: ‘Zeg, waar blijven jullie? Er is nog van alles te bespreken hiernaast.’ Te bespreken, misschien wel, dacht ik. Maar of het de zaak nog zal veranderen? * * * Nadat Lilian en haar ouders waren vertrokken, liep ik nog een eindje om. Kwestie van een beetje uit te waaien en de dingen op een rijtje te zetten. Hoewel, viel er eigenlijk veel op een rijtje te zetten? Ik was geflest, zoveel leek duidelijk. Wat kon ik ertegen inbrengen? Een bloedtest eisen? Maar wat zou dat, als bijvoorbeeld bleek dat onze bloedgroepen toevallig dezelfden waren! Zoals de zaken nu stonden, kon ik geen kant op. Eerlijk gezegd: ik had nooit van Lilian verwacht dat ze het zo zou spelen. Hoe lang kende ik haar nu? Sinds ik een jaar of acht, negen was? We waren inderdaad al buren sinds onze geboorte, maar op een dag tijdens een kerstvakantie, er lag sneeuw en alle kinderen van de straat kwamen buiten, maakten we nader kennis. Sindsdien zagen we elkaar geregeld, zeker toen kort daarop haar moeder bij mijn ouders in de huishouding kwam werken. De eerste maanden konden Lilian en ik het erg goed met elkaar vinden. Toen ik echter op mijn tiende naar het blindeninternaat in Brussel trok, taande onze wederzijdse belangstelling gaandeweg. Zij was tenslotte anderhalf jaar ouder dan ik. Op die leeftijd is dat redelijk veel. Wij gingen elk een beetje onze eigen weg, zij kreeg een lief en ik ontwikkelde heel andere interesses. Onder invloed van mijn nieuwe vriendenkring in Brussel vervreemdde ik vrij snel van mijn oorspronkelijke omgeving. Ik vond dat toen niet erg, omdat ik meende er veel meer voor terug te krijgen. Later echter zou ik daar anders over gaan denken. Toen ik na mijn studies weer thuis kwam wonen, was de band tussen Lilian en mij zo erg verwaterd, dat er nog amper van vriendschap sprake was. Maar tot mijn verbazing keerde dat vrij snel. Ik kreeg haar weer vaker te zien en sprak al eens af met haar. Misschien had ik dat beter niet gedaan. Want zie wat ze me nu lapte. Dat terwijl we nog nooit echt seksueel contact hadden gehad. Het was pas tegen negen uur die avond, toen ik weer op huis aanliep in de hoop dat intussen de storm zou zijn gaan liggen. Maar neen, zowel mijn vader als mijn moeder wachtten me op met alweer een preek, in het bijzonder (hoe kon het ook anders?) van mijn moeder dan. Ze trok gelijk van leer:
‘Je hebt ons mooi voor schut gezet met die affaire. Wat moeten de mensen wel niet denken!’ Wat de mensen ervan dachten, liet me Siberisch. Ik antwoordde echter zo rustig mogelijk: ‘Zoals ik jullie al duizend keer heb proberen uit te leggen: dat kind is niet van mij!’ ‘Jij kunt dat wel zeggen, maar waarom zou Lilian daar nu over liegen?’ ‘Omdat zij en haar moeder geld hebben geroken, natuurlijk! Je hebt goed genoeg gehoord wat Christine daarstraks hier aan tafel zei: zelf hebben ze nauwelijks geld voor dat huwelijk. Dus, wij zullen alles mogen ophoesten.’ ‘Je bedoelt,’ reageerde mijn moeder, ‘dat je vader en ik alles zullen mogen betalen. Maar goed, stel dat je gelijk hebt, dan kan ik er nog niet bij, hoor! Wie trouwt nu met iemand die de vader van haar kind niet is.’ ‘Omdat het gemaakt is door een nietsnut die nog berooider is dan zij. Ze heeft het tegenover mij anders wel zelf toegegeven: dat ze het doet omdat ik de beste partij ben die ze kan strikken. Ze ziet het ook als een soort wederdienst voor die keer dat ze me halfdood uit de beek heeft gehaald.’ ‘Oh, nee! Dat weer!’ ‘Ja. Dat weer!’ ‘Dat jij toen ook zo stom moest zijn je door haar te laten redden. Je ziet nu wat ervan komt!’ ‘Moest ik me dan soms laten verzuipen!’ Mijn moeder ging hier niet op in, maar vroeg: ‘Wanneer heeft ze dat gezegd?’ ‘Toen ik daarstraks met haar alleen in de keuken was. Ik had een bandopnemertje op zak moeten hebben. Dan hadden jullie me wel moeten geloven!’ Uit de blik van mijn vader kon ik opmaken dat hij wel geneigd was me te volgen. Mijn moeder die dit kennelijk doorkreeg, ging snel verder: ‘Hoe dan ook: je hebt vroeger genoeg achter haar gat gelopen, terwijl ik je altijd voor haar heb gewaarschuwd. Je weet goed waarom. Dat meisje is geen partij voor jou. Je ziet nu van welke praktijken ze zich bedient om haar doel te bereiken.’ ‘Vroeger was vroeger,’ zei ik. ‘Waar jij over spreekt is zes, zeven jaar geleden. Het is al zolang dat ik niets meer met Lilian te maken heb. Trouwens, ze heeft me toen zelf de bons gegeven.’ ‘En in Brussel? Hoe zit het daar?’ vroeg mijn moeder als van de hak op de tak. Dat deze vraag zou komen, had ik verwacht. Toch verraste ze me nog. ‘In Brussel?’ herhaalde ik om wat tijd te winnen voor ik hierop antwoordde. Op dat moment had ik daar een deeltijdse betrekking als muziekleraar in een
instituut voor slechtziende en blinde meisjes. ‘Je weet best wat ik bedoel,’ zei mijn moeder. ‘Je bedoelt… Gonda?’ ‘Een schande is het, die aanhouderij.’ ‘Pardon, ma. Gonda en ik zijn niets aan elkaar verschuldigd. Ze is me zelf in mijn chambrette komen verleiden. Dat zij haar vriend op die manier horens zet, is haar zaak. Daar kom ik niet tussen. Ik ken die gast niet eens!’ ‘Je zou er nu op zijn minst een einde aan kunnen maken, Corneel. Al goed trouwens dat de mensen er hier geen lucht van hebben. Je zou wat horen!’ ‘Er is alleen… Lisa,’ zei ik nog. Lisa was een opvoedster van ongeveer mijn leeftijd die ook op het instituut werkte en op wie ik al maanden smoorverliefd was. Ze wees me echter iedere keer weer af. ‘Die droom zal je nu definitief moeten opbergen, jongen.’ Dat was mijn vader die nu voor het eerst wat zei. ‘Ah, ja? En waarom dan?’ ‘Omdat je nu gaat trouwen met Lilian. Daar kun je niet meer onderuit.’ ‘Ah, nee? En waarom niet, als ik vragen mag?’ ‘Omdat ze anders…’ ‘Omdat als zij schandaal maakt onze zaak hier naar de haaien gaat. Daarom!’ viel mijn moeder in. ‘Dat geloven jullie toch zelf niet!’ riep ik uit. Nochtans… Mijn vader werkte als werktuigkundige. Hij onderhield en verhandelde hier in Meervoorde hoofdzakelijk landbouwmachines, ook al eens een lichte vrachtwagen of bestelwagen. Zijn zaak moest het inderdaad hebben van over het algemeen erg conservatief denkende boeren. Mijn moeder zei: ‘Als Lilians al dan niet gefantaseerde verhaal hier de ronde gaat doen en jij laat haar zitten, dan blijven onze klanten weg en… en dan kan jij je pianohandeltje ook op je buik schrijven. Dat begrijp je toch!’ Daar raakte ze me nog het meeste mee. De bescheiden pianozaak die ik voorzichtig aan het opbouwen was, begon nu eindelijk wat te lopen. Jammer genoeg moest ik voor mijn verplaatsingen naar de klant meestal wel een beroep doen op mijn vader. Die piano’s waren in feite het enige dat me hier nog bond, momenteel. Ik had dan ook lang getwijfeld of ik hiermee verder zou doen. Goed, het was nog geen vetpot, maar nu ik eenmaal zover stond, kon ik toch moeilijk al die klanten weer laten stikken. ‘Verdomme…’ mompelde ik. ‘Wat is dat hier eigenlijk voor een gat?’ ‘Je zult er toch mee moeten leren leven, Corneel,’ zei mijn vader op sussende toon. ‘Daarbij, of je nu met Lilian of met iemand anders trouwt, zoveel verschil maakt dat niet. Lilian is niet lelijk en…’
‘Vind jij dat?’ vroeg mijn moeder. ‘ze is wat plomp van voorkomen, haar kuiten zijn te dik en ze heeft verdorie koeienogen.’ ‘Bah, dat valt allemaal nog wel mee!’ reageerde mijn vader. En ik dacht: hij wil zeggen, als je het licht uit doet, zeker? ‘Waar het mij om gaat is dat Lilian geen partij is voor onze zoon,’ zei mijn moeder. ‘Het is niet omdat Christine hier jaar en dag het huishouden komt doen, dat ze nu ineens van onze stand zouden zijn. Het is en blijft simpel werkvolk. Vergeet dat niet! En nu mag ik van Christine geen kwaad woord zeggen, maar die familie van hen is toch maar het laagste van het laagste. Straatjesvolk, dat is het. Terwijl wij… En wat voor opleiding heeft dat meisje eigenlijk? Huishoudkunde? Denk je nu in alle ernst dat zij onze Corneel gelukkig kan maken? Maar ja, hij zit in het bootje, en dus zal hij moeten varen! Zeg niet dat ik hem niet verwittigd heb!’ Langzamerhand begon dit welles nietes gesprek me grondig de keel uit te hangen. Trouwens, wat had ik de hele dag anders gehoord? En altijd draaide het op hetzelfde uit: geld, geld en nog eens geld. Hadden die mensen hier niets belangrijkers in hun leven? Onder het mompelen van een vaag excuus maakte ik dat ik de kamer uit kwam, de trap op naar boven. Daar op mijn verdieping was mijn eigen wereld, een wereld die ik weldra zou moeten delen met…? Allicht niet, daarvoor lagen Lilians en mijn interesses te ver uit elkaar. Gelukkig was het appartement voldoende ruim om elk een beetje zijn eigen plaats te geven. Niettemin zou het toch een hele aanpassing worden. Maar kom, zo ver was het nog niet. Van de andere kant, hoezeer de idee van dat huwelijk me daarnet nog tegenstond, nu begon er bij mij toch iets te ontwaken van een zekere sympathie ervoor. Sterker, dat huwelijk met Lilian begon ik te zien als een uitdaging. Want je kon het ook zo beschouwen. Zij had me jaren niet meer zien staan, terwijl ze me nu nodig had. In feite was ik het dus die nu over haar triomfeerde. Ze zei nu wel dit en dat, maar eens ze met me getrouwd zou zijn, zou ze toch op zijn minst rekening met me moeten houden. Het was in onze streek trouwens de gewoonte dat de man de baas was in huis. Emancipatie, dat kenden de boeren hier niet. Niet dat ikzelf zo hoog opliep met die achterlijke mentaliteit - ik was een democraat in hart en nieren – maar in dit geval kwam het me wel bijzonder goed uit. Ik slaakte een zucht, liep naar mijn SBR-transistor en zette hem aan. Onmiddellijk weerklonken van op de licht gestoorde Radio Caroline middengolffrequentie de tonen van Steeley Dan's ‘Do it Again’. Er waren dus nog zekerheden, bedacht ik, net voor ik mij op bed liet ploffen. Als ik ‘s avonds de radio aanzette, luisterde ik meestal naar Radio Caroline.
Die draaiden tenminste geen van die schreeuwerige discoplaten zoals die opdringerige Radio Mi Amigo die overdag uitzond, maar intelligente progressieve albummuziek. Tot eind verleden jaar kon je Caroline overdag nog van op een eigen golflengte beluisteren, maar sinds december verleden jaar zaten Mi Amigo en Caroline weer op één frequentie, namelijk de 319m of 963khz. Mi Amigo overdag en Radio Caroline ‘s avonds en ‘s nachts. Waarom ze na een paar jaar weer tot die regeling waren teruggekeerd, wist ik niet precies. Kwatongen zoals onder andere mijn neef die vaak de krant las, beweerden dat het was omdat het verre van goed ging met ons laatste radiozendschip op de Noordzee: de MV Mi Amigo. De oude kustvaarder gebouwd in 1921 zou zo lek zijn als een zeef, en de leef- en werkomstandigheden aan boord erbarmelijk. Maar aan de olijke sfeer van de Mi Amigo live-uitzendingen hoorde je dat niet, en de Caroline-jongens bleven zoals steeds zo stoïcijns en flegmatiek als je van rasechte Britten nu eenmaal mag verwachten. En ja, er was al zoveel gezegd en geschreven over The Old Lady, zoals de Mi Amigo onder radiofreaks gemeenzaam werd genoemd. Zolang Radio Caroline, the only album Station in Europe, maar in de ether bleef, was het wat mij betreft prima. Ik gaf het toe: ik was een zeezenderfreak. Ik droomde er dan ook heimelijk van om voor een zeezender te werken, maar de kans dat het ooit zover zou komen, was wel heel erg klein. Programma’s aan land opnemen zou nog lukken, maar zag je mij als slechtziende al naar zo’n zendschip afreizen? Het leven daar moest toch alles bij elkaar niet zo comfortabel zijn, en op bepaalde momenten zelfs hachelijk. Het zou al een hele toer zijn om mijn baantje in Brussel te behouden, nu daar werd gesproken over herstructureren, fuseren met andere blindeninstituten en besparen. Daar moest ik het ten gepaste tijde met Lilian ook nog eens over hebben. Over wat al niet, eigenlijk!
2. WIE ZONDER ZONDE IS Oktober 1979 « Een minuut van verzoening is meer waard dan een levenslange vriendschap.» Gabriel Garcia Marquez (1928-2014)
Midden in de nacht schoot ik plots wakker. Ik hoorde gestommel. Iemand had zich kennelijk toegang tot mijn kamer verschaft. Lilian? Ze fluisterde: ‘Hé, Corneel, ik...’ ‘Wat is er?’ Ik vroeg het botter dan ik bedoelde. Maar ja, het zat dan ook al een hele poos behoorlijk scheef tussen ons. Er was zoveel gebeurd de afgelopen maanden. Tè veel! Eerst mijn min of meer gedwongen huwelijk met haar, waarbij ze me op slinkse wijze een door een ander verwekte zwangerschap in de schoenen had geschoven. Hierdoor was ik serieus onder druk komen te staan. Om een schandaal in de familie en de klantenkring van mijn ouders te vermijden, had ik moeilijk anders gekund dan met haar trouwen. Enkele maanden later het zogenaamde ongeluk, lees vechtpartij tijdens een instuif van mijn werk met een opvoedster waarvan zij vermoedde dat ik iets met haar had. Hierbij kwam Lilian onfortuinlijk ten val en kreeg ter plekke een miskraam; in haar zesde maand, nota bene. De daarop volgende dagen had ze in het ziekenhuis tussen leven en dood gezweefd. En ik kreeg de schuld, natuurlijk. Terwijl ik, zoals de kaarten nu waren komen te liggen, in feite voor niets met haar was getrouwd. Je zou voor minder in aparte kamers slapen! Die laatste gebeurtenissen waren alweer zeven maanden geleden, zonder dat er in de tussentijd veel toenadering tussen ons was geweest. Een scheiding leek dan ook stilaan onafwendbaar, niettegenstaande ik met dat al toch om haar gaf. De lezer begrijpt dat ik hoogst verwonderd was haar hier nu aan te treffen. ‘Wel?’ vroeg ik, ‘wat is er zo dringend dat je me er midden in de nacht voor uit mijn slaap haalt!’ Ik hoorde haar zacht snikken. ‘Mag ik... even bij je komen, Corneel?’ vroeg ze bedeesder dan ik van haar gewoon was. ‘Vooruit, even dan,’ zei ik, en schoof een eindje op.
