Zo-zo-zo op school Voorstudie Monitor Schoolmaatschappelijk Werk in het Voortgezet Onderwijs in de B5 van de provincie Noord-Brabant
PON/LCOJ
Zo-zo-zo op school Voorstudie Monitor Schoolmaatschappelijk Werk in het Voortgezet Onderwijs in de B5 van de provincie Noord-Brabant
PON: L. Rutjes dr. M. Bekkers LCOJ: drs. P. van den Bogaart prof.drs. D. van Veen Met dank aan A. van der Heijden voor de redactionele ondersteuning.
PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant LCOJ Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg, NIZW
maart 2002
ISBN: 90-5049-240-1 PON-publicatie: 02-09
Copyright PON/LCOJ, Tilburg, 2002 Het auteursrecht van deze publicatie berust bij het PON/LCOJ. Gehele of gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld. Vermenigvuldiging en publicatie in een andere vorm dan dit rapport is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het PON/LCOJ. Deze publicatie is te bestellen door overmaking van € 6,50 op postbankrekening 1081447 ten name van PON, Tilburg, onder vermelding van PONpublicatie 02-09.
Woord vooraf Voor u ligt het resultaat van een voorstudie betreffende een monitor voor het schoolmaatschappelijk werk in het Voortgezet Onderwijs in de vijf grote steden (B5) van de provincie Noord-Brabant. Dit rapport geeft een beeld van de huidige stand van zaken inzake het smw in de B5, als gevolg van de uitvoering van het Convenant Schoolmaatschappelijk Werk dat tussen de provincie Noord-Brabant en de B5 is gesloten. Er is voorts getracht het smw in relevante beleidskaders te plaatsen en er worden voorstellen uitgewerkt en gemotiveerd om te komen tot ontwikkeling en implementatie van een monitor smw. Gezien de omvang van het rapport is er na dit voorwoord een samenvatting opgenomen. Het is in den regel niet gepast om een titel van een rapport uit te leggen, maar we willen u ditmaal dat niet onthouden. Het rapport heeft de titel Zozo-zo op school meegekregen, omdat dit treffend uitdrukt dat het smw in het VO in de B5 op verschillende wijze wordt uitgevoerd en dat het tevens aansluit bij het gevleugelde beleid van de jeugdzorg; hulpverlening: zo vroeg mogelijk, zo licht mogelijk en zo dichtbij mogelijk. Met deze voorstudie en de hierin voorgestelde monitor hopen wij - het PON (Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant) en het LCOJ (Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg) - een belangrijke bijdrage te leveren aan de kwaliteit en het inzichtelijk maken van de effecten van het school maatschappelijk werk.
Samenvatting In dit rapport zijn de resultaten beschreven van een voorstudie naar de versterking van het smw in het VO in de B5 van de provincie Noord-Brabant. Deze versterking vindt plaats in de jaren 2001, 2002 en 2003 op basis van een convenant tussen de provincie en de vijf steden. In de voorstudie is geprobeerd antwoord te geven op vier onderzoeksvragen en een plan van aanpak te presenteren voor de ontwikkeling en toepassing van een monitor voor het volgen van de vijf projecten. De eerste onderzoeksvraag betreft de functie van het smw in Brabant, mede in het licht van het landelijk perspectief. In het Provinciaal Plan jeugdbeleid 2002-2005 wordt smw omschreven als een vorm van licht ambulante zorg die thuishoort in het BJZ. Smw wordt beschouwd als een aanvullende inzet van het BJZ op het onderwijs en lokale voorzieningen, die de leerlingenzorg versterkt en de toestroom naar geïndiceerde zorg beperkt. Deze omschrijving past uitstekend in de visie op het BJZ zoals die in de aanstaande. Wet op de jeugdzorg is neergelegd. De wet kent een groot belang toe aan de afstemming van algemene voorzieningen voor jeugdigen op de jeugdzorg. Tevens stimuleert zij een actieve deelname van het BJZ aan zorgstructuren en netwerken rond algemene voorzieningen, waaronder scholen en samenwerkingsverbanden van scholen. Ook zijn er echter twee onduidelijkheden, die overigens mede door de wet kunnen worden opgeroepen. Enerzijds is het onduidelijk hoe de invulling van smw, opgevat als licht ambulante zorg, past binnen de taken en functies van het BJZ en hoe deze zich verhoudt tot de inzet van het onderwijs en de lokaal gefinancierde voorzieningen. Anderzijds is het de vraag of het voor de cliënt nog wel duidelijk is wanneer hij met het BJZ te maken heeft, als het BJZ ook taken als maatschappelijk werk gaat uitvoeren. De omschrijving van het smw in het provinciaal beleidsplan past eveneens uitstekend in de praktijkontwikkelingen met betrekking tot de samenwerking onderwijs-jeugdzorg in Nederland. Het overleg tussen gemeenten en provincies is van het hoogste belang voor de verankering van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg aan de basis. De voortgang op dit thema is de laatste jaren aanzienlijk: er is een toenemende samenspraak en complementaire inzet. Bij die complementaire inzet kan echter eveneens het reeds gesignaleerde knelpunt gaan spelen, namelijk dat jeugdzorg taken uitvoert die eigenlijk onder verantwoordelijkheid van lokale overheden en schoolbesturen vallen. De tweede onderzoeksvraag betreft de stand van zaken in de vijf locaties. De uitgangspositie en de ontwikkelingen in het eerste projectjaar verschilt tussen de vijf projecten. In drie projecten bestond er al een lange traditie in de uitvoering van smw, terwijl in twee locaties nog feitelijk gestart moest worden. In twee locaties is direct begonnen met de inzet van de ruimere middelen, terwijl in een locatie pas gestart is in de laatste helft van het eerste projectjaar. In alle locaties wordt gewerkt met stuurgroepen, waarin ten minste onderwijs, jeugdzorg en gemeente vertegenwoordigd zijn. Bij de uitvoering van het smw staat in alle locaties het zorgteam van een school centraal. Verwijzing van leerlingen naar het smw loopt ook via deze zorgteams. In twee
locaties zijn daarnaast zelfmeldingen door leerlingen mogelijk. Methodisch is het smw in alle locaties nog in ontwikkeling. Draaiboeken en kwaliteits- of methodiekhandboeken zijn niet aanwezig, hoewel in Eindhoven aan een methodiekboek wordt gewerkt. Wel is er een zekere consensus over de taken die door schoolmaatschappelijk werk worden verricht. Hierbij kan globaal onderscheid worden gemaakt tussen directe (leerlinggebonden) taken, zoals hulpverlening, leerlingbespreking en doorverwijzing, en indirecte taken, zoals consultatie van docenten en werkoverleg. In Tilburg is de nadruk gelegd op de indirecte taken, terwijl in de overige locaties de directe taken juist op de voorgrond staan. De registratie van activiteiten en cliëntgegevens staat in alle projecten nog in de kinderschoenen. De derde onderzoeksvraag betreft de wenselijkheid en haalbaarheid van een eenduidig aanbod smw in de provincie Brabant. Hoewel een dergelijk aanbod wenselijk is, lijkt het om ten minste twee redenen niet raadzaam om op korte termijn tot een dergelijke uniformering over te gaan. De eerste reden is, dat de ontwikkelingen in de vijf locaties nog zeker niet zijn gestabiliseerd. Wensen vanuit het onderwijs, mogelijkheden van de BJZ en mogelijkheden van het aanbod waarop het smw moet aansluiten, kunnen in de vijf locaties heel wel verschillen en verschillende accenten in het aanbod smw wenselijk maken. In de tweede plaats is de functie smw in Nederland methodisch nog weinig ontwikkeld en is het zeker nog niet duidelijk welke aanpak de meest wenselijke of efficiënte is. Wel aanbevelenswaard is om gebruik te maken van ervaringen die elders reeds zijn opgedaan. Van deze mogelijkheid heeft de locatie Eindhoven reeds geprofiteerd door de knowhow en deskundigheid van het smw in Rotterdam te benutten. Ook lijkt het aanbevelenswaard om de ervaringen in de vijf locaties uit te wisselen, zodat onderling van elkaar kan worden geleerd. De vierde onderzoeksvraag betreft de mogelijkheden tot effectmeting op korte en lange termijn. Uit de reacties bij de besprekingen in de vijf locaties in het kader van de voorstudie is gebleken, dat er zeker draagvlak is voor het opzetten van een monitor smw. Gezien de onderlinge verschillen tussen de vijf locaties zal men zowel bij de samenstelling van de monitor als bij de interpretatie van resultaten voorzichtig te werk moeten gaan. Tevens zal duidelijk moeten worden vastgesteld wie de eigenaar wordt van de monitor en welke doelen (oftewel wiens doelen) deze monitor precies moet dienen. Om verschillende redenen lijkt het nastrevenswaard om onder provinciale vlag een uniforme monitor te ontwikkelen. Ondanks de verschillende invullingen van het smw in de vijf locaties is een dergelijke uniforme monitor zeer wel mogelijk. Om rekening te houden met lokale verschillen kunnen per locatie specifieke modules worden toegevoegd. Op basis van ervaringen met de uitvoering en registratie van smw wordt voorgesteld om een monitor smw te ontwikkelen waarin een zestal onderwerpen is opgenomen: de inzet van smw en de het bereik van deze inzet, de aanwezigheid en kwaliteit van randvoorwaarden, de aard van verrichte activiteiten, de aard en omvang van de bereikte doelgroep, de resultaten van de cliëntgerichte activiteiten en het oordeel van scholen en cliënten over de activiteiten en hun resultaten.
De voorgestelde monitor bestaat uit drie elementen: een registratiesysteem voor schoolmaatschappelijk werkers, een periodiek af te nemen enquête onder scholen en een periodiek af te nemen enquête onder Bureaus Jeugdzorg. Voorgesteld wordt om de monitor in de eerste helft van het jaar 2002 te ontwikkelen, deze versie uit te testen in de praktijk in de tweede helft van het jaar 2002 en in januari 2003 te beginnen met reguliere inzet van de monitor. Over de resultaten van de proefversie kan dan worden gerapporteerd in december 2002, over de definitieve versie in december 2003.
Inhoud Woord vooraf Samenvatting 1
Inleiding
1
2 2.1 2.2 2.3
Algemene beschouwing Provinciaal beleid Wet op de Jeugdzorg en de Memorie van Toelichting Praktijkontwikkelingen in Nederland
3 3 4 6
3 3.1
Situatieschets SMW in de B5 Helmond 3.1.1 Beginsituatie 3.1.2 Doelstelling 3.1.3 Omschrijving en positionering 3.1.4 Capaciteit 3.1.5 Organisatie 3.1.6 Methodiek 3.1.7 Registratie 3.1.8 Resultaten en knelpunten Eindhoven 3.2.1 Beginsituatie 3.2.2 Doelstelling 3.2.3 Omschrijving en positionering 3.2.4 Capaciteit 3.2.5 Organisatie 3.2.6 Methodiek 3.2.7 Registratie 3.2.8 Resultaten en knelpunten Tilburg 3.3.1 Beginsituatie 3.3.2 Doelstelling 3.3.3 Omschrijving en positionering 3.3.4 Capaciteit 3.3.5 Organisatie 3.3.6 Methodiek 3.3.7 Registratie 3.3.8 Resultaten en knelpunten Breda 3.4.1 Beginsituatie 3.4.2 Doelstelling 3.4.3 Omschrijving en positionering 3.4.4 Capaciteit 3.4.5 Organisatie 3.4.6 Methodiek
3.2
3.3
3.4
functie
functie
functie
functie
9 9 9 9 10 10 11 11 11 12 12 12 12 13 13 14 14 14 15 15 15 16 16 16 17 17 17 18 18 18 18 18 19 19 20
3.4.7 Registratie 3.4.8 Resultaten en knelpunten 's-Hertogenbosch 3.5.1 Beginsituatie 3.5.2 Doelstelling 3.5.3 Omschrijving en positionering functie 3.5.4 Capaciteit 3.5.5 Organisatie 3.5.6 Methodiek 3.5.7 Registratie 3.5.8 Resultaten en knelpunten
20 20 20 21 21 21 21 21 22 22 22
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Analyse en implicaties Uitgangspositie Organisatie en aansturing smw Smw-functie en methodieken Registratie Vier typen vragen
23 23 23 25 25 26
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Contouren van een monitor Inleiding Basiselementen van de monitor De onderwerpen van de monitor Vormgeving van de monitor
30 30 30 30 34
3.5
Bijlage 1:
Lijst van gebruikte afkortingen
37
Bijlage 2:
Respondenten
38
1
Inleiding Het ‘Convenant Schoolmaatschappelijk Werk’ dat tussen de provincie NoordBrabant en de vijf grote steden in Brabant is gesloten, biedt grote mogelijkheden om de leerlingenzorg op scholen voor voortgezet onderwijs te versterken en de aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdzorg te optimaliseren. De wenselijkheid van een intensivering van het schoolmaatschappelijk werk wordt in Nederland inmiddels in meerdere regio’s onderschreven, en op tal van plaatsen worden thans experimenten uitgevoerd of zijn deze in voorbereiding genomen. Deze beleidsontwikkeling en de daaraan gekoppelde praktijkvernieuwing vinden plaats tegen de achtergrond van ontwikkelingen in het lokaal beleid, de waargenomen toenemende druk op het voortgezet onderwijs en de leerlingenzorg, en de vernieuwing van de jeugdzorg en de Wet op de Jeugdzorg in het bijzonder. De gebundelde inzet van de provincie Noord-Brabant en de vijf gemeenten en de gezamenlijke inzet van substantiële middelen voor een langere periode maken het wenselijk om na te gaan of er resultaten worden geboekt en op welke wijze deze functie verankerd kan worden in de samenwerking tussen het onderwijs, de jeugdzorg en lokaal gefinancierde voorzieningen en het bestuurlijk overleg hierover. Tegen deze achtergrond is het derhalve van groot belang de zich ontwikkelende praktijken in de vijf steden te beschrijven op de nagestreefde doelen en resultaten, de taken en verantwoordelijkheden van schoolgebonden en schoolexterne partijen en de inzet van capaciteit, de wijze van samenwerking op het punt van de methodiek en de organisatie, en de wijze van registreren. De organisatie van de leerlingenzorg op schoolniveau is in verband met de aansluiting van externe partijen en de jeugdzorg in het bijzonder een cruciale factor. In de praktijk van het onderwijs worden verschillende modellen gebruikt die implicaties hebben voor de samenwerking met de jeugdzorg. De beschrijving van deze aandachtsgebieden is voorwaardelijk om een goede proces- en productevaluatie te realiseren en inzichten te verwerven die van belang zijn voor monitoring en effectonderzoek. Ook kan op deze wijze worden bevorderd dat de vijf steden onderling hun voordeel doen met de ervaringsgegevens van ieder en deze gegevens benutten bij de verdere ontwikkeling van de gebruikte werkwijzen. In dit verband is het tevens van belang de bevindingen van praktijkvernieuwing in andere provincies te betrekken. Bovengenoemde zaken vormen het decor voor Zo-zo-zo op school. Voorstudie Monitor Schoolmaatschappelijk Werk in het Voortgezet Onderwijs in de B5 van de provincie Noord-Brabant die het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg (LCOJ) en het PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant gezamenlijk hebben uitgevoerd in samenwerking met alle relevante partijen.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
1
Het resultaat van de voorstudie zal in het vervolg van deze rapportage nader worden toegelicht. De voorstudie richt zich uitsluitend op het smw in de scholen voor het VO en wel in de steden: Helmond, Eindhoven, Tilburg, Breda en 's-Hertogenbosch. Voor de uitvoering van de voorstudie is een projectplan opgesteld (Voorstudie SMW 2002-2003 in de B5, PON/LCOJ, oktober 2001), waarin de opzet en de werkwijze van de voorstudie uiteen zijn gezet. Na deze inleiding wordt er een algemene beschouwing opgemaakt, waarin het smw in een aantal beleidskaders wordt geplaatst, zoals de Wet op de Jeugdzorg, de positie van de licht ambulante kortdurende hulpverlening, de verbreding van het SMW naar gemeenten in de regio's (hoofdstuk 2). Na de algemene beschouwing volgt een beschrijving van de huidige stand van zaken van het smw in de B5. Het gaat hier vooral om gegevens inzake het smw per stad, c.q. per locatie, zoals: de omschrijving van de beginsituatie, de doelstelling, de positionering van de functie, de capaciteit, de organisatie, de methodiek, de registratie en de resultaten, aangevuld met enkele knelpunten (hoofdstuk 3). De beschrijving van de huidige stand van zaken is gebeurd op basis van bestaande projectplannen, methodiekbeschrijvingen en registratiegegevens van het huidige smw in de B5. Daarnaast heeft er een stedelijke gespreksronde plaatsgevonden; het voornoemde projectplan was hiervoor de leidraad. Aan de hand van relevante literatuur, ervaringsgegevens van derden, de beschrijving van de huidige stand van zaken en de gespreksronde is een analyse gemaakt van de algehele situatie en er worden enkele implicaties geformuleerd, met het oog op de monitor (hoofdstuk 4). Vervolgens zijn op basis van bestaande expertise op dit terrein basiselementen uitgewerkt om tot een monitor - op korte en lange - termijn te komen. Uiteindelijk resulteert dit rapport in een plan van aanpak, zijnde een voorstel tot een monitor (hoofdstuk 5).
