L O N D O N, IN
EEN'
B O E R T I G E N STIJL B E S C H R E E V E N ; VERMAAKSIIALVEN V O O R G E L E E Z E N I N , EN
OPGEDRAAGEN
MAATSCHAPPIJ
AAN,
DE
D E R VERDIENSTEN,
ONDER
D E SPREUK:
F E L I X
M E R I T I S , DOOR
A.
F
O
K K
E ,
SIMONSZ.
Medelid derzelver Maatfchappiiè', Hoofdlid van liet Anijlcldamsch Dicht- en Letteroefenend Genootfchap, en Lid van het Rottcrdamsch Dicht- en LetterlievendtGenootfchap, ter fprcuke voe* rende: Studium Scientiarum Gmitrix.
MET
CARICATUUR
PLAATEN ' E N
EEN'
P L A T T E N GROND D E R STAD LONDON.
TE
HAARLEM
F R A N C O I S
E IJ
B O II
MDCCXCVIII.
N,
Akxandriam cum ehqui volo, quant nunquam vidt presto est apud me Phantasma ejus. AUGÜST.
de Trin. 8.
<J,
AAN
DE
MAATSCHAPPIJ D E R .
V E R D I E N S T E N ,
(
' O N D E R DE Z I K S P U C l ' i ; :
| H
u
a
u
IA)
V E R G A D E R E N D E
B I N N E N
A
M
S T E
DE
S T A D
R D
A
M,
W O R D E N
V E R .
H A N D
D E Z E
È L I N G E
N
SETIJTELD:
L
O
N
D
O P G E D R A A G
N,
O E N ,
DOOR
derzelver Medelid? A. F O K K E ,
SIMONSK
VOORBERICHT.
JSfiemeind verwagte dat deze bladen eens juiste Plaatsbefchrijving der grootfïe Stad van geheel Europa bevatten. Mijn oogmerk was flegts, om, bij gelegenheid van eenen denkbeeldigen tour door de Stad London, eenige naren vcrmaaks aan mijne Toehoorers ia de Maatfchappij der Verdienjlen, ter fpreuke voerende Fclix Meriris, te bezorgen, en, om voords mijne overige Leezers een aogenblik tijdverdrijf
te verfchaffen, dat echter * z
hier
rv
V O O R B E R I C H T .
hier en daar een nuttig inzicht heeft. Ten einde men, in zekere geringere betrekking, van dit Werk zoude kunnen zeggen liet geen PIIJEDRÜS Duplex Et
van deszelfs Fabelen zegt: Libelli
dos est, quod fenfus movct
c]i;o$ prudenti
vitam confilio monet.
Dit Boek fchafc dubbel nut, daar het de zinnen roert, E n tevens onzen geest tot hoogcr zaaken voert.
Zoo ik hier mede mijn oogmerk bereike, zal ik mijne poogingen, hoe beuzelagtig dezelven ook weezen mogen, niet ten eenemaal vruchteloos aangewend hebben. Tot veraangenaaming van den Lcezer zijn hier vier CaHcatttur fchetfen door de bekwaame hand van den gecstlgen tekenaar Jacob Smics bijgevoegd', die mijne meening, in de uitdrukking der bijzondere characters der daar in voorkomende beelden, bijzonder vel getroffen en uitgedrukt heef; gelijk ze dan ook
V O O R E E R
I C I I T»
v
tok door den verdienstelijken Kunstgraveur D . Veelwaard, met juistheid en [maak, hr V koper gebragi zijn, welke beide, Kunjle-. naars ik niet nülaaten kan, voor de verjiering, die zij aan dit mijn werk jen bijgcbragt hebben, opentlijk mijnen dank te bewijzen. Tot een nuttig gebruik is hier' ook bijgevoegd een Plan der Steden London, Wesr.munfter en Southwark, V welke, zo veel als V klein befiek dulde, en zo naauwkeurig ah de omjlandigheeden toelieten, de oppervlak' hige gedaante dier onmeetelijke waereldjlad^ benevens de ligging der voornaamfïe Gebouwen in dezelve, als ook den loop der Rivier de Th'bcms", tusfehen de drie Steeden ,• voor oogen fielt, en ook afzonderlijk ten gebruike der Reizigers wordt uitgegeeven. * 3
lA
;
V O O R B E R I C H T . ' In hoope dat dit beuzelwerk hier' en daar vérmaaken,
hier en daar iets leeren, hier
en daar tot emfïige
bedenkingen aanleiding
zal geeven en op zijne regte waarde, naamlijk als een vervrolijkend tijdverdrijf, beoordeeld en gefekat zal worden, leevere ik hes den gunfligen Leezer, ten gebruik in een ledig uur en tot een uitfpanning en verpoozing van ernfiiger lectuure ,welmeenend over ^ alleen herinnerende dat men, op bladz. 145 feg. 1 a van boven, OVIDIUS
in plaats van
JUVENALIS ,
leeze..
BERICHT AAN D E N plaat I. tegen over Plaat II. . Plaat lil. • Plast I V .
*
BINDER.
•
.
•
• • .
•
:
.
.
Bladz. 43. M« '33' 184.
De Platte Grond van London moet zodanig achter het einde des weiks geplaatst worden, dat ze buiten het bock kunne uitHaaii*
LON-
L O N D O N , ingevoerd
heeft ,
te betalen door
3 de dames
wier neus eenige lijnen langer dan een' gewoonen mentenen neus, ware; hier in z o u toch niet gefraudeerd kunnen worden, wijl niemand der Engelfche beautés zo antipatriotsch zoude denken , om zig aan dezelve te onttrekken, dool dit, voor de fchoohheid hoogst belangrijk l i d , op de gefielde maat aftekorten, immers die zijn* neus fnijdt fchendt zyn aangezicht, zegt CATS , en al zeide hij dat trouwens niet, het z o u al evenwel waar weezen; dat zijn zo van die i n gebooren waarheeden
die alle menfchen over
den geheelen aardbodem weeten, zo dat men zou zeggen, hoe komen ze 'er aan.
Maar het
is evenwel al aanmerkelijk dat de Natiën z i g zo zichtbaar door den
omtrek en onderlinge
verhouding van den neus onderfcheiden, en dat daar in de Engelfchen, de Kaffers, de Hottentotten
en meer andere befchaafde
volken zo
verbaasd uitmunten, j a , ware het hier zo wel een Theatrum Anatomicum,
als het nu een Lo*
gement i s , dan zoude ik hier gaarne voor tijd* verdrijf U L . eens op eene Charakter- en Staat' kundige-
Phyfiohgisch - Anatomisch - Phypfche A a.
Nm°
4
L
O
N
D
O
N.
Neufen verhandeling onthaalen; doch dit is in den ftriktflen zin hier de plaats niet, ook komen we 'er pas, zeggen de Hengelaars;
evenwel
gepraat moet 'er worden; want anders zoude het hier droevig naar zijn;
alles verfchaft hier
goede gelegenheid tot de gevaarlijke en hier in dit Land
niet ongemeene, ziekte van Melan-
cholie en Hypochondrie, want ziet me dat hier eens aan! wat is het overal donker en berookt ; men kan geen zier door de glafen z i e n , ze lijken wel hoorn; zouden ze hier nooit glafen wasfehen? en ziet me die kaale muuren eens aan!
geen blind paard zou 'er fchade doen.
Maar ik geloof ook dat we hier in die Qtteen ook juist niet al te best aangeland zijn.
Het
volk is zo ftug, zo Stoïek en zo laconisch, dat het hier wel een Spartaanfche na
kroeg lijkt;
en
het weinige dat we hier al zo zien, en
na die Nieuwspapieren
te
oordeelen, fchijnt
het hier maar al te waar, dat w e , met dit eerzaame, lieve , getrouwe V o l k , alles behalven cameraads zijn, en dat het in lang zulke mooije boonen niet meer i s , als 't geweest is , e n , dat zo zijnde, zullen we hier al heel welkom zijn,
L
O
N
z i j n , over fchouder!
D
O
N.
$
N u , we moesten 'er im-
mers weezen, wel j a ,
door allerlei weêr en
wind moesten we over de dolle baaren van de> zee, in zo een mosfelfchelpjen kruipen; nu dat is al weêr een leer, en die kunnen we ons ten nutte maaken ! alle dingen zijn van digte bij in lang na zo mooi niet als ze wel van verre fchijnen. ó Dat Engeland, dat Engeland,ja dat zou een luilekkerland weezen, en nu het 'er op uit komt, roepen we elk al even hard,
waren
we 'er maar weêr uit! en dat is ook, onder verbetering, vrij mal en kinderachtig van ons; want we kunnen 'er waarlijk nog maar al te weinig van oordeelen.
Maar Cofi fan
tutti,
zo machen's die menfchen allen, ze bouwen K a fteelen in de lucht, en fchilderen zig de toe.komftige dingen net zo als ze die gaarne hadden, en als ze die dan hebben, moeten ze ook fnaar zo net weezen als ze die zig verbeeld hadden, of het raar is 'er in eenen af.
Dat
vooroordeel is nog een ingeworteld nabKjffel van onze kindschheid; want dat is waar en dat heb ik obk al meer gezegd, en zeg het bij deze gelegenheid nog eens, de ernftigfte WijsgeeA 3
ren
6
L O N D O N.
ren zijn flechts bejaarde
kinderen, hoe veel
te meer het groote gros der menfclien.
Z o dat
de Geestelijke Schoenmaakers, alleen van kinderfchoenen,
een ruim beftaan hebben.
Het
eene paar is niet verfleeten of men zoekt wel dra een ander; en zo gaat het met de Stokpaardjens insgelijks, ad idem. O hoe veclc en hoe onderfcheidene foorten hebben we daar van niet; we hebben deftige Stokpaarden waar meê we flappen gelijk de groote T u r k , als hij in parade rijdt; we hebben ook huisfelijke, waar we zo dagelijks meê rijden, en heele vlugge, om te draaven en te galoppeeren; ja als wij die, voor de vreugde des levens zo onontbeerlijke, Stokpaardjens moesten misfeu, dan waren wc een aas te ligt.
A l onze uitfpanningen, al onze
deftige vertooningen, zijn immers, op den koeper befchomvd, niet anders dan elcndige Stokpaardjens; maar wat zoude het toch zijn als men alle dingen zo door en door bekeek, en zag dat elk Stokpaardjcn, Hechts een' houten Paardenkopjen met een' langen fleel 'er aan en niets anders, ter waereld niets anders, ware! Dan waarlijk mogten we wel vaarwel zeggen
aaa
L
O
N
D
O
i
N.
aan al onze dagelijkfche oefeningen, bezigheeden, uitfpanningen,
vermaaken, en veelerleie
zo hooge als laage, groote en kleine vergaderingen, weetenfchappen, kunsten,
enz. enz.
want de Quitesfentie van dit alles is ij delheid, en driemaal in het retort der gezonde
reden
overgehaald zijnde, blijft het logge Caput Mortuum, de hvettinge des geest es, als een bakfteen op den grond geprecipiteerd liggen. K o m aan dan! maar weder goeden
moed!
we zijn 'er toch nu a l , en moeten maar de best mooglijke partij uit onze omftandighecden trekken, en ons zo veel vermaaken als het hier in dit Engelfche traanendal mogelijk is.
We
moeten ten minsten London gaan bekijken; want om nu aanftonds w e ê r , met een dollen k o p , in die droevige Paketboot te kruipen dat zou ons toch waarlijk ook niet best bevallen; de vrienden thuis zouden ons wel hartelijk uitlagchen, ze zouden met recht zeggen fluur de kat naar Engeland,
't beest zegt miauw als
het weêr komt en kijk! ze hebben te Romen geveest en den Paus niet gezien! en met al diergelijke grievende en voor moedige en fchrande» A 4
M
*
L
O
N
D
O
N.
re Reizigers, niet te duldene douceurs, zouden wij van alle kanten begroet en in ons vaderland gerecipieerd worden ; en dat alles waarom ! om dat de Hospes in the Oueen een bok i s , zijn Volk ezels zijn en het Logement een gemeene haard van Pluto fchijnt! — Dat wij katijvige menfchen toch dat verhaaste,
dat voor-
baarige oordeelen niet af' kunnen wennen, dat is een aller elendigfle en tegen alle verlichting aandruifchende zaak; ik bidde u gaat toch de gebrekkelijkheid van dit overijld
oordeel eens
na! Harwich is een naarc zeeplaats, de waard is alles behalven vriendelijk, zijn huis een donker gat, zijn glazen berookt, zijn volle buffelagtig beleefd.
Derhalven Engeland is een
olijk nest, de Engelfchen alle buffels en L o u don een groot Lazarushuis. — W e l foei! wei foei! laaten wij toch wijzer zijn en meer kosmopoütiesch denken! — J a ! ik zie het w e l , re wijst mij op dat Manifest dat daar aan de muur hangt; dat is zo veel te zeggen als, het is hommeles tusfehen ons en dit volkjen;
maar
mijn lieve vrienden dat raakt ons, als particuliere reizigers, immers niet»
W c treffen het zee»
L
O
N
D
O
N.
9
•zeeker wel niet best.; de ontfangst is wel niet zeer vriendelijk geweest, en als we zo al die dingen voor uit hadden kunnen zien; zouden we liever een anderen cours opgetrokken hebben ; maar dat is nu niet anders; we moeten daar uit leeren ons te fchikken naar den Despotieken w i l des noodlots , en het dwingend Aris- ' tocraatisch beduur der omftandigheeden; want, geliefde
medereizigers, bedenkt
eens wat 'er
bij de kinderfchoenen die wij menfehen, ons geheelen leven door, draagen, en bij onze mooije Stokpaardjens waar?
past?
— Een leiband niet
Ja wel zeeker een leiband en daar loo-
pen we ook allen aan, de famenhang van oirzaaken en gevolgen, werkkragten en uitwerkfels zijn
onze leibanden. —
Wel z o , zo!
( graauwt mij iemand van het gezelfchap
toe)
zijn wij dan geen Vrije menfehen! dat vind ik al een heele raare en gantsch geen mooije taal, als ge niet wat beters weet te vertellen om ons den tijd hier in dit naare hol te korten, zwijg dan maar liever heel f t i l , want dat geraffel is last i g ; w i l je je fatalismus uitftallen, doe'dat d°.n bij je Philofoophen, die van enkele wijsheid half 'A 5
mal
to mal
L worden,
O N D O N. maar niet
ftaat 'er al heel niet na!
hier, —
ons
humeur
Wel ho,
ho,
goede vriend$ (til, feil', dat lijkt nergens n a , zouden we nu knorren en morren en ons humeur laaten beuerven , door zo een klein tegenfpoedjen, wei ik moet Iagchen om zulke reizigers.
Maar het gaat net het zelve met onze
levensreis, een klein rakjen in den w i n d , een klein tegenfpoedjen, maakt zulke menfehen, die niet veel ongemaks gewend z i j n ,
geheel bui-
ten hun humeur, knorrig, verdrietig onwellevend enz. van daar
die menigvuldige kleine
harrewerijen onder de menfehen; maar is men eenmaal wat meer bereisd;
heeft men grootere
rampen en kwellingen doorgedaan; ó dan zijn die eerde bergen , dalen geworden en men telt 'er niet eens meer op.
Hij is dus niet zo on-
gelukkig als hij in 't oppervlakkige wel fchijnt die in zijne jonge jaaren bijna het maximum of hoogde punt van hartfeer en kwelling bereikt s
heeft, al het volgende valt 'er dan bij af, en wordt met een is 't anders niet! ontfangen en begroet; gaat flegts in die oorden in de groote fteeden rond waar de armoede zig overal
aan*
L
O N D O N.
il
aanbiedt en zie wat de gewoonte kan uitwerken
om
deze
fchrikkelijke zaak draagelijk en
derzelvei ellende ligt te maaken; de armoede, die rigentüjfc het fchriklijkfie
aller ver fchrikkelij-
ke dingen i s ; fchoon A R I S T O T E L E S ,
ons w i l
wijs maaken dat de Dood in de vergadering van
rampen en ellenden prelideert, maar de goe-
de man is in de war geweest met de rangfehikking der geconftitueerdc magten in het beduur des menfchclijke levens, want de Dood is flegts een ministerieel ambtenaar op inftructie, en eigentlijk Directeur van het algemeen Bureau van inkwartiering en expeditie der ftervelingen; maar evenwel in zekere andere betrekking kan ARISTOTELES wel in deze dwaaling vervallen zijn door een' anderen post die mede door dien Burger bekleed wordt, want hij is ook permanent voorzitter in de kamer van al 's waerelds ver* iaaten boedels. les behalven
Doch in die qualiteit is hij alvetfchrikkelijk;
in tegendeel hij
fchikt alles in de beste orde en ftelt ieder te vreden; want als hij in zijn' prefidialen ftoel zit,
dat eigentlijk, als zijnde hij een vijand van
alle uiterlijke pracht, flegts een leege pot i s , en
b
L
O
N
D
O
N.
en van daar zijn uitfpraaken doet, is ieder te vrcden en moet te vreden zijn; want wat toch zullen de klaagers daar tegen inbrengen, zij haaien Hechts de fchouders op en mompelen tegen elkander; ja! mannen, Wat zullen we doen, de Dood is in de pot!
Welligt is daar dit fpreekwoord,
dat wij van de oosterlingen overgenomen hebben, oirfprongelijk van ontleend. Maar kom aan, dit discours is zo zeer geen kroegenpraatjen en wij zijn hier evenwel al niet veel beter gehuist, laaten wij dan liever den tijd tot men ons wat te eeten brengt, pasfecren met wat te praaten over de ftad L o n d o n , waar heen we.toch morgen, zo vroeg als mooglijk i s , vertrekken zullen, want dat Harwich' is een naar ding.
A l s we 'er dan komen zijn we 'er
nog al wat beter t'huis, en vallen zo niet als een vreemde eend in de bijt; ook is dat, zo ik het wel heb, het voornaamfte oogmerk van onze reis, immers wij reizen als lief hebbers van weetenfehappen en kunsten, om overal kundigheeden en zeldzaamhceden op te fpeuren; wel nu dan dienen we ook maar niet zo bot toe te loopen als een os voor de bijl. W e l hoort dan! LON*
L
O
N
D
O
N,
*
LONDON is wel een van de oudfte fteeden van Europa, zelfs zijn 'er eenige fchrijvers die willen , en waarom niet als het flegts met willen te doen i s , dat ze even naa den ondergang van Troje, door zekeren Brutus een naanecf van Eneas;
die hier al vlugtende en zwervende op
een ftroovisch aan kwam drijven, gebouwd, en nieuw Troje genoemd zou zijn; maar evenwel dat is wat heel twijffeTachtig en behoort onder de groote verzamelirg van fprookjens van 't rood kousjen, welken men bij de Geleerden aantreft. Naa verfche^en verwisfelingen en toevallen verkreeg zii den eigen Landnaam van Cajer Lud Lunda,
(foei wat een lelijk woord) Cajet
Ludfiowt,
Lhundina,
die eindelijk dooi-
de Romeinen ifl Londinum veranderd
werdt.