Lilian kwam dichterbij en sloeg het dekbed weg. ‘Oh Corneel,’ snikte ze. Voor ik wist wat er gebeurde wierp ze zich bovenop me en overlaadde me met kussen, terwijl de tranen onstuitbaar over haar wangen stroomden. Lilian bleef huilen en me bedelven onder kussen. Ik wist dat ze komedie kon spelen, maar dit...? Neen, dat geloofde ik niet. Ze verplaatste zich, waardoor ze nu schrijlings over me kwam te liggen. Ik voelde haar heerlijk warme lichaam en hield haar op mijn beurt stevig vast zodat ze niet van me af zou rollen. ‘Lilian,’ fluisterde ik. ‘Heb je raar gedroomd of zo?’ ‘Sorry Corneel,’ snotterde ze, ‘het is allemaal mijn schuld. Ik ben gemeen geweest tegen je. Ik had je niet op die manier mogen dwingen, verleden jaar. Dat was helemaal niet fair van me. Ik had dat kind van Tino nooit in je schoenen mogen schuiven. Je ziet wat ervan gekomen is.’ Aha, Tino was de verwekker! Tino, één van haar vroegere lieven en bepaald geen doetje, wist ik: een nietdeug, een vechtersbaas en dronkenlap. Het was de eerste keer dat Lilian, waarschijnlijk in een loslippige bui nu, de naam van de werkelijke vader over haar lippen liet komen. ‘En ik heb je nog beschuldigd, dat het jouw fout was dat ik bij die val mijn kind verloor. Terwijl ik niet eens het recht had jou te blameren.’ Ze snikte tranen met tuiten nu. Onwillekeurig nam ik haar in mijn armen en streelde haar sussend. Terwijl ik haar zo vasthield werd er iets wakker in me. Dat warme, schokkende lichaam, het was eeuwen geleden dat ik er op deze manier nog één had vastgehouden, en al zeker niet dat van haar. Want, geloof het of niet, tot op de dag van vandaag waren Lilian en ik eigenlijk nooit echt intiem geweest. Tenminste niet in de zin die je mag verwachten van innige intimiteit tussen een koppel. ‘Het... het spijt me zo, Corneel,’ ging ze verder. ‘Ik ben egoïstisch en laf geweest, terwijl jij zo goed was om met mij te trouwen toen ik in de puree zat.’ Dat ze daar zo laat achter kwam! Maar iets in me weerhield er me van nu tegen haar uit te varen. Dat zou ongepast zijn. Ik streelde haar verder, terwijl mijn begeerte langzaam ontwaakte. Het kon niet anders of Lilian moest dat voelen, zoals ze op me lag. Even richtte ze haar hoofd op en keek me aan in het halfdonker van de kamer met haar grote, bruine ogen. Koeienogen placht mijn moeder te zeggen. Maar dat vond ik overdreven. Toegegeven, Lilian was niet wat je noemt een schoonheid; een beetje aan de hoekige kant en niet van de slankste. Maar juist dat maakte haar in mijn ogen dan weer onweerstaanbaar. Ze had kuiten, bovenbenen en een kont die gemiddeld volumineuzer waren dan bij de meeste andere meisjes van haar
leeftijd, maar dat stond haar in zekere zin wel. En wat meer was: haar vormen waren prima in verhouding. ‘Is mijn gat niet te dik in deze rok?’ was een vraag die ze me nooit zou hoeven stellen. Het antwoord zou wat mij betreft in ieder geval ‘neen’ zijn. Ik vond haar mooi zoals ze was. ‘Eigenlijk Corneel, moet je me straffen voor alles wat ik jou en je familie heb misdaan. Ik heb het meer dan verdiend.’ ‘Pardon, Lilian?’ ‘Ja, ik heb je zwaar teleurgesteld. Dat besef ik nu maar al te goed. In de eerste plaats omdat ik je er met die zwangerschap heb ingeluisd. Dat miskraam was dan ook nog eens het gevolg van mijn onbegrensde jaloersheid, terwijl ik niet de minste reden had. Vandaar dat mijn verantwoordelijkheid groot is. Ik heb je ongelukkig gemaakt, je vernederd en je opgezadeld met een trouwring waar je, en ik kan je geen ongelijk geven, waarschijnlijk zo snel mogelijk van af wilt. Wel, Corneel, ik zal je niet tegenhouden. Ik ga terug bij mijn ouders wonen en de schande neem ik op mij. Daar hoef je je geen zorgen over te maken. Toch sta ik erop dat je me voor je me wegstuurt, eerst straft zoals ik dat verdien.’ ‘En aan wat had jij dan gedacht?’ vroeg ik met toenemende verbazing. ‘Dat laat ik aan jou over. Waar jij je goed bij voelt. Je kunt bijvoorbeeld beginnen met me een flink pak op mijn billen te geven. Dat is wel het minste wat ik heb verdiend. Toen ik nog een kind was deed mijn vader dat ook altijd met me als ik stout was geweest. Weet je, dat werkte enorm bevrijdend, in de eerste plaats omdat ik me erna zo opgelucht voelde. Maar je mag me gerust ook harder aanpakken. Jij mag alles doen met me waarmee je je terechte woede op me kan koelen. Al sloeg je me het ziekenhuis in, nog zou ik bij jou in het krijt blijven staan, Corneel. Dat snap je toch!’ Even was het stil. Dit was wel even schrikken. Was Lilian dan werkelijk tot inkeer gekomen? Was dit nu wat ze noemen de catharsis? Het kon haast niet anders. Ondertussen nam de seksuele opwinding bij mij toe. ‘Kom, Lilian,’ fluisterde ik, ‘Kleed je uit.’ Meteen veerde ze recht, trok haar nachtpon over haar hoofd en vroeg: ‘Ga je me nu billenkoek geven, Corneel? Mij best, hoor! Hoe sneller dat gebeurd is, hoe beter ik me tegenover jou ga voelen.’ ‘Neen, neen,’ zei ik. ‘Ik weet iets veel beters...’ En terwijl ze haar nachtpon van zich afwierp, wurmde ik me uit mijn pyjama. Meteen wipte mijn begeerte op. Mijn hart bonsde en ik ademde zwaar. ‘Ik wil, Lilian,’ zei ik, ‘dat je weer over me heen komt liggen.’ Ze gehoorzaamde als een automaat. Ik sloeg mijn armen om haar soepele, naakte lichaam, bracht mijn gezicht naar het hare en likte gulzig haar tranen. Ze kreunde.
Met één hand ging ik onder haar. ‘Kom,’ zei ik, ‘open je.’ Veel moeite had ze daar niet mee. Ik merkte namelijk dat ze intussen al vloeibaar en bovendien bijzonder gewillig was. Ze steunde. Haar fantastische lichaam zakte dieper over me heen. Ik tastte naar haar zware borsten en kneedde ze wellustig. Het volgende ogenblik duwde ze haar mond op de mijne en onze tongen vonden elkaar in een geile paringsdans, terwijl Lilian langzaam op en neer bewoog. ‘Doe ik het goed zo?’ hijgde ze na een poos. ‘Absoluut,’ kreunde ik. ‘Wanneer ga je me straffen?’ vroeg ze even later. Mijn handen lagen op haar massieve kont. Ik gaf haar een harde klap. ‘Aau...’ riep ze allicht meer van het opschrikken dan van de pijn. ‘Nu,’ zei ik. ‘Ja maar, zo bedoelde ik het niet,’ hijgde ze. ‘Ik wil dat je me echt onder handen neemt.’ ‘Eerst dit, Lilian.’ De volgende minuten gingen we tekeer dat hemel en aarde erbij leken te vergaan. Eerlijk gezegd: ik herkende haar amper. De koele, afstandelijke, cynische jonge vrouw was totaal veranderd in een lief, warm, meegaand sekskameraadje. Het kon dan ook niet lang duren of allebei bereikten we een eerste moment van bevrijdende ontlading. Toen we uitgeput bleven liggen, zij nog altijd bovenop me, met enkel onze ademhalingen en hartslag hoorbaar, fluisterde ze: ‘Eigenlijk moet ik onder je liggen.’ ‘Ik vind het anders best zo, hoor, Lilian.’ ‘Jij bent de baas, Corneel. Als jij het liever zo hebt.’ Weer begonnen we elkaar te strelen. Ik zei haar dat ik echt niet van plan was haar te tuchtigen, tenzij in een erotisch spel dan, Tenminste als ze daar voor openstond, en ook dat ik, als ze me nog wilde, niet van haar zou scheiden. Hoe de zaken ook waren gelopen, ik hield van haar, nu zelfs meer dan daarvoor. In de eerste plaats omdat ze zelf de knieval had gedaan door naar me toe te komen met gemeend berouw. En ik wilde daar iets tegenover stellen: onvoorwaardelijke vergeving! Ik wilde dat ons huwelijk, hoewel gestart onder een bijzonder slecht gesternte, toch nog de kans kreeg die het verdiende. Wat zij gedaan had was er voor buitenstaanders misschien ver over, voor mij gold nog altijd, wie zonder zonde is, werpe als eerste de steen. Ze had destijds gedaan wat ze dacht te moeten doen. Dat dat was ingegeven door hoofdzakelijk egoïstische motieven en allicht vooral ook door
angst, dat was ik bereid haar te vergeven; in de eerste plaats omdat ik wist dat zich onder die geacteerde onverschillige bovenlaag van toen een goed en lief meisje schuilhield, dat ik nu herontdekte en dat ik voor geen geld meer wilde prijsgeven. ‘Lilian, schat,’ zei ik tenslotte, ‘hoe je het draait of keert, je bent mijn vrouw, en dat is wat mij betreft niet zonder betekenis. We hebben beloofd in goede en kwade dagen. Kwade dagen hebben we ondertussen voldoende gehad. Ik zie dus geen reden waarom er nu geen goede zouden komen.’ ‘Meen je dat, Corneel?’ vroeg ze onwezenlijk. ‘Tuurlijk meen ik dat. Heb je er trouwens al eens aan gedacht hoeveel verdriet je je ouders zou doen als je bij me wegging?’ ‘Tja...’ ‘Kom hier...’ Ik draaide haar op haar rug en liet me soepel tussen haar heerlijk zachte dijen glijden. De rest van de nacht was één groot feest. We sliepen nog af en toe tussen de bedrijven door, maar we lieten elkaar niet meer los tot het tijd was om op te staan. Die ochtend liepen Lilian en ik voor het eerst hand in hand de trap af. Toen we in de woonkamer verschenen waar mijn ouders inmiddels zaten te ontbijten, vielen hun monden letterlijk open. ‘Wat beleven we nu!’ vroeg mijn moeder die als geen ander beducht was voor een scheiding. Verliefd keken Lilian en ik elkaar aan. ‘Jullie zien het goed,’ zei ik, ‘Lilian en ik hebben het vannacht bijgelegd op de manier zoals een koppel met moeilijkheden dat hoort te doen. Lilian is naar mij toegekomen en ik heb haar alles vergeven, uit het diepste van mijn hart, en zonder verdere voorwaarden.’ ‘Je meent het!’ riep mijn vader. ‘Inderdaad, pa.’ ‘Dat is een hele opluchting,’ zei mijn moeder op haar beurt. ‘Al mag je mij niet kwalijk nemen, maar ik ga me toch eens in de arm knijpen.’ We lachten alle vier. Lilian en ik kusten elkaar en namen voor het eerst naast elkaar plaats aan de ontbijttafel. De komende dagen en weken waren zondermeer zalig. We beleefden nu eindelijk onze uitgestelde wittebroodsweken. En wat meer was: enkele maanden later bleek, al hadden de artsen dat bij haar eerdere miskraam zo goed als uitgesloten, Lilian zwanger van ons eerste kindje. Dit bericht kwam, oh dankbaar godsgeschenk, vlak voor de kerstdagen dat jaar.
De volgende zomer, om precies te zijn op 16 augustus, twee dagen vóór haar eigen verjaardag, beviel Lilian van een wolk van een dochter die we Sabine noemden. Zeg nu zelf: had ik er niet goed aan gedaan om de spons te vegen en Lilian weer in mijn armen te sluiten? Hadden zowel zij als ik onze trots toen niet opzij gezet, dan waren we ongetwijfeld liefdeloos en vol bittere verwijten uit elkaar gegaan. Dat terwijl we niet geweten zouden hebben dat onze relatie nog zoveel mooie kansen bood. Nu was ze immers ook nog eens de moeder van mijn kind. Een mooier geschenk had ze me onmogelijk kunnen geven.
3. HET TEKEN VAN DE MUILBAND Juni 2014 « Ik verafschuw uw mening, maar ik zal alles doen opdat u ze zou kunnen uiten. » Voltaire (1695-1778)
1. Mijn naam is Lilian Versteene. Wellicht ken je me niet. Of het moest zijn dat je al eens een zogenaamd Vlaams literair boek leest. Ik ben namelijk de ex van Corneel, je weet wel, die slechtziende schrijver afkomstig uit het Zuidwestvlaamse Meervoorde. In de loop van de jaren heeft hij onder andere wat verhalen geschreven waarin hij mij met naam en toenaam noemt. Verhalen die niet altijd even vleiend voor me zijn. Laat staan dat ze de waarheid zouden beschrijven. Toen ik daar voor de eerste keer van hoorde, maakte ik me serieus kwaad. Wat dacht die ex van mij wel! Waar haalde hij in ’s hemelsnaam het recht om zomaar over mij te schrijven zonder mijn toestemming. Maar na een tijd kon het me eigenlijk niet zoveel meer schelen wat hij schreef. Weinig mensen die die dingen lezen kennen mij, en voor de rest: ik ben maar een eenvoudige vrouw zonder naam, faam of financiële middelen. Ik kan me dus zeker geen dure advocaten permitteren om hem tegen te houden, als ik dat zou willen. Een rel in de pers ontketenen, zeg je? Daarvoor lijkt een schrijvertje als Corneel niet belangrijk genoeg. Dat zeiden ze me tenminste toen ik mij eens ging informeren bij een paar van de roddelblaadjes. Je hoort dat veel tegenwoordig: mensen die hun gram halen via een artikel in Dag Allemaal of Story en zo. Maar neen, hoor. Ja, als hij nu nog een bekende zanger of acteur was geweest. Dan zouden ze het graag hebben gedaan. Maar in dit geval: een schrijvertje van het zevende knoopsgat? Daar houden de journalisten zich niet mee bezig. Die hebben echt wel belangrijker dingen aan hun hoofd. Niettemin vind ik nu toch de tijd gekomen om eens eindelijk mijn kant van het verhaal te doen. Al ben ik dan zelf absoluut geen schrijfster of zo. Hoe het ook zij: Corneel mag zeggen wat hij wil, het meeste van wat hij over mij schrijft is in de eerste plaats niet juist en in de tweede plaats serieus overdreven. Hij komt uit zijn verhalen ook altijd naar voor als het niet is als de held, dan toch als de barmhartige. En dat is hij zeker niet altijd geweest.
Integendeel! Neem dat maar van mij aan. Je moet weten, ik heb tot nu toe een moeilijk leven gehad. Niet dat ik veel echte armoede en lichamelijke pijn heb geleden. Al waren wij thuis niet rijk, verre van. En al zeker niet zo rijk als indertijd de ouders van Corneel. Maar honger, tekort of zware ziekte heb ik in mijn jeugd en ook daarna gelukkig niet gekend. Al is het soms nipt geweest. Het is alleen dat ik te veel verdriet en miserie heb gehad in mijn leven. Ik heb echt meer dan mijn part gekregen wat dat betreft. Maar wat wil je, als je maar van eenvoudige komaf bent zoals ik. De meeste keren bijt je dan in het zand. Wat ze ook mogen beweren, de pastoors en die van de politiek. Mensen met geld, ja, die kunnen in alles hun goesting doen, en als het misloopt ook alles weer recht trekken. Wij, arme duivels moeten het stellen met wat overschiet: de schillen en de dozen, zoals ze zeggen. Niet dat ik jaloers ben op rijke mensen. Als je bijvoorbeeld nog maar ziet hoe het Corneel en zijn ouders tenslotte vergaan is! Dat had ook niemand kunnen voorzien. Geld maakt niet gelukkig. Wees daar maar zeker van. ‘t Is alleen heel handig om er meer dan genoeg van te hebben. Maar goed, laat me beginnen met het begin van mijn verhaal. 2. Ik, Lilian, werd geboren op 18 augustus 1957. Net als Corneel was en bleef ik enig kind thuis. Maar het verschil tussen hem en mij kon in een gat als Meervoorde misschien niet groter zijn. Corneel zijn ouders waren namelijk welvarende middenstanders, en die van mij maar gewone werkmensen. Mijn vader was metser, meer ziek en aan de dop dan aan het werk. Maar daar kon hij zelf niks aan doen. De stiel van metser was in die tijd nog veel harder en gevaarlijker dan nu. En verder: hij was nu eenmaal slachtoffer van het systeem. Ze zeggen wel: omdat mensen belangrijk zijn. Maar eigenlijk bedoelen ze: omdat sommige mensen belangrijk zijn. Een simpel voorbeeld dat op mij als kind een enorme indruk heeft gemaakt, zal dat snel verduidelijken. Het was een periode dat papa een serieus arbeidsongeval had gehad. En wat eisten die van de verzekering? Ze stuurden hem gedurende enkele maanden, en het was nog putje winter ook, met zijn voet in de plaaster dagelijks de trein op naar Brussel, zowat honderdvijftig kilometer van Meervoorde. Hij moest dan al om negen uur bij die verzekering op kantoor, vlak aan het Centraal Station, zich iedere werkdag gaan aanmelden. Daarna kon hij weer naar huis. Kun je je dat voorstellen? Om daar eventjes zijn hoofd te laten zien, moest
mijn vader dus dagelijks meer dan twee uur op en twee uur af met een toen nog rammelende bankentrein. Anders trok hij zijn uitkering niet. Een werkmens wordt toch ook niks bespaard! Maar goed, ik was dus enig kind. Mijn moeder, Chrstine, was huisvrouw. Hier en daar ging ze in het zwart wat kuisen. Voor de rest zorgde ze voor mij en voor mijn vader. Dat ging zo vroeger. Zeker in een plaatsje als Meervoorde: dertienduizend en zoveel inwoners vóór de fusies van 1976, waar weinig vrouwen buitenshuis werkten, en dan nog bijna uitsluitend als schooljuffrouw, verpleegster of ergens in Noord-Frankrijk in de fabriek. Meervoorde, een kleine, overwegend katholieke gemeente, die zich om één of andere reden stad mag noemen, met drie parochies die zo’n beetje het hele plaatselijke sociale leven beheersten. Je werd verondersteld katholiek te zijn of in het slechtste geval, als je tenminste begoed was, liberaal. Mijn ouders nu waren socialist. Niet dat ze iets hadden tegen de zwartrokken. Ze hadden er gewoon geen affairen mee. Nooit gehad, trouwens. En het zou ook nooit gebeuren. Als je in Meervoorde socialist was, dan moest je er niet veel verwachten. Maar dat deden mijn ouders ook niet. Ze leefden hun eigen leven. Een beetje afgezonderd van de rest, dat is waar, maar zonder kwaad in de zin. Het was gewoon niet anders bij ons thuis. Mij stuurden ze naar de staatsschool, de Ecole Moyenne, zoals die in Meervoorde werd genoemd. De Ecole Moyenne was de school voor het straatjesvolk, dat in tegenstelling tot het vermaarde Sint-Hélénacollege waar Corneel zijn eerste schooljaren doorbracht. De Ecole Moyenne: al zat je in de kleuterschool, de lagere school of het middelbaar, het bleef de Ecole Moyenne, punt aan de lijn. Waarschijnlijk werd die zo genoemd omdat het de eerste en enige staatsschool in Meervoorde was waar je ook middelbaar onderwijs kon volgen, toen. Dat weet ik niet zeker. Ik geloof niet dat ik een moeilijk kind was of zo. Die eerste jaren van mijn kindertijd verliepen vrij normaal. Ik heb wel nooit mijn communie gedaan, niettegenstaande dat wel mogelijk was in de Ecole Moyenne. Neen, ik volgde zedenleer, wat nogal gedurfd was in die tijd, maar eigenlijk niet zoveel verschilde van godsdienst, denk ik. Er kwam alleen geen gezaag over God of Christus aan te pas. Dat ze in de zaak tegenover ons een jongen hadden, wist ik van toen ik nog klein was. Alleen had ik er zelden of nooit contact mee. Zijn ouders, en dan vooral zijn moeder en die haar moeder die bij hen inwoonde, hielden hem wat weg van de andere kinderen. Dat zal wel met zijn handicap te maken hebben gehad, denk ik. De eerste keer dat ik hem echt leerde kennen was ik al een jaar of elf en hij negen.