2
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
2
Algemene beschouwing
2.1
Provinciaal beleid Aanleiding van de uitgevoerde studie is het Convenant Schoolmaatschappelijk Werk dat tussen de provincie Noord-Brabant en de vijf grote steden in de provincie is gesloten. Het provinciaal plan jeugdbeleid 2002-2005 van de provincie Noord-Brabant Jeugd(zorg) dichtbij ziet smw als een vorm van lichte, 1 ambulante zorg die thuishoort in het BJZ. Inzet vormt het versterken van de leerlingenzorg op scholen voor VO en het optimaliseren van de aansluiting tussen de jeugdzorg en het onderwijs. De verantwoording van deze inzet wordt beargumenteerd vanuit de ervaring dat deze vorm van hulp vaak kan voorkomen dat leerlingen op school uitvallen en dat problemen escaleren en een beroep gedaan moet worden op de geïndiceerde jeugdzorg. Volgend op het convenant met de B5 heeft de provincie besloten ook met de kleinere en middelgrote gemeenten op basis van cofinanciering tot versterking van het schoolmaatschappelijk werk te komen. Daarvoor zijn inmiddels extra gelden beschikbaar gesteld die ingezet worden via het BJZ. De provincie beoogt op deze wijze een regionaal dekkend aanbod smw te realiseren, waarbij wordt aangesloten op bestaande lokale voorzieningen. Via het Regionaal Bestuurlijk Overleg worden voor de verschillende regio’s nadere afspraken gemaakt. Tot zover de toelichting die is opgenomen in de brochure die naar aanleiding van het provinciaal plan is verschenen. Het provinciaal plan zelf gaat uitgebreid in op de achtergronden van deze beleidskeuze en de daaraan gekoppelde praktijkvernieuwing en staat stil bij onder meer de ontwikkelingen in het gemeentelijk beleid, de waargenomen toenemende druk op het voortgezet onderwijs en de leerlingenzorg, en de vernieuwing van de jeugdzorg en de Wet op de jeugdzorg in het bijzonder. De provincie hecht aan een duidelijke positionering van de Bureaus Jeugdzorg en aan de verdere uitbouw van de bestaande samenwerking met gemeenten. Een belangrijk aandachtspunt in dit verband betreft de samenwerking tussen instellingen voor algemeen maatschappelijk werk en het BJZ. De provincie wil hierover heldere afspraken maken met gemeenten op basis van het uitgangs2 punt dat de inzet van BJZ aanvullend is op de inzet van lokale instellingen. De behoefte aan afspraken wordt ook ingegeven door de omstandigheid dat de inzet van gemeenten op (school)maatschappelijk werk sterk varieert. De gebundelde inzet van de provincie Noord-Brabant en de vijf grote gemeenten en de gezamenlijke inzet van substantiële middelen voor een periode van drie jaar maken het wenselijk na te gaan of de beoogde resultaten worden waargemaakt en op welke wijze de functie smw kan worden verankerd in de samenwerking tussen het onderwijs, de jeugdzorg en lokaal gefinancierde voorzieningen en het bestuurlijk overleg hierover.
1
2
Jeugd(zorg) dichtbij (2001). Brochure Provinciaal plan jeugdbeleid 2002-2005. Den Bosch, Provincie Noord-Brabant, p. 11. Jeugd(zorg) dichtbij (2001). Provinciaal plan jeugdbeleid 2002-2005. Den Bosch, Provincie Noord-Brabant, p. 16.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
3
In het vervolg van dit hoofdstuk bespreken wij het Convenant Schoolmaatschappelijk Werk in het perspectief van actuele discussies die plaatsvinden in de beleids- en uitvoeringspraktijk. Allereerst staan wij kort stil bij de voorliggende Wet op de Jeugdzorg en de Memorie van Toelichting, waarin de drie aspecten die doorklinken in de motivering en uitwerking van het provinciale plan - de aansluiting algemene voorzieningen en jeugdzorg, de invulling van licht-ambulante jeugdzorg door BJZ en de discussie over het smw in het bijzonder, en het bestuurlijk overleg tussen provincies en gemeenten - een belangrijk aandachtspunt vormen. Daarna gaan wij in op enkele praktijkontwikkelingen met betrekking tot de samenwerking onderwijs-jeugdzorg en bevindingen van het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg die voor deze beschouwing relevant zijn. 2.2
4
Wet op de Jeugdzorg en de Memorie van Toelichting De MvT gaat op verschillende plaatsen in op de aansluiting van algemene voorzieningen en de jeugdzorg. Voor onze beschouwing vatten wij eerst de belangrijkste gedachten samen. Het wetsvoorstel bepleit een actieve deelname van BJZ aan zorgstructuren en netwerken rondom algemene voorzieningen. Het doel van deze deelname is het versterken van de algemene voorzieningen voor jeugdigen, waaronder in ieder geval scholen en samenwerkingsverbanden van scholen. Op deze wijze moet voorkomen worden dat jeugdigen aangewezen raken op jeugdzorg waarvoor een indicatiebesluit van de stichting is vereist. Mocht, ondanks de inspanningen van de algemene voorzieningen (met het BJZ als actieve betrokkene), toch geïndiceerde jeugdzorg aangewezen lijken dan kunnen de jeugdige en de ouders worden doorverwezen naar het BJZ. Het wetsvoorstel biedt - bij wijze van uitzondering - de mogelijkheid voor het BJZ vormen van ambulante zorg uit te voeren. Deze uitzondering wordt gemaakt uit oogpunt van klantvriendelijkheid. Omdat het volgens de Memorie van Toelichting gaat om het uitvoeren van jeugdzorg waarvoor de verantwoordelijkheid bij de gemeenten berust zal de provincie bij de subsidiëring van de stichting de grenzen van de ambulante zorg die mag worden verleend, moeten vaststellen. In het jaarlijkse overleg tussen gemeenten en provincie zal dit nadrukkelijk een onderwerp van overleg zijn. De MvT stelt verder dat de stichting die een BJZ in stand houdt het uitvoeren van andere werkzaamheden ten doel mag hebben, mits deze aansluiten bij de wettelijke taken van het BJZ. Deze mogelijkheid is beperkt tot het leveren van jeugdzorg waarvoor het BJZ geen indicatietaak heeft, of activiteiten als advisering over opvoedingsvragen. De provinciale subsidie voor het BJZ is slechts bedoeld voor het uitvoeren van de wettelijke taken. Eventuele andere activiteiten zullen uit een andere financieringsbron moeten worden bekostigd. De provincie moet het BJZ hiervoor overigens wel toestemming verlenen. Het wetsvoorstel kent aan de afstemming en samenwerking tussen algemene voorzieningen voor jeugdigen en de jeugdzorg dus een groot belang toe. Gemeenten en provincies hebben daarbij een gemeenschappelijk doel, namelijk het versterken van algemene voorzieningen voor jeugdigen, waardoor jeugdigen en ouders in deze voorzieningen vroegtijdig kunnen worden opgevangen en instroom in de jeugdzorg waarop een aanspraak bestaat, wordt voorkomen. Het concretiseren van dit gemeenschappelijke doel vindt plaats in het overleg tussen provincies en gemeenten.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
De hier geschetste inhoud van het wetsvoorstel sluit aan bij een grote maatschappelijke behoefte en het provinciaal plan jeugdbeleid 2002-2005 van de provincie Noord-Brabant. Zij kan echter eveneens aanleiding geven tot onduidelijkheden over de taken en functies van BJZ en de identiteit van BJZ in de praktijk. In het geval een BJZ activiteiten zoals maatschappelijk werk voor jeugdigen en advisering over opvoedingsvragen met toestemming van de provincie uitvoert, kan men zich afvragen of voor de cliënt voldoende duidelijk is wanneer hij/zij met BJZ te maken heeft. De vraag kan ook gesteld worden wat het onderscheid is tussen (niet-geïndiceerde) ambulante (jeugd)zorg van het BJZ en de genoemde andere activiteiten zoals maatschappelijk werk voor jeugdigen en advisering over opvoedingsvragen. Deze verwarring wordt nog vergroot door de omschrijving van ‘jeugdzorg zonder aanspraak’ waar ook de zorg- en dienstverlening van de ouder-kindzorg/JGZ (Wcpv), het AMW (Welzijnswet), het smw en de onderwijsbegeleidingsdienst toe worden gerekend (MvT, p. 9). Onduidelijk is waarom het begrip ‘ambulante jeugdzorg zonder aanspraak’ niet exclusief is gereserveerd voor de ambulante hulp van BJZ die betaald wordt uit de doeluitkering voor het BJZ. Door dit niet te doen en het begrip op te rekken door daar ook zorg- en dienstverlening van verschillende lokaal gefinancierde voorzieningen toe te rekenen, elders ook wel ‘lokale jeugdzorg’ genoemd, ontstaat een onduidelijke situatie. Een ander punt dat opvalt is de aarzelende toonzetting en de terughoudendheid die in de MvT wordt betracht als het gaat over de ambulante zorg van het BJZ en het vurige pleidooi voor deelname in zorgstructuren. De beweging van BJZ naar de algemene voorzieningen toe door middel van de participatie in zorgstructuren en het ook op deze plaats inzetten van haar (toegangs)functies heeft grote voordelen voor de uitvoering van functies van BJZ. Deze visie klinkt ook door in de notitie Jeugd(zorg) dichtbij van de provincie NoordBrabant. Een BJZ op afstand zal veel meer tijd en energie moeten steken in de adequate en efficiënte uitvoering van haar functies aanmelding, screening, diagnostiek en indicatiestelling. Bovendien ligt het in de rede te verwachten dat in deze situatie de kwaliteit van het (ontwerp)hulpverleningsplan geringer zal zijn. Samengevat kan worden gesteld dat het Convenant Schoolmaatschappelijk Werk van de provincie Noord-Brabant met de B5 op belangrijke punten overeenstemt met de visie op en uitwerking van het BJZ zoals neergelegd in de Wet op de Jeugdzorg en de toelichting daarop. Het provinciaal plan Jeugd(zorg) dichtbij kiest voor een actieve betrokkenheid van BJZ op het onderwijs en daarin bestaande zorgstructuren, voor een aanvullende inzet van BJZ en voor een goede verankering van deze samenwerking en inzet op het bestuurlijk en uitvoerend niveau. Niet geheel duidelijk wordt hoe de invulling van het smw, opgevat als licht-ambulante zorg, past binnen de taken en functies van BJZ en zich verhoudt tot de inzet van het onderwijs en de lokaal gefinancierde functies. De overweging van de provincies dat het moet gaan om een aanvullende inzet die de leerlingenzorg versterkt en de toestroom naar de geïndiceerde jeugdzorg beperkt, schept helderheid over het doel van de inzet maar niet over de aard en vormgeving van de inzet afgezet tegen de taken en verantwoordelijkheden van andere betrokken partijen. De behoefte aan verduidelijking van deze aspecten wordt wel onderschreven. Niet geheel
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
5
duidelijk is bovendien hoe de beoogde inzet van BJZ en de samenwerking met algemene voorzieningen beoordeeld moet worden in het licht van het cliëntperspectief. 2.3
Praktijkontwikkelingen in Nederland Het valt moeilijk te overdrijven hoe belangrijk het overleg tussen gemeenten en provincies is voor de verankering van de samenwerking tussen het onderwijs en de jeugdzorg aan de basis. Het is dan ook verheugend te kunnen constateren dat de provincies de laatste jaren werk maken van de samenwerking met de gemeenten om de aansluiting van de jeugdzorg op algemene 3 voorzieningen te bevorderen. Over de richting van de beoogde vernieuwing lijkt bovendien een grote mate van overeenstemming te bestaan, net als over de nagestreefde complementariteit van bestuur. Tussen provincies zijn verschillen waar te nemen in tempo, in aanpak en in de omvang van de investeringen die hiermee gemoeid zijn. In de praktijk zien we provincies in tactisch en strategisch opzicht verschillend opereren. Zo zijn er provincies waar de ontwikkeling van BJZ het primaat krijgt, en andere waar pilotprojecten worden opgezet om de aansluiting te regelen. In een groter aantal provincies zijn of worden discussienotities gemaakt om de samenwerking tussen de jeugdzorg en de algemene voorzieningen te verbeteren, die een vervolg hebben gekregen of krijgen in activiteitenplannen die meestentijds een programmatische aanpak kiezen. Zes dingen vallen op in de aanpakken die thans ontwikkeld worden. In de samenspraak tussen gemeenten en provincies wordt steeds meer aandacht besteed aan: • De taakuitvoering en verbetering van de kwaliteit van het BJZ. • De benodigde inhoudelijke afstemming tussen samenwerkende gemeenten in een jeugdzorgregio (centrumfunctie van grote gemeenten, gebiedsgerichte planning en regionalisatie) en de behoefte aan deskundigheidsbevordering van beleidsmedewerkers van gemeenten. • De versterking van het smw. • De cofinanciering van activiteiten. • De verduidelijking van taken, verantwoordelijkheden en financiële inzet van partijen. • De behoefte aan het versterken van de relatie met schoolbesturen. Vrij algemeen wordt ervaren dat deze laatste partij te weinig betrokken wordt in de discussie over de aansluiting provinciaal jeugdzorgbeleid en lokaal (jeugd)beleid. Het geheel overziend is de voortgang op dit thema in provincies de afgelopen twee jaar aanzienlijk te noemen: de koers wordt bestuurlijk op hoofdlijnen gedeeld, het vernieuwingsproces lijkt onomkeerbaar en het denken in termen van problemen en wij-zij-benaderingen is verwisseld voor een meer positieve houding die zich kenmerkt door een toenemende samenspraak en een complementaire inzet. Dit laat onverlet dat er in de praktijk van met name de
3
6
Voor een uitvoerige bespreking verwijzen wij naar: Veen, A.F.D. van. Aansluiting algemene voorzieningen en jeugdzorg. Utrecht, LCOJ/NIZW, 2002.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
samenwerking onderwijs-jeugdzorg in Nederland knelpunten aanwijsbaar zijn. Zo vragen scholen, schoolbestuurlijke samenwerkingsverbanden en gemeenten in het licht van de vernieuwing van de jeugdzorg de provincie in toenemende mate om directe ondersteuning door de jeugdzorg bij klemmende problemen in het onderwijs en nemen provincies die nog geen afgeronde visie en programma hebben ontwikkeld soms een afwachtende houding aan in deze. Het mag duidelijk zijn dat dit niet van toepassing is op de provincie Noord-Brabant die vergeleken met andere provincies een voorhoedepositie inneemt en actief beleid voert op dit thema. Een ander knelpunt wordt zichtbaar wanneer we stilstaan bij de discussies naar aanleiding van de toenemende behoefte in het onderwijs aan smw. Hier wordt het belang van het maken van heldere afspraken over de taken en verantwoordelijkheden van partijen en complementaire verantwoordelijkheden alom duidelijk. Scholen, samenwerkingsverbanden en hun besturen hebben eigenstandige taken op het gebied van de leerlingenzorg en kunnen hiervoor middelen inzetten. De ruimte voor het inzetten van smw is hier, zij het beperkt, aanwezig. Lokale overheden kunnen tezamen met de betrokken schoolbesturen nagaan hoe zij het best de inzet van de middelen en menskracht kunnen regelen op de beleidsterreinen waar zij verantwoordelijkheden hebben, zoals de jeugdgezondheidszorg en het lokaal onderwijs- en jeugdbeleid. Ook hier liggen mogelijkheden voor financiering van het smw (algemeen maatschappelijk werk, vsv-beleid en dergelijke). Financiering van het smw door de jeugdzorg ligt daarbij veelal niet voor de hand, eenvoudigweg omdat smw strikt genomen geen jeugdzorg met aanspraak is en volgens het wetsvoorstel niet tot de hoofdfuncties van de BJZ behoort. Dat provincies toch tot (co-)financiering van het smw overgaan is echter goed te begrijpen. Deze werksoort is in veel scholen en gemeenten in onvoldoende mate aanwezig en de bevindingen van het schoolmaatschappelijk werk kunnen, zoals in de vorige paragraaf gesteld is, benut worden bij de uitvoering van de functies van het BJZ. Ook blijkt bij nadere beschouwing dat in sommige gevallen dat wat smw genoemd wordt, feitelijk (niet-geïndiceerde) ambulante jeugdzorg is. Hierdoor kan het gebeuren dat het voor klanten niet duidelijk is wanneer zij met BJZ te maken hebben. Hier blijkt kortom het belang van een heldere taakverdeling van onderscheiden partijen en afspraken over verantwoordelijkheden, inzet en samenwerking. Het is in dit geval overigens de vraag of bestuurlijke afspraken tussen gemeenten en provincie een voldoende voorwaarde is voor de oplossing van dit knelpunt waarbij immers ook schoolbesturen betrokken zijn die een eigen verantwoordelijkheid hebben. Hiervoor werd reeds aangegeven dat scholen tevens in toenemende mate behoefte hebben aan de inzet van smw. In onze werkzaamheden bemerken wij dat de behoefte aan verduidelijking van de omvang van de inzet en de taken en verantwoordelijkheden van instellingen van groot belang is, zelfs als wet- en regelgeving van toepassing is zoals bijvoorbeeld in het geval van de leerplicht en de jeugdgezondheidszorg waarvoor gemeenten beleidsverantwoordelijk zijn. De aanstaande wet op de jeugdzorg biedt hiertoe ook mogelijkheden.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
7
Duidelijkheid lijkt geboden als het gaat om de aansluiting bij het onderwijs en de versterking van de leerlingenzorg. Scholen moeten kunnen vertrouwen op een goede basisstructuur en -inzet waarin instellingen hun aandeel leveren, als ook op uitbreiding van de inzet van kernpartijen en de inzet van andere relevante voorzieningen. Scholen willen af van de vrijblijvendheid en kwetsbaarheid van de ondersteuning van de leerlingenzorg, en willen structurele verankering. Deze duidelijkheid is als gezegd ook van groot belang voor de aansluiting van BJZ op de zorgstructuren in het onderwijs. Vragen naar de inrichting van een basisstructuur nemen toe als ook naar criteria in verband met het bepalen van extra inzet van gemeenten en de aansluiting van de jeugdzorg. Het is onze verwachting dat provincies en gemeenten in toenemende mate deze afwegingen zullen gaan maken. Inmiddels ondersteunen wij enkele provincies en gemeenten bij de doorrekening van het opschalen van vernieuwende werkvormen en de capaciteits- en professionaliseringsvraagstukken die dat met zich meebrengt, met name voor BJZ en het smw. De Wet op de Jeugdzorg en de bijbehorende Amvb’s lijken een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan de versterking van de leerlingenzorg, net als de aandacht voor deze vraagstukken in het BANS-overleg.