W a t al dat gebrabbel, gelud en gelond, eigentlijk betekent
zullen we niet ligt naavertellen; al-
thands ik heb nog nergens de waarc etymologie of naamsoirfprong van dien poespas gevonden; als evenwel de ftad zo oud is gelijk fommige menfehen meenen, dan moet men zig niet gaan inbeelden dat ze toen zo groot w a s , wel dat lijkt kip noch hen; begrijpt eens, fommige (tel-
u
B O N D O N .
felen
de.el.er i n
ffic^ "
d e
^ & W , e n
d
i
i n
, e e f t i
e
i
s
i
n
h e t
u
a
J a a r
den .
d
l
b
^
w i j z e n
W e e s
j a
z e g g
K
o
4
j d e
dood e , W a a r b i j de tijd, > da , o wel e n , , t is te zien oud worden' 7^ u . - Z o dit al zo i i g
^
2
g o e d
U
m
e
d a t
0
w
e
e n
s
ioo
R i e
„ van b o o * m
^ d e
hntjen, ,
a m m e n
^
c
„
d a n
v a n
2
a
a a r d e
d
i
e
h
e
e
l
f
hebben , even gelijk
*
eerlie flad die de eeiCfe emigrant vader Cain Z bouwd heeft, en w i e -
v e e t
**. ^
«eldt.
t 0 G n
*
h u i s
w
a
t
y Q
,
r
^
^
Maar als
w i j
cemge eeuwen laater in de'tijdboeken zoeken
f *» ^
f
het 'er zo wat na te gelijke^J
vinden we ook al aanftonds cenig licht i geboorte van de Had, war, ^
-eet men, en da, hebben wij ook a l , toen we te
verveelen, verhaald,
ft
ak
naar
Bnt
tanniën over, om aar zo wat te roefemoefcn d
en voor bullebak te fp celen; toen hij «Ijfte affaires *"* '
, C e d t
d a a r
n
u
verricht hadt, trok hij weêr af
e e r s t
> « " d e n mond van de Rivier
fe Theems, een groote
ftcrkte,
n
^
*og u, die lastige Paketboot m e k a a r wat zaten
Pur *,Türr , é
e
U$
of
L
O
N
D
O
N;
15
of Toren bouwen, die wij 'er ook nog bij alle !
welzijn in gezondheid hoopen aan te treffen, want hij is tot nog toe, dat ik weet, niet voor afbraak verkogt, en die nog den naam van Towr draagt, daar liet hij eeuig krijgsvolk in logeeren, en daar kwamen toen eenige Britten rondom woonen; want bij het volk is de neer i n g , en de Romeinen waren zulke raare fnaak e n , en wisten zo veel aan die oude britfche ftoethaspels
te vertellen,
dat
ze,
enkel uit
nieuwsgierigheid, gaarne met hen verkeerden, en toen het toch niet anders zijn k o n , alle maats goede maats met hen werden; ook kwam 'er nog bij dat dit guarnifoen in zo een vreemd land aan alles gebrek hebbende, ook hun best deedt om de inwooners met allerlei romeinfche raritcitjens en aartighcidjens, waar naar zc met neus en ooren ftonden te gaapen, bij hen lokten, o m , zo doende, van hen allerlei inlandfche producten te verkrijgen , en dezelven d a n , zo als dat dan gaat, tegen prullen en leuren in te ruilen, en voords naar Rome te zenden.
Wij
Hollanders wecten immers ook genoeg hoe men met half wilde menfehen converfeert. — N u dat
i6
L
O
N
D
O
N.
dat gedrag en die fchagcherpartijtjens lokten da Britten naar dat Kasteel, bij heele hoopen toe; zij bouwden 'er hunne Hutten rondom, en die verzameling van hutten werdt toen naaderhand een ftad. Zodanig is meest al de eerfte oirfprong der fteeden.
Een fterkte door een of anderen wind-
maaker en rufiezoekcr
gedicht , was meestal
de kern waar de fteeden om heen gebouwd werden; daarom is gemeenlijk ook in die fteden waar men een Kasteel aantreft, den ouderdom derzelven van redenlijk nabij te bepaalen, als men Hechts den tijd der {lichting van hetzelve
f weet; zo is het, bij voorbeeld, met onze eigen ftad, zelve gelegen.
Was 'er nooit een
Gysbrecht van Aemftel geweest, die hier op het •Water ergens een (lot gebouwd hadde, dan zou Amfterdam mogelijk nu nog gebouwd moeten worden, en daar zou dan wel uit hoofde van de fchaarschheid der tijden, voor alsnog, mede worden gefupercedeerd.
Welhaast nam de zo-
danig eerst geplantte ftad heur' oirfprong, en om dat die Toren of Sterkte aan de Rivier de Theems gebouwd was, gaf deze ligging een fchoo-
L
O
N
D O
N .
i?
fchoone gelegenheid om 'er, al zo zachtjens aan, eerst met de Romeinen en verders met andere n a t i ë n , die ook reis kwamen kijken of 'er wat te fchagcheren v i e l , zo wat negotie te doen; zie dat is toch het waare, en daar door zijn , van ouds , de kleine gehuchtjens tot vlekjens, de vlekjens tot fteedjens, en die weder eindelijk tot magtige fteeden aangegroeid; 't geeft dus groote fpeculatie voor veruitziende Projecten-vormers
of voor Intriguanten , wier intri-
gues fpaak loopen, öm aan den mond van eens of andere R i v i e r , die nog niet bewoond is , een hutjen drie vier van planken en zooden op te flaan en daar dan met zijn Huisgezin te gaan woonen, en z i g daar voor eerst' zö wat met visfchen en jaagen bezig te houden; dan moet men maar aan 't ftrand of op een d u i n , aan een paal, een bordjen uitfteeken en met groote Letters, in veel taaien, 'er op fchilderen: allerkïè visck en wild te koop, half te geef! Z i
e
dat
laatfte woord moet het hem eigentlijk doen, dan zullen de voorbij zeilende fcheepen weldra hunne bootjens
daar aan land zenden, en zie
daar hebben we. dan aanftonds een begin van B
com*
E
IS
O
N
D
O
N.
commercie, want dan kan men zeggen: Kom aan vrienden! K i j k t , geld willen we niet eens hebben, want dat weeten we wel heb jij l u i zeelui toch ook niet, maar heb je niet zo een of andere prulletjens, die je toch maar over de hand liggen, w e l , laaten we dan reis zien of we. je daar ook van ontlasten kunnen ï N u dan komt 'er z d het een of ander voor den dag; neen! daar kunnen we het dan nog niet voor doen; zie eens die kostelijke vogels, hoe blank en hoe malsch zijn z e !
Heb je van je leven
zulk fchoon wild gezien? zie eens wat heerlijke v i s c h , als men deze met zuure faus, en die als watervisch, eet, o dan moet men bekennen nooit lekkerer te gast geweest te zijn; —* bij alle negotie moet toch wat- gefnoefd en gepogt worden.
Dat wist Salomon ook a l ,
bij
ondervinding, want dat is al mee een van de eerfte Kooplieden geweest. — Ja w e l , de matroofen, die ook al reis naar een versch kostjen verlangen, bieden dan al weêr wat meer, honger is toch een fcnerp zwaard, en 'er zijn van ouds voorbeelden voorhanden dat fommige lieden, niemand genoemd, niemand geblameerd, »
wel
L
O
N
D
O
N.
19
Wel eens al hun geluk en welvaart voor een potjen warmoes verkogt hebbeh, gelijk 'er óok altijd zulke menschlievende menfehen, en tevens mercantiele geniën, gevonden z i j n ,
die
gaarne hunn' evenmensch , met zo een beuzeling,voor dien prijs naamlijk, Wel wilden gerijven. — Dan heeft men eindelijk een heele hoop van allerlei rariteiten van andere landen bij malkander befchaard; maar wat dan daar meê aangevangen? W e l , dat zal ik u zeggen; dan. noodigt men de menfehen die wat meer landwaards in Woonen om reis te komen kijken, wat al moois dat men daar bij malkander heeft; één nieuwsgierige heeft men flegts noodig en daar meê is men klaar; want dat gaat dan voort als een loopend vuur; alles wordt dan bekeeken en beneufeld, en men hemelt alles dan hoog dan is 't eindelijk: nu, wat heb jij
op,
tui al zo
voor goed? kom! willen we ruilen, heb je dit? heb je dat ? Ja w e l , klaar is de zaak. Om kort te gaan als 'er dan weêr fchepen voorbij komen heeft men al weêr wat meer dan vleesch of visch aan te prefenteeren.
Eindelijk komt 'er
ook al meer v o l k , die dat ruilen en kivanfelen B 2
heel
L
O
N
D
O
N.
heel aartig vinden, 'er bij woonen; inzonderheid als men daar dan zo wat gebouwd heeft, dat na een kasteel of flerkte gelijkt; men heeft zo een foort van een ding hoognoodig, inzonderheid als de affaire wat begint op te neemen; wijl 'er anders wel eens kaapers op de kust zouden kunnen komen om een plunderpartijtjere te houden; goed maakt zorg.
A l s alles dan „
zo als 't niet misfen k a n , wel opneemt, wel nu
dan trekt men een muurtjen rondom die
Huisjens, en, ziet daar l dan al een fladjen dat ook al meê doen k a n , dat geeft men dan een' naam en daar meê zijn we klaar; zo omme en bij is doorgaands het beginfel van allerlei, nu zo groote fteeden, geweest.
Ze zijn meest
alle van een laage kom af, gelijk men zegt, en meestal gelijk aan die foorten hunner inwoojiers, die eerst de Koeijen agter naa pleegen te loopen, en eindelijk, naa een langduurige flaavernij, waar in hun geest ontborfteld en voords redenlijk fcherp, ja zelfs op hun manier, wel ais een vlijm gefleepen wordt, zelfs op hun beurt in Koeijen, (naamlijk j
n
flimme Koeijen)
veranderen, die zig weder door anderen, (zelfs
door
L
O
N
D
O
N.
fti
door Geleerden en Kunftenaars, wel te Weeten om hun melk) achter naa laaten loopen; want 'er is en blijft toch aan dat foort van wezens , zo lang ze leeven, anders niet veel aan, en die hen, na hun Koeijen begrip, wat al te veel w i l meiken, loopt zelfs ligtelijk gevaar om een goede knaauw met hunne hoornen te ontfangen , al was het ook de beroemdfte Geleerde , Philofooph of Kunftenaar, want een eigentlijk jesthetisch en enthufiastisch gevoel en verrukking voor kunst of fmaak, valt toch zo ligt niet in Koeijen. N u dat al weder ovcrgeflagen, al de magtige koopfleeden zijn dan, zo als gezegd i s , aan Rivieren gebouwd, gelijk daar is Rome aan den Tijber, Parijs aan de Seine, Hamburg aan de E l v e , en zo al voords, en zo ook London aan de Theems. — E n die ftad is zo geweldig in grootte toegenomen dat men 'er nu al
ÏOO,OOO
Huizen en 900,000 Zielen i n
aantreft; nu w i l ik juist in een ziel twee drie, min of meer, niet achterhaald zijn; want
dat
goed is zo fijn en zo vlug dat ze je door de vingers flippen eer men 't weet.
Ja al die
900,000 Engelfche Zielen haaien famen B 3
geen 6
r e i n
Ü
L
O
N
D
O
N.
grein op een goudfchaaltjen, en kunnen allen te famen wel op de punt van een gewoone naainaald dansfen, le Toverhekfen;
het zijn waarfchijnlijk alen als ze weleer te Oude-
water op de Hexen
fchaal beproefd geweest
waren, zouden ze ons nu niet meer zo travailleeren.
Trouwens dat hebben ze met die der
overige natiën gemeen; zelfs is 'er een volk dat met nog vlugger en ligtcr zielen begaafd i s , maar daar tegen zijn 'er ook weder volken die, zo als men zegt, logge zielen in hun lighaam omvoeren, evenwel die logheid is meer een vis inert ia:, of kragt van traagheid , dan wel een eigentlijk pondus, of gewigt, zo dat men die aan den evenaar niet zichtbaar gewaar worden kan; enkele zielen zijn 'er ook in de meeste befchaafde L a n d e n , die waarlijk een zeker te bepaalen gewigt hebben, en waar mede men de andere , even als een flaaper gewigt, toetfen en weegen k a n ; deze heet men dan folide zielen.
Bij voorbeeld, in Engeland, de ziel van
N E W T O N , daar weegt mende nieuwere Philofophifche zielen tegen; de ziel van
POPE
, waar
tegen men de Dichters en Moralisten weegt. Met
L
O N D O N.
*s
Met een duizend van dat nieuwervvetsch goed heeft men echter moeite om evenwigt te krijgen, dan moeten 'er nog wel eenige Latijnfche Disfertatiën, Hoogduitfche raas en grootpapieren
en Franfche - Ope-
Comedies b i j ,
en dan
weegt men nog maar oppervlakkig, half zuiver en half valsch, met een loodjen van" Nationaalen Hoogmoed boven aan de groote fchaal, en een' arm, die wat volle lang i s ; althands, om eindelijk van die zielen weegerij af te komen, wij begrijpen onder dit groot getal dat London van dezelven bevat alleen menfehen zielen, verftaat zig van zeiven; wijl
dat
de waereld nog
zo Philofoophisch verlicht niet i s , Om allerlei zielen onder ééne clasfis te rangfehikken; wilde men 'er alleen het getal van Paarden- en Honden zielen bijvoegen, o ! dan zou men eindelijk tot een Logarithmifche uitdrukking zijn
toe-
vlugt moeten neeriien, want 'er zijn in London veele en wel van de edelfle en right Honnourablc zielen, die alleen zo een honderd of anderhalf honden- én paarden zielen onder hun gevolg hebben. Öat nu nog het mooist van London i s , en B"4
waar
«4
L O N D O N .
waar in we denk ik veel vermaak vinden zul» lén om het bekijken, (althands als we niet in zo een knorrige bui zijn als daar even) dat is dat 'er nog twee heele fteeden, wat ben je me groot, aan vast zitten, die men op den koop toe krijgt en die Appendix Steeden heeten, Westwunfler en Southwark en pleegen wel degelijk een Magiftraat op haar zeiven en ook heur eigen wetten en rechten te hebben, en zonden ook,op heur manier, Gedeputeerden in het Parlament; eigentlijk zijn die drie fteeden, zo veel als in mekander gegroeid; want ze hebben eerst verre van elkander, elk eenigzins landwaards, aan de beide verfchillende oevers van de Rivier gelegen, doch ze werden beiden zo groot dat de inwooners eindelijk flegts een' brug over de Theems te leggen hadden, om gemakkelijk bij elkander te komen, dat vondt men toen ook heel commoot, maar evenwel, kijk, wel goede vrienden, maar mekander uit den zak te blyven, Vóórbeding.maakt naaderhand geen krakeel, elk moet meester in zijn huis blijven; althands zo daar omtrent, met wat meer wisjewasjes en ^wier van woorden, waarvan de zin hier efen«
wel
L O N D O N .
25
wel zo wat op uitkwam, werdt het verbond tusfchen die fteeden gemaakt , en 'er
werdt
een brug over de Rivier gelegen, die wat fterk was; en ook maar geen hair minder weezen moest, want de vloed en eb, die heen en weêr over L o n d o n , tien mijlen landwaards, in de Rivier (trekt, fchuurt de boogen zo geweldig, daar het water vier volle uuren wascht en vier imren daalt, dat dit daaglijksch behoozen, al heel gemakkelijk den heelen boel eindelijk meê zou kunnen fpoelen; het is daaröm in lang na geen Vlondertjen of Heultjen, maar wel een fuffifante gemétfelde fluis van 19 groote boogen l a n g , kijk het heeft toch een heele hand vol geld gekost, en de Timmermans, Metfelaars e.n Steenkoopers rekeningen loopen altijd nog een capitaaltjen of twee boven de gis; of men dan al zegt: wel heden! dat had ik evenwel zo hoog met gedagt; dan zeggen die luidjens, even als of ze CICERO'S Tractaat de Senectute op hun duim hadden en van buiten kenden: Quis coë> git te falfmn putare? Wie noodzaakte u zo ver-> keerd te denken? Met dat onderfcheid dat ze die woorden in hunne moedertaal uitdrukken, B 5
en
£6
L O N D O N .
en dan luiden ze wel zo deftig niet, inzonderheid als die lieden wat gemeen van alloi z i j n , en men wat tegen hen kibbelen en afdingen w i l , want dan lijden deze pragtige woorden ook deze vertolking, wie, wéér en wind! heeft je geleerd zo dit en dats mal te denken? J a , zo een verfchillend
voorkomen kunnen
de
woorden
aanneemen, alfchoon de zin het zelfde i s ; de kleêren maaken hier eigenlijk ook al de man! Maar ziet daar! wat zeg je nu van onzen Hospes ? is hij nu nog een bok ? daar komt de goede dikke ziel al met een Pudding aanfjouwen; ze ziet 'er juist niet heel zindelijk u i t , maar ge moet denken, we zijn ook niet meer i n Holland; evenwel om je de waarheid te zeggen, 't is eigenlijk zo zeer geen deugd in ons dat we zo proper zijn, maar wel een degelijk vercischte van ons climaat en moerasfige gronden , die, willen we nie't van Scorbut en allerlei bedervende ziekten vergaan , ons wel dwingen zindelijk te weezen.
Maar Vrienden! heb
je wel op zijn oogen gelet, ik heb hem daar, terwijl hij de Pudding opzette, reis, zo even, van ter z i j , met aandacht aangezien.
M e dunkt in
L O N D O N .
a?
in die oogen lagen al vrij wat verborgene eigenfchappen van 'smans ziel opgcüotcn.
De man
fcheen mij toe vijand en vriend en geen van beiden te z i j n , 'er was iets nijdigs met een gemaakte vriendelijkheid en onverfchilligheid i n zijne oogen.
't Schijnt toch dat de z i e l , zelfs
tegen w i l en dank, en als ter fluip, reis uit het lighaam kijken w i l , en dat daarom de oogen als
vengfters
plaatst zijn.
of fpiegaten in het hoofd geL e t daarom, vrienden! wel op de
oogen, gij ziet 'er de ziel zelve i n , juist zo die i s !
o! Die oogen, die oogen van de men-
fehen maaken altemet zulke koddige pantomines; als men neen ! zegt, zeggen zij dikwijls en inzonderheid bij de ongehuwde meisjens,
ja!
