Gegevens bevoegd gezag Referentienummer
Formulierversie 2014.01
Datum ontvangst
Aanvraaggegevens Publiceerbare aanvraag/melding Aanvraagnummer
1695987
Aanvraagnaam
nieuwbouw ontwerpstudio voor bloemdesigns
Uw referentiecode
-
Ingediend op
09-03-2015
Soort procedure
Reguliere procedure
Projectomschrijving
nieuwbouw ontwerpstudio en ontwikkelruimte voor bloemdesigns
Opmerking
-
Gefaseerd
Nee
Blokkerende onderdelen weglaten
Nee
Kosten openbaar maken
Nee
Bijlagen die later komen
nvt
Bijlagen n.v.t. of al bekend
nvt
Bevoegd gezag
Datum aanvraag: 9 maart 2015
Naam:
Gemeente Katwijk
Bezoekadres:
Koningin Julianalaan 3 2224 EW KATWIJK ZH
Postadres:
Postbus 589 2220 AN KATWIJK ZH
Telefoonnummer:
0714065000
Faxnummer:
0714065065
E-mailadres algemeen:
[email protected]
Website:
www.katwijk.nl
Contactpersoon:
Team vergunningen
Bereikbaar op:
Ma. t/m Vr. 09.00 - 17.00 uur
Aanvraagnummer: 1695987
Pagina 1 van 2
Overzicht bijgevoegde modulebladen
Aanvraaggegevens Locatie van de werkzaamheden Werkzaamheden en onderdelen Overig bouwwerk bouwen • Bouwen Bijlagen
Datum aanvraag: 9 maart 2015
Aanvraagnummer: 1695987
Pagina 2 van 2
Locatie
Formulierversie 2014.01 1
Adres
Postcode
2231NB
Huisnummer
25
Huisletter
-
Huisnummertoevoeging
-
Straatnaam
Voorhouterweg
Plaatsnaam
Rijnsburg
Gelden de werkzaamheden in deze aanvraag/melding voor meerdere adressen of percelen?
Datum aanvraag: 9 maart 2015
Aanvraagnummer: 1695987
Ja Nee
Pagina 1 van 1
Bouwen
Formulierversie 2014.01
Overig bouwwerk bouwen
1
De bouwwerkzaamheden
Wat is er op het bouwwerk van toepassing? Eventuele toelichting
Het wordt geheel vervangen Het wordt gedeeltelijk vervangen Het wordt nieuw geplaatst -
Hebt u voor deze bouwwerkzaamheden al eerder een vergunning aangevraagd? 2
Plaats van het bouwwerk
Waar gaat u bouwen? 3
Ja Nee
Terrein
Bruto vloeroppervlakte bouwwerk
Verandert de bruto vloeroppervlakte van het bouwwerk door de bouwwerkzaamheden?
4
Ja Nee
Wat is de bruto vloeroppervlakte van het bouwwerk in m2 voor uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
0
Wat is de bruto vloeroppervlakte van het bouwwerk in m2 na uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
209
Bruto inhoud bouwwerk
Verandert de bruto inhoud van het bouwwerk door de bouwwerkzaamheden?
5
Wat is de bruto inhoud van het bouwwerk in m3 voor uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
0
Wat is de bruto inhoud van het bouwwerk in m3 na uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
938
Oppervlakte bebouwd terrein
Verandert de bebouwde oppervlakte van het terrein na uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
Datum aanvraag: 9 maart 2015
Ja Nee
Aanvraagnummer: 1695987
Ja Nee
Bevoegd gezag: Gemeente Katwijk
Pagina 1 van 3
6
7
Wat is de bebouwde oppervlakte van het terrein in m2 voor uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
0
Wat is de bebouwde oppervlakte van het terrein in m2 na uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
209
Seizoensgebonden en tijdelijke bouwwerken
Gaat het om een seizoensgebonden bouwwerk?
Ja Nee
Gaat het om een tijdelijk bouwwerk?
Ja Nee
Gebruik
Waar gebruikt u het bouwwerk en/ of terrein momenteel voor? Geef aan waar u het bouwwerk en/ of terrein momenteel voor gebruikt. Waar gaat u het bouwwerk voor gebruiken? Geef aan waar u het bouwwerk voor gaat gebruiken. 8
Wonen Overige gebruiksfuncties achtererfgebied Wonen Overige gebruiksfuncties ontwerpstudio en ontwikkelruimte voor bloemdesigns
Gebruiksfuncties
In onderstaande tabel staan in de eerste kolom mogelijke gebruiksfuncties die in een bouwwerk kunnen voorkomen. Vul voor alle gebruiksfuncties die voor u van toepassing zijn het aantal personen, de totale gebruiksoppervlakte en de totale vloeroppervlakte van het verblijfsgebied in m2 in hele getallen in. Gebruiksfunctie
Aantal personen
Gebruiksoppervlakte (m2)
Verblijfsoppervlakte (m2)
3
189
163
Bijeenkomst Cel Gezondheidszorg Industrie Kantoor Logies Onderwijs Sport Winkel Overige gebruiksfuncties 9
Uiterlijk bouwwerk/welstand
Beschrijf van de onderstaande onderdelen de materialen en kleuren die u voor het bouwwerk gebruikt. U mag het veld leeg laten als u materialen en kleuren in de bijlagen vermeldt
Datum aanvraag: 9 maart 2015
Aanvraagnummer: 1695987
Bevoegd gezag: Gemeente Katwijk
Pagina 2 van 3
Onderdelen
Materiaal
Kleur
Gevels
metselwerk
wit gekeimd
- Plint gebouw
metselwerk
paarsrood
- Voegwerk
zandcement
donkergrijs
Kozijnen
hardhout
wit
- Ramen
hardhout
wit
- Deuren
hardhout
standgroen
Dakgoten en boeidelen
hardhout
wit
Dakbedekking
keramische pannen
antraciet
- Gevelbekleding - Borstweringen
- Luiken
Vul hier overige onderdelen en bijbehorende materialen en kleuren in.
-
10 Mondeling toelichten
Ik wil mijn bouwplan mondeling toelichten voor de welstandscommissie/ stadsbouwmeester.
Datum aanvraag: 9 maart 2015
Aanvraagnummer: 1695987
Ja Nee
Bevoegd gezag: Gemeente Katwijk
Pagina 3 van 3
Formulierversie 2014.01
Bijlagen Formele bijlagen
Datum aanvraag: 9 maart 2015
Naam bijlage
Bestandsnaam
Type
Datum ingediend
Status document
blad 01_pdf
blad 01.pdf
Constructieve veiligheid complexere bouwwerken Plattegronden, doorsneden en detailtekeningen bouwen complexere bouwwerken Welstand
09-03-2015
In behandeling
blad 02_pdf
blad 02.pdf
Constructieve veiligheid complexere bouwwerken Plattegronden, doorsneden en detailtekeningen bouwen complexere bouwwerken Welstand
09-03-2015
In behandeling
blad 03_pdf
blad 03.pdf
Constructieve veiligheid complexere bouwwerken Plattegronden, doorsneden en detailtekeningen bouwen complexere bouwwerken Welstand
09-03-2015
In behandeling
blad 04_pdf
blad 04.pdf
Constructieve veiligheid complexere bouwwerken Plattegronden, doorsneden en detailtekeningen bouwen complexere bouwwerken Welstand
09-03-2015
In behandeling
blad 05_pdf
blad 05.pdf
Constructieve veiligheid complexere bouwwerken Plattegronden, doorsneden en detailtekeningen bouwen complexere bouwwerken Welstand
09-03-2015
In behandeling
Aanvraagnummer: 1695987
Pagina 1 van 1
65.731.150 mm2
GEMEENTE KATWIJK Afdeling Ruimte & veiligheid Team Vergunningen Akkoord
d.d. 24-06-2015
GEMEENTE KATWIJK Afdeling Ruimte & veiligheid Team Vergunningen Akkoord
d.d. 24-06-2015
211,43 m2
Goede Ruimtelijke Onderbouwing
Nieuwbouw Ontwerpstudio en Ontwikkelruimte voor Bloemdesigns Aan de Voorhouterweg 25 te Rijnsburg
1
30 augustus 2015
1 Inhoud 2 Inleiding 2.1 Aanleiding 2.2 Ligging van het projectgebied 2.3 Geldende planologische regeling 2.3.1 Bestemmingsplan 2.4 Leeswijzer 3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid 3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) 3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014) 3.2.2 Programma Ruimte (9 juli 2014) 3.2.3 Verordening Ruimte 2014 3.3 Regionaal beleid 3.3.1HollandRijnland 3.3.2 Regionale Structuurvisie 2020 3.4 Gemeentelijk beleid 3.4.1 Brede structuurvisie 2007-‐2020 3.4.2 Woonvisie Katwijk 2012-‐2017 (2012) 4 Projectbeschrijving 4.1 Huidige situatie 4.2 Toekomstige situatie 5 Onderzoeken 5.1 Verkeer en parkeren 5.1.1 Verkeer 5.1.2 Parkeren 5.2 Geluid 5.2.1 Toetsingskader 5.2.2 Wegverkeerslawaai 5.2.3 Industriegeluid 5.3 Luchtkwaliteit 5.3.1 Toetsingskader 5.4 Bedrijven en milieuhinder 5.4.1 Toetsingskader 5.4.2 Onderzoek 5.5 Externe veiligheid 5.5.1 Normstelling en beleid 5.6 Bodem-‐ en grondwaterkwaliteit 5.6.1 Normstelling en beleid 5.7 Water 5.7.1 Algemeen beleid 5.7.2 Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 5.7.3 Kaderrichtlijn Water (KRW) 5.7.4 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland 5.8 Ecologie 5.8.1 Normstelling en beleid 5.9 Archeologie 5.9.1 Archeologie 5.9.2 Cultuurhistorie 5.10 Milieueffectrapportage (Besluit M.e.r.) 6 Uitvoerbaarheid 6.1 Economische uitvoerbaarheid 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.2.1 Procedure vergunningverlening
2
2 Inleiding 2.1 Aanleiding Heemskerk Flowers vertegenwoordigd door de heer A. Heemskerk is voornemens op een perceel, achter een bestaande woning, gelegen aan de Voorhouterweg 25 te Rijnsburg een ontwerpstudo en ontwikkelruimte voor bloemdesigns te bouwen. Op het onderhavige perceel rust primair de bestemming “Agrarisch” en secundair de bestemming Waarde-‐ archeologisch verwachtingsgebied-‐1”. Onder agrarisch doeleinden zijn slechts landbouw en veeteelt bedrijven toegestaan, het bedrijfsgebouw betreft geen agrarische bedrijf maar wordt aangemerkt als een agribussines bedrijf. Hierdoor levert het bouwplan strijdigheid op met het geldende bestemmingsplan “Vinkenwegzone” d.d. 26-‐09-‐2013 ‘Bedrijventerrein artikel 6’ met een functieaanduiding voor bedrijven tot en met categorie 2. De bedrijfsruimte is gesitueerd in een WRO-‐zone-‐wijzigingsgebied-‐ 6 (artikel 22.6). De gemeente Katwijk heeft aangegeven de ontwikkeling van het bouwplan planologisch mogelijk te willen maken met toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit artikel regelt het verlenen van een omgevingsvergunning voor gevallen indien de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor moet aangetoond worden dat de gewenste ontwikkeling uit ruimtelijk en milieukundig oogpunt verantwoord is. 2.2 Ligging van het projectgebied Het plangebied Vinkenwegzone ligt direct ten noorden van de kern Rijnsburg. Het gebied wordt van het dorp gescheiden door het Oegstgeesterkanaal. Het kanaal vormt een harde overgang tussen de kern van Rijnsburg en een kleinschalig gemengd gebied met tuinbouw, bedrijven en wonen langs de linten ten noorden hiervan. Het plangebied heeft ook geen verbinding over het Oegstgeesterkanaal met het grootschalig complex van de bloemenveiling Flora Holland, dat ten oosten van Rijnsburg, langs de A44 ligt. De westzijde van het plangebied is begrensd door de Noordwijkerweg. Deze weg is onderdeel van een historisch bepaalde route van de Bollenstreek, door het centrum van Rijnsburg naar Leiden. Nog steeds vormt deze route een regionale verbinding. De oostgrens wordt gevormd door de gemeentegrens van de gemeente Katwijk en indirect ook door de A44, een aftakking van de A4. Tussen het plangebied en de A44 ligt een smalle zone die eigendom is van de gemeente Oegstgeest. De noordzijde van het plangebied heeft niet direct een harde lijn of grens in het landschap als begrenzing. De bebouwing a/d Voorhouterweg bekeken vanaf het Oegstgeesterkanaal bestaat hoofdzakelijke uit vrijstaande woningen met daar tussen en achter enkel bedrijfsruimten zowel aan de west als de oostzijde. Aan de westzijde achter de beoogde bebouwing is een tuincentrum gesitueerd.