8
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
3
Situatieschets SMW in de B5
3.1
Helmond 3.1.1 Beginsituatie Het project dat met behulp van de gelden van de Provincie en gemeente mogelijk wordt gemaakt staat niet op zichzelf, maar past binnen het gemeentelijk beleid inzake onderwijs en jeugd. In dit beleid ligt de nadruk op integraal jeugdbeleid, kwaliteitsverbetering van het onderwijs en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. In het kader van dit laatste zijn een aantal inspanningen gebundeld, die gezamenlijk het zogenaamde Rangeerterrein 2000-2003 vormen. De middelen die door de Provincie in de jaren 2001, 2002 en 2003 worden ingezet ter versterking van het schoolmaatschappelijk werk (smw) gelden in dit Rangeerterrein als cofinanciering. Het Rangeerterrein kent vier thema's: Afstemming zorgvraag en -aanbod, waaronder de ontwikkeling van één loket leerlingzaken. Versterking zorgstructuur, waaronder de inzet van schoolmaatschappelijk werk. Versterking onderwijsaanbod, waaronder VMBO/ROC-netwerken. Begeleiding in buitenschoolse setting, waaronder Project Ongediplomeerde Schoolverlaters (POS). De inzet van smw in het VO in Helmond is geen noviteit. Het project kan dan ook gezien worden als een versterking van het reeds bestaande smw. Een van de argumenten van deze versterking is dat het reeds bestaande smw als een positieve bijdrage werd ervaren, maar tevens als ontoereikend om alle scholen voldoende te bedienen. In de praktijk is op initiatief van BJ Brabant en later het AMW en de scholen (met name de toenmalige Huub van Doorneschool) in het schooljaar 1995-1996 reeds begonnen met het opzetten van smw. Eerste ervaring met de uitvoering van smw is opgedaan in 1996-1997. In maart 1998 is begonnen met de inzet van 1 fte smw bij het VMBO en een aantal uren bij de Hub van Doorneschool, uitgevoerd door BJ Brabant. Het AMW verzorgt het smw voor het PO. 3.1.2 Doelstelling Doelen en beoogde resultaten kunnen op verschillende niveaus worden geformuleerd. Algemene doelstelling van het smw is de versterking van de zorgstructuren in de scholen in het kader van Voorkomen Voortijdig Schoolverlaten en van Sociale Integratie en Veiligheid G25. Hiertoe wordt gepoogd adequate ondersteuning te geven aan leerlingen met psychosociale problemen zodat de kans op een goede schoolloopbaan wordt vergroot en wordt gepoogd te voorkomen dat leerlingen voortijdig school verlaten door psychosociale problemen.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
9
3.1.3 Omschrijving en positionering functie Door het smw worden de volgende taken uitgevoerd: Vrij toegankelijke ambulante hulp (dit is kortdurende, licht ambulante hulp zonder aanspraak volgens de Wet op de Jeugdzorg). Verbeteren van het leef- en leerklimaat in de school door ondersteuning van leerkrachtenteams en het meewerken aan de opzet en versteviging van zorgstructuren. Deelname en actieve inzet in zorgadviesteams op schoolniveau. Vanuit zorgadviesteams ondersteuning van docenten. Verzorgen van sociale vaardigheidstrainingen voor zowel docenten als groepen leerlingen. Verwijzen naar jeugdzorg en andere instanties. Vermeldenswaard is dat de lijnen naar het BJZ zeer kort zijn en dat de smw'ers worden beschouwd als gekwalificeerde verwijzers, ook in verband met de intake in de geïndiceerde jeugdzorg. De voordeur van het BJZ bevindt zich op deze wijze dus in de school. Uit eerste registratieresultaten en de praktijk van werken blijkt, dat door smw'ers substantiële tijd wordt besteed aan zowel ondersteuning en consultatie van leerkrachten (indirecte taken) als aan direct cliëntgebonden taken (hulp aan leerlingen en hun ouders). Volgens de aanwezigen naar volle tevredenheid van de scholen. Voor de smw'ers geldt als basis de functieomschrijving hulpverlener B. Ten behoeve van de smw'ers is een specifiek aanhangsel opgesteld, bevattende een taakomschrijving smw. De taakomschrijving bevat naast de bovengenoemde taken ook nog enkele specifieke aspecten als 'het bemiddelen en interveniëren in crisissituaties'. Vermeldenswaard in verband met monitoring is dat een van de taken is 'Het registreren van cliëntcontacten'. Voor de stafmedewerker smw en de teamleider smw zijn aparte functieomschrijvingen opgesteld. In verband met monitoring is het belangrijk te vermelden dat de stafmedewerker onder andere tot taak heeft de 'inhoudelijke sturing aan rapportage en registratietaken' en dat de teamleider onder andere tot taak heeft 'per kwartaal een overzicht en interpretatie van registratiegegevens' te leveren. In de scholen is het smw ondertussen stevig verankerd, met name in het zorgadviesteam. Alle participerende scholen hebben een functionerend zorgadviesteam. Naast deze functie vanuit het zorgadviesteam kunnen leerlingen ook zichzelf melden bij het smw. Hiervoor is niet een formele structuur in de vorm van bijvoorbeeld een spreekuur, maar de structuur is volgens de aanwezigen duidelijk voor de leerlingen. Op bovenschools niveau functioneert het 'één loket speciale zorg voor risicoleerlingen' (onderdeel van het continuüm van zorg). Het geldt als meldpunt geldt vóór de PCL en functioneert tevens beleidsvoorbereidend functioneert. 3.1.4 Capaciteit Voorafgaand aan het project, tot aan januari 2001 dus, was de inzet van het smw in het VO en SVO in Helmond en omstreken 3.65 fte smw, uitgevoerd door BJ Brabant. Sinds januari 2001 is de inzet 6.3 fte smw en 0.65 fte staffuncties. De uitvoering is nu in handen van BJ Brabant die smw voor SVO (3.5 fte) uitvoert (en ook de teamleider voor het team SMW en de stafmedewerker
10
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
levert) en het Bureau Jeugdzorg (BJZ) Zuidoost Brabant, die smw voor VO (en ROC) uitvoert (2.8fte). Door de extra middelen is derhalve een uitbreiding bewerkstelligd, waardoor de inzet van de staffunctionaris en het smw verzorgd door BJZ Zuidoost Brabant mogelijk zijn geworden. Anders gesteld: voorafgaand aan het project werden alle VMBO-scholen bediend, maar was de omvang ontoereikend om alle scholen in VO en SVO te voorzien. Sinds de aanvang van het project worden alle scholen voor VO en SVO (en ROC) bediend. De nadruk ligt daarbij op het VMBO, maar ook HAVO/VWO worden er incidenteel bij betrokken. De doelgroep bestaat potentieel uit alle leerlingen, maar met nadruk de leerlingen met psychosociale problemen. 3.1.5 Organisatie Ten behoeve van het project is een samenwerkingsovereenkomst opgesteld tussen het AMW Helmond, BJZ Zuidoost Brabant en BJ Brabant. In dit kader is ook een organisatie op poten gezet bestaande uit een directiegroep, een stuurgroep en het uitvoerende team smw. Voor de verdeling van de inzet van het smw over de afzonderlijke scholen bestaat geen vaste structuur. Dit wordt ingevuld in samenspraak tussen het team smw en vertegenwoordigers van het samenwerkingsverband VO/SVO. Een aparte vermelding behoeft dat de participerende scholen niet allen in de gemeente Helmond zijn gevestigd, maar ook in de regio. De vertegenwoordiger van het samenwerkingsverband stelt dat de extra middelen echter wel te goede komen aan de scholen in Helmond. Verder is het vermeldenswaardig dat het smw voor zowel het PO en speciaal PO als het VO en SVO (en het ROC) wordt uitgevoerd door één team smw (volgens alle aanwezigen een goed functionerend team), waarin 14 à 15 smw'ers gezamenlijk participeren. Het team is gehuisvest in een kantoor van BJ Brabant. Deze constructie heeft het grote voordeel dat de smw'ers van elkaar kunnen leren, dat zij steun hebben aan elkaar, dat er gezamenlijk over casuïstiek kan worden uitgewisseld en dat er naar de scholen toe één (methodisch) systeem wordt gehanteerd, ook ten aanzien van de afstemming tussen PO, VO en ROC. 3.1.6 Methodiek Er is geen methodiekbeschrijving voor het werk van de smw'ers. Het methodisch werken wordt in praktijk onder begeleiding van de stafmedewerker vorm gegeven. Er is een concept opleidingsplan voor smw'ers opgesteld. Er is geen draaiboek voor de uitvoering van het smw en evenmin een kwaliteitshandleiding. Wel is er een organisatieschema voor de uitvoering van het smw dat als een soort draaiboek kan worden gezien. 3.1.7 Registratie De smw'ers hebben een registratiesysteem voor werkzaamheden en hulpverleningstrajecten. Voorts bestaat er een aanmeldingsformulier voor mentoren. Dit formulier is echter niet op alle scholen hetzelfde. Ten behoeve van verwijzing naar het BJZ worden de landelijke systeemeisen toegepast
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
11
3.1.8 Resultaten en knelpunten Op basis van praktijkervaring worden reeds nu door de aanwezigen de volgende resultaten van het project aangeduid: grote tevredenheid van de deelnemende scholen, vroegtijdiger onderkenning en aanpak van problemen, veel eerder bereiken van geïndiceerde zorg en minder verwijzingen naar BJZ. Een knelpunt voor de toekomst is dat er door vast te houden aan de criteria van vrij toegankelijke hulp het functioneren van één team onmogelijk zal worden, aangezien BJ Brabant een voorziening voor geïndiceerde hulp is. Referenties Gemeente Helmond. Rangeerterrein 2000-2003. (beleidsnotitie), september 2000. BJ Brabant. Registratieformulier schoolmaatschappelijk werk, april 2001. BJ Brabant. Tijdsregistratie schoolmaatschappelijk werk, april 2001. AMW, BJZ en BJ Brabant. Concept samenwerkingsovereenkomst inzake inzet schoolmaatschappelijk werk voor de regio Helmond. (met bijlagen), april-mei 2001. Samenwerkingsverband VO/SVO Helmond e.o. Zorgplan 01 02. BJ Brabant. Aanhangsel bij de functieomschrijving hulpverlener B, ten behoeve van medewerkers die taken uitvoeren in het kader van schoolmaatschappelijk werk (concept 2). 16 november 2001. 3.2
Eindhoven 3.2.1 Beginsituatie Het project dat met behulp van de gelden van de Provincie en gemeente mogelijk wordt gemaakt past binnen het gemeentelijk beleid. Het vormt een van de prioriteiten van het GSB-programma Impuls, Themagroep Onderwijs. Het smw wordt sinds 1998 ingevoerd in het gehele onderwijs. Als achtergronden voor deze invoering wordt verwezen naar de conclusies in een onderzoeksverslag van het IVA uit 1996, de aanbevelingen in een rapport van het RMC uit 1997, maatregelen in het kader van het onderwijsachterstandplan 1998-2002 en het GSB-project Samenwerking onderwijs en jeugdhulpverlening. De invoering past voorts in de lokale ontwikkelingen op het gebied van netwerken jeugdhulpverlening, GOA-beleid, onderwijszorgstructuur en GSB-programma. 3.2.2 Doelstelling In de subsidieaanvraag worden als doelen (c.q. evaluatie-indicatoren) van de invoering van smw genoemd: Voorkomen voortijdig schoolverlaten, verminderen schooluitval/verzuim. Reductie sociaal-emotionele problemen of gedragsproblemen. Bijdrage leveren aan sluitend leerlingzorgsysteem, intern en extern (relatie school-BJZ-netwerken jeugdzorg). Aantal (ten minste 300) en effectieve interventies. Snelle doorgeleiding naar BJZ. Iedere school beschikt over een registratiesysteem/leerlingdossier.