Het was een besneeuwde dag tijdens de kerstvakantie. Alle kinderen van onze straat kwamen buiten en hij dus per uitzondering ook. Zo leerden wij elkaar dan wat beter kennen. Toeval of niet, mijn moeder ging een beetje later voor zijn ouders in de huishouding werken, en zo kwam ik meer geregeld in contact met hem natuurlijk. Mijn moeder zei vanaf toen ook dikwijls: Lilian, die van hierover, dat is er nu één voor jou. Waarom ze dat zo zei, was me in het begin een raadsel. Later begreep ik dat het met geld te maken had. Die van over ons zaten er warmpjes bij, dat was geweten. En mijn moeder wilde kost wat kost dat ik een goede partij aan de haak zou slaan. Een betere dan zijzelf had getroffen. Tja, wie wil er nu niet dat zijn kinderen het later beter hebben! Maar... zoals ik al zei: er was wel iets met die jongen van over ons. Hij was gehandicapt. Niet dat hij achterlijk of spastisch was of zo. Neen, hij zag niet goed en hij had van dat wit haar. Hij droeg ook altijd een donkere bril. Ik vond hem van in het begin er al een beetje raar uitzien. Maar goed, ik mocht hem ergens wel, al was dat niet zo evident natuurlijk. Alleen een toekomst met hem? Ik weet niet of ik dat toen zag zitten, hoor. Zeg nu zelf, wie wil er nu trouwen met een gehandicapte! Een andere gehandicapte, misschien? Ik geloof ook dat het later maar door de omstandigheden is gekomen dat wij naar elkaar zijn toegegroeid. Dat had anders nooit gemarcheerd tussen ons. Als het tenminste ooit gemarcheerd heeft. Maar laat me niet op de zaken vooruit lopen. 3. Met mijn ouders woonde ik in een klein rijtjeshuis dat eigendom was van de oude zonderling die in het huis naast ons woonde. Samen met zijn zusters had hij er in het begin nog een kruidenierswinkeltje. Kort nadat wij er kwamen wonen, stierven die kort na elkaar en Adrien, zo heette die man, bleef alleen achter en sloot het winkeltje. Zelf was hij ook al met pensioen. Hij had iets aan de Staat gedaan, geloof ik. Hij had ook een zwart hondje, Bobby, dat hij soms afroste dat horen en zien erbij vergingen. Je zou het hem niet hebben aangegeven maar Adrien was zo rijk als de zee diep was. Ah, ja, hij had alles van zijn krenterige zusters geërfd, die daarvoor weer van hun tantes hadden geërfd. Net als hen was ook hij hondengierig. Mama zei altijd: er gaat maar de rook buiten en dan nog hangt er een zak over de schouw. Bovendien was het geweten dat Adrien durfde stelen in de winkels. En dat voor zo’n rijke mens! Zo zie je maar, hé! Toen hij enkele jaren later zelf kwam te overlijden, liet hij een fortuin na en hij had geen erfgenamen, en ook geen testament. Alles ging dus naar Vadertje
Staat. Waarom had die smeerlap niet aan ons, zijn goede huurders en naaste buren gedacht, overwoog ik wrang. Dat bleef voor hem toch hetzelfde. Hij was nu toch dood. Maar neen, dat soort geluk was voor ons niet weggelegd, blijkbaar. Alleen in films en boeken lees je zulke verhalen. Omdat wij in onze kleine werkmanswoning geen tuin hadden, regelde mijn ma het zo, dat ik tijdens de schoolvakanties kon gaan spelen bij de jongen van over ons. Daar was achter de werkplaats van zijn vader een grote, diepe tuin die vanuit het huis onmogelijk in de gaten te houden was. En dat leek me wel interessant. Wat we daar allemaal uitvoerden in die tuin? Ik zal het u zeggen: vader en moedertje spelen. Maar het is niet wat jullie in jullie duistere fantasie misschien vermoeden. Laat ik je dat zeggen. In zekere zin vond ik dat op den duur wel jammer eigenlijk. Ik herinner me de zomer dat hij tien was, ik bijna twaalf, en ze bij Corneel in de tuin een afgedankte, maar vrij grote kampeertent hadden neergezet. Het regende wel veel die eerste weken van de grote vakantie, maar gezien ik toen al wist waar Abraham zijn mosterd haalde, was ik toch benieuwd hoe dat ventje dat straks in september naar het internaat van de paters in Brussel vertrok, zou reageren als ik hem eens wat aanporde. Ik dus in die tent op een middag mezelf beginnen uitkleden. Ik zeg nog tegen hem: jij komt hier zo binnen en ziet me hier naakt. Pas op, ik was niet naakt, natuurlijk. Ik hield mijn onderbroek en hemdje aan. Ah, ja! Niet dat ik bang was voor controle van zijn bemoeizieke moeder of zo, maar toch. Ik moest eerst zien wat voor vlees ik in de kuip had voor ik echt spelletjes met hem zou beginnen spelen. Maar wat dacht je? Noppes, nada! Hij reageerde niet eens. Toch niet zoals een normale gast zou reageren als een griet zich op een presenteerblaadje aanbiedt. Dat was in zekere zin wel een ontgoocheling voor mij. Ik probeerde het nog eens op een nog meer verregende dag, toen we onze spullen bij elkaar hadden gepakt en naar de mansarde van hun woonhuis waren getrokken, waar een klein tweepersoonsbed, ze noemden het een twijfelaar, stond. Wij daar dus onder de dekens, en ik dacht, nu moet hij toch uit zijn pijp komen. Maar neen, gij! Hij raakte me niet eens aan, de sukkelaar. Hij beschrijft trouwens die historie in één van zijn verhalen, en ik moet zeggen: daar erkent hij het eerlijk. En ja, het was ook een beetje zoals hij zelf aangeeft: ik hield gewoon te weinig rekening met het feit dat hij jonger was dan ik. Ik wist ook nog niet zo goed dat jongens op dat punt meestal een stuk achterlopen op meisjes. En ook ja, alle jongens en mannen die ik daarna heb gehad, waren meestal wel ouder dan ik. Veel ouder soms. En die legden er
bepaald hun pet niet op, laat ik je dat zeggen! De volgende week vertrok ik op vakantie naar Oostende, naar tante Lien, de zus van mijn ma. Die had daar een café ergens in de buurt van het Vissersplein, als ik het me goed herinner. Daar beleefde ik dan weer heel andere avonturen. Oostende, dat was toen al heel wat anders dan een gat als Meervoorde. Oostende, de Koningin der Badsteden: dat was de stad, de winkels, café’s, het strand, evenementen… Nu, het feit dat Corneel zo traag rijp werd was niet zo erg. Het was alleen, hoe zal ik het zeggen: met de vroegrijpe ervaringen die ik ondertussen had, was het wel een beetje lastig. Ik had gevoelens voor hem en ook weer niet. Zo complex was dat in mijn jonge jaren al. Ik vreesde alleen maar dat ze hem daar in dat klooster tussen die pilarenbijters alleen maar wereldvreemder zouden maken dan hij al was. Want als je hoorde hoe die jongen soms resoneerde! Dat was niet normaal! Een echte boekenwurm en -theoreet. Soms om van te griezelen, ja! En naïef dat die was! Die geloofde toen echt nog dat er goede en nobele mensen op aarde rondliepen die hem bij alles wat hij wilde ondernemen, behulpzaam zouden zijn. Hij zou wel gauw genoeg ondervinden dat de wereld wel even anders in elkaar zit, hoor! Ik beklaagde hem. Echt waar! Vanaf hij naar dat blindeninternaat in Brussel trok, verwaterde ons contact snel. Hij was alleen thuis in de weekends, en voor mij was er dan ook altijd van alles anders te doen. Veel schoolwerk en zo. Want ja, nu zat ik in het middelbaar. Op die manier vervreemdden Corneel en ik van langsom meer. We waren ook op een leeftijd dat je zo snel verandert. Ik vond dat niet zo erg, mijn moeder daarentegen... Die hoopte nog altijd dat ik hem binnen zou doen en dat er dan een huwelijk van zou komen. Tja, het is nu ook niet verboden om te dromen, hé! 4. Zoals ik daarnet al zei, ik was vroegrijp en ik had ook al snel ervaring die ik misschien beter niet had gehad op die jonge leeftijd. Hoe dat zo kwam? Zelfs nu, veertig, vijftig jaar later, voel ik nog altijd een zekere gêne om het daarover te hebben. Het heeft te maken met mijn ouders. En ook al zijn ze allebei al jaren dood, toch is het moeilijk om daarover verder te gaan zonder dat dat bepaalde emoties bij me losmaakt. Het is niet de bedoeling hier het proces van pa en ma te maken. Wat gebeurd is, is gebeurd. Wat niet wil zeggen dat ik het achteraf allemaal goedkeur. Maar noch zij, noch ik wisten toen beter, denk ik. Los daarvan heb
ik nooit het gevoel gehad dat ze me met opzet iets lieten doen dat niet okay was. Hun redenering was: in het leven krijg je niks cadeau. Als simpele werkmens mag je niet onbeslagen op het ijs komen. Je moet op tijd leren hoe het er in het leven aan toe gaat. Daarbij, het waren heel andere tijden toen, en zij waren ook maar mensen, lijk u en ik. Heb jij ten andere nooit iets gedaan waarvan je nu zegt… tja, ik had dat misschien beter niet gedaan? Wel dan. Al die mensen die het zo schoon kunnen zeggen en altijd klaar staan met hun kritiek, zouden die beter niet eens voor hun eigen stoepje vegen? Kijk, mijn ouders vonden dat ik die dingen van het leven beter leerde van mensen die van me hielden, in plaats dat ik me ergens liet vastnagelen door de eerste de beste nietdeug. Niettemin is dat later toch nog gebeurd, en zat ik ondanks hun ouderliefde uiteindelijk toch met de gebakken peren. Maar later meer hierover. Mijn ouders zijn nog van de generatie werkmensen dat het de gewoonste zaak was dat de meestergast je op je eerste werkdag rond je veertiende mee naar de kabinetten nam, daar je broek afstroopte of je rok opschortte en er zijn vieze, vuile goesting met je deed. Liet je dat niet toe, dan vloog je er meteen weer uit. Het was niet moeilijker dan dat. Het feit dat ik enig kind was, en ook dat we met ons drieën dicht op elkaar leefden in de kleine werkmanswoning in de Dokter Denullestraat zal er wel niet vreemd aan zijn geweest dat we wat losser met elkaar omgingen dan goed was. Mijn eerste herinnering van zo’n voorval gaat terug naar toen ik een jaar of zes was. Ik sliep nog bij mijn ouders. Mijn moeder vond namelijk dat een kind niet eerder dan nodig in een aparte kamer moest worden gelegd. Het komt uit de moederschoot, dus laat het nog maar even, ook al is dat meerdere jaren, genieten van de aanwezigheid van zijn moeder, was haar op zich niet onlogische redenering. Dat er bij die moeder ook een vader sliep die bepaalde noden had, dat liet ze voor de gemakkelijkheid buiten beschouwing. Wel had mijn moeder me herhaalde malen op het hart gedrukt dat ik over deze dingen nergens iets mocht verder vertellen. Maar omdat ik geen echte boezemvriendin had of zo, kwam het niet bij me op om daarover loslippig te zijn. Ik ben nooit een babbelkous geweest, en misschien is dat ook één van mijn fouten: ik kropte alles veel te veel op, letterlijk als één die een muilband draagt. Het werd pas ernst toen ik een jaar of twaalf, dertien werd. Ik ga hier nu niet in detail gaan. Ik had immers mijn vrijzinnig Lentefeest achter de rug. Dus ik deed niet moeilijk toen mijn maagdelijkheid eraan moest geloven. Ik
beschouwde het als deel van een volwassenheidsritueel, zeg maar. Voor de rest, ik was nu klaar voor een lief, zeker? En ik zou niet lang meer wachten om mijn akkertje gauw nog eens te laten bevloeien. Als ze dat maar wisten! Dat vond allemaal plaats kort na de eerste periode met Corneel. Ik herinner me nog dat ik hem in die tijd eens tegenkwam op de jaarlijkse julikermis in Meervoorde. Ik was met een lief en Corneel, die had toch moeite om zijn jaloezie te verbergen. Maar ach, hij had zijn kans gehad, redeneerde ik. Dat hij ginder in Brussel maar met zijn pietje liet spelen door de paters, ik zou er hier wel andere voor mij vinden. Ik bedoel echte, volwassen pieten en geen paters, natuurlijk. Haha. Mijn hele middelbare schooltijd heb ik een beetje gevlinderd, tot zelfs een tijdje met mijn klassentitularis in het derde middelbaar. Het was allemaal niet zo serieus bedoeld, ik zou wel zien. Soms vrijde ik beschermd, soms niet. Enfin, ik heb wel een dosis geluk gehad, denk ik. Zowel wat betreft geslachtsziektes als ongewenste zwangerschappen. Op mijn achttiende haalde ik mijn diploma huishoudkunde in de Ecole Moyenne en daarmee was mijn schoolcarrière definitief afgelopen. Dat was maar een gewoon diploma eigenlijk dat zo’n beetje ieder meisje daar meekreeg, als je het tenminste niet te bont maakte. Studeren zat er bij mij absoluut niet in. Ik had een blauwe maandag geprobeerd voor kinderverzorgster, maar die studies bleken uiteindelijk te zwaar voor een zwakke leerling als ik. Het interesseerde me allemaal wel, maar de leerstof onthouden was iets heel anders. Als ik het eindelijk in mijn kop had, was het er na een kwartier al weer uit, en ik kon van voren af aan beginnen. Op die manier begin je geen serieuze studies, natuurlijk. Mijn ma bezwoer me altijd: zoek liever een vent met geld of een schone positie en je hoeft niet te denken aan uit werken gaan. Tja, geef ze eens ongelijk! Ze had misschien nog verder moeten gaan en me aanraden me te laten onderhouden door een kerel met poen. Dat was pas een goed idee geweest. Dan moest ik tenminste zijn vuile sokken niet wassen! 5. De eerste jaren dat ik van school was, fladderde ik nog steeds. Toegegeven, ik was niet echt een schoonheid. Zo ben ik altijd wat te dik geweest en niet bepaald elegant. Maar de jongens hingen rond me als vliegen rond de sirooppot. Waar dat aan lag? Misschien omdat ze tenminste pak aan me hadden? Ook had en heb ik ferme borsten. Iets waar Corneel ook altijd gek op was. En verder allicht vanwege mijn reputatie: omdat ik niet moeilijk te krijgen was? Ja, ik was in mijn tijd wel een heet patatje, dat ontken ik niet.
Tenslotte ben ik ook wel een moederlijk type, dus dat zal ook hebben meegespeeld. Ik had veel meer aantrek dan veel van die spichtige grietjes met hun maatje 36. Venten willen billen, borsten en een kont! Zeg dat Lilian Versteene het jullie gezegd heeft. Hoe ik uiteindelijk terug bij Corneel terecht ben gekomen, zul je vragen. Nu moet ik een episode uit mijn leven opbiechten waar ik eigenlijk niet zo fier over ben. Pas op, ik heb alles gedaan met de beste bedoelingen. Ik weet dat het verkeerd van me was. Dat moet je me niet zeggen. Maar toen... Tja, dat waren omstandigheden. Ik zal eenentwintig zijn geweest toen ik plots zwanger bleek. En wees maar gerust dat ik wist van wie het was. Van Tino, een oud lief van me dat ik weer eens was tegengekomen bij één of andere fuif in de oude Maakme Blijdezaal in Meervoorde. Op een bepaald moment gaan we naar buiten, zoals dat hier heet. We begaven ons achter de zaal, daar waar alle koppeltjes gaan foefelen. Tino, hoe slecht zijn reputatie ook was, had me tenslotte de hele avond getrakteerd. Ik kon hem moeilijk naar huis sturen met een broek vol goesting. Maar ja, ik had intussen al een ferm stuk in mijn kraag, dus dat ging daar nogal een gang daar tegen die achtergevel van de feestzaal. Van mijn moeder had ik geleerd dat als een vent goed heet van je staat, je dan moet proberen zijn spel te pakken te krijgen en het eens krachtig zien te melken. Negen van de tien schiet hij na een halve minuut al zijn zaad, en voilà, zijn goesting en belangstelling om te vogelen is dan meestal wel voorbij. Maar niet zo met Tino. Die had blijkbaar genoeg ervaring met loeders als ik om zich niet voor dat gat te laten vangen, letterlijk dan, haha. Meteen nam hij ook weer letterlijk het heft in handen, trok mijn rok omhoog, en schoof mijn slip opzij. Met één welgemikte stoot zat hij in me, gaf een minuut van katoen en ontlaadde zich dan zoals de meeste venten, zonder zich van mij iets aan te trekken. Toen hij zich meteen daarop terugtrok en ik aan mijn natte doos voelde, kon ik eigenlijk al weten hoe laat het was. De schrik van mijn leven was de dag dat mijn maandstonden hadden moeten doorkomen en dat niet gebeurde. Jezus, dacht ik, ik heb prijs. Ik wachtte nog enkele dagen bang af, maar niks... Wat nu geblazen! Tino voor zijn verantwoordelijkheden plaatsen, was geen optie. Hij zou me zien komen! En daarbij, met hem trouwen, wat je bij ons in Meervoorde te doen had als je van iemand zwanger was geraakt, dat zag ik echt niet zitten. Tino was namelijk geen goeie gast. Hij dronk te veel, was heel opvliegend als hij zijn zin niet kreeg, en hij was gekend als een eersteklas vechtersbaas. Met zo iemand zou ik dus waarschijnlijk geen goeie dagen beleven. Ik moest er iets op vinden, maar wat in ‘s hemelsnaam!