! Planlocatie gelegen aan de Voorhouterweg, bron: Bing
3
2.3 Geldende planologische regeling 2.3.1 Bestemmingsplan Het geldend bestemmingsplan is ‘Vinkenwegzone, vastgesteld op 26-‐09-‐2013. Het perceel heeft de bestemming ‘Bedrijventerrein’ artikel 6. Bestemmingsomschrijving De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor: ·∙ agribusinessbedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (zie bijlage 2), ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2'; ·∙ agribusinessbedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (zie bijlage 2), ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.1'; ·∙ opslagruimten en magazijnen; ·∙ showrooms; ·∙ verkeer-‐ en parkeerontsluitingen; ·∙ bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad-‐ en losvoorzieningen, groen-‐, parkeer-‐, nutsvoorzieningen, erven en water; ·∙ per bedrijf wordt ten hoogste 50 % van de bruto vloeroppervlakte als niet-‐zelfstandig kantoorvloeroppervlakte gebruikt, met een maximum van 2.000 m2; ·∙ uitsluitend ter plaatste van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning; ·∙ ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -‐ agribusiness' zijn tevens bedrijfsactiviteiten toegestaan in het be-‐ en verwerken van agrarische producten in categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 2); ·∙ ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -‐ groothandel in chemische producten' tevens de verkoop van chemische producten ten behoeve van de agrarische sector; ·∙ ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -‐ detailhandel voor agrarische bedrijven' is tevens detailhandel voor agrarische bedrijven toegestaan; ·∙ ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -‐ groothandel aardappels, groente en fruit' is tevens een groothandel in aardappels, groenten en fruit toegestaan; ·∙ ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -‐ groothandel in bloemen' tevens de verkoop/export van bloemen is toegestaan. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd, met uitzondering van de gronden met de specifieke bouwaanduiding 'bebouwing uitgesloten' waar geen bebouwing is toegestaan, en gelden de volgende regels: Gebouwen ·∙ gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; ·∙ de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven hoogte; ·∙ de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100 van het bouwperceel;
4
·∙ de afstand van gebouwen tot de perceelgrens bedraagt minimaal 3 m; ·∙ indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m; ·∙ een bedrijfswoning heeft een inhoud van ten hoogste 750 m3; ·∙ bij bedrijfswoningen bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan-‐ en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 50 m2 met dien verstande dat ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft.
!
Uitsnede bestemmingsplankaart Gemeente Katwijk, bron: Ruimtelijkeplannen (planviewer)
Conclusie: De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Vinkenwegzone’ en ligt in het strijdig gedeelte van het bestemmingsplan, met aanduiding WRO-‐zone-‐wijzigingsgebied 6-‐. Deze zone geeft wel de mogelijkheid tot het bouwen van een agribusiness bedrijfsruimte. Wat betreft de bouwregels zal de beoogde ontwikkeling voldoen aan de desbetreffende regels die in het geldende bestemmingsplan vastgelegd zijn onder ‘Bedrijventerrein’ artikel 6, ‘en ‘WRO-‐zone-‐ wijzigingsgebied 6 -‐. 2.4 Leeswijzer De beoogde ontwikkeling wordt in hoofdstuk 2 getoetst aan het vigerend rijks-‐, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 van deze ruimtelijke onderbouwing worden de huidige en de toekomstige situatie van het projectgebied beschreven. Daarbij wordt het project tevens getoetst aan het planologisch beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het project aan de relevante milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project behandeld.
3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid 3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het
5
Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon-‐ en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s rondom de main-‐, brain-‐ en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio’s wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Conclusie: Met betrekking tot het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gelden geen nationale ruimtelijke belangen. Doorvertaling van de SVIR is daarom niet van toepassing. 3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) Het rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-‐) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds wordt het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 inwerking getreden. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringzones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast.
kaart en legenda Kaart ambitie Nederland 2040. bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
6
3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014) De ontwerp-‐structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') zal op termijn de huidige provinciale structuurvisie gaan vervangen. Anders dan huidige structuurvisie speelt de Visie veel meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen. De vier rode draden zijn: ·∙ beter benutten en opwaarderen van wat er is. ·∙ vergroten van de agglomeratiekracht. ·∙ verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. ·∙ bevorderen van de transitie naar een water-‐ en energie-‐efficiënte samenleving. Bestaand stads-‐ en dorpsgebied Het plangebied ligt in de Provinciale Structuurvisie aangegeven als stedelijk/dorpsgebied. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: Aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-‐industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon-‐ en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid. Conclusie: De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit. In principe gaat het hierbij om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. 3.2.2 Programma Ruimte (9 juli 2014) Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-‐relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit. Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet. Beter benutten bestaand stads-‐ en dorpsgebied Het projectgebied ligt in het structuurvisiegebied ‘gebied bebouwde ruimte’'. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads-‐ en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren,
7
bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied. In voorliggend geval gaat het echter om een dermate kleinschalige ontwikkeling dat toetsing aan de Ladder achterwege kan blijven, aangezien de Ladder voornamelijk betrekking heeft op woningbouwprojecten. Verder bevat het Programma geen specifiek relevant beleid. Conclusie: De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. 3.2.3 Verordening Ruimte 2014 De Verordening ruimte Zuid-‐Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-‐Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw-‐ en bollenteeltgebied en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen zijn hier onder uitgelicht. Bedrijven (artikel 2.1.3) Hoogst mogelijke milieucategorie Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte. Functiemenging Het bestemmingsplan, omschreven in “hoogst mogelijke milieucategorie”, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het omschreven in “hoogst mogelijke milieucategorie”. Ladder duurzame verstedelijking De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads-‐ en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads-‐ en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stadsen dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De ontwikkeling betreft een dermate kleinschalige ontwikkeling en heeft voornamelijk betrekking op herinrichting van een bestaand bedrijfsruimte dat toetsing aan de Ladder niet noodzakelijk is. De Verordening bevat geen specifiek beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Conclusie: De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Provinciale Verordening Functiekaart De functiekaart geeft de gewenste verdeling van ruimtelijke functies weer. Het gaat hierbij om functies die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Locatie, omvang en begrenzing staan hierop aangegeven.
8
Functiekaart Bron: Provincie Zuid Holland.
Kwaliteitskaart De kwaliteitskaart geeft weer waar welke kwaliteit wenselijk is. Op de kaart zijn bestaande en gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. De kwaliteitskaart toont de diversiteit van Zuid-‐Holland en brengt de ruimtelijke kwaliteiten van provinciaal belang in beeld. De kaart geeft vanuit een kwalitatieve invalshoek richting en randvoorwaarden aan de ordening en ontwikkeling van de ruimte in Zuid-‐Holland.
Kwaliteitkaart Bron: Provincie Zuid Holland.
9
3.3 Regionaal beleid 3.3.1 Holland Rijnland Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Het gebied ligt midden in de Randstad en telt ruim vijfhonderdduizend inwoners. Aan de noordzijde ligt de stedelijke Amsterdamse regio, de Haagse en Rotterdamse regio’s grenzen aan het zuiden van de streek. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. 3.3.2 Regionale Structuurvisie 2020 Een Regionale Structuurvisie is een van de te realiseren projecten van het intergemeentelijke samenwerkingsverband. Een structuurvisie is een strategisch beleidsdocument met hoofdlijnen op het gebied van ruimtelijk beleid en te volgen procedures. Deze Regionale Structuurvisie verankert gemaakte afspraken en heeft een doorwerking naar 2020 en een doorkijk naar 2030. Sectorale thema’s krijgen aandacht, evenals de integrale aanpak. Naast deze visie werkt Holland Rijnland onder andere ook aan een woonvisie, bouwscenario, bedrijfsterreinenprogrammering, regionaal verkeer en vervoerplan en Regionaal Investeringsfonds. Reikwijdte De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is per 1 juli 2008 van kracht en verplicht gemeenten, provincies en het Rijk een structuurvisie vast te stellen voor hun grondgebied. Regio’s zijn echter niet verplicht om een structuurvisie op te stellen, maar mogen dat wel. Dit houdt in dat de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland geen wettelijk karakter heeft. Daarentegen is het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland bevoegd om deze structuurvisie vast te stellen en verbindt het de deelnemende gemeenten daarmee om afspraken uit dit document uit te voeren. Als gemeenten van deze afspraken willen afwijken, moeten zij op regionaal niveau een oplossing vinden. De besluiten in deze visie zijn leidend voor structuurvisies en nota’s van de gemeenten. Relatie met andere plannen Uiteraard heeft de Regionale Structuurvisie een relatie met andere plannen. Zo liggen in Holland Rijnland geheel of gedeeltelijk drie van de vijf Greenports die door de Nota Ruimte van het voormalige Ministerie van VROM zijn aangewezen. Daarnaast geeft de Nota Ruimte richting aan de toekomstige ontwikkeling van het Groene Hart, dat deels binnen de grenzen van Holland Rijnland valt. Ook dient de Regionale Structuurvisie als input voor de Provinciale Structuurvisie Zuid-‐Holland. Daarom houdt Holland Rijnland rekening met het Streekplan Zuid-‐Holland West uit 2003 van de provincie. Plannen in de regio en gemeentelijke structuurvisies zijn als input gebruikt. Een totale lijst van referenties is als bijlage opgenomen. Vanzelfsprekend bestaat er ook een relatie met de plannen van aangrenzende regio’s, zoals het Regionaal Structuurplan van regio Haaglanden en plannen voor regio Schiphol en metropool Amsterdam. Soortgelijke belangen vragen om afstemming, bijvoorbeeld op het gebied van kenniseconomie, de infrastructuur of de taakstelling van het aantal te bouwen woningen. De gemeentelijke structuurvisies – zowel in ontwikkeling als afgerond – zijn bepalend voor de gemeentelijke input. De Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-‐Bollenstreek is voor de Bollenstreek een uitgangspunt voor wat betreft ruimtelijke ordening. De Regionale Investeringsstrategie van Holland Rijnland geeft een financieel hoofdkader aan voor de prioriteit van projecten op regionaal niveau in het westen van de regio. Deze beschrijft dat de twaalf hieraan deelnemende gemeenten jaarlijks een vastgesteld bedrag overmaken naar de regio, waarvan vijf grote projecten deels gefinancierd worden. Conclusie: Het bouwplan past in de ruimtelijke aspecten en voldoet aan het regionaal beleid.
10
Regionale Structuurvisiekaart Bron: Holland Rijnland.
3.4 Gemeentelijk beleid 3.4.1 Brede structuurvisie 2007-‐2020 Als gevolg van de samenvoeging van de kernen Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft de gemeenteraad van Katwijk in 2007de Brede Structuurvisie (BSV) vastgesteld als het regiedocument. In deze visie komen de kwaliteiten van de drie oorspronkelijke gemeenten samen en zijn de kansen in beeld gebracht, geordend en naar acties vertaald. De BSV vormt hetmuitgangspunt voor het regisseren van de ontwikkeling van Katwijk tot 2020 en dient als een inspirerend ruimtelijk en sociaal concept voor de inwoners en de gemeentelijke organisatie. Om te kunnen beoordelen welke inspanningen ervoor nodig zijn om die visie, deels of in zijn geheel, te realiseren is deze in veronderstelde maatregelen omgezet. Zes zogenaamde sleutelprojecten zijn aangegeven, zodanig dat de ruimtelijke en sociale aspecten een eenheid vormen. De sleutelprojecten samen dekken de maatregelen voor het gehele grondgebied van Katwijk af. 3.4.2 Structuurvisie Vinkenwegzone (2001) Op 1 februari 2001 is een structuurvisie voor de Vinkenwegzone vastgesteld. De structuurvisie Vinkenwegzone is gebaseerd op de volgende programmatische uitgangspunten: Gemengde agribusiness In het EBR (Economisch Beleidsplan Rijnsburg) is vastgelegd dat de bestaande (glas)tuinbouw in de Vinkenwegzone uitgeplaatst of uitgekocht wordt en dat het beoogde gebruik gemengde agribusiness is. In het gebied is ruimte voor ca. 20 hectare nieuwe bedrijfsbestemming. Dit is bedoeld voor uitbreiding van de gemengde agribusiness die al in het gebied gevestigd is en voor nieuwe te vestigen bedrijven. Uitbreidingen van bestaande bedrijven en nieuwe bedrijfsvestigingen in de Vinkenwegzone moeten getoetst worden op milieuhinder. Hiervoor geldt dat eventuele hinder voor bestaande woningen binnen de wettelijke norm moet blijven. Agribusiness is de verzameling van activiteiten die gericht is op het produceren en distribueren van inputs voor agrarische bedrijven, op het productieproces van agrarische bedrijven zelf en op het distribueren van de agrarische output, al dan niet voordat deze is verwerkt of bewerkt.
11
Duurzaamheidsprofiel Katwijk (2008) Op 12 augustus 2008 heeft de raad het Duurzaamheidprofiel Katwijk vastgesteld De gemeente geeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Het aspect duurzaamheid komt met name naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen in de vorm van een duurzaamheidstoets. Kaders daarbij zijn de volgende: ·∙ Het beleidskader Duurzame Stedenbouw is van toepassing op elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving vanaf 10 woningen en/of één hectare grondoppervlak; ·∙ Het Klimaatprogramma 2008-‐2012 bevat kaders voor energieprestaties bij gebouwen en geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw. De doelstelling van het programma is het minimaliseren van de energievraag en het duurzaam opwekken en/of inkopen van de resterende energievraag (energieneutraal); ·∙ In de Regionale DuBoPlus-‐Richtlijn 2008-‐2012 is een beperkt aantal basismaatregelen opgenomen, aangevuld met een prestatie-‐eis die, voor zover hoger dan wettelijk vereist, vrijwillig is. Geluidbeleidplan(2009) De gemeente Katwijk heeft op 18 augustus 2009 de nota Geluidbeleid vastgesteld. Daarin zijn ook kaders opgenomen voor het vaststellen van hogere grenswaarden. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat. Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in bovengenoemde nota. Waterplan Katwijk (2008) De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld en vastgesteld. het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld. Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie Conclusie: Het bouwplan past in de ruimtelijke aspecten en voldoet aan het gemeentelijk beleid.