12
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
Ten behoeve van de uitbreiding per 1 januari 2001 worden genoemd als aandachtspunten: Uitbreiding met een spreekuur voor reguliere scholen en peuterspeelzalen. Versterking van de consultatie- en adviesfunctie van smw. Verbeteren van procedures binnen de zorglijn van de school. Betere stroomlijning van de doorverwijzing naar loketten binnen de jeugdzorg. 3.2.3 Omschrijving en positionering functie Door het smw worden globaal drie taken uitgevoerd: Vrij toegankelijke ambulante hulp (dit zijn kortdurende curatieve hulpverleningstrajecten volgens de wet op de jeugdzorg). Ondersteuning van leerkrachten. Koppeling aan netwerken jeugdhulpverlening in de wijken. De smw'er is voorts een gekwalificeerde verwijzer bij het BJZ, zodat hij zorg kan dragen voor de aanmelding en screening. De voordeur van het BJZ bevindt zich op deze wijze dus in de school. Uit praktijkverslagen en evaluaties door DOBA blijkt dat de nadruk in de praktijk ligt bij de eerste taak. In dit kader wordt gewerkt aan de bespreking van kinderen in de zorgteams, het opstellen van behandelplannen, het verrichten van huisbezoeken en het daadwerkelijk ambulant hulpverlenen. Voor de smw'ers is niet een specifieke functiebeschrijving opgesteld, maar in het gemeentelijke rapport Invoering van schoolmaatschappelijk werk in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs zijn een aantal eisen geformuleerd die volgens de aanwezigen nog steeds geldig zijn. De eisen zijn: Ten minste HBO richting maatschappelijk werk. Kennis van regionale en lokale onderwijsveld. Kennis van onderwijszorgstructuur. Kennis van overige onderwijsvoorzieningen (leerplicht, GOA, RMC, etc.), welzijnsvoorzieningen en overige voorzieningen zoals GGD/JGZ en SoZaWe/JWG. Kennis van regionale hulpverleningsinfrastructuur. Kennis van de werkwijze van BJZ en van doorverwijzingmogelijkheden naar AWBZ-, justitie- en provinciaal gefinancierde jeugdhulpverlening. Voor de coördinator smw is geen aparte functieomschrijvingen opgesteld. De smw'ers functioneren vanuit en in opdracht van de bovenschoolse zorgadviesteam (ook wel ‘grote’ zorgteams genoemd). Bovendien is smw vertegenwoordigd in alle buurtnetwerken. In praktijk wordt meestal begonnen vanuit de daadwerkelijke hulpverlening aan leerlingen. De mentor is via het schoolse zorgteam meestal de aanmelder. Er is niet een vast spreekuur, maar dit wordt wel gewenst. 3.2.4 Capaciteit Voorafgaand aan het project, tot aan januari 2001 dus, was de inzet van het smw in het PO en VO in Eindhoven 4.44 fte's smw, uitgevoerd door de Stichting Troje en de Stichting Dagbehandeling Jeugdigen (SDJ) en 5 uren per week coördinatie door DOBA. Sinds januari 2001 is de inzet 5.75 fte's smw en 5 uur per week coördinatie door DOBA. Door de extra middelen is derhalve een uitbreiding van 1.31 fte's bewerkstelligd. De nadruk ligt daarbij op GOA-
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
13
scholen. De smw'ers leveren ook een bijdrage aan de netwerken jeugdhulpverlening. De uitbreiding wordt ingezet in het VO, met name VMBO scholen, inclusief de ISK. Concreet betekent het een uitbreiding met 30 uren extra per week verdeeld over 10 VO en GOA-scholen en 16 uren extra voor de niet-GOA-scholen. Tevens is er een uitbreiding naar het smw voor peuterspeelzalen gecreëerd. Het ROC is nog niet betrokken bij het smw. De uitbreiding heeft uitsluitend betrekking op scholen in de gemeente Eindhoven. De doelgroep bestaat potentieel uit alle leerlingen, maar met nadruk zijn het de leerlingen met psychosociale problemen en leerlingen die vanwege een stapeling van problemen een verhoogd risico lopen. Er is momenteel één team smw voor het PO (verzorgd door SDJ) en één team smw voor het VO (verzorgd door Troje). Per ingang van 1 januari 2002 zal alle smw worden uitgevoerd door het BJZ. Oorspronkelijk zou BJZ vanaf den beginne, dat wil zeggen 1998, het smw verzorgen, doch dat is niet geschied omdat het BJZ toen nog niet operationeel was. Overdracht van smw naar BJZ is noodzakelijk in het kader van het uitvoeren van vrij toegankelijke hulp door smw'ers. 3.2.5 Organisatie De verantwoordelijke projectwethouder voor de invoering van het schoolmaatschappelijk werk is de wethouder van Maatschappelijke ontwikkelingen van Eindhoven, de verantwoordelijke projectleider is een beleidsmedewerker van de afdeling Integraal Gemeentelijk Onderwijsbeleid (IGO). Vanuit deze afdeling vindt de ambtelijke afstemming en regie plaats. Het invoeringstraject wordt uitgevoerd door DOBA (Dienst Onderwijs Beroep en Arbeid) en SenO (Spel en Opvoeding). Ten behoeve van het project zijn drie begeleidingscommissies in het leven geroepen, één voor het basisonderwijs, één voor het voortgezet onderwijs en één voor de netwerken. Voor het project zijn geen specifieke samenwerkingsovereenkomsten of convenanten opgesteld. 3.2.6 Methodiek In aanvang is men begonnen met het werkenderwijs ontwikkelen van een methode voor het smw. In de loop van de tijd is men ertoe overgegaan om de know how van het Servicepunt SMW uit Rotterdam in te roepen ten behoeve van intervisie, werkontwikkeling en deskundigheidsbevordering. De smw'ers volgen trainingen bij het Centrum Educatieve Dienstverlening (CED) in Rotterdam. Er is nog geen methodiekbeschrijving van het werk van de smw'ers. Hieraan wordt gewerkt door DOBA. Er is geen opleidingsplan voor smw'ers opgesteld. De smw'ers functioneren vanuit een team, waarin zij met elkaar overleg hebben. Er is geen draaiboek voor de uitvoering van het smw en evenmin een kwaliteitshandleiding. 3.2.7 Registratie Voor de maatschappelijk werkers bestaat er een beperkt registratiesysteem voor werkzaamheden en hulpverleningstrajecten. Voorts bestaat er een beperkt aanmeldformulier voor mentoren voor leerlingen die in het zorgteam worden ingebracht. Door DOBA wordt een eenvoudig tabel in Word bijge-
14
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
houden voor de activiteiten van de smw'ers (aantal contacten, consultaties). Er wordt gewerkt aan een meeromvattend registratiesysteem. Op scholen bestaat er een eveneens een systeem voor het registreren van activiteiten van smw'ers, maar de portee daarvan is niet geheel duidelijk geworden. Ten behoeve van verwijzing naar het BJZ worden de landelijke systeemeisen toegepast. Er wordt derhalve gebruik gemaakt van de SRJV-registratie (in JHVIS). 3.2.8 Resultaten en knelpunten Volgens de aanwezigen is het voorlopig belangrijkste resultaat van het project, dat de taken van de smw'ers naar volle tevredenheid van de scholen worden uitgevoerd. Uit praktijkervaringen en evaluaties blijkt, dat het maximaal aantal contacten dat gesteld wordt voor vrij toegankelijke hulp (5 à 7 contacten), in veel geval len wordt overschreden. Enerzijds vanwege de hardnekkigheid van de problematiek, anderzijds vanwege wachttijden bij doorverwijzing naar geïndiceerde zorg. Referenties Gemeente Eindhoven. Invoering van schoolmaatschappelijk werk in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, mei 1998. DOBA. Draaiboek. Uitwerking invoeringstraject schoolmaatschappelijk werk, 1998. DOBA. Schoolmaatschappelijk werk (SMW). Notitie ten behoeve van schoolbegeleiders van DOBA in VO/VSO, 25 januari 1999. Geurtsen, J. Tussentijdse evaluatie van het project Invoering van schoolmaatschappelijk werk in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. DOBA, augustus 1999. De Combinatie Troje/SDJ. Praktijkverslag schoolmaatschappelijk werk voortgezet onderwijs Eindhoven (1999 tot medio 2000), juni 2000. Geurtsen, J. Evaluatie van het project ‘Invoering van schoolmaatschappelijk werk in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs'. DOBA, juni 2000. Eltink, W. Evaluatie van het schoolmaatschappelijk werk in het voortgezet onderwijs schooljaar 2000-2001. DOBA, september 2001. 3.3
Tilburg 3.3.1 Beginsituatie Tilburg heeft met de taak schoolmaatschappelijk werk al een zekere traditie. BJ zet reeds sinds langere tijd (al vóór het nieuwe samenwerkingsverband) uit eigen formatie smw in bij speciaal onderwijs. Ook in het reguliere voortgezet onderwijs bestond al de mogelijkheid voor scholen om in beperkte omvang van smw gebruik te maken. Vóór de nieuwe regeling werd in het schooljaar 1998-1999 door Kompaan, instelling voor jeugdzorg in Midden-Brabant, 112 uur smw ingezet op de scholen voor voortgezet onderwijs betrokken bij het achterstandsbeleid en het ROC Midden-Brabant.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
15
3.3.2 Doelstelling Volgens de samenwerkingsovereenkomst is de doelstelling van het smw ‘het bevorderen van schoolloopbanen van leerlingen in het voortgezet onderwijs’. Het smw richt zich in het bijzonder op leerlingen met sociaal-emotionele problemen en gedragsproblemen en moet eraan bijdragen dat deze leerlingen minder vaak verwezen worden naar andere scholen en ook minder vaak het onderwijs voortijdig verlaten. 3.3.3 Omschrijving en positionering functie De basistaken van de schoolmaatschappelijk werker zijn primair indirect van aard: ondersteuning van het zorgteam van een school, consultatie van docenten (zowel op gezette tijden als op verzoek) en doorverwijzing naar Bureau Jeugdzorg indien de zwaarte van de problemen daartoe aanleiding geven. Een schoolmaatschappelijk werker geeft omgangsadviezen, maar geen didactische adviezen. Per school kunnen ook nog andere taken worden afgesproken die passen binnen de preventieve aanpak van de jeugdhulpverlening. De directe begeleiding van leerlingen zal slechts op incidentele basis plaatsvinden. Wel kan het smw verzocht worden om ter ondersteuning gesprekken bij te wonen die de school initieert en organiseert met leerlingen en/of ouders. Deze opzet is een bewuste keuze en een gevolg van het feit dat de omvang van het schoolmaatschappelijk werk relatief beperkt is in relatie tot het forse aantal scholen dat bediend moet worden. De gedachte is dat door bevordering van de deskundigheid van het schoolteam, het effect op termijn groter is. Binnen de scholen is het smw gelieerd aan het leerlingbegeleidingsysteem. Een verwijzing of overdracht naar het smw vindt doorgaans via dit kanaal plaats. Op sommige scholen is het mogelijk dat leerlingen ook zichzelf aanmelden. In de samenwerkingsovereenkomst worden scholen verplicht gesteld de schoolmaatschappelijk werker op te nemen in het zorgteam. Verder staat het iedere school vrij hoe ze het smw inpassen in de leerlingenzorg. Wel moet het in het kader van de overeenkomst duidelijk zijn op welke wijze het smw in de zorgstructuur opgenomen is. Het smw valt onder de vrijwillige, vrij toegankelijke hulpverlening van Bureau Jeugdzorg en is gesitueerd binnen de afdeling sociaal pedagogische begeleiding. Het doel is hulpverlening te realiseren die zo licht mogelijk is, zo dicht mogelijk bij huis plaatsvindt en zo kort mogelijk duurt (volgens het smwprojectplan van BJ). Het BJ zorgt voor de interne coördinatie van het project en voor de benodigde deskundigheidsbevordering van de schoolmaatschappelijk werkenden. 3.3.4 Capaciteit Met de uitbreiding van de middelen is het aantal uren smw per school uitgebreid en konden scholen die tot voor kort geen gebruik van de regeling konden maken ook ‘toetreden’. Een en ander was de aanleiding om de bestaande samenwerking tussen het onderwijs en BJ te evalueren en tot nieuwe afspraken te komen. Dit heeft geleid tot een samenwerkingsovereenkomst Schoolmaatschappelijk Werk.
16
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
De middelen voor smw die de gemeente Tilburg ontvangt van de provincie en het geld dat de gemeente daar zelf in steekt, blijft niet beperkt tot de gemeente Tilburg maar wordt ingezet voor de gehele regio Midden-Brabant (Tilburg, Waalwijk, Goirle, Oisterwijk en Dongen). Het gaat in totaal om 25 scholen voor het voortgezet onderwijs en het ROC. Het Bureau Jeugdzorg zet tenminste 190 netto uren per week in gedurende de 40 weken dat leerlingen geen vakantie hebben. Alle scholen hebben recht op een basis van 5 uur smw per week. De overblijvende uren worden per school verdeeld op basis van de gemiddelde zorgzwaarte van de leerlingen van het betreffende type onderwijs. Deze verdeling blijft in principe tot het einde van het project (eind 2003) gehandhaafd. 3.3.5 Organisatie Het project wordt begeleid door een stuurgroep waarin vertegenwoordigers zitting hebben van het VO Waalwijk via het platform lokaal onderwijs, van het VO Tilburg via het platform Sociale Vernieuwing, het Bureau Jeugdzorg, de gemeente Tilburg en de gemeente Waalwijk namens de regiogemeenten. De taken van de stuurgroep zijn onder andere de bewaking van de voortgang, het signaleren van knelpunten en voorstellen doen voor oplossingen, terugkoppeling naar het onderwijsveld en inspanningen leveren met het oog op een continuering van het smw na 2003. Arbeidsrechtelijk en formeel draagt het Bureau Jeugdzorg de verantwoordelijkheid voor het functioneren van de schoolmaatschappelijk werkers. Samen met de Frater van Gemertschool heeft het BJ een coördinerende taak om de inzet van het smw in de scholen inhoudelijk op elkaar af te stemmen. 3.3.6 Methodiek Er bestaan geen specifieke functieomschrijvingen van een schoolmaatschappelijk werker, deze vallen onder het gewone maatschappelijk werk van Bureau Jeugdzorg. Wel zijn er in het kader van de samenwerkingsovereenkomst onlangs nieuwe taakomschrijvingen voor de maatschappelijk werkers gemaakt die met het smw aan de slag gaan. 3.3.7 Registratie Van het zorgteam van de deelnemende scholen wordt in het kader van de smw-samenwerkingsovereenkomst verwacht dat het zorg draagt voor een adequate registratie van de besproken leerlingen. Verder zijn de scholen verplicht mee te werken aan het leveren van (geanonimiseerde) gegevens aan de instelling die het monitoren van het project verzorgt - het PON en LCOJ indien de evaluatie doorgang vindt. In praktijk is men echter nog niet zover en daarom is vanuit de stuurgroep aan de onderzoekers gevraagd een registratieformat te leveren. De stuurgroep onderkent het belang van een eventuele monitor en is ten volle bereid hieraan medewerking te verlenen. Sterker nog, men zal alleen dan uit volle overtuiging meewerken als de uitkomsten ook daadwerkelijk implicaties heeft voor de praktijk van smw.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
17
3.3.8 Resultaten en knelpunten Het is nog te vroeg voor conclusies aangezien het versterkte smw volgens de samenwerkingsovereenkomst pas sinds dit schooljaar effectief is geworden. Er lijkt wel tot op zekere hoogte sprake te zijn van een ondergebruik van smw; met andere woorden sommige scholen lijken nog onvoldoende de mogelijkheden van smw te onderkennen. Referenties Gemeente Tilburg. Opgroeien in Tilburg. Kadernota Jeugd. Tilburg, augustus 2001. Regionaal samenwerkingsverband SVO-VO Midden-Brabant. Borg voor de zorg. Zorgplan 2001-2002/Verslag 2000-2001. Samenwerkingsovereenkomst schoolmaatschappelijk werk in MiddenBrabant, 2001. Bureau Jeugdzorg Midden-Brabant. Een schoolvoorbeeld van hulpverlening. De werkwijze van smw op scholen voor Voortgezet Onderwijs in Midden-Brabant, januari 2001. 3.4
Breda 3.4.1 Beginsituatie In Breda is men met het convenant SMW van de provincie en de B5 feitelijk gestart met schoolmaatschappelijk werk. Bij aanvang is er geen startpunt beschreven. De middelen die de gemeente Breda inzet, vloeien voort uit het grotestedenbeleid (ter voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten). Mede als gevolg van het feit dat de partners elkaar reeds vonden in Breda, zijn de gemeente, de RMC, de scholen en het BJZ het initiatief SMW in het voorjaar van 2000 gezamenlijk gaan uitwerken en dragen. De uitvoering van het SMW ligt bij het BJZ, voor de coördinatie is een stuurgroep gevormd, onder aansturing van het RMC. Er is veel op schrift gesteld (ook ten behoeve van de voorstudie SMW) hetgeen een redelijk beeld geeft van de huidige stand van zaken. 3.4.2 Doelstelling Er is een aantal doelen geformuleerd, vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de scholen en het Bureau Jeugdzorg, te weten: Het smw beoogt leerlingen kansen te geven om zich optimaal te ontplooien in het onderwijs. Hierbij wordt uitgegaan van het feit dat smw een preventieve en een curatieve functie vervult om persoonlijke en psychosociale problemen van jongeren mede te helpen voorkomen c.q. op te lossen. Problemen die verminderde schoolprestaties, schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten tot gevolg kunnen hebben. 3.4.3 Omschrijving en positionering functie SMW wordt gepositioneerd tussen 'twee uitersten': het uitvoeren van maatschappelijk werk ten behoeve van individuele leerlingen enerzijds en de schoolbegeleiding anderzijds. SMW wordt uitgevoerd door het BJZ hetgeen plaatsvindt binnen de school.