Toen viel me een lumineus idee te binnen. Sinds hij terug was van dat internaat in Brussel kon ik het weer een beetje vinden met Corneel van herover. We spraken zelfs soms af en gingen dan iets drinken in één van de café’s in het centrum van Meervoorde. Corneel was misschien wat wereldvreemd, met die handicap van hem zou hij ook niet snel aan een goed lief geraken. Hij had me eens verteld dat hij op dat andere blindeninstituut in Brussel waar hij nu twee dagen in de week pianoles gaf, een meisje had leren kennen, een opvoedstertje, maar als puntje bij paaltje kwam had ze hem wel mooi afgescheept. Haar ouders lagen dwars, zei ze. Het feit dat zij nu thuis zou komen met een gehandicapte, zagen ze echt niet zitten. En zo zou hij nog dikwijls varen, zeg dat ik het gezegd heb. De meeste vrouwen willen immers niet met zo iemand, of er moet aan hen zelf ook een hoek af zijn, natuurlijk. Maar Corneel kennende zou hij nooit vrede nemen met zo één of ander uilskuiken. Corneel wilde een vrouw met poten en oren eraan. En liefst één met wie hij een beetje kon resoneren, beweerde hij. Maar ja, tussen willen en krijgen ligt er meestal nog een hele weg, als die al niet opgebroken ligt voor een jaar en zes maanden. Wat als ik nu eens trouwde met hem! Hij zou niet slecht af zijn met mij. En zijn ouders, al voorzagen die waarschijnlijk een heel andere schoondochter, zo één van gegoede neringdoeners, maar mij kenden ze toch! Ze hadden mijn moeder in dienst, dus ze wisten zo ook wat ze aan de dochter hadden. En... dan had mijn ongeboren kind tenminste een vader. Zo is die idee ontstaan en niet ter kwader trouw en alleen maar om het geld, zoals Corneel later beweerde. Het schijnt zelfs dat hij nog van zins is geweest een heus filmscenario over die historie te schrijven. Tenminste, dat is toch wat te lezen staat in één van zijn nieuwsbrieven die hij om de zoveel tijd naar zijn lezers rond blijkt te sturen. Maar de organisatoren van de betreffende scenariowedstrijd hebben hem een vette peer gestoofd door ter elfder ure het reglement zo aan te passen, dat alleen hun leden, en daar hoorde Corneel niet bij, konden deelnemen. Je ziet, overal is het hetzelfde. Overal beschermen vrienden elkaar, en kent ons ons! Zelfs in de schrijverswereld, zo blijkt. Al verschiet ik daar niet van. Integendeel zelfs. Ja, ik heb mijn moeder wijsgemaakt dat mijn kind van Corneel was. Ik was ten andere al een paar keer alleen geweest met hem zonder dat er iets was gebeurd wel te verstaan. Maar dat wist zij niet. Mijn vader daarentegen geloofde me niet, en ik heb hem later dan ook moeten opbiechten dat ik het verzonnen had. Hij schaterde het uit en kletste zich op de billen van plezier. Hij vond het absoluut geniaal van me dat ik die onnozelaar van hierover ervoor liet opdraaien. Dat had voor mij meteen het teken moeten zijn om nog mijn kak in te trekken. Maar daarvoor was het toen al te laat, vreesde ik. In tegenstelling tot wat ik verwacht had, was Corneel zelf minder
enthousiast. Eerst sputterde hij geweldig tegen. Ik heb dus alles uit de kast moeten halen en hem zelfs een beetje bedreigen. Anders kwam er van dat hele huwelijk niks in huis. Wie zouden ze geloven, vroeg ik hem. En verder, waarom deed hij nu zo moeilijk? Hij had me toch graag gezien vroeger en sinds kort kwamen we ook weer beter overeen. Ik had trouwens nog een rekening met hem te vereffenen, want wat hij schrijft over dat bijna-ongeluk in de Westerbeek, ik zou het haast nog vergeten te vertellen, is maar al te waar. Ik heb hem destijds in die zomervakantie van een zekere verdrinkingsdood gered door hem nog net op tijd met alle kracht die ik in me had uit het water te trekken. En toen beloofde hij me, weliswaar als kind, dat als hij ooit eens iets voor mij terug zou kunnen doen, hij dat zeker zou doen ook. Welaan, dan was dit nu zijn kans, zei ik hem. Ik zat in de zorgen en hij kon me helpen. Daarbij, ik was toch een unieke gelegenheid voor hem om aan een treffelijke vrouw te komen. Dat ik hem daarbij seks zou hebben geweigerd voor de geboorte is een flagrante leugen van hem. Integendeel zelfs, ik beloofde hem vuurwerk in bed, zolang mijn lichaam en mijn groeiende buik dat toelieten, natuurlijk. Dat hij dat niet verstond, is ook weer zoiets mannelijks. Maar ik denk dat hij dat zo heeft geschreven om mij in een kwaad daglicht te stellen en zichzelf van alle blaam te zuiveren. Zo zijn de mensen nu eenmaal: hun eigen minder fraaie geschiedenissen rechtvaardigen door anderen zwart te maken. Verder beloofde ik hem dat ik altijd goed voor hem zou zorgen. Zijn ouders konden ook op hun beide oren slapen. Tegen zo’n lellebel uit de buurt van Merchtem, of waar woonde die Lisa waar hij het alsmaar over had. Dan weet je toch ook niet wat je in je kot haalt. Als hij het dan nog niet zag zitten, mocht hij altijd van me scheiden als mijn kind, enfin het werd dan ons kind, een jaar of twaalf zou zijn. We zouden dan wel zien. Kijk, achteraf ben ik hier niet fier over: ik bedoel dat ik het zo aan boord heb moeten leggen. Maar nood breekt wet, zeg ik altijd maar. Wat had ik dan anders moeten doen! Een ongehuwde moeder in Meervoorde eind de jaren zeventig? Ze zouden me uitgespuwd hebben. Dus Corneel, als je dit ooit leest: dikke sorry jong. In die zin heb je gelijk, dat ik dat niet had mogen doen je zo onder druk zetten, en je het kind van een ander trachten op te solferen. Maar ik kan er nu echt niks meer aan veranderen. Trouwens, het heeft me achteraf allemaal heel zuur opgebroken. Dat weet je maar al te goed. Ik begrijp dus niet waarom je nog altijd zo rancuneus bent in alles wat je tegenwoordig over me schrijft. Ik dacht dat we deze historie achter ons hadden. Loslaten, jongen: dat moeten we doen. Zowel jij als ik. Dat zei je zelf toch altijd? Waarom lukt het je dan niet als het over je eigen
leven gaat? Je ziet: preken tegen een ander is makkelijk, hé. Maar als het over jezelf gaat… 6. Eindelijk kreeg ik Corneel dan toch zover dat hij met me trouwde. Wie er niet mee kon lachen, was zijn moeder. Die had een heel ander scenario in gedachten voor haar enig zoontje. Maar zoals mijn moeder destijds altijd zei: als alle wensen paarden waren, zouden alle bedelaars ruiters zijn. Wat dacht ze: een fotomodel voor hem in de wacht te slepen? Niet dus. Dat trouwfeest was ook nog zoiets. Mijn ouders hadden amper geld, dus ere wie ere toekomt, die kosten kwamen op Corneels ouders terecht. Maar wat wil je als je niet alleen je familie maar ook heel je klantenkring uitnodigt op de receptie en het avondfeest. Daar kun je een ander toch niet voor laten opdraaien, hé! De ouders van Corneel hadden een zeer groot huis, en Corneel zelf, die veel bezig was met de zeezenders uit die tijd, en muziek in het algemeen, had daarin zowaar zijn eigen appartement. Dus was het logisch dat we daar gingen wonen. Al voelde ik me bij hem zeker in het begin toch een soort indringster. De huwelijksnacht zelf was een dikke afknapper. Het was de eerste keer dat ik met hem intiem was, en misschien daardoor werd het ook een fiasco. Ik vermoed zelfs dat hij daarvoor, ondanks zijn grote mond, nog nooit echt met een vrouw geslapen had. Ik daarentegen… Enfin, soit! Die eerste maanden ging het absoluut niet goed tussen ons. Ik mocht doen of zeggen wat ik wilde, nooit was het goed voor mijnheer. Zijn vader die ging nog, maar zijn moeder! Van die moest je oppassen. Die kon echt waar twee stoelen doen vechten. Verder denk ik dat Corneel zich nu pas realiseerde wat ik hem had aangedaan met dat huwelijk. En ook als de seks tussen een koppel niet marcheert, marcheert er niks. Dat is geweten. Vandaar dat ik erop aanstuurde dat we voorlopig toch in aparte kamers zouden slapen. Voorlopig, tot na de geboorte. In die zin heeft hij natuurlijk gelijk als hij zegt dat ik hem seks weigerde. Maar zoals je ziet: er was veel meer aan de hand tussen ons. 7. Ook al hadden we dan af toe ook minder slechte momenten. Of momenten die daar op het eerste gezicht op leken… Zoals die keer in maart toen hij me meenam naar een instuif, een soort Tdansant, of hoe dat in die tijd ook heette, met discobar, van zijn werk in het Brusselse. Ik was intussen in mijn zesde maand, maar reizen met de trein
lukte nog wel, al was dat zo al een hele onderneming vanuit Meervoorde. Corneel was lief en attent die dag, zeker nu we wat van onder de adem van zijn ouders uit waren. Ik van mijn kant deed ook mijn best tegemoetkomend te zijn. Hij was tenslotte mijn man nu, en hij had me toch maar mooi uit de rats gehaald door met me te trouwen. Alles veranderde toen we in de zaal kwamen waar het feest doorging. Op slag was hij met zijn bekenden in de weer, zowel met het andere personeel als oudste leerlingen, en ik stond daar maar te schilderen. Tot hij die slow danste met die kleine met haar lang zwart haar: ja, toch weer die Lisa, zo bleek. Zo één met een uitgemergelde heroïnelook. Later heb ik gehoord dat ze deed aan macrobiotische voeding en van die onzin, en dat ze daardoor vel over been was. Liever zij dan ik, moet ik zeggen. Enfin, langzaam steeg er een machteloze woede in mij op die snel veranderde in een soort laaiende kwaadheid, iets wat ik eerlijk gezegd nooit eerder in mezelf had gevoeld. Toen verloor ik alle zelfbeheersing en ben ik op die twee afgestoven, met het gekende gevolg... Weet je, het meeste van die scène herinner ik me niet eens. Maar het moet zijn dat ik me daar heftig heb laten gaan, want naar ik later vernam werd daarbij toen zelfs de muziek stilgezet, en stonden zo goed als alle aanwezigen even later in een brede kring ademloos rondom ons. Maar nogmaals, ik herinner er me niets meer van. Echt niet, al vermoord je me! Het eerste wat ik me weer voor de geest kan halen, was pas dagen later in het ziekenhuis toen ik mijn ogen weer opende. Weer enkele dagen daarna is me alles in geuren en kleuren verteld. Het heette dat ik gevochten had met die trut. Ik moet daarbij zijn uitgegleden en een bijzonder ongelukkige val hebben gemaakt waardoor ik... Ja, ik was in mijn zesde maand en een baby in de baarmoeder kan veel verdragen, maar het neemt niet weg dat het toch één op de zoveel keren mis kan lopen. En dat deed het bij mij. Hoeveel dagen ik daar in dat ziekenhuis in Ukkel gelegen heb, weet ik niet meer precies. Ook toen ik weer thuis was, gingen er weken voorbij voordat ik er weer bovenop en terug min of meer de oude was. Steun had ik vooral aan mijn moeder, die elke dag trouw aan mijn ziekbed verscheen. Mijn schoonmoeder daarentegen, die zat meer in met haar zoontje dan met mij. En ze deed niet eens de moeite om dat te verbergen. Dat maakte mij natuurlijk ook pissig, zodat ik op mijn beurt de schuld terugkaatste. Ja, en dat namen ze me natuurlijk niet in dank af de familie van Corneel. Het was ik die dat ongeboren hoerenjong had binnengebracht in hun o zo deftige familie, en nu het als straf door dat miskraam uit mijn lichaam was gerukt, vonden ze dat Corneeltje mij maar zo rap mogelijk moest dumpen.
Niet dat ze het met zoveel woorden zeiden, oh neen. Maar ik voelde gewoon dat ik na het verdwijnen van de reden van mijn huwelijk hier eigenlijk te veel was. Hoe dan ook, het was de eerste keer dat ik me realiseerde wat voor schande het zou betekenen als ik effectief zou weggaan. Want ik zou de zwarte piet krijgen, natuurlijk. Enfin, ik had hem al, om precies te zijn. Het duurde weken voor ik eruit was. Gedane zaken namen geen keer, dat stond vast. Wat zouden ze willen! Dat ik me misschien verontschuldigde tegenover dat scharminkel van een opvoedster. Behalve een bloedneus en een paar gekneusde ribben, had ze verdiend, hield die slet er niks aan over, terwijl ik… Dat zij zich maar eens verontschuldigde, verdomme! Dus waarom zou ik! Maar verder nooit iets van gehoord, hoor. Geen kaartje, geen bloemetje, geen telefoontje. Beleefdheid kenden ze daar in Merchtem, Opwijk, of waar ze ook zat, blijkbaar ook niet. Enfin, ik had na dat miskraam verstandiger moeten zijn, mijn boeltje pakken en bij Corneel weggaan. Dat was, achteraf gezien, toch het beste geweest. Maar ja, wat doet een mens in zulke omstandigheden. De weg van de minste weerstand kiezen, zeker? Al goed dat ik toen niet wist welke ellende me daardoor weer boven het hoofd hing. 8. Ik weet dat er van Corneel een verhaal circuleert over onze verzoening na mijn miskraam. De eerlijkheid echter gebiedt me te zeggen dat veel van wat daarin staat klinkklare onzin is, en alleen ingegeven door zogenaamd literaire en egoïstische ambities van mijn ex. Het is waar dat wij op dat moment nog steeds apart sliepen en dat ik op een keer, toen ik ‘s nachts niet kon slapen, naar zijn kamer ben gegaan om eens met hem te babbelen. Maar dat ik daar schreiend in zijn armen ben gevallen en me heb gedragen als een willoos seksobject, zoals hij schrijft, klopt absoluut niet. Dat hij me gemanipuleerd heeft tot ik toegaf aan seks met hem, Dàt is de waarheid. Dat ik hem gezegd zou hebben dat ik alle schuld op mij nam en bereid was van hem te scheiden, is ook een fabel. Nog meer bizar wordt het als je in dat verhaal leest dat ik mezelf vrijwillig zou hebben aangeboden voor een pak op mijn billen en nog meer vernederingen als boetedoening voor het feit dat ik hem er met die nu afgebroken zwangerschap bij had gelapt, is er al helemaal over. Je vraagt je af: waar haalt die vent dat in ‘s hemelsnaam! Literaire vrijheid zullen zijn collega’s en andere lettervreters in koor zeggen. Maar dat vind ik niet kunnen. Als je iets schrijft over levende mensen en hen met naam en toenaam noemt, dan moet je je aan de feiten houden. En dat geldt ook voor Corneel: hij mag er godverdomme mee
ophouden, hoor! Goed, waar was ik? Ah, ja, bij die bedscène toen ik me, dwaze trien die ik was, met hem verzoende in de hoop dat verdomde huwelijk van ons toch nog een kans te geven. In het verhaal dat hij daarover schreef doet hij precies of hij was de edelmoedige, maar het omgekeerde is waar. Als het niet geweest was dat hij zo heet stond toen... Om een lang verhaal kort te maken, het marcheerde de daaropvolgende tijd terug een beetje beter tussen ons, en wat zelfs de gynaecoloog in dat ziekenhuis in Ukkel voor vrijwel onmogelijk had gehouden, gebeurde toch wel niet, zeker? Drie maanden later, een paar dagen voor Kerstmis, bleek dat ik verdorie terug zwanger was. Corneel en zijn ouders natuurlijk in de wolken. Ik hoorde er terug bij: ik mocht blijven. Wie zou ik dan zijn geweest dat ik die emotioneel beladen feestdagen zou hebben verknoeid door op mijn strepen te staan! Al heb ik verdorie soms wel op mijn tanden moeten bijten. Deze zwangerschap was veel moeilijker dan de vorige. Waarschijnlijk als gevolg van de complicaties na mijn eerdere miskraam. Maar op 16 augustus, twee dagen voor mijn eigen verjaardag, beviel ik dan in het moederhuis van Meervoorde inderdaad van mijn dochter, die we op aandringen van Corneel zijn moeder Sabine noemden; iets waar ik ten andere de rest van mijn leven spijt van heb gehad, zodat ik haar later Kristel noemde, naar haar tweede voornaam Christine, de naam van mijn moeder die gelukkig haar doopmeter was. Ah ja, we konden moeilijk anders dan haar laten dopen. Waarom Corneel zijn moeder absoluut wilde dat wij ons kind die afschuwelijke ouderwetse voornaam gaven? Na de ook al moeizame geboorte van Corneel was zij nog één keer terug zwanger geworden. Het kind, een meisje dat zij voorbestemd had Sabine te noemen, was ook bij een miskraam gestorven toen. Pas op, ik kan daar allemaal inkomen, maar waarom moest ze ons daarvoor zo pressen? Ik had die Sabine liever als tweede naam gezien, maar goed, ons Kristel heeft er nooit last van gehad. Iedereen noemt haar nu bij haar tweede naam, gelukkig, omdat ze gewoon niet weten dat ze in feite anders heet. 9. De rest van het verhaal had zich kunnen laten voorspellen toen ik voor het eerst Corneel en die Lisa samen zag. Het ging nog een tijdje redelijk tussen ons, en hoewel ik voorvoelde dat hij uiteindelijk toch in de armen van die ander zou belanden, bezwoer hij me dat dat niet het geval was. Stop dan tenminste met die klotejob in Brussel, zei ik. Maar daar had die
egocentrische man van mij natuurlijk geen oren naar. Die job was een belangrijk stuk van zijn leven, zei hij. Kom zeg, een uur of zes per week pianoles geven aan blinden en halfblinden die amper een do uit een sol kunnen houden, hoe kan dat nu een belangrijk stuk van iemands leven zijn! Behalve als hij daar de bloemetjes kan buitenzetten met één of andere griet, natuurlijk. Voor een vent is ieder excuus goed, als hij maar af en toe van onder de ogen van zijn vrouw kan weg geraken. Als reden gaf hij dat hij blij mocht zijn met die lessen, aangezien ze hem nergens anders zouden aannemen zonder het vereiste diploma, want dat had hij door zijn scholing ook al in het Buitengewoon Onderwijs nu eenmaal niet. Wat hij zei was natuurlijk waar, maar hier in Meervoorde was hij ook nodig. Zijn pianohandeltje begon nu wat te lopen en meneer zat twee dagen en half per week in Brussel. Dat was toch ook geen doen. Ik werd een jaar later nog een keer zwanger, maar na drie maanden kreeg ik weer een miskraam, minder erg dan de vorige keer, maar toch. Het was ook de periode waarin duidelijk werd dat ze Corneel ginder in Brussel daaropvolgend schooljaar zijn ontslag zouden geven. Ze hadden daar namelijk in hun hoofd gehaald een drietal van die blindenscholen bij elkaar te voegen en dan maar meteen het toen al fel onder vuur liggende Vernieuwd Secundair Onderwijs in te voeren. Een hervorming die het katholieke onderwijs in Vlaanderen nadien erg zuur is opgebroken, en waarvan ze onder het mom van alweer een hervorming enkele jaren later met stille trom terug zijn gekomen. Feit was dat in de meisjesschool waar Corneel al enkele jaren werkte, hij niet meer nodig zou zijn omdat ze een benoemde leerkracht met wel de juiste diploma’s van een fusieschool over kregen. De aap kwam dus uit de mouw. Als het erop aankwam, moest de laagste, gehandicapt of niet, hoe dan ook de duimen leggen. Ik zei hem dat, maar dat vond hij negativisme van mij. En toch had ik gelijk. De kleine mens is altijd de klos. Ik zei het toch al! Ik weet dat hij nog schone woorden is gaan spreken bij de directie of ze hem dan niet in een andere functie konden in dienst houden, als braillekopiist bijvoorbeeld, want hij kende voldoende blindenschrift. Tegenover hem zeiden die januskoppen dat ze dat zeker in overweging zouden nemen, terwijl achter zijn rug zullen ze hem wel smakelijk hebben uitgelachen. Wat dacht die onnozelaar wel! ‘t Is nu niet voor ‘t één of ‘t ander, maar nu ziet ge toch maar weer eens, hé. En die mensen noemen zich dan katholieken, opkomen voor de minstbedeelden en wat voor zever meer. Ja, de kaloten kunnen het mooi zeggen, maar luister naar hun woord en kijk vooral niet naar hun daden. Zo is het altijd geweest, en zo zal het wel altijd zijn, vrees ik.