12
4 Projectbeschrijving 4.1 Huidige situatie De bouwlocatie is momenteel gebruik als tuin en is gelegen achter de bestaande woning en an de westzijde grenzend aan het achtergelegen tuincentrum.
Luchtfoto Bron: Bingmaps.
4.2 Toekomstige situatie De nieuw te bouwen bedrijfsruimte wordt op een traditionele manier gebouwd, de materialisatie en vormgeving is afgestemd op de bestaande woning. 2 Het gebouw heeft een oppervlakte van 208,5 m heeft een bouwhoogte van 6 meter. Het gebouw bestaat hoofdzakelijk uit een ontwerpstudio en ontwikkkelruimte voor bloemdesigns met daarbij een kantoorruimte en toiletten. De bedrijfsruimte wordt ontsloten door de bestaande in-‐ en uitrit aan de Voorhouterweg.
13
5 Onderzoeken In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen ruimtelijke ontwikkelingen te worden getoetst aan de vigerende milieuregelgeving. Onderstaand komen de volgende aspecten aan de orde: verkeer en parkeren, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuhinder, externe veiligheid, bodemkwaliteit, ecologie en archeologie. 5.1 Verkeer en parkeren 5.1.1 Verkeer In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing moet inzichtelijke worden gemaakt of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten heeft op de bestaande verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied. Door de beoogde nieuwbouw van de bedrijfsruimte zal het aantal verkeersbewegingen op de planlocatie niet toenemen in vergelijking met de bestaande situatie. De Voorhouterweg is gelegen in een 60 km-‐zone. De weg wordt aangeduid als een bestemmingsweg met een twee richtingsverkeer en is goed bereikbaar en ontsloten. Tevens heeft de gemeente het voornemen om maatregelen te nemen om de Voorhouterweg te ontlasten van vrachtverkeer. 5.1.2 Parkeren Het Parkeerbeleid ‘Stilstaan bij parkeren’, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 2 februari 2010. In ‘Stilstaan bij parkeren’ is de hoofdlijn voor parkeernormering vastgelegd. Hierbij is vastgelegd dat de verdere uitwerking van het Parkeernormenbeleid door het college wordt vastgesteld. ‘Stilstaan bij parkeren’ is een uitwerking van het Integraal Verkeers-‐ en Vervoersplan Katwijk (IVVP). Het IVVP op zijn beurt komt voort uit de Planwet Verkeer en Vervoer. In Stilstaan bij parkeren wordt ook de visie op parkeernormering in hoofdlijn gegeven. De hoofdlijn is: voorzien in de parkeerbehoefte. Dit resulteert in een parkeernorm volgens de bovengrens van de meest recente kerncijfers van het CROW De in dit document opgenomen eisen voor parkeren zijn uitgangspunten waaraan een plan in principe moet voldoen. Indien een plan heel dicht bij het benodigde aantal parkeervoorzieningen komt zal ook dit worden geaccepteerd. Echter per plan wordt gekeken naar allerlei factoren in hoeverre een beperkte afwijking wordt toegestaan. In al bebouwde gebieden zal de norm waarmee destijds is gebouwd lager zijn dan de huidige behoefte. In deze gebieden kunnen er niet ineens parkeerplaatsen extra aangelegd worden als de parkeernorm is gewijzigd ten opzichte van de parkeernorm die is gebruikt bij de bouw. Bestaande (al gebouwde) wijken kunnen niet (binnen een bepaalde periode) aan de nieuwe parkeernormen voldoen. Er is onvoldoende ruimte in de openbare ruimte om parkeergelegenheid toe te voegen. De parkeernorm geldt daarom niet op een bestaande situatie. Bij veranderingen binnen een bestaande wijk geldt het nieuwe parkeernormenbeleid. Dit geldt voor zowel inbreidinglocaties als bij kleinschalige veranderingen (zoals de splitsing van een woning in meerdere woningen, functieverandering van een pand of kleinschalige her-‐ of nieuwbouw). Bij kleinschalige veranderingen wordt bij het bepalen van de parkeerbalans rekening gehouden met de al de aanwezige parkeervoorziening van de oude functie. De mate waarin dit gebeurd is afhankelijk van de inmiddels ontstane situatie in de wijk. Bij kleinschalige veranderingen spelen ook andere factoren een rol bij de realisatie. Indien een bouwplan binnen een bestaande (woon)buurt met een hoge parkeerdruk wordt ontwikkeld kan het zijn dat er op die plek geen plan realiseerbaar is met de nieuwe norm (door bijvoorbeeld veel te hoge kosten). Als dat bouwplan wel leidt tot een betere parkeersituatie dan er in het verleden was, dan wordt de voorkeur gegeven aan het nieuwe plan boven de huidige situatie. Parkeren op eigen terrein Voor parkeervoorzieningen op eigen terrein (niet zijnde een parkeerterrein) zijn geen landelijke richtlijnen opgesteld. Het gaat hier om opritten en garages.
14
Opritten Voor een goed gebruik van opritten is het van belang dat deze niet te krap zijn gedimensioneerd en er geen verleiding is om de parkeerplek in te richten als tuin. Dit betekent dat er een aantal voorwaarden aan zowel de tuin als de parkeerplek worden gesteld. De grootte van de tuin is van belang. Als de tuin klein is dan wil men deze volledig als tuin gebruiken en niet opofferen voor parkeren. Naast de parkeerfunctie moet er ook nog tuin overblijven. Bij parkeren in de achtertuin geldt dat het minimale oppervlak van het resterende gedeelte tuin 40 m2 is. Er zijn meerdere vormen van opritten: enkele oprit, dubbele oprit naast elkaar (twee parkeerplaatsen voor één woning), dubbele oprit achter elkaar en geschakelde opritten (per woning één oprit, waarbij de opritten van twee aangrenzende woningen tegen elkaar aan liggen). De opritten kunnen ook anders ten opzichte van de woning worden gesitueerd. Het gaat om de ruimte voor de auto en het passeren van de auto. Conclusie: Het parkeren bij de beoogde planontwikkeling zal geheel geschieden op eigen terrein. Er is uitgegaan van de tabel parkeernorm, bijlage II schil/overloopgebied van ‘Parkeernormenbeleid Katwijk’. Arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, groothandel, transportbedrijf) 2 Volgens de tabel benodigd 0,6 parkeerplaatsen per 100 m BVO. 2 Totaal benodigd voor de bedrijfsruimte 208,5 m x 0,6 = 1,25 parkeerplaats, 2 parkeerplaatsen worden aangelegd. De bereikbaarheid van de nieuw te bouwen bedrijfsruimte achter de bestaande woning is via de bestaande oprit met een breedte van 4 meter, en voert middels een bestraat pad met een breedte van 3 meter, langs de bestaande garage, naar de nieuw te bouwen bedrijfsruimte. 5.2 Geluid 5.2.1 Toetsingskader Verkeer en industrie zijn geluidsbronnen met ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bronnen en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten. Omdat de wet het bevoegd gezag toestaat om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen is lokaal geluidbeleid opgesteld. Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient aandacht geschonken te worden aan het wegverkeersgeluid. Het bestemmingsplan ‘Vinkenwegzone’ is echter een zogenaamd beheersplan. Er zijn geen nieuwe bouwlocaties voor geluidgevoelige bestemmingen opgenomen. 5.2.2 Wegverkeerslawaai De beoogde ontwikkeling ligt aan de Voorhouterweg welke omschreven kan worden als doorgaande weg. Vermindering aan de bron van het verkeersgeluid (de auto's en het wegdek) wordt gerealiseerd door maatregelen uit andere beleidskaders, zoals het IVVP. Om geluidschermen te kunnen realiseren moet de bouwmogelijkheid wel in de planregels worden opgenomen, bijvoorbeeld in de groenstrook langs die weg. In het geluidbeleid is de ambitie opgenomen in woongebieden te streven naar een geluidsbelasting van maximaal 63 dB ten gevolge van het wegverkeer op de eerstelijns bebouwing. Voor het omgevingsgeluid achter die eerstelijns bebouwing geldt een streefwaarde van 43 tot maximaal 48 dB. Dit streefbeeld is vooral van belang voor die locaties waar veranderingen aan de eerstelijns bebouwing worden beoogd. 5.2.3 Industriegeluid In de omgeving van het beoogde plangebied zijn geen grote lawaaimakers (zie art. 2.4 van het Inrichtingen-‐ en vergunningenbesluit milieubeheer) toegestaan. Wel grenst het plangebied aan industriegebied 't Heen en dat is een gezoneerd industrieterrein. De geluidzone, die volgens artikel 41 van de Wet geluidhinder is vastgesteld, strekt zich uit tot nabij het plangebied. De ontwikkeling ligt niet in de 50 dB(A) contour van de geluidzone. Luchtvaartlawaai is niet aan de orde omdat Katwijk buiten de 20 KE-‐contour van Schiphol ligt.
15
Conclusie: Uit de resultaten van de gemaakte geluidberekeningen blijkt dat de toetsingswaarde vanwege Voorhouterweg maximaal 50 dB bedraagt (voorkeursgrenswaarde Lden is 48 dB). Indien er sprake is van een ruimtelijke procedure dient er door de gemeente Katwijk een hogere grenswaardeprocedure te worden gevoerd. 5.3 Luchtkwaliteit 5.3.1 Toetsingskader In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen gesteld in het belang van het voorkomen en beperken van de luchtverontreiniging. Deze kwaliteitseisen vinden hun oorsprong in Europese wetgeving en zijn gebaseerd op gezondheidskundige grondslagen. In Bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de kwaliteitseisen vertaald naar grenswaarden voor de stoffen stikstofdioxide (N02), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), lood en zwaveldioxide (S02). Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: ·∙ De bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); ·∙ De concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); ·∙ Bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); ·∙ De bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); ·∙ Het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). Besluit niet in betekenende mate (nibm) In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden: Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; ·∙ Een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden;`deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen ·∙ of een kantooroppervlak van 100.000 m2 (langs één ontsluitingweg).
16
Goede ruimtelijke ordening In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een projectbesluit uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Uitsnede Lucht kwaliteitkaart Bron: Provincie Zuid-Holland
Conclusie: Op basis van het Besluit nibm en de bijbehorende regeling hoeft de beoogde ontwikkeling niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wlk. De ontwikkeling heeft geen relevante gevolgen voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de ontsluitende wegen. Het aantal verkeersbewegingen op de planlocatie zal hoogstwaarschijnlijk niet toenemen in vergelijking met de bestaande situatie. Daarmee is de kans dat de luchtkwaliteit op de planlocatie niet zal veranderen. 5.4 Bedrijven en milieuhinder 5.4.1 Toetsingskader In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa: ·∙ een goed woon-‐ en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen; ·∙ rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen. Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon-‐ en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-‐publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt. 5.4.2 Onderzoek Het toekomstige bedrijfsgebouw zal gebruikt gaan worden voor het ontwerpen en ontwikkelen van bloemdesigns. Een dergelijk bedrijf heeft de milieucategorie 2 en met een richtafstand van 30 m tot
17
gevoelige functies in een rustige woonwijk of een rustig buitengebied, vanwege het aspect 'geluid'. Het bedrijvengebied wordt gezien als een gebied met functiemenging. Om deze reden kunnen alle milieuzones met één stap worden verlaagd. De dichtstbijzijnde gevoelige functie betreft de bestaande burgerwoning op het perceel Voorhouterweg 27. De afstand tussen deze burgerwoning en het toekomstige bedrijfsgebouw bedraagt ca.75 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Conclusie: De planlocatie ligt in een bestaand woongebied en bedrijventerrein. In de directe omgeving van de locatie zijn geen bedrijven die onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van het projectgebied zouden kunnen veroorzaken of die gehinderd worden in hun bedrijfsvoering. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling. 5.5 Externe veiligheid 5.5.1 Normstelling en beleid Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk: ·∙ Bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; ·∙ Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Uitsnede Risicokaart Bon: Provincie Zuid-Holland
Conclusie: Op basis van de risicokaart van Provincie Zuid-‐Holland blijkt dot het projectgebied niet ligt binnen het invloedsgebied van inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of die anderzijds als risicovol zijn aan te merken. Ook valt het projectgebied niet in het invloedsgebied van infrastructuur waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden over de weg,
18
het spoor, het water of door leidingen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling. 5.6 Bodem-‐ en grondwaterkwaliteit 5.6.1 Normstelling en beleid Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Afbeelding 13: uitsnede Bodemkaart Bron: bodemloket Rijkswaterstaat
Vooronderzoek: Na het verrichten van een historisch onderzoek is gebleken dat de planlocatie is gelegen in een gebied waar in 2003 een onderzoek conform BOOT is. Ter plaatse is geen verontreiniging aangetroffen. Een bodemonderzoek is een vereist onderdeel bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwe ontwikkeling zal een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 moeten plaatsvinden, eventueel gecombineerd met een AP04 onderzoek. Conclusie: Vooruitlopend op de aankoop van het perceel en de bouw van de woning is in 2005 een verkennend bodemonderzoek voor het gehele perceel uitgevoerd volgens de richtlijnen uit de NEN 5740 in het geheel aan onderzoeksresultaten (o.a. veldwaarnemingen, aanvullende historische informatie en analyseresultaten getoetst aan het desbetreffende kader) en zijn destijds geen verontreinigingen aangetroffen.