18
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
De taken van het smw komen neer op: deelname aan de zorgteams van de school, consultatie van docenten en gesprekken met leerlingen op individueel niveau (op verwijzing van de school). Er is per leerling per schooljaar 5 gesprekken mogelijk. Mochten er meer gesprekken nodig zijn, dan volgt een screening (conform de systeemeisen van BJZ), waarna een aanbod binnen de jeugdhulpverlening, evt. uitgevoerd door een andere hulpverlener van BJZ. Gesprekken met leerlingen en ouders worden beperkt tot het geven van informatie of het vlot trekken van communicatie. De uiteindelijke functieomschrijving komt voort uit de omschrijving van de functie 'algemeen maatschappelijk werk' . Sprak men in Breda in den beginne nog van licht ambulant werk, men is nu - om verwarring te voorkomenovergegaan tot de benaming 'schoolmaatschappelijk werk'. De zorgteams op school zorgen voor de eerste opvang en begeleiding, daarna komt smw pas in beeld (leerkrachten kunnen niet rechtstreeks verwijzen naar smw). Verwijzing vanuit BJZ naar smw vindt soms ook plaats, veelal op oneigenlijke gronden (onderbezetting). Er wordt aangegeven dat de functiedifferentiatie tussen voorkant én achterkant scherper moet (mede vanwege het feit dat dit per school verschilt). De relatie met de medische zorg en de psychosociale zorg is wel duidelijk. 3.4.4 Capaciteit De capaciteit is nagenoeg volledig ingezet op 15 scholen (105 uren op VOscholen, 9 uur op een ROC, 10 uur VMBO en 2 uur trajectbegeleiding). Op het totaal is 110 uur ingezet vanuit de convenantmiddelen en 16 uur vanuit additionele middelen van BJZ. Het gaat totaal om 181.500 euro op jaarbasis. De genoemde uren zijn uitsluitend ingezet op het uitvoerend smw. Er zijn wel uren voor coördinatie en aansturing gemaakt (met name in de eerste periode), maar deze zijn niet verrekend. Men is redelijk flexibel in het invullen van de uren; er wordt weliswaar per school een contract afgesloten, maar de mogelijkheid bestaat om het aantal smw-uren te verlagen of te verhogen. 3.4.5 Organisatie De eerder genoemde stuurgroep SMW heeft van meet af aan het smw inhoud en vorm gegeven. De organisatie van het smw is beschreven. Het BJZ draagt zorg voor de inhoudelijke kwaliteit en de continuïteit van het smw (onder andere door werkbesprekingen, werkbegeleiding en consultaties van de smw'ers en door het op peil houden van de deskundigheid van de smw'ers), evenals voor de personele zaken en het opstellen van evaluaties. Voor de school is ook een aantal verantwoordelijkheden vastgelegd, zoals het hebben van een zorgplan, een gestructureerde zorgbreedtecommissie, het beschikbaar hebben van werkruimte en -voorzieningen voor smw. De school is voorts bevoegd werkopdrachten te verstrekken aan het smw; de smw'er is gebonden aan de in de school geldende reglementen en is verantwoording schuldig aan de directeur van de school. Respondenten geven aan dat in werkelijkheid de organisatie minder optimaal werkt. In de praktijk is de afbakening in taken en verantwoordelijkheden onduidelijker, met name in de relatie tussen smw en het BJZ.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
19
3.4.6 Methodiek Er bestaat geen specifieke methodiek omschrijving voor het smw. Procedureel liggen deze zaken duidelijk (zie vorige paragraaf), functioneel niet. Er bestaat geen goed beeld over 'hoe' er gewerkt wordt in de praktijk; smw is veelal directief en vraaggericht. 3.4.7 Registratie Er wordt geregistreerd, nadere afspraken hierover staan op papier. BJZ is verantwoordelijk voor de registratie, de school heeft zich verplicht medewerking te verlenen aan gevraagde registratie en verslaglegging. Na een periode van handmatige registratie is men overgegaan tot een software-experiment. Vanaf 1 januari 2002 zal een aangepast programma functioneren. Respondenten geven aan dat de huidige registratie onbetrouwbaar is, het geeft hooguit enkele indicaties. Vanuit de RMC’s komt er in 2003 een standaardapplicatie, betrouwbare gegevens over voortijdig schoolverlaten komen dan pas goed boven tafel. De stuurgroep smw wil graag meewerken aan het uitwerken van een monitor smw en ziet dit als een welkome aanvulling op haar eigen beleids- en werkontwikkeling smw. 3.4.8 Resultaten en knelpunten In Breda is men redelijk tevreden over de behaalde resultaten. Nagenoeg alle beoogde scholen doen mee, de samenwerking verbetert en er is een gezamenlijk perspectief voor groei en verdere ontwikkelingen. Kwalitatief gezien kunnen er geen harde uitspraken over effecten worden gedaan. Respondenten onderschrijven het belang van een monitor. Uitwisseling van ervaringen en materiaal met andere steden vindt men ook wenselijk. Referenties Notitie over: Berichtgeving ten aanzien van het eerste half jaar (januari juni 2001) smw. Registratieformulier smw + toelichting Samenwerkingsovereenkomst smw. Offerte ambulante/begeleiding/hulpverlening op scholen voor voortgezet onderwijs in Breda, de dato juli 2000. Gesprek met stuurgroep smw (de dato 15-11-2001). 3.5
20
's-Hertogenbosch Vanwege allerlei personele omstandigheden bij de samenwerkende partners (zowel bij het Bureau Jeugdzorg als bij de Stichting Maatschappelijk Dienstverlening 's-Hertogenbosch, het MADI) heeft de feitelijke start van het smw, conform het convenant, recentelijk plaatsgevonden. Sinds juni 2001 is er bij het BJZ 1 FTE aangesteld voor smw in het Primair Onderwijs en 1.8 FTE voor smw in het Voortgezet Onderwijs. Eind januari 2002 zijn de samenwerkingsafspraken tussen BJZ en het MADI tot stand gekomen. Het smw, zoals bedoeld vanuit het convenant, zal aanvullend ingezet worden op het al voor jaren functionerend schoolmaatschappelijk van MADI (in het PO en in het VO). Onderstaande paragrafen zijn, zover mogelijk, op basis van deze samenwerkingsafspraken uitgewerkt.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
3.5.1 Beginsituatie Smw bestaat reeds jaren in 's-Hertogenbosch. Als het gaat om de feitelijke inzet vanuit het convenant smw is er sprake van een nulpunt. De Fte’s zijn recentelijk ingevuld en de afstemming en samenwerking met het bestaande smw krijgen medio februari 2002 handen en voeten. 3.5.2 Doelstelling Het smw vanuit BJZ richt zich voornamelijk op het dichterbij brengen van de 'voordeurfuncties' van BJZ. Kerntaken van het smw zijn: vroeg signaleren van ontwikkelingsstoornissen van kinderen, praktische pedagogische ondersteuning en het voorkomen van vroegtijdig schooluitval. 3.5.3 Omschrijving en positionering functie Het smw vanuit BJZ sluit organisatorisch en inhoudelijk aan op het bestaande smw van MADI. De omschrijving van de functie en de positionering van het smw vullen elkaar aan. Vertrekpunt van smw is dat de aanmelding via het zorgteam op de scholen verloopt. Het smw vanuit het MADI biedt een scala aan kerntaken: Het bieden van eerste hulp en ondersteuning (het geven van informatie en voorlichting en intermediair zijn naar andere instellingen). Signaleren, onderzoeken en in beeld brengen van problemen. Het geven van kortdurende hulpverlening. Verwijzen. Consultatie aan leerkrachten. Voorlichtingsactiviteiten aan ouders en leerkrachten. Bevorderen van netwerken rond de school. De kerntaken van het smw van BJZ komen neer op: het signaleren van ontwikkelingsstoornissen van het kind (en deze doorverwijzen naar BJZ voor eventueel onderzoek) en het bieden van praktische ondersteuning. De functie smw van MADI vloeit voort uit het beroepsprofiel van het Algemeen Maatschappelijk Werk. Beroepshouding (en de daaraan gekoppelde geheimhoudingsplicht) komen voort uit de code voor maatschappelijk werkers. Het smw vanuit BJZ werkt vanuit de visie en werkwijze van BJZ; men beschouwt smw als een vorm van ambulante hulpverlening. 3.5.4 Capaciteit Het MADI voert smw uit op zes scholen voor VO (2 fte) en op 5 scholen PO (1 fte). BJZ heeft per september 2001 1,8 fte smw ingezet voor VO en 1 fte voor het PO. In totaal gaat het om 5,8 fte (3,8 voor VO en 2 voor PO). 3.5.5 Organisatie Het smw maakt geen deel uit van de school, de school is evenwel de opdrachtgever voor de smw'er. Het SMW van MADI wordt aangestuurd door het management vanuit het hoofdbureau, hoewel het team smw van MADI wordt gekenmerkt als een zelfsturend team. Het smw van het BJZ wordt aangestuurd door het hoofdbureau van BJZ. De samenwerkingspartners zijn voornemens om alle smw'ers meer tot elkaar te brengen (ten behoeve van team vorming, deskundigheidsbevordering, samenwerking en afstemming).
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
21
3.5.6 Methodiek Er bestaat geen methodiekbeschrijving van het smw, MADI heeft een aantal methodische uitgangspunten en protocollen uitgewerkt (gelieerd aan het beroepsprofiel van het Algemeen Maatschappelijk werk). 3.5.7 Registratie Het MADI registreert alle hulpvragen volgens een dezelfde format (zowel voor het VO als ook PO). Jaarlijks stelt het MADI een evaluatierapport op, één over het smw op de scholen van het VO en één voor het PO. De vraag, en door wie deze is gesteld, wordt in verschillende tabellen geplaatst en in relatie gebracht met de ondernomen activiteit van de smw'er, de mate van tevredenheid, de verwijzing en de afsluiting. Voorts wordt nader ingegaan op enkele achtergrondgegevens van de leerling (leeftijd, leefsituatie, etniciteit, en dergelijke). Elk rapport besluit met een aantal conclusies, waarmee in het daaropvolgend jaar qua beleid en inzet zoveel mogelijk rekening wordt gehouden. 3.5.8 Resultaten en knelpunten Het smw van MADI voorziet reeds jaren in een duidelijke behoefte; het verloopt - getuige de rapportages - naar ieders tevredenheid. Eventuele fricties en/of knelpunten krijgen aandacht. Uit de rapportages blijkt dat de behoefte aan smw toeneemt en dat smw op de PO nagenoeg alle hulpvragen op school afdoende afhandelt; op de scholen voor het VO wordt ongeveer 25% verwezen naar andere vormen van (jeugd)zorg. Gegevens van het smw vanuit BJZ zijn niet voor handen. De uitvoerende samenwerkingspartners (MADI en BJZ) zijn voor dit moment druk doende om voor het convenant smw een werkbare, aanvullende structuur uit te werken. Het BJZ en het MADI hebben te kennen gegeven behoefte te hebben aan een monitor smw. Het MADI is bereid en heeft tevens de behoefte om haar huidige registratie, met een eventuele implementatie van een monitor smw, te verbeteren. Referenties Evaluatie Schoolmaatschappelijk werk Voortgezet Onderwijs 's-Hertogenbosch, schooljaar 1999-2000, MADI, januari 2001. Evaluatie Schoolmaatschappelijk werk Basisonderwijs 's-Hertogenbosch, schooljaar 1999-2000, MADI december 2000. Conceptrapportage Schoolmaatschappelijk werk op scholen voor het Voortgezet Onderwijs in 's-Hertogenbosch, schooljaar 2000-2001, MADI november 2001. Conceptrapportage Schoolmaatschappelijk werk op scholen voor Basisonderwijs in 's-Hertogenbosch, schooljaar 2000-2001, MADI, november 2001. Notitie Afstemming tussen schoolmaatschappelijk werker en de school MADI, (ongedateerd). Notitie Schoolmaatschappelijk werk, doen wij samen, BJZ NoordoostBrabant, november 2001. Gesprekken met uitvoerende partners en gemeente 's-Hertogenbosch (de dato 12 december 2001 en de dato 30 januari 2002).
22
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
4
Analyse en implicaties In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat de betekenis is van de geschetste situatie van het smw per gemeente voor de opzet en uitvoering van de monitor. Dit wordt gedaan langs de lijn van inschatting van de fase waarin de ontwikkeling van het smw zich bevind, de wijze waarop het smw wordt aangestuurd en georganiseerd, de toegepaste smw-methodiek en de kansen en knelpunten van registratie.
4.1
Uitgangspositie Verspreid over 2001 zijn in het kader van de extra middelen voor het smw de samenwerkingsovereenkomsten tussen de scholen en B5-gemeenten getekend. Reeds vóór die tijd hadden Helmond, Eindhoven en Tilburg al een traditie in de uitvoering ervan. Zo was voor de VO en SVO scholen in Helmond tot aan 2001 ruim 3,5 fte smw beschikbaar en in Eindhoven bijna 4,5 fte. Ten behoeve van de uitvoering bestond al een zekere afstemming tussen jeugdzorg en scholen. Het smw was vooral beschikbaar voor de meest zorgbehoeftige leerlingen, in de praktijk vooral leerlingen van het VMBO. De bestaande samenwerking is sinds vorig jaar uitgebouwd en geformaliseerd in samenwerkingsovereenkomsten. Voor Breda en Den Bosch markeren de beschikbaar gekomen financiële middelen een feitelijke start met smw, conform het convenant. In Breda is het een en ander voortvarend opgepakt: er is een stuurgroep in het leven geroepen en het BJZ dat het smw coördineert en uitvoert heeft vele scholen bezocht en daarmee afspraken gemaakt. In Breda was via het BJZ aanvankelijk 16 uur smw per week beschikbaar; sinds het van kracht worden van het samenwerkingsconvenant is het aanbod opgehoogd naar 126 uur die ook bijna allemaal daadwerkelijk zijn ingevuld het afgelopen jaar. In Den Bosch hebben de betrokken partijen onlangs een begin gemaakt met de organisatorische vormgeving van de taak schoolmaatschappelijk werk. Implicaties monitor De uitgangspositie, en dus de ontwikkelingsfase waarin het smw verkeert, varieert van stad tot stad. Dit betekent dat uiterste voorzichtigheid moet worden betracht bij een vergelijking tussen de te volgen steden met behulp van de monitor. Een tussentijdse beoordeling of eindbeoordeling in termen van ‘de best presterende smw-stad’ is dus niet opportuun. Wel kan van elke stad afzonderlijk een oordeel worden gegeven over succesvolle en minder succesvolle elementen in het gehanteerde smw-model. Daaruit kunnen vervolgens weer algemene, gemeenteoverstijgende succes- en faalfactoren worden afgeleid. Dit maakt vervolgens een per gemeente toegesneden advisering over verbetering van het gehanteerde model mogelijk en een algemene advisering aan eventuele ‘nieuwe’ smw-gemeenten.