Tussen Corneel en mij ging het alsmaar slechter, en vlak voor het einde van dat schooljaar gebeurde iets ergs: Corneel nam zonder boe of ba de benen naar Merchtem of ergens daar in de buurt. Ook zijn ouders waren onder de voet en zeker zijn vader, overigens een erg serieuze mens waar ik geen kwaad woord over wil zeggen. Ik kon blijven met mijn dochtertje tot Corneel tot inkeer ging komen. Nu, dan zouden ze lang kunnen wachten, dacht ik. Ik hield echter mijn mond voor de minste ruzie. En ze zouden nog lang wachten, want Corneel is nooit meer weergekeerd naar Meervoorde. Zijn ouders en ik hebben nog heel wat miserie gehad daarmee. Administratief was hij in rook opgegaan en ze dachten dat wij daar voor iets tussen zaten. Op een bepaald moment verscheen zelfs het parket met een huiszoekingsbevel. Er waren vermoedens dat ik of zijn ouders hem van kant zouden hebben gemaakt en zijn lijk ergens... Enfin, te dwaas voor woorden. Maar typisch voor de politiediensten in dit land. Als je ze nodig hebt, geven ze niet thuis en als je ze niet nodig hebt, komen ze je judassen met allerlei verdachtmakingen. Later is Corneel terug opgedoken ergens in het Antwerpse, geloof ik. Wat hij er deed of doet en met wie, ik wilde het niet weten. Het interesseerde me allemaal niet meer. Kort daarop stierf mijn vader plots. Ik had met mijn moeder te doen en besloot toen om definitief met mijn kind bij haar in te trekken. De ouders van Corneel verzetten zich niet. Ze waren waarschijnlijk maar wat blij dat ze van me af waren. Alleen Corneels vader informeerde de komende jaren als ik hem op straat tegenkwam al eens naar zijn kleindochter, de lieve mens. Zijn moeder echter... Enfin, dat ze stikt, dacht ik. 10. De rest van mijn verhaal is niet meer zo interessant, vrees ik. Toch even in het kort. Mijn moeder en ik verhuisden enkele maanden later naar een sociale woning die we door bemiddeling van een socialistisch gemeenteraadslid iets sneller dan voorzien toegewezen kregen. Het was ook beter dat we mijn schoonfamilie niet meer te veel onder ogen kwamen, al was dat in een provinciestadje als Meervoorde niet altijd even eenvoudig, natuurlijk. Nu we dachten met ons drieën een rustige tijd tegemoet te gaan, sloeg het noodlot weer maar eens toe: mijn moeder werd ongeneeslijk ziek en dus zorgde ik nog bijna een jaar voor haar zo goed en zo kwaad als dat gng, terwijl mijn dochter opgroeide. Een tijd later overleed mijn moeder en ik bleef achter met Kristel, mijn enige schat.
Begin de jaren negentig dan was het de beurt aan de ouders van Corneel die samen verongelukten tijdens een reis ter gelegenheid van een verlengd weekend, het was ergens in Duitsland als ik me niet vergis. Dat zou voor mij geen gevolgen hebben gehad noch voor Kristel, ware het niet dat ik nog altijd niet officieel gescheiden was van Corneel. Ik bleek dus plots mede-erfgename van al wat Corneels ouders nalieten, en eerlijk: het was de moeite. Al zijn de gebouwen in de Dokter Denullestraat toen wel zwaar onder de echte waarde verkocht. Ten eerste het was weer maar eens crisis, en ten tweede, het zou gediend hebben voor één of ander goed doel, een vzw. voor thuislozen of zoiets. Als puntje echter bij paaltje kwam, werd het wel in eigen naam gekocht door de zogenaamde bezieler - een kniesoor die daarover valt, zeker? - van de vzw. En laat die nu enkele jaren later zijn hele santekraam opdoeken, de eigendommen weer in de drie oorspronkelijke percelen opsplitsen, en alles apart verkopen voor… tja, ik heb nooit willen weten voor hoeveel. Zijn dubieuze reputatie in Meervoorde kennende, zal hij dat wel niet gedaan hebben zonder er een dikke smak geld aan te verdienen, de lorejas. De eerste keer in al die jaren dat ik Corneel terugzag was bij de notaris. Hij was opvallend ouder geworden en hij leek me geen gelukkig man. Hij zei me dat hij in Antwerpen woonde, en daar nu naast ergens een administratieve job voor wat weet ik al niet meer, schrijver was. Enfin, schrijvelaartje, zal hij bedoeld hebben. Het geld van die erfenis stelde me in staat de komende jaren wat comfortabeler te leven, en ik kon Kristel een behoorlijke studie laten volgen aan de Hogeschool in Kortrijk. Ik ben dan de geschriften van Corneel wat gaan volgen. Veel soeps was dat allemaal niet en ik geloof ook niet dat hij er veel succes mee heeft. Toen hij echter die onzin over mij begon te publiceren, tja, toen ben ik wel even uit mijn haak gegaan. Maar wat kun je doen tegen zoiets? Zo goed als niks eigenlijk. Je kunt tegenwoordig een blog op het internet starten zeggen ze, of via de sociale media je gal spugen. Maar in de eerste plaats, ik heb geen computer en er Kristel mee lastig vallen doe ik liever niet. Die heeft ten andere haar vader nooit gekend. Hij was er nooit en zal er ook nooit zijn voor haar. Jammer, want hij mist heel veel. Maar goed. Het zij maar zo. Kristel heeft een goede, stabiele betrekking nu: ze werkt als orthopedagoge voor de grootste scholengemeenschap van Meervoorde en omstreken. Scholen zie ik niet zo gauw failliet gaan, dus dat zit wel goed voor haar. Ze heeft een lieve man met een bloeiende eigen zaak en twee schatten van dochters, dus
zij mist haar vader zeker niet. Ik raad haar dan ook niet aan naar hem op zoek te gaan. Zo interessant is die man niet, al denkt hij zelf van wel, en het zal voor haar toch maar een ontgoocheling zijn, vrees ik. En ik? Ik woon sinds enkele maanden op een flatje dichtbij de Grote Markt, dat mijn dochter en schoonzoon onlangs kochten als belegging. Slim van hen in deze onzekere tijden, waarin spaargeld minder dan niks opbrengt. Al die dingen van vroeger hebben zich bij mij intussen wel samengeklit in een ongeneeslijke ziekte, waar ik hier nu niet verder over ga uitweiden. Ik heb een paar maand geleden de diagnose gekregen en weet dat mijn dagen nog niet meteen om zijn, maar wel geteld. Ik zou nog graag mijn kleinkinderen zien opgroeien, maar ik weet absoluut niet of me dat nog gegund zal zijn. In ieder geval, Corneel, het ga je goed. Dat huwelijk van ons was een absolute vergissing, en het aandringen daarop verkeerd van mijn kant. Je hebt nu mijn schuldbekentenis, dus houd alsjeblieft op met je vuilschrijverij. Ze zeggen wel eens: het enige belangrijke in het leven is dat wat belangrijk is op je sterfbed. En ja, ik denk wel dat dat waar is. Voor mij is dat onze dochter en haar kinderen. Ik kan begrijpen dat je in het licht van je verdere leven niet naar hen hebt willen omkijken. Het is je eigen keuze geweest, en die weze gerespecteerd. Zonder rancune overigens, zoals ze hier zeggen. Het ga je goed, Corneel... Absoluut, en dat meen ik. Al geloof jij er misschien geen snars van. Dan nog! Het zij zo. Alles wat moest gebeuren, is gebeurd. Wat nog komen gaat, weet niemand. Voor mij zal dat waarschijnlijk niet zoveel meer zijn. Voor jou daarentegen… Hoe dan ook: het beste, Corneel, ex van me. Adieu. Nogmaals: het ga je goed. Lilian
Weerwoord van Corneel
Ik heb met veel belangstelling kennis genomen van Lilians verweerschrift en eerlijk gezegd: ik ben niet weinig onder de indruk. Eigenlijk ben ik wel blij dat ze dit heeft gedaan, al is het dan iets dat je van iemand als zij niet meteen verwacht. Kijk, ik ga niet vitten op details. Maar de dingen die ze me verwijt ten aanzien van ons spaak gelopen huwelijk, zijn toch met een korrel zout te nemen. Ik heb juist alles geprobeerd om het te redden, echter zonder resultaat. En ja, het is waar: op een bepaald moment heb ik de handdoek in de ring gegooid. Ik heb de benen genomen omdat er me geen andere oplossing meer restte. Het was gewoon op tussen ons. We waren op den duur beter af zonder elkaar. De laatste keer dat ik Lilian heb gezien is een jaar of twintig geleden om onze scheiding te regelen. Een scheiding die ze nota bene ook maar ingezet heeft nadat mijn beide ouders waren overleden en zij zonder blikken of blozen de helft van mijn erfenis had ingepikt. Ook dat moet gezegd. Maar goed, het is zoals ze zelf zegt: het zij zo. En ja, dat van die gebouwen is waar. De vent die me dat heeft gelapt, die heeft verdomme geluk dat hij me niet meer voor de voeten komt. Het zou anders best wel eens kunnen dat ik jegens hem en zijn gebroed heel erg strafbare feiten zou plegen! En als ik daarvoor dan in de gevangenis beland, dan met veel plezier! Maar kom, het zijn allemaal oude koeien. Gedane zaken nemen geen keer. Ik had destijds maar zo stom niet moeten zijn, zeker? Wat mijn dochter betreft, daar heeft Lilian absoluut een punt. Ik heb al die jaren nooit naar haar omgezien, noch alimentatie betaald. Maar dat laatste zal inmiddels wel ruimschoots zijn goedgemaakt aan de hand van die erfenis. De reden waarom ik altijd schroomvallig contact heb vermeden is omdat ik voor eens en voor altijd schoon schip wilde maken; met een nieuwe lei beginnen, zoals dat heet. Maar daar kan Sabine, enfin, ik hoor dat Lilian haar om begrijpelijke redenen Kristel noemt, daar kan Kristel dus niets aan doen, natuurlijk. Van de andere kant, of ze me mist nu ze een volwassen vrouw is met zelf een relatie en kinderen? Ik geloof het niet. Ze mag me natuurlijk altijd een seintje geven als ze contact met me wil. Maar zelf zal ik het initiatief daartoe nooit nemen. Daar heb je mijn erewoord op, Lilian. Verder spijt het me echt te horen dat je ongeneeslijk ziek bent. Ik hoop niettemin dat je nog een aantal aangename jaren voor de boeg hebt. Ik van mijn kant beloof dat het de laatste keer is dat ik iets over je schrijf. Vergiffenis
vragen ga ik niet doen. Dat klinkt zo pathetisch en is weinig ter zake. Neen, lieve Lilian, gedane zaken nemen inderdaad geen keer. We waren jong en onbezonnen, zullen we maar zeggen, zeker? De ene kakt in zijn hand en het is een pannenkoek. Bij ons was het gewoon een drol. Het ga je alleszins goed, Lilian. En ook ik meen dat voor het volle pond. Corneel ___________________________________________________________ Van bovenstaand verhaal bestaat een dramatische bewerking (monoloog) onder dezelfde titel. Voor de eventueel geïnteresseerden onder u: het bevindt zich in het repertoire van ALMO – Antwerpen. www.almo.be
4. TERUG IN MEERVOORDE November 2014 « We dragen een schat, maar we zijn allemaal breekbare potten. » Paulus (XX03-XX64 of 67)
Ik keek de jonge vrouw die tegenover me zat recht in de ogen. Die grote, mooie, bruine ogen. Ontegensprekelijk die van haar moeder, net als veel van de rest aan haar. Ze geleek inderdaad heel erg op Lilian. Behalve dat ze een stuk minder hoekig was, en ook haar kapsel oogde anders: moderner dan het pagekopje met lange gebreide vlecht zoals Lilian het destijds altijd droeg. Het was een mistige donderdagmiddag in oktober; enkele weken na het toch nog vrij onverwachte overlijden van Lilian. We hadden afgesproken in het oorspronkelijke cafégedeelte van het Hotel de la Paix op de Grote Markt van Meervoorde. Dat was gemakkelijk voor mij, omdat er op dat moment maar weinig klanten in de zaak aanwezig waren, en ik haar dus meteen naar mij had zien uitkijken. ‘Wat denk je nu, Kristel,’ vroeg ik bedachtzaam, tussen twee slokken van mijn koffie, ‘wat een ploert die vader van me?’ Ze glimlachte, een al bijna identieke lach als die van Lilian destijds. Als ze al eens lachte. ‘Welnee, Corneel. Anders had ik je toch nooit gevraagd hierheen te komen.’ ‘Daar heb je een punt, Kristel. Je hebt dus mijn weerwoord op het geschrift van je mama gelezen?’ ‘Tuurlijk, ik mag trouwens zeggen dat ik zowat alles heb gelezen wat er van jou de afgelopen jaren verschenen is, en natuurlijk alles wat je schreef over mama en jou. Wat dacht je?’ ‘Mmm…’ ‘In ieder geval, er is me veel duidelijk geworden door die lectuur.’ ‘Tja,’ zei ik, ‘wat wil je. Het leven is wat het is. Wij willen er altijd van alles aan verbeteren, maar dan pas beginnen meestal onze moeilijkheden. Wij mensen doen ons ook altijd beter tegenover elkaar voor dan we in werkelijkheid zijn. Dat lijkt me het grote struikelblok in dit leven, weet je. Kijk, Kristel, we gaan elkaar hier geen liesebet noemen. Ik ben destijds mijn verantwoordelijkheid tegenover jou en je moeder op schandalige wijze ontlopen. Als ik nu zeg dat ik daar spijt van heb, koop jij noch ik daar iets voor. Spijt komt altijd te laat. Het belangrijkste is dat we nu zien wat we met de situatie aan kunnen. Het waren ook heel andere tijden toen. De voor mij
glorieuze jaren zeventig; mijn wonderjaren, zeg maar. Ik wist in die tijd niet of nauwelijks waar ik mee bezig was, Kristel. Onze generatie dacht toen echt dat alles alleen maar beter kon worden. We beseften niet dat we op de toppen van ons welbevinden leefden. We streefden in het spoor van de generatie net voor ons, die van de jaren zestig met hun flowerpowergedoe, naar iets ongrijpbaars: een illusie die geluk moest voorstellen, een fata morgana, zeg maar. Goed, het was eind jaren zeventig ook al crisis, zowel moreel als materieel. De crisis van het regime, heette het toen. Maar daar gingen wij in onze overmoed niet over. Om een voorbeeld te geven: als men aan de vakbonden vroeg van waar het allemaal zou blijven komen, antwoordden die doodleuk: van de verhoging van de productiviteit. En wat het ergste was: ze geloofden het zelf nog ook! Begin jaren tachtig werd de betovering dan eensklaps en definitief verbroken. Het was voorbij. Toen was het te laat om nog iets in het verleden te herstellen, snap je. We hadden niet op tijd begrepen dat wat we toen hadden, de basis had kunnen worden voor dat betere. We dachten dat we alles, relaties incluis, straffeloos te grabbel konden gooien. Maar we hadden ons pijnlijk vergist, zo bleek nu. We waren nog steeds aan het dansen hoewel de muziek allang gestopt was. En dat we daarvoor een prijs hebben betaald!’ ‘Tja…’ Even viel er een stilte. Ik voelde aan dat het geen goed idee was nog verder te zeuren over het verleden. Ik gooide het dus over een andere boeg en zei: ‘Dan is het toch nog vrij snel gegaan met je mama. Ze was toch niet terminaal?’ ‘Weet je,’ reageerde Kristel, ‘zij zei altijd dat het geen kanker was, maar dat was het strikt genomen natuurlijk wel. Iets met haar bloed dat niet in orde was, een ziekte met een Latijnse naam die me nu even ontschiet. Om de zoveel tijd ging ik met haar naar het ziekenhuis in Roeselare voor een behandeling en dan ging het weer wat beter met haar. Tot een maand geleden! Ze was weer eens een paar dagen opgenomen geweest, maar in plaats dat het beter ging, ging ze er heel snel op achteruit dit keer. Tot… ja, de rest van het verhaal heb ik je aan de telefoon al verteld, niet?’ Ik knikte. Ergens was ik blij dat de dochter van Lilian me pas nu gevraagd had naar Meervoorde. Naar de uitvaart zelf komen zou ik absoluut niet fatsoenlijk hebben gevonden. Zover was ik inmiddels al wel. ‘En heb je haar hier op het kerkhof van Meervoorde begraven?’ ‘Neen, ze werd volgens haar eigen wil gecremeerd. Maar ze is wel bijgezet in het columbarium hier. Wil je er heen?’ Ze overviel me met de vraag. ‘Een andere keer, misschien,’ antwoordde ik.
