Milieueffectrapport voor een WINDTURBINEPARK te Zeebrugge
Opdrachtgever: SPE NV Ham 68 B - 9000 Gent
Projectnummer: 02.6086 Augustus 2003
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
262
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10.1 Voorstelling van het project
10.1.1 Inleiding Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ) ligt aan de basis van het project dat we in dit MER bespreken. Na een algemene offerteaanvraag is de concessie toegewezen aan de Tijdelijke Vereniging SPE NV / VESTAS-Nederland Windtechnologie BV. Het windturbinepark wordt deels op en deels langs de westelijke havendam van de Zeebrugse haven gepland, als deel van het Bedrijventerrein Zeebrugge III. Het park omvat 14 turbines. Zie Figuur 10.2.1 voor een aanduiding van het windturbinepark op het gewestplan. Figuur 10.2.3 toont de exacte inplanting van de windturbines. De dichtstbijzijnde woongebieden zijn de woonkernen van Zeebrugge, Heist, Duinbergen, Knokke en Blankenberge (en Cadzand in Nederland).
10.1.2 Technische beschrijving Het geplande windturbinepark omvat 14 windturbines van 2 MW elk. Het betreft turbines met een ashoogte ten opzichte van het water van 76 m TAW, en een rotordiameter van 80 m. Van de 14 turbines worden er 10 in het water geplaatst, op ongeveer 50 meter van de as van het kruinblok van de havendam. Deze komen ongeveer midden op de voet van de damconstructie, die onder water tot 90 m van de as van het kruinblok reikt. Omheen de voet van de 10 turbines in het water komt boven op de bestaande bescherming een extra erosiebescherming van 50 m diameter. Deze bescherming bestaat uit blokken met een kaliber van 0,3 à 1 ton. Tussen de turbines in het water en de damconstructie wordt een loopbrug aangelegd. De 4 overige machines worden vlak achter de dam ingeplant op opgespoten terrein. Voor de transformator dient geen afzonderlijke behuizing opgetrokken te worden. De transformator wordt ondergebracht in de gondel boven aan de machine. Het nodige schakelmateriaal wordt in de mast van de turbine ingebouwd. Figuur 10.1.1 de verschillende onderdelen van een windturbine
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
263
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Iedere turbine wordt aangesloten op het hoogspanningsnet. De leidingen van de turbines in het water worden via de toegangsbrug aan land gebracht, en lopen vanaf de voet van de brug ondergronds verder naar de ondergrondse ‘leidingenstraat’ die zich vlak achter de damconstructie bevindt. Over de zeebodem worden geen elektrische kabels voorzien.
10.1.3 Productiecapaciteit De netto-elektriciteitsproductie van de 14 turbines wordt op ongeveer 100 150 MWh per jaar begroot. Dit komt overeen met de elektriciteitsbehoefte van ongeveer 30 000 gezinnen, of een gemiddelde stad met 90 000 inwoners.
10.1.4 Alternatieven De locatie is vastgelegd door de Vlaamse Overheid, met name de Administratie Waterwegen en Zeewezen afdeling Waterwegen Kust van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur. Het bestek van de openbare aanbesteding voor toewijzing van de concessie lijnt zeer duidelijk de mogelijke zones af waar de inplanting van turbines mogelijk is. Voorliggend project maakt maximaal gebruik van de aangeboden zones. De oriëntatie van de westelijke havendam van de Zeebrugse haven maakt het mogelijk om het windturbinepark grotendeels dwars op de overheersende windrichting (ZW) te bouwen. Dit doet de energieopbrengst stijgen. Een zelfde productiecapaciteit zou in het binnenland tot drie keer zoveel windturbines vergen. De beschouwde locatie is dan ook vanuit windenergiestandpunt uitzonderlijk geschikt voor de exploitatie van een windturbinepark. In de offerte voor de aanbesteding van het windpark heeft SPE/Vestas naast de basisopstelling met 14 turbines, ook een opstelling aangeboden met 13 turbines op een rij met hun voet in het water, parallel aan de strekdam. Omdat deze optie een andere landschappelijke impact zou kunnen hebben, wordt deze impact in het MER vergeleken met de basisopstelling. Naast de basisopstelling en de lijnopstelling, werden nog 2 gereduceerde alternatieve opstellingen bestudeerd. Bovendien is het omwille van de bevoegdheidsverdeling tussen de federale en Vlaamse overheid, noodzakelijk om de turbines onder en boven de laagwaterlijn afzonderlijk te bespreken. Dit levert uiteindelijk volgende verschillende scenario's of opstellingen op: -
-
abc
Westdam 14: basisopstelling, 14 turbines, met de eerste 8 geschrankt afwisselend met de voet in het water en op de dam Westdam 13: 13 turbines op 1 lijn, met de voet in het water, op ongeveer 50 m van de kruin van de dam Westdam 10: de 10 turbines uit de “Westdam 14”-configuratie met de voet in het water, dus ook een lijnconfiguratie, de turbines op de dam worden weggelaten Westdam 9: de 9 verst van de kust verwijderde turbines uit de “Westdam 14”-configuratie, met nog 1 turbine op de havendam Westdam B (7): de 7 verst van de kust verwijderde turbines van de “Westdam 14”configuratie, die met hun voet onder de laagwaterlijn staan, de "federale" of "Belgische" turbines Westdam Vl (7): de 7 dichtst bij de kust geplande turbines uit de “Westdam 14”configuratie, die met hun voet boven de laagwaterlijn staan, de "Vlaamse" turbines
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
264
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
De alternatieven worden verduidelijkt in Figuur 10.1.2.
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
265
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Figuur 10.1.2 overzicht alternatieve opstellingen windpark Westdam Zeebrugge
Westdam 14
Westdam 13
Westdam 10
Westdam 9
Westdam B (7)
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
Westdam Vl (7)
oktober 2003
266
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10.2 Historiek van het studiegebied Zonder in deze samenvatting in detail op de voorgeschiedenis van het studiegebied in te willen gaan, is het toch van belang er hier op te wijzen dat de terreinen in de Zeebrugse voorhaven een recent aangelegde infrastructuur zijn. Deze terreinen zijn trouwens nog volop in ontwikkeling. Om de haven van Zeebrugge aan te passen aan de nieuwe vervoerstechnieken en schaalvergroting van zeeschepen, werd vanaf 1970 gestart met grootschalige investeringen. Het plan omvatte de bouw van de nieuwe voorhaven, de zeesluis en de achterhaven.
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
267
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Figuur 10.2.1 situering van het windturbinepark op het gewestplan
Windturbinepark Windturbinepark SPE/Vestas SPE/Vestas Windturbinepark Windturbinepark SPE/Vestas SPE/Vestas Windturbinepark Windturbinepark SPE/Vestas SPE/Vestas
abc
11 11 1 km km km km 1 km
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
268
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Figuur 10.2.2 legende van het gewestplan
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
269
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Figuur 10.2.3 Technisch grondplan van het windturbinepark
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
270
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10.3 Milieueffecten
10.3.1 Geluid & trillingen 10.3.1.1 Referentiesituatie In de referentiesituatie staan er op de westelijke havendam geen installaties met noemenswaardige geluidsemissies. De omgeving van de westelijke havendam wordt echter wel gekenmerkt door diverse geluidsemissies: het laden en lossen van schepen, passages van goederentreinen en vrachtwagens... Het actuele achtergrondgeluid overschrijdt de VLAREM milieukwaliteitsnormen op het strand ten zuiden van de site, het natuurgebied "De Fonteintjes", de woonzone Strandwijk, de parkgebieden (Zeebrugge) ten oosten en ten westen van het Prins Albertdok en in de woonkern van Zeebrugge en Heist. 10.3.1.2 Aanlegfase Tijdens het oprichten van de 4 windturbines op de havendam valt er geen geluidshinder te vrezen. De aanleg van de 10 windturbines in het water zal echter wel een tijdelijke verhoging van de geluidsbelasting in de omgeving veroorzaken. De paal waar de turbine op gemonteerd wordt, wordt immers in de bodem geheid. Dit betekent dat de paal in de bodem wordt geslagen met een zeer grote hamer, het zogenaamde hydroblok. Op de zeedijk nabij de havendam in Zeebrugge zullen enkel de heiwerkzaamheden van de eerste 2 turbines hoorbaar zijn. De andere turbines staan te ver weg, en worden op de zeedijk volledig overstemd door het bestaande omgevingsgeluid. Om de hinder voor de vogels in het havengebied tot een minimum te beperken, valt het aan te bevelen om de periode waarin er geheid wordt zo kort mogelijk te houden. Naar verwachting zal het oprichten van de 10 turbines in het water alles bij elkaar ongeveer 2 weken duren. Wat dus sowieso een korte periode is. 10.3.1.3 Geplande situatie Het specifiek geluid van de geplande windturbines ligt bij een windsnelheid van 8 m/s in de landelijke gebieden tussen 7 en 24 dB(A) onder de strengste grenswaarde, en voldoet dus ruim aan de bepalingen van de omzendbrief EME/2000.01 “Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines”. Enkel op en nabij de havendam komt het specifiek geluid van de windturbines boven het huidige achtergrondgeluid uit. Het toekomstige omgevingsgeluid ligt in deze posities tussen 1 en 3 dB(A) hoger dan het actuele achtergrondgeluid, met een uitschieter van 7 dB(A).