4.2
Organisatie en aansturing smw Uit de situatieschetsen blijkt dat de wijze waarop het smw georganiseerd en aangestuurd wordt, naast een aantal overeenkomsten, nogal wat verschillen laten zien.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
23
In alle gemeenten wordt gewerkt met een stuurgroep waarin tenminste het onderwijs, jeugdzorg en gemeente in is vertegenwoordigd. De taken van een stuurgroep zijn onder andere het bewaken van de voortgang, het signaleren van knelpunten en voorstellen doen voor oplossingen. Het Bureau Jeugdzorg is steeds de uitvoerder en coördinator van het smw voor het voortgezet onderwijs. In Helmond is een in verhouding vrij zware organisatiestructuur in het leven geroepen. Naast de reguliere stuurgroep met de direct betrokken partijen, is ook een zogenaamde directiegroep en een overlegstructuur van alle 15 bij het VO en SVO betrokken schoolmaatschappelijk werkers actief. Tilburg neemt een opvallende uitzonderingspositie in waar het gaat om de schaalgrootte waarop het smw wordt aangeboden. Niet alleen Tilburgse scholen voor voortgezet onderwijs, maar ook scholen in de gehele regio Midden-Brabant kunnen gebruik maken van schoolmaatschappelijk werk; Waalwijk treedt op als representant namens de regio. In de andere B5-steden blijft de inzet van de extra middelen beperkt tot de grenzen van de betreffende gemeenten. In het verwijzingsproces naar de schoolmaatschappelijk werker vervult het zorgteam van een school een centrale rol. Schoolmaatschappelijk werk kan alleen via dit zorgteam worden ingeschakeld (in Helmond en op sommige scholen in Tilburg kunnen leerlingen ook rechtstreeks naar de smw’er stappen, maar in de praktijk wordt van deze mogelijkheid niet veel gebruik gemaakt). De smw’er zelf maakt ook deel uit van het zorgteam. In Eindhoven wordt de smw’er bovendien aangestuurd vanuit het bovenschoolse zorgteam. Leerkrachten die menen dat een leerling extra hulp in de vorm van smw nodig heeft, kunnen dus niet rechtstreeks naar een schoolmaatschappelijk werker verwijzen. Het zorgteam kan eventueel ook direct naar het BJZ of zo nodig GGZ verwijzen voor ‘zwaardere’ vormen van hulpverlening. In Helmond, Tilburg en Breda is per school een samenwerkingsovereenkomst opgesteld met het BJZ over de te leveren smw-diensten en de taakverdeling daarin. In Eindhoven heeft men ervoor gekozen dit niet te doen, in Den Bosch is de situatie op dit punt nog niet duidelijk. Eveneens in Helmond, Tilburg en Breda worden de vrijgekomen extra middelen in principe ook ingezet voor het ROC, hoewel er vanuit deze instellingen slechts een gering beroep op het smw wordt gedaan. In Eindhoven is het ROC niet principieel van smw uitgesloten, maar het ROC wordt niet actief opgezocht in dit verband. De houding van de betrokkenen in Den Bosch ten opzichte van het al dan niet aanbieden van smw aan het ROC is niet bekend. Implicaties monitor Er kunnen vele schakels en actoren in het proces van schoolmaatschappelijk werk onderscheiden worden: de leerling, de leerkracht, het zorgteam, de schoolmaatschappelijk werker, het BJZ en de diverse stuurgroepen. In een monitor dient de rol van elk van deze partijen in ogenschouw te worden genomen om tot gerichte uitspraken over werkwijze en resultaten te kunnen komen. Door de grote aantallen participerende scholen en de in verhouding kleine aantallen leerlingen die van het smw gebruik maken, lijken uitspraken op individueel schoolniveau niet opportuun.
24
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
In verband met de monitor is het interessant om te zien of een zwaardere organisatiestructuur zijn vruchten afwerpt wat betreft de effectiviteit van de smw-voorziening. Ten aanzien van de Tilburgse situatie geldt dat het onderzoek niet beperkt kan blijven tot de gemeente Tilburg; ook de ontwikkelingen in de regio zullen in de analyse moeten worden betrokken. Immers, het zou enigszins kunstmatig zijn de regio af te zonderen van Tilburg en bovendien kunnen uitspraken worden gedaan over maximaal haalbare schaalgrootte. De gevolgen voor de monitor zijn evident: er dient in Tilburg op bredere schaal data te worden verzameld dan in de overige B5-gemeenten. 4.3
Smw-functie en methodieken Er bestaan op de locaties geen algemeen geaccepteerde functie- en taakomschrijving voor het smw. Het smw wordt thans per locatie uitgevoerd door diverse partijen, waarbij er naar wordt gestreefd om de taken van het BJZ te verhelderen in relatie tot de inzet van bestaande lokale welzijnsvoorzieningen. Er is geen draaiboek of kwaliteitshandleiding voor de uitvoering van het smw. In Eindhoven is wel een aantal eisen geformuleerd waaraan een smw’er moet voldoen (tenminste HBO niveau amw, kennis van het onderwijsveld en van de jeugdzorg en dergelijke) en wordt door de gemeentelijke Dienst Onderwijs Beroep en Arbeid (DOBA) momenteel aan een methodiekbeschrijving voor het werk van de smw’ers gewerkt. In grote lijnen bestaat er wel een zekere consensus waar de taken van een smw’er liggen. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen directe en indirecte zorgtaken. Directe zorgtaken omvatten leerlinggebonden werkzaamheden zoals het bespreken van kinderen in de zorgteams, het opstellen van behandelplannen en het daadwerkelijk ambulant hulpverlenen. Indirecte taken omvatten de consultatie en training van docenten en ondersteuning van het zorgteam van een school. Hoewel de financiële middelen voor smw zijn toegenomen, is omgerekend per school slechts enkele uren smw meer beschikbaar. In Tilburgse opzet heeft men om deze reden expliciet gekozen voor een nadruk op de indirecte functies, in de overige steden staat de directe begeleiding van leerlingen voorop. Implicaties monitor Om uitspraken over de (verschillen in) uitwerking van het smw in de diverse steden mogelijk te maken, is een gedegen registratie nodig van de activiteiten van zowel de schoolmaatschappelijk werker als de school zelf. In de volgende paragraaf zal nader worden ingegaan op die registratie.
4.4
Registratie Het is op grond van deze voorstudie niet eenvoudig gebleken een helder beeld te krijgen óf en zo ja, welke gegevens momenteel over smw in de deel nemende gemeenten verzameld worden. Globaal kan een onderscheid worden gemaakt in registratie op het niveau van zorgteams en registratie op het niveau van schoolmaatschappelijk werkers zelf. In de afgesloten smw-samenwerkingsverbanden tussen BJZ en scholen staat dat zorgteams van de scholen verplicht zijn te registreren. Welke gegevens dat precies zijn is niet vastgelegd, ook is het niet altijd duidelijk óf dat gebeurt en volgens welk systeem. Van Tilburg staat vast dat er gewacht wordt tot een eventuele monitor aanvangt.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
25
Door de schoolmaatschappelijk werkers zelf wordt een door het Bureau Jeugdzorg (alwaar de smw’er in dienstverband is) landelijk voorgeschreven set van cliëntgebonden gegevens bijgehouden. Deze set is slechts van beperkte omvang. In Eindhoven is daarom het initiatief genomen tot de ontwikkeling van een meeromvattend registratiesysteem. Implicaties monitor Het ontbreekt aan eenduidigheid en helderheid in de registratie van gegevens over het smw in de betrokken gemeenten. In het kader van een monitor is een uniforme, heldere registratie echter wel noodzakelijk. Het vormt de input voor een gefundeerde inschatting van het verloop van het proces en resultaat van de extra ingezette middelen voor smw. Het succes van de monitor staat of valt bij de aanlevering van deze (overigens geanonimiseerde) registratiegegevens. Nog vóór aanvang van de monitor zal in samenspraak tussen de onderzoekers en de stuurgroep van elke gemeente moeten worden vastgesteld of de aldaar verzamelde soort, kwaliteit en kwantiteit van data aan de gewenste monitor voldoen. Vervolgens moet tot ondubbelzinnige afspraken worden gekomen wie welke gegevens op welk moment leveren aan de onderzoekers. 4.5
Vier typen vragen Tot besluit van dit hoofdstuk staan wij stil bij ervaringen die relevant zijn voor de uitvoering van smw in relatie tot de taken van BJZ en de inzet van lichtambulante zorg en vatten wij de punten samen die aandacht verdienen in de verdere ontwikkeling en monitoring van activiteiten in de B5. Aangesloten wordt bij de bevindingen van onze voorstudie voor de monitor die wij hierboven formuleerden. Het gaat om vier typen vragen, te weten: • Positioneringsvragen • Professionaliseringsvragen • Distributievragen • Registratievragen Positioneringsvragen Het gaat hier met name om de vraag naar de taken en functies van smw in relatie tot die van BJZ en de inzet van licht-ambulante zorg in het bijzonder. Ervaringen elders in Nederland tonen dat het smw verzorgd wordt door functionarissen die hun dienstverband hebben bij uiteenlopende instellingen waaronder bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk werk, de schoolbegeleidingsdienst, scholen, de jeugdzorg en sociaal-pedagogische diensten. Het dienstverband van smw'ers verschilt aanzienlijk per schoolsoort (PO, VO, speciaal onderwijs). Voor het VO zijn instellingen voor algemeen maatschappelijk werk en schoolbesturen de belangrijkste werkgevers. Het schoolmaatschappelijk werk wordt vooral vormgegeven als onderdeel van de schoolinterne leerlingenzorg en wel aanvullend op de leerlingenzorg van leerkrachten, mentoren, leerlingbegeleiders en andere betrokkenen. Schoolmaatschappelijk werkers maken veelal deel uit van het periodiek overleg dat de school in het kader van de leerlingenzorg heeft met externe instellingen waaronder met name de jeugdgezondheidszorg, de leerplicht en de jeugdzorg. De invulling van taken en verantwoordelijkheden van het smw laat in het verlengde van de verschillen in dienstverband, werkterrein, organisatie van de leerlingenzorg, nagestreefde doelen en invalshoeken variatie zien, zij het dat
26
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
in toenemende mate overeenstemming ontstaat over het functieprofiel. In regio’s waarin het smw sterk tot ontwikkeling is gekomen, zoals bijvoorbeeld in Rotterdam, blijkt het belang van onder meer de verduidelijking van het takenpakket, kwaliteitseisen, ondersteuning van betrokken functionarissen en monitoring van (resultaten van) de inzet als ook van de afstemming en samenwerking van smw en het BJZ. Dit laatste wordt bevorderd door afspraken over het moment waarop de inzet van schoolmaatschappelijk werkers ophoudt en de benutting van ervaringsgegevens door middel van overdracht en een vaste registratiesystematiek. Op plaatsen (te denken valt bijvoorbeeld aan Amsterdam en Den Haag) waar in het voortgezet onderwijs geen of weinig smw wordt aangeboden door de welzijnsinstellingen komt het voor dat scholen zelf of andere instellingen, waaronder de jeugdzorg, in deze lacune hebben voorzien. Voor wat betreft de jeugdzorg waren dat tot voor kort zorgaanbieders (die thans worden geacht geïndiceerde jeugdzorg te bieden) en sinds kort ook het BJZ. In deze plaatsen zien wij het afgelopen jaar taken door de geïndiceerde jeugdzorg afgestoten worden naar het BJZ en discussies gevoerd worden over de vraag vanuit welke voorziening in welke omvang deze taken uitgevoerd moeten worden, waar dit plaats moet vinden en wie de aansturing verzorgt. Met de opkomst van BJZ en de discussies over de functies, taken en verantwoordelijkheden van deze instelling in het kader van de Wet op de Jeugdzorg is dit debat versterkt en de behoefte aan verduidelijking als gezegd toegenomen. We zien dit ook terug in de rapportage van de B5. Een vraagstuk dat in dit verband ook speelt is het startpunt van de werkzaam heden van het smw, of beter gezegd: waar grijpen de werkzaamheden op aan? Wordt de inzet geactiveerd door medewerkers van de schoolinterne leerlingenzorg, gebeurt dit naar aanleiding van de bespreking in het zorgadviesteam (dat ook wel zorgbreedteoverleg of social team wordt genoemd), grijpt deze inzet aan op het niveau van het samenwerkingsverband van VO/SVOscholen of is er een eigenstandige ingang voor jongeren gerealiseerd bijvoorbeeld door middel van een spreekuur. Dit blijken belangrijke vragen die verwijzen naar de organisatie van de leerlingenzorg en daarbinnen onder meer ook naar de arbeidsdeling en samenwerking van medewerkers van betrokken instellingen. Ook hier zien wij in de B5 verschillende praktijken. De ervaringskennis in Nederland op beide terreinen is gelukkig groeiende, waardoor het mogelijk wordt meer te profiteren van ontwikkelde instrumenten, gedragslijnen en organisatie- en inrichtingsvoorbeelden van de leerlingenzorg. Op basis van van het bovenstaande kunnen voor de B-5 enkele aandachtspunten genoemd worden. Het smw werk wordt thans door verschillende instanties uitgevoerd, te weten voorzieningen voor geïndiceerde jeugdhulpverlening, lokale voorzieningen en BJZ. In de toekomst zal het in alle locaties moeten worden ondergebracht onder BJZ, hetgeen waarschijnlijk enige overgangsperikelen met zich mee kan brengen. Enigszins verwant met bovenstaande is de constatering dat de toegang tot het smw voor cliënten enigszins verschilt tussen de locaties. In de ene regio is directe toegang voor leerlingen mogelijk, in de andere is alle toeleiding via het zorgteam geregeld.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
27
De aansturing van het smw verschilt enigszins tussen de locaties. In alle locaties is de smw'er lid van het zorgteam op schoolniveau, maar in één locatie wordt de smw'er expliciet aangestuurd door het bovenschoolse zorgteam. De relatie tussen smw en amw is niet geheel duidelijk in de vijf locaties. Meer algemeen gesproken is er geen welomschreven afstemming tussen de rol van de ambulante jeugdzorg enerzijds en de lokale voorzieningen anderzijds. Professionaliseringsvragen Hoewel de ervaringskennis toeneemt, blijkt dat de benutting hiervan geen automatisme is. Op veel plekken in Nederland wordt, zo lijkt het, nauwelijks gebruik gemaakt van reeds ontwikkelde taak- en functieomschrijvingen, de afbakening van het smw ten opzichte van de werkzaamheden van medewerkers van andere voorzieningen waaronder met name het BJZ, handreikingen voor een verantwoorde invoering van de smw-functie in scholen voor het VO en een efficiënte vormgeving van de werkrelaties met andere partijen en van suggesties voor het vastleggen van de resultaten van werkcontacten (registratie), het bevorderen van de kwaliteit van de uitvoering en de ondersteuning van schoolmaatschappelijk werkers daarbij. Met name Rotterdam vervult op dit gebied een voorhoedefunctie. Bij de ontwikkeling van activiteiten in de B5 kunnen deze bevindingen een plaats krijgen. In Eindhoven is hier al een start mee gemaakt. Voor de monitorontwikkeling liggen hier belangrijke aanknopingspunten, bijvoorbeeld daar waar het gaat om de registratie van werkzaamheden van het smw, de doelgroepen waarop deze functie zich richt en de resultaten en beoordeling van de geboden ondersteuning. Voorgesteld wordt deze inhoudelijke activiteiten die gekoppeld zijn aan de monitorontwikkeling in de komende periode de nodige aandacht te geven opdat er een uniforme basisregistratie ontstaat met inachtneming van lokale verschillen. Voor de Brabantse situatie lijkt In enkele locaties de professionalisering van de smw'ers niet een prioriteit te hebben, in de andere bestaan er intenties om de professionalisering verder gestalte te geven. In een locatie wordt daarbij expliciet gebruik gemaakt van de deskundigheid die in andere delen van het land is ontwikkeld. Bij professionalisering kan zowel gedacht worden als hand- en draaiboeken als aan methodiekbeschrijving en -scholing. Distributievragen Zoals eerder is vastgesteld in deze studie worden er in de B5 verschillen aangetroffen met betrekking tot de inzet en distributie van het smw. Het gaat om de inzet van het aantal uren, de verdeling van deze uren over verschillende taken, de verdeling van de inzet over de scholen (wegingsfactoren) en het al dan niet bedienen van scholen in de regio. Deze verscheidenheid wordt ook aangetroffen elders in Nederland. Voorgesteld wordt deze thematiek aan de orde te stellen in het overleg met de B5 met het doel bij de start van de monitoring duidelijkheid te hebben over deze aspecten. We verwachten dat de discussie naar aanleiding van dit onderwerp aanleiding kan zijn de bestaande praktijk op onderdelen te veranderen. De beschikbare ervaringskennis die op andere plaatsen in Nederland vergaard is, kan daarbij benut worden. Zo kunnen wij ons voorstellen dat de nadere bezinning met betrekking tot de
28
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
verdeling van het aantal uren over verschillende taken leidt tot het kiezen van een andere gedragslijn. De inzet en distributie van het smw verschilt op een aantal punten tussen de vijf locaties. Verschillen zijn er in de inzet van aantal uren, de verdeling van deze uren over verschillende taken (bijvoorbeeld directe cliëntgebonden taken tegenover ondersteuning van de zorgstructuur op school), de verdeling van de inzet over de scholen en het al dan niet bedienen van scholen in de regio. Registratievragen Zoals hiervoor al werd aangegeven hebben wij aanzienlijke verschillen aangetroffen tussen de B5 in de wijze van registreren. Het verdient aanbeveling in het overleg met de gemeenten de huidige registratiepraktijk aan de orde te stellen en deze in samenhang te brengen met de nagestreefde doelen, vormen inhoudsaspecten van de taakuitvoering en de bredere inbedding van het smw in de organisatie van de leerlingenzorg en de samenwerking met andere partijen. Ook hierbij kan geprofiteerd worden van ervaringen elders. Wij denken met name aan het registratiesysteem dat is ontwikkeld in Rotterdam en de instrumenten die door het LCOJ worden ingezet in de provincie Groningen bij het onderzoek van de preventie-units in het voortgezet onderwijs. Voor de monitoring in de B5 is het maken van nadere afspraken over de wijze van registreren noodzakelijk. Het uitwerkingsvoorstel van de monitor dat hierna wordt toegelicht, biedt daarvoor aanknopingspunten. Het verdient tevens aanbeveling om praktijkwerkers hierbij, voorafgaande aan de start van het onderzoek, ondersteuning te bieden. De bestaande, merendeels beperkte, registratiepraktijken verschillen tussen de vijf locaties.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
29
5
Contouren van een monitor
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden op basis van de voorstudie de contouren van een monitor voor het volgen van het proces en de resultaten van het smw in de B5 geschetst. In dit kader wordt niet alleen rekening gehouden met de in de voorgaande hoofdstukken vermelde resultaten van de analyse van de stand van zaken in de vijf locaties. Tevens zal gebruik worden gemaakt van ervaringen die in andere delen van Nederland zijn opgedaan en de ontwikkelingen op het gebied van beleid en wetgeving inzake.