Als men zijne eerlijkheid met overtuigende reden bezig is te betogen , roepen ze dikwijls: pas op je zakken! A l s men deugd en zeden openbaar predikt, fchreeuwen ze wel eens overluid: doe na mijn woorden en niet na mijn' wandel. Kijk die drommelfche oogen leggen altijd met onzen uiterlijken fchijn overhoop, en fpeelen altijd breekfpel, zij verraaden verdriet, te midden van de vreugd, en dikwijls blijdfehap, als men
23
L O N D O N .
men zig in rouwgewaad moet kleeden; ze roepen heel dikwijls, terwijl men op) zijn fchatten pogt, ik ben zo glad als een aal, e n , terwijl men over de flegte tijden klaagt: O V is voor «ij gen.
nog niet met al, ik kan 'er nog wel teSumma fummarum, ze fprccken
altijd de
waarheid, en de mond liegt doorgaandsch; 't was dus best dat men, bij een gewigtige conferentie, of befogne, tete h tete, liefst ftilzwcege en elkander flegts in de oogen keeke, dan wel praate, dan zou men veel beter in elkanders ziel doordringen; dan zou men veel beter kunnen gisfen hoe men eigentlijk met elkander om moet gaan, want de leugenachtige mond brengt ons altijd in de w a r , en als men daar op Iet is men 'er altijd, met uw lieder verlof, meê gedupeerd; want als de mond fomtijds zegt: wel vriend, ge doet me waarlijk plaijier,
dat ge me een vifite
komt geeven, roepen de oogen dikwijls: kaerel, it wou dat je al weg waart; als de mond zegt: ik ben ten allen tijde tot uw' dienst! roepen de oogen: ik meen geen'' vinger voor u uit te fteeken. Als de mond fomtijds fchreeuwt Burgers! Burgers ! ziet wel t o e , laat u niet
verdrukken, weest
L O N D O N ,
^
weest cordaat, cordaat! Vrijheid of de dood 5 roepen de oogen: ik wou een ampt, een officie een'' post hebben; pluk mijn! pluk
3
mijn!
M a a r , a propos, dat woordjen cordaat, daar heb ik al lang reis over willen fpreeken, en 't is me altijd door 't hoofd gegaan, daar we nu evenwel zo zoet hier famen bij de warmt» des koolenhaarts en de vleeschpotten van Egypten zitten; moet ik 'er nu eens van ophaalen» W a t dunken de vrienden toch wel dat dit woord in onze Hollandfche taal betekenen zoude; immers ge ziet wel het is gelijk de Duivenmelkers zeggen, een vreempjen.
Z i j , die dus
als dol en disperaat tegen het gebruiken vaa bastaart-woorden raazen, zouden dus wel eens kunnen vorderen , dat men het in zijne gefchrift e n , aanfpraaken enz. aan den Volke gericht
y
ook in het Hollandsen bezigde. W e l kom aan, laat ons eens z i e n , z o u daar kans tce z i j n , laaten we eens deszelfs etymologie of oirfprong naargaan. Het woord cor weet ieder, die flegts eene L a tijnfche Rudimenta bezit, dat hart,
het hart
van eenig dier beteekent; wel n u , dat fchijnt
dus
3°
L O N D O N .
das
het
wortelwoord waaruit
dit
toevoeglijk
naamwoord , door middel der bijvoeging van den uitlandfchen lettergreep daat, fchijnt famengefteld te zijn; als wij nu ons woord hart mede tot een toevoeglijk naamwoord maaken,
door
'er
den Hollandfchen eindlettergreep tig bij te voegen , krijgen wij daar door het toevoeglijk naamwoord hartig.
Komt aan! dat zal dan ook de
waare vertaaling zijn. — N e e n , Vrienden niet te haastig, ik zal u , uit de analogie onzer taal fragten te bewijzen dat dit onmogelijk i s , en dat de woorden-chemie ons hier van het fpeur leidt,
't Hollaudsch woord hartig kan in twee
zinnen gebezigd worden: Hartig
naamlijk, voor uit het hart voortko-
mende, en 1
Hartig
voor hartfterkcnd, hartverkwikkend,
in tegenftelling van laf en flaauw. In het eerde geval naamlijk uit het hart voortkomende, fluit het, in alle geval, niet op de meening van het woord cordaat , want immers int het
harte komen voort allerleie flegte uit-
drukkingen, laster, oproerige woorden, fche betichtingen enz.
val-
W i e toch zoude zulk eene
L O N D O N .
j
3
eene taai, eene cordaate taal durven, of*kunnen, noemen? Het woord cordaat kan ook niet hartverfterkend in tegenoverftelling van laf, flaauw, flap, beduiden.
Immers dan zoude men ook kunnen
zeggen een cordaat eindjen worst, die visch is niet eordaat genoeg gekookt, dat immers in het geheel niet wel verfraaii zou kunnen worden. Hoe maaken we het dan toch met dit raare woord?
W e l hoort, ik geloof dat we 'er deze
verklaaring aan kunnen geeven. ' E r zijn , in fommige taaien, zekere woorden , die in het geheel geene betekenis hebben, en" flegts om
den weiklank tusfehen de overige
woorden i n geplaatst worden; zeer waarfchijnelijk zal het woord cordaat van deze foort zijn.
Deze woordjens worden in de Griekfche
taaie door de Latijnfche Grammatica articul<s' expletivce o f onvertaalbaare
vulwoordjens ge-
heeten; gelijk bij voorbeeld de woordjens jAtv
t
yt
,
T S , BW.
. .
Maar wat is dat vrienden, zit ge uw hoofd vast te houden, en dat om dit onnoozele beetjen Grieksch?
W e l laaten we 'er dan maar gaauw
ga
L
O
N
D
O
N.
gaauvv van afftappen, ge mogt weder in eert netelig humeur vervallen, en dat wilde ik om alle de Grammaticus der geheele weereld niet; dus al genoeg hier v a n , als ook van de oogen
t
wijl we haast met den mond aan dat roastbeef dat daar opgedischt wordt, zullen moeten werken; evenwel terwijl de goede man nog opzet, want 'er zal hoop en denk ik toch wel wat meer komen; hebben we nog even den tijd om den naam van die groote Rivier te analyfeeren; zij heet de Theems, maar dat is flegts een verbastering van den naam Thameps of ThamIfix, dien de Romeinen haar gaven, wijl z i g , bij
de ftad Dorchester, de vloed Thamis en
Ifix met elkander vereenigen.
De brug over
dezelve is 800 voeten lang, 60 hoog en 30 breed, je lui zult mogelijk zeggen: hoe weet je dat zo net? heb je 't gemeeten? neen vrienden! dat juist niet, maar ge moet het evenwel maar gelooven, want ik heb 't weêr van geloofwaardige lieden, en die zeggen, dat ze 't van andere lieden hebben, wier voorvaders menfehen gefprooken hebben die het gemeeten hebben. —• K o m , k o m , heb je 'er geen grooter verzeeke-
ring
L O N D O N ,
33
fing v a n , dan al dat hooren zeggen en die praatjes van den een tegen den ander.
W e l he-
den : dat is weêr een knorrige b u i ! wilt ge het niet gelooven dan kunt ge het immers, als we 'er komen, gaan nameeten ; — 't is toch raar met de menfehen , fomtijds gelooven ze al wat men ze maar in de hand doppen w i l , als 't maar oud i s ; en als men eenvouwdig met de ronde waarheid voor den dag komt, dan hebben ze zo veel behoedzaamheid en navraag, net of men hun zo wat voor plaifier dondt voor te liegen. — Hoort eens, vrienden, al vertelde ik nu dat die heele groote brug van gouden deenen gemetzeld was, zoudet
ge nog minder recht
hebben om de
waarheid daar van te mistrouwen, als fommige dingen die je lui evenwel gelooft, of zegt te gelooven , en die evenwel per fè,
uit derzelver
aart, onmoogJijk zijn, — daarom maakt me niet boos, want dan Vertel ik niet met al meer. Ook wordt het nu tijd
om wat
te eeten en
vroeg te kooi te gaan, en morgen zullen we zien dat we bij tijds naar London komen, dan kunt ge het met uw eigen oogen z i e n , en behoeft mij niet te gelooven. C
Laaten we nu dit kos-
S f
L O N D O N .
kostelijk eeten niet koud laaten worden; 't zies 'er waarlijk niet onfinaakelijk uit, en behalven dat de honger is de beste kok. Komt dan, Vrienden ! zet u neder bij dit Engelsch avondmaal, ' t l s een heet, taai, fcherp en kjagtig, ligt verzadigend onthaal. Die geen harde kost gewoon i s , raade i k hier de tnaatigheid; W i j l het meeste Britfehe kookzcl in de maag verbaazend deidt. Immers htm ftaatkundig voedzel, dat ze eerst aan ons {Jeêrland boodr, Konden wij niet regt verteeren, 't werdt z o hard als kruid en lood. 't Gccstlijk voedzel dat de Brit ons voor de rust deï zi^'1 bereidt K a n ze meê niet best verdragen, daar ze gruuwt voor lijkheid.
fteri?
Dus geheel die ruwe Natie fchijnt naar lighaam en naar geest Altijd harder, ruwer, woester, dan ons v o l k , te zijn
geweest,
.Zelfs toen wij nog vrienden waren was het mijden ftceds ons lot. Nederland was Itecds een aarden, Engeland een ijzeren pot. 't Best was dat de Zee die potten nog wat van elkander h i e l d t , Anders lagen w c al tot fehei'ven, door vernield.
een enklen
fchok
Ja elk vriendelijk* omhelzing van dien trouwen nagebuur, Stondt
ons eertijds, z o voor handel bijster duur.
als voor Scheepvaart,
Laaten wij dan, wordt het vrede, dat de Hemel fpoedig
geeft,
E l k toch liefst z i c h zelv' bezorgen, dat men hen niet noodig heeft; Want het fpreekwoord zegt, die met een lastigboefjen is bclaart Wagte flegts op de eerfle occafie, fhij iiet af en laat' het gaan. Eigen kragt i s ' t beste fteunzel en de beste bondgenoot. Waar men ooit een alliantie met de meeste vrugt mei5 floot, Eigen moed en diïfc tot eendracht, eensgezindheid en geduld, Hebben altijd 's volks verlangen nog best mogelijk vervuld. E l k maak zig hier toe verdienstlijk in den algemecneii d r u k , In verdienden, immers Burgers, ligt ons aller waar geluk.
TWEE-
T W E E D E
G E S P R E K .
I N H O U D . Aangenaamheid van den jlaap. *— Plan van aigemeene verlichting voor de Groenlandfche Betren. — Historie van de ftallen van Augias. —• Interpretes, wat zijn? — De Beurs. — Het Monument — De T o w r . — Raare Legende van Joris Barfane alias St. Joris. — Moorfields. —< Bedlam. — Gefchuthuis. — Gasthuis. — Hie. roglyphiesch geheim in het hijeen plaatzen dezer drie laatstgenoemde gebouwen.
J a ! j a ! ik k o m , ik k o m , is *t al dag? ontbijt 'er al? —
Is 't
W e l w e l , ik was daar zo
even eerst regt in flaap geraakt. — Maar kom aan, met drie haasten kom ik'er u i t , maar verlang naar een kop koflij , jnisfelijke land maar tappen. C a
als ze dat in dit Zie zo3 j a : kom dat
3
6
L O N D O N ,
dat lijkt 'er toch n a , het ontbijt klaar en de kooien in den brand, vvagt Vrienden , zo aanftonds kom ik wat bij u zitten ; en dan als een vogel in 't pak.
Het fpreekwoord zegt
toch na waarheid, de gewoonte is een tweede natuur;
want ware dat zo niet, dan weet ik
waarlijk niet hoe de menfehen het hier in L o n d o n , althands de Reizigers, zouden maaken, ik voor mij, z a l , als ik 'er niet aan gevvenne, een van de grootlte behoeften
van de nr nfche-
lijke natuur, dat is de flaap, heel en al vaarwel moeten zeggen; immers ik kan u verzeekeren , dat ik dezen nagt in dit riifige en wilde logement, geen oog toegedaan heb; zijn dat hier bedden? is dat hier een ligging! nu de Anglen zijn dan alles behalven Sybariten, die hunne llaapkusfens
met roozen bladen opvulden en
evenwel van de pijn geen oog konden luiken als 'er een dier blaadjens, door het opfchudden, omgevouwen ware, of eene fcheeve rigting bekomen hadt.
Ik geloof althands dat mijn bed
met een mixtuur van zand en, keifteentjens gevuld geweest i s ; daar bij heeft mij het aangenaam muziek van dien man met zijn hoorn, 'die,
L O N D O N . die, toen we gisteren van
J7
Harwich
reeden,
naast den voerman, bij elke plaats waar een' boodfchap of brief aangenomen of afgegeeven moest worden, zo aangenaam
zat te
toeten,
dat ons hooren en zien verging, den hcelen nacht door de 'ooren gefuist.
Zie dat is 'er
van de muziek, de trappen dier kunst zijn op groote
afltanden
van elkander geplaatst, en
doen der menfehen onderfcheiden phyfiek geitel, ook geheel onderfcheiden aan. — Die man dagt nog al dat hij z i g , op zijn wijze , en voor zo verre zijn inftrument toeliet, zeer fraai obligaat liet hooren.
Ik zoude hier veel over de
verfcheide trappen in de Eestethifche
kunften,
over het maximum en het outreeren in dezelve kunnen aanmerken, als ik maar eerst regt wakker, ware; maar ik kan nog! kwalijk uit mijn oogen zien van de
flaap.
Evenwel daar ben
ik a l , levensgrootte, k o m , nu kom ik bij je l u i zitten ontbijten, wij moeten toch onzen tijd nu ook niet verllaapen, want om hier in London Tabernakelen te bouwen, daar is het me n u , om u de waarheid te zeggen, hier geen volkjen n a , en daar is hier nog al zo wat te zien ook. C 3
Mijn
3
$
L O N D O N .
Mijn heden! is 't al zo laat? negen uuren; wel 't is fchande en zonde; maar we hebben het t o c h , hoe meer ik het ding i n z i e , zo gek begreepen, als men het maar op al de waereld ooit zou kunnen begrijpen, van in 't
hartjen
van den winter te gaan reizen. Wat heeft men 'swinters, dat bid ik je t o c h , aan zijn' dag? fcheeren, kappen, kleeden, daar gaat den geheelen ochtend meê heen, zoo 'er ècn ochtend aan deze worden.
droevige dagen
toegefchreeven
kan
N u dan wordt het wel elf uuren eer
men iemand onder de oogen durft komen, of eer onze natuurgenooten vaceeren om ons te woord te ftaan.
Onze mede-aardbewooners en
medefchepfelcn , ja zelfs mede - dieren, de beeren , hebben het, voor hun doen, gantsch niet mal overlegd, want die werken zomers, en zitten 's winters in hunne warme holen , waar de koude lucht niet kan doordringen, op
hun
fmeer te teeren; exept evenwel de Yslandfche, die
arme zielen kan ik altemets zo regt in
mijn hart beklagen, inzonderheid als ik zelf zo koud ben , dat ik geen vinger verroeren k a n ; honderd maal denk i k , wij vernuftige menfehen moes-*
L O N D O N .
30
moesten de arme dieren leeren fchaatfen rijden, dan hadden ze ten minden nog wat beweging om zig warm te houden, en 'er is in het land hunner
inwooning juist de beste gelegenheid
tot het oefenen van die kunst; want in Groenl a n d , Finland en,de Straat Davids liggen de flooten al heel gaauvv toe, en men zou al fpoedig zo een jong vlug beertjen tot een' eerden baaivanger kunnen maaken. — Doch alle deze vruchten van publiek onderwijs dienen wij van de toeneemende verlichting en opklaaring van het mensch- en dierdom, met geduld af te maaken , Natura non fit fa kus, de natuur doet geen' fprong , och neen! alles moet van langzamerhand komen, en ze hebben ook al zo lang zonder fchaatfen geleefd, dat ze nog wel w a t , buiten dczelven, voort zullen kunnen
frikkelen;
ze
zijn dat toch nu al van oudsher gewend, hebben ze nog geen fchaatfen, ze zijn dan ook ten minden nog bewaard voor hun fnoct fluk te vallen of hunne pooten te breeken. — Dat algemeene verlichtingswerk heeft ook a l , zelfs alleen provifioneel onder de menfehen, zo veel voeten in den aard, dat 'er haast niet aan te C 4
be-
L O N D O N . beginnen i s , men zou gemakkelijker de Hallen van Augias reinigen — maar mogelijk zullen alle de Vrienden met dien Sinjeur Augias niet best bekend zijn — en dat is ook waarlijk geen wonder, want de man is al eenige eeuwen dood en begraven geweest. — Maar daar het nu juist te pas komt, zal ik u , terwijl ik mij aankleedt, om den tijd te pasfeeren, het vertellingjen dat de oude Poëeten 'er van verdicht hebben, wel eens even vernaaien: Hij was dan Koning van Elis in Griekenl a n d , en een zo gemakkelijk man, dat hij zig maar in het
geheel niet met zijn zaaken be-
moeide, en alles liet drijven en zeulen zo als het maar wilde; onder andere bezat hij veel Hallen, want de rijkdom der oude Volken beftondt
meest al in Osfen, Koeijen
en ander
Vee — en in die Hallen hadt hij zo bij de duizenden van Osfen (taan; maar die ftallen werden nooit fchoon gemaakt, zo dat de mist en het vuil daar al zo eenige Jaaren agtereen opgehoopt was en de flank al over het heele land pest verwekte; wat men hem nu ook al dagelijks waarfchuwde : Koning! je moest je ftallen reis laa-
L O N D O N .
41
laaten fchoonmaaken en uitboenen, het hielp al niet met a i ; 't was al „ J a , j a , te Meij maaken we toch ter deeg fchoon; ruim het maar zo lang wat o p , veeg het maar wat aan;" maar jaj niemand durfde 'er op een kwartier na bij komen om de vreesfelijke lugt. — Inmiddels begon Hercules, (want in zijn jeugd leefde de gemakkelijke
Koning
Augias) fchoon
groeijen en veel heldendaaden
op
te
te verrichten in
het naburig Koningrijk Mycene, welks Koning Euristheus daar zeer jalours over was, en alles bedagt om den jongen Hercules te travailleer e n , leggende hem twaalf arbeiden op , die elk voor een ordinair mensch onmogelijk waren, maar die hij toch allen met een gewenschten uitflag volvoerde; onder dezen was nu ook, dat hij naar Elis moest gaan om dien zindelijken boei uit die ftallen te redderen. — Hercules, die van zijn leven nooit uit fchoonmaaken gegaan hadt, keek 'er heel zuinig van, evenwel hij moest 'er heen, 'er werdt een wagen vol beezems, boenders , luiwagens, brusfels zand en fijlen gepakt en daar meê voort. — Naa dat hij nu te E l i s gekomen was en dat arme leven daar een p o o s , C 5
met
4*
L O N D O N .
met zijn vingers voor zijn'neus, hadt ftaan aankijken , practifeerde hij hoe hij 't best aanleggen zou om het noodige water tot zijn werk bij de hand te krijgen , „ want," zei hij zo , bij zig zclven: „ een cmmer'tjen tien twaalf is hier net zo veel als een boon in een' brouwketel. De R i vier Alpheus is hier wel digt b i j , dat is waar, maar als ik daar emmertjen bij emmertjen, met een puthaak uitfcheppen, en die dan geduurig hier naar toe fjouwen moet, zullen mijn armen al lam weezen eer ik nog aan 't fchrobbcn en fijlen toe kan komen; maar wagt, , , dagt h i j , " wat leg ik ook te talmen; ik zal 'er de hcele Rivier, bij provifie, maar door heen laaten ftroomen, dat zal ten minften den ruuwftcn boel wel wat opkorten." Z o gezeid zo gedaan, hij nam je maar knaphandig een fpa in de hand en fpitte en groef, een kanaal uit de Rivier tot in de ftallen, toen een partij boomen uit den grond getrokken en die in de Rivier gefmeeten, zo lang tot het opgeftopte water genoodzaakt was door zijn gegraven vaart heen tot in de ftallen te loopen , en z o , achter om , weêr in de Rivier ie vallen.