19
5.7 Water 5.7.1 Algemeen beleid Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in de waterwet en het nationaal waterplan van de rijksoverheid. Daarnaast zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland. 5.7.2 Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) In het NBW hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in dat de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen. 5.7.3 Kaderrichtlijn Water (KRW) De KRW is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte-‐ en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De KRW wordt op dit moment ingepast in de Nederlandse regelgeving. Milieudoelstellingen en maatregelen zullen waarschijnlijk eind 2009 vast worden gelegd. Deze doelstellingen en maatregelen zullen moeten worden meegenomen in de watertoets en werken zodoende door in de waterparagraaf. Tot die tijd moet voorkomen worden dat overheden besluiten nemen die een achteruitgang van de waterkwaliteit tot gevolg hebben. 5.7.4 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland Het beleid van Hoogheemraadschap Rijnland dat voor onderhavig plan relevant is bestaat uit: ·∙ het waterbeheerplan Rijnland; ·∙ de Keur en Beleidsregels. Waterbeheerplan Rijnland Voor de planperiode 2010-‐2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn: ·∙ veiligheid tegen overstromingen; ·∙ voldoende water; ·∙ gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-‐2015 van Rijnland is te vinden op de website: http://www.rijnland.net/wat_doet_rijnland/waterbeheerplan
20
Keur en Beleidsregels Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits-‐ en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod-‐ en verbodsbepalingen) voor: ·∙ Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden); ·∙ Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken); ·∙ Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middels om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: http://www.rijnland.net/beleid/keur_2009 en http://www.rijnland.net/beleid/beleidsregels_en Samenwerking met de waterbeheerder De ruimtelijke onderbouwing dient in het kader van het watertoets proces door de gemeente Katwijk te worden voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Van Rijnland. In het algemeen hanteert het hoogheemraadschap dat bij een toename van verhard oppervlak 15% van de toegenomen verharding als open water gecompenseerd moet worden. Bij een geringe toename van de verharding, minder dan 500m2, is geen compensatie nodig. Indien in de omgeving van het projectgebied een gemengd rioolstelsel aanwezig is heeft het de voorkeur het verharde oppervlak niet aan te koppelen op de riolering, maar het hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak te lozen op een watergang in de directe nabijheid van het projectgebied. De beslisboom afkoppelen verhard oppervlak dient hiervoor doorlopen te worden. Daarnaast spreekt het Hoogheemraadschap van Rijnland de wens uit voor duurzaam bouwen. Compensatie De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 14 lid 1, 2 en 3). De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorg er voor dat het regenwater sneller op het oppervlakte water zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500m2, de 15% regeling. Kenmerken watersysteem De ontwikkeling ligt in een plangebied dat bestaat waterstaatkundig grofweg uit twee delen. Het gebied dat ten zuiden van de Vinkenweg en ten oosten van de Voorhouterweg ligt, is boezemland. Watergangen staan in open verbinding met het Oegstgeesterkanaal op een peil van gemiddeld NAP -‐ 0,62 m. De rest van het plangebied ligt in de Elsgeesterpolder. Ten oosten van de Elsgeesterweg is het polderpeil gemiddeld NAP -‐1,00 m. Ten westen van deze weg geldt een afwijkend peil van NAP -‐0,77 m. In het plangebied bestaat de grondsoort van het gebied uit een goed doorlatende lichte zavelgrond van het type tuineerdgronden, met een grondwatertrap IV, wat inhoudt dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op 0,80 m tot 1,20 m onder het maaiveld ligt en de gemiddelde hoogste grondwaterstand op dieper dan 0,40 m onder maaiveld. Het waterpeil van de boezem (Oegstgeesterkanaal) is ca. NAP -‐0,60 m (zomer en winterpeil). Bij dit peilbeheer bedraagt de drooglegging van het gebied minimaal 1.20 m. Gezien de maaiveldhoogte en de afstand tot de duinen zal er in dit gebied geen of nauwelijks kwel voorkomen. De Vinkenweg en
21
Voorhouterweg hebben hier de status van waterkering. Ter weerszijden van de weg ligt een strook van 12 à 15 meter waar bouwbeperkingen gelden. Het waterlopenstelsel in en rond het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een onregelmatig georiënteerd netwerk van smalle en ondiepe sloten, die in droge perioden deels droog komen te staan. De afvoer in het gebied wordt ook gehinderd door de aanwezigheid van te krappe en/of verzakte duikers. De ontwatering van het boezemwatersysteem is in de richting van het Oegstgeesterkanaal, dat ook zorgt voor het op peil houden van de grote waterlopen. In het plangebied ligt een gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater en afvalwater worden gescheiden afgevoerd. Bij nieuwbouw moeten deze stromen dus ook gescheiden worden aangeboden. Door het plangebied lopen twee afvalwatertransportleidingen: één langs de Vinkenweg en één langs het Kanaalpad. Conclusie: Watercompenserende maatregelen zijn in onderhavig geval niet vereist. De beoogde nieuwbouw zal geen invloed hebben op het huidige grondwatersysteem. Door dat toename aan verharding nauwelijks toeneemt is het aspect water geen belemmering voor het onderhavige project.
5.8 Ecologie In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat, gelet op de verplichtingen ingevolge de Flora-‐ en faunawet, aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in binnen de locatie aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen. 5.8.1 Normstelling en beleid Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soorten-‐bescherming (Flora-‐ en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschapselementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied. Gebiedsbescherming De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel-‐ en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming. Op grond van deze gebieden vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel-‐ en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)en belangrijke weidevogelgebieden is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte resp. de Provinciale Structuurvisie. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in EHS-‐gebieden en belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-‐principe. Natura 2000-‐gebied Het plangebied grenst aan de Staatsnatuurmonumenten “Coepelduin” en “Berkheide en Meijendel”. Gelet op de geringe toename van de verkeersgeneratie bij de planontwikkeling en de afstand tot beide Natura 2000-‐gebieden, wordt gesteld dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura2000-‐gebieden. Op basis van het voorgaande zijn planologisch gezien geen belemmeringen te verwachten. Ecologische Hoofdstructuur en belangrijk weidevogelgebied Het plangebied grenst aan de Staatsnatuurmonumenten “Coepelduin” en “Berkheide en Meijendel” en ligt op ruimte afstand van het belangrijke weidevogelgebied Hoogewegpolder. Omdat het plangebied niet is gelegen in een gebied wat onderdeel is van de EHS en niet is gelegen in een belangrijk weidevogelgebied, zijn er planologisch gezien geen belemmeringen te verwachten.
22
Soortenbescherming Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora-‐ en faunawet. De Flora-‐ en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende soorten, waarbij onderscheid is gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen en de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode, en zijn van een aantal vogelsoorten de vaste rust-‐ en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier-‐ en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings-‐, rust-‐ en verblijfplaatsen. Naast de verbodsbepalingen geldt voor alle in het wild levende planten-‐ en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen, geldt voor iedereen en geldt voor alle planten-‐ en diersoorten. Kilometerhokken Bron: natuurloket
De toekomstige bebouwing in het plangebied betreft het realiseren van een bedrijfsruimte. De procedure die nog moet worden opgestart zal zodoende betrekking hebben op het wijzigen van het bestemmingsplan door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Gelet op de bouwkundige activiteiten zal altijd rekening moet worden gehouden met de zorgplicht zoals dat in de Ffw is opgenomen. Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten-‐ en diersoorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. Flora-‐ en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora-‐ en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier-‐ en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier-‐ en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantingsof vaste rusten verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen
23
ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: ·∙ er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land-‐ en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); ·∙ er geen alternatief is; ·∙ geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd: ·∙ Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust-‐ en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil) . ·∙ Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluwen huismus). ·∙ Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). ·∙ Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd: ·∙ Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-‐soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of eco logische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor deze ruimtelijke onderbouwing van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Zoogdieren Van de soortgroep zoogdieren zijn enkele algemene soorten te verwachten, zoals kleinere, aan woonbebouwing gebonden knaagdieren waaronder muizen en ratten. Daarnaast is ook het voorkomen van de egel te verwachten. Deze soorten zijn enkel beschermd middels het altijd geldende zorgplicht principe. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten een algemene vrijstelling. Voor de categorie zwaarder beschermde soorten geldt dat in de leegstaande gebouwen zich mogelijkerwijs vleermuizen kunnen vestigen. De huidige bedrijfsgebouwen en kassen bieden echter geen mogelijkheden voor vleermuizen wegens het ontbreken van vestigingsplaatsen in en rond de gebouwen zoals spouwmuren, daklijsten of holtes, waar redelijk constante condities heersen. Vogels Het plan kan effect hebben op vaste verblijfplaatsen van vogels door werkzaamheden/ verstoring. In het plangebied zijn naar alle waarschijnlijkheid geen vaste verblijfplaatsen van vogels. De aanwezige bomen lenen zich niet voor soorten als spechten of roofvogels zoals uilen. De aanwezigheid van algemene soorten vogels is waarschijnlijk. Voor werkzaamheden die broedende vogels kunnen verstoren wordt geen ontheffing verleend. Dergelijke werkzaamheden dienen namelijk te worden uitgevoerd, wanneer er geen vogels in of nabij het plangebied broeden. Daarom moet voor de kap van de eventuele aanwezige bomen en struiken gecontroleerd worden of er nesten aanwezig
24
zijn. Indien dit het geval is, moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen. De kans op broedende vogels is het kleinst buiten de periode maart -‐ augustus. Overige soorten Naar alle waarschijnlijkheid biedt de projectlocatie geen mogelijkheden voor beschermde of zeldzame soorten van de soortgroepen planten, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelde soorten. Ondanks het plangebied niet geschikt is voor kleine modderkruiper, komt de soort in de omgeving van het plangebied wel degelijk voor. Het is daarom raadzaam om gedurende de uitvoeringsfase maatregelen te nemen om kolonisatie van het plangebied door de kleine modderkruiper te voorkomen. De volgende maatregelen in de omgevingsvergunning op te nemen: ·∙ (Grond)werkzaamheden worden zoveel mogelijk aaneengesloten uitgevoerd. Het zoveel mogelijk aaneengesloten uitvoeren van grondwerkzaamheden helpt om kolonisatie te voorkomen. ·∙ Er wordt, met name in de voortplantingsperiode mei-‐juli voorkomen dat ondiepe vegetatie loze plassen (voortplantingsplaats, zoals ondiepe plassen, kuilen en bandensporen met water) kunnen ontstaan, door rijplaten te gebruiken. ·∙ Opslag van open zand (landbiotoop in zomer en winter, alsmede winterverblijfplaats) wordt afgedekt met wegendoek of plastic. De benodigde leefomstandigheden voor de andere soorten, zoals de juiste bodemgesteldheid, de aanwezigheid van oppervlaktewater en waardplanten ontbreken namelijk in het projectgebied. Conclusie: Op basis van de geraadpleegde bronnen kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen op het gebied van natuurwetgeving en -‐beleid zijn. Op basis van het voorgaande kan het ruimtelijk plan, wat betreft het onderdeel natuur, in de huidige vorm doorgang vinden, waarbij er bij werkzaamheden rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van broedende vogels. Deze mogen niet worden verstoord. 5.9 Archeologie 5.9.1 Archeologie Volgens de Gewijzigde Monumentenwet 1988 en de wet op de Archeologische Monumentenzorg is het verplicht om in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling aandacht te schenken aan mogelijk aanwezige archeologische waarden. Indien planontwikkelingen bodemverstoringen tot gevolg hebben en daarbij archeologische waarden in het geding kunnen komen, is men tegenwoordig verplicht om archeologisch onderzoek te verrichten. Door ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992), dat vertaald is in de wet op de archeologische Monumentenzorg, heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. In dit verband moet bij nieuwe ontwikkelingen worden gekeken of er sprake is van archeologische waarden. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-‐Holland (CHS) geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-‐Holland. De CHS bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zuid-‐Holland geldt binnen hetplangebied een redelijke tot hoge kans op archeologische sporen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd, die in de zee afzettingen kunnen worden verwacht.
25
Tevens is de leidinggevende archeologische beleidskaart van de Gemeente Katwijk geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied in een zone ligt met een hoge archeologische verwachting vanaf de ijzertijd en eventueel vanaf het neolithicum, indien er een intacte strandwal in de ondergrond aanwezig is. Voor dit gebied geldt een Archeologisch adviesbeleid met een onderzoeksplicht binnen alle gebieden met een middelmatige-‐ tot hoge archeologische verwachting 2 maar alleen indien de bodemingreep groter is dan 100 m en dieper gaat dan 30 centimeter. Archeologische beleidskaart van de gemeente Katwijk
Conclusie: Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) alsook het Archeologisch adviesbeleid is geen archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek benodigd omdat de aanlegdiepte fundering van de nieuwbouw is 30 centimeter onder het bestaande maaiveld.