5.2
Basiselementen van de monitor De resultaten van de hier gerapporteerde voorstudie geven alle aanleiding om een monitor voor het smw VO te construeren. De gewenste monitor kan omschreven worden als een beleidsmonitor. Zij zal er op gericht moeten zijn informatie te verschaffen over de inzet van het schoolmaatschappelijk werk en de resultaten die dit heeft. Deze informatie kan voor de beleidsmakers relevant zijn bij het beoordelen van de voortgang van het project en eventuele knelpunten hierin. Voor de uitvoerende werkers en het middenkader zal de informatie gebruikt kunnen worden ter ondersteuning van evaluaties van het eigen werk. Omdat de monitor een uniform karakter heeft voor de onderscheiden locaties kan daarbij ook gebruik worden gemaakt van onderlinge vergelijkingen. Hierbij zal men echter voorzichtig moeten zijn gezien de verschillende uitgangssituaties in de locaties en verschillen in het werkveld, dat wil zeggen de scholen die worden bediend. In het ideale geval zouden de inzet en de resultaten van de inzet gerelateerd moeten kunnen worden aan de situatie zoals die was voor de start van het project. Op voorhand is echter duidelijk dat dit laatste in praktijk slechts op zeer beperkte schaal direct is te bepalen. Alleen als het gaat om feitelijke inzet in termen van aangesteld personeel zal een vergelijking met de situatie voor aanvang van het project kunnen worden gemaakt. Voor het overige zijn voor aanvang van het project niet systematisch gegevens verzameld, zodat een directe vergelijking per definitie onmogelijk is. Indirect kunnen op het vlak van de beleving of het oordeel van de inzet van het schoolmaatschappelijk werk door de scholen wel gegevens worden verkregen van hen die beide situaties hebben meegemaakt. Maar voor het overige zal de monitor hoofdzakelijk een oordeel over het project zelf kunnen geven zonder dat een vergelijking met de situatie daarvóór mogelijk is. Uiteraard is het wel mogelijk om bij toepassing van de monitor over een langere periode trends over de tijd te analyseren.
5.3
De onderwerpen van de monitor Op basis van de ervaringen met de uitvoering en registratie van smw in andere locaties, zwaartepunten in het beleid en modellen voor beleidsonderzoek kunnen de volgende onderwerpen in de samen te stellen monitor worden opgenomen:
30
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
1
2 3 4 5 6
De inzet van smw in termen van fte's uitvoerend personeel, ondersteuning van het uitvoerend personeel en middenkader en het bereik van deze inzet. De aanwezigheid en kwaliteit van randvoorwaarden, zoals handleidingen en draaiboeken, functie- en taakomschrijvingen en protocollen. De aard van verrichte activiteiten bij de uitvoering van smw, opgesplitst naar cliëntgerichte activiteiten en overige activiteiten. De aard en omvang van de bereikte doelgroep, opgesplitst naar eenmalige contacten en hulpverleningstrajecten. De resultaten van de cliëntgerichte activiteiten. Het oordeel over de activiteiten en de resultaten ervan door de scholen en de cliënten.
Omdat het smw in de locaties ingezet wordt om ongeoorloofd schoolverzuim (osv) en voortijdig schoolverlaten (vsv) te voorkomen of te verminderen, geven gegevens over de omvang en trends in deze aspecten eveneens informatie over de resultaten van het smw. Hierbij dienen twee opmerkingen te worden gemaakt. In de eerste plaats is de relatie tussen de succesvolle inzet van smw en het verminderen van osv en vsv zeker niet direct causaal van aard. Oorzaken van osv en vsv kunnen door vele factoren worden bepaald die niet direct in verband staan met het psychosociaal welbevinden van de leerlingen en het zorgklimaat in de school (de twee doelen waar smw zich direct op richt). Trends in osv en vsv kunnen derhalve niet direct worden toegeschreven aan het succes of falen van de inzet van smw. In de tweede plaats zijn er andere kanalen dan het smw die verantwoordelijk zijn voor het verzamelen van gegevens over osv en vsv. Te denken valt met name aan de schoolgezondheidsdienst, de leerplichtfunctionarissen en de RMC. Vanwege deze twee redenen ligt het voor de hand om de gegevens over osv en vsv zoals die door de genoemde instanties worden verzameld als aanvulling op de monitor te gebruiken. Uitwerking en methoden van gegevensverzameling De methoden voor de gegevensverzameling worden hier per onderwerp uitgewerkt. Bij voorbaat zij opgemerkt dat deze uitwerking een voorlopig karakter heeft en in de constructiefase en de testfase van de monitor kunnen worden bijgesteld. Ad 1: De inzet en het bereik Hier zal informatie worden verzameld over de omvang van ingezette uren uitvoerend werk, ondersteunend werk en coördinerend werk. Een indeling zal moeten worden gemaakt van de inzet voorzover die uit de projectsubsidie wordt bekostigd en de overige inzet. Daarnaast zal een indicatie moeten worden verkregen van het aantal bereikte scholen, opgesplitst naar type onderwijs, en bereikte leerlingen, eveneens opgesplitst naar type onderwijs. Voor de aanlevering van deze informatie kunnen de uitvoerende organisaties, dat wil zeggen de Bureaus Jeugdzorg, verantwoordelijk worden gesteld. Hiertoe zal een uniform format ontwikkeld moeten worden.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
31
Ad 2: De kwaliteit van de randvoorwaarden Voor een goede uitvoering van het smw is het nodig dat de juiste randvoorwaarden aanwezig zijn. Het gaat hierbij om middelen die de uitvoering van het werk ondersteunen, zoals de aanwezigheid van protocollen en draai boeken, gelegenheid tot deskundigheidsbevordering en training en dergelijke. Voor het verzamelen van gegevens hierover geldt hetzelfde als bij ad 1 is opgemerkt. Ad 3: De aard van de verrichte activiteiten smw De activiteiten van een schoolmaatschappelijk werker kunnen cliëntgericht of niet-cliëntgericht zijn. Het onderscheid tussen deze twee soorten activiteiten is onder meer belangrijk omdat de resultaten ervan op een verschillende manier dienen te worden beoordeeld. Bij cliëntgerichte activiteiten zal de voortgang van de cliënt het primaire evaluatiecriterium zijn, bij niet cliëntgerichte activiteiten is het evaluatiecriterium breder. Cliëntgerichte activiteiten kunnen betrekking hebben op eenmalige contacten (consultatie, advies), verwijzingsprocedures (voor andere vormen van hulpverlening via het BJZ) en hulpverleningstrajecten (in het kader van vrij toegankelijke ambulante hulpverlening). Tot de niet-cliëntgerichte activiteiten behoren inhoudelijke activiteiten (zoals consultatie van leerkrachten en zorgcoördinatoren voorzover zij niet betrekking hebben op individuele leerlingen) en overige activiteiten (zoals administratieve werkzaamheden, supervisie en caseloadbesprekingen). Ten behoeve van de activiteiten kan het best gebruik gemaakt worden van een registratieformulier dat door de smw'ers wordt bijgehouden. Voor de samenstelling van dit formulier kan gebruik worden gemaakt van reeds bestaande aanzetten tot registratie in de locaties, het smw-registratiesysteem Rotterdam en het Formulier Tijdschrijven en Verrichtingen (FTV). Op basis van deze elementen kan een op maat gesneden systeem worden samengesteld. Ad 4: Aard en omvang van de bereikte doelgroep Bij dit onderwerp betreft het de leerlingen die daadwerkelijk en direct van het smw profiteren in de vorm van eenmalige contacten, verwijzingen en hulpverleningstrajecten vrij toegankelijke hulp. Het gaat hier dus niet om de potentiële doelgroep van het smw. Deze wordt onder ad 1 vastgesteld. Zowel de omvang van de bereikte doelgroep als enige informatie over kenmerken van de bereikte leerlingen zullen worden vastgesteld. Vanwege praktische redenen zal de te verzamelen informatie bij de verwijzingen en de hulpverleningstrajecten uitgebreider zijn dan bij de eenmalige contacten. Voor het verzamelen van gegevens over de bereikte doelgroep kan hetzelfde registratieformulier worden gebruikt als voor de activiteitenregistratie. Ad 5: De resultaten van de cliëntgerichte activiteiten Voor eenmalige contacten, verwijzingen en hulpverleningstrajecten bestaan verschillende doelen. In het bovenbedoelde registratieformulier kan een onderdeel worden opgenomen om te bepalen in hoeverre deze doelen zijn bereikt. Bij de eenmalige contacten zal dit beperkt blijven tot de vraag of de smw'er van oordeel is dat de cliënt weer op eigen kracht verder kan. Bij de verwijzingen zal worden vastgesteld of de jeugdige daadwerkelijk in de procedure van het BJZ is opgenomen en wat het resultaat daarvan is. Bij de hulpverleningstrajecten zal worden vastgestel wat het oordeel van de smw'er is
32
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
over de effecten van de hulp. Voor dit laatste kan gebruik worden gemaakt 4 van afsluitingslijsten, zoals de exitlijst van de COM-procedure. Ad 6: Het oordeel van de scholen en de cliënten Om de inzet en de resultaten van het smw te kunnen bepalen is het belangrijk om ook de mening van de 'klanten' hierover vast te stellen. Ook hier kan weer het onderscheid gemaakt worden tussen de cliëntgerichte activiteiten en de overige activiteiten van de smw'er. Voor het vaststellen van het oordeel over de cliëntgerichte activiteiten kan bij afsluiting van de bemoeienis van de smw'er een korte cliëntsatisfactielijst worden ingevuld door de leerling. Hiervoor kan worden gebruik gemaakt van een bestaande lijst, die in meerdere onderzoeken is gebruikt. Daarnaast kan de verwijzende leerkracht of zorgcoördinator in een korte vragenlijst worden gevraagd zijn of haar oordeel over de inzet en het resultaat van de bemoeienis van de smw'er te geven. Hiervoor zal een vragenlijst moeten worden geconstrueerd. Om praktische redenen lijkt het raadzaam om deze procedure voor het vaststellen van het oordeel van de leerkrachten en cliënten over de cliëntgerichte activiteiten te beperken tot de hulpverleningstrajecten. Om een oordeel te krijgen over de niet-cliëntgerichte activiteiten lijkt het raadzaam om periodiek een enquête naar de deelnemende scholen te sturen. Bij het samenstellen van deze enquête kan gebruik worden gemaakt van een ten behoeve van het Rotterdamse smw ontwikkelde enquête. Hierin kunnen ook vragen worden opgenomen over de kwaliteit van het zorgsysteem op de scholen. De monitor voor het smw VO in de B5 zal op basis van bovenstaande overwegingen kunnen bestaan uit drie onderdelen: Een periodieke enquête onder de Bureaus Jeugdzorg voor het vaststellen van de inzet van het smw en de randvoorwaarden (onderwerpen 1 en 2). Een registratiesysteem smw voor het vaststellen van de omvang en aard van de bereikte doelgroep, de aard van de verrichte activiteiten en de resultaten van het werk. In dit systeem is ook opgenomen het laten invullen van klanttevredenheidslijsten door leerlingen en leerkrachten (onderwerpen 3, 4, 5 en 6). Een periodieke enquête onder de deelnemende scholen voor het vaststellen van het oordeel over de inzet en resultaten van het smw (onderwerp 6). Daarnaast zal ten behoeve van de evaluatie gebruik gemaakt kunnen worden van gegevens over schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten die verzameld worden door RMC's, leerplichtambtenaren en de schoolgezondheidsdienst.