Terwijl ftondt hij wat uit te blazen, want
•
L O N D O N .
43
want hij was toch wat moê van dat geklungel , om dat
hij
alles
alleen
doen
moest,
z i e , dat was de conditie. — Hij ging 'er dus óp zijn gemak, naa dat hij een bont boezelaar voor gedaan en een paar klompen aangetrokken hadt, in den voorftcn ftal, wat bij zitten, kitfte reis vuur, ftak een kort pijpjen in den brand, en fprak zijn pistool reis aan; daar zat hij toen met zo een Vergenoegd gelaat te dampen , dat het een aart hadt en was zeer blijde dat het water zo allerliefst door de ftallen heen bruischte. — Toen hij nu dagt dat- het grootfte vuil 'er zo wat uitgefpoeld was, ftondt hij weêr o p , rekte zig reis u i t , werkte de boomen weêr -uit de Rivier en ftopte zijn Kanaal weêr t o e , vervolgends marcheerde h i j , niet mannenmoed , met een luiwagen op zijn' fchouder en een boender in de hand, den ftal i n ; daar toen aan het werken en aan'tboenen, dat hij zweette ; en dat alles onder een gezang van allerlei liederen als: een Gelderfche Graaf vermoeid van 't jaagen — In Zeeland is het feit g'efeh'ted —o Holland, fchoon enz.
Althands, naa dat hij
een duizend boenders en een honderd of acht b c
4
4
L O N D O N .
bezems tot gruis gewerkt hadt, kreeg hij eindelijk, naa een dag of veertien geboend en gefjjld te hebben, de ftallen in goede orde en zo fchoon als een brand. — Toen ging hij naar Augias toe , om zijn verdiende l o o n , te weeten twaalf Huivers daags, veertien boterhammen en veertien lood koffij, te ontvangen; want hij hadt alle dagen van 's morgens ten agt uuren tot 's avonds ten acht uuren gewerkt en in al dien tijd zijn eigen kost gedaan, maar Augias was doof aan dat o o r , en wilde maar geen koperen duit affchuiven,
zeggende dat hij hem
niet in 't werk gefield hadt, en dat hij zijn geld bij Euristheus moest gaan haaien. — Z o dat Hercules, al knorrende en morrende, weêr ongetroost met zijn' wagen met fchrobgoed
fchuur-
en
naar Mycene moest rijden.
Van daar noemt men nu nog een bijna onuïtvoerlijk werk en daar men weinig dank van behaalt de ftallen van Augias reinigen.
•
N u eens gedagt hoe wij den korten tijd best befleeden zullen.
M i j dunkt als we den voor-
middag eens gebruikten om zo hier en daar het merkwaardigde eens te z i e n , en als we dan met
L O N D O N .
45
met de groote l i ê n , zo tegen donker, gingen dineeren, en die lange avonden, als we toch nergens te regt kunnen
komen, hier bij den
kooien-haart gingen zitten, en al wat we den morgen gezien hadden, eens naauwkeurig op tekenden, om onze vrienden te Amfterdam ook deelgenooten van onzen reistogt te maaken, w a l dat wel zo kwaad overlegd ? Dan zullen we hen verzoeken om dat verhaal voor ons te copieer e n , dan kunnen we ook altijd nog een herinnering aan onzen avontuurlijken reistogt behouden; wel j a , ze moeten immers ook wat doen voor de kost.
Zouden wij zo bloedig door
alle zee- en landgevaaren in het barre jaargetij heenen worstelen, en als ballingen gaan leeven om hen wat plaifierigs, bij het hoekjen van den haard, in een warme kamer, te doen leezen
s
neen, dat zou tegen alle drie de zuilen eener op wijsgeerige gronden geftichte maatfchappij, te weeten Vrijheid, Gelijkheid en Broederfchap regtftreeks
aanloopen ,
en
dat
zoude
vrienden, zoo ik ze anders wel kenne,
onze ook in
het'minst niet begeeren. M a a r , Vrienden! we moeten om veel te kunnen
4
Ö
L
O
N
D
O
N.
nen afdoen, en in deze groote ftad geen mijl op zevenen, door dik en dun te wroeten, een huismiddeltjen gebruiken, want geduurig te verdwaalen is toch ook geen zaak, het is hier nog een beetjen morsfiger dan te Amfterdam, waar men toch 's winters op de zindelijkheid van de wegen ook niet veel roem draagen kanW e zullen ons dus van Rijdtuig
moeten be-
dienen , dat is hier maar niet anders; alhoewel het eigentliik, om de fituatie en gelegenheid van de ftraaten eener ftad te zien, net zo goed i s , als of men astronomifche waarneemingen in een toefleê wilde doen; en nog erger, want men vliegt 'er den weg meê over, dat gebouwen en huizen voor de oogen verbij ftuiven als vlugtende Bergfchotten; en dan hebben we nog voor een ander heel nuttig artijkel te zorgen, re weeten om naar een huur-lakeij te vragen, dat is een allernuttigfte zaak op reis, want die menfehen weeten zo over al den weg en kennen de fpraak, en dat laatfle is althands van een hooge hoodzaakeliikheid, in deze
calicut-
fche converfatie. — N u onze hoffelijke Hospes, dat toch een heel ander flag van een man i s , dan
L O N D O N .
4
?
dan die -van H a r w i c h , zal ons wel zo een looit van Cicerone of Servant foort van gedienftige
man, of zo als dat
kosmopolitifche geesten
heet, wel bezorgen. Maar z i e , hij is ons al vóórgekomen, daar is hij a l , laat hij nu maar een Fiacre of drie beltellen, en ons maar brengen daar hij weet dat iets merkwaardigs te zien is.
Maar daar
fchiet mij nog iets te binnen, laaten we wel oppasfen om hem niet beneden zijn qualiteit tè betijtelen,
die lieden willen
niet gaarne als
knechts behandeld z i j n , zij hebben een natuurlijk gevoel van egaliteit, fchoon ze in een heel ongelijk land verkeeren.
Ze heeten hier gaarne
Interpretes, dat is-zo veel als Tolken; wel m i een woord weegt geen pond^ en in alle geval we moeten heulen met de wolven waar meê we in het bosch zijn. Komt Heeren! daar zijn de koetfen a l , geen tijd te verzuimen. [Hier zie ik m i j , oplettende Leezers! in de verpligting gebragt, om uw aandacht een weinig te doen verpoozen, tot zo lange wij onze tour zullen gedaan hebben; ik zal dus hier den #
kunst-
4
S
L O N D O N .
kunstgreep
van den grooten
Treurfpeldichter
SCHOOF
Nederlandfcheiï
moeten te baat nee*
men, die in zijn Treurfpel van Jofeph,
mede
geen' weg weetende hoe hij Jofeph, uit de gevangenis , bij Pharao zoude geleiden, tusfchen zijne bedrijven deze
regelen laat
invloeijen,
Hier kan een Tooneel tusfchen gevoegd worden, waar in Jofeph gefchooren wordt,
enz.
Hier
moet ge u dus verbeelden dat het gezelfchap in Huurkoetfen ftapt, en den tour gedaan hebbende nu weder terugkeert.] Zie z o , die tour is afgelegd, het heeft mij nog al zeer wel bevallen, maar mijn oogen fcheemeren mij al van al die raare dingen, die "wij zo overal gezien hebben; om dat nu niet alles door mekander te warren en te vergeeten, dunkt mij zal het niet kwaad zijn dat ik het aanftonds reis te boek zette, want nu ligt het Blij nog versch in het geheugen; en die Interpree heeft ons daar zo veel voor gerabbeld, dat ik het aanftonds op papier moet zetten; want ik ben 'er nu de helft al haast van vergeeten.
Daarom moet ge me voor al wat hel-
pen ; laat ons evenwel eerst wat eeten, want
L O N D O N .
49
de koude maakt eetlust, en het is ook, met al dat kijken, al mooi laat geworden; 't is nog al goed dat ze hier in dit land vrij laat aan tafel gaan; want aan de naamiddagen heeft men tegenwoordig niet met a l ; ' t i s , in deze winterdagen, ochtenden avonden anders niet. W e zullen nu maar fchielijk wat eeten en daar meê ga ik aan het liet werk. — Kom aan, nu zal ik het diner, voor mijn part, maar voor gezien houden ; 't heeft mij over het geheel redenlijk wel gefmaakt, ze fchijnen geen kwaaden kok in dit Logement naa te houden, maar die kooien-damp, die hier, i n zonderheid bij dit weder, in de ftraaten blijft hangen, zit me nu nog wat in de keel, anders zoude ik nog met meer fmaak gegeeten hebben. — Ik zal dit tafeltjen wat bij het vuur fchuiven , en fchrijven eens alles op wat we dezen morgen al zo gezien hebben , fchoon ik waarlijk meer lust tot flaapen dan tot fchrijven hebbe; maar dat doet 'er niet toe, het moet dan maar zo goed en zo kwaad gaan als het kan.
Men doet wat men kan en niet wat men
Kil. Wagt eens, laat z i e n , hoe hebben we den tour ook genomen; j a , nu valt het me al i n , D
•
on-
jo
L O N D O N .
onze Interpret zoude ons, zeide h i j , eerst den I buitenften omtrek der ftad rondvoeren; we hielden althands het eerst ftil voor de Beurs, waarfchijnlijk dagt die goede vriend dat Amftcrdamfche Kooplieden, vóór alle gebouwen, liefst de Beurs zagen, en de Beurs van London is zeekerhjk nog al redenlijk over de geheele waereld beroemd; te weeten de befchaafde waereld, want ik geloof dat 'er wel Groenlanders, Samojeeden, Kaffers en Iroqueezcn z i j n , die nog tot den heedigen dag niet weeten wat de Beurs van
London voor een ding i s ; nu het raakt
hen ook niet, en ze kunnen 'er wel buiten — laat ik toch maar voortgaan.
Z o dra ik dit
artikel gereed heb zal ik 't u eens voorleezen, of ik ook iets vergeeten hadde. — Zie
z o ! de vrienden gelieven nu eens wat
aandacht te verkenen, of het gene ik daar, onder het praaten, heb zitten kladden, na waarheid i s ; de ftijl zal ik naaderhand wel wat befchaaven, 't is maar om het geheugen te gemoed te komen. De Beurs dan, ligt in een wijk dezer groote waereld-ftad, welke Comhill genoemd wordt. 't Is
L O N D O N .
«ji
't Is een mooi langwerpig vierkant gebouw, 240 voet lang en 170 voet breed, (zei de kaerel zo niet?) waar men door een fchoon portique, verfierd met een' fraaijen toren, uurwijzer en klokkenfpel, ingaat.
V a n binnen heeft de vierkante
plaats, waar de kooplieden bijeenkomen, al z o wat het zelfde voorkomen als de Beurs van A m fterdam,
te weeten zij is omringd met gaande-
rijen, waar men z i g , bij regenachtig w e ê r , onder begeeven k a n , en dezen rusten op een reeks van colomroen, waar mede dat vierkant, aan alle zijden bezet i s ; boven die gaanderijen is eene verdieping höog vertrekken, tusfchen welker lichten, naar de buitenzijden, de beeldënisfen van 15 Koningen en Koninginnen Van Engeland gevonden worden, welken echter het geheel voorkomen dezer plaats wat popachtig en gothiek maaken.
Zij beginnen
met
Eduard
I. A o .
1272, döch de daar op volgende n i s ,
waar
Eduard de Ü. zou moeten ftaan is l e d i g , die zal
zeeker
reis
om een boodfchap
z i j n ; daar op volgt Eduard
HL
twee ledige nisfen, dan Hendrik V., VI.,
geweest
dan wedef Hendrik
Eduard IV., dan weêr twee ledige nisD »
fen*
L
Sft
O N D O Ni
fen, dan volgt Hendrik VIL , Hendrik VUL
4
die Koning met al zijn vrouwen, die hij zo knaphandig uit
de voeten wist te
voords Eduard VI. i Maria I.,
maaken,
Elizabcth,
Ka-
rel I. wiens beeld van het gemeene volk verbrijsfeld zijnde, fcdert weêr hernieuwd en met het opfchrift: bis marlyr in corpore et effi'gie, dat i s , tweemaal martelaar in Ughaam en beeldtcnis,
voorzien i s : het eerfte martelaarfchap
was toch wel het ergfte;
daar op volgt Karei
11, maar Cromwel vindt men 'er niet, en Willem III.
en Maria
fluiten
trein." ' Het beeld van
dien
Koninglijken
Thomas Grasham, een
rijk koopman, die deze beurs in A o . 1566 ten tijde van Koningin Elifabeth ftichtte, ftaat 'er ook in een' hoek met een eenvoudig onderfchrift ,
alleen zijn' naam bevattende,
en
daar tegen over ftaat het beeld van een ander Alderman John Bartiard, aan
de ftad
wijdsch
beweezen
opfchrift ,
waar
die ook veel goeds heeft;
met een zeer
in hij den wellust
des menfchelyken geflagts genoemd wordt.
Op
het midden van het plein vindt men een groot ftandbeeld van Koning Karei II,,
't welk ter eere
L O N D O N .
53
eere van dezen Koning door de fociëteit van kooplieden opgericht is.
George III. de tegenwoor-
dige K o n i n g , ftaat 'er ook al b i j , en is zodanig geplaatst, dat hij zijn aanzicht naar dien hoek der beurs wendt, waar de Schotten bij een komen.
Althands 'er zijn geen beelden gebrek,
het lijkt wel een poppen-winkel; doch
wat
de kunst dezer beelden betreft, daar is
niet
veel op te roemen, alleen dat van Karei
II.
heeft veel verdienden, en is van den beeldhouwer Grimly Gibbon vervaardigd.
Rondom
deze Beurs zijn vier balcons met ijzeren hekken voorzien, waar op men zig begeeven kan om het
gewoel en de drukte der kooplieden
op beurstijd, die hier van i a tot drie uuren 's naamiddags gehouden wordt, te bcfchouweu. Rondom deze Beurs, boven de gallerijen , zijn zeven zaaien of langwerpige corridors, welken alle met kostbaare winkels, tot 190 in getal, voorzien zijn; zo dat men 'er niet verlegen behoeft te zijn hoe men zijn geld kwijt zal raaken, daar, over het geheel, in London overal fehoone occafie.toe i s , want het is al guinjes wat 'er de klok haat; onder dc beurs bezagen D 3
w l
J
54
L O N D O N .
wij het groot peper magaziju; ( N B . hier bij moet i k , per onthoud, aantekenen dat we hier alle de concert aan 't fniezen geraakten, en maar werk hadden met elkander profit! en wel bekome het u! toeteroepen, zo geweldig prikkelde ons hier de peper lucht in den neus.)
Rondom de
Beurs bezagen wij de Koflijhuizen die dezelve in grooten getale omringen. fcheiden
' E r zijn 'er van ver-
foort , voor kooplieden, geleerden,
kunftenaars, ftaatsmannen enz.
Het voornaam-
fte derzelver is Lloyds Koffijhuh,
daar is altijd
het eerde nieuws van allerlei dag; want de asfuradeurs die hier bijeenkomen, en wier getal bij de 6 a 700 bedraagt, geeven 's jaarlijks tien guinjes in een gemeenfchappelijke kas, waar uit ze eene uitgeftrekte correspondentie leevendig houden; ook ligt 'er een groot bock, waar in ieder wie w i l de nieuwstijdingen , die hij hier en elders opgedaan heeft, fchrijven kan, doch men moet het nieuws met zijn' naam ondertekenen ; ieder kan daar in fchrijven , tot zelfs de gemeende burger toe, zo dat het hier wel cgaliteit i s , maar het zondcrlingde, in dit en andere Koffijhuizen, i s , de groote ftilte die 'er heerscht 3
L O N D O N . freerscht;
het
55
lijken wel Kwaakers kerken,
geen mensch doet 'er een' mond open, als alleen om het een of ander ta commandeeren. De Beurs, zeide onze Intcrpres, hadt bij derzclver bouwing 50,000 pond fterlings gekost, en trekt aan jaarlijkfche inkomltcn van de huur der winkels, pakhuizen enz. meer dan 4000 pond.
Zij is in den grooten brand van L o n -
den in 1666 mede een prooi der vlammen geworden , doch naaderhand weêr fierlijker opgebouwd, gelijk wij ze thands gezien hebben. Van daar reeden wij naar het Monument, dat hier in de nabuurfchap gevonden wordt, e n , bij gelegenheid
van
het
blusfchen van
grooten brand, in 1666 opgericht is. denkteken heiraat uit een
groote
den
Dit G e -
colom 200
voet hoog, en 15 voet in deszelfs diameter, men klimt binnen in hetzelve met een' wenteltrap van 365 trappen naar boven, op de platte oppervlakte, van waar men de heele ftad L o n don overzien k a n , dat zeekerlijk niet onaartig i s , maar de lucht is hier 'swinters zo dik van den fteenkoolen - damp, dat men haast niet anders dan wolken meent te zien; maar het is D 4
ook
56
L O N D O N .
ook klim je niet, dan heb je niet, en dat gaat altemaal in de rondte, zo dat
men zo
dui-
zelig wordt dat alles voor de oogen draait, en de deijcn worden zo ftijf dat men pas
ftaan
kan. De brand welken deze merkwaardige verwoesting van bijna half London te weeg bragt, was, zegt men, uit wraak, door een roomschgezind L o r d , Harkt genoemd, aangeftoken , en •nam zijn' aanvang op den 27. Sept.