26
5.9.2 Cultuurhistorie De gemeente Katwijk stelt in de Beleidsnota Monumentenzorg uit 2006 dat er een beleid moet worden opgesteld dat “voorwaarden schept om de gemeentelijke cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen”. Hieronder wordt aan de hand van de historische stedenbouw, het historisch landschap en de archeologie voor het plangebied Vinkenwegzone verkend. Historische stedenbouw Er is niet echt sprake van een stedenbouwkundige aanleg op de combinatie van bedrijventerrein/ tuinbouwgronden. Bebouwing staat individueel langs de wegen en op de percelen staan grote bedrijfsgebouwen. Historische bouwkunde In het plangebied komen geen individuele gebouwen voor van grote architectuurhistorische waarde. Er staan geen rijks-‐ of gemeentelijke monumenten. Historisch landschap Het oorspronkelijke agrarische landschap kende een onregelmatige verkaveling en is nu vrijwel niet meer herkenbaar door de bebouwing. De aanwezige cultuurhistorische waarden vormen een belangrijke drager van de kwaliteit van de leefomgeving. Het gebied is gelegen op een strandwallencomplex. Deze strandwallen vormden vanaf de prehistorie ideale vestigingsplaatsen voor de eerste bewoners van het gebied. Aanwijzingen hiervoor vinden we onder andere in de loop van enkele zeer oude wegen, zoals de Elsgeesterweg en ook de Voorhouterweg, die beide de strekking van deze strandwallen volgen. Eeuwenlang had het gebied rond de Vinkenweg een landbouwbestemming, tot in de twintigste eeuw de kassenteelt opkwam. De grote vlucht die vooral de export van bloembollen nam, zorgde voor de vestiging van enkele grote transportbedrijven. Van bewoning is in historische tijden nauwelijks sprake geweest, maar enkele belangrijke archeologische vondsten even ten zuiden van het Oegstgeesterkanaal hebben bewoning in de vroege middeleeuwen aangetoond. Het Oegstgeesterkanaal werd tussen 1841 en 1844 aangelegd. De scheiding tussen het plangebied Vinkenwegzone en de locaties van de archeologische vondsten is derhalve volkomen kunstmatig.
Uitsnede Cultuur-Historische kaart Zuid-Holland
27
Conclusie: De beoogde ontwikkeling houdt voldoende rekening met de cultuurhistorische waarde van het plangebied. 5.10 Milieueffectrapportage Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit ruimtelijke ordening moet ook worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage, onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. De voorgenomen activiteit is opgenomen in onderdeel D onder categorie D 11.2. De ontwikkeling valt echter onder de drempelwaarden (zie kolom 'gevallen') ·∙ de oppervlakte bedraagt minder dan 100 ha; ·∙ het project is wel een aaneengesloten gebied, maar bevat geen 2.000 of meer woningen; 2 ·∙ de bedrijfsvloeroppervlakte van de ontwikkeling bedraagt minder dan 200.000 m . Conform de gewijzigde Besluit m.e.r. dient, voor activiteiten die wel in de D-‐lijst zijn opgenomen, maar niet aan de drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd (zie kader) en dient beoordeeld te worden of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. , een m.e.r.-‐beoordeling is daarom niet direct verplicht. Wel moet worden onderzocht of een dergelijke m.e.r.-‐beoordeling moet worden uitgevoerd gericht op: ·∙ er is een omgevingsvergunning ‘strijdig gebruik’ nodig is vanwege de strijdigheid met het bestemmingsplan (het plangebied heeft de bestemming “bedrijventerrein echter in een wijzigingsgebied”) ·∙ de geringe volume uitbreiding van de beoogde ontwikkeling ten opzichte van de bestaande situatie. ·∙ de geringe toename van de verkeersgeneratie ten opzichte van de bestaande toestand. ·∙ het plangebied grenst niet aan het Staatsnatuurmonumenten Coepelduin, Berkheide en Meijendel. Conclusie: Een m.e.r.-‐beoordeling is niet noodzakelijk. Wel wordt, in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing, het plan beoordeeld op de milieuaspecten die elders in hoofdstuk 4 zijn opgenomen.
28
6 Uitvoerbaarheid 6.1 Economische uitvoerbaarheid Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens gebruiker van het gebouw. Door de gemeente Katwijk zal een planschadeovereenkomst worden opgesteld voor de afwenteling van eventuele planschadeclaims. Voor de gemeente Katwijk zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Conclusie: Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd. 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.2.1 Procedure vergunningverlening
Vooroverleg: Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht juncto artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aan de volgende besturen en/of diensten de ontwerp omgevingsvergunning en de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing in analoge vorm toegezonden met het verzoek om, onder verwijzing naar artikel 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen vier weken te reageren. Deze reacties zullen worden opgenomen in de nota behandeling vooroverleg en zullen wel/geen aanleiding geven de ontwerp-‐omgevingsvergunning en ruimtelijke onderbouwing op onderdelen aan te passen. De wijzigingen worden cursief afgedrukt. Een uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb) conform artikel 3.10 Wabo onder a. is ter voorbereiding van een besluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te volgen. Daartoe wordt de ontwerp-‐omgevingsvergunning met de bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Van de tervisielegging en de publicatie op elektronische wijze kennis gegeven aan: ·∙ Provincie Zuid-‐Holland, directie Ruimte en Mobiliteit -‐
[email protected] ·∙ het Hoogheemraadschap van Rijnland -‐
[email protected] Zienswijzen worden meegenomen in de definitieve besluitvorming omtrent het verlenen van de definitieve vergunning.
29
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek Voorhouterweg 25 te Rijnsburg gemeente Katwijk
Opdrachtgever
Status:
versie 1.0
Paraaf
Datum
Dhr. A. Heemskerk Voorhouterweg 25
Projectleider
2231NB Rijnsburg
drs. J.H.F. Leuvering
Projectnummer
Autorisatie
Synthegra Rapport S150118
drs. J.H.F. Leuvering (senior prospector)
Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Internet: www.synthegra.nl
08-12-2015
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
COLOFON
Opdrachtgever
: Dhr. A. Heemskerk te Rijnsburg
Project
: Voorhouterweg 25 te Rijnsburg
Projectnummer
: S150118
Titel
: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Datum
: 08-12-2015
Projectleider
: drs. J.H.F. Leuvering
Auteurs
: drs. J.H.F. Leuvering (senior prospector, fysisch geograaf)
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg
drs. H. Kremer (prospector, KNA archeoloog) Autorisatie
: drs. J.H.F. Leuvering (senior prospector, fysisch geograaf)
Druk
: Synthegra bv, Leusden
ISSN
: 1874-9771
Synthegra B.V. Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Internet: www.synthegra.nl
© Synthegra B.V., 2015
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
2 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
INHOUD ADMINISTRATIEVE GEGEVENS
4
SAMENVATTING Inleiding Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek Archeologische interpretatie veldonderzoek Aanbeveling
5 5 5 5 6
1 INLEIDING 1.1 Onderzoekskader 1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen 1.3 Ligging en huidige situatie plangebied 1.4 Toekomstige situatie plangebied
7 7 7 9 9
2 BUREAUONDERZOEK 2.1 Methode 2.2 Landschapsgenese 2.3 Archeologische waarden in en rondom het plangebied 2.4 Historische ontwikkeling 2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting
11 11 11 16 19 24
3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK 3.1 Methode 3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens 3.3 Archeologische indicatoren 3.4 Archeologische interpretatie
25 25 25 26 26
4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 4.1 Inleiding 4.2 Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen 4.3 Aanbevelingen
27 27 27 28
LITERATUUR EN KAARTEN
29
Bijlagen: Bijlage 1: Overzicht van de relevante geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2: Combinatiekaart IKAW, AMK en ARCHIS waarnemingen Bijlage 3: Boorpuntenkaart Bijlage 4: Boorprofielen Afbeelding voorblad: Overzicht van het plangebied, gezien vanuit het zuidwesten (Foto: Synthegra B.V.).
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
3 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Administratieve gegevens Toponiem
: Voorhouterweg 25
Plaats
: Rijnsburg
Gemeente
: Katwijk
Provincie
: Zuid-Holland
Projectnummer
: S150118
Bevoegde overheid
: Gemeente Katwijk
Opdrachtgever
: dhr. A. Heemskerk
Uitvoerende instantie
: Synthegra bv
Datum uitvoering veldwerk
: 07-12-2015
Uitvoerders veldwerk
: drs. J.H.F. Leuvering (senior prospector, fysisch geograaf)
Onderzoeksmelding (ARCHIS)
: 3981583100
Datum onderzoeksmelding
: 03-12-2015
Kaartblad
: 30F
Centrumcoördinaat
: X: 90.797, Y: 468.210
Periode
: neolithicum tot en met de nieuwe tijd
Oppervlakte
: Circa 200 m2
Perceelnummer(s)
: gemeente Rijnsburg sectie A nr.1157 (gedeeltelijk)
Grond eigenaar / beheerder
: dhr. A. Heemskerk
Grondgebruik
: grasveld
Geologie
: kwelderafzetting (Laagpakket van Walcheren van de Formatie van Naaldwijk) op strand- of oud duinzand (Formatie van Naaldwijk)
Geomorfologie
: getij-inversierug
Bodem
: tuineerdgrond
Depot
: Documentatie en vondsten zullen worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot van Zuid-Holland
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
4 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Samenvatting Inleiding Synthegra heeft in opdracht van dhr. A. Heemskerk een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Voorhouterweg 25 in Rijnsburg. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van een ontwerpstudio.
Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek De archeologische verwachting uit het bureauonderzoek wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Periode
Verwachting
Verwachte kenmerken vindplaats
Diepteligging sporen
laat-
Zeer laag
Bewoningssporen, tijdelijke
n.v.t.
paleolithicum –
kampementen: vuursteen artefacten,
mesolithicum
haardkuilen
neolithicum –
hoog
Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten
Op de strandwal en in het
vroege
aardewerk, natuursteen,
afdekkende pakket van
middeleeuwen
gebruiksvoorwerpen
veen en mariene en/of fluviatiele afzettingen
late
middelhoog
middeleeuwen –
vanaf maaiveld en onder het opgebrachte esdek
nieuwe tijd Tabel 2.1: Archeologische verwachting per periode.
Archeologische interpretatie veldonderzoek Aan het plangebied was op grond van het bureauonderzoek een hoge verwachting toegekend voor de periode neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Resten uit deze periode werden verwacht in de top van het strand- of oud duinzand en in de afdekkende fluviatiele en mariene afzettingen. Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat de top van het strand- of oud duinzand binnen het plangebied nog intact aanwezig is, wat blijkt uit de humeuze top (A-horizont) in dit zand. Bij het zeven van het opgeboorde materiaal zijn zijn er geen archeologische indicatoren in aangetroffen. Ook in de afdekkende estuariene afzettingen zijn geen indicatoren aangetroffen. Daarnaast is er in de estuariene afzettingen ook geen archeologische laag aangetroffen. Op grond van de resultaten van het veldwerk wordt de kans dat er binnen het plangebied een archeologische vindplaats uit de periode neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen aanwezig is klein geacht. De hoge verwachting voord deze periode kan daarom naar laag worden bijgesteld. Aan het plangebied was op grond van het bureauonderzoek een middelhoge verwachting toegekend voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Resten uit deze periode werden verwacht vanaf het maaiveld. Tijdens het veldwerk zijn er geen indicatoren aangetroffen die wijzen op een vindplaats uit deze periode. De middelhoge verwachting voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
5 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Aanbeveling Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
6 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
1
Inleiding
1.1
Onderzoekskader Synthegra heeft in opdracht van dhr. A. Heemskerk een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Voorhouterweg 25 in Rijnsburg (afbeelding 1.1). De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van een ontwerpstudio. De exacte diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing (de funderingsbalken komen op circa 75 cm beneden maaiveld te liggen) zal de bodem tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf het maaiveld verwacht kan worden. Door de graafwerkzaamheden die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is op basis van het Verdrag van Malta 1988, in het kader van een omgevingsvergunning voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het 1
onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.3 en de Leidraad 2
Inventariserend Veldonderzoek. Het veldwerk is uitgevoerd op 7 december 2015. De bevoegde overheid, de gemeente Katwijk, heeft een specifiek archeologisch beleid vastgesteld en 3
beschikt over een Archeologische Verwachtings- of Beleidsadvieskaart. Volgens het vigerende beleid dient voor het plangebied een bureauonderzoek opgesteld te worden en/of een inventariserend veldonderzoek te worden uitgevoerd in de vroegste fase van de planvorming. De bevoegde overheid, de gemeente Katwijk, zal de resultaten van het onderzoek toetsen en een besluit nemen.
1.2
Onderzoeksdoel en vraagstellingen Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden. Het doel van het karterend booronderzoek is het toetsen van het opgestelde verwachtingsmodel door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen en de eventueel aanwezige archeologische resten en/of vindplaatsen te inventariseren. De volgende onderzoeksvragen zullen worden beantwoord:
•
Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?
•
Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?
•
Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden?
1
SIKB 2014.
2
SIKB 2006.
3
(Schute en Jansen, 2007)
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
7 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
•
Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?
•
In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
8 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
1.3
Ligging en huidige situatie plangebied 2
Het plangebied is circa 200 m groot en ligt aan de Voorhouterweg 25 in Rijnsburg (afbeelding 1.1). Het plangebied is in gebruik als grasveld, dat deel uitmaakt van een tuin. Het maaiveld ligt op circa 0,9 m +NAP (Normaal Amsterdams Peil).4
Afbeelding 1.1: Het plangebied op de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000 aangegeven met het rode kader (Bron: Topografische Dienst 1998).
1.4
Toekomstige situatie plangebied In het plangebied staat de bouw van een ontwerpstudio gepland (afbeelding 1.2). De funderingsbalken van de studio zullen op circa 75 cm beneden maaiveld worden gelegd. De fundering wordt onderheid.
4
Hoogteligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) in m NAP geraadpleegd op www.ahn.nl
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
9 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Afbeelding 1.2: Toekomstige situatie binnen het plangebied (Bron: opdrachtgever)
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
10 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
2
Bureauonderzoek
2.1
Methode Tijdens het bureauonderzoek is met behulp van bestaande bronnen een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit is gedaan door het raadplegen van voor de archeologie relevante (schriftelijke) bronnen. Voor het bureauonderzoek zijn met name gegevens over bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied verzameld. Dit is aangevuld met historisch en fysischgeografisch onderzoek, waarbij informatie over vroeger grondgebruik is verkregen door de analyse van historische kaarten en tevens gegevens over de geologie, geomorfologie en bodem zijn bestudeerd.
2.2
Landschapsgenese Voor het bepalen of, waar en uit welke periode archeologische resten kunnen worden verwacht, zijn de volgende bronnen met betrekking tot de landschapsgenese geraadpleegd:
•
Geologische Kaart, schaal 1:600.000
•
Geomorfologische Kaart, schaal 1:50.000
•
Bodemkaart, schaal 1:50.000
•
Relevante achtergrondliteratuur
Voor de geologische beschrijving is gebruik gemaakt van de Lithostratigrafische Indeling van de Ondiepe Ondergrond.5 Zie voor een overzicht van de geologische en archeologische perioden bijlage 1. Geologie en geomorfologie Rijnsburg ligt in het westelijke kustgebied, in het invloedsgebied van de Oude Rijn. Het landschap in dit gebied is tot stand gekomen in het Holoceen (circa 11.755 jaar geleden tot heden), waarbij de stijgende zeespiegel een voorname rol speelde. De pleistocene zandondergrond ligt op een diepte van circa 10 - 15 meter beneden maaiveld. Op deze zandondergrond ligt de Basisveen Laag, behorend tot de Formatie van Nieuwkoop. Aangenomen wordt, dat de Basisveen Laag onder directe invloed van de zeespiegelstijging is ontstaan en de daaraan gekoppelde stijging van het grondwaterniveau. Langs de westkust van Nederland liggen noordoost-zuidwest georiënteerde strandwallen, waardoor het achterland werd afgeschermd van de zee. De strandwallen worden tot het Laagpakket van Zandvoort van de Formatie van Naaldwijk gerekend. De oudste die bewaard bleef, de Rijswijk-Voorburg strandwal dateert van circa 3800 voor Christus. Hierna ontwikkelde de kust zich westwaarts en ontstond een serie opeenvolgende strandwallen, waarbij de jongste het meest westelijk lag. Het plangebied ligt naar verwachting in een relatief laag gedeelte van het strandwallencomplex waar verder naar het noordwesten ook Voorhout op ligt. Nabij het plangebied lag ook het mondingsgebied van de Oude Rijn, die een sterke invloed heeft gehad op de ontwikkeling van het landschap binnen het plangebied. In het Neolithicum werd het grondgebied van Rijnsburg al gekenmerkt door een landschap van afwisselend strandwallen en kwelderafzettingen en was naar verwachting al geschikt voor bewoning. In de strandvlakten
5
De Mulder et al. 2003 en via www.dinoloket.nl: Dinoloket, Standaarden, Lithostratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
11 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
nabij de Rijnmonding vond sedimentatie van mariene afzettingen plaats, die gerekend worden tot het Laagpakket van Wormer (voorheen aangeduid als Afzettingen van Calais). Verder van de Rijnmonding vond tegelijkertijd veenvorming plaats. Onder invloed van de uitbouwende kust verminderde in de loop van de tijd de mariene invloed en hierdoor kon de veenvorming zich verder ontwikkelen in de richting van de Rijn. Vanaf de Vroege IJzertijd nam de mariene invloed weer toe en werd marien sediment afgezet in de strandvlakten. Deze mariene afzettingen zijn (deels) afgezet vanuit getijdekreken. Hiervan zijn er enkele in het zuidelijke deel van Rijnsburg bekend. Deze mariene afzettingen worden tot het laagpakket van Walcheren gerekend (voorheen aangeduid als Afzettingen van Duinkerke). Door deze mariene invloed is een deel van de strandwallen geërodeerd en/of afgedekt geraakt. Mede hierdoor zijn deze niet meer als verhoging op het AHN zichtbaar. De (ten dele) afgedekte strandwallen en Oude Duinen kunnen echter nog intact onder de mariene afzettingen aanwezig zijn. Alleen via riviermondingen, zoals die van de Oude Rijn en de Maas, kon de zee nog het achterland binnendringen en werd in de laagten tussen de strandwallen zand en klei afgezet. Hoewel de fluviatiele activiteit een belangrijke zo niet bepalende rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het gebied, ontbreken de kenmerkende afzettingen van een meanderende rivier, zoals duidelijk ontwikkelde kronkelwaarden en oeverwallen. Het ontbreken van met name kronkelwaarden duidt vermoedelijk op een vrij grote mariene invloed, waardoor de Rijn ter hoogte van het gebied niet de kenmerken van een meanderende rivier had. Vermoedelijk zijn tot circa het begin van de jaartelling meerdere geulen tegelijkertijd actief geweest. Door de mariene invloed ontwikkelde zich in het kweldergebied en verder naar het zuiden tussen de strandwallen getijdekreken. Op de geomorfologische kaart van Nederland (afbeelding 2.1) staat aangegeven dat het plangebied op een getij-riviermondrug (code 3K27) ligt. Op het AHN (afbeelding 2.2) is te zien dat deze morfologische eenheid relatief hoog ligt in het landschap. Deze hogere ligging kan ook worden verklaard door het bodemtype binnen het plangebied (zie paragraaf 2.3), dat wordt gekenmerkt door een pakket opgebrachte grond.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
12 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
LEGENDA 3K27
: getij-riviermondrug
3K28
: strandwal, al dan niet met vervlakte duinen
Afbeelding 2.1: Ligging van het plangebied op de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: DLO Staring Centrum en Rijks Geologische Dienst, 1982).
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
13 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Afbeelding 2.2: Ligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN), aangegeven met het rode kader (Bron: www.ahn.nl). Bodem Op de bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000 (afbeelding 2.3) staat aangegeven dat binnen het 6
plangebied tuineerdgronden in lichte zavel (code EK19) voorkomen.
De C-horizont van deze bodems, die uit lichte zavel bestaat is afgedekt met een pakket opgebrachte grond, die uit humusarme zavel bestaat die is vermengd met duinzand.
6
Stichting voor Bodemkartering, 1982.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
14 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
LEGENDA EK19
: tuineerdgronden in lichte zavel
EZ50A : kalkhoudende enkeerdgronden in matig fijn zand Mn25C : kalkarme poldervaaggronden in zware zavel Afbeelding 2.3: Ligging van het plangebied op de Bodemkaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: Stichting voor Bodemkartering, 1982). De grondwatertrap binnen het plangebied is IV. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand dieper dan 40 cm beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 120 cm beneden maaiveld ligt.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
15 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
2.3
Archeologische waarden in en rondom het plangebied In deze paragraaf wordt gekeken of binnen en rond het plangebied archeologische en/of ondergrondse bouwhistorische waarden bekend zijn. Hiervoor zijn de volgende bronnen binnen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd:
•
Centraal Archeologisch Archief (CAA)
•
Centraal Monumenten Archief (CMA)
•
Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS II)
Volgens de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) van de RCE geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting (bijlage 2). Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zuid-Holland geldt binnen het plangebied een redelijke tot hoge kans op archeologische sporen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd, die in de zee-afzettingen kunnen worden verwacht. Deze kaarten zijn indicatief en zullen voor het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel worden genuanceerd en gepreciseerd, aangezien uit deze kaarten niet blijkt wat de aard en ouderdom is van de te verwachten archeologische resten. Op de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Katwijk heeft het plangebied een hoge verwachting vanaf het neolithicum tot de ijzertijd, indien er een intacte strandwal in de ondergrond aanwezig is en een middelhoge verwachting vanaf de ijzertijd voor de kwelderafzettingen.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
16 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Afbeelding 2.4: Ligging van het plangebied op de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Katwijk, aangegeven met het rode kader (Bron: Schute en Jansen, 2007, kaartbijlage 2). Uit de archieven en ARCHIS II van de RCE blijkt dat binnen het plangebied geen archeologische monumenten of waarnemingen aanwezig zijn (bijlage 2). Het plangebied ligt binnen onderzoeksmelding 7083. Hier is in 2004 door Synthegra een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op grond van dit verkennend onderzoek werd binnen dit gebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Dit onderzoek voldoet echter niet aan de richtlijnen van de gemeente Katwijk anno 2015. Het plangebied ligt ook binnen onderzoeksmelding 45933. Hier is door RAAP in 2011 een bureauonderzoek gecombineerd met een veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek diende te worden uitgevoerd om de kennislacune van het plangebied op te lossen met als doel (mogelijke) archeologische waarden en archeologisch relevante landschappelijke eenheden in het gebied op een correcte wijze in het bestemmingsplan op te kunnen nemen.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
17 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Doel van het veldonderzoek was het toetsen van deze verwachting en het verder verfijnen van de grenzen tussen de verschillende landschappelijke eenheden. Daarnaast had het veldonderzoek tot doel inzicht te verschaffen in de mate van intactheid van de natuurlijke bodem op perceel niveau. Door Synthegra is in 2014 een bureauonderzoek gecombineerd met een karterend booronderzoek uitgevoerd aan de Voorhouterweg 24, direct ten noorden van het huidige plangebied gelegen,
onderzoeksmelding
63.113. Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat de ondergrond binnen het plangebied een hoge mate van intactheid heeft. Er zijn in de ondergrond twee intacte niveaus aangetroffen, waarop mogelijk bewoning kan hebben plaatsgehad. Ten eerste is er een door veen overgroeide strandwal aangetroffen, die is bedekt met duinzand. De top van dit zand ligt op een diepte van 180 à 220 cm beneden maaiveld. Het feit dat het is bedekt met een laag veen met een geleidelijke ondergrens maakt het aannemelijk dat de top van deze afzettingen niet is aangetast door erosie door de Oude Rijn of de zee. Op dit niveau kunnen sporen aanwezig zijn vanaf het neolithicum, al zijn er tijdens het veldonderzoek geen indicatoren aantroffen die de aanwezigheid van een vindplaats bevestigen. Ten tweede is er tussen 55 en 80 cm beneden maaiveld een niveau aangetroffen, dat is geïnterpreteerd als een intacte top van afzettingen van de Oude Rijn. Op dit niveau kunnen archeologische resten worden verwacht vanaf de ijzertijd. Op basis van de resultaten van het booronderzoek én de ligging van het plangebied langs een zeer oude weg is, ondanks het feit dat er geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen, mogelijk een archeologische vindplaats
in
het
plangebied
aanwezig.
proefsleuvenonderzoek geadviseerd.
7
Er
is
een
vervolgonderzoek
Op aangeven van de
in
de
vorm
van
een
gemeente Katwijk is er een karterend
booronderzoek uitgevoerd ter plaatse van de geplande nieuwbouw. Op grond van de resultaten van deze boringen werden geen archeologische vindplaatsen verwacht en werd het gebied vrijgegeven. Uit de directe omgeving (binnen een straal van 250 m) zijn drie waarnemingen bekend. Deze waarnemingen zijn gesitueerd op de twee strandwallen, die de relatief laaggelegen strandvlakte, waar het plangebied op ligt, begrenzen. Waarnemingsnummer 47.949: Op deze plek wordt melding gemaakt van het aantreffen van een fosfaatrijke kleilaag tussen 110 e 200 cm beneden maaiveld en een zwak zandige, humeuze kleilaag met leemspikkels, potgruis en houtskool op 50 cm beneden maaiveld. Waarnemingsnummer 24.179: Op deze plek, circa 250 m ten noordwesten van het plangebied, wordt melding gemaakt van de vondst van een onbekend aantal fragmenten aardewerk, dat dateert in de late ijzertijd. Het aardewerk is besmeten en heeft nagelindrukken in de rand.