4
De COM-procedure is een set vragenlijsten voor het bepalen van de aard van de doelgroep, de werkwijze en de effecten van hulp in de geïndiceerde jeugdhulpverlening.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
33
5.4
Vormgeving van de monitor Om verschillende redenen lijkt het aanbevelenswaard om één uniforme monitor voor de vijf afzonderlijke locaties samen te stellen, bestaande uit de drie genoemde onderdelen: een periodieke enquête onder de Bureaus Jeugdzorg, een periodieke enquête onder de deelnemende scholen en een registratiesysteem voor de smw'ers. Bij de beide enquêtes zijn er op het eerste gezicht geen redenen om voor de afzonderlijke locaties varianten aan te brengen. Bij het registratiesysteem voor de smw'ers is het echter mogelijk dat een dergelijke wens wel bestaat. Op een aantal locaties bestaan immers al aanzetten voor een systeem en het lijkt wenselijk om deze aanzetten zoveel mogelijk te incorporeren. Voor de vergelijkbaarheid tussen de locaties is het noodzakelijk dat er een basispakket van dezelfde gegevens in alle locaties wordt verzameld. Extra informatie kan in overleg tussen ontwikkelaars en uitvoerders per locatie worden toegevoegd. Hiermee wordt de bruikbaarheid van de informatie door de locaties verhoogd en daarmee waarschijnlijk ook de motivatie om aan de dataverzameling bij te (blijven) dragen. De monitor zal in eerste instantie gebruik maken van papieren formulieren. Op basis van ervaringen in het verleden lijkt het raadzaam om niet direct te beginnen met het ontwikkelen van een geautomatiseerd systeem voor het opslaan en verwerken van de gegevens per locatie. Uiteraard staat het iedere locatie vrij om een computerprogramma voor een dergelijke opslag en verwerking samen te stellen. De opslag en verwerking van de gegevens kan in eerste instantie echter het best centraal gebeuren. Bij gebleken deugdelijkheid kan te zijner tijd de ontwikkeling van een geautomatiseerd systeem worden overwogen. De ontwikkeling en toepassing van het registratiesysteem smw kan in vier stappen worden verdeeld. Eerst zal het systeem concreet moeten worden ingevuld. Dat wil zeggen dat de formulieren moeten worden samengesteld en geproduceerd. In de tweede plaats zullen deze formulieren in praktijk op hun toepasbaarheid moeten worden getoetst. Daartoe zal proefgebruik door enkele smw'ers gedurende enige tijd nodig zijn waarna de eerste definitieve versies kunnen worden gemaakt. Ten derde zullen de formulieren dan enige tijd door alle smw'ers worden gebruikt. Op grond daarvan kunnen eventuele laatste correcties worden doorgevoerd. Daarna kan regulier gebruik plaatsvinden. De ontwikkeling en toepassing van de enquêtes voor BJZ's en scholen kan in één hand blijven. Proefdraaien lijkt hierbij niet nodig of wenselijk. Ervan uitgaande dat in het voorjaar van 2002 een aanvang kan worden gemaakt met de opzet van de monitor lijkt het mogelijk om met aanvang van het schooljaar 2002-2003 te beginnen met de eerste definitieve versie van het registratiesysteem. Per 1 januari kan dan worden begonnen met regulier gebruik. De enquêtes voor BJZ en de scholen zouden voor de eerste keer kunnen worden afgenomen in het eerste trimester van het schooljaar 20022003. Een tweede afname van de enquêtes zou kunnen plaatsvinden aan het begin van het schooljaar 2003-2004.
34
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
Over de resultaten van de eerste definitieve versie van het registratiesysteem en de eerste enquêtes zou volgens deze tijdsplanning in december 2002 kunnen worden gerapporteerd. Over de resultaten van de reguliere toepassing en van de tweede afname in december 2003. Organisatie en ondersteuning Bij bovenstaande planning is uitgegaan van een bereidwillige medewerking van smw'ers en de uitvoerende organisaties aan de ontwikkeling en toepassing van de monitor. De ontwikkeling van de monitor, de verwerking van resultaten en de rapportage zullen centraal geschieden. Van de uitvoerenden dienen onder meer de volgende bijdragen te worden gevraagd: Alle locaties dienen inzage te geven in de registratieformulieren die zij reeds gebruiken. Enkele smw'ers dienen bereid te zijn om registratieformulieren op proef te gebruiken en over de ervaringen terug te rapporteren. Leidinggevenden dienen overleg te voeren met de ontwikkelaars over hun wensen. Na gereedkoming van de definitieve versie dienen de smw'ers de betreffende formulieren nauwgezet en betrouwbaar in te vullen en deze te verzamelen en centraal te archiveren. De BJZ's en de scholen dienen de enquêtes in te vullen en te retourneren.
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
35
36
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
Bijlage 1: Lijst van gebruikte afkortingen AMW Amvb AWBZ BANS BJ Brabant BJZ B5 CED DOBA GGD G25 GOA-beleid GSB IGO ISK JGZ JHVIS JWG LCOJ MADI MvT PCL PO PON POS RMC ROC SDJ SenO SMW SoZaWe SRJV SVO VMBO VO WSNS ZO-ZO-ZO
algemeen maatschappelijk werk algemene maatregel van bestuur algemene wet bijzondere ziektenkosten bestuurs akkoord nieuwe stijl bijzonder jeugdwerk Brabant bureau jeugdzorg de 5 grootste gemeenten in Noord-Brabant centrum educatieve dienstverlening (gevestigd in Rotterdam) dienst onderwijs en beroep arbeid (gemeentelijke dienst Eindhoven) gemeentelijke gezondheidsdienst 25 grootste gemeenten in Nederland gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid grote steden beleid intergraal gemeentelijk onderwijsbeleid internationale schakelklassen jeugdgezondheidszorg jeugdhulpverlening informatiesysteem verstrekte technologie jeugdwerk garantiewet landelijk centrum onderwijs en jeugdzorg (onderdeel van NIZW) stichting maatschappelijke dienstverlening ‘s-Hertogenbosch memorie van toelichting permanente commissie leerlingzorg primair onderwijs Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant project ongediplomeerde schoolverlaters regionaal meld- en coördinatiepunt voortijdig schoolverlaters regionaal opleidingscentrum stichting dagbehandeling jeugdigen spel en opvoeding schoolmaatschappelijk werk sociale zaken en werkgelegenheid stichting registratie jeugdvoorzieningen speciaal voortgezet onderwijs voorbereidende middelbaar beroepsonderwijs voortgezet onderwijs weer samen naar school zo vroeg mogelijk, zo licht mogelijk en zo dichtbij mogelijk
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
37
Bijlage 2: Respondenten
HELMOND Naam
Instelling/postadres
De heer M. van Hout
BJ Brabant, Postbus 558 5700 AN
De heer J. Berkers
BJ Brabant, Postbus 558 5700 AN
De heer J. Karsmakers
Samenwerkingsverband VO/SVO Helmond, Postbus 490, 5700 AL
De heer J. Hol
BJZ Zuidoost-Brabant, Zuidende 25a, 5701 KX
EINDHOVEN Naam
Instelling/postadres
Mevrouw M. Nijkamp
Troje/SDJ, afd SMW, Amundsenlaan 6a, 5623 PV
Mevrouw W. Eltink
Dienst Onderwijs, Beroep en Arbeid, Dr. Berlagelaan 22, 5622 HD
De heer W. de Luy
Groenschool, Postbus 8828, 5605 LV Eindhoven
TILBURG Naam
Instelling/postadres
De heer P. Dekkers
Gemeente Tilburg ,Dienst onderwijs, Postbus 717, 5000 AS
Mevrouw M. van Krevel
BJZ Midden-Brabant, Postbus 339, 5000 AH
De heer L. van Duijn
Willem van Oranjecollege, Floris-V laan 11a, 5141 BA Waalwijk
De heer M. van Wijk
M-B College Tilburg, Gershwinstraat 10, 5012 AR
Mevrouw B. Kamminga
Gemeente Waalwijk, Postbus 10150, 5140 GB Waalwijk
BREDA Naam
Instelling/postadres
De heer Frank Hessels
AOC Princentuin, Postbus 9251, 4801 LG
De heer J. Baak
Gemeente Breda, directie Welzijn, Postbus 2521, 4800 CM
Mevrouw M. Schrover
BJZ West-Brabant, Erasmusweg 34, 4834 AA
De heer T. Wilmer
Gemeente Breda, RMC, Postbus 2521, 4800 CM
's-HERTOGENBOSCH Naam
Instelling/postadres
De heer M. v/d Elzen
BJZ Noordoost, Postbus 763, 5340 AT Oss
Mevrouw C. Hoekzema
BJZ Noordoost, Havensingel 8, 5211 TX
Mevrouw A. van Leeuwen Stichting MADI, Frederik Hendriklaan 21, 5212 BA
38
De heer Rijken
Stichting MADI, Frederik Hendriklaan 21, 5212 BA
Mevrouw A.C. Campos
Gemeente 's-Hertogenbosch, afd. Onderwijs, Postbus 12345, 5200 GZ
PON-LCOJ-rapportage: ZO- ZO-ZO OP SCHOOL. VOORSTUDIE MONITOR SMW VO IN DE B5 VAN DE PROVINCIE NOORD-BRABANT
Overzicht PON-publicaties U kunt onderstaande publicaties bestellen door overmaking van het genoemde bedrag op postbankrekeningnummer 1081447, ten name van: PON Tilburg, onder vermelding van PONrapport nummer/titel. Een overzicht van de PON-publicaties van de afgelopen jaren kunt u gratis aanvragen via e-mail
[email protected] of telefonisch (013) 535 15 35. De publicaties zijn per categorie ondergebracht. Van elke publicatie is een korte omschrijving opgenomen, het aantal pagina’s, het PON-bestelnummer en het ISBN.
02-09
Rutjes, L., M. Bekkers, P. van den Bogaart en D. van Veen. Zo-zo-zo op school. Voorstudie monitor Schoolmaatschappelijk Werk in het Voortgezet Onderwijs in de B5 van de provincie Noord -Brabant. € 6,50
02-08
Groen, A. en T. Rietveld Draaiboek Techno Zorg Bus. Ontwikkeling en opzet van een voorlichtingsbus. € 6,50
02-07
Bekkers, M. en L. Rutjes Van wet naar werkelijkheid. Cliëntenraden in de Brabantse jeugdzorg. € 5,--
02-06
Nauta, K. Verdeelde of gedeelde ruimte. Wonen, leren, werken, zorgen en ontspannen op één locatie. € 11,50
02-05
Franken, P. en K. du Long. Zorge(n)loos wonen in Hoogeloon. Wonen, zorg en welzijn door de ogen van Hoogeloonse ouderen. € 6,50
02-04
Tabibian, N. en P. Franken. Brabantse scholen maken zich breed. De ontwikkeling van brede scholen in de provincie Noord-Brabant: een onderzoek. € 6,--
02-03
Smets, J. Crisisopvang voor jongeren in Helmond. € 6,--
02-02
Bekkers, M. Vervolgevaluatie experiment cliëntenvertrouwenspersoon in de ambulante jeugdzorg in Zuidoost-Brabant. € 6,--
02-01
Erp. S. van en M. Swinkels. Dicht bij huis. Integraal zorgarrangement LG. € 4,50
PON
Jaarboek 2002 Versnelling en vertraging. De hedendaagse worsteling met tijd. € 19,50
01-20
Wakker, A. van de. Afstemming jeugdwelzijn en jeugdzorg in de gemeente Eindhoven. € 4,50
01-19
Rietveld, T. en S. van Erp. Informele zorg in Noord -Brabant. Een eerste inventarisatie. € 10,--
01-18
Dorrestein, A. en P. van Daal. Een domoticahuis voor ouderen. De eerste ervaringen van vijf Brabantse domoticaprojecten. Tussentijdse rapportage. € 7,--
01-17
Swinkels, M. Multifunctioneel centrum in Lage Zwaluwe. Haalbaarheidsstudie. € 6,--
01-16
Smets, J. Brabant en zijn multi-etnische samenleving - IV. Actualisering van cijfermatige gegevens. € 6,--
01-15
Rietveld, T. en M. Swinkels. Palliatieve terminale zorg in Noord-Brabant. Een quick scan. € 6,--
01-14
Swinkels, M. en C. van Leeuwen. De zorg gaat door! Ondersteuning en participatie van mantelzorgers. Een onderdeel van verpleeg- en verzorgingshuizen. € 7,--
01-13
Rietveld, T. en A. van den Bulck. Knap grijs. Ouderennota gemeente Goirle. € 9,--
01-12
Daal, P. van. Met het hart. Vrijwilligerswerk in ’s-Hertogenbosch. € 8,--
PON
Luijten, J. en P. Franken. Video: Blijvend thuis in eigen huis. Veilig en comfortabel wonen tot op hoge leeftijd. € 9,--
01-11
Kooger, E, K. du Long en M. Verhoef. Bakens in zicht. Procesmonitor wijkontwikkelingsstrategie Hambaken ’s-Hertogenbosch. € 6,50
01-10
Thouars, B. de en C. van Leeuwen Dorp over de drempel. Leefbaarheidsprojecten als inspiratiebron. € 3,--
01-9
Wezel, M. van en P. van der Woude Illegalen en lokaal beleid. € 3,--
01-8
Swinkels, M. Ouderen en ICT-gebruik. Ondersteuningsaanbod voor en door ouderen. Een inventarisatie. € 5,70
01-7
Kooger, E. Integraal lokaal ouderenbeleid Berkel-Enschot en Udenhout. € 10,30
01-6
Rietveld, T. Beelden van mantelzorgers. Een fotoboek vol verhalen. € 9,--
01-5
Wezel, M. Sociale activering in Vught. Vraag en aanbod vrijwilligerswerk. € 5,70
01-4
Dorrestein, A. en M. Verhoef. Hoe rijk is armoedebeleid? Onderzoek naar het armoedebeleid van tien Brabantse gemeenten. € 10,30
01-3
Long, K. du en Sj. Cox. Onzichtbaar aanwezig. Een verkenning van mantelzorg voor Turkse en Marokkaanse ouderen in Noord-Brabant. € 9,10
01-2
Long, K. du en J. Smets. Positionering van de MAVO’s binnen het VMBO. Inventarisatie in het kader van de herstructurering VMBO. € 8,--
01-1
Bekkers, M. De toekomst met vertrouwen tegemoet? Evaluatie experiment Cliëntvertrouwenspersoon Ambulante Jeugdzorg Zuidoost-Brabant. € 6,90
PON
Jaarboek 2001 Voor elkaar. Zorgen in de moderne samenleving. € 19,30
PON
Smets, J. Huurders aan het woord. Enquête onder de huurders van Woonmaat schappij Helmond-West. € 6,90
PON/ IVVP
Dinsbach, L. en J. van Loon. Cursusmap thuiszorgtechnologie in thuiszorg en ouderenzorg. € 113,50
00-20
Rietveld, T. en A. Groen. Implementatie thuiszorgtechnologie in thuiszorg en ouderenzorg. € 6,90
00-19
Kooger, E. Achter de voordeur. Ontwikkelingsproject Preventieve Woonbegeleiding Breda. Eindevaluatie 2000. € 5,70
00-18
Daal, P. van en M. Verhoef. Aanzetten tot een provinciaal sportbeleid. € 5,70
00-17
Smets, J. Alfabetisering. Onderzoek naar de cursussen lezen en schrijven in Noord Brabant. € 6,90
00-15
Kooger, E.M. Leefbaarheid in grote en middelgrote steden in Noord -Brabant € 4,60
00-14
Kuyper, H. de. Pilotproject ZOB in de Gelderse Vallei. Eindevaluatie. gratis verkrijgbaar
00-13
Wezel, M. en N. Tabibian. Uit liefde en uit boosheid. Maatschappelijke initiatieven in Noord -Brabant. € 11,40
00-12
Luijten, J. Handboek Blijvend thuis in eigen huis. € 113,50
00-11
Groen, A. en T. Rietveld. Zorgboeren in Noord-Brabant. Wensen en werkelijkheid. € 6,90
00-10
Bekkers, M. en K. du Long. ‘Big Deal’ geëvalueerd. Pilotproject Preventie Riskant Gebruik van Genotmiddelen bij Jongeren. € 6,90
00-9
Verhoef, M. en M. Bekkers. Steunpunt Tegen Discriminatie Breda tegen het licht. € 5,70
00-8
Kuyper, H. de en J. Luijten. Ruimte voor mensen?! Verslag werkconferentie over Sociaal en Ruimtelijk Beleid.