1666 in
een bakkers huis, zo verre van de colom , in een daar tegen overliggende ftraat, ftaande, als de colom zelve hoog is. Die bakker heette Fariner cn zijn huis is ons ook aangeweezen, boven hetzelve ftaat een fteeri met een Engelfche Infcriptie die Koning jPacobus II.
al eens heeft
laaten wegncemen, maar 'er door Willem
HL
weder in geplaatst i s , om dat men dit geval toch vooral niet vergeeten z o u ; de branditichter zelve Werdt op de puin van dit huis opgeknoopt, welke ftoffagc de ruïne nog fchilderagtiger maakte ; de fchade , die deze brand aan de vernielde Bibliotheeken , in dien omtrek , te weeg bragt, wordt op 190,000 pond fterlings gefchat, en 'er vergingen aan koopgoederen in de pak*
huii
L O N D O N .
57
buizen voor meer dan 9 millioenen ponden fterlings, althands het hadt wel zo wat van den brand van T r o j e ; 'er verbranden 13200 Huizen 89 Kerken, waar onder de St. Paulus K e r k , 6 Kapellen, de Beurs, het Stadhuis, het K o ninglijk Tolhuis enz.
Z o dat men maar han-
den vol werks hadt om alles weêr fpoedig in orde te brengen; de brand duurde vier geheele dagen agtereen, van zondags tot woensdags, doch alles werdt binnen den tijd van drie jaaren weder in veel luisterrijker ftaat
herfteld.
Acht perfoonen hadden flegts het leven bij dezen geweldigen brand ingefchoten.
Alles moest
tot het herbouwen aan het werk, de timmerlui en metfelaars beleefden een gouden eeuw. Van hier reden we naar den Towr, dien moesten we vooral z i e n , eer hij mogelijk, als de Baftille , te eeniger tijd reis om ver gefmeeten wordt.
Dit is een heel rammelig oud kasteel
met een grooten toren in het midden, en vier kleiner torentjes rondom; het lijkt niet vreemd naar een kegelfpel, en ligt omringd van heele dikke muuren, want dit gebouw heeft weleer voor een fterke vesting gediend, en i s , zo als D 5
ik
5«
L O N D O N .
ik u al verteld heb, door JaJiui Qefar gcfticht, doch anderen fchrijven
deszelfs ftichting
William den Veroveraar toe, weezen;
het
agtig uit.
ziet 'er
aan
dat kan ook wel
althands vrij
verovcr-
Hier pfeegen de oude Koningen in
te woonen ; doch de laatcre zijn evenwel vrij ivat beter geiuiist.
' E r is dan magtig veel
moois in dit oude cavaülc te kijken; men ziet 'er i )
een Arfenaal vol van oude Spaanfche
wapenen, ten tijde van Koningin Elifabcth veroverd , en
onder anderen een houten
kanon,
waar meê men eens in Frankrijk ecu ftad veroverd heeft, met dit opfchrift: Uartc quid opus e:t,
cui Mnirva non
dccsï.
dat is zo veel als: We hoepelen wat in Mars als Minerva ons maar niet laat zitten.
Dan ziet men, ten tweeden, nog een ander Arfenaal, waar in veel oude Koningen te paard rijden; dit leek wel een fpookhol zo akelig zaten die oude Ruiters te prijken.
daar, met hunne cuirasfen aan,
Ik vrees dat we daar van nacht
zullen.
Ten
derden, de Ko*
L O N D O N .
59
• Koninglijke fchatkamér, maar kijk! dat was dan reis heel m o o i , kroonen waren 'er geen gebrek, men zou 'er, zo in dén oogenblik, een Koning vijf zes meê kunnen voorzien, en fchepters bij douzeinen, altemaal van klinkklaar g o u d , en met diamanten omzet.
Ik keek mijn oogen half
blind; een van de beste kroonen, verhaalde ons onze Interpres, werdt eens door een' Edelman onder zijn' mantel gepakt, maar, bij ongeluk, viel 'er een fteen uit, dien de Wagt zag blinken, toen was het: houdt den dief! en de man werdt. aanftonds gepakt , j a , toen hadt
hij hem , bij'
abuis, vergeeten weêr op zijn plaats te leggen, en hij raakte nog met de fchrik v r i j , want de Koning lagte maar reis over zijn verzinning, Voords ziet men 'er ook nog een Arfenaal voor de artillerie, prop vol van kanonnen, mortieren, kogels en allerhande wapentuig, daar ze ons maar zo wat meê plaagen en travaillecren , althands 'er zijn fnaphaanen genoeg o m , zo in eenen, 100,000 man meê in de
wapens
te
brengen, ziet dat is toch geen peulfchilletjen. E n dezen worden hier alle 'zeer zuiver en zindelijk bewaard; ja de Engelfchen hebben zo groar.
do
L O N D O N .
groot een achting voor hun geweer, dat ze overal, waar
ze den vijand flegts van verre
zien, aan de haal gaan, alleen om hunne geweereu in orde te kunnen conferveeren.
Van
hier kwamen wij ten vijfden in de M u n t , daar zaten ze druk geld te potfen dat het een aart hadt; dat hoort wel heel goed bij een Engelsen Arfenaal, want dat volk vecht nog harder met guinjes dan met fnaphaanen. Onder het bezichtigen van de fchatkamér en de vcele kostbaarheeden en rariteiten in dezelve, zag ik ook een gouden
St. Joris
beeldjcn,
daar die oude Held bezig is met den draak in zijn fmoel te prikken.
A ha! mogt ik zo zeg-
gen , daar is onze knaap ook!
Maar toen dagt
mij werdt onze Interpres een weinig geraakt, evenwel ik zei het zonder erg, om dat wij hier te lande ook nog al hier en daar zo een' klant op een' post of gebouw zien flaan.
Hij and-
woordde mij dus. zeer ernftig: „ d i e knaap mijn Heer! ken je dien knaap wel eens?"
Wel
neen! zei i k , wij noemen hem, zo in de wandeling, St. Joris:
N u j a , die eigende St. Joris
heeft wonderen bedreeVen, en is de groote Pa-
troon
L O N D O N .
61
troon en befcherm heilig, .niet alleen van L o n don, maar van geheel Engeland, e n , om je in de zaak wat beter te onderrichten, op dat ge u niet weêr zo familiair over hem uit zoudt laaten, want gij zult hem de geheele Had door aantreffen, en mogt 'er bij fommigen door in ongelegenheid komen, zal ik u eenig verflag van dien grooten man doen." Daarop begon h i j , zeer ernftig en devoot, een lieele aaneengefchakelde Gefchiedenis, die h i j , zo als hij zeide, uit de oude waaragtige L e genden, waar van flegts twee in het geheele Koningrijk voorhanden Waren, geleezen en opgefchreevcn hadt, te verbaalen; ik ben den meesten famenhang, om dat het mij fchrikkelijk verveelde, wijl wij terwijl van koude Honden te trillen, al vergeeten;. maar het kwam althands z o wat hier op uit: Deze St. Joris werdt gebooren in Cappadocipn , in den jaare , na onze jaartelling, 274, en wel onder de regeering van den Keizer Aurelianus, en was een dooiend Ridder van zijn. affaire, dat was in dien tijd een brillante kostwinning , en van het grootfte n u t , wijl 'er toen
' Ü
L O N D O N .
toen veel groote windmaakers van Reuzen b'e» ftonden , die geweldig den gebraaden baan (peelden , en ook Tovenaars, Serpenten , Draaken en allerlei ontuig,
die de menfehen
fchrikkelijk
vexeerden, injurieerden en affronteerden, waar men nu zo veel niet meer van hoort, dat toch al raar is ook. — Z o een enkele R e u s , Tovenaar en Draak, mogt 'er, dunkt me, nog wel zo hier en daar weezen, die zouden fomtijds heel goed te pas komen, althands bij groote drukten , als fomtijds ddn man
voor tien werken
moet. N u die Ridder reisde dan,'om zijn affaire voort te zetten, de heele waereld door, en zo kwam hij ook in L y b i e n , dat al een heel eindjen weegs van Amfterdam l i g t , en wel in de ftad Salene, en z i e , daar hadt hij een' zonderlingen droom , welke zeekcrhjk uit een ongeftelde maag voortkwam, want hij kon tegen den nacht maar geen bezwaarend eeten verdraagen, en hij was daar juist bij een heel goed flag van een'
Tovenaar van zijn kennis gelogeerd , en
door dien goeden man, die kort te vooren de flagt over de vloer hadt gehad, op pens van. Leeuwenvleesch getracteerd geweest. N u in dien droom
L O N D O N .
£g
•droom werdt hem vermaand dat hij 's anderen daags reis een
buitencingeltjen
om
kuijeren
moest, want dat lüj daar omftreeks een karreweitjen voor hem vinden zoiï. Hij refolvcerde ook 's anderen daags, om, uit den grap, aan dien droom, te voldoen,- fchoon hij alles behalven bijgeloovig was. Hij fteeg dan, met alle ftukken gewapend , te paard.
A a n den buitencingel komen-
de, j a , daar zag hij ook al aahftonds een' zeer grooten en dikken rook uit het water, dat vrij modderig en zo veel als een moeras w a s , opgaan, maar h i j , nog geen erg hebbende,
dagt
eerst, dat zal zeeker van een fuikerbakkerij, graantjesftookerij of brouwerij aan den overkant Weezen , maar ziet, toen hij nader bij kwam :
en zijn lorgnet voor den dag gehaald hadt, ja w e l , daar zat je een draak, van de eerfte grootte, en qualiteit in bet midden van dat moeras te
flaapen,
en als. hij gaapte kwam die heele
Wolk van rook uit zijn fmoelwerk, dat was eigentlijk niet anders als zijn aasfem, want het !
was een koude dag, en dan kan men den aasfem Van de menfehen en draaken befcheidcnlijk zien. Wij zullen den goeden Ridder een poos op dat
C|
L O N D O N .
dat fpectakel laaten tuuren, en intusfchen vefhaalen wat de Interpres ons omtrend dat dier, uit de Legende vertelde. Dat beest was daar omftreeks in een' heelen kwaaden naam, maar hij flagte Uilenfpiegel, hij maakte het 'er wel zo wat na; want als 'er iemand bij hem kwam om hem reis gniepig wat te tra* vailïeeren, dat ook leelijk van de Salenerswas, fpoog hij ze vierkant in hun bakhuis ,en wel met een golf van rook dat ze uit hun oogen niet zien konden, en , wilden ze hem van agteren beftoken, dan gaf hij ze zo een fiiffifante foujang met zijn' Haart, dat ze wel drie dagen lang naar hun ooren voelden, en dan zagen ze 'er u i t , als of ze door den modder gefleept waren, zo dat dit al een heel mal fervituut voor die ftad was; j a , al bleeven de menfehen in de ftad, men was op 'slleeren ftraatcn niet veilig, want de draak kroop tot aan de muuren , en ftrekte zijn' heelen langen hals tot over de ftad uit, ligtende met zijn tong, waar aan bij geval een groote weerhaak was, de Kooplieden van de beurs, de Burgers van de parade en de Boeren van de markt; zo dat elk genood-
L O N D O N .
o'S
noodzaakt was zijn testament te maaken, eer hij uitging. De regeering dezer ongelukkige ftad Was 'er althands vreesfelijk mede in het naauw; Wat gedaan, dat kon toch zo evenwel niet; zij liet dan, op den 12. Februarij des jaars 299, onder de regeering van Keizer Diocletiaan, den Senaat vergaderen, en in deze plegtige vergadering werdt befloten om het 'orakel Gribouligri raad te vraagen.
Sommige leden die dit
orakel heel wel kenden, lieten ,protest aantekenen en in de ftads
notulen dellen dat ze tot die
refolutie niet hadden geconcurreerd, doch de meerderheid dreef boven; men raadpleegde dan met hetzelve; maar zie dat orakel was het met den draak eens, och j a ! dat was dopjens fpel; het antwoorde flaauwtjens: dat het niet durfde verzeekeren of de ftad wel ooit Van den draak verlost zoude worden; maar dat 'er evenwel nog wat op was, om ten minden vrij te kunnen pasfeeren en repasfeeren, als men maar zorgde om alle dagen een zeker getal leevendige fchepfelen, 't zij mannen, vrouwen, dogters of beesten, daar
zou de draak
uit
condesccndance z o
naauwkeurig geen reguard op flaan, naar buiÊ
sen
66
L O N D O N .
ten te zenden omdenzelven tot fpijzete dienen ea dat men voords een' oppasfer aan de poort Helde om ieder, die uit moest, een lootfen ter hand te Hellen, waar op gefleld zoude worden, dat men niet tot het offer behoorde, dan zou de draak een contramerkjen geeven; en daar mede kwam men dan, voor dien dag, weêr heel huids t'huis.
Drie en dertig dagen lang hadt men dat
volgehouden, maar eindelijk waren 'er geen osfen,
paarden,
fchaapen,
verkens enz. meer
voorhanden; zo dat men, ten laatflen, genoodzaakt was, o m , in plaats van dertig of veertig beesten, 'er twee minder te geeven; maar ja I toen was het fout.
Toen begon finjeur de
draak zo beestachtig te brullen, dat 'er de hee2e Had van dreunde ; waarom men genoodzaakt werdt om het lot over menfehen te werpen, en z i e , ongelukkig viel dat op den zoon van een der rijkfle burgers, en op een raadsheer» dochter; maar evenwel dat kon ook niet best fchikken, men nam dus, in dcrzelver plaats, twee misdaadigers die op den dood gevangen zaten; en die vervulden, voor dien dag, het cmtbreekend getal.
Den volgenden dag fchikte het ook nog al,
L O N D O N .
6?
êl^ tóen hadden de inwooners op de jagt geweest, en een genoegzaam getal w i l d , e n , onder andere, achttien Vogeldruizen , drie Olijphanten en twee Rhinosters opgedaan en met die cavalcade, dat wel een procesfie uit Blaauw Jan
geleek, marcheerden ze in triumph naar
buiten; maar de dag daar aan volgende konden ze dat getal flegts op dertien na volmaaken en toen moesten 'er dus weêr zo veel menfehen bij looting aan gelooven, en wel ongelukkig viel het lot toen op dertien van de fchoonde jonge bevallige en gehairlokte maagden, (dus zegt de Chronljk) onder welken zig de dochter van den
Koning
Kirimirico,
de derde
van dien
naam, mede bevondt. — Ja daar was maar niet aan te doen, 't was egaüté,
of ze Princes
of pompftok was, ze moest maar voort.
De
dertien maagden werden daar o p , zeer pragtig, in zuiver wit lijnwaat, en lange tabbaarden met roode en zwarte traanen bezaaid, gekleed, (dat moet toch wel heel mooi gedaan hebben,) en kwaden voords ter bedemder uur bij het meir in procesfie aan,
juist terwijl onze
dappere
Ridder St. Joris met zijn lorgnet, gelijk gezegd E *
is,
ÉS
L O N D O N ,
i s , op den dikken rook ftondt te fpeculecren, om te zien of ze van een
Suikerbakkerij of
wel van een andere fabriek opfteeg.
Nu
hij was een beleefd en welopgevoed pcrfoon en dus maakte hij terftond beentjen een praatjen.
achter uit en
— W e l heden, jonge Juffrou-
wen , heb ik 't geluk om hier zo een heel gezetfchap jonge Dametjens te ontmoeten, dat is me zeer aangenaam; moogelijk heb ik de eer met een gczelfchapjen naai-Juffrouwtjes die de pot verteeren, te fpreeken; wel wat ben ik blijd, zo veel lieve poppetjes, altijd even zoet, hier zo onverwagt aan te treffen; ik w i l wel meê wat rond fpringen, lieve meiden, want ik heb toch van daag niet veel omhanden;
ik keek daar
maar zo wat naar dat beestjen dat ginder ligt te flaapen; ik zag het eerst voor een brouwerij of andere fabriek aan, ik ben hier niet bekend. — W e l heden neen, mijn Heer, 't lijkt'er niet n a , we wilden wel dat het waar was; zei de PrinCQS.
Je mag wel maaken dat je ftrak een beet-
jen op zij gaat, want het is een canaille van een draak, zo leelijk als de barelijke D u i v e l , en die zal ftraks komen om ons alle dertien op te flok-
.* flokken ,
O
N
D
O
N.
dat is ook de reden
expres geappointeerd
dat
«5? we hier
zijn; maar mag ik wel
de eer hebben om te mogen weeten hoe mijn Heers naam is? — Och heden j a , lieve meid: antwoordde de Ridder, ik heet Joris Sarfans en mijn Vader Jofeph Barfane, en die is Kapitein van de eerfte Compagnie van het derde Battaillon van de twede halve Brigade der gewapende Burgermagt, in de ftad Cappadocie—Zij daar weêr op , 6 z o ! wél bekend! dan i s ü e d . nog Neef, want ik ben de dochter van Koning Kirimirico en mijn Grootmoeder was de zusters dochter van jouw Grootvader—wel, wel! Hoe vaaren de vrienden al t'huis; wat is het jammer dat we nu zo weinig tijd hebben om mekander plaifier te doen, om dien vervloekten draak. — Ja Nichtjen , zei Joris daarop, om je de waarheid te zeggen , het is wel dubbel jammer, want ik ftond daar al zo te denken om acces bij je te verzoeken,, wijl ik juist net voorleden week mondig geworden ben.
De Princes die de manie-
ren van Cappadociën niet kende, vroeg daarop heel nieuwsgierig: —Heer Neef! heb je daarom zulke dikke lippen ? — N e e n , zei h i j , NichtE 3
jen
L O N D O N
1 C
jen lief, dat noemen we maar z o , als we vijfentwintig jaar zijn, want dan mogen we trouwen,
zonder
het
iemand aan zijn' neus te
hangen — en me Vader is zo wat een raare, weetje; ja 't fpijt me wel een drie duits korstj e , dat 'er die malle intermisfie nouw zo tusfchen
komt;
maar,
daar
zal
evenwel reis
meer als een meê fpeelen, als dat Draakendejeuner dóór zal gaan, dat beloof ik je.
Ik
heb daar in mijn valies, achter op mijn paard, een goed huismiddel tegen zulke infolcnte canailles.
Onder dit gefprek kwam de draak voor
den dag en h i j , als de duivel, naar zijn paard, en fchielijk het valies losgemaakt, dat was bij ongeluk in den knoop, daar vloekte hij toen en fakkerde als een ketter, evenwel hij kreeg het los en haalde 'er een doosjen met Reliquiën V i t , vliegende voords weêr naar de meisjens toe, onder het roepen : — laat hij nu maar komen , nouw lust ik hem; — onder anderen hadt hij een klein boekjen dat door wijlen den vroomen A b e l , lang vóór de drukkunst, gefchreeven was en een a 1'hombre - fpel van den goddeloozen C a ï n , bij z i g , dat reeg hij allebei voor
1
L O N D O N . aan de
?