7
Dit onderzoeksrapport bevindt zich nog in de conceptfase.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
18 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
2.4
Historische ontwikkeling Voor de historische ontwikkeling is historisch kaartmateriaal en relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd, dat in onderstaande paragraaf is weergegeven. Rijnsburg ligt in een regio die al vroeg in de geschiedenis bewoond werd. Archeologische vondsten tonen aan dat er vanaf de prehistorie bijna continu sprake was van bewoning. In de Romeinse periode lag het gebied aan de noordgrens van het Romeinse Rijk. Bij het naburige Valkenburg zijn dan ook sporen aangetroffen van de grensbewakingspost die daar gevestigd was. Vanaf de vroege middeleeuwen was Rijnsburg onderdeel van een adellijk landgoed. Later kwamen de landerijen in handen van de eerste graven van Holland, die er een klein bestuurscentrum vestigden. De stichting van een vrouwenklooster in 1133 gaf nog extra belang aan het dorp. In de kloosterkerk werden ook verschillende leden van het Hollandse gravenhuis begraven. Het bestuur van de heerlijkheid Rijnsburg kwam hiermee in handen van de abdissen van het klooster, die steeds uit aanzienlijke adellijke geslachten stamden. Tot in de wijde omtrek had het klooster landerijen in bezit. Het gebied is gelegen op een strandwallencomplex. Deze strandwallen vormden vanaf de prehistorie ideale vestigingsplaatsen voor de eerste bewoners van het gebied. Aanwijzingen hiervoor vinden we onder andere in de loop van enkele zeer oude wegen, zoals de Elsgeesterweg en ook de Voorhouterweg, die beide de strekking van deze strandwallen volgen. Op de kaart uit 1615 (afbeelding 2.5) is de Voorhouterweg al aangegeven. Ook de huidige Vinkenweg is al aanwezig, zij het onder een andere naam, namelijk de Middelweg. Ten zuidoosten van Voorhouterweg is ook de Elsgeesterweg aangegeven, hetgeen bevestigt dat dit stratenpatroon al zeer oud is. Binnen het plangebied en de wijde omgeving is op deze kaart geen bebouwing aangegeven. Op de kaart uit 1898 (afbeelding 2.6) is dezelfde situatie te zien. Ook op de topografische kaart uit 1958 (afbeelding 2.7) is het plangebied nog onbebouwd. Aan de overzijde van de Voorhouterweg is al wel bebouwing aanwezig. Op de topografische kaart uit 1965 (afbeelding 2.8) zijn de eerste kassen binnen het plangebied aanwezig. Op de kaart uit 1969 (afbeelding 2.9) en 1981 (afbeelding 2.10) is te zien dat de glastuinbouw in de omgeving van het plangebied toeneemt. Het plangebied is nog in gebruik voor de glastuinbouw.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
19 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Afbeelding 2.5: Ligging van het plangebied op de topografische kaart uit 1615, aangegeven met het rode kader (www.watwaswaar.nl).
Afbeelding 2.6: Ligging van het plangebied op de kaart uit circa 1898, aangegeven met het rode kader (Bron: www.watwaswaar.nl).
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
20 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Afbeelding 2.7: Ligging van het plangebied op de kaart uit 1958, aangegeven met het rode kader (Bron: www.watwaswaar.nl).
Afbeelding 2.8: Ligging van het plangebied op de kaart uit circa 1965, aangegeven met het blauwe kader (Bron: www.watwaswaar.nl).
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
21 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Afbeelding 2.9: Ligging van het plangebied op de kaart uit circa 1969, aangegeven met het blauwe kader (Bron: www.watwaswaar.nl).
Afbeelding 2.9: Ligging van het plangebied op de kaart uit circa 1981, aangegeven met het blauwe kader (Bron: www.watwaswaar.nl).
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
22 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Bodemverstoring Raadpleging van het bodemloket leert dat in het plangebied milieukundig bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, waarmee het plangebied afdoende is onderzocht.8
8
www.bodemloket.nl
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
23 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
2.5
Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in tabel 2.1. Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in tabel 2.1. Volgens de IKAW geldt een middelhoge archeologische verwachting (bijlage 2). Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zuid-Holland geldt binnen het plangebied een redelijke tot hoge kans op archeologische sporen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd, die in de zee afzettingen kunnen worden verwacht. Op de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Katwijk heeft het plangebied een hoge verwachting vanaf het neolithicum tot de ijzertijd, indien er een intacte strandwal in de ondergrond aanwezig is en een middelhoge verwachting vanaf de ijzertijd voor de kwelderafzettingen. In de periode laat-paleolithicum en mesolithicum lag het plangebied in open zee. Daarom worden er binnen het plangebied geen resten uit deze periode verwacht. Vanaf het neolithicum werd het grondgebied van Rijnsburg al gekenmerkt door een landschap van afwisselend strandwallen en kwelderafzettingen en was naar verwachting al geschikt voor bewoning. Gezien de ligging nabij het estuarium dat de monding van de Oude Rijn vormde, was het wel een dynamisch landschap, waar de invloeden van de rivier en de zee in omvang en heftigheid varieerden. De geschiktheid voor bewoning zal dus gevarieerd hebben door de tijd heen. De omstandigheden waren het meest constant op de relatief hoge delen van de strandwallen. Uit eerder onderzoek is ook gebleken dat de flanken aan de lijzijde van de strandwallen in trek waren. Op de geraadpleegde historische kaarten is te zien dat het plangebied aan oude wegen ligt, maar in het plangebied is op voornoemde kaarten geen bebouwing aanwezig. Er zijn tijdens het bureauonderzoek geen aanwijzingen gevonden om de verwachting van de gemeentelijke verwachtingskaart aan te passen. Daarom wordt aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor archeologische resten uit de periode neolithicum tot en met de nieuwe tijd.
Periode
Verwachting
Verwachte kenmerken vindplaats
Diepteligging sporen
laat-
Zeer laag
Bewoningssporen, tijdelijke
n.v.t.
paleolithicum –
kampementen: vuursteen artefacten,
mesolithicum
haardkuilen
neolithicum –
hoog
Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten
Op de strandwal en in het
vroege
aardewerk, natuursteen,
afdekkende pakket van
middeleeuwen
gebruiksvoorwerpen
veen en mariene en/of fluviatiele afzettingen
late
middelhoog
middeleeuwen –
vanaf maaiveld en onder het opgebrachte esdek
nieuwe tijd Tabel 2.1: Archeologische verwachting per periode.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
24 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
3
Inventariserend Veldonderzoek
3.1
Methode Op basis van het gespecificeerde verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek is, conform de methode van een eerder dit jaar in de directe omgeving uitgevoerd onderzoek aan de Voorhouterweg 24 en 24a, een karterend booronderzoek met een boordichtheid van ten minste 80 boringen per hectare (10 x 12,5 m grid) 2
uitgevoerd. Aangezien het plangebied circa 200 m groot is, zijn in totaal 5 boringen gezet. Vanwege het geringe oppervlak en de terreinomstandigheden (bebouwing, verhardingen, begroeiing etc.) zijn de boringen zo gelijkmatig mogelijk over het plangebied verdeeld. Dit resulteerde in een 10 x 10 m grid. Voor een optimale verdeling van de boringen verspringt het beginpunt van een raai 5 m ten opzichte van de naastgelegen raai. De exacte boorlocaties zijn ingemeten met een meetlint. Er is geboord met een Edelmanboor met een diameter van 12 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot minimaal 25 cm in de C-horizont. Het opgeboorde sediment is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 3 mm en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De boringen zijn lithologisch beschreven conform de NEN 51049 en bodemkundig10 geïnterpreteerd.
3.2
Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens De locaties van de boringen staan in bijlage 3 en de boorprofielen in bijlage 4. Binnen het terrein zijn geen hoogteverschillen waargenomen. Het terrein is uitgesproken vlak. Aan de basis van de boringen is matig fijn, matig siltig zand aangetroffen, dat matig tot sterk kalkhoudend is. Dit zand is geïnterpreteerd als strandzand of duinzand van de Oude Duinen en wordt gerekend tot de Formatie van Naaldwijk. Met uitzondering van boring 2 is in alle boringen in de top van dit zand een bruine, humeuze, kalkloze laag aangetroffen. Deze is geïnterpreteerd als de A-horizont van het strand- of oude duinzand. De top van deze horizont ligt in boring 1, 3 en 4 steeds op 165 à 170 cm beneden maaiveld, in boring 5 op circa 200 cm beneden maaiveld. De overgang van de A-horizont naar de C-horizont is zeer geleidelijk. Op het strand- of oude duinzand ligt een klastisch pakket, dat uit matig fijn zand en zandige klei bestaat. Deze afzettingen zijn geïnterpreteerd als estuariene afzettingen, die zijn afgezet in het mondingsgebied van de Oude Rijn, waar zowel fluviatiele als mariene invloed gold. Deze afzettingen worden gerekend tot de Formatie van Naaldwijk. Er is binnen het plangebied geen veen aangetroffen tussen het strand- of duinzand en de estuariene afzettingen, zoals ter plaatse van het onderzoek aan de Voorhouterweg 24 en 24a wel het geval was. De top van het bodemprofiel bestaat uit een 70 tot 90 cm dikke laag opgebracht materiaal, dat overwegend uit matig tot sterk humeus zand bestaat en enkele schelpen bevat. Op grond van de aanwezigheid van dit opgebrachte pakket kan de bodem binnen het plangebied geclassificeerd worden als een tuineerdgrond, wat op grond van de bodemkaart ook verwacht werd. Het opgebrachte dek is nu en dan duidelijk gevlekt. Het is niet geheel duidelijk of dit is ontstaan al tijdens het opbrengen van het materiaal of dat het later nog verstoord is geraakt door het vroegere gebruik van het plangebied, waar in het verleden kassen hebben gestaan.
9
Nederlands Normalisatie-instituut, 1989.
10
De Bakker en Schelling, 1989.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
25 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
3.3
Archeologische indicatoren Bij de controle van het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.
3.4
Archeologische interpretatie Aan het plangebied was op grond van het bureauonderzoek een hoge verwachting toegekend voor de periode neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Resten uit deze periode werden verwacht in de top van het strand- of oud duinzand en in de afdekkende fluviatiele en mariene afzettingen. Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat de top van het strand- of oud duinzand binnen het plangebied nog intact aanwezig is, wat blijkt uit de humeuze top (A-horizont) in dit zand. Bij het zeven van het opgeboorde materiaal zijn zijn er geen archeologische indicatoren in aangetroffen. Ook in de afdekkende estuariene afzettingen zijn geen indicatoren aangetroffen. Daarnaast is er in de estuariene afzettingen ook geen archeologische laag aangetroffen. Op grond van de resultaten van het veldwerk wordt de kans dat er binnen het plangebied een archeologische vindplaats uit de periode neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen aanwezig is klein geacht. De hoge verwachting voord deze periode kan daarom naar laag worden bijgesteld. Aan het plangebied was op grond van het bureauonderzoek een middelhoge verwachting toegekend voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Resten uit deze periode werden verwacht vanaf het maaiveld. Tijdens het veldwerk zijn er geen indicatoren aangetroffen die wijzen op een vindplaats uit deze periode. De middelhoge verwachting voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
26 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
4
Conclusies en aanbevelingen
4.1
Inleiding Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied gold op basis van het bureauonderzoek een zeer lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en een hoge verwachting voor en nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd gold een middelhoge verwachting. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen van deze verwachting.
4.2
Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen
•
Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact? Aan de basis van de boringen is matig fijn, matig siltig zand aangetroffen, dat matig tot sterk kalkhoudend is. Dit zand is geïnterpreteerd als strandzand of duinzand van de Oude Duinen en wordt gerekend tot de Formatie van Naaldwijk. Met uitzondering van boring 2 is in alle boringen in de top van dit zand een bruine, humeuze, kalkloze laag aangetroffen. Deze is geïnterpreteerd als de Ahorizont van het strand- of oude duinzand. Het strand- of oud duinzand is bedekt met een pakket estuarien afzettingen (Formatie van Naaldwijk) dat uit zand en zandige klei bestaat. De top van het bodemprofiel bestaat uit een 70 à 90 cm dik pakket opgebrachte grond. De bodem is geclassificeerd als een tuineerdgrond. Het opgebrachte dek is nu en dan duidelijk gevlekt. Het is niet geheel duidelijk of dit is ontstaan al tijdens het opbrengen van het materiaal of dat het later nog verstoord is geraakt door het vroegere gebruik van het plangebied, waar in het verleden kassen hebben gestaan.
•
Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig? In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
Op grond van de beantwoording van de bovenstaande vraag zijn de twee onderstaande onderzoeksvragen niet meer van toepassing.
•
Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden?
•
Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?
•
In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
27 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
4.3
Aanbevelingen Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Met nadruk willen wij de opdrachtgever erop wijzen dat dit advies nog niet betekent dat al bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Katwijk), die vervolgens een besluit neemt. Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Synthegra wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 (herzien in 2007) een meldingsplicht geldt bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of bij de hem vertegenwoordigende bevoegde overheid, de gemeente Katwijk.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
28 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Literatuur en kaarten Literatuur Bakker, H. de en J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, de hogere niveaus. Staring Centrum, Wageningen. Leuvering, J.H.F., 2014: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Voorhouterweg 24 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, Synthegra rapport S140081, Leusden. Leuvering, J.H.F., 2015: Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Voorhouterweg 24 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, Synthegra rapport S150065, Leusden. Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten Nederlands
Normalisatie-instituut,
1989:
NEN
5104 Geotechniek
-
Classificatie
van
onverharde
grondmonsters. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. Schute, I.A. en B. Jansen, 2007: Gemeente Katwijk: een archeologisch verwachtings- en beleidsadvieskaart, RAAP rapport 1340, Weesp. Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, 2012: Leidraad inventariserend veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek. SIKB, Gouda. Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, 2013: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3. SIKB, Gouda. Stichting voor Bodemkartering, 1982: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, toelichting bij de kaartbladen 30 West en Oost (’s-Gravenhage), Wageningen. Kaarten Stichting voor Bodemkartering, 1982: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 30 (’s-Gravenhage), Wageningen. DLO Staring Centrum en Rijks Geologische Dienst, 1994: Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 30 (’s-Gravenhage), .Wageningen/Haarlem. TNO Bouw en Ondergrond, 2008: Geologische overzichtskaart van Nederland 1:600.000 (www.dinoloket.nl) Topografische Dienst, 1998: Topografische kaart van Nederland, schaal 1:25.000. Emmen.
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
29 van 30
Project:
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek,
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectnummer: S150118
Internet (geraadpleegd december 2015) www.archis2.archis.nl www.ahn.nl www.bodemloket.nl www.dinoloket.nl www.watwaswaar.nl
© Synthegra B.V., Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden
30 van 30
Bijlagen:
Bijlage 1:
Overzicht van relevante geologische en archeologische tijdvakken
Overzicht geologische en archeologische tijdvakken
Ouderdom in jaren
Chronostratigrafie
MIS
Holoceen 11.755 12.745 13.675 14.025
LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
15.700
1 Late Dryas (koud) Allerød (warm) Vroege Dryas (koud) Bølling (warm)
Lithostratigrafie Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel)
2
LaatPleniglaciaal 29.000
50.000
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
MiddenPleniglaciaal VroegPleniglaciaal
3
Formatie van Kreftenheye
Formatie van Boxtel
4
75.000
VroegWeichselien (VroegGlaciaal) 115.000 130.000
370.000 410.000
5a 5c 5d
Eemien (warme periode)
5e
Saalien (ijstijd)
6
Holsteinien (warme periode)
Formatie van Beegden
5b
Eem Formatie Formatie van Drente Formatie van Urk
Elsterien (ijstijd) 475.000
Cromerien (warme periode) 850.000
Pre-Cromerien 2.600.000
Formatie van Sterksel
Formatie van Peelo
Cal. jaren v/n Chr. 1950
14
C jaren
Chronostratigrafie
Pollen zones
Vegetatie
0
Vb2
1500
Subatlanticum koeler vochtiger
450 0 12
Vb1 Va
Loofbos eik en hazelaar overheersen haagbeuk veel cultuurplanten rogge, boekweit, korenbloem
Archeologische perioden Nieuwe tijd Middeleeuwen Romeinse tijd IJzertijd
800 815
2650
IVb Subboreaal koeler droger
2000
3755
IVa
5000
4900
5300
7020
8240
III
Boreaal warmer
II
Preboreaal warmer
I
8000
9000
8800 11.755
Atlanticum warm vochtig
10.150
12.745
10.800
13.675
11.800
14.025
12.000
LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
Late Dryas
LW III
Allerød
LW II
Vroege Dryas LW I Bølling
15.700
35.000
13.000
Loofbos eik en hazelaar overheersen beuk>1% invloed landbouw (granen)
Bronstijd
Neolithicum
Loofbos eik, els en hazelaar overheersen in zuiden speelt linde een grote rol den overheerst hazelaar, eik, iep, linde, es eerst berk en later den overheersend
Mesolithicum
parklandschap dennen- en berkenbossen open parklandschap open vegetatie met kruiden en berkenbomen
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
perioden met een poolwoestijn en perioden met een toendra
VroegWeichselien (VroegGlaciaal)
perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap
Laat-Paleolithicum
75.000
115.000 130.000
Eemien (warme periode)
Midden-Paleolithicum loofbos
Saalien (ijstijd) 300.000
Vroeg-Paleolithicum Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998). Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen. Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).
Bijlage 2:
Combinatiekaart IKAW, AMK en Archis waarnemingen
58720
2931
Combinatiekaart IKAW, AMK en ARCHIS-waarnemingen 469000
8645
33469
23772
:
:
:
27756 49960 5878
::
16104
58221
8626
:
57676
33080
:
62874
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg
13891
59451
42307
58221
4025
8650
±
60293
54115
::
431516
:
24179 5880
8691 41735
7083
42041
:
:
:
:
::
:
::47229 61741
7112 47230 47187
50856
:
59172 21552 21825
:
::
::
:
58848 3735 47200 47234 Meter 1931 588457115 62128 250 5003074 55909
::
::
:
:
:
63931 60555 60554
86478653 7110
:
::
7108
7076
64914
53286
:
:
55527
:
:
7074
66276 7107 63316
57714
:
7109 33477 33475 24185
47222
12936 405317 2662 15791 5510 57716
:
:
47405
47236
3661
24180 :: 1148
12790
: :: :
:
54434
58619
:: :
468000
:
:
52607 61822
:7106
46768
0 11124
47986 66186 552175882
43053 47171
48262
58856
7914
19583
36249
46769
49781
:
:
33081
46613
47949 45933 5895
401438
:
13859
:
8937
52945
63113
:
55367 51368
66633
:
8324
90000
91000
Legenda
Begindatering
: Paleolithicum : Neolithicum : Bronstijd
archeologische verwachting trefkans hoog (water) middelhoog (water)
water
middelhoog
: :: :
hoog
Romeinse tijd
Middeleeuwen onbepaald
laag zeer laag niet gekarteerd
Late middeleeuwen Nieuwe tijd
: :
S150118_IKAW_Combi_03122015_HL
Terrein van archeologische waarde Terrein van hoge archeologische waarde Terrein van zeer hoge archeologische waarde
laag (water)
IJzertijd
Vroege middeleeuwen
Archeologisch monument + monumentnummer
onbekend onderzoeksmeldingen
Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd
plangebied
Bijlage 3:
Boorpuntenkaart
468200
0
12,5
S150118 BO-IVO-K_BPkaart_03122015_HL_1.0
Grens plangebied
Legenda
schaal: 1:500
Voorhouterweg 25 te Rijnsburg
Boorpuntenkaart
!
25
1
!
4
!
3
2
90800
!
!
5
50
Meter
90900
Bijlage 4:
Boorprofielen
Pagina 1 / 2
Boring:
1
Boring:
2
X:
90791,62
X:
90800,57
Y:
468208,25
Y:
468205,75
0
0
-15
-45
50
-75
-90
100
-100
-115
-145
150 -165
200
-200
-220
-240
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, sterk humeus, zwak schelphoudend, donkerbruin, Edelmanboor, opgebracht scherpe ondergrens kalkloos Zand, zeer fijn, sterk siltig, brokken klei, sterk kalkhoudend, sporen roest, licht bruingrijs, Edelmanboor, opgebracht scherpe ondergrens Zand, matig fijn, matig siltig, sterk humeus, resten schelpen, zwak kalkhoudend, donkerbruin, Edelmanboor, opgebracht scherpe ondergrens
-15
gras Zand, matig fijn, matig siltig, sterk humeus, resten schelpen, donkerbruin, Edelmanboor, opgebracht scherpe ondergrens
-45
Zand, zeer fijn, sterk siltig, zwak humeus, lichtbruin, Edelmanboor, gevlekt opgebracht scherpe ondergrens
0
50
Zand, matig fijn, matig siltig, sterk humeus, donker grijsbruin, Edelmanboor, opgebracht scherpe ondergrens -90
Klei, matig zandig, sporen roest, sterk kalkhoudend, licht bruingrijs, Edelmanboor, geleidelijke ondergrens
100
Zand, matig fijn, zwak kleiïg, zwak roesthoudend, sterk kalkhoudend, licht oranjebruin, Edelmanboor, scherpe ondergrens Klei, zwak zandig, zwak humeus, bruingrijs, Edelmanboor, kalkloos Ab horizont scherpe ondergrens Oude Rijn
-140
150 -160
Klei, zwak zandig, matig roesthoudend, licht oranjebruin, Edelmanboor, kalkloos geleidelijke ondergrens Oude Rijn Klei, zwak zandig, sporen roest, licht oranjegrijs, Edelmanboor, geleidelijke ondergrens
-170
-185
-310
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, Zuigerboor handmatig, kalkloos overgang A naa C horizont geleidelijke ondergrens Zand, matig fijn, zwak siltig, sterk kalkhoudend, grijs, Zuigerboor handmatig, Chorizont
Projectnaam: Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectcode: S150118
Zand, matig fijn, matig siltig, zwak roesthoudend, lichtgrijs, Zuigerboor handmatig, kalkloos geleidelijke ondergrens
Zand, matig fijn, zwak siltig, bruin, Zuigerboor handmatig, kalkloos geleidelijke ondergrens -240
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig kalkhoudend, grijs, Zuigerboor handmatig, Chorizont
250
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, Edelmanboor, kalkloos 300
Zand, matig fijn, matig siltig, zwak roesthoudend, lichtgrijs, Edelmanboor, kalkloos
Zand, matig fijn, matig siltig, grijs, Zuigerboor handmatig, geleidelijke ondergrens
200
Zand, matig grof, matig siltig, sterk kalkhoudend, grijs, Edelmanboor, beddingafzetting Oude Rijn, scherpe ondergrens Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, bruin, Edelmanboor, kalkloos Ab horizont Oud duin en strandzand, geleidelijke ondergrens
250
0
300
-300
Pagina 2 / 2
Boring:
3
Boring:
4
X:
90795,85
X:
90793,62
Y:
468215,26
Y:
468225,50
0
0
gras Zand, matig fijn, zwak kleiïg, matig humeus, zwak kalkhoudend, donkerbruin, Edelmanboor, gevlekt geroerd scherpe ondergrens
50
0
0
gras Zand, matig fijn, matig siltig, sterk humeus, resten hout, donkerbruin, Edelmanboor, opgebracht scherpe ondergrens
50 -70
Klei, sterk zandig, zwak roesthoudend, lichtgrijs, Edelmanboor, geleidelijke ondergrens
-80
100
-105
-135
-150
150
-165 -170
Klei, sterk zandig, zwak roesthoudend, lichtbruin, Edelmanboor, kalkloos geleidelijke ondergrens
100
Klei, zwak zandig, matig kalkhoudend, licht blauwgrijs, Edelmanboor, geleidelijke ondergrens Zand, matig fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, licht oranjegrijs, Edelmanboor, kalkloos
-130
150
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, licht oranjegrijs, Zuigerboor handmatig, kalkloos scherpe ondergrens
-150
-170
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donkerbruin, Zuigerboor handmatig, geleidelijke ondergrens -225
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, bruin, Zuigerboor handmatig, kalkloos geleidelijke ondergrens
250
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig kalkhoudend, grijs, Zuigerboor handmatig, Chorizont
-300
300
Boring:
5
X:
90802,51
Y:
468226,14
0
0
gras Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, donker grijsbruin, Edelmanboor, gevlekt opgebracht scherpe ondergrens
50
-80
-95
100
-105
Klei, uiterst zandig, zwak roesthoudend, sterk kalkhoudend, licht bruingrijs, Edelmanboor, scherpe ondergrens Klei, zwak zandig, matig kalkhoudend, grijs, Edelmanboor, scherpe ondergrens
-145
150 -160
Klei, uiterst zandig, sterk kalkhoudend, grijs, Edelmanboor, geleidelijke ondergrens Zand, matig fijn, zwak siltig, lichtgrijs, Edelmanboor, kalkloos Zand, matig fijn, zwak siltig, lichtgrijs, Zuigerboor handmatig, kalkloos, scherpe ondergrens
200
-200
-228
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, bruin, Zuigerboor handmatig, kalkloos Ab horizont geleidelijke ondergrens Zand, matig fijn, zwak siltig, matig kalkhoudend, grijs, Zuigerboor handmatig, Chorizont
250 -260
Projectnaam: Voorhouterweg 25 te Rijnsburg Projectcode: S150118
200
Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs, Zuigerboor handmatig, kalkloos geleidelijke ondergrens
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, oranjegrijs, Zuigerboor handmatig, onderin kleiig, geleidelijke ondergrens Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, bruin, Zuigerboor handmatig, kalkloos geleidelijke ondergrens
-190
200
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, oranjegrijs, Edelmanboor
-220
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig kalkhoudend, grijs, Zuigerboor handmatig 250 -260
Legenda (conform NEN 5104) grind
klei
geur
Grind, siltig
Klei, zwak siltig
Grind, zwak zandig
Klei, matig siltig
geen geur zwakke geur matige geur sterke geur
Grind, matig zandig
Klei, sterk siltig
Grind, sterk zandig
Klei, uiterst siltig
Grind, uiterst zandig
Klei, zwak zandig
uiterste geur
olie geen olie-water reactie zwakke olie-water reactie matige olie-water reactie sterke olie-water reactie Klei, matig zandig
Klei, sterk zandig
zand
uiterste olie-water reactie
p.i.d.-waarde >0
Zand, kleiïg
>1 >10 Zand, zwak siltig
>100
leem
>1000
Zand, matig siltig
Leem, zwak zandig
>10000
Zand, sterk siltig
Leem, sterk zandig
monsters geroerd monster
Zand, uiterst siltig
overige toevoegingen zwak humeus
ongeroerd monster volumering
veen Veen, mineraalarm
matig humeus
overig bijzonder bestanddeel
Veen, zwak kleiïg
sterk humeus
Gemiddeld hoogste grondwaterstand grondwaterstand
Veen, sterk kleiïg
zwak grindig
Veen, zwak zandig
matig grindig
Veen, sterk zandig
sterk grindig
Gemiddeld laagste grondwaterstand slib
water