VLAAMSE REGERING
AMV/0000126l/l03lB
BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR HOUDENDE UITSPRAAK OVER EEN AANVRAAG TOT AFWIJKING VAN ARTIKEL 5.2.3BIS.1.26, §l, 1°, EN §7, VAN TITEL Ir VAN HET VLAREM, INGEDIEND DOOR DE NV RENDAC, FABRIEKSTRAAT 2, 9470 DENDERLEEUW, EXPLOITANT VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 9470 DENDERLEEUW, FABRIEKSTRAAT 2.
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelij k gewij zigd bij decreten van het Vlaams Parlement;
Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd bij beslui ten van de Vlaamse Regering en bij het decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals herhaaldelij k gewij zigd bij besluiten van de Vlaamse Regering;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2009 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011;
2 AMV/00126l/l03lB
Gelet op de aanvraag op 5 mei 2009 ingediend door de nv Rendac, Fabriekstraat 2, 9470 Denderleeuw, exploitant van een inrichting gelegen te 9470 Denderleeuw, Fabriekstraat 2, kadastrale percelen, afdeling 1, sectie A, perceelnummers l156/a, l222/b/2, l222/c/2, l227/k, 1227/1, l228/m/2, l228/n/2, l230/d en 1235, strekkende tot het bekomen van een afwijking van de volgende bepalingen van titel 11 van het VLAREM: 0
artikel 5.2.3bis.1.26, §l, 1 "In de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie worden op initiatief en op kosten van de exploitant de volgende metingen verricht: :
1 continumetingen van de volgende stoffen in rookgassen: CO, totaal stof, TOe, Hel, NO., HF en S02 u ; 0
de
artikel 5.2.3bis.l.26, §7: "In de milieuvergunning kan worden toegestaan dat in verbrandingsof meeverbrandingsinstallaties in plaats van continumetingen van Hel, HF en S02 periodieke metingen worden verricht met een frequentie van ten minste twee metingen per jaar en gedurende de eerste werkingsperiode van twaalf maanden ten minste om de drie maanden. Dat is enkel toegestaan indien de exploitant in de milieuvergunningsaanvraag of in de vraag tot wij ziging van de vergunningsvoorwaarden kan aantonen dat de emissies van de genoemde verontreinigende stoffen in geen geval hoger kunnen zijn dan de vastgestelde emissiegrenswaarden. u ;
Gelet op het feit dat de aanvrager zijn afwijkingsaanvraag als volgt motiveert: het bedrijf beschikt over drie gelijkaardige verbrandingsketels voor de meeverbranding van dierlijk vet (ketels SH27BO, SH28BO en SH29BO); hier wordt op identieke wijze en in dezelfde verhouding dierlijk vet en aardgas aangewend als brandstof voor de warmteopwekking; alleen ketel SH29BO is uitgerust met een toestel voor continue meting van de parameters 02, T, Q, stof, CO, SO., NO" HF en TOe; het verbrandingsproces in de andere ketels SH27BO en SH28BO wordt continu opgevolgd voor wat betreft de parameters O2 , T, Q, stof en CO; eerder werd bij de deputatie een dossier ingediend tot wijziging van de milieuvergunningsvoorwaarden conform artikel 45 van titel I van het VLAREM met betrekking tot de meting van S02; op 4 december 2008 verklaarde de deputatie zich hiervoor onbevoegd;
3 -
AMV/001261/103IB
Gelet op het feit dat de aanvrager in zijn voormelde afwij kingsaanvraag de volgende maatregelen voorstelt die van aard zouden moeten zijn gelij kwaardige waarborgen te bieden voor de bescherming van de mens en van het leefmilieu als de milieuvoorwaarden waarvan gevraagd wordt te mogen afwijken: de continue meetverplichting voor S02 wordt voor twee van de drie ketels vervangen door een driemaandelij kse meting; de huidige continumeting in ketel SH29BO is representatief voor de verbranding in alle drie de ketels; S02 wordt alleen bepaald door de brandstof; indien er een doorgedreven ingangscontrole is van het te verbranden vet waarbij de hoeveelheid zwavel in de brandstof bepaald wordt, kan aan de hand van de massabalansen de concentratie in de rookgassen perfect berekend worden;