Ze drong gelukkig niet aan. ‘Zal ik je nog zien?’ vroeg ze plots. ‘Dat hangt ervan af, Kristel. Als jij dat wilt, dan wil ik best nog eens afspreken…’ ‘Is er iets dat je me absoluut nog wil zeggen, Corneel?’ Ik dacht even na en zei toen: ‘Als er al iets is,’ begon ik aarzelend, ‘dan zeker geen grote ontboezemingen, Kristel. Ik ben al blij dat we elkaar na al die jaren terug hebben gevonden, echt waar. Ondanks alles. Verder, ik ben je dankbaar dat je voor Lilian hebt gezorgd toen ze je nodig had. Nogmaals, ik was de grote afwezige, ik heb nergens recht van spreken als het over jullie gaat. Jij hebt je eigen leven, een man en twee dochters. Dus… daar wil ik in geen geval tussen komen.’ ‘Veronica is tien en Caroline (en ze sprak de naam waarlijk op zijn Engels uit) acht.’ ‘Hé,’ riep ik verrast. ‘Je meent het!’ ‘Wat?’ ‘Wel, dat van die voornamen! Veronica en Caroline!’ Ze glimlachte: ‘Mama vertelde altijd dat jij een gedreven zeezenderfanaat was destijds, en dus dachten we: waarom ook niet. Het zijn tenslotte beide erg mooiklinkende namen, niet? Al legt vandaag zo goed als niemand meer een verband met die al lang vervlogen geschiedenis van de zeezenders. Maar wil je nog eens iets weten?’ ‘Ja?’ ‘Toeval of niet, Veronica is geboren op 18 april.’ ‘De verjaardag van…’ Kristel knikte: ‘Radio Veronica, ik weet het. Vandaar ook een beetje dat we ze Veronica hebben genoemd en haar zus, ja, die is wel niet geboren op 15 april, de officiële verjaardag van Radio Caroline, ik heb het allemaal netjes op internet opgezocht, zoals je ziet, maar we vonden het toch leuk om haar die naam te geven.’ ‘Jesus, Kristel, nu verras je me toch echt, hoor!’ ‘Dat zal wel.’ Dit greep me naar de keel. Zo waar als ik dat hier nu neerschrijf. Het werd me dan ook even te machtig. En ik had me nog zo voorgenomen niet te grienen. Maar dit was sterker dan mezelf. Toen ik mezelf terug wat in de hand had, pakte ik haar beide handen, keek haar ernstig aan en zei: ‘Eén ding nog, Kristel. Doe dat goed met je gezin, meisje, en als het even
moeilijk gaat, geef niet op. Doe niet zo onbezonnen als je moeder en ik destijds, en jou wacht allicht een veel mooiere toekomst dan ons werd gegund.’ Ze keek naar me op en zei bijna onhoorbaar: ‘Ik zal mijn best doen… Corneel. Dat beloof ik.’ Even later stonden we recht. Het afscheid naderde. Ik beloofde contact te houden. Want eerlijk, die twee bijzonder genoemde kleindochters van me, die wilde ik toch wel eens ontmoeten. Meteen had ik een ijzersterke motivatie om de boel, zij het dit keer met mijn teruggevonden dochter, niet nog een keer te verknallen. Van Kristel kon ik niet verwachten dat ze me voortaan pa zou noemen, en ik zou dat ook nooit vergen van haar. Ik was al meer dan blij met wat ik vandaag bereikt had. Toen we buiten kwamen stelde ze voor me met haar kleine stadswagen naar het feeërieke stationnetje van Meervoorde te brengen, waar ik een halfuur later een wandelende trein zou nemen, zoals de dichter en destijds stadsbibliothecaris van Meervoorde het op het achterplat van mijn eerste dichtbundel zo mooi verwoordde, richting de wereld die me in al die jaren vertrouwder was geworden dan het ver in mijn geheugen opgeborgen Meervoorde. Of het ginder het beste stukje wereld voor mij was? Wil je geloven dat ik daar nu opeens niet meer zo zeker van was? Plots moest ik denken aan mijn vroegere leraar Nederlands die altijd zei: Twijfel is het begin van alle wijsheid. Zou het echt zo zijn, Mijnheer Callens?
5. EN DAN WAS ER RUTH November 2014 « Elkander hulp bieden is bepaald niet overbodig. Want onverwachts loert het gevaar, je hebt elkander nodig. » Jean de La Fontaine (1621-1695)
Ik had me, zoals ik tijdens mijn internaatsjaren altijd deed, geinstalleerd in de eerste coupé van de vertrekkensklare trein. In die tijd was dat van belang, omdat de weinige leerlingen van onze groep die gedurende het traject naar Brussel opstapten, op deze plaats afspraak hadden. Nu was het van geen belang meer, natuurlijk. Integendeel: bij een eventueel treinongeval was je in de eerste en laatste wagons meestal slechter af dan in het midden van de trein. Dat was bekend. Maar vanuit een soort gewoontereflex nam ik hier toch maar plaats. Ik keek uit het raam en zag het verlaten perron van het mij zo vertrouwde stationnetje van Meervoorde. Mijn horloge wees intussen 15u32. Typisch. De trein had een minuut geleden al vertrokken moeten zijn. Maar geen nood: ik had in Kortrijk ruim drie kwartier overstaptijd voor mijn aansluitende trein richting Antwerpen. De woorden van Kristel, mijn teruggevonden dochter, hadden een grotere indruk op me gemaakt dan ik had verwacht. Het feit dat ze tegen het advies van haar pas overleden moeder in, zelf contact met me had gezocht, had me meteen doen besluiten haar uitgestoken hand aan te nemen. Niettemin had ik me bij deze eerste ontmoeting verwacht aan een serieuze preek… die er echter niet was gekomen. Of hield ze die nog voor me in petto? Neen, dat geloofde ik niet. Mijn gedachtengang werd onderbroken doordat ik nu plots een treinbegeleider gesticulerend over het lage perron zag lopen met in zijn zog een niet onknappe, roodharige, jonge vrouw. Ze was volledig in het zwart gekleed en zeulde met twee volumineuze reistassen. Ze liep naar de eerste wagon en stapte in waarna ze mijn coupé binnenkwam. Even later plofte ze recht tegenover me neer, terwijl de treinbeambte, die haar op de voet was gevolgd van wal stak. ‘Zoals ik al zei, mevrouw, u mag in geen geval uw bestemming voorbijrijden met uw vervoersbiljet.’ Op dat moment kwam de trein langzaam in beweging. ‘Dat doe ik toch niet, meneer,’ antwoordde de vrouw, ‘zoals ik u al heb
uitgelegd, heb ik in Menen per ongeluk de trein in de verkeerde richting genomen. Dan heb ik toch het recht om terug te keren, zeker!’ De treinbegeleider had zijn handcomputer genomen en was driftig aan het tokkelen geslagen. ‘U zult moeten bijbetalen, mevrouw,’ zei hij onverstoorbaar. Wat ik in dergelijke omstandigheden niet gauw doe (je weet immers nooit hoe zoiets uitpakt) deed ik nu wel. Ik mengde me ongevraagd in het gesprek. Ik zei: ‘Als mevrouw zegt dat ze de trein in de verkeerde richting heeft genomen, mag zij dan haar fout niet herstellen door gewoon terug te reizen?’ De treinbegeleider en de vrouw keken me verbaasd aan. ‘Neen, meneer,’ zei de man. ‘In bepaalde gevallen wel, maar hier lijkt het me een te doorzichtige truc.’ ‘Truc?’ vroeg de roodharige verbaasd. ‘Met welk doel dan, als ik vragen mag?’ De treinbeambte ging hier niet op in. Hij zei: ‘Het spijt me, mevrouw: reglement is reglement. U moet bijbetalen. Anders moet ik u in het volgende station, in Kattegem, van de trein zetten.’ In paniek keek ze hem aan, wat er allicht op wees dat ze niet te best bij contanten was. ‘Hoeveel moet mevrouw u?’ vroeg ik. ‘Euh… samen met de boete is dat drieëndertig Euro en vierentachtig cent,’ antwoordde de man. ‘Waarom vraagt u dat, meneer?’ Ik nam mijn portefeuille, pakte er een biljet van vijftig euro uit en overhandigde het hem. ‘Alsjeblieft,’ zei ik, ‘en houd de rest.’ Waarop de spoorbediende protesteerde, net als de vrouw overigens, zij het in haar geval niet erg overtuigend. Terwijl de trein intussen op snelheid kwam, scharrelde de man nog wat in zijn tas op zoek naar wisselgeld. Hij deponeerde het tenslotte op het tafeltje tussen ons, en gaf de vrouw een afgeprint vervoersbewijs. Hij mompelde nog iets en verdween toen, zonder echter mijn ticket gecontroleerd te hebben. Iemand die een boete voor een ander betaalt zal het wel niet in zijn hoofd halen zelf te reizen zonder geldig vervoersbewijs, zal hij gedacht hebben. Al kon hij zich wat dat betreft natuurlijk altijd vergissen. In mijn geval was het echter oké. Ik had een geldig vervoerbewijs. Achteloos schoof ik het wisselgeld naar de jonge vrouw, die niet aarzelde het aan te nemen. ‘Dank u, meneer,’ zei ze, nadat we ons aan elkaar hadden voorgesteld: zij bleek Ruth te heten, ‘maar... mag ik vragen wat u zo vrijgevig doet zijn tegen iemand die u helemaal niet kent?’
Ik glimlachte: ‘Ach, Ruth meisje, zou je geloven dat ik het zelf niet weet?’ ‘Hé?’ ‘Kijk, van de ene kant was ik die azijnpisser zijn litanie over wat wel en niet mag van zijn heilige spoorwegen, spuugzat. Van de andere kant, toen je met pak en zak hierheen kwam hollen, dacht ik meteen: mijn hoofd eraf als die vrouw niet in de problemen zit.’ Ze sloeg de ogen neer en zei toen: ‘ik ben ontslagen. En ik heb nog heel veel geld van mijn werkgever tegoed, terwijl ik niet weet of ik het ooit zal zien.’ ‘Hoe komt dat zo?’ vroeg ik nu pas echt nieuwsgierig. ‘Ik werkte daar in het euh… zwart, als gouvernante.’ ‘Ho!’ Spreekwoordelijk het lot van heel wat huispersoneel, dacht ik. Ondertussen minderde de trein alweer vaart en even later reden we het kilogende station van Kattegem binnen. ‘En wat ga je nu doen?’ vroeg ik. Ze haalde de schouders op. ‘De enige plaats waar ik naartoe kan is naar mijn zus. Ik heb hier ergens haar nummer. Ze woont in Kortrijk, dus ik dacht...’ ‘Ken je haar adres?’ ‘Niet precies, sinds haar verhuis verleden jaar. Ik ben te lang uit circulatie geweest, zie je.’ Terwijl de trein weer langzaam vertrok, werkten mijn hersens koortsachtig. Vreemde historie was het minste wat je van het verwarde verhaal van deze jonge vrouw kon zeggen. Ontslagen zonder een cent en enkel met het nummer van haar zus op zak, van wie ze niet eens wist waar ze precies woonde. ‘Je hebt toch een mobieltje, zodat je haar kan bellen?’ Hulpeloos keek ze me aan en zei: ‘Euh, neen, dat heb ik al jaren niet meer nodig, zie je?’ Ik zag het niet. Maar ik was bereid haar te helpen. Ook al waren er ondertussen bij mij een aantal alarmbellen afgegaan. Ik haalde mijn mobiele telefoon tevoorschijn, ontgrendelde hem en overhandigde haar het toestel: ‘Hier, bel haar.’ Aarzelend keek ze me aan, maar even later vormde ze een nummer. Een poosje bleef het stil. Toen: ‘Shit... Ze heeft blijkbaar intussen haar nummer gewijzigd.’ Ze gaf me mijn toestel terug. ‘En wat nu?’ vroeg ik. Het besef dat deze jonge vrouw haar enige contact niet kon bereiken, deed
alvast haar zelfvertrouwen geen goed. Haar blik stuurde iets uit dat nog het sterkst leek op pure paniek. ‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘Echt niet.’ ‘Jij moet nu als ik het goed begrijp dringend op zoek naar onderdak,’ zei ik. ‘Ik denk het ook,’ antwoordde ze. ‘Maar hoe begin ik daaraan?’ ‘Je bedoelt,’ zei ik, ‘waar kan ik zo snel terecht.’ ‘Zoiets, ja.’ Ken je dat gevoel? Met je klompen aanvoelen dat je je in een avontuur begeeft dat beslist niet goed kan aflopen, en toch de onstuitbare drang voelen ermee door te gaan. Wel, dat was hoe ik me voelde op dat moment. Ik had wel door dat er iets niet klopte aan dit meisje en aan haar verhaal, dat ze dingen verzweeg en me waarschijnlijk op een dwaalspoor (hoe toepasselijk in een trein) bracht. Maar was het niet zoals de beroemde filosoof Pascal ooit schreef? Het hart heeft zijn redenen die het verstand niet heeft. Ik had het ten andere met vrouwen nooit echt getroffen. Ofwel wilde ik en wilde zij niet (Lisa), of het was omgekeerd (Lilian), of ze fladderden (Leila) jarenlang via een knipperlichtrelatie in en uit mijn leven. Kortom, met vrouwen was het tot nu toe altijd wat geweest. Hoe ouder ik werd, hoe meer ik ervan overtuigd geraakte dat van al de vrouwen die ooit mijn pad hadden gekruist (over andere mocht en kon ik me niet uitspreken, dat zou oneerlijk zijn), op zijn minst een fameuze hoek af was. Deze hier scoorde op die schaal zeker niet beter. Terwijl ik zo met mezelf overlegde – de trein was al enkele keren gestopt en weer vertrokken, ik nam aan dat we nu ergens rond Menen of Wevelgem, misschien al Bissegem moesten zijn – voelde ik plots een bevreemdende aanwezigheid. Nochtans, Ruth en ik waren op dit moment de enige passagiers in het treincompartiment. Onwillekeurig dacht ik aan Lilian, wiens dochter ik daarstraks ontmoet had en die waarschijnlijk daardoor nog door mijn gedachten spookte. Toch was het iets anders. Het was haast of Lilian zelf… Och kom, dat was toch je reinste onzin, dat de overleden Lilian hier nu als geest zou rondwaren. En toch… ik meende haar nu zelfs te ruiken. Neen, dit kon absoluut niet. Ik moest het me inbeelden. Straks werd ik nog gek van dit hele gedoe. ‘Kijk, Ruth,’ hoorde ik mezelf het volgende ogenblik zeggen, ‘als je echt zo verlegen zit om logies, dan…’ De rest van die zin zou het stomste zijn wat ik de afgelopen vijftien jaar tegen iemand had gezegd. Ik was dan ook nog niet uitgesproken of ik hoorde haar volmondig ja zeggen. ‘Tenminste,’ zei ze, ‘als ik jou daarmee niet ontrief, natuurlijk. Ik zou echt niet willen dat…’ Dat laatste zei ze natuurlijk pro forma. Want de gretigheid waarmee ze mijn voorstel aannam sprak boekdelen.
Van mijn kant zei ik nog dat ik haar wel tijdelijk uit de nood wilde helpen, maar dat het niet de bedoeling was dat ze definitief bij me introk. ‘Vanzelfsprekend,’ antwoordde ze. ‘Zo snel als ik op eigen benen kan staan, zoek ik mijn eigen stek.’ ‘Ik wil je daarbij zeker helpen,’ zei ik nog, ‘als jij het tenminste ziet zitten om in Antwerpen te wonen.’ ‘Voor mij is alles goed, hoor,’ zei ze. Enkele minuten later reed de trein Kortrijk binnen, station dat me als kind altijd enorm imponeerde, maar waarvan ik snel ontdekte dat het vergeleken met vele andere toch maar een provinciale dwerg was. We stonden recht, ik hielp haar met haar bagage, en we begaven ons naar één van de uitgangen. Toen zij eerst en ik daarna van de trein stapte, zag ik de treinbegeleider die ons met een meewarige blik nastaarde. Ik had echter weinig aandacht voor hem, omdat ik nu eerst een ticket voor Ruth moest zien te scoren. * * * Hoewel ik het er zeker niet op aanlegde, draaide de ontmoeting met dit meisje uit op een zoveelste relatieavontuur. Eén dat me bovendien ook nog eens bijzonder slecht zou bekomen. Om een lang verhaal kort te maken, ik deed de eerstvolgende dagen en weken alles om Ruth, die nu eens werkelijk met niets in orde was, te helpen. Mijn dank hiervoor was niet alleen na enkele weken een liefdeskater, maar ook… een financiële en materiële opdoffer. Want een dag of veertien nadat ik haar in huis had genomen, verdween ze met de noorderzon, zij het niet zonder medeneming van een aardig bedrag aan contant geld dat ik de dag ervoor in huis had gehaald voor een dringende reparatie, en een paar behoorlijk waardevolle spullen zoals een massief zilveren ketting en mijn mooie collectie oude zakhorloges die ik nog van mijn vader had geërfd. Zaken die ze snel en anoniem ten gelde kon maken, de lellebel. Al te goed is buurmans gek, wordt wel eens gezegd. Echter, niet zo gek dat ik niet meteen een slotenmaker liet komen om het cilinderslot van mijn appartementsdeur te vervangen. Van katten in het nauw gedreven wordt immers beweerd dat ze rare sprongen kunnen maken. Maar dan zou ze toch een ander slachtoffer moeten zoeken.