£
punt van zijn fpeer en ftak 'er den
draak , die inmiddels met een vervaarlijke capriool op de meisjens aan kwam fpringen, vlak meê in zijn waffel, en zie dat wasprobatum, want toe kreeg het beest zo een geweldige pijn in zijn b u i k , dat hij fpartelde als een garnaal , aan welke colijkpijnen hij ook dezer waereld overleedt; toen het monster nu geveld was zeide Joris: — W e l nu lieve Deerns, wat zegje 'er nu van? daar leit hij nouw! — en zig naar de Princes wendende , vervolgde hij: Nichtjen lief, willen we 'er nu nog reis een grap meê hebben, en 'er in triumph meê naar Salene marfcheeren; eilieve, toe geef me dan je kousfenba'nd reis, als 't je belieft. — N u , dat deedt z i j , en de Ridder keerde zig inmiddels uit zedigheid o m , om niet te z i e n ,
hoe ze die los
maakte, die ftak hij vervolgends door den neus van den draak en gaf het einde in de hand van de jonge Princes, zeggende: toe maar, nouw maar trekken, trekken maar, en de andere meisjens duwden van agteraan deftaart; daarop commandeerde hij: Marsch! en zo kwam St. J o r i s , op zijn paard geftegen zijnde, met zijn fpeer in E 4
de
j»
L O N D O N .
de hand voor uit, en de meisjens met den draak achteraan, in triumph in de ftad. — De draak werdt daarop naar de fnijkamer gebragt en voor een dubbelden aan de nieuwsgierigen vertoond. N u , zou men zeggen, welke betrekking heeft Cappadociën en Lybiën met Engeland , en hoe komt St. Joris toch een patroon van dat verwijderde Rijk te zijn ? Geduld, ik zal 't u zeggen : twee van die dertien maagden waren juist van Engelfche famielje ,
te
weeten
dochters
van de Engelfche kooplieden Smitt en Tompf o n , die in de ftad Salene woonden; en die meisjens plaagden den goeden St. Joris dat hij haar n u voordaan voor altijd
onder
zijn
protectie
zou neemen, want ze waren zo bang als wezels ,
voor al wat maar
eenigzins naar
een'
draak geleek, geworden; nu hij beloofde dat haar; maar als men de meisjens den vinger geeft, neemen ze ordinair de heele hand; toe fannek» ten ze al verder: och goede Jorisjen! je moest nu ook al ons Engelsch volkjen onder je protectie neemen! — N u , de jonge was dood goed en hij dagt , och !
't zijn allemaal zulke goeje
vroome zielen, 't komt me toch op geen
millioen
L O N D O N .
7
2
lioen of wat menfehen meer te befchermen aan, en kom ik over den hond , dan kom ik ook over zijn ftaart ; verzoek toe,
daarop ftondt hij haar hun
en federt is hij de patroon van
geheel Engeland geworden. Na
dat
wij hier
alles
afgezien
hadden,
werdt het al mooi laat en de avond begon al heel donker te vallen, zo dat wij de lichten in de huizen en langs den weg al zagen opfteeken; evenwel hadden we den gewoonen tour dien onze Interpres anders gewoon was te neemen, nog
niet afgedaan, 'er fcheelde nog het C o l -
legie der Koninglijke Sociëteit aan , doch hier zeide hij,
was toch niet veel zonderlings te z i e n ;
voords hadt hij ons nog over de plaats Moorfields willen touren, om dat die z o een -mooije wandelplaats i s , evenals hierin Amlterdam, de plantagie, naamlijk bij mooi w e ê r , in den zonnefchijn, i n ' t midden van den zomer; maar de man vergat toen hij dat plan vormde, dat het barre winter, korte dagen en graauwe fneeuwlucht was; voords, zeide h i j , fpeet het hem vreeslijk, dat wij op die mooije wandelplaats om dat het al zo
donker werdt,
niet konden touren , E 5
wijl 'er
74
L O N D O N .
'er ook tevens het gekkenhuis Bedlam Mondt, en dat i s , na advenant van andere fteden, hier te Londen al vrij groot en mooi; het fpect ons juist niet, want we waren zo koud dat men ons wel breeken kon , van dat drentelen in den Tour,en
die koude vloeren, en gekken zijn
toch geen rariteiten ; maar het moeide mij toch , dat wij het Gefchuthuis, dat daar ook bij gelegen i s , moesten verzuimen; maar wat zal 't ook al geweest zijn , zo wat mortieren, houwitfers en kanonnen, die, met al dat oorlogen en vechten, ons toch de keel al uithangen, en daar bij zo gelijk z i j n , dat of men 'er dén ziet of tien, het al het zelfde is ; 't is a l , om het makelaars Italiaansch te fprceken, een dito , als dito, met dito, op dito; nog was hier digt nevens alles in den
omtrek van die
mooije
plantage, het Hoedenflojfecrers Gasthuis of Ilaberdafhers Hospitaal, zo genoemd, om dat het op kosten van een' voornaamen Hoedenmaaker gefticht i s ;
dat
zouden we o o k , als het
24
uuren lang dag geweest was, nog gezien hebben.
Hoewel
ik daar ock
niet
rouwig om
was; want wat ziet men toch aan al die elenden;
L« O
N
D
O
N.
7
-
d e n ; evenwel moet ik hier iets wegens het verftand en den fijnen fmaak der Engclfchen opmerken dat welligt door geen' reiziger te vooïen is bemerkt; zo ziet men toch dat aan de grootfte
mannen wel eens iets ontfnapt, dat
de kleinste attrapeeren; het was naamlijk d i t , dat de vernuftige Engelfchen hier, als 't ware, bezield
met
een
verbeeldingskracht ,
Egyptisch Hieroglyphifche rondom deze aangenaame
wandelplaats, het Gekkenhuis, het Gefchuthuis en het Gasthuis geplaatst hebben om aan
te
wijzen, dat men onder het e:enot van de aangenaamheeden des levens .Japelgek moet zijn om in den oorlog te gaan, waar men,#ogop zijn best genoomen , door het hospitaal weer uitkomen kan. Ziet zo , vrienden, hier zal ik den brief maar mede fluiten, want ik ben zo vermoeid en flaaperig ,
dat
houden k a n ,
en
ik de pen niet meer vast gevaar
loop ,
neus in den brief te lakken ;
om
mijn'
morgen zullen
we meer fchrijven, als wij den tour binnen de ftad gedaan hebben;
dunkt u dat ook niet?
Maar daar zijn ze ook reeds met het foupé! W e l kom aan , dat puddingjen ziet 'er nog al niet
kwaad
r l
b
L O N D O N .
kwaad uit, daar zal ik een enkel fneedjen van gegebruiken , maar vleescb durf ik 'savonds niet eet e n , om geen ongerusten nacht te hebben , als onze St. Joris; dan nog even een pijpjcn opgeftok e n , in plaats van desfert, en dan naar bed. Ons vlugtige fprecküur
is heenen gefneld
E n wordt bij 't voorleden al mede geteld; Z o vliegt ook ons leven al fpoorflags
voorbij;
Vermeerdert der eeuwen ontelbaaren r i j . Weest dankbaar, weest
v r o l i j k , weest allen vernoegd;
't Wordt alles ten besten van 't menschdom gevoegde Een wijze befluurer flaat ieder dag g a ; W i j volgen flegts blindlings zijn
fchikkingen
naa,
P a n k vrolijk dien V a d e r , gezegende fchaar, V o o r alle zijne weldaên i n 't wijkende jaar, Het nieuwe jaar lagche u beminnelijk aan, Beftrooije met welvaart uw hellende baan; P c zorgen, de ramden, het zwarte verdriet, Vermijden uw deuren en treffen u niet. _ Blijft altijd beveiligd voor ziekten en p i j n , • f n tracht, door verdiensten, gelukkig te z i j n .
DER.
D E R D E
G E S P R E K .
I N H O U D .
De mensch is veranderlijk. — Phyfteke, tnoreele en politieke ftaat van denzelven.. — Schijngeftalten van den politieken mensch; als: nieuwe mensch, eerfte quartier, volle mensen, laatlle quartier. — Verfcheidene foorten van vroeg opftaan. •— Verfcheidene foorten van lang Jlaapen.—Jets over de Wijsbegeerte. — Epifode van Sancho Pancha's Verhaal van de Ganzen. — Het Diner. — Doctor Snel. — Gezondheid drinken en de Beeker van Nivelle. — ASsthetifche aanmerkingen over de fchoone kunften, bij wijze van Tafeldiscours. — Guidhall. — Hospitaal Van de blaauwe Kinderen. — Nevvgate. — Aanmerking over de Fooitjens. — St. Paulus Kerk. — Laboratorium. — Latijnsch Koffijhuis.
?
S
L
Ö
N
D
O
N.
huis, — Fabel van Pan eu Apollo. — G o i l d fmitftraat. — Ludgate — Oldbailij. — Bride* H . _ Temple Bar. — Somraerfets Houfe. W C
iSiet daar, wat zegt ge n u , Vrienden! nu beri Ik weêr de eerfte wakker, al leg ik nog achter de gordijnen, dat is maar om de koude, gistereren was ik de luilak, zo veranderen de omftandigheden,
en wel inzonderheid bij den ge-
ftadig veranderlijken mensch , die, behalven zijn oogenblikkelijk veranderen van humeur, begeerte en neigingen, dikwijls nog drie algemeene veranderingen van ftaat ondergaat, die elk hunne bijzondere en eigene wisfelvalligheden bezitten. H a ! onze oplettende Hospes heeft ons reeds van koffij en thee bediend; dat is een man die zig naar alle fmaaken voegt.
N u , ik hou het
met de koffij, de thee is mij te flap, wie van de vrienden drinkt met mij; inmiddels zal ik voor een morgenpraatjen, u die drie ftaaten van den mensch wat nader ontwikkelen.
'Er
is dan, na mijne gedachte, een' phyfteke, moreele en politieke ftaat van den mensch; die alle even veranderlijk en wisfelvallig zijn. Wij
L O N D O N .
?
'
9
W i j worden bij voorbeeld in den pbyflekèd ftaat gebooren, en niemand z a l , noch kan ontkennen dat deze in de daad de veranderlijkfte van alle onze overige ftaaten i s , deszelfs onbeftendigheid blijkt duidelijk in het verfchil van het kind met den jongeling, en van dien met den man, en van dezen weder met den afgaan* den grijsaart; maar loopt allermeest in het oog door de vergelijking van de beide uiterften, te weeten van het kind met den grijsaart;
zoude
men beide
zelfde
die wezens wel voor het
foort, en w e l , zoo men den grijsaart met zijn kindfchen
ftaat
vergelijken konde, voor
het
zelfde wezen houden. Z o ook verandert de zedelijke ftaat in den mensch zeer aanmerkelijk.
Hoe begrenst is de-
zelve in de kindschheid, die geen
onderfcheid
tusfchen goed en kwaad weet, of veel liever in dien gelukkigen leeftijd die voor het kwaad nog te ongefleepen, nog te onbekwaam is. Hoe onbepaald
is die zelfde zedelijke ftaat i n d»
losfe jongelingfchap,
die
den grens van het
kwaade en goede willekeurig, egter niet misdaad i g , uitzet; hoe verdeeld in den manlijken o u der-
|
L O N D O N .
Q
derdom, waar in elk zig bijkans een kenmerk van deugd en ondeugd voor zig zeiven vormt en niet'zelden dat kenmerk', na zijn behoeven j en na de tijdsomftandigbeeden verandert en voor een ander verwisfeit; hoe gering is 's menfehen zedelijke ftaat in den afneemenden ouderdom, en hoe nabij komt die leeftijd niet aan de fchuldelooze ongevoeligheid voor deugd df ondeugd, aan de kindschbeid. Bij deze beide veranderlijke ftaaten van den mensch zoude men, en wel inzonderheid in deze dagen en in dit ons land, aan veele menfehen nog een' politieken ftaat kunnen toeëigenen, en deze is even veranderlijk als deszelfs phyfteke
en moreele
ftaat.
Immers wat des
menfehen politieken ftand betreft, dezelve is volkomen gelijk aan de phafes of fchijngeftalten van de maan, waarom men dien ftand ook met de astronomifche en almanachs kunstwoorden best zou kunnen uitdrukken. den eerften
B,ij voorbeeld in
graad van 's menfehen politieken
ftaat, verkeert hij flegts als aankomeling in de kringen der politieken, hoort, ziet en zwijgt, en blijft voor het algemeen verborgen.
Deze zij-
L O N D O N . 2!jne fcftpgeftalte
81
zoude men dus
in plaatfe
van Nieuwe Maan , Nieuwe Mensch kunnen noemen, en daar bij ftellen nevelachtig en duister; immers de politieke begrippen zijn vooralsdan in zijn gemoed nog ingewikkeld en bedekt, en de groote meerderheid der overige politieken weet als dan nog naauwlijks, dat 'er zulk een politiek men
aankomend het
wezen beltaat , even gelijk
aauweezen der
maan
niet
gewaar
Wordt, als ze in heur eerde fchijngeftalte met andere woorden, nieuw is. laat
of,
Vervolgends
zig de politieke mensch in het vervolg
hier en daar in de Volksvergaderingen, min of meer fterk, min of meer ftreelend, min of meer driftig, vuurig, geweldig hooren, en zie daar begint hij kenbaar te worden, en komt in zijn Eerfte kwartier, met helder en mooi weêr; zonder twijlfel is dat dan de man die op den ftoel der ecre moet praaien ;
de betrouwde volks-
vriend , de herfteller, dc fchrik der kwalijkgezinden enz. enz.;
het kan dus niet misfen of
de politieke mensch inmiddels zijn
loopbaan
vervorderende, bereikt nu eindelijk zijn hoogfte fchijngeftalte, hij wordt in een' aanzienlijken en F
voor
8a
L O N D O N ,
voor het beftuur gewigtigen post geplaatst
efi
wordt dus Folie mensch, met mooi w e ê r , egtef wat winderig; maar een poos tijd in dien woeligen ftaat doorgebragt hebbende,
en de zaa-
ken des beftuurs, door de behandeling zelve, van eene andere zijde beginnende te befchouw e n , dan zijne committenten die betrachten, of ook wel van eene zodanig, voor die committenten , verborgene wijze, als waarop zij de zaaken met
geene moogelijkhcid
kunnen be-
fchouwen, om dat ze van alle de famenhangende betrekkingen niet volledig onderrigt z i j n , begint de politieke mensch allengs in drift en dus ook in glans afteneemen; de hevigheid der werkzaamheeden bedaart meer en meer, en met dezelve valt
ook
zijn politieke immers
de-
mocratifche roem, en hij treedt in zijn LaatlTe quartier,
met ftü en mistig weder; eindelijk
neemt dit verval meer en meer toe, zijne allengs veranderde begrippen doen hem vaak een' flap begunstigen, die regtftreeks tegen de meening of tegen de beurs
zijner Committenten
aanloopt en zie hem dan verre over de helft verduisterd, in ftorm en regen ondergaan, tot hij,
L O N D O N ,
83
(nj, de gunst des volks geheel verlooren hebbende, eindelijk in de eerlte fchijngeftalte van Nieuwe M e n s c h , met zwaare mist, in den kring der vergcetcn burgers wederkeert en niet meer aan den ftaatshemel zichtbaar is. Dat ik voords nu zo vroeg op ben* en wel Vroeger dan mijne Reisgenooten, houde ik juist voor geen deugd , immers over de deugd van vroeg opftaan, zoude, ineen Cafuiftisch Twistfchool, al vrij zo wat geharreward en gekeeven kunnen worden. — M e n zoude daar het vroegöpftaan
welligt
in twee verfcheiden zin-
nen , in een' eigentlijken en in een' on'êigcntlijkert kunnen onderfcheiden.
Het z a l , dunkt mij,
niet onaartig z i j n , dat wij beide deze zinnen, in afwagting van onzen Cicerone , of Interpret,
Dragoman
alias huurlakeij, met de liacres „
eens wat uitpluizen; wij kunnen ons inmiddels wel aankleeden , want ik denk dat de koetfen 'ef welhaast zullen zijn; nu dan over de verfcheiden foorten van vroeg opftaan: E r i s , voor eerst, een vroeg opftaan in den eigen" lijken z i n , en waar mede een vroeg flaapen gaan, als een onaffcheidbaar gevolg, verbonden is. F a
Het
U
L O N D O N . Het
vroeg opltaan in den eigentlijken zin
brengt, wel is waar,
de geest
kragten vroeg in werking. morgen ontluiken voormiddag
zij ,
en ligbaams-
In den
neemen
toe
vroegen in
den
maar zijn , laas! ook uitge-
put tegen den avond — men geeuwt, en rekt zig reeds, in den tijd dat anderen nog in hunne volle kragt zijn; dit zelfde vcrfchijnfel heeft ook plaats in het vroeg opftaan, in een oneigenlijken z i n , waarvan verfchcidc foorten zijn op te merken, bij voorbeeld: 'er is: Een geestelijk vroeg opftaan ;
en dat
heeft
plaats, bij die lieden die in hunne kindschheid en jeugd, uit ouderlijken dwang, in kerken en oefeningen als geplant waren ;
edoch bij het
ophouden van dien dwang, geheele andere plaatfen en gezelfchappen gaan bezoeken, en juist i n die jaaren, waar in hun een geestelijk gedrag best zoude voegen, een beestelljk gedrag houden, en dus reeds al te vroeg in den flaap, die op het geestelijk vroeg opftaan v o l g t , veevallen. Ten tweeden, is 'er een waereldlijk vroeg opftaan , 't welk zij qeffenen, die op hun tiende jaas
L O N D O N . jaar fnoepen,
85
dobbelen en vloeken, op hun
twintigfte, hoereeren en drinken; op hun dertigfte beginnen te vervallen en op hun veertigfte begraven worden. Ten derden, is 'er een geleerd vroeg op/laan; wanneer men in zijn kindschheid groote vorderingen in de 'ftudiën maakt , een' grooten naam verwekt, en in zijn' mannelijken ouderdom, andere bczigheeden aanvaard hebbende, in het rijk der letteren niet meer genoemd wordt. Ten vierden, is 'er een politiek vroeg opftaan, wanneer men, eer nog de zaaken zijn beilag gekrecgen hebben , met gevaar van zig zeiven en de zijnen , nagt en dag werkt en woelt; maar als het op het punt ftaat om zijn oogmerk te bereiken , de handen laat hangen en in den flaap valt. Alle deze foorten van vroeg opftaan hebben ook hunne omgekeerde wijzen , te weeten van lang flaapen.