Gelet op het feit dat de aanvrager in zijn voormelde afwij kingsaanvraag volgende nota voorstelt waarin zou moeten aangetoond worden dat de voorgestelde maatregelen voldoen aan de beste beschikbare technieken: de meeverbranding van vloeibaar dierlijk vet, die bij Rendac nv wordt toegepast, is in overeenstemming met de bepalingen opgenomen in de BREF voor slachthuizen; deze legt onder rubriek 5.3.7 'Additional BAT for the incineration of anima I byproducts' vast aan welke bepalingen een verbranding van dierlijk afval moet voldoen; de meeverbranding van geurhoudende, niet condenseerbare gassen (minimaliseren van de geurhinder naar de omgeving) is eveneens in overeenstemming met de hiervoor aangehaalde BREF;
Gelet op het besluit van 2 september 2004 van de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen met als kenmerk 082/41011/4/2/A/8/PW/FC houdende het gedeeltelijk verlenen van de vergunning aan de nv Rendac voor het hernieuwen en veranderen van een bedrijf voor de verwerking van dierlijk afval gelegen te 9470 Denderleeuw, Fabriekstraat 2, voor een termijn verstrijkend op 2 september 2024;
4 Ar~v /00126l/l031B
Gelet op het besluit van 10 februari 2005 van de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen met als kenmerk 082/4l0ll/4/2/W/2/PW/VDB, houdende wijziging van de exploitatievoorwaarden;
Gelet op het besluit van 27 juli 2006 van de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen met als kenmerk 082/4l0ll/4/2/M/3/KVDS/kvds, houdende het verlenen van de vergunning voor de emissie van broeikasgas CO 2 bij het exploiteren van een BKG-inrichting, voor een termijn verstrijkend op 2 september 2024;
Gelet op het besluit van 25 september 2008 van de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen met als kenmerk 082/4l0ll/4/2/M/4/LVDB, houdende aktename, geldend als vergunning, van een mededeling kleine verandering van een bedrijf voor de verwerking van dierlijk afval, voor een termijn verstrijkend op 2 september 2024;
Gelet op het besluit van 4 december 2008 van de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen met als kenmerk 082/4l011/4/2/W/3/PW/CW, houdende onbevoegdverklaring voor de wijziging van de exploitatievoorwaarden;
Gelet op het beslui t van 20 mei 2009 van de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen met als kenmerk 082/4l0ll/4/2/M/5/MR, houdende aktename van de mededeling kleine verandering van een vergund vilbeluik, voor een termijn verstrijkend op 2 september 2024;
Gelet op het gunstige subadvies van 12 juni 2009 van de afdeling Stedenbouwkundig Beleid en Onroerend Erfgoedbeleid van het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed;
5 -
AMV/00126l/l031B
Gelet op het gunstige afdeling Ecologisch Milieumaatschappij;
subadvies van Toezicht
Gelet op het gunstige subadvies afdeling Toezicht Volksgezondheid Zorg en Gezondheid;
van van
25 juni 2009 van de
van de Vlaamse
29 juni 2009 van de het Vlaams Agentschap
Gelet op het gunstige subadvies van 3 Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij;
juli
2009
van
de
Gelet op het gunstige subadvies van 16 juli 2009 van de afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie;
Gelet op het ongunstige advies van 31 juli 2009 van de afdeling Milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie;
Gelet op het ongunstige advies van 11 Gewestelijke Milieuvergunningscommissie;
augustus
2009
van
de
Gelet op de ligging van de inrichting in een gemengd regionaal bedrijventerrein, volgens het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 'Afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst', vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering op 10 juli 2003;
Overwegende dat de exploitatie van de inrichting vanuit stedenbouwkundig en ruimtelij k oogpunt verenigbaar is met de toepasselijke ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften;
Overwegende dat het hier een inrichting betreft voor inzameling, verwerking en verwijdering van dierlijk afval;
de
6 -
AMV/001261/1031B
Overwegende dat het bedrijf is vergund voor de verbranding van dierlijk vet met energieterugwinning in drie stookinstallaties met een thermisch vermogen van respectievelij k 9,3 MW en 2 x 6,3 MW en met een maximale verbrandingscapaciteit van 4,5 ton vet/uur; dat het categorie I vet (als eindproduct van de verwerking van dierlij ke afvalstoffen van categorie I en 2), maximaal als brandstof wordt aangewend;
Overwegende dat de verbranding van dierlijk vet gebeurt in drie gelijkaardige stookketels met een identieke procesvoering en brandstof; dat slechts één van de drie ketels (3H29BO) voorzien is van een continumeting van 30 2 ;
Overwegende dat volgens artikel 5.2.3bis.I.26, §l, 1°, van titel 11 van het VLAREM in de verbrandingsinstallatie continumetingen van 30 2 moeten worden verricht op initiatief en op kosten van de exploitant; dat volgens paragraaf 7 van voormeld artikel in de milieuvergunning kan worden toegestaan dat in verbrandingsof meeverbrandingsinstallaties deze continumetingen voor 30 2 worden vervangen door periodieke metingen; dat de exploitant voor de twee ketels (3H27BO en 3H28BO), die nog niet voorzien zijn van een continumeting, gebruik wil maken van deze mogelijkheid tot afwijkende voorwaarden en de verplichte continumeting voor 30 2 wil vervangen door een driemaandelijkse meting;
Overwegende dat om die reden op 9 juli 2008 een vraag tot wij ziging van de exploitatievoorwaarden werd ingediend bij de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, conform artikel 45 van titel I van het VLAREM; dat de deputatie zich echter op 4 december 2008 onbevoegd verklaarde om het verzoek met betrekking tot de meetfrequentie van 30 2 te kunnen inwilligen; dat de deputatie in zijn besluit aangeeft dat de aanvraag moet gericht worden tot de bevoegde Vlaamse minister, wat aan de basis ligt van onderhavige aanvraag;
Overwegende dat volgens artikel 5.2.3bis.1.26, §7, van titel 11 van het VLAREM het vervangen van continumetingen door periodieke metingen voor 30 2 alleen kan toegestaan worden
7 -
AMV/001261/1031B
indien de exploitant in de milieuvergunningsaanvraag of in de vraag tot wijziging van de vergunningsvoorwaarden kan aantonen dat de emissies van de genoemde verontreinigende stof in geen geval hoger kunnen zijn dan de vastgestelde emissiegrenswaarden; dat deze eis ook gesteld wordt in de overeenkomstige bepaling in de Europese richtlijn 2010/75/EU van 24 november 2010 inzake industriële emissies; dat in de voorliggende aanvraag echter op geen enkele manier dit bewijs wordt geleverd;
Overwegende dat bij het bedrijf meetresultaten werden opgevraagd, enerzijds van de in 2009 uitgevoerde periodieke metingen voor de drie ketels en anderzijds van de continumetingen van ketel SH29BO;
Overwegende dat bij de continumetingen op ketel SH29BO een overzicht werd bekomen voor de periode van 30 maart tot en met 27 juni 2009; dat er een aantal overschrijdingen van de daggemiddeldes voor S02 worden vastgesteld; dat volgens de aanvraag deze meting representatief is voor de twee andere ketels; dat met deze meetwaarden dan ook niet kan aangetoond worden dat op gelijkaardige installaties met dezelfde procesvoering en brandstof geen overschrijdingen mogelijk zouden zijn, zelfs integendeel;
Overwegende dat volgens artikel 5.2.3bis.1.27, §1, tweede lid, een daggemiddelde slechts geldig is indien voor de dag in kwestie niet meer dan vij f halfuurgemiddelden als gevolg van defecten of als gevolg van onderhoud van het systeem buiten beschouwing zijn gelaten; dat er per jaar niet meer dan tien daggemiddelden om deze reden mogen worden weggelaten; dat in de periode van drie maanden, waarvoor gegevens van continumetingen voor ketel SH29BO beschikbaar zijn, het maximaal aantal ongeldige daggemiddeldes omwille van defecten en onderhoud reeds overschreden is; dat immers op de dagen dat de ketel wel degelijk 48 halfuren in werking was, 11 keer een ongeldig aantal halfuursmetingen werd vastgesteld; dat het bijgevolg niet aangewezen is om deze SOz-meting als maatstaf te gebruiken voor de twee andere ketels;
Overwegende dat in de aanvraag de nadruk wordt gelegd op de verbranding van dierlijk vet en aardgas; dat de emissie van S02
8 -
AMV/00126l/l03lB
echter niet te wijten is aan de aard van de brandstof (aardgas en dierlijk vet) die aangewend wordt, maar aan de meeverbranding van niet condenseerbare gassen uit het productieproces; dat deze niet condenseerbare gassen immers afkomstig zijn van de verdamping van zwavelhoudende aminozuren uit de eiwitfractie die deels oplossen in de vluchtige fase bij verhitting van het dierlijk afval in het verwerkingsproces; dat indien slechts één continumeting wordt voorzien voor drie ketels, het niet valt uit te sluiten dat de niet condenseerbare gassen preferentieel zullen verbrand worden in de twee ketels zonder registratie;
Overwegende dat het bedrijf in een bijkomende nota, ontvangen op 17 november 2009, aangeeft dat de branders van elke omgebouwde vetverbrandende ketel op identieke wijze werken volgens welbepaalde brandercurves en dat in de geattesteerde rapporteringen van elk emissiepunt telkens de stand van de stooklijncurves geregistreerd en vermeld wordt; dat het volgens het bedrijf dan ook onmogelijk is om de niet condenseerbare gassen preferentieel te verbranden in de twee ketels zonder registratie; dat in voormelde nota ook gewezen wordt op het feit dat er geen overschrijdingen voor S02 zouden zijn indien de niet condenseerbare gassen apart naverbrand zouden worden in plaats van deze mee te verbranden; dat gekozen werd voor meeverbranding omwille van de toegevoegde energetische waarde;
Overwegende dat deze argumentatie echter geen afbreuk doet aan het feit dat de gevraagde afwijking, zowel volgens de Europese richtlijn als volgens de bepalingen in het VLAREM, alleen kan bekomen worden, indien aangetoond wordt dat de emissies van S02 in geen geval hoger kunnen zijn dan de vastgestelde emissiegrenswaarden; dat in voorgaande overwegingen uitvoerig is gemotiveerd dat dit niet het geval is;
Overwegende dat het bedrijf in een bijkomende mail van 14 december 2009 verwijst naar het verschijnen van de nieuwe verordening 1069/2009 ter vervanging van de verordening 1774/2002; dat in de overwegingen van deze verordening is aangegeven dat het gebruik van dierlijke bijproducten als stookbrandstof moet worden toegestaan en niet als afvalverwijdering beschouwd wordt; dat dit volgens het bedrijf inhoudt dat de meeverbranding van dierlijk vet geen afvalverwijdering meer betreft;
9 -
AMV /0012 61/1031B
Overwegende dat de sinds 4 maart 2011;
Verordening
1069/2009
van
toepassing
is
Overwegende dat de bepaling waarnaar het bedrij f verwij st in die vorm alleen voorkomt in het overwegende gedeelte van de verordening; dat echter het beschikkende gedeelte de geldende regelgeving bepaalt;
Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat gevraagde toelating tot afwijking niet in te willigen,
de
BESLUIT:
Enig artikel. De vraag van de nv Rendac, Fabriekstraat 2, 9470 Denderleeuw, exploitant van een inrichting gelegen te 9470 Denderleeuw, Fabriekstraat 2, kadastrale percelen, afdeling 1, sectie A, perceelnummers 1156/a, 1222/b/2, 1222/c/2, 1227/k, 1227/1, 1228/m/2, 1228/n/2, 1230/d en 1235, om af te wijken van de volgende bepalingen van titel 11 van het VLAREM: 0
"In de verbrandings- of artikel 5.2.3bis.1.26, §l, 1 meeverbrandingsinstallatie worden op initiatief en op kosten van de exploitant de volgende metingen verricht: :
0
1 continumetingen van de volgende stoffen in rookgassen: CO, totaal stof, TOC, HCl, NO x , HF en S02ff;
de
artikel 5.2.3bis.l.26, §7: "In de milieuvergunning kan worden toegestaan dat in verbrandingsof meeverbrandingsinstallaties in plaats van continumetingen van HCl, HF en S02 periodieke metingen worden verricht met een frequentie van ten minste twee metingen per jaar en gedurende de eerste werkingsperiode van twaalf maanden ten minste om de drie maanden. Dat is enkel toegestaan indien de exploitant in de milieuvergunningsaanvraag of in de vraag tot wij ziging van de vergunningsvoorwaarden kan aantonen dat de emissies van de genoemde verontreinigende stoffen in geen geval hoger kunnen zij n dan de vastgestelde emissiegrenswaarden. ff ,
10 -
AMV /0012 61/1031B
wordt niet ingewilligd.
Brussel,
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
Joke