6. LAATSTE REIS 17 Oktober 2015 « Je kan de mist zien als de poort naar een andere werkelijkheid. » Bram Vermeulen (1946-2004)
Het was zo’n dag dat niets wilde lukken. Ik vond zaterdag altijd al een beetje een maffe dag, maar vandaag… Neen, het ging me echt niet af. Bovendien had ik sinds vanmorgen al het gevoel dat er iets op mijn maag was blijven liggen, hoewel ik de vorige avond allesbehalve zwaar had getafeld. Ik had de hele dag nog geen hap door mijn keel gekregen. Dit was me nog niet vaak overkomen. Met ouder worden krijgt een mens nu eenmaal af te rekenen met kwaaltjes en ongemakken. Hopelijk was dit iets van voorbijgaande aard. Ik installeerde me achter mijn schrijftafel en probeerde wat aan mijn teksten te werken, maar ik kon me niet concentreren. Ik had duidelijk een offday vandaag. Het was al na de middag. Op een bepaald moment legde ik mijn hoofd op mijn armen. Als ik even indutte, zou het daarna misschien terug beter gaan, dacht ik. Haast meteen viel ik in een onwezenlijk diepe slaap. * * * Hoe lang ik daar zo had gelegen, wist ik niet. Ik werd wakker doordat er zachtjes op mijn linkerschouder werd getikt. ‘Hé?’ mompelde ik. Eerst wist ik niet goed waar ik was. Toen het echter tot me doordrong dat ik nog steeds in mijn woonkamer zat, en dat er zich blijkbaar iemand ongevraagd toegang tot mijn woning had verschaft, was ik meteen klaarwakker. De enige die hier behalve ikzelf een sleutel had was mijn dochter Kristel, en die kwam naar dagelijkse gewoonte pas tegen de avond even langs. Ik woonde trouwens nog maar een halfjaar terug in Meervoorde. Na het débacle met mijn vorige vriendin Ruth was ik op aandringen van Kristel na meer dan dertig jaar terug naar mijn geboortestadje verhuisd, meer bepaald naar het kleine appartement waar tot vlak voor haar dood mijn ex Lilian had gewoond. Was het toeval dat dit appartement al die maanden was blijven leegstaan? Of had het op mij gewacht? Merkwaardig dat met ouder worden je geboortegrond schijnbaar aan je trekt, zoals dat heet. Alsof het zeggen wil:
hier ben je begonnen, hier moet je ook eindigen. Hoe dan ook, Kristel was maar wat blij dat ik op haar aanbod was ingegaan. Sterker, ze had een poosje geleden zelfs nog geprobeerd me te koppelen aan een zekere Anne-Marie, een ongeveer vijftien jaar oudere vriendin van haar. Een prompte dame, overigens. Goed verzorgd en prima geconserveerd zoals ze dat zeggen, maar echt mijn type niet. Anne-Marie was eens bij me langsgekomen, en hoewel je het haar niet meteen zou hebben aangegeven, schrok ik wel toen ze, we zaten samen op de bank, zich plots naar me toewendde, haar rok een eind opschortte en zonder boe of bah het initiatief nam. Naarmate ze zich van haar kleren ontdeed, en haar door de jaren wat uitgedijde lichaam inclusief vetrolletjes en hangtieten tevoorschijn kwam, kreeg ik het stilaan op mijn heupen. Maar ik wilde niet onbeleefd zijn. En omdat het alweer een hele poos geleden was, lukte het me tenslotte nog vrij aardig haar te geven waarvoor ze blijkbaar hierheen was gekomen. Maar verdergaan met haar… Dat zag ik echt niet zitten. Gelukkig dacht Cloé, haar enige dochter, een vreselijk pokkenwijf maar verder een beeldschone jonge griet, er net zo over. Toen die lucht kreeg van het avontuur waar haar moeder zich in wilde begeven, moet ze een scène hebben gemaakt dat horen en zien erbij vergingen. Met als gevolg dat Anne-Marie capituleerde. Maar, zo bezwoer ze me later aan de telefoon, dat had niets met mij te maken, want voor de rest zag ze me eigenlijk wel zitten, en meer van die onzin. En ik, ik haalde opgelucht adem. Als ik die Cloé eens ergens tegenkom, mag ik zeker niet nalaten haar te bedanken voor haar demarche, die me ongetwijfeld voor heel veel onheil heeft behoed. Ik keek op. Het was nog licht, merkte ik. ‘Dag Corneel.’ Ik draaide me een kwartslag en kreeg zowaar de schok van mijn leven. Naast me stond niet Kristel maar… mijn overleden ex! ‘Hé, maar… dat kan niet! Ben jij dat echt, Lilian?’ Ze keek me glimlachend aan en antwoordde: ‘Jazeker, Corneel. Ik ben het. Helemaal.’ ‘Ja maar, hoe kan dat nu! Jij bent toch al meer dan een jaar overleden!’ ‘Dat klopt. En nu ben ik hier. Je moet weten dat ik je heb gevolgd sinds die keer toen je kort na mijn dood voor het eerst weer naar Meervoorde kwam om Kristel te ontmoeten.’ ‘Hé? Wat zeg je nu? Je bedoelt… in de trein?’ zei ik lichtjes van mijn stuk gebracht.
‘Toen heb ik je laten merken dat ik er was. Ik wist hoe gevoelig je bent, en dus lukte het me probleemloos, zonder dat ik fysiek aan je moest verschijnen. Weet je, wat jij toen voor die Ruth hebt gedaan, heb ik erg op prijs gesteld. Zo zonder te weten wie je voor je had.’ ‘Ja, ‘t heeft me anders nadien wel zuur opgebroken.’ ‘Dat is niet zo belangrijk, Corneel. Waar het om ging, was dat je er was voor dat meisje toen ze je nodig had, en dat je haar ook metterdaad hielp met onderdak en zo. Trouwens, weet je, sinds ik overleden ben, besef ik dat ik altijd veel te streng over je heb geoordeeld. Jij was en bent een goed mens, Corneel. Terwijl ik ook veel fouten had. Bijvoorbeeld dat geschrift van me aan het eind van mijn leven, dat was echt niet oké. Jij verdiende beter.’ Wanneer ik nu wat beter toekeek, zag ik dat ze er eigenlijk niet als een gewoon levend mens uitzag. Ze straalde op een manier die ik niet beschrijven kan. En tegen het licht was het net of ze transparant was. ‘Maar wat kom je hier doen, Lilian?’ vroeg ik, een beetje bang dat ik het antwoord op die vraag eigenlijk al kende. ‘Corneel,’ zei ze nu ernstig. ‘Ik ga er geen doekjes om winden. Ik ben naar je toegekomen om je op te halen en je veilig aan de andere zijde af te leveren.’ Het was dus inderdaad wat ik gevreesd had. ‘Ben je dat zeker, Lilian?’ vroeg ik. ‘Absoluut. Je overleden familie en vrienden kijken reikhalzend naar je uit. Jouw taak hier in dit leven zit erop. Sinds je omwille van onze dochter en je kleinkinderen terug in Meervoorde bent komen wonen, is de cirkel gesloten. Je kunt met een gerust hart vertrekken. Alles wat je hier moest doen, is gedaan.’ ‘Ja maar, moet ik hen hier dan zomaar achterlaten? Om nog maar te zwijgen over…’ ‘Je petekind dat toekomend voorjaar geboren wordt, bedoel je?’ ‘Precies. Sorry hoor, Lilian, maar dat had ik toch nog graag meegemaakt voor ik…’ Ze knikte meelevend: ‘Begrijp ik, Corneel. Maar weet je, dat hoeft niet noodzakelijk. Kijk, ik ben ontzettend blij dat noch Kristel, noch jij mijn raad destijds om vooral geen contact met elkaar te zoeken, hebt opgevolgd. En ik ben je ook erg dankbaar voor het feit dat je onze dochter en haar kinderen ondanks alles uit het verleden onvoorwaardelijk in je hart hebt gesloten. Maar… zij hebben je niet meer nodig nu, en jij hen ook niet. Daarbij, je petekind zal sowieso niet veel aan je hebben. Eigenlijk is het beter dat Kristel en Johan een andere dooppeter nemen als het zover is. Door nu met me mee te gaan geef je hen nog voldoende tijd daarvoor.’ ‘Wat bedoel je precies met: mijn petekind zal niet veel aan me hebben?’
vroeg ik. Lilian zuchtte: ‘Kijk Corneel, als je het echt niet ziet zitten, dan kan ik je op dit ogenblik niet dwingen om met me mee te gaan. Het feit dat ik nu hier ben, moet je zien als een karmische gunst. Je krijgt bij deze de kans om pijnloos over te gaan. Je sterft als je wilt op dit eigenste ogenblik; je lichaam is trouwens schijndood nu.’ Ik keek opzij: warempel, waar ik daarnet met mijn hoofd op mijn schrijftafel had gelegen, lag mijn lichaam schijnbaar te slapen, terwijl ik… Maar hoe kon dat nu! ‘Je bent op dit moment uit je lichaam getreden, Corneel,’ beantwoordde Lilian mijn onuitgesproken vraag. ‘Als je niet met me mee wilt, of je mocht je onderweg bedenken, kun je altijd nog terug.’ ‘Oef,’ zei ik, ongewild hardop. ‘Ja, maar dan moet je één ding weten: je gaat dan wakker worden, en het meeste van wat je nu met mij beleeft zul je vergeten zijn. Trouwens, dit lijkt een hele tijd te duren, maar in werkelijkheid gaat het maar om een fractie van een seconde. Ga je dus niet met me mee nu, dan word je straks wakker en lijkt het of je hebt gedroomd. Je hebt dan nog een aantal min of meer goeie maanden voor de boeg, je ziet zelfs je petekind geboren worden aanstaande maart. Maar kort daarna word je ongeneeslijk ziek. Vanaf eind volgend jaar ga je ziekenhuis in, ziekenhuis uit. Operaties, behandelingen, … Ik moet je er zeker geen tekeningetje bij maken? Tenslotte sterf je, moegestreden en uitgeput. Kristel zal alles voor je doen wat in haar mogelijkheden ligt. Maar heeft ze zo’n kruisweg verdiend volgens jou? En… is het jou zelf dat allemaal waard? Trouwens, als je dan sterft, kom ik niet meer naar je toe. Ik mag dit maar één keer voor je doen. Ik denk trouwens, als je heel goed nadenkt, dat je keus snel gemaakt is.’ Even was het stil. ‘God, Lilian,’ zei ik, ‘dat is wel heavy, hoor! Wat je me daar allemaal vertelt!’ ‘Maak je maar geen zorgen, Corneel. Als je meegaat, vindt Kristel als ze langskomt je levenloze lichaam vanavond. Ze zal wel even schrikken en dan heel droevig zijn, maar dat gaat over. Ook voor Caroline en Veronica, je kleindochters. Ik zal ze trouwens via hun engelbewaarder een portie extra troost sturen, zodat ze zich snel met je overlijden verzoend zullen hebben. Laat dat dus alsjeblieft je keuze niet beïnvloeden.’ ‘Allemaal goed en wel Lilian,’ zei ik, ‘maar waarom kom uitgerekend jij me ophalen?’ ‘Kijk, Corneel, wij hebben elkaar in onze voorbije levens veel verdriet berokkend. Ook de wederzijdse verwijten waren niet van de lucht. Maar nu wil ik vrede met je sluiten in de hoop dat jij dat ook wilt.’
‘Vanzelfsprekend,’ zei ik, ‘ik wil niets liever, Lilian. Diep in je hart weet je dat toch al lang.’ ‘Mooi, dan kunnen we het op deze manier afsluiten, zeker? Er is nog wel wat restkarma, maar dat lossen we in ons volgend leven wel op. Als ik je een geheim mag verklappen, je weet dat we in onze achtereenvolgende incarnaties elkaar steeds weer tegenkomen?’ ‘Ja, dat is me bekend.’ ‘De meeste mensen die je hier hebt gekend, hebben zogenaamde karmische banden met je. Ik, jij, je ouders en nog vele anderen; is het je niet opgevallen dat ze allen niet erg oud zijn geworden in dit leven? Dat komt omdat wij allemaal een niet zo gunstig karma hadden. Dat heeft, zoals je wel raden kunt, te maken met gebeurtenissen en beslissingen tijdens eerdere levens.’ ‘Daar vreesde ik al voor,’ zei ik. ‘Maar wees gerust, Corneel, je hebt in je voorbije leven heel veel van dat karma afgelost. En laat ik je nog eens iets vertellen: in ons volgend leven ben ik eveneens dicht bij je. Ik ben dan je moeder. De verwaarlozing die je in dit leven van me ondervond, krijg je dan ruimschoots gecompenseerd. Ik zal vooral gedurende je jeugd een zeer zorgzame mama voor je zijn, zonder je echter te verstikken in moederliefde. Ik heb veel geleerd in mijn voorbije leven en veel inzichten verworven in de zogenaamde tussenwereld, weet je.’ ‘Hé?’ ‘Ja, wel nog even geduld voor je herboren kan worden, nog minstens zeventig, tachtig jaar gerekend in aardse tijd. Wees trouwens blij dat je de komende jaren niet op deze wereld en al zeker niet hier in de Lage Landen hoeft rond te lopen. Het ziet er niet goed uit voor de mensen die hier leven en bij uitbreiding voor het grootste deel van de mensheid trouwens. De reden daarvoor is dat ze veel te lang hebben gewacht om de lessen van het universum en de ecologie van deze planeet te aanvaarden en tot uitvoering te brengen. Ze houden wel conferentie na conferentie en stellen meestal de juiste diagnoses, maar ze wijzen steeds maar naar elkaar en naar de anderen, en vertikken het hun eigen verantwoordelijkheid op te nemen en zich aan te passen. Daarvoor gaan ze de komende tijd harde leerlessen in ontvangst moeten nemen, zolang tot… ja, tot ze letterlijk hun lesje hebben geleerd en ze bereid zijn de onbaatzuchtige liefde tot hun enige maatstaf en drijfveer te nemen, en niet zoals het de afgelopen eeuwen steeds is geweest het geld, het aardse bezit, of wat dan ook dat toch maar vergankelijk is.’ ‘Tja,’ zei ik, ‘zo voel ik het ook al langer. Maar zo goed als niemand wil naar me luisteren als ik het op deze manier verwoord.’ ‘Dat kunnen ze ook niet, Corneel. Maar wees niet boos op hen. Op het ogenblik zijn de meeste mensen verdwaalde kinderen. Enkel de harde feiten zullen hen terug bij de echte realiteit van het leven brengen. Dat is voor heel
binnenkort, overigens.’ ‘Waarom verbaast me dat nu niet!’ zei ik. En dan: ‘Nu moet je me toch eens vertellen, Lilian: bestaat er een god of niet?’ Ze lachte mysterieus en antwoordde: ‘Die vraag Corneel, kan en mag ik niet voor je beantwoorden, en wel omdat het antwoord voor ieder van ons weer anders is. Als je met me meegaat heb je weldra alle gelegenheid om daar voor jezelf achter te komen. Dat werkt veel beter, geloof me.’ Ik keek nog eens rond. Mijn oog viel op de map met mijn verhalen. Mijn gedachten radend, zei Lilian: ‘Dat is je pijnlijkste ervaring in dit leven, hé? Dat je ondanks je visuele handicap een hardwerkend en ook wel getalenteerd schrijver was, maar toch nooit de erkenning kreeg waar je vond dat je recht op had en waar je je hele leven naar hunkerde.’ Ik knikte. ‘Als het je een troost mag zijn, Corneel, dat is een puur karmische aangelegenheid. Je bent niet toevallig in deze omstandigheid geboren en in dit tijdsgewricht waar uitgevers en andere beslissingnemers vrijwel steeds op de man, de al dan niet voorafgaande bekendheid van de auteur, spelen en zelden op de bal, de kwaliteit van zijn werk. Of ze zijn zondermeer onverschillig. Een zuiver oordeel is in deze tijden namelijk weinig mensen gegeven. Ze kijken bijna altijd waar het voordeel voor henzelf ligt, en ze zijn amper bekommerd om de ander, laat staan het nut van het algemeen. In de oudheid was jij een druïde, en in een vorig leven in de Middeleeuwen was je zelfs een monnik, dat weet je toch nog? Het feit dat dat schrijven, dat wat je in dit leven zo nauw aan het hart lag, hier maar niks is geworden, dat was de les die je dit keer moest leren: de les van nederigheid en loskomen van je ego. Ik weet dat veel mensen je onrecht hebben gedaan, Corneel, en eerlijk: nu maakt dat me erg verdrietig. In de eerste plaats omdat ik er in mijn onwetendheid zelf ook aan heb meegedaan en omdat ik nu pas besef hoe jij daaronder hebt geleden. Maar wees vooral niet rancuneus. Wat gebeurt is, diende te gebeuren. Je hebt ondanks alles meer dan je best gedaan. Je kon vanwege je handicap en de omstandigheden niet meer doen, en dat werd ook niet van je verwacht. Al voelde je dat dan ook vaak heel anders aan. Kom, kom hier…’ Lilian had gemerkt dat dit alles me emotioneel erg aangreep. Maar heel gek, omdat ik me enkel nog bediende van een zogenaamd fijnstoffelijk lichaam, wilde dat niet echt verdrietig zijn. Lilian kwam vlak bij me en omhelsde me. Het was een bijzonder zuivere omhelzing zoals je ze tussen levenden onmogelijk kan ervaren. Dit moest dicht komen bij wat sommigen naar aanleiding van een bijnadoodervaring als de omhelzing met het Opperwezen omschreven.