Het
lang flaapen in de
eigentlijke betekenis, is zeer ongezond voor het lighaam en vlak tegen de orde der natuur aangekant , dus niet raadzaam ; maar daar tegen F 3
i*
86"
L O N D O N .
is het lang flaapen in de oneigentlijke betekenis eer voor- dan naadeelig. Geestelijke langjlaapers, bij voorbeeld , ontwaaken niet zelden op den juisten tijd, wanneer het geestelijk waaken aan hunne ziel heilzaam is. Waereldlijke langjlaapers genieten de verplaatfing hunner jeugd in den leeftijd, wanneer ze met oordeel en keuze van derzelver vermaaken gebruik weeten te maaken, en beginnen eerst te leven daar, waar anderen ophouden; echter deze zijn weinig in getal. Politieke langjlaapers ontwaaken wel op het tijdftip, waarin het waaken noodzaakelijk, en het flaapen doodelijk i s ; maar zijn dan dikwijls zo
flaapdronken,
dat ze overal tegen aanbot-
fen en zo onbefuist en onhandig, dat z e , door alles te breeken en te bederven, groote ichade yeroirzaaken, en: Geleerde langjlaapers,
brengen dikwijls
een
3
onftcrffelijken naam aan hetlaate naageflacht over. Mogelijk zullen de vrienden zeggen dat babbelen achter de
gordijnen duurt
nog al vrij lang
?
L O N D O N . ï a n g , en nadat ge het
8?
eerst wakker waart,
komt ge nog juist niet fpoedig ten voorfchijn; 't is met u vroeg zadelen en laat rijden; maar dat is z o , mijn manier; zo dra mij de oogen open gaan, gaat mij de mond per fympathiam tnusculorum ook te gelijk open , en dan fnap ik al voort, het is 'er ook n a , en , om kort te gaan, ge ziet dat ik nu reeds op de been, en tot uw' dienst ben, om onze dagreis door deze ftad te vervolgen; echter dienen we eerst, more foüto,
of ouder gewoonte, te ontbijten, want
met een leege maag uit te gaan, wordt door Hippocrates, de Salcrnitaanfche fchool en het geheele collegium medicum volftrekt afgekeurd; alhoewel de, doorgaandsch op een' gezetten tijd wederkomende, dierlijke oeffemngen van eeten, drinken en flaapen, niet weinig eentoonigheid aan het leven bezorgen; zij doen
zeeker den
eenen dag al vrij naauwkeurig op den ander gelijken, en ons het verloop des tijds naauwlijks gewaar worden, vóór dat wij oud zijn, en niet veel tijds meer te leeven overig hebben ;
en
dan zijn wij nog zo wonderlijk, dat we maar heel onwillig, e n , even of we nog niet genoeg F 4
ge-
88
L O N D O N .
gegeetcn , gedronken en geflaapen, hadden, de boodfchap ontfangen , dat wij nu eens w e ê r , voor de verandering, op eene andere wijze zulbeftaan; z i e , dat is indedaad wel wat kinderachtig, maar wij zijn niet wijzer. D i t leven, met al deszelfs
eentoonigheid,
onaangenaam-
heid, harrewarren, twisten, haat, nijd, wangunst ,
kommer ,
zorg en verdriet, is toch
hier en daar zo met een ftraaltjen
bttjdfchap
en glans doorfcheenen, dat wij het, hoe het dan ook anders weezen moge, niet gaarne vcrlaaten; immers al is het dat de kinderen den gehcelen dag in de fchool zig zitten te verveelen en fleebts weinige uuren fpeeltijd hebben, ze willen toch ongaarne
naar bed; zo ook de
bejaarde kinderen, fchoon
dag
op dag hun
toont dat 'ervoor hen, elk in hunnen kring, niets nieuws , niets aantrekkelijks meer op cie aarde te wagten i s ; ja dat z e , gelijk de oosterfche
Wijsgeer zig regt menschkuudig uit-
drukt, reeds die dagen beleeven, waarvan z i j , met verveeling, zeggen, ik heb geen' lust in dczelven;
evenwel als de dood komt, om 'er
hen van te verlosfen, dan ontfangt hij al het zelfde
L O N D O N . de andwoord als van den ouden
89 houthakker
bij Efopus, die ook onder zijn werk dagelijks om den dood riep, en toen die eindelijk kwam en vroeg: waarom hij hem geroepen hadt? andwoerdde: och! nergens anders o m , vriendjen! dan of je dat hout reis voor mij t'huis brengen woudt. — Daar wij nu juist, zo al keuvelende, onder het ontbijt, op deze ftof gevallen zijn, kan ik niet naalaaten mijn' boezem eens voor u lieden uitteftorten; ik geloof dan, maar dat blijft vooral onder ons, dat w i j , om gelukkig en vrolijk te leeven, niet al te veel den Wijsgeer moeten uithangen, niet al te veel de Philofophie beftudeeren moeten ;
alhoewel de
Philofophen
even als de kwakzalvers, op de markt, fchreeuwen:
Hier moet
je weezen als je gelukkig
Wilt zijn ! maar als men dan komt en hunne verdrietige gezichten, hunne
rimpels ,
hunne
magere lïghaamen eens betragt, dan waarlijk is hun uithangbord, wat dat aanhaalig; en
betreft,
niet zeer
hoe toch kan dat anders zijn?
zij zien de dingen te diep i n : zij trekken zig te zeer van het zinnelijke af en leeven altijd in F 5
de
9»
L O N D O N .
de wolken, of in een zee van twijfeling; overal ontdekken zij weldra de enge grenzen van ons verftand, en dat valt hen zo aangenaam als het een' gierigaart vallen zoude, wanneer hij zijn geld natellende, bevonde
dat hij lang
zo veel niet bezit als hij wel wenscht. Overal ftooten zij het hoofd; in de Metapbyfica, bij voorbeeld, vinden ze al terftond dat het kenmerk der waarheid, dat in de dingen zelve l i g t , en de objective waarheid genoemd wordt, buiten hun begrip v a l t ; en dat zij alleen flegts de fubjective waarheid, of die der denkbeelden, welken zij zelve vormen , beoordeelen kunnen;
voords
zien zij terflond hunne zwakheid in het beoordeelen van ruimte en tijd, eigenfchappen en toevallen, vrijheid en bepaaldheid, noodzaakelijkheid en toevalligheid, ftof en
onhoffelijk-
heid en duizend diergelijke fijne uitpluifingen, welken van Ariftbtehs tijd af, tot op de dagen van Kant , dien wij heden beleeveu , nog niet voldongen,
fchoon
honderdmaalen
verklaard
zijn. In de Zielkunde fluiten zij ook weldra aan de gemeenzaamfle verfchijnfelen; en hoe meer ze poo»
L O N D O N .
$i
poogen te verklaaren, hoe meer ze te verklaaren vinden, daar de
adaequaate denkbeelden,
niet binnen den geringen omtrek van ons bepaald vernuft vallen. In de Natuurlijke Godsgeleerdheid, verwarren ze zig onderling nog meer; wijl ze daar in van zaaken
fpreeken,
die geheel buiten het
menfchelijk verftand liggen. E n eindelijk in de Cosmologie of waereldkennis fcheppen ze de waereld na hunnen z i n , en elk een waereld gefchapen hebbende, vindt dezelve zeer ongelijk aan de waare; dit verdriet hen mede geweldig ;
en als wij hunne mijmerijen
zo in de Zedekunde als Staatkunde nagaan, dan waarlijk moeten wij ons bedroeven, over hunne zo weinig in de wezenlijke waereld gebruikbaars lesfen. Inzonderheid beuzelen zij vreesfelijk inde Zedekunde en de pligten die zij den mensch en burger opleggen,
vergeetende telkens dat ze
nog over het geheel met een' woesten hoop te doen hebben; die alleen gefchikt i s , om te arbeiden en niet om te denken ; terwijl ze in de Staatkunde geduurig het recht der fterkften, dat dikwijls mede in het fpel komt, uit het oog verliezen. Maar
0*
L O N D O N .
Maar daar hoor ik onze Fiacres, alwéér voor deur ftil
fiaan;
komt vrienden ! de dagen zijn
kort; en daar is veel te zien; laat ons 'er in flappen en onze pelgrimage door dit fleenagtig Arabiën weêr vervatten; maar evenwel ben ik 'er voor om de kusfens eerst wat
afteveegen,
want zo een fiacre is niet ongelijk aan Charons boot, of Noachs ark, wijl ze allerlei foort van Pasfagiers in neemt,
't Is klaar koetfier; rijd
maar o p , eerst naar Guildhall. De inrichting van deze mijne verhandelingen noodzaakt mij hier weder, om eene gaaping in te vullen, die 'er, uit hoofde van het omrijden en bezichtigen der Gebouwen tusfchen mijn discours
met
mijne
Ileisgcnooten
noodzaakelijk
plaats hebben moet; wijl de gefprekken in een koets, wat te hortig en ftooterig vallen om een geregeld discours te kunnen opleveren.
Mijne
hoorers zullen zig dus gelieven te verbeelden dat ze in den Schouwburg zijn; waar de acteurs niet zelden, te midden in eenig tijdflip, waar in men het grootfle belang in de omflandigheeden
der
verbeeld
wordende
perfoouen
neemt, al de verrukkende begoogcheling weg-
nee*
L O N D O N .
93
neemen, door tegen de aanfchouwers te gaan fpreeken, hun toetewenken, en mede deelgenooten van het geval, 't welk zij voordellen , te maaken»
Eensflags wordt de aanfchouwcr
daar door uit zijn afgetrokken deelneeming ontwaakt , e n , daar hij zig eerst verbeelde in een aloud Grieksch of Romeinsch hof te zijn, herinnert hij zig weldra te Amfterdam in eene Comedie te weezen; dit zelfde is thands ook mijn onvermijdbaar l o t ;
ik moet van twee kwaade
hier het beste kiezen, ik moet voor een pooa uit
de fiacres ,
waar in wij de ftad London
doorkruisfen, terug komen en hier in deze gehoorzaal tegen u mijne toehoorers fpreeken; of ik moet voor een poos bot ftil zwijgen , even of ik mij van u verwijderd hadde, en werkelijk aan het rijden Ware; en zoo ge mij dan, met recht, vraagt, waarom ik niet voortvoer met fpreeken, ü antwoorden, wel wagt zo lang tot i k weder van mijnen togt terug gekomen zal zijn. Toevallig herinner ik mij dat de beroemde Sancho Panca, de Schildknaap van den dapperen R i d der van de Leeuwen , Don Quichot d e l a M a n c h a , zig mede eens in die omftandigheid bevondt
9
van
H
L O N D O N .
van eene rede kort te moeten
af breeken ,
eiï
kan niet naalaaten, om u d i t , terwijl het ander gedeelte van mijn' geest nog in de fiacres door London rijdt, inmiddels eens te verhaalen. aanleiding tot Sanchos Vertelling,
De
gefchiede,
volgends het verhaal van den Wijzen Alonfo Fernandes de Avellaneda, op deze wijze:
Don
Quichot op zijne lliddertogten door het K o ningrijk Spanje, in gezelfchap van eenige K a nunniken en andere reizigers, fterk door de heete zon vermoeid zijnde , beflooten
z i j , in
een afgelegen boschjen, bij een heldere beek, zig een weinig uitterusten, en de eriiftige D o n 'Quichot ftelde voor, zig onderling met een of andere leerzaame en vermaaken:
vernuftige vertelling te
Dat 's wel gezeid, mijn Heer?
viel Sancho, zonder te wagten of ook iemand der reisgenooteu fprak; en als 't daar meê te doen i s , zal ik je eene fchoone vertelling doen, want ik kan aan je mond zien wat je lust, en om te berinnen, Monfieurs , moet je weeten, dat 'er was, op een' zekeren t i j d . . . . ik zeg dat 'er op een' zekeren tijd w a s . . . . let 'er o p , van je leven geen fchooner Historie, en 't zou kunnen wee-
L O N D O N .
9
5
Weezen dat je 'er wakker om zoudt kunnen lagchen. — Snoer me den bek plompert, fchoot Don Quichot, met gramfchap, 'er tusfchen.
Waar-
om hoor je niet naar de vertellingen van deze Heeren, liever als hen met uwe zotternijen lastig te vallen.
Maar de Kanunniken, die be-
geerig waren dat Sancho zou voortgaan, verzogten
den
Ridder hem
te laaten fpreeken.
W a k k e r , Heer Schildknaap! zei een van de Kanunniken, vervolg, ik ben verzeekerd dat deze Heeren, zo wel als i k , zullen voldaan zijn u uwe Historie, op uw manier te hooren verhaaien. — Hoor dan toe , andvvoorde Sanche,
je raakt
Heer Licentiaat, daar een fnaar
aan, daar terftond wel twee douzijn fluiten op zullen andwoorden.
Maar zoo je wilt dat ik
je wonderen op zal fpeelen, zo maakt dan dat mijn Heer Don Quichot het fiuitjen niet uit mijn' mond ftoot'— Welaan, zeide de R i d d e r , flaa dan acht op het gene je ons zult verhaal e n , en doe ons zulke elendige vertellingen niet als die ge mij laatst in het bosch
deedt en
waarvan mijn inbeelding en fmaak nog walgen. O , bij mijn kraag! zei Sancho, die vertellingen moe-
S>6
L
O
N
D
O
N.
moeten toch nog zo heel kwaad niet geweest z i j n , dewijl je ze zo wel onthouden hebt; en ik ben 'er blijd o m , want je zult zo veel te beter imaak vinden in die ik u nu
zal
verhaalen.
Daar was dan , vervolgde hij, een Koning en ee;ï K o n i n g i n , die in hun Koningrijk woonden, dat -
begrijp je wel ?
A l wat mannelijk in dat
Ko-
ningrijk was, kwam den Koning toe, en al wat vrouwelijk w a s , (dat ook in reden beftondt) behoorde de
Koningin.
En
die Koning en
deze Koningin hadden een kamer, al zo groot als de ftal daar mijn Heer Don Quichot, in ons dorp , Ronsinant, zijn paard, huisvest. Deze kamer was zo vol witte en geele realen dat ze tot aan
den zolder
kwamen.
De eene dag
liep naa den ander o m ; de Koning zei tegen de Koningin :
Koninginne , mijn hartjen! je
hoe veel geld dat wij hebben;
ziet
wij moesten dat
voordeel laaten doen, om nieuwe Koningrijken te koopen.
De Koningin antwoorde : K o n i n g ,
mijn liefde! mij dunkt dat het niet kwaad zou zijn dat wij 'er Schaapcn voor kogten.
Neen
Koningin, zei de K o n i n g , laat ons liever Osfen koopen.
N e e n , K o n i n g , zei de Koningin,
wij
L O N D O N .
97
wij zullen meer voordeel doen,
met Vcrkens
op de markt van Tobofo
te handelen.
De
Koning bewilligde'er niet i n , en zeide, uit hoofdigheid, altijd neen,als zijn vrouw j
fpoedigfte
mede naar Toledo zouden trekken, om ze voor drie Reaalen het ftuk weêr te verkoopen.
Zo
gezeid zo gedaan; de Koning en de Koningin begaven z i g , met al hun geld, naar oud Castlliërt en koften 'er zo veel Ganfen, zo veel Ganfen, dat ze twintig mijlen weegs befloegen. — Dat je de hamer ftaat met al je Ganfen, fchoot 'er Don Quichot, voorde tweede reis, tusfchen i n ; heb ik 't niet gezeid , dat
deze ellendige
ons eenig ongerijmd verhaal zou doen? — D e Kanunniken vreezende den draad van zulk ene fchoone Historie te verliezen, bevredigden den R i d d e r , en verzogten hem nogmaals , met de uiterfte aanhouding, toetelaaten, dat Sanche hun G
de»
oS
L
O
N
D
O
N.
dezelve, ten einde toe, mogt vertellen. Onze Schildknaap, zig zo wel onderfteund
ziende,
vervolgde op deze wijze, zonder zijn meesters toelaating aftewagten. — Mijn Heeren! daar was dan zulken almagtige menigte van Ganfen, dat Spanje alzo wel met Ganfen, als de waereld, ten tijde van N o a c h , met water bedekt was. De Koning en de Koningin dreeven die Ganfen met (lokken langs de wegen, ter tijd toe, dat ze bij een groot water kwamen, brug over lag.
daar geen
Toen zei de Koning tegen de
Koningin en de Koningin tegen den K o n i n g : W e l dat 's lekker, daar zitten we nouw mooi m ê e , hoe zullen we nu onze Ganfen over krijgen, want bij aldien we ze in 't water laaten zal de llroom hen naar
Romen of Conftantinopolen
meêfleepen. De Koningin z e i : dat is ook waar en dat is al heel mal ook; men moest 'er eens met advocaatcn over
confuleeren.
Maar de
Koning,die wat Latijn verftondt, z e i ; we zitten 'er wel weêrgaês meê gefchooren; maarevenwel ik weet 'er een' zet o p , we hebben niet anders te doen als een' fmallen brug te maaken, waar niet meer dan een Gans te gelijk over kan
L O N D O N .
99
kan gaan, en, door dat middel, zullen ze de rivier alle heel veilig
over komen en
niet van elkander raaken.
toch
De Koningin prees
de uitvinding des Konings en de arbeiders werden aan het werk gefteld. Toen de brug nu gemaakt was , begonnen'er de Ganfen, de een voor en de andere naa, over te gaan.. . Sanche, op deze plaats bot ftil houdende, zei zijn meester toornig tegen hem:
Onbefchofte
rekel, pas-
feer dan haastig met je Ganfen en eindig terftond je malle vertelling. — H e i , hei! dat gaat zo niet, Mijn H e e r , andwoorde de Schildknaap, hoe 1 w i l je dat een troup Ganfen, die twintig mijlen in de lengte en in de breedte beflaat, zo in één ogenblik over dien naauwen brug zou marcheeren? hebben
W a t ben je toch onnozel! Zij
'er ten
minften twee jaaren toe van
doen. Ik zal dan de Heeren van n u , over twee jaaren, het overige verhaalen, want ik geef u te verftaan , eindigen ,
dat ik mijn vertelling niet zal
voor
al
de
Ganfen
zullen
ge»
pasfeerd zijn. — Een zo zeldzaame verklaaring verwekte al de toehoorers Uitgenomen
tot
lagchen ,
den ernftigen Don Quichot, die G 2
de
IOO
L O N D O N .
de vertelling en> den verteller voor den Duivel wenschte. Geduurende die Ganfen Historie heb ik nu tijd gehad om weder in het Logement terug te keeren, en mijn discours, met mijn reisgenoot c n , aldus te vervolgen: Daar hebben we al weêr vrij
z
o
wat getjfcö, vrij wat gebouwen in
en uit gevlogen over welker inrigting
en ge-
bruik men al vrij zo wat zou kunnen Philofopheeren, edoch de koude en de honger belet mij om 'er als nog iets van te zeggen; laaten we ons liever eerst wat warmen en onder den maaltijd ons discours weêr opvatten; ha, onze goede hospes heeft juist op zijn'
tijd
gepast,
zie daar is de tafel al in volle Gloria
gereed;
de lampen opgeftooken en ieder is druk aan 't opbrengen, welaan vrienden zet u. — (Men verbeelde zig nu een gewoel dat niet wel mogelijk is met èéneflem
uittedrukken; men behoor-
de de aloude gaave van de Engastrhnutha,
of
anders het Buik fpreeken te bezitten, om hier in te flaagen; alleen de verbeelding moet dit gebrek bij u eenigzins vervullen, laat uw inwendig gehoor dan vervuld d wor
en
m
e
t
d e Z £
d
k
m
d
e
r
k
m
h
_
fen*
L O N D O N . fende en te gelijk
IM
gehoord wordende klanken.