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
271
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
In alle overige posities (landelijke gebieden, woongebieden) ligt het specifiek geluid ruim onder het achtergrondgeluid en zal bijgevolg het achtergrondgeluid niet toenemen door de werking van de geplande windturbines. Het specifiek geluid van de ‘federale’ en de ‘Vlaamse’ windturbines werd apart berekend en daaruit blijkt dat in de meeste gebieden de ‘Vlaamse’ windturbines het totale specifiek geluid hoofdzakelijk bepalen. Enkel op en rond de havendam wordt het totale specifiek geluid ook mede door de ‘federale’ windturbines bepaald. Naast de basisopstelling met 14 turbines en de hierboven besproken opdeling in federale en Vlaamse turbines, zijn nog 3 alternatieve opstellingen onderscheiden: Westdam 13, Westdam 10 en Westdam 9. Deze werden niet afzonderlijk gemodelleerd. Het betreft immers allemaal gereduceerde versies van de basisopstelling. De basisopstelling kan dan ook beschouwd worden als de maximale impact wat betreft geluidsimmissies. Anderzijds zijn de alternatieve opstellingen wel meer uitgebreid dan de besproken opgesplitste federaal/Vlaamse situatie. Deze laatste kan dan ook als een ondergrens voor de geluidsimmissies worden beschouwd. Er kan worden aangenomen dat sommige onderwatergeluiden die bij de exploitatie van windturbines worden opgewekt, binnen het gehoorvenster van een aantal vissen en zeezoogdieren vallen. Gezien de geringe trillingen die de windturbines tijdens de exploitatie opwekken en de grote afstand van de windturbines tot woningen en natuurgebieden, is de trillingshinder naar de omgeving toe verwaarloosbaar. 10.3.1.4 Milderende maatregelen Om de hinder naar de omgeving toe tot een minimum te beperken, valt het aan te bevelen om de periode waarin er geheid wordt zo kort mogelijk te houden. In de mate van het mogelijke dient vermeden te worden dat het heien plaats vindt in periodes die voor de avifauna (broedseizoen) of het toerisme (voor de meest landwaarts geplande turbines) van groot belang zijn. Bijzondere aandacht dient eveneens geschonken te worden aan de mogelijke invloed van het heien op de stabiliteit van de havendam. Een opvolging van de trillingsniveaus tijdens de heiwerkzaamheden valt aan te bevelen. Indien uit deze trillingsmonitoring zou blijken dat de trillingsniveaus te hoog zouden zijn, dan dient de slagkracht en het ritme zodanig te worden verminderd, dat de overschrijdingen tenietgedaan worden. Aangezien de geluidsimpact terwijl de turbines in werking zijn vrij beperkt is rond de site, dringen zich op dit vlak geen milderende maatregelen op.
10.3.2 Monumenten & Landschappen 10.3.2.1 Referentiesituatie De voorhaven van Zeebrugge is een kunstmatig gebied, dat ontstaan is door ophogingen voor de kust van Zeebrugge. Het uitzicht van de omgeving wordt bepaald door uitgestrekte waterpartijen enerzijds (dokken en Noordzee) en industriële gebouwen anderzijds. In oostelijke
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
272
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
richting wordt het zicht bepaald door de bebouwing van de LNG terminal. De windmolens op de oostelijke strekdam en de LNG-dam zijn blikvangers. In noordelijke en westelijke richting is er de openheid van de Noordzee en zijn er weidse, onverstoorde panoramische zichten. In zuidelijke richting zijn de voormalige havengebouwen, containeropslag en de vissershaven beeldbepalend, op de achtergrond zijn kranen en masten van de achterhaven zichtbaar. Het landschap is niet erg aantrekkelijk, vooral door de aanwezige industriële infrastructuren. De woongebieden van Zeebrugge zijn gelegen parallel met de Koninklijke Baan en liggen haaks op de havenstructuur, die een noord-zuidgerichte as heeft. De voorhaven is vanuit de woonzones langs de Koninklijke Baan vrij beperkt zichtbaar, door woningen en infrastructuren die in de weg staan. 10.3.2.2 Aanlegfase Het geplande windpark zal tijdens de aanlegfase het landschap tijdelijk verstoren, vergelijkbaar met de hinder veroorzaakt door een bouwwerf. Deze hinder zal echter van korte duur zijn. Het spectaculaire karakter van het omhoog takelen van de verschillende turbineonderdelen zou bovendien wel eens dagtoeristen kunnen aantrekken. 10.3.2.3 Exploitatiefase De belangrijkste zichtbare kenmerken van de geplande turbines zijn de mast, de rotor en de loopbruggen (voor de turbines met hun voet in het water). De turbines worden in een mat, nietreflecterend grijs-wit geschilderd, wat hun integratie in het landschap bevordert, en reflectie van zonlicht op sterk zonnige dagen verhindert. De zichtbaarheid van de turbines varieert al naar gelang het gezichtpunt, en al naar gelang van de weersomstandigheden. De geplande windturbines zullen deel uitmaken van het havengebied van de voorhaven van Zeebrugge. Dit gebied werd hierboven omschreven als een industrieel landschap. Men kan dan ook besluiten dat het windpark past bij dit bestaande landschap. Dit neemt niet weg dat de turbines door hun omvang, sterk zullen opvallen in het landschap, zeker op korte afstand. Dit kan als een verslechtering van het landschap worden beschouwd. Van op grotere afstand zullen de windmolens opgaan in het geheel van de voorhaven. Dit zal het geval zijn vanaf Blankenberge, uit westelijke richting, en vanaf Heist uit oostelijke richting. Ook een waarnemer van op zee zal de windturbines ervaren als deel van de industriële horizon in Zeebrugge, en de grotendeels volgebouwde kustlijn. De rij turbines kan anderzijds ervaren worden als een begrenzing van het industriegebied van de voorhaven. Op die manier kan het windturbinepark een positief ervaren lijnelement in het kustlandschap vormen. Ter illustratie worden in Bijlage 10 fotomontages opgenomen waarop het geplande windpark voorgesteld wordt in het huidige landschap. Het windpark zal in ieder geval een belangrijke landschappelijke impact hebben. Deze impact moet echter worden gerelativeerd omdat er al kunstmatige landschapselementen aanwezig zijn. De turbines zullen immers deel uitmaken van het industriële landschap van de voorhaven van Zeebrugge. Naast de basisopstelling werden nog 5 opstellingen landschappelijk beoordeeld. Hieruit kwam naar voor dat naarmate de turbines verder zee-inwaarts staan, de landschappelijke impact op microniveau afneemt. Op macroniveau is de impact positiever voor opstellingen met een gereduceerd aantal turbines, omdat deze een kleinere gezichtshoek innemen. Anderzijds zijn
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
273
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
opstellingen met een gereduceerd aantal turbines op het uiteinde van de Westdam wel verder zichtbaar, omdat deze turbines niet aan het zicht worden onttrokken door de havenpieren van Blankenberge, voor een waarnemer langs de kust in westelijke richting. Merk op dat het positieve effect van de aflijning van de voorhaven grotendeels verloren gaat bij een gereduceerd aantal windturbines. Uit de bespreking van de discipline landschap kunnen we concluderen dat het windpark langs de kust in westelijke richting een dominant bijkomend kunstmatig landschappelijk element zal vormen. Door de beweging van de rotorbladen zal de rust van het zeelandschap plaatselijk verstoord worden. Deze impact moet worden gerelativeerd in het licht van de al aanwezige kunstmatige landschapselementen. De turbines zullen deel uitmaken van het industriële landschap van de voorhaven van Zeebrugge, en aansluiten bij de lijninfrastructuur van de havendam. Door hun lijnopstelling kunnen de windturbines bovendien gezien worden als een aflijning van het gebied van de voorhaven. Deze afwegingen, en vooral het feit dat de horizon op de plaats van het geplande windpark al verstoord is, geeft de doorslag om te stellen dat het windpark landschappelijk aanvaardbaar is. 10.3.2.4 Milderende maatregelen Om de aantasting van het landschap te verzachten, kan worden overwogen de configuratie met 13 turbines op een rij te verkiezen boven de 14 deels geschrankt opgestelde turbines. Het verschil in landschappelijke impact tussen beide configuraties is evenwel niet van doorslaggevende aard. Uit de vergelijking van de alternatieve opstellingen, kwam naar voor dat een gereduceerd aantal turbines op het einde van de westelijke havendam, zeker op microniveau, en ook op macroniveau een nog lagere landschappelijke impact met zich meebrengt. Dit is uiteraard niet echt te verwonderen. Om de integratie in de horizon nog te verbeteren valt het te overwegen om de voet van de offshore turbines in een donkerder kleur te schilderen, die gradueel overgaat in de grijswitte hoofdkleur, ongeveer op de hoogte van de kruin van de havendam (10 m). Hierdoor zal de voet van de mast minder afsteken tegen de donkere achtergrond van de havendam zelf.
10.3.3 Vogels 10.3.3.1 Referentiesituatie De Zeebrugse voorhaven, met de ongebruikte opgespoten terreinen aan de Westdam, het sterneneiland aan de Oostdam en de Baai van Heist, is een zeer belangrijk vogelgebied. Van de aangetroffen broedende soorten zijn Visdief, Grote stern en Dwergstern soorten die zowel internationaal als nationaal van belang zijn. Volgens de Rode Lijst van broedvogels in Vlaanderen zijn Dwergstern en Grote stern ‘met uitsterven bedreigd’ en is de Visdief ‘bedreigd’; 95-100% van deze soorten broedt in het Zeebrugse voorhavengebied. Kleine mantelmeeuw en Zilvermeeuw zijn ‘kwetsbaar’, terwijl de Bontbekplevier, Stormmeeuw en Zwartkopmeeuw ‘zeldzaam’ zijn volgens de Rode Lijst van broedvogels in Vlaanderen. Elk van deze bedreigde soorten (Visdief, Grote stern en Dwergstern) komt in het gebied van de westelijke strekdam voor in internationaal belangrijke aantallen. Deze soorten behoren tot de
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
274
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Bijlage I-lijst van de Europese Vogelrichtlijn, bijgevolg voldoet het gebied aan de criteria van de Vogelrichtlijn. Hierdoor genieten de aanwezige vogels van een zeer strenge bescherming. Er dient wel opgemerkt dat van jaar op jaar, de aantallen aanwezige sternen sterk variëren. In 2001 en 2002 waren de grote stern en dwergstern bijvoorbeeld niet in internationaal belangrijke aantallen aanwezig. Overwinterende soorten zijn vooral eenden, smienten, Slobeenden, Wintertalingen en Pijlstaarten. Deze soorten gebruiken de dokken als rustplaats, terwijl ze massaal voedsel gaan zoeken in de omliggende polders, slikken en schorren. Vooral tijdens zeer strenge winters, wanneer andere minder diepe plassen dichtgevroren zijn, zijn de dokken van levensbelang voor vele watervogels. Daarnaast komen ook talrijke meeuwen voor die zich ophouden in de voorhaven. Als pleisterende soorten die in het gebied aan de westelijke strekdam voorkomen (grond, slikken en water tot aan de middenvaargeul) kunnen volgende belangrijkste soorten aangehaald worden (tussen haakjes de vastgestelde maxima): Aalscholver (40), Bergeend (162), Bonte strandloper (200), Fuut (51), Kleine strandloper (20), Kleine zilverreiger (5), Krakeend (140), Lepelaar (2), Pijlstaart (103), Slobeend (199), Smient (4628), Tafeleend (21), Toppereend (31), Wilde eend (2450), Wintertaling (298), Wulp (50) en Zilverplevier (50). Een aantal soorten van de Bijlage I-lijst komen ter hoogte van de westelijke strekdam voor als doortrekkers en/of wintergasten. Dit zijn: Roodkeelduiker, Parelduiker, Kuifduiker, Kleine zilverreiger, Lepelaar, Nonnetje, Smelleken, Slechtvalk, Kemphaan, Rosse grutto, Bosruiter, Zwarte stern en Velduil. Tot de trekvogels in het gebied kunnen zangvogels, sternen, meeuwen, steltlopers en eenden gerekend worden. Momenteel zijn er geen duidelijke gegevens voorhanden over het trekgedrag (aantallen, hoogtes) van vogels langs de kust. Een radarstudie zou hierover meer duidelijkheid kunnen brengen. Het staat wel vast dat de kust een zeer belangrijke corridor vormt voor de seizoenstrek. 10.3.3.2 Aanlegfase Met uitzondering van het heien van de monopalen, zijn de effecten van bovenstaande ingrepen tijdens de aanlegfase vergelijkbaar met die van een gewone bouwwerf. Gezien de werven zich op redelijke afstand (min. 400 m) van de op de Westdam aanwezige populaties bevinden, mag worden aangenomen dat de verstoring aanvaardbaar zal zijn. De verstoring door het aanvoeren van de onderdelen van de turbines, zal vergelijkbaar zijn met de verstoring door het gewone vrachtwagenverkeer op de havendam. Dit zal dus geen noemenswaardige verhoging van de hinder veroorzaken. Het heien van de offshore constructies gebeurt met een hydroblok. Dit heien veroorzaakt in de onmiddellijke omgeving een significante hinder. Om de hinder voor de vogels in het havengebied tot een minimum te beperken, valt het aan te bevelen om de periode waarin er geheid wordt zo kort mogelijk te houden (deze periode wordt geschat op 1 werkdag per paal, dus in totaal 10 werkdagen), en in de mate van het mogelijke de heiperiode niet te laten samenvallen met het broedseizoen. Onder deze condities heeft de aanleg van de offshore windturbines slechts een beperkte invloed op de avifauna in de omgeving.
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
275
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10.3.3.3 Exploitatiefase
10.3.3.3.1 Sternen Uit de bespreking blijkt dat het geplande windpark in zijn basisopstelling een significant negatieve impact op de in de Zeebrugse voorhaven broedende populatie sternen zou hebben. Ongeveer 0,73 à 1,93% van de totale populatie zou jaarlijks verloren gaan door aanvaringen met de turbines, in absolute aantallen 59 à 155. Voor zich traag voortplantende soorten zoals sternen zijn, is een dergelijke impact significant te noemen. Een impact die moeilijk te verantwoorden is in het licht van de bijzondere bescherming die de populatie geniet onder de Europese Vogelrichtlijn. Bovenstaande aantallen slachtoffers dienen wel te worden gerelativeerd, in het licht van de jaarlijks sterk wisselende aantallen dwergsternen en grote sternen. Bovenstaande berekeningen zijn gebaseerd op gegevens over 2000, toen bijvoorbeeld 20 maal meer grote sternen zijn vastgesteld dan in 1998 of 2002. De situatie is gunstiger wanneer het centrale gedeelte van de westelijke havendam vrij zou worden gelaten. Het weglaten van de 4 turbines op de kruin van de havendam vermindert het verwachte aantal slachtoffers met ongeveer 1/3. Het weglaten van de eerste 5 turbines, vermindert het aanvaringsrisico met ongeveer een factor 2. De turbines met hun voet onder de laagwaterlijn (de "Belgische" turbines) zijn veel gunstiger in vergelijking met de turbines boven de laagwaterlijn (de "Vlaamse" turbines). In verhouding tot de totale populatie blijft echter enkel in de scenario's "Westdam 9" en "Westdam B (7)" het jaarlijks verwachte aantal slachtoffers ruim onder 1%. Als gevolg van de toepassing van de Vogelrichtlijn, mag de impact op de beschermde sternenpopulatie niet van die aard zijn dat de levensvatbaarheid van de populatie in het gedrang komt. Is dit wel het geval, dan is er sprake van een "wezenlijk negatief effect", en dit is niet te verzoenen met de beschermde status onder de Vogelrichtlijn. De wetenschappelijke kennis ontbreekt jammer genoeg om te stellen wat de drempel is voor een aanvaardbare impact op middellange termijn op een sternenpopulatie. Anderzijds kunnen we stellen dat de impact van de scenario's "Westdam 9" en "Westdam B (7)" in dezelfde grootteorde ligt als de huidige impact van het windpark aan de Oostdam. Deze laatste impact houdt blijkbaar niet tegen dat de sternenpopulatie in de voorhaven van Zeebrugge, gemiddeld over de jaren heen, blijft toenemen. Bijgevolg brengt deze impact blijkbaar de levensvatbaarheid van de populatie niet in het gedrang. We kunnen dan ook stellen dat de bijkomende impact van de scenario's "Westdam 9" en "Westdam B (7)" op de sternenpopulatie waarschijnlijk niet wezenlijk negatief zal zijn. 10.3.3.3.2 Meeuwen De grootste aantallen slachtoffers worden verwacht onder de meeuwen, met name ongeveer 390 à 1170 per jaar. Deze genieten echter geen bijzondere beschermde status. Dit met uitzondering van de Zwartkopmeeuw die een broedvogel is van de Bijlage I-lijst en die in beperkte aantallen voorkomt in de voorhaven. Anders dan bij de sternen, zijn voor de meeuwen de turbines die het meest zee-inwaarts staan, het meest ongunstig.
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
276
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10.3.3.3.3 Trekvogels De impact op de trekkende zangvogels die het projectgebied doorkruisen wordt voor de basisopstelling geschat op 310 à 465 slachtoffers per jaar. Deze aantallen moeten echter met het grootste voorbehoud worden beschouwd, gezien de grote wetenschappelijke onzekerheid over de impact van windparken op trekvogels en op zangvogels in het bijzonder. Een evenzeer onvoorspelbaar fenomeen zijn de zogenaamde “falls”, waarbij zeer grote aantallen vogels tegelijk neerstrijken op een bepaalde plek. In vergelijking met de miljoenen trekvogels die jaarlijks de haven van Zeebrugge overvliegen, zijn de verwachte aantallen slachtoffers verwaarloosbaar te noemen. Wat betreft de barrièrewerking van windparken, kunnen we er op wijzen dat de lijn van de geplande turbines grotendeels loodrecht op de kustgebonden trekroute ligt. Dit is een ongunstige oriëntatie vanuit het standpunt van de barrièrewerking. Enkel de meest zeewaarts geplande turbines liggen meer parallel met de trekroute. Het is belangrijk te beseffen dat op deze plaats reeds een windpark verstorend werkt op de vogeltrekroutes, dat eveneens deels loodrecht op de trekrichting is georiënteerd. De barrièrewerking door het nieuwe windpark moet bijgevolg als bijkomend worden beschouwd, en niet als volkomen nieuw. De bijkomende verstoring kan echter wel belangrijk zijn, gezien de turbines aan de Westdam hoger zijn, en meer vogels op rotorhoogte zullen passeren. Het is duidelijk dat de meest zeewaarts geplande turbines (Westdam 9) minder ruimte innemen in de trekcorridor, dan de configuraties met 14, 13 en 10 turbines. Ook de opsplitsing van het windpark in "Belgische" en "Vlaamse" turbines vermindert uiteraard het respectievelijke aandeel in de trekcorridor. Deze opstellingen zijn dan ook positiever te beoordelen wat betreft barrièrewerking dan de andere opstellingen. Merk op dat dit zeker het geval is voor de meest zeewaartse turbines (Westdam 9 en Westdam B (7)), omdat deze eigenlijk buiten de op de Vogelatlas aangeduide trekcorridor vallen. 10.3.3.3.4 Smienten Onder de smienten zouden jaarlijks 23 tot 138 slachtoffers vallen. De populatie die in de achterhaven van Zeebrugge overwintert is nationaal tot internationaal belangrijk. De verwachte slachtoffers komen overeen met ongeveer 0,4% van de jaarlijks overwinterende aantallen smienten. De impact van de gereduceerde opstellingen neemt lineair af, tot ongeveer 0,2% voor de Westdam B (7) en Vl (7)-opstellingen. Door het ontbreken van een referentie, valt het moeilijk in te schatten in hoeverre dit een significant negatieve impact is. Gezien de grootteorde, mag evenwel worden verwacht dat de impact van de gereduceerde opstellingen aanvaardbaar zal zijn. 10.3.3.3.5 Andere vogelsoorten In de voorhaven van Zeebrugge komen aan de oostdam plevieren (rode lijst) tot broeden. Onder de aanvaringsslachtoffers aan de oostdam werden nooit Bontbek- of Strandplevieren gevonden. Het valt evenwel niet uit te sluiten dat er ooit slachtoffers onder deze soorten zullen vallen. Het exacte risico valt niet te kwantificeren, maar gezien de aantallen die aan de oostdam tot broeden komen, kan het aantal slachtoffers niet anders dan laag blijven. Onder de in de voorhaven pleisterende vogels (zie Tabel 5.4.5) kunnen sporadisch ook aanvaringsslachtoffers in het windpark aan de Westdam vallen. Zo werden aan de oostdam bij
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
277
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
uitzondering roodborsttapuit, scholekster en torenvalk geteld onder de aanvaringsslachtoffers. Het risico verbonden aan het nieuwe windpark aan de Westdam, valt niet exact in te schatten Het aanvaringsrisico voor de in de achterhaven en de Fonteintjes broedende vogels mag als niet relevant worden beschouwd. Zie opnieuw Tabel 5.4.5 voor een overzicht van de vogelsoorten die in de betreffende gebieden broeden. De zwarte zee-eend is een Bijlage I soort, die vooral aan de Westkust voorkomt. Af en toe worden ook op de Wenduinebank groepen zwarte zee-eenden waargenomen. Ter hoogte van de Zeebrugse voorhaven worden geen zwarte zee-eenden geteld. De zwarte zee-eend blijkt vrijwel altijd laag over het water trekken. Dit alles maakt dat het aanvarings- en verstoringsrisico voor zwarte zee-eenden als verwaarloosbaar mag worden beschouwd. Op het sterneneiland aan de oostdam kon niet worden vastgesteld dat de broedende vogels de omgeving van de turbines mijden. Naar verwachting zal de verstoring van broedvogels ook aan de Westdam te verwaarlozen zijn. De in de achterhaven en in de Fonteintjes broedende soorten zullen helemaal niet verstoord worden door het windpark aan de Westdam. Pleisterende grote groepen vogels houden een zekere afstand tot turbines (enkele honderden meters). Dit werd vooral geobserveerd voor groepen eenden, scholeksters en bonte strandlopers. Men kan voor deze soorten dan ook spreken van een zeker biotoopverlies, als gevolg van de aanleg van het windpark aan de Westdam. In verhouding tot het totale foerageergebied langs de kustlijn is deze impact echter te verwaarlozen. 10.3.3.3.6 Wetenschappelijke onzekerheid Tot slot is het zinvol hier nog eens te wijzen op de grote wetenschappelijke onzekerheid die bestaat over de reactie van vogels op de inplanting van windturbines, en over de exacte grootte van het aanvaringsrisico. Specifiek voor de situatie in de voorhaven van Zeebrugge, bemoeilijkt het ontbreken van volledige gegevens over de vogeltrek (aantallen, soorten, vlieghoogte…) het inschatten van de impact van het geplande windpark. Bovenstaande berekeningen werden dan ook uitgevoerd aan de hand van de “beste beschikbare gegevens” uit binnen- en buitenlandse literatuur. De onzekerheden in verband met de impact op de levensvatbaarheid van de broedende populaties in de voorhaven, en op de trekvogels die het gebied doorkruisen, zijn voor de Afdeling Natuur van AMINAL en het Instituut voor Natuurbehoud te groot. Op basis van het voorzorgsbeginsel adviseren64 zij negatief over iedere bijkomende impact vanwege nieuwe windturbines. Enkel het alternatief Westdam B (7) zou nog te overwegen vallen, maar dan slechts na positieve resultaten van een radarstudie over de seizoenstrek over de site. Dan nog zou omwille van de beperkingen inherent aan een radarstudie, de onzekerheid waarschijnlijk te groot blijven. Afdeling Natuur en Instituut voor Natuurbehoud concluderen dan ook dat het sowieso steeds af te raden zal blijven grote windturbines nabij belangrijke trekroutes te plaatsen. Zij raden dan ook aan om alternatieve locaties buiten het havengebied van Zeebrugge te zoeken. Het standpunt wordt toegevoegd in Bijlage 7. Op dit laatste punt wordt in de volgende paragrafen verder in gegaan, maar een dergelijke oefening volledig uitvoeren overstijgt uiteraard de scope van dit project-MER. We kunnen er hier wel nog eens op wijzen dat de impact van de gereduceerde opstellingen Westdam 9 en 64
Standpunt van AMINAL Afdeling Natuur en het Instituut voor Natuurbehoud inzake 3 mogelijke alternatieve opstellingen voor het windpark westelijke strekdam, Zeebrugge. 3/2/2003
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
278
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Westdam B (7) volgens ons waarschijnlijk wel te verzoenen vallen met de bepalingen van de Vogelrichtlijn. Een radarstudie zou uiteraard wel een belangrijk instrument zijn om de leemten in de kennis op te vullen. 10.3.3.4 Afbraakfase In de afbraakfase is geen significante hinder te verwachten van de werkzaamheden. De hiermee gerelateerde verstoring is te vergelijken met die van een klassieke bouwwerf en met gewoon vrachtwagenverkeer. 10.3.3.5 Milderende maatregelen
10.3.3.5.1 Aanlegfase Om de hinder voor de vogels in het havengebied tot een minimum te beperken, valt het aan te bevelen om de periode waarin er geheid wordt zo kort mogelijk te houden (deze periode wordt geschat op 1 werkdag per paal, dus afhankelijk van het scenario in totaal maximaal 10 werkdagen), en in de mate van het mogelijke de heiperiode niet te laten samenvallen met het broedseizoen. Onder deze condities heeft de aanleg van de offshore windturbines slechts een beperkte invloed op de avifauna in de omgeving. 10.3.3.5.2 Geplande situatie Wij denken dat de belangrijkste impact van het windpark op de avifauna, die op de broedende sternenkolonie is. Zoals hierboven al aangehaald zien wij een mogelijkheid om de impact significant te milderen, door het creëren van een vrije ruimte ter hoogte van het centrale deel van de havendam. Een dergelijke vrije ruimte zou de sternen toelaten om gedurende het grootste deel van de tijd ongehinderd de havendam over te steken tussen de zee en de broedplaatsen. Het op die manier verminderen van het aantal turbines van 14 naar 9, zou het verwachte aantal slachtoffers door 2 delen. Het aantal slachtoffers onder de sternen zou hiermee ongeveer het dubbele bedragen van het aantal dat momenteel aan de Oostdam valt. In vergelijking met de totale sternenpopulatie zou het jaarlijks aantal slachtoffers tussen 0,37 en 0,94% bedragen, wat als aanvaardbaar kan worden beschouwd. Het nog verder reduceren van het aantal turbines naar de 7 meest zeewaarts geplande turbines, levert een nog gunstiger situatie op. In dit geval zal het verwacht aantal slachtoffers onder de sternen ongeveer even veel bedragen als de slachtoffers die nu aan de Oostdam vallen. In verhouding tot de totale sternenpopulatie zou het jaarlijks aantal slachtoffers tussen 0,17 en 0,38% bedragen. De impact van Westdam 9 en Westdam B (7) kan als aanvaardbaar worden beschouwd, ook in de betekenis van de "wezenlijke invloed" uit de Vogelrichtlijn. Westdam 10 is veel gunstiger dan de basisopstelling Westdam 14, maar kan enkel mits voorbehoud worden weerhouden. Indien de sternen in de toekomst zouden verdwijnen uit de projectzone door bijvoorbeeld de uitbreiding van de haven of omwille van bepaalde natuurlijke redenen, kan deze opstelling op een eenvoudige en kostenefficiënte wijze worden uitgebouwd tot de basisopstelling van de concessieovereenkomst (14 turbines).
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
279
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Het is onzeker of een afwijking van de bepalingen in de concessie door de opdrachtnemer (door minder turbines dan voorzien te plaatsen), mogelijk is. Indien dit niet het geval is, denken wij dat er slechts een andere oplossing mogelijk is, die zowel de bescherming van de avifauna garandeert, en de bouw van het windpark zoals gepland mogelijk maakt. Deze oplossing bestaat uit het verplaatsen van de sternenkolonie naar een plaats buiten de haven. Deze mogelijkheid wordt al geopperd in de ontwerptekst van het strategisch plan van de haven van BruggeZeebrugge (zie 2.3.12.3). Het uitbreiden van het sterneneiland aan de Oostdam, zoals ook in het strategisch plan vermeld, zou volgens ornithologen niet voldoende garantie bieden, en zou overigens ook niet op lange termijn zeker zijn. Een scenario dat in dit verband wordt genoemd is het opspuiten van de zandbank de Paardenmarkt, ten oosten van de oostelijke havendam, waaronder zich een munitiestort uit de Eerste Wereldoorlog bevindt. Op die manier zou een dubbel voordeel gerealiseerd worden: het stort zou voor de lange termijn beveiligd worden, en het opgespoten eiland zou kunnen worden ingericht als marien natuurreservaat. Mits het verzekeren van de juiste pioniersvegetatie, zou deze lokatie perfect in aanmerking komen als alternatief voor de sternenbroedplaatsen aan de westelijke havendam. Nog volgens ornithologen zouden sternen in wezen gemakkelijk te verplaatsen soorten zijn. Het grote probleem is echter natuurlijk de omvang en de kostprijs van een dergelijke operatie. In een recent persbericht ontkende de ter zake bevoegde federale minister van Leefmilieu65 dat er concrete plannen bestonden voor het opspuiten van de Paardenmarkt. Dit werd onlangs66 nog eens mondeling bevestigd door medewerkers van de Beheerseenheid Mathematisch Model Noordzee. Het overstijgt dan ook de scope van dit MER om deze milderende maatregel verder te bestuderen. Merk op dat het altijd mogelijk is om in een eerste fase het windpark in een gereduceerde vorm te bouwen. Wanneer bijvoorbeeld door de bovenstaande maatregel of door verdere invulling van de haventerreinen door overslagfaciliteiten de broedende populaties zich verplaatsen, kan op dat moment in een tweede fase het windpark nog uitgebreid worden. Als laatste indirect milderende maatregel zou kunnen worden geprobeerd om de druk op de sternenpopulatie door andere factoren te verminderen. Zo zouden tijdens het broedseizoen de eieren van op de sternen predaterende meeuwen kunnen worden “geschud”, zodat ze niet uitkomen. Deze praktijk wordt in andere natuurgebieden toegepast om bijvoorbeeld te vermijden dat exoten inheemse soorten verdringen. In 2000 heeft men geprobeerd het koppel torenvalken dat sternen roofde in de Baai van Heist, te verhuizen naar een gebied 30 km verder. Dit heeft echter geen succes gekend: in de voorhaven van Zeebrugge zijn momenteel 3 koppels torenvalken actief. Gezien de onzekerheid over de impact van het windturbinepark, wordt voorgesteld de effecten op de avifauna van nabij op te volgen eens het park gerealiseerd is. In het bijzonder moet worden opgevolgd of het aantal aanvaringsslachtoffers, en de verstoring van de broedende populaties op een aanvaardbaar niveau blijven.
65
Persbericht Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, de heer Jef Tavernier, "Geen vervuiling, geen acuut gevaar", Knokke-Heist, 11/10/2002 66 Tijdens de bespreking met de BMM van de ontwerptekst van dit MER op 7/2/2003 te Brussel
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
280
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10.3.4 Mens 10.3.4.1 Referentiesituatie De vier wijken liggen vrij geïsoleerd ten opzichte van elkaar, en hebben te lijden onder leegstand, hinder door lawaai- en geuroverlast, en een sterke confrontatie met de havenactiviteiten. De Strandwijk en de Vismijnwijk liggen het dichtste bij het geplande windpark. De Strandwijk wordt beschouwd als de minst problematische wijk in Zeebrugge. Het brede zandstrand zorgt voor een sterke toeristische aantrekkingskracht, en er is relatief weinig hinder door de havenactiviteiten. Toerisme en maritieme ontwikkeling zijn de twee hefbomen voor de regionale ontwikkeling van de Belgische kust. Toerisme in de 22 badplaatsen, en haveneconomie (Zeebrugge en Oostende) zouden volgens een raming vermeld in de milieueffectbeoordeling van het Seanergyproject in 2000 goed geweest zijn voor 1,2 miljard Euro toegevoegde waarde. Ongeveer 2/3 van deze toegevoegde waarde is geconcentreerd in het oostelijk segment Oostende-Knokke. De haven van Zeebrugge kende in 2001 een terugval van 9,6% in de trafiek. De voorlopige resultaten van 2002 voorspellen echter beterschap. Het aantal overnachtingen aan de Kust daalde constant over de periode 1992-1999 maar stijgt voor het eerst opnieuw in 2000. Daartegenover staat een gestegen aantal aankomsten over diezelfde periode wat wijst op een sterke daling van de gemiddelde verblijfsduur in commerciële logiesvormen aan de Vlaamse Kust. 10.3.4.2 Enquête Uit de enquête in het kader van dit MER blijkt, net als uit de WES-enquête, het grote belang dat de respondenten hechten aan een onbelemmerd landschap aan de kust. Dit is nog meer het geval voor kustbewoners en tweede verblijvers, dan voor toeristen. In het algemeen staan de bevraagde mensen positief ten opzichte van windenergie. De meerderheid vindt dat windenergie meer toepassing moet vinden, en staat positief tegenover de aanleg van een windmolenpark aan zee. Tegelijk stelt men zich blijkbaar wel wat vragen bij de toepasbaarheid van windenergie. Het is in ieder geval duidelijk dat de mensen een windturbinepark aan de havendam van Zeebrugge negatief vinden voor het landschap. Horeca en toeristen blijken zich echter weinig zorgen te maken over de gevolgen van het windpark. Horeca-uitbaters verwachten weinig effect op hun omzet. Van de toeristen zegt een ruime meerderheid terug te komen, eens de windturbines worden gerealiseerd. Het meest pessimistisch bleken de bewoners, waarvan 39% dacht dat de kwaliteit van hun leefomgeving zou afnemen. Alles bij elkaar vindt 75% van alle respondenten een windturbinepark op de Westdam aanvaardbaar of enigszins aanvaardbaar. 23% vindt het park niet aanvaardbaar. De respondenten werd ook gevraagd een keuze te maken tussen een geschrankte configuratie, en een lijnopstelling voor het windpark aan de Westdam. Enigszins tegen de verwachting in, bleken de respondenten geen uitgesproken voorkeur te vertonen voor een van beide opties. 35% van de respondenten vond dat er geen verschil was tussen beide opties. 27% verkoos de optie met de geschrankte turbines, 30% verkoos de lijnopstelling.
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
281
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10.3.4.3 Aanlegfase De hinder tijdens de aanlegfase kan als eerder beperkt worden omschreven: -
De grote machines en platformen voor het oprichten van de turbines zullen zeker opvallen in het landschap. Ze kunnen anderzijds ook aantrekkingspolen blijken te zijn voor passanten en dagtoeristen.
-
Het heien van de monopalen van de 2 dichtstbijzijnde offshore turbines zal hoorbaar zijn op de zeedijk. Het heien van de verder gelegen palen zal niet hoorbaar zijn.
-
Het verkeer op de havendam zal ter hoogte van de werven licht gehinderd worden, de as van de weg wordt verlegd.
Deze hinder zal trouwens van beperkte duur zijn. De werven zullen enkele maanden aanwezig zijn. Het heien van de 10 monopalen duurt in totaal 10 werkdagen. 10.3.4.4 Geplande situatie Uit de bespreking in de discipline Geluid & Trillingen blijkt dat van de geplande turbines geen geluidshinder moet worden gevreesd voor de dichtstbijzijnde bewoning. Enkel op en nabij de havendam ligt het specifiek geluid van de windturbines hoger dan het actuele achtergrondgeluid. In alle overige posities ligt het specifiek geluid ruim onder het achtergrondgeluid en zal het achtergrondgeluid bijgevolg niet toenemen door de werking van de geplande windturbines. Gezien de geringe trillingen die de windturbines tijdens de exploitatie opwekken en de grote afstand van de windturbines tot woningen en natuurgebieden, is ook de trillingshinder naar de omgeving toe verwaarloosbaar. De turbines worden uitgevoerd in een niet-reflecterend grijs-witte kleur. Hinder door lichtreflecties valt dan ook niet te verwachten. De kans op slagschaduw werd berekend op basis van de zonne- en windgegevens voor het projectgebied. Uit de berekeningen blijkt dat op het strand noch op de zeedijk slagschaduw vanwege de windturbines op de westelijke havendam moet worden verwacht. Het park aan het Visserskruis en vooral op de opgespoten terreinen van de voorhaven zullen in de loop van het jaar wel een aantal uren slagschaduw krijgen. Ter hoogte van het Visserskruis is de impact te beschouwen als niet relevant. In het slechtste geval is de maximale tijdsduur met schaduw 6 minuten per dag. De hinder treedt bovendien op tussen 20u00 en 22u00, in de maanden april, mei en augustus. Bij het ontwerpen en bouwen van toekomstige bedrijfsgebouwen in de westelijke voorhaven, kan eventueel wel rekening worden gehouden met de mogelijke slagschaduw. Lichtkoepels en dergelijke kunnen zodanig worden georiënteerd dat de mogelijke hinder minimaal is. Uit de overwegingen in het hoofdstuk Monumenten & Landschappen” kunnen we concluderen dat het windpark een eerder negatief te beoordelen landschappelijke impact zal hebben. Deze impact moet echter worden gerelativeerd in het licht van de al aanwezige kunstmatige landschapselementen. De turbines zullen deel uitmaken van het industriële landschap van de voorhaven van Zeebrugge. Het windpark wordt alles bij elkaar dan ook als landschappelijk aanvaardbaar beschouwd. Niettegenstaande deze overwegingen, kan toch een licht negatieve invloed van het windpark verwacht worden op de subjectieve leefbaarheid van de omliggende woonwijken in Zeebrugge.
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
282
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
Dit kan verklaard worden door de grote gevoelsmatige band van bewoners en tweede verblijvers met het zeelandschap. Ervaringen uit het buitenland suggereren echter dat inspanningen om open te communiceren en de betrokkenheid van de omwonenden te vergroten, de negatieve invloed van het windpark op de leefbaarheid kunnen ombuigen. De impact van het windpark op het toerisme is moeilijk te voorspellen. Het park kan toeristen zowel afschrikken als aantrekken. De enquête lijkt aan te geven dat er een licht negatief resultaat mag worden verwacht op het toerisme. Dit effect kwantificeren is evenwel zeer moeilijk, omdat het niet bekend is in hoeverre dit negatieve effect zal gecompenseerd worden door toeristen die juist aangetrokken worden door het windpark. Het lijkt ons het meest waarschijnlijk dat na verloop van tijd een gewenningseffect zal optreden ten opzichte van het windpark. De toekomstige appreciatie van het landschapsbeeld in Zeebrugge hangt uiteraard ook sterk af van de verdere ontwikkeling van de voorhaven. 10.3.4.5 Milderende maatregelen & monitoring Specifiek voor de discipline mens kan worden gewezen op het grote belang van communicatie en voorlichting. Zoals bleek uit de bespreking, kan het op die manier vergroten van de betrokkenheid van omwonenden, cruciaal zijn om de aanvaarding van het windpark door de omwonenden gemakkelijker te maken. Het valt dan ook aan te bevelen dat de initiatiefnemers SPE/Vestas extra inspanningen doen om de openbare hoorzitting in het kader van de milieuvergunningsprocedure breed bekend te maken. Eventueel kunnen SPE/Vestas, eveneens in het kader van de milieuvergunningsprocedure, een “groen telefoonnummer” bekend maken, waar mensen met vragen terechtkunnen. Tijdens de aanlegfase kan dit nummer behouden blijven, voor eventuele opmerkingen door omwonenden. Het valt ook aan te bevelen dat de inwoners van Zeebrugge op de hoogte worden gehouden van de vordering van de werken, bijvoorbeeld door de verschillende fasen telkens aan te kondigen in de lokale media. Er kan ook een website over het windpark opgericht worden, waar geïnteresseerden de werken kunnen volgen. Na de realisatie van het windpark kunnen SPE/Vestas langs diverse wegen voorzien in informatie over het windpark. Deze informatie kan zowel op bewoners als op toeristen gericht zijn: -
panelen op de zeedijk met informatie over de turbines en windenergie in het algemeen (analoog aan de panelen in Heist over het windpark op de Oostdam);
-
rechtstreekse weergave van de parkopbrengst, bijvoorbeeld op een digitaal scherm, bij de informatiepanelen, of/en bij de eerste turbine op de havendam;
-
website met dezelfde informatie (analoog aan andere windpark-websites, bijvoorbeeld die van Middelgrunden in Denemarken);
-
eventueel kan regelmatig (bijvoorbeeld halfjaarlijks) via een artikel in de plaatselijke kranten bericht worden over windenergie en het windpark op de Westdam;
-
rondleidingen in het windpark voor groepen toeristen, scholieren, verenigingen… met info over het park zelf en duurzame energieproductie in het algemeen. Eventueel kan samengewerkt worden met de bestaande toeristische rondvaarten in de haven.
Aansluitend bij bovenstaande initiatieven kan worden onderzocht hoe hiermee maximale toeristische meerwaarde kan worden gerealiseerd. Om de inbedding in de lokale gemeenschap
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
283
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
te vergroten, kan bij eventuele aanwervingen voor het windpark (rondleidingen, monitoring, onderhoud…) de voorkeur worden gegeven aan gelijkwaardige lokale kandidaten. Tenslotte wordt best na realisatie een nieuwe bevraging georganiseerd van toeristen en omwonenden, om te peilen naar de effectieve appreciatie van het windpark. Dit kan best enkele jaren na de realisatie, bijvoorbeeld na 3 jaar. De bevraging wordt best opgevat zoals de enquête in dit MER, om op die manier optimaal voor en na te kunnen vergelijken.
10.3.5 Mariene milieu 10.3.5.1 Verstoring zeebodem De plaatsing van windturbines langsheen de Westelijke dam van Zeebrugge zal slechts een tijdelijke verstoring veroorzaken. Door de onmiddellijke aanwezigheid van niet-verstoorde artificiële zeebodem zal de rekolonisatie van bijkomend hard substraat bovendien zeer snel verlopen. Een eventuele uitbreiding van het oppervlak dat met hard substraat wordt bedekt, zal ook geen invloed hebben op de levensgemeenschappen in de omgeving. Door de onmiddellijke nabijheid van reeds aanwezige harde substraten (Westelijke Dam) in een getijdenzone, wordt verwacht dat de exploitatie van de turbines niet zal leiden tot significante verschuivingen of wijzigingen van de lokale ecosysteemstructuur. Door de onmiddellijke nabijheid van de Westelijke Dam, zijn eventuele wijzigingen of verstoringen van stromingspatronen door de aanwezigheid van de windturbines verwaarloosbaar klein of niet detecteerbaar. Er wordt dan ook verwacht dat de plaatselijke leefgemeenschappen geen nadelige effecten zullen ondervinden als gevolg van een lokaal gewijzigd stromingsregime (vb. gewijzigde aanvoer van voedsel en nutriënten). 10.3.5.2 Onderwatergeluid
10.3.5.2.1 Scheepvaart De bijkomende scheepvaart tijdens het oprichten van de turbines zal bijdragen tot tijdelijke toename van de lokale geluidsniveaus onder water. Rekening houdend met het dagelijkse scheepsverkeer rond en in de haven van Zeebrugge, zal dit echter niet leiden tot een globale toename van de geluidsniveaus in het gebied. 10.3.5.2.2 Aanleg van funderingen Bij de aanleg van de funderingen en de bouw zal er lokaal een tijdelijke verhoging van de geluidsbelasting optreden. Gegevens met betrekking tot de intensiteit van deze verstoring onder water zijn niet voorhanden. Er wordt verwacht dat de verstoring van het achtergrondgeluidsniveau bij de bouw en ontmanteling van de windturbines slechts een tijdelijke, reversibele impact zal hebben en niet zal leiden tot een permanente verstoring van het lokaal ecosysteem. Storende hoog- en laagfrequente trillingen kunnen mogelijk leiden tot een tijdelijk verjagen van vispopulaties. Aan de hand van de beperkte hoeveelheid beschikbare gegevens, kan worden verondersteld dat binnen een straal van 100-200 m een zekere bijdrage aan de geluidsachtergrond mag
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
284
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
worden verwacht door de exploitatie van de windturbines. Door de leemte in kennis met betrekking tot de geluidsemissies van 2,0 MW-turbines enerzijds en de invloed van allerhande omgevingsfactoren anderzijds, kan deze bijdrage niet nauwkeurig worden gekwantificeerd. Op basis van de huidige beschikbare gegevens wordt aangenomen dat de bijdrage aan de bestaande geluidsdruk in het havengebied van Zeebrugge, niet zal leiden tot bijkomende belangrijke nadelige effecten op de onderwaterfauna. 10.3.5.3 Verhoogde turbiditeit Op de plaats waar de masten worden ingepland in de near-shore opstelling is geen fijn sediment aanwezig zodat een plaatselijke turbiditeitspluim, dit is opwarrelend zand en ander materiaal, snel zal verdwijnen. Het sediment in het Centraal Deel van de haven van Zeebrugge is niet verontreinigd. Het is onwaarschijnlijk dat de verhoogde turbiditeit ten gevolge van de bouw en/of afbraak van de windturbines negatieve effecten zal veroorzaken op de overleving van jonge vis en aasgarnalen. Er kan ook worden besloten dat de effecten op de algenpopulatie verwaarloosbaar zullen zijn 10.3.5.4 Vrijstelling toxische stoffen Op de mast wordt geen aangroeiwerende laag aangebracht, waardoor er geen vrijstelling van TBT of andere aangroeiwerende producten of componenten wordt verwacht. Aangroei zal periodiek (1 à 2 keer per jaar) met een hogedruk straal worden verwijderd. Op basis van de beschikbare gegevens wordt aangenomen dat afspoeling of vrijstelling van zink en aluminium gedurende de bouw, afbraak en exploitatie van de windturbines, niet zal leiden tot tijdelijke of permanente negatieve effecten voor het mariene ecosysteem.
10.3.6 Andere milieuaspecten 10.3.6.1 Luchtemissies De berekende toekomstige jaarproductie van het windpark in Zeebrugge, werd vertaald in emissies van de belangrijkste polluenten die vrijkomen bij klassieke energieproductie (CO2, verzurende emissies, ozonvormende emissies, stof), en vergeleken met de totale Vlaamse emissies in 2001. De productie en de emissies worden ook vergeleken met de doelstelling om in 2004 een aandeel van 2% groene energie te halen op het totale elektriciteitsverbruik in Vlaanderen. Deze doelstelling werd door de Vlaamse regering vastgelegd in het Programmadecreet. Uit Tabel 5.7.2 blijkt dat de realisatie van het windpark aan de Westdam van de haven van Zeebrugge, een significante bijdrage betekent aan het al dan niet halen van de groene elektriciteitsdoelstelling. Het geïnstalleerd vermogen aan windturbines in Vlaanderen, bedroeg in 2002 ongeveer 30 MW. Naar verwachting zal eind 2003 ongeveer 40 MW zijn geïnstalleerd. Het windpark aan de Westdam (28 MW in de basisconfiguratie), betekent dus meer dan een verdubbeling van het geïnstalleerd vermogen in 2003. De vermeden emissies passen uiteraard perfect binnen de verschillende beleidsdoelstellingen inzake de reductie van broeikasgassen, verzurende of ozonvormende emissies. Het aandeel
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
285
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
van het besproken project in de totale Vlaamse of sectoremissies is eerder verwaarloosbaar. Dit kan op projectniveau ook moeilijk anders verwacht worden. 10.3.6.2 Verstoring van radarsignalen en telecommunicatiesystemen De windmolens zullen door hun plaatsing zo ver mogelijk naar het binnenland toe, geen permanente effecten vertonen op het gedrag van de radar van Zeebrugge, ook niet op de marifonie en de bijhorende direction finders. De twee inplantingsopties voldoen ruimschoots, al is de optie 13 molens, iets beter vanuit het standpunt van de radarwerking. 10.3.6.3 Ruimtegebruik
10.3.6.3.1 Verkeershinder Tijdens de funderingswerkzaamheden van de 4 turbines op de havendam zal er zo goed als geen verkeershinder optreden, omdat de locaties zich in de vrije strook tussen de wegen in bevinden. In de onmiddellijke omgeving van de 4 werfputten zal de Pieter Troostlaan tijdelijk deels opengebroken worden. Aan de overkant zal een voorlopige verharding worden aangevuld om de verkeershinder te minimaliseren (2 rijstroken blijven beschikbaar). Tevens zal er tijdens de werkzaamheden rond de bouwlocaties voldoende ruimte worden gecreëerd om bouwverkeer op te vangen en hun taken te laten vervullen. Ter bescherming van personeel en materieel zullen er voldoende borden en waarschuwingstekens worden geplaatst om passerend verkeer te waarschuwen. Per bouwput mag 3 maanden tussen aanvang en einde van de werken worden gerekend. Eventueel kan er verkeershinder zijn bij het aanvoeren van de wieken en de gondels. Deze worden per schip of eventueel per vrachtwagen aangevoerd: 1 vrachtwagen kan 1 gondel of 2 wieken transporteren. In totaal zou het dus om 35 vrachtwagens kunnen gaan, die als uitzonderlijk transport in Zeebrugge zelf enige verkeershinder kunnen veroorzaken. Deze hinder zal uiteraard zeer kortstondig zijn. De torendelen en de loopbruggen worden vermoedelijk per schip aangevoerd. Om de hinder tijdens de hijswerkzaamheden minimaal te houden, zullen de kranen opgesteld worden op de vrije strook. De torensecties zullen vanaf de wagens worden gehesen die achter wel op de weg blijven staan tijdens het lossen en hijsen. Er blijft dan nog een rijstrook van de weg open om het verkeer te laten passeren. Tijdens hijswerkzaamheden van mastdelen, gondel en bladen wordt het valgebied afgezet, en kan die zone niet betreden worden door onbevoegd personeel. Tijdens deze werkzaamheden zal de weg volledig geblokkeerd zijn. De hijswerkzaamheden volgen elkaar echter snel op, met ruime tussenpauzen, en leveren ieder niet meer dan 15 minuten blokkering op. Het optrekken van een turbine zal in totaal ongeveer 2 dagen duren (aan land, in het water mag worden gerekend op ongeveer 5 dagen). Mocht tijdens de bouw en/of uitbating de toegangsweg voor langere tijd worden geblokkeerd voor manipulatie van turbineonderdelen, wordt voorzien in een gemotoriseerde pendeldienst (busje) voor het havenpersoneel dat hier hinder zou van ondervinden. We denken hierbij vooral aan het verzekeren van de permanentie op de radarpost aan het einde van de Westdam. Wanneer gekozen zou worden voor het scenario met 13 turbines nearshore, treedt de hierboven beschreven mogelijke hinder uiteraard niet op, omdat er dan geen werkzaamheden plaats moeten vinden op de dam zelf.
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
286
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
We kunnen concluderen dat de verkeershinder gezien de korte tijdsspanne en de voorziene milderende maatregelen, tot een aanvaardbaar niveau zal beperkt blijven. 10.3.6.3.2 Effectief ruimtebeslag van de sokkel en bodembescherming 10.3.6.3.2.1 Onshore turbines De funderingen aan land werden zodanig ontworpen dat de filterconstructie van de havendam in geen geval aangetast wordt. Deze filterconstructie heeft als doel te beletten dat de opgespoten haventerreinen door de poreuze damstructuur zouden wegspoelen en anderzijds de wateroverdrukken onder de dienstweg af te bouwen, die veroorzaakt worden door de golfwerking aan de zeezijde. Boven de grond steekt een oppervlak uit van 6x6 m. De stabiliteit van de damconstructie kan niet worden aangetast door een dergelijke fundering. Het ruimtebeslag van de voet van de turbines op de haventerreinen kan dan ook aanvaardbaar worden genoemd. 10.3.6.3.2.2 Nearshore turbines Met uitzondering van de twee windturbines het dichtst bij de kust, worden de turbines geplaatst midden in de bestaande erosiebescherming van de havendam. De bestaande erosiebescherming bestaat uit zinkstukken, waarop een breuksteenlaag is gestort van 1,5 m dikte. Deze erosiebescherming wordt plaatselijk rond de windturbine verstevigd door een extra laag natuurlijke breuksteen kaliber 0,3 à 1,0 ton. Deze extra bescherming wordt aangebracht over een halve cirkel met straal 20 m. Zie ook Figuur 3.3.2. Ter hoogte van de 2 dichtst bij de kust gelegen nearshore turbines is geen erosiebescherming van de havendam voorzien. Hier zullen op de huidige bodem over 20 à 30 m zinkstukken worden aangebracht, waarop een 1,5 m dikke laag breuksteen wordt gestort. 10.3.6.3.3 Toegangswegen Er moeten geen nieuwe toegangswegen aangelegd worden voor de turbines. De onshore turbines bevinden zich vlak naast de havenweg, en de loopbruggen naar de nearshore turbines zijn gemakkelijk bereikbaar vanaf de bestaande dienstweg.
10.3.7 Veiligheidsaspecten 10.3.7.1 Scheepvaart Sommige nearshore windturbines bevinden zich in ondiep water met een maximale diepgang van een tiental meter. Dit is enkel het geval voor de 3 turbines aan de bocht in de westelijke havendam (turbine 9, 10 en 11). Deze verdieping is het gevolg van erosie door de stromingen langs de damconstructie. Verder weg neemt de diepte opnieuw af tot ongeveer 5 m. De andere turbines bevinden zich in water met een maximale diepgang van enkele meters. De turbines bevinden zich bovendien op minstens 500 m van de vaargeul Pas van het Zand, die naar de havenmond van de Zeebrugse haven leidt. Turbines 9, 10 en 11 bevinden zich op ongeveer een
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
287
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
kilometer van de vaargeul. Onder normale omstandigheden komt een schip niet in de buurt van de turbines. Rechtstreekse aanvaringen zijn dus uit te sluiten. De kans bestaat evenwel dat een schip op drift raakt, bijvoorbeeld tijdens een storm, en tegen een turbine vaart, zodat deze breekt en op het schip of in het water terechtkomt. Bij een aandrijving door schepen groter dan 10 000 GT is de kracht van het driftende schip groot genoeg om de turbine omver te duwen. Het kwantificeren van het aanvaringsrisico was niet mogelijk, door het niet beschikbaar zijn van ongevalstatistieken, of statistieken over de scheepsbewegingen volgens diepgang van de schepen67. In de ervaring van de havenverantwoordelijken van MBZ ligt het aantal ongevallen echter zeer laag, bovendien zijn de milieueffecten zelfs in het geval een turbine omvalt, zoals gezegd eerder beperkt. Tenslotte staan enkel de turbines 9 tot 11 (aan de bocht in de havendam) in voldoende diep water (+/- 10 m) om aandrijvingen met grotere schepen in theorie mogelijk te maken. In de praktijk is dit diepere water ook voor de grotere schepen niet bereikbaar, gezien de verdieping enkel lokaal optreedt, als gevolg van de erosie door de stromingen rond de havendam. Verder af, tot aan de vaargeul, wordt het water opnieuw minder diep. De turbines kunnen dus enkel bereikt worden door schepen met een tonnage dat ruim lager dan 10 000 GT ligt (vissers- of recreatievaartuigen). We kunnen dan ook concluderen dat de kans op milieuschade door aandrijving tegen de turbines verwaarloosbaar is. Het is wel mogelijk dat een turbine scheef komt te staan. Maandelijks varen momenteel ongeveer 4 LNG-tankers de haven van Zeebrugge binnen, om hun lading te lossen aan de LNG-terminal aan de oostdam. Deze frequentie zal in de toekomst stijgen tot ongeveer 6 à 8 per maand68. Gezien de zware gevolgen van een potentieel ongeval met de LNG-tankers, is het belangrijk in dit MER te evalueren of het aan de Westdam geplande windpark extra risico's met zich meebrengt voor de LNG-tankers. •
Aanvaringsrisico: Er zijn verschillende types LNG-tankers die de haven van Zeebrugge aandoen. De kleinste tankers hebben echter nog een diepgang van 8 m. Dit maakt dat de tankers zelfs als ze op drift zouden slaan, niet tot bij een turbine kunnen raken (maximale diepgang 6 m). Bovendien moet iedere LNG-tanker die de haven binnenvaart, begeleid worden door 4 sleepboten, met een gezamenlijke trekkracht van minimum 125 ton. De sleepboten moeten de LNG-tanker opwachten wanneer deze de Scheur, de vaargeul naar de haven, binnenvaart. Dit is op een afstand van minstens 4 km van de westelijke havendam. Dit maakt dat het aanvaringsrisico van een LNG-tanker met een van de langs de Westdam geplande turbines, als onbestaande mag worden beschouwd.
•
Risico bij wiekbreuk: De windturbines op de oostdam worden niet stilgelegd wanneer een LNG-tanker de haven binnenvaart. Enkel de turbines op de LNG-dam zelf worden uit veiligheidsoverwegingen stilgelegd, terwijl de LNG-tanker zijn lading aan het lossen is. De turbines op de oostdam staan op ongeveer dezelfde afstand (ten minste 600 m) van de
67
In het MEB voor het windpark door Seanergy maakt BMM melding van 13 aanvaringen in de periode 1992 - 2001 met risico op milieuschade, in het gebied tussen 1°30'-3°30' E / 51°-52° S (dit is een ruime zone van de kust voor Nederland tot voor Frankrijk). 4 aanvaringen vonden plaats binnen de 25mijlszone van de Belgische EEZ, geen enkel daarvan in de buurt van Zeebrugge. Op basis hiervan berekent BMM een aanvaringsrisico. Het is evenwel niet evident dit aanvaringsrisico, dat berekend is voor de volle zee, te extrapoleren naar een risico aan de havendammen van Zeebrugge. 68 informatie over de LNG-tankers afkomstig van dhr. Van de Walle, Fluxys, telefonisch op 10/3/2003
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
288
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
passerende tanker, als de dichtste turbine in het geplande windpark aan de Westdam. In paragraaf 5.8.1.3.3 werd aangegeven dat bij wiekbreuk een wiekfragment hoogstens ongeveer 400 m ver kan terechtkomen. Dit maakt dat het risico dat een LNG-tanker geraakt wordt door een wiekfragment, afgeworpen door een turbine, aan de Westdam als onbestaande mag worden beschouwd.
10.3.7.2 Luchtvaart Belgocontrol heeft geen bezwaren tegen het windpark aan de Westdam te Zeebrugge. Het bevestigde per brief dat het windpark zich bevindt in een gebied waar geen bebakening nodig is. 10.3.7.3 Menselijk risico
10.3.7.3.1 Direct risico Directe individuele risico’s geven de kans aan dat een persoon die zich constant gedurende een jaar op dezelfde plaats in de buurt van een turbine bevindt, kan worden geraakt door een weggeslingerd projectiel (wiek of ijs) en daardoor kan worden gedood. Voor het evalueren van de aanvaardbaarheid van het individueel risico teweeggebracht door een windturbinepark bestaan er geen specifieke criteria in Vlaanderen. Er bestaan wel criteria voor de evaluatie van veiligheidsrisico's door industriële activiteiten (de zogenaamde "MIRAcriteria69"). Mits enige interpretatie kunnen deze ook voor windturbineparken worden ingezet. Het groepsrisico wordt beperkt tot risico's op ongevallen met minstens 10 slachtoffers. Voorbeelden zijn ongevallen in de industrie waarbij een explosie of een gifwolk over een grotere oppervlakte meerdere slachtoffers kan maken. Een windturbine kan slechts op 1 punt slachtoffers maken, namelijk waar het turbineonderdeel, de ijsbrok, of de afgeworpen wiek terechtkomt. Het is niet realistisch te veronderstellen dat een groep van 10 mensen op die manier tegelijk dodelijk geraakt wordt. De eerste turbines zijn langs het strand bereikbaar bij laag water. Via de havendam is de omgeving van de turbines niet bereikbaar. Momenteel is de havendam al verboden terrein voor onbevoegden, maar er is voorlopig geen fysieke afsluiting van de wegen en terreinen. Hieraan zal op korte termijn worden verholpen. Het havenbestuur zal immers een afsluiting plaatsen. Directe groepsrisico’s zijn dus voor het windpark langs de Westdam niet relevant. 10.3.7.3.1.1 Direct individueel risico (bewoning) De criteria mbt. terreingrens en industriezone zijn moeilijk toepasbaar voor de context van de windturbines. Vooral de term terreingrens is weinig relevant voor een windturbine. De achterliggende gedachte van de risicocriteria in het achterhoofd houdende, kan men echter stellen dat er zich binnen de contour 10-6 geen woningen mogen bevinden. Uit de risico-analyse die Protec uitvoerde voor het geplande windpark te Herdersbrug (Brugge)70, blijkt de 10-6 contour 69
veiligheidscriteria beschreven in het MINA-rapport van 1994: Vlaamse Milieumaatschappij, Leren om te keren. Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen, juni 1994 70 Electrawinds/Protec Engineering, Veiligheidsstudie windturbinepark Brugge - bedrijventerrein "Herdersbrug", januari 2003
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
289
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
op ongeveer 100 m rond de turbines te liggen. Aan de Westdam te Zeebrugge bevinden zich op die afstand geen woningen (meest nabijgelegen woning op +/- 900 m). De 10-7 contour ligt op ongeveer 150 m van de turbines. Aan de Westdam te Zeebrugge bevinden zich op die afstand geen kwetsbare bestemmingen. 10.3.7.3.1.2 Direct individueel risico (passanten & toeristen) Over de Pieter Troostlaan en de toegangsweg van de westelijke havendam, verloopt enkel verkeer van de werknemers van de bedrijven en het radargebouw, en vrachtverkeer van en naar de containerterminals. In de hierboven aangehaalde studie naar de inplanting van een windpark te Herdersbrug worden de turbines gepland op ongeveer 50 m van een drukke spoorweg. Het individueel risico voor passanten werd in deze situatie op ongeveer 1.10-9/j à 1.10-10/j berekend. Protec beschouwt dit risico als verwaarloosbaar. Zonder de modelberekening hier over te doen, kunnen we op basis van de studie voor Herdersbrug toch conclusies trekken voor de Westdam te Zeebrugge: •
De turbines in het industrieterrein Herdersbrug (Enercon E66, hoogte 86 m, rotordiameter 70 m, redundant remsysteem) zijn vergelijkbaar met de geplande turbines in Zeebrugge.
•
De afstand tot de weg is vergelijkbaar met de afstand in Herdersbrug tot de spoorweg. In de voorhaven van Zeebrugge staan de onshore turbines naast de weg, de offshore turbines staan op ongeveer 75 m van de weg.
We mogen er dan ook van uit gaan dat het indivueel passantenrisico in dezelfde grootteorde zal liggen als wat berekend werd voor de turbines te Herdersbrug, en dat het risico dus ook verwaarloosbaar is. Anderzijds kunnen toeristen en wandelaars de eerste turbines bij laag water benaderen via het strand. De verblijftijd van dergelijke passanten in de buurt van de turbines wordt echter beperkt door een aantal factoren. De turbines zijn zoals gezegd enkel bereikbaar bij laag water, wat de tijd dat ze bereikbaar zijn over een etmaal vermindert. Toeristen zijn bovendien meestal op het strand bij weersomstandigheden die niet samenvallen met de weersomstandigheden met een verhoogde kans op ijsworp (vochtig vriesweer) of wiekbreuk (hevige wind). We nemen dan ook aan dat het individueel risico van toeristen en wandelaars net als dat voor verkeerspassanten op de havendam, verwaarloosbaar is. Wanneer we het risico verbonden met de verschillende alternatieve opstellingen bekijken, is het duidelijk dat de gereduceerde varianten een nog lager risico met zich meebrengen voor het verkeer op de havendam.
abc
•
Westdam 13 & 10: in deze opstellingen staan geen turbines op de dam zelf, zodat de afstand tot de weg groter is.
•
Westdam 9 & B (7): in deze opstellingen staan de turbines enkel op het verste einde van de Westdam, waar de verkeersdichtheid veel lager is. De turbines zijn in de opstellingen ook niet bereikbaar door toeristen of wandelaars via het strand.
•
Westdam Vl (7): de risico’s verbonden aan deze opstelling, zullen vergelijkbaar zijn met de basisopstelling.
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
290
MER windturbinepark Zeebrugge
SPE NV
10.3.7.3.2 Indirect risico Indirecte risico’s zijn risico’s veroorzaakt door secundaire of domino-effecten, waarbij een (deel van een) turbine terechtkomt op een industriële installatie en daar een ongeval veroorzaakt. De Protec-studie onderzocht deze risico’s voor een aantal verschillende installaties. De veiligheidsafstand tot deze installaties wordt gedefinieerd als de minimale afstand waarop de turbine moet staan opdat het risico voortvloeiend uit de aanwezigheid van de turbine, lager is dan het intrinsieke risico van de installatie. Uit de studie volgt dat de inplanting van de turbines op de westelijke havendam geen merkbare verhoging van de risico’s tot gevolg heeft. Zowel voor spoor- als voor autovervoer, als voor pijpleidingen geldt dat de intrinsieke risico’s hiervan hoger zijn dan het risico veroorzaakt door de windturbines, zelfs als die er vlak naast staan. Voor kantoorgebouwen en magazijnen, waarvoor het intrinsieke risico overeenkomt met het risico op brand, is het besluit het zelfde. Voor andere installaties (drukvaten, tanks) kan het wel nodig zijn een veiligheidsafstand in acht te nemen. Deze dient in principe geval per geval te worden berekend, maar kan maximaal 400 m bedragen. In het bijzonder voor de LNG-terminal van Distrigas, kan worden besloten dat de windturbines op de westelijke havendam op voldoende grote afstand staan (ca. 3 km), om nog een risico te kunnen betekenen.
10.3.8 Grensoverschrijdende aspecten Behalve de landschappelijke impact, zijn er geen belangrijke effecten voorbij de grens met Nederland te verwachten. De turbines op de Westdam zullen bij helder weer zichtbaar zijn vanuit Cadzand. Deze impact wordt echter aanvaardbaar beschouwd, want hij gaat volledig op in de bestaande impact door de Zeebrugse voorhaven. Vanuit Cadzand overweegt het bestaande windturbinepark op de Oostdam en de andere haveninfrastructuren.
abc
SGS Environmental Services Projectnummer : 02.6086
oktober 2003
291