Als iets duidelijk was, dan was het dat ook mijn ex het erg moeilijk had met dit alles. Ik bewonderde haar dus echt om wat ze voor me wilde doen nu. Uiteindelijk zei ik: ‘Goed Lilian, je hebt me overtuigd. Ik ga met je mee.’ ‘Echt, Corneel?’ ‘Ja, zonder twijfel. Wat moet er precies gebeuren nu?’ Lilian sloeg een arm om mijn middel en zei: ‘Houd me stevig vast. Het eerste deel van de reis is bepalend. Daarna zul je zien dat het vanzelf gaat.’ Ik deed wat ze van me verlangde, terwijl ik nog even rondkeek. Het was geweest wat het was. Er viel nu niets meer te veranderen noch te doen. ‘Kijk naar buiten,’ zei Lilian, ‘je voelt je nu al licht worden, maar zo meteen gaan we zweven.’ En dat gebeurde. Een zachte schok en we kwamen los van de wereld. We gleden als het ware naar het raam en o wonder, we gingen er even later doorheen zonder iets te voelen. Eens buiten stegen we verder. ‘Prima zo,’ zei Lilian. Het viel me nu ook op dat ik haar stem niet buiten mezelf meer hoorde, maar zoals in een droom, binnen in mij. Ik keek opzij. Lilian schitterde als een engel. We dreven verder weg. De wereld onder ons werd kleiner. De toren van de Sint-Martinuskerk en de andere twee kerken van Meervoorde waren de enige nog duidelijke oriëntatiepunten. Even later vielen ook die weg, tot we plots een hel licht op ons af zagen komen dat ons echter niet verblindde. ‘Pas op, Corneel,’ hoorde ik Lilian die me nog altijd stevig vasthield. ‘Het gaat zo gebeuren.’ Haar woorden waren nog niet koud of ik voelde een hevige turbulentie. In plaats dat die ons tegenwoei, zoog ze ons mee. Eerst zachtjes, dan harder, en daarna nog harder. Het verlangen om verder te komen nam nog toe. We gingen ook sneller, zo leek het. Ik keek nog even opzij. Lilian knikte me bemoedigend toe. ‘Gaat het?’ Ik knikte op mijn beurt. ‘Ik ben zo blij dat je de juiste beslissing hebt genomen, Corneel,’ zei ze nog. Op dit punt aanbeland was ik er zekerder van dan van wat ook dat ze gelijk had. Echter, veel tijd om na te denken kreeg ik niet. Steeds dichter kwam het helle, uitnodigende licht en altijd maar harder ging onze vaart, tot… we plots zachtjes afremden om uiteindelijk een soort landing te maken op een al even helverlichte vlakte.
‘We zijn er bijna,’ zei Lilian en ze liet me voorzichtig los. ‘Hé,’ vroeg ik, ‘waarom laat je me los?’ Ze keek me aan: ‘Tot hier mijn opdracht, Corneel. Dit laatste stukje moet je alleen afleggen. Kijk, zie je die fijne zandstraal daar?’ Een eindje voor ons waaide inderdaad wat zand op, een stroompje, ongeveer twintig centimeter hoog. ‘Ja…’ ‘Je kunt nu nog altijd terug. Maar dan ken je de gevolgen. Eens je over die zandstraal heen stapt, ben je definitief overgegaan en kun je niet meer terug. De keus is aan jou nu. Dag Corneel, bedankt en tot gauw.’ Ik keek nog eens opzij. Lilian was verdwenen. En toch voelde dat niet aan als verlating. Integendeel. In plaats van droevig te zijn, overviel mij een ongekende vreugde. Want plots zag ik aan de overkant een groep van een stuk of twintig mensen die in mijn richting kwamen. Ze waren nog behoorlijk ver, maar ik zag dat ze me geestdriftig toezwaaiden. Ik ging verder, dichter naar de strook opwaaiend zand toe. De mensen aan de overkant naderden ook nog steeds, en al van op verre afstand, ik had nu immers geen hinder meer van mijn slechte ogen, herkende ik mijn ouders, andere familieleden, vrienden en kennissen waarvan de meesten al vele jaren waren overleden. Ik zette er nu stevig de pas in en even later stond ik vlak voor de zandstraal. Maar aarzelen deed ik niet. Ik stapte er snel overheen. De wereld achter mij verdween op slag en nu stond ik oog in oog met mijn eerder overleden bekenden en familieleden. Ik zag nu ook dat Lilian intussen één van hen was, en allen omhelsden mij als het ware tegelijkertijd. Op dat eigenste ogenblik drong een diep en allesoverweldigend besef tot mij door. Het was volbracht, zoveel was duidelijk. Een zware last leek van mijn schouders te vallen. Ineens waren er ook geen vragen meer, omdat alle antwoorden me als vanzelf werden aangereikt. Niet met woorden, maar als duidelijke ingeving. De antwoorden waren zo allesomvattend en sluitend als ik ze nooit eerder in mijn voorbije leven had gekregen. Ik wist nu dat alles IS, dat er geen differentiatie bestaat, en dat alles ALTIJD ZAL ZIJN.
7. AFSLUITEND Eind februari 2016 « Eindelijk weet ik waarom ik ongelukkig ben. Niets is waar. En geluk is gebaseerd op waarheden. » (Wim Goot, Nederlands Journalist °1945)
Ik hoef jullie allicht niet te vertellen hoe hevig ik schrok toen ik die zaterdagavond Corneel dood in zijn woning aantrof. Zoals gewoonlijk liep ik even na zessen nog eens bij hem aan om te zien of hij niets nodig had en of alles in orde was. Meestal doe ik dat niet, maar die keer keek ik van op straat terloops naar zijn woonkamerraam op de tweede verdieping, en het verbaasde me meteen dat daar niet zoals gewoonlijk rond dit uur het licht brandde. Boven gekomen, opende ik de appartementsdeur en merkte dat de hele woning donker was. Een bang voorgevoel overviel me. Ik knipte het licht aan in de hal, en liep door naar de woonkamer om daar dan tot de schokkende ontdekking te komen… Ik weet het niet meer precies, maar ik denk dat ik toen een geweldige gil heb geslaakt. Trillend op mijn benen liep ik weer naar de hal, pakte mijn mobiele telefoon en belde mijn man Johan. Omdat ik te zeer van slag was, deed hij onmiddellijk wat op dat ogenblik noodzakelijk was: hij belde de huisdokter. De volgende dagen voltrokken zich als in een droom. Het was allemaal zo onwezenlijk. Bijna net een jaar kende ik mijn vader, en een dik halfjaar geleden kwam hij dan op mijn aandringen nog wel weer hier in Meervoorde wonen. Door de bezuinigingen was zijn administratieve baan bij een culturele vzw. kort geleden inmiddels weggesaneerd, en dus had hij zo beschouwd in het verre Antwerpen niks meer te zoeken. En aangezien hij het best kon vinden met ons gezin en hier ook de eindejaarsdagen had doorgebracht, kon hij net zo goed de rest van zijn leven hier in het nu toch leegstaande appartementje van ma komen wonen, had ik met succes bij hem bepleit. Wist ik toen veel dat de rest van zijn leven zo kort zou zijn. Normaal leeft iemand van zijn leeftijd op zijn minst nog een jaar of twintig, vijfentwintig, niet? De precieze doodsoorzaak van Corneel? De huisarts hield het op hartfalen. Schijnt veel voor te komen bij mannen die op die leeftijd sterven, vooral bij hen die zoals Corneel een emotioneel zwaar en intellectueel onbevredigd leven hebben geleid.
Tja, die pa van me, hij heeft het echt niet onder de markt gehad. Die handicap van hem, zijn moeilijke familie- en liefdesrelaties, de schrijfopdrachten en kansen die telkens onder zijn neus werden weggekaapt, en zijn mislukte literaire carrière. Hoe dan ook, ik had toch gehoopt dat hij bij ons nog een aantal gelukkige jaren zou hebben gehad. Niet dus. En je kan hem veel verwijten, maar niet dat hij niet betrokken was. Goed, hij heeft ma en mij destijds in de steek gelaten, en dat op zich is onvergeeflijk voor een vader. Maar het feit dat hij dat toen deed, bewijst naar mijn gevoel toch dat het bij hem heel erg hoog moet hebben gezeten; dat hij echt emotioneel op moet zijn geweest. Met alle respect voor mijn overleden ma, maar zij was ook niet van de makkelijksten. Ook dat dient te worden gezegd. Verder van de doden niks dan goed, zeker? We hebben Corneel de donderdag na zijn overlijden om 9u30 in de SintMartinuskerk een eenvoudige, maar niettemin toch mooie begrafenis gegeven. Veel volk was er niet. Mijn man en ik, onze kinderen, wat buren, een paar vroegere klanten van zijn ouders en dat was het zo’n beetje. De enige aankondiging was een rouwadvertentie in De Wekelijkse Bode, een gekende Meervoordse krant, die zoals de meeste lokale Westvlaamse kranten, inmiddels al vele jaren is opgegaan in De Krant van West-Vlaanderen. Dan was er nog de administratieve afhandeling die om weet ik wat voor redenen toch nogal wat voeten in de aarde had. Ik was zijn enige erfgename, maar om eerlijk te zijn, ik had de erfenis net zo goed kunnen weigeren. Want veel schoot er na aftrek van de nog te betalen rekeningen en de begrafeniskosten niet over. We hebben er zelfs nog een paar honderd euro aan toegelegd. Maar met alle plezier, hoor. Want de erfenis van je overleden vader weigeren, dat doe je toch niet als fatsoenlijk mens. Tenzij hij natuurlijk miljoenen schuld had achtergelaten. Maar dat was ook weer niet het geval. Tenslotte was er dan nog het appartement dat moest worden opgeruimd. Meubels had hij niet meegebracht, die stonden er nog van mijn ma. Alleen zijn kleren, wat persoonlijke spullen, zijn boeken en zijn papieren. Veel bezat mijn vader overigens niet meer. Het weinige dat hij van waarde had gehad, had die Ruth van hem gestolen kort voor hij naar Meervoorde weerkeerde. ‘Geef zijn paperassen maar mee met het oud papier,’ zei Johan, ‘daar heeft toch niemand meer wat aan.’ Maar dat kon ik niet over mijn hart krijgen: Corneels allerpersoonlijkste documenten, ook al waren ze allicht niet meer waard dan hun gewicht in papier, zomaar weg te doen. Misschien dat Veronica of Caroline er later belangstelling zouden voor krijgen, of dat ik het allemaal nog eens wilde doornemen over enkele jaren. In plaats van alles dus met het oud papier mee te geven, deed ik zijn
persoonlijke documenten, briefwisseling en manuscripten in een zestal medium verhuisdozen en zette het hele boeltje achterin onze grote, droge garage. Daar stonden ze tenslotte niemand in de weg. Wat wij met het appartementje moesten doen, was mij op dat moment nog niet duidelijk. Verhuren was de meest voor de hand liggende optie. Maar wie of wat kreeg je dan op je dak? En leeg laten staan in de hoop dat één van de kinderen het later zou willen bewonen? Ook niet echt renderend, hé! Nog afgezien van de mogelijkheid dat geen van hen er naar om zou zien als het zover was. We hadden ook al zolang getwijfeld na ma’s overlijden, en dus leek de komst van Corneel toen plots de ideale oplossing. Nu ook hij er niet meer was, zaten we weer met hetzelfde probleem. Misschien maar beter terug van de hand doen, poneerde Johan, en met het geld iets aan zee kopen. Maar als je de prijzen daar tegenwoordig ziet, is je zin ook gauw over, hoor! Daarbij, zo’n buitenverblijfje staat dan ook maar de helft van het jaar leeg. En als je er een beetje rendement van wilt, moet je seizoensverhuren, wat wel goed opbrengt, maar veel poespas met zich meebrengt. En dan moet je een agence inschakelen, enzovoort, enzovoort… De feestdagen kwamen, en daarmee de jaarwisseling. Stilaan sleet het verdriet om het verlies van Corneel die we jammer genoeg al bij al maar kort hadden gekend. Tot die middag een week na Nieuwjaar 2016. Een onbekende aan de telefoon die vroeg of ik toevallig de dochter was van Corneel, die schrijver die verleden jaar op 17 oktober schielijk was komen te overlijden? ‘Euh… ja,’ antwoordde ik hoogst verbaasd, en ik vroeg: ‘Waarom vraagt u dat, meneer?’ Toen vertelde de man het doel van zijn telefoontje. Hij was namelijk van de Groot-Nederlandse Schrijversliga, een semi-officiële organisatie die schrijftalent van eigen bodem opspoort en onder de aandacht brengt. Het was hem via een bericht op Facebook ter ore gekomen dat Corneel overleden was. Hij had daarop wat research gedaan, had enkele van Corneels gepubliceerde teksten en uittreksels die op websites stonden gelezen en hij was zo onder de indruk van mijn vaders talent, dat hij hem meteen daarop had voorgedragen voor een postume huldiging. ‘Hé?’ Ik wist echt niet wat ik hoorde. Hij vroeg me dus of ik wist waar de literaire nalatenschap, manuscripten en ongepubliceerde teksten van Corneel gebleven waren. ‘Uiteraard weet ik dat,’ antwoordde ik. ‘Ze staan hier bij mij netjes ingepakt in kartonnen dozen.’ ‘Wat een geluk!’ riep de man. ‘U moet weten, het gebeurt niet zelden dat
degenen die de boel van een relatief onbekend auteur opruimen, alles maar meteen bij het oud papier zetten. En dan valt er achteraf natuurlijk niets meer te recupereren, omdat het meeste van wat deze mensen tijdens hun leven schreven, nergens gepubliceerd is.’ Een paar weken later kwam de man op een weekse wintermiddag naar onze ruime woning in de Tuinderstraat in Meervoorde, van waaruit ook Johan zijn groothandel in sierplanten drijft, voor een gesprek over Corneel. In de overtuiging dat de Liga er wellicht meer aan had dan ik, gaf ik hem de hele papieren nalatenschap van wijlen mijn vader dan maar mee. Eigenlijk verwachtte ik niets meer te horen. Tot dan gisteren het bericht kwam dat de beoordelingscommissie van de Schrijversliga intussen haar werk had gedaan en tot het besluit was gekomen dat de figuur van de kortelings overleden Corneel absoluut meer aandacht verdiende dan hij bij leven had gehad. Zij zouden dan ook graag in het najaar een huldiging organiseren in de feestzaal van het stadhuis van Meervoorde, en er was inmiddels ook een uitgever aangezocht en bereid gevonden om in eerste instantie een soort bloemlezing uit het nagelaten werk van Corneel te publiceren. Dit met een optie op later misschien meer. Een postuum eerbewijs dat zelfs bepaalde tijdens hun leven bekende schrijvers niet altijd te beurt viel. Zo was er het voorbeeld van een oudere Vlaamse schrijver, zeer gevierd tussen halfweg de jaren zestig en tachtig, maar daarna volledig vergeten. Van hem was er na zijn dood in 2014 zelfs helemaal niets meer herdrukt. Het is inderdaad een hele eer wanneer je tijdens zijn leven totaal miskende vader nu plots wel de aandacht krijgt waar hij al zo lang naar uitkeek, maar hij is er hoe dan ook vet mee nu. Niettemin, als zijn enige dochter ga ik daar in de kijker lopen, wat uiteraard nooit mijn bedoeling is geweest. Maar ja, zo werkt de wereld nu eenmaal. Ik zal wel niet de enige zijn in zo’n geval. Zo vertelde Corneel me ooit eens van de kleinzoon van een notoir gewezen Oostfrontstrijder die hij gekend had, en die naar aanleiding van het verschijnen van een boek over zijn grootvader op de voorstelling werd omstuwd door de alte kameraden of hij de reïncarnatie van de Oostfrontstrijder zelf was. Dat terwijl hij helemaal niks met het oorlogsverleden van zijn grootvader te maken wilde hebben. Maar nog meer bemoedigend dan de huldeviering rond Corneel is het nieuws dat onze Veronica verleden week totaal onverwacht, Johan noch ik wisten zelfs dat ze ervoor had ingezonden, de Jeugdpoëzieprijs van de Provincie WestVlaanderen heeft gewonnen met een gedichtje… over haar eigen karakteristieke voornaam nog wel. Dàt had Corneel nog moeten beleven! Het
feit dat in zijn kleindochter literair talent kennelijk verder leeft, had hem wellicht meer plezier gedaan dan de hele opgeklopte poespas die hem nu maanden na zijn dood te beurt zal vallen. Als fiere ouder en nu ook dochter van, geef ik als uitsmijter haar winnend gedicht hierna graag even mee. Tenslotte is er natuurlijk ook nog mijn zwangerschap die bijzonder goed verloopt en nu ook naar zijn einde gaat. Over een kleine maand beval ik en… wil ik jullie een geheimpje verklappen? Behalve Johan en ik weet niemand dit vooralsnog, maar uit de echo blijkt alvast dat het ook dit keer weer een meisje zal zijn. Hoe we haar zullen noemen? Neen, geen Mi Amigo of Noordzee. Dat gaan we dat kind niet aandoen. Atlantis misschien?
VERONICA
Ooit was ik een scheepje Dobb’rend op de zee Een scheepje waar muziek uitkwam Maar ‘t strandde, op een golf Van onmin en krakeel. Nu is die naam een meisje Levend in de volgend’ eeuw Iemand die woorden schrijft Bijeen in dit Gedichtje voor elkeen De tijd van muziek uit zee Is al vele jaren heen. Toch draag ik mijn speciale naam Dankzij die radio, die in 1974 verdween.
Colofon: MOETES, verhalencyclus Copyright: © 2015 Yves Taffin Auteur: Yves Taffin Contact met de auteur via:
[email protected] website: yvestaffinauteur.simplesite.com Webwshop: www.easywebshop.com/boekenvanyvestaffin Omslagontwerp: De auteur Foto: rechtenvrij via pyxabay.com Trefwoorden: literatuur, verhalen, verhalencyclus De in dit e-boek opgenomen teksten zijn literaire fictie. Elke gelijkenis met bestaande personen, plaatsen of gebeurtenissen berust dan ook op louter toeval. ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN. Dit e-boek bevat inhoud die auteursrechtelijk beschermd is. Dit e-boek mag, weliswaar enkel integraal en in ongewijzigde vorm, GRATIS verder worden verspreid. Het is echter niet toegestaan de inhoud en/of opmaak te wijzigen of gedeelten uit dit e-boek op een andere wijze te gebruiken, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur/uitgever. Evenmin is het toegestaan dit werk te verveelvoudigen door middel van druk, fotokopie, geluidsbestand, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze.