Expertisecentrum Markttoetreding Amsterdam Postbus 98 1000 AB Amsterdam
Datum
10 januari 2007 Uw kenmerk Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys Doorkiesnummer
020 524 Bijlage(n)
Onderwerp
MODEL financieringsmaatschappijen; invoering Wet op het financieel toezicht
Geachte heer, mevrouw,
1
INLEIDING
Op 1 januari 2007 is de Wet op het financieel toezicht (Wft) ingevoerd. De Wft vervangt onder meer de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992). Voor ondernemingen die onder de Wtk 1992 een vrijgestelde of ontheven kredietinstelling (financieringsmaatschappij) waren, brengt de komst van de Wft veranderingen met zich, zoals het vervallen van de meldplicht voor vrijgestelde financieringsmaatschappijen bij de Nederlandsche Bank (DNB). In hoofdstuk 2 van deze brief worden de relevante wijzigingen ten gevolge van de Wft beschreven; in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de gevolgen voor financieringsmaatschappijen. In de hoofdstukken 4 en 5 wordt u achtereenvolgens gewezen op de mogelijke toepasselijkheid van artikel 3:5, Wft en de ongewijzigde bepalingen voor bijzondere financiële instellingen.
Datum
10 januari 2007 Bladnummer
2 Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys
2
VAN WTK 1992 NAAR WFT
2.1 Wtk 1992 Onder de Wtk 1992 kwalificeerden ondernemingen of instellingen als kredietinstelling1 indien zij hun bedrijf maakten van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen. Om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van het verbod van artikel 6, eerste lid, Wtk 1992 om zonder vergunning als kredietinstelling in Nederland actief te zijn, dienden financieringsmaatschappijen zich op grond van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 bij DNB te melden. Daarnaast waren sommige financieringsmaatschappijen die niet geheel aan de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 konden voldoen op grond van artikel 6, derde lid, Wtk 1992 ontheven van de vergunningplicht.
2.2 Wft: gewijzigde definitie van bank De hierboven bedoelde definitie van kredietinstelling is in de Wft gewijzigd. Deze categorie kredietinstelling heet in de Wft ‘bank’. Onder de Wft kwalificeert een onderneming als bank als zij haar bedrijf maakt van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen (artikel 1:1, Wft). Door de toevoeging van het ter beschikking verkrijgen buiten besloten kring, van anderen dan professionele marktpartijen en het vervallen van het element voor eigen rekening verrichten van beleggingen is de reikwijdte van de definitie van bank ten opzichte van de Wtk 1992 beperkt. De begrippen ‘opvorderbare gelden’, ‘besloten kring’, ‘professionele marktpartij’ en ‘kredietuitzettingen’ zijn in bijlage 1 van deze brief toegelicht.
2.3 Vrijstelling of ontheffing van de vergunningplicht onder de Wft? Ook op grond van de Wft is het verboden om het bedrijf van bank uit te oefenen zonder vergunning (verbod van artikel 2:11, Wft). Er bestaan onder de Wft geen vrijstellingen meer van de vergunningplicht; wel is in artikel 3:2, Wft een wettelijke uitzondering van de vergunningplicht opgenomen (zie bijlage 2).
1 In de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, Wtk 1992.
Datum
10 januari 2007 Bladnummer
3 Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys
Indien niet geheel aan artikel 3:2, Wft kan worden voldaan, heeft DNB de bevoegdheid van de voorschriften van artikel 3:2, Wft een ontheffing te verlenen.
3
GEVOLGEN VOOR FINANCIERINGSMAATSCHAPPIJEN
3.1 Financieringsmaatschappijen vrijgesteld ex artikel 2 Vrijstellingsregeling Wtk 1992 De Wft brengt met zich dat alle financieringsmaatschappijen die gebruik konden maken van artikel 2, Vrijstellingsregeling Wtk 1992 niet meer onder de definitie van bank vallen. Deze ondernemingen trekken immers uitsluitend gelden aan binnen besloten kring en/of van professionele marktpartijen. Er is voor deze ondernemingen ook geen meldplicht bij DNB meer.
3.2 Financieringsmaatschappijen vrijgesteld ex artikel 3 Vrijstellingsregeling Wtk 1992 Die ondernemingen die gebruikmaakten van artikel 3, Vrijstellingsregeling Wtk 1992 en daarbij uitsluitend beleggingen verrichten en geen kredietuitzettingen vallen ook niet meer onder de definitie van bank. Er is ook voor deze ondernemingen ook geen meldplicht meer bij DNB. Die ondernemingen die gebruikmaakten van artikel 3, Vrijstellingsregeling Wtk 1992 en daarbij in ieder geval kredietuitzettingen verrichten, vallen wel onder de definitie van bank. Artikel 60, Invoerings- en aanpassingswet Wft (Stb. 2006, nr. 605) bepaalt dat op deze financieringsmaatschappijen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft artikel 3:2, Wft van toepassing is, voor zover zij effecten als bedoeld in de Wft aanbieden aan het publiek (dat wil zeggen buiten besloten kring en/of aan anderen dan professionele marktpartijen) of doen toelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in de Wft. Indien de opvorderbare gelden ter beschikking zijn verkregen door het aanbieden van effecten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, Wet toezicht effectenverkeer 1995, die geen effecten zijn in de zin van de Wft, dan is vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft artikel 3:2, Wft van overeenkomstige toepassing voor een periode van ten hoogste een jaar. Gaat het om effecten die een overeenkomst betreffen met een looptijd langer dan een jaar, dan is artikel 3:2, Wft op de onderneming van toepassing tot aan het einde van de looptijd van die overeenkomst. Voor ondernemingen waarvoor de wettelijke uitzondering van artikel 3:2, Wft geldt, is ook geen meldplicht meer bij DNB.
Datum
10 januari 2007 Bladnummer
4 Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys
3.3 Financieringsmaatschappijen ontheven op grond van artikel 6, derde lid, Wtk 1992 Voor financieringsmaatschappijen die opvorderbare gelden buiten besloten kring en/of van anderen dan professionele marktpartijen ter beschikking hebben gekregen en die een ontheffing van de vergunningplicht van DNB hebben op grond van artikel 6, derde lid, Wtk 1992 is in de Invoerings- en aanpassingswet Wft geen separaat overgangsregime voorzien. Deze ondernemingen mogen er vooralsnog van uit gaan dat de ontheffing is verleend op grond van artikel 3:2, derde lid, Wft. Zij zullen hierover indien nodig te zijner tijd nader worden geïnformeerd.
4
HET VERBOD VAN ARTIKEL 3:5, WFT
Voor de goede orde maken wij u er op attent dat indien een onderneming opvorderbare gelden buiten besloten kring aantrekt van anderen dan professionele marktpartijen ‘in de uitoefening van een bedrijf’, (tevens) het verbod van artikel 3:5, Wft op van toepassing is. Dit verbod stond voorheen in artikel 82, eerste lid, Wtk 1992. ‘In de uitoefening van een bedrijf’ moet worden opgevat als elke incidentele of stelselmatige activiteit van een onderneming en elke geregelde en stelselmatige activiteit buiten dit kader. Niet vereist is dat de gelden zijn aangetrokken ter aanwending in of ten behoeve van de rechtspersoon of natuurlijke persoon zelf, noch dat de gelden worden aangetrokken met het oogmerk winst te maken. Wettelijke uitzonderingen van dit verbod gelden voor: − banken die een door DNB verleende vergunning hebben en voor banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland; − de lidstaten, alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten; − degenen die opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met het ingevolge hoofdstuk 5.1 Wft bepaalde. Daarnaast bevatten de artikelen 18 tot en met 23, Vrijstellingsregeling Wft een aantal vrijstellingen van genoemd verbod. Ten slotte kan DNB op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, een ontheffing verlenen indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. In artikel 31 e.v., Besluit reikwijdtebepalingen Wft worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van de ontheffing, alsmede regels waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen.
Datum
10 januari 2007 Bladnummer
5 Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys
5
BIJZONDERE FINANCIËLE INSTELLINGEN
De aanmeldingsplicht voor Bijzondere financiële instellingen (BFI’s) uit hoofde van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 (Wfbb 1994) en de bijbehorende Rapportagevoorschriften betalingsbalansrapportages 2003 (RV 2003), blijft met de invoering van de Wft onverminderd van kracht. Dit betekent dat ondernemingen met een buitenlandse moeder die voldoen aan de definitie van BFI in artikel 1, lid b, RV 2003 zich (nog steeds) dienen aan te melden bij DNB. Als een onderneming reeds is aangemeld dan blijven de huidige verplichtingen uit hoofde van de Wfbb 1994 op haar van kracht. Op onze website (www.dnb.nl) treft u meer informatie over BFI's en de relevante verplichtingen. Voor vragen over BFI’s kunt u contact opnemen met de sectie Betalingsbalans van de divisie Statistiek en informatie van DNB (telefoonnummer 020 524 3880, e-mail
[email protected]).
6
REIKWIJDTEVRAGEN WFT
Mocht u naar aanleiding van het bovenstaande vragen hebben over de toepasselijkheid van de Wft, dan kunt u het Expertisecentrum Markttoetreding van DNB (postbus 98, 1000 AB Amsterdam,
[email protected], telefoonnummer 020 524 20 49) op naamsbasis verzoeken om aan de hand van een door uzelf verstrekte juridische analyse een uitspraak te doen. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend, De Nederlandsche Bank NV
X X
Bijlage(n): 2
Datum
10 januari 2007 Bladnummer
1 Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys
BIJLAGE 1 Toelichting begrippen definitie bank in de zin van de Wft Opvorderbare gelden Opvorderbare gelden zijn gelden die op enig moment terugbetaald moeten worden, uit welke hoofde dan ook, en waarvan op voorhand duidelijk is welk nominaal bedrag moet worden terugbetaald. U kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan een aan de onderneming verstrekte lening. Deze definitie van opvorderbare gelden in artikel 1:1, Wft is een codificatie van voor de inwerkingtreding van de Wft gevoerd beleid. Kredietuitzettingen Onder ‘kredietuitzettingen’ wordt begrepen het verstrekken van nominaal opvorderbare gelden aan een ander, met het doel daardoor voor de geldgever of voor aan hem gerelateerde partijen op geld waardeerbare voordelen te verkrijgen. Of het verstrekken van gelden tot doel heeft het verkrijgen van op geld waardeerbare voordelen wordt van geval tot geval beoordeeld. Indicatoren voor het streven naar op geld waardeerbare voordelen zijn: − indien aan het tegoed meer dan een verwaarloosbare rentevergoeding is gekoppeld; − indien het tegoed dient als zekerheid voor bestaande of toekomstige schulden van de geldgever of gerelateerde partijen; − indien als gevolg van het tegoed aan de geldgever of gerelateerde partijen faciliteiten of andere voordelen (bijvoorbeeld het kunnen schrijven van opties of het in rekening brengen van lagere tarieven voor diensten van de geldnemer) worden toegekend. Deze definitie van kredietuitzettingen in artikel 1:1, Wft is een codificatie van voor de inwerkingtreding van de Wft gevoerd beleid. Besloten kring Een besloten kring is een kring, bestaande uit personen of vennootschappen waarvan een persoon of vennootschap opvorderbare gelden ter beschikking verkrijgt, a. die nauwkeurig is omschreven; b. waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende personen of vennootschappen; en c. waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het verkrijgen van de opvorderbare gelden reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot de persoon of vennootschap die de gelden ter beschikking verkrijgt, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand. Voor de goede orde merken wij op dat het is toegestaan om slechts van één persoon of vennootschap opvorderbare gelden aan te trekken.
Datum
10 januari 2007 Bladnummer
2 Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys
Deze definitie van besloten kring in artikel 1:1, Wft is een codificatie van voor de inwerkingtreding van de Wft gevoerd beleid. Professionele markpartij Het begrip professionele marktpartij heeft enkele technische wijzigingen ondergaan. Het wordt gedefinieerd in artikel 1:1, Wft. Dat geldt ook voor het begrip ‘gekwalificeerde belegger’ dat onderdeel uitmaakt van de definitie van professionele marktpartij. De artikelen 3 en 4, Besluit Definitiebepalingen Wft bevatten een nadere uitwerking van de definities van professionele marktpartij en gekwalificeerde belegger. Een professionele marktpartij is in artikel 1:1, Wft gedefinieerd als a. gekwalificeerde belegger; b. dochteronderneming van een gekwalificeerde belegger die wordt betrokken in het toezicht op geconsolideerde basis op de gekwalificeerde belegger; of c. andere bij algemene maatregel van bestuur als professionele marktpartij aangewezen persoon of vennootschap. Onder een gekwalificeerde belegger wordt op grond van artikel 1:1, Wft juncto artikel 4, Besluit Definitiebepalingen Wft verstaan: a. een rechtspersoon of vennootschap die een vergunning heeft of anderszins gereglementeerd is om op de financiële markten actief te mogen zijn; b. een andere rechtspersoon of vennootschap dan bedoeld onder a. waarvan het enige ondernemingsdoel het beleggen in effecten is; c. nationaal of regionaal overheidslichaam, centrale bank, internationale of supranationale financiële organisatie of andere soortgelijke internationale instelling; d. een rechtspersoon of vennootschap met zetel in Nederland met (i) een gemiddeld aantal werknemers gedurende het boekjaar van minder dan 250, (ii) een balanstotaal van ten hoogste EUR 43.000.000,- en (iii) een jaarlijkse netto-omzet van ten hoogste EUR 50.000.000,- (een ‘kleine onderneming’), die op eigen verzoek door de Autoriteit Financiële Markten als gekwalificeerde belegger is geregistreerd; e. een rechtspersoon of vennootschap, niet zijnde een kleine onderneming als bedoeld in onderdeel d; f. een natuurlijke persoon met woonplaats in Nederland die aan twee van de drie volgende criteria voldoet: (i) in de loop van de voorafgaande vier kwartalen ten minste tien omvangrijke transacties per kwartaal op de effectenmarkten heeft verricht; (ii) een effectenportefeuille met een omvang van meer dan EUR 500.000,- heeft; (iii) ten minste een jaar werkzaam is of werkzaam is geweest in de financiële sector in het kader van een beroepsbezigheid die kennis van beleggingen in effecten vereist, en op eigen verzoek door de Autoriteit Financiële Markten als gekwalificeerde belegger is geregistreerd;
Datum
10 januari 2007 Bladnummer
3 Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys
g.
een in een andere lidstaat als gekwalificeerde belegger aangemerkte natuurlijke persoon of onderneming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder iv onderscheidenlijk v, richtlijn prospectus.
Bij algemene maatregel van bestuur zijn bovendien de volgende personen en vennootschappen als professionele marktpartij aangewezen: a. rechtspersonen of vennootschappen waarvan het balanstotaal voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden EUR 500.000.000,- of meer bedraagt; b. personen of vennootschappen met een netto eigen vermogen dat voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden EUR 10.000.000,- of meer bedraagt en die ten minste gedurende twee aaneengesloten jaren voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden, gemiddeld twee keer per maand actief zijn geweest op de financiële markten; c. rechtspersonen of vennootschappen die een waardering hebben van een naar het oordeel van de Nederlandsche Bank deskundige kredietbeoordelaar of die effecten uitgeven dan wel opvorderbare gelden aantrekken op grond van overeenkomsten van geldlening die zijn voorzien van een waardering van een naar het oordeel van de Nederlandsche Bank deskundige kredietbeoordelaar; d. special purpose vehicles. Special purpose vehicles zijn rechtspersonen of vennootschappen die speciaal zijn opgericht: a. voor het verrichten van transacties ter verkrijging van vorderingen die strekken tot zekerheid van aangeboden of aan te bieden effecten; b. voor het verrichten van transacties ter belegging in subparticipaties of afgeleide instrumenten voor de overdracht van kredietrisico die kunnen worden afgewikkeld door de vorderingen aan hen over te dragen, waarbij de rechten die voor hen voortvloeien uit de subparticipaties of uit de afgeleide instrumenten strekken tot zekerheid van aangeboden of aan te bieden effecten; of c. om kredietuitzettingen te verrichten ten behoeve van uitsluitend gekwalificeerde beleggers en/of hun dochterondernemingen voor zover die worden betrokken in het toezicht op geconsolideerde basis op de gekwalificeerde belegger.
Datum
10 januari 2007 Bladnummer
4 Ons kenmerk
Ecm/2006/02442/dys BIJLAGE 2 Artikel 3:2 Wft 1. Het in dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank is niet van toepassing op het, zonder een door de Nederlandsche Bank of door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met het ingevolge hoofdstuk 5.1 bepaalde, voor zover degene die de gelden ter beschikking verkrijgt zorg draagt voor: a. een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, welke onvoorwaardelijke garantie is afgegeven door een onderneming met een geconsolideerd eigen vermogen dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is, van welke onderneming degene die de gelden ter beschikking verkrijgt dochtermaatschappij is; b. een overeenkomst, aangegaan met een onderneming waarvan degene die de gelden ter beschikking verkrijgt dochtermaatschappij is en die een geconsolideerd eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst positief is, op grond van welke overeenkomst de onvoorwaardelijke verplichting bestaat voor die onderneming om degene die de gelden ter beschikking verkrijgt steeds van voldoende fondsen te voorzien om aan zijn verplichtingen te voldoen; of c. een garantstelling voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden die is verstrekt door: 1°. een bank die een door de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat verleende vergunning heeft; of 2°. een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die dit deel beoogt te beschermen. 2. Het eerste lid is slechts van toepassing voor zover degene die de gelden ter beschikking verkrijgt, deze voor ten minste 95 procent van zijn balanstotaal als krediet uitzet binnen het concern waartoe hij behoort. Onder een concern wordt verstaan de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen. 3. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.