Mijn Heer neem uw plaats bij het vuur! — I k vraag u wel excuus , mijn Heer, ik zit hier zeer wel.— Brood Jongetjen!— Zal je ook van dit comfoir gediend zijn, om de borden te warmen; als je gedaan
hebt, Mijn Heer, ik hebbe geen
haast, dit alles gaat onder een basio continuo van
rammelende Tafelborden,
comfoiren, en
geduurig gepook in de kooien haart;
in het
midden van dit heidensch geweld, en terwijl elk op zijn best fchreeuwt, dat
hij 'er half
heesch van wordt, grijpt 'er een naar de tafelfchel en fchelt of 'er brand i s ; dit verwekt een oogenblik ftilte, en een der gasten zegt, een
bczaadigde ftem,
in deze eerfte
met
paufe,
Vrienden', willen we niet een goed woord fpreeken ? — Op deze Rhetorifche Apostrophe , die evenwel, in
dit geval, een beauté malplacé ge-
noemd kan worden, is alles ten eerden dood f t i l , en elk kijkt wel aandagtig voor z i g , tot z e , naa een korte poos , eerst een voor een , en daarop alle te gelijk, de hoofden weder opbeuren , en dan begint het gekaakel op
nieuw,
even of 'er een ftormwind van verre opfteekt, G 3
de
SU
L O N D O N .
de fchel wordt weêr geroerd, en men fchreeuwt, ergens uit een' hoek, komt vrienden een doctor
Snelletjen!
— dit bevel wordt gevolgd
door het klinken, rammelen van vlesfen en kelken; ieder roept, op zijn best, zijn' buurman toe : eet fmaakelijk, eet lekker enz.; daarop weder een nieuw gerammel met asfietten, lepels, vorken enz. en de rust wordt niet weder herfteld, voer
dat
elk van
maar dan wordt het
eenige
fpijs voorzien i s ,
ook weder
oogenblik zal ik waarneemen ,
en
dat
om mijn
ffil
dis-
cours te vervolgen : ) Ik v i n d , in al onze gebruiken, zoiets dat zijn* eerften oirfprong in de verwijderdfte aloudheid heeft ; bij voorbeeld dit zo genoemde Doctor Snelletjen, wat is dat anders dan de Drinkfchaal • die de ouden, alvoorens ze den maaltijd aanvingen, als eene Godsdienftige plegtigheid voor de Godinne Hygieia of de gezondheid , plengden , en die zekere gewezen Doctor Snel, in navolging der ouden, weder onder ons ingevoerd heeft; het plengen van den wijn bij den maaltijd, pleeg van ouds, aleer men elkander gezondheid toe dronk, in gebruik te zijn , e n , naa den maaltijd, irorte men
L
O
N
D
O
N.
103
men weder den wijn in de fchaalen, ter eeren van een of ander begunftigde Godheid, gelijk bij Horatius, die een groot liefhebber van drinken was , zeer dikwijls en bij Virgilius i n de befchrijving van den maaltijd van Dido en elders ook al hier en daar voorkomt ; van dit aloude Ileidenfche gebruik is ons het gezondheid drinken door geheel Europa naagebleeven, 't welk in de oude Duitfche taal minne genoemd werdt, als in Zweeden : Olaus minne , Kanutus minne , minne, en hier te lande
Eriks
in aloude tijden
de
leeker van Nivelie of St. Geerten minne, welke de edelen onderling pleegen te drinken , en die ter eere van zekere geestelijke maagd eene dochter van Pepin , die de Stad Geertruidenberg gefticht hadt, gedronken werdt; waar van wij een aanhaaling vinden bij onzen eerften Hollandfchen Dichter Melis Stoke , daar hij ons in lang geen mooi ftukjen van onzen Patroon van Amfterdam , Heer Gijsbrecht van Aemftel vertelt, welk gevalletjen ik u nog eerst, eer ik eet zal verhaal en. Naamelijk
Graaf
Floris
de V .
was vreesfelijk in
den haat bij fommigen zijner Edelen geraakt, G 4
't zij
i°4
L O N D O N .
't zij omdat hij fommige peifoonen van laagen ftand wat te zeer begunftigde , of omdat de Edelen hem zijn magt benijden; dit Iaat ik daar, immers 'er zijn altijd lieden geweest die de grooten alleen daarom vervolgen en haaten, omdat ze hen benijden en zelve gaarne zo groot zouden willen zijn.
De goede ful van een Graaf deedt onder-
tusfchen alle weer om de Edelen , zo als men ,
Z e g t
'
w
e
ö
r
§
o e d
t e
maaken, inzonderheid onze
Gijsbrecht van Aemftel , Herman van Woerden en Geeraart van Velfen , waar van hij nog al veel hieldt, en die doen en laaten, zo als men zegt, bij hem waren; daartoe hadt hij hen te Utrecht op een verzoenmaal allen bij elkander doen komen , en daar hadt men lekker gegeetcn en gedronken; maar die Hechte verraaclers hadden , in dien nachtzelvcn,het verraad tegen hem beklonken ; men zoude hem naamlijk een vogeljacht partij ' morgens vroeg voorflaan , en S
als men dan in het Naarder bosch was zou men zich van zijn perfoon meester maaken , hem naar Muiden en , van daar, naar Engeland vervoeren , om hem zijnen vijand den Koning van Engeland
L O N D O N . land in handen te leveren.
105
N u de Graaf tot
laat in den nacht met de Edelen gebanketteerd hebbende ,
fliep
zeer vast ,
toen onze Heer
Gijsbrecht , die zeekerlijk met de zijnen
dien
nacht flapeloos doorgebragt hadt om het verraad wel degelijk te befteeken, bij hem voor het bed kwam, welke Scène Melis Stoke dus verhaalt: ïfoett ftlcc gtoote jammeilicDe/ Wie De ïjecc nan SlemfM Dccbe / <0p Den namtficften öagïj ; ginc Daat Die dSraoe ïacfj; €nbe toehte ut fine fiane/ ^ a t en Dorste Doen geen finape; <£n feibe glji fïaept aï te ï a n c / SBIfo Dat Die <©raue ontfptanc/ €nDe fpeac: toie \$ Dacc 4 in bent fptaeïi Iju pracn b i : ïft Öeb te langlje gcfïapen Eo'pt m i enicö ban mine knapen; fait Doen/ fpeac «i Doe/ «gnDe 3ciDc Den lüatnerïuigljen toe: <Öact t'utoen hete/ en fegt ïjem Dat rJDe noten ut Dec (laD/ 3taatcn conien als? tofïfe/
G 5
35ie
ïo6
L O N D O N .
Wie el ift u fmte <8eecDen mime/
verdere
omftandigheeden
den daarop gevolgden moord
des
Gra-
genoeg bekend; ik w i l alleen maar zeg-
gen, dat die beker van St. Geerdenminne te dier tijd een foort van vriendfehaps dronk onder de Grooten geweest i s , en hu dunkt m i j , wordt het tijd dat ik ook wat gebruik; want dat praaten en fnappen kan de maag niet vullen. Onder het om,
eeten kan ik ecliter niet voorbij,
bij wijze van tafeldiscours, UI. iets over
de onderlinge verscheidenheid van
ffijl,
j
n
de
voortbrengfels , welken ik dezen morgen onder
het
L O N D O N .
107
het bezichtigen der gebouwen heb meenen optemerken, voortedraagcn.
In alle jesthetifche
kunsten of zulken, wier voortbrengfelen de z i n nen of ons gevoel aan doen (mag ik U wel wat aardappelen verzoeken?') kan men, in alle derzclver voortbrengfelen, doorgaandsch de vier voornaame kunstftijlen, naamlijk: den hoogen, den bevalligen, den middelbaaren en den laagen öf Hegten kunstftijl opmerken, welken vier onderfcheidcne aandoeningen in ons gemoed opwekken. De hooge ftijl, of het u^og der Grieken, Hemt het
zelve tot verhevenheid; de bevallige tot
vrolijkheid ; de middelbaare tot oplettendheid en de flegte of laage ftijl, het 0«res-, tot droefgeestigheid , o f , zoo 'er eenig contrast bij k o m t , tot onwilligen lach.
Deze ftijlen hebben in de
Bouw- Schilder- Dicht- Toon- en Redeneerkunde en in alle jefthetifche kunstvoortbrengfelen plaats, en laaten zig onderling met eikanderen
vergelijken, om dat
de aandoeningen,
die ze in onze ziel veroirzaaken , gclijkfoortig Zijn.
O
Brood, als ik u mag folliciteeren?)
Een tafereel van Michel
Angelo , Corregio,
Rubbens, van D i j k , Lairesfe, een St. Pieterskerk
L O N D O N . kerk te R o m e , een Stadhuis van Amfterdam eeu Iliade,/Eneide,Mesfiade, eene Redevoering van
Cicero ; een Pythifche A p o l l o , een woes-
te Bergreeks, een onafmeetbrc zee, wekken dezelfde aandoeningen van ftaatigheid en verhevenheid in ons Moucheron ,
op.
Daartegen een zaal van
een Landhuis van Hope ,
een
iïanfche Vaudeville, een Venus van Medicis, een zonnige morgenftond, Hemmen onze
ziel
lot vrolijke gewaarwordingen; daar weder integendeel een aloud Klooster miniatuur, een gothiek donker gebouw, een mismaakte pruikenbol of kinderpop, eene zekere droefgeestigheid en vcrvecling bij ons te weeg brengen.
Ter-
wijl een naauwkeurig gemaakt pbyfies'ch inftru«aent, een Cubus van Kampman, een papieren fnijwerk, alleen eene dille bewondering en naauwkeurige oplettcnheid bij ons te weeg brengen. C Geneer je niet mijn heer, als je gediend zij
H
ik zal nog een enkel fneedjen van de Beefjleel: neemen). Doch dit heb ik ondertusfehen "over het geheel meenen te ontdekken, dat het bevallige, nog over het algemeen meest met onze na-
L O N D O N » natuur is
ftrookt
toch
dan het
de z o n des
fchijnt,
verhevene. levens,
is alles doods
van
deze karbonade
zijn
wat taai)
en
iets
wordt,
gewoon
E e n fchoone u voor de
de maag)
droevig
(zal
ik u
Is jammer,
ze
zelfs heeft de f c h o o n h e i d z o n d e r
fpocdig
dank
Bevalligheid
en w a a r die niet
dienen ? 't
de b e v a l l i g h e i d ,
liest.
tos)
flaè,
onverfchilligs, en
zijn
iets
prikkel
dat ver-
v r o u w bij v o o r b e e l d :
(ik
ze valt me wat te koud
E e n fchoone v r o u w
verwekt
in
eene
©ogenblikkelijke b e w o n d e r i n g en a a n d a c h t , maar eene bevallige maagd h o u d t haar
bijzijn
jongetjen!)
beiïendig en
dat
de genegenheid
leevendig
zeldzaam
(de
tot
mostert
i s , het bevallige
k a n z i g niet alleen met het f c h o o n e , maar z e l f s met het leelijke v e r b i n d e n ; zon, Paleis, kan.
even als de vrolijke
z o w e l een boeren ftulp , als een p r a g t i g aangenaam Doch
als
voor
het
gezicht
maaken
ge mij vraagt w a t is eigentlijk
b e v a l l i g h e i d , dan moet i k , met P l a t o , a n d w o o r den , het is iets Goddelijks fcais quoi;
j a i k moet
@xiov r ; ,
u weder
op
gevoel en w i j z e v a n gewaarworden
een je
ne
u w eigen verwijzen,
Wijl het mij onmooglijk is o m het u met w o o r den
no
L
O
N
D
O
N.
den te bepaalen of zelfs te omfchrijveu.
Dat
alleen komt mij voor de proef te zijn , of een voorwerp bevallig is , wanneer wij bij deszelfs gewaarwording een zekere vrolijkheid eene opgeruimdheid gevoelen (maar we vergeeten te drinken, Uw aller welzijn heeren!) Ik zoude hier mijn discours over de verfchcide trappen in de aeftetifche kunsten, over het maximum en het outreeren in dezelven, 't welk ik gisteren morgen, uit hoofde van de flaaperigheid niet kon voleinden , weêr kunnen opvatten ; als het oreeren en dineeren, te gelijk, mij niet wat lastig viel; maar kom aan, met dit fneedjen puddingh zal ik den maaltijd befluiten en flegts nog een befchuitjen met kaas toeneemen, om de maag te fluiten, en inmiddels nog iets over dat onderwerp bijbrengen. Om dan met de muziek te beginnen.
Het
geluid dat onze Postiljon laatst op zijn hoorn maakte, was toch ook een foort
van muziek
maar van de laagfte clasfe, en van die foort, waarin bij ons, faturdags avonds, door de Broodbakkers Serenades gegeevcn worden, ten einde aan de goede gemeente, op eene bevallige wijze, aan-
L O N D O N .
m
aantekondigen, dat de bollen zo
even derzel-
ver heete baarmoeder verlaaten hebben, en het blijde levenslicht zijn ingetre'eden, — A l s wij nu evenwel eens nagaan,
dat
het
toch elk
die 'er niet op gewoon is te blazen, moeijelijk zoude vallen,
om,
op
een Bakkers - Bulle-
drijvers- of Postillons - hoorn , eenig geluid , ik laat ftaan zulk een manlijke en oorvlies - fcheurendc kreet, die al de eigenfchappen
van op-
wekking , waarfchuwing, aanmoediging, uitnoadiging enz. in z i g verëenigen moet, te maaken; welke zielsroeringen te verwekken, dezen Bakkers, Bulledrijvers en Postillons, ook in hunne foort tot virtuofen maakt; dan moeten wij ons verbaazen over den vreesfelijken afftand,
welke
'er van den laagften trap der toonkunst, van eenen eersten virtuofen op den bollen toethoorn tot eenen eerften virtuofen op den waldhoorn i s ; edoch wij kunnen hierin ook opmerken , dat 'er in alle dingen voor ons
eindige wezens,
eene zekere maat, een eindpaal i s , waar over wij niet heenen ftijgen, zonder in een tegenoverftaand uiterfte te vervallen; en deze eindpaal ftaat ons ook in de kunsten in den w e g ,
men
L
ii2
O
N
D
O
N.
men kan eene kunst jlegt, beter, goed, fchoon, fchooner, allerfchoonst beoefenen; maar dan zijn wij ook derzelver cirkel vormigc loopbaan rond geweest en , als h i j , die zig beroemen kan tot dit laatfte punt genaderd te zijn , nog verder en verder voortholt; dan komt hij weêr in het flegte punt te land. Dan brengt hij weêr voortbrengfelen voor den dag, die alleen om derzelver geöutreerdc
en gigantesque fchoonheid,
fommige enthuflasten verrukken, maar het gewoon
menfcheïïjk
doen.
Dan worden die
fchrikkelijk
gevoel
kunstig
en
onaangenaam
aan-
kunstvoortbrengfels afgrijsfelijk
mooi;
maar zie vrienden ! ik w i l dat nu juist niet op de muziek toepasfen;
want, daar heb ik ter
waereld geen de minste kennis v a n , maar bij voorbeeld ,
in de fchilderkunst behaagt het
ons zeer, wanneer wij het menfchelijk lighaam in deszelfs waare proportie, met de juiste plaatfing en werking der fpieren, voor zo ver die in het leven zichtbaar z i j n , in eenig
tafereel
zien daar gefield; een kunstenaar, die nu op den hoogften lerfchoonst ,
trap , in deze
tot
het
punt van al-
uitdrukking
gedaagd zijnde;
L O N D O N .
n
3
zijnde, nog hooger, nog verder wilde gaan, en ook in zijne mensenbeelden, de witte lijn, den mond- neus- en oog-beweegers enz. wilde aantoonen, zoude een afzichtelijk Cadaver, door zijne groote bekwaamheid, ten voorfchijn brengen. — Een Dichter die zijne vuurige verbeelding over de maat uitrekt, zijn' Pegafus van den draf op hol brengt, maakt warme menfchenharten ftand
'er
zo gloeiend, dat het gezond verzig aan brandt.
De fentimenteele
Schrijver, die op zijn' hoogst fchoonen trap, op eene kunstige wijze het tederst gevoel bij alle gelegenheeden , waar het de befchaafdheid en goede zeden voegt, teder aangedaan te worden , wist optewekken, over zijn maat heen ftijgende, doet een' Werther van droefheid fchreijen als 'er een bloemknopjen verdort; en weêr integendeel een gelaaden pistool in de keel fteeken , ©f het een boterbiesjen,
ware % zo
dat
ik
w i l maar zeggen, gaat dat zo in de meeste, bij mij bekende, kunsten toe, dan zoude ik ook haast, uit de analogie der dingen, moeten beft uiten, dat het in de mij onbekende Tooni u n s f , ook al eens plaats zal hebben. H
Immens
IH
L O N D O N .
mers de regelen der analogie doen ons wel nog onzeekerer overbrengingen maaken; wij maaken daar door dwaalfterren
de vaste fterren tot zonnen en de tot waerelden, of het maar niet-
metal ware, zagt dat ik dan ook reis even een geüutreerd virtuofe op den waldhoorn, tot een' bollen toeter maake; nu vrienden nog een glaasjen; wel mag u de maaltijd bekomen. N u zal ik mijn fchrijf-comptoir maar weêr eens gereed maaken, en onze ontmoetingen en v i fioenen van dezen morgen op papier zetten; wel aan! Het eerde gebouw waar voor onze fiacres fül hielden was het Raadhuis, 't welk ze Guild Hall, of de Gouden zaal noemen;
en dat i n
1706 nog geheel vernieuwd i s ; want het was ook al goed ouders geworden. ' E r is een mooije ruime en rijk vergulde z a a l , waarin de Raad vergadert en waar van het gebouw zijn' naam draagt, deze is 160 voetlang, 50 breed en omtrent 60 hoog, voords ziet men 'er ook veel oude Standaarten
en Vaanen, die de Engel-
fchen in 1706 op de Franfchen veroverd hebben.
D i t zijn zeeker heele rariteiten, want nu is
L O N D O N .
115
•is'er zo gemakkelijk niet aantekomen; en de Standaarts en Vaanen, die men nu en dan nog al reis, met veel moeite, op de Franfchen verovert zijn het bewaaren niet waardig; want ze hebben ze zo lief dat ze 'er niet van affcheiden kunnen, vóór dat ze tot flenters gefchooten en gehakt zijn. Hier naast is Blackweïl
Hall,
waar de be-
roemdfte Lakens van heel Europa verkogt worden. W i j Hollanders pleegen die markt ook dikwijls, en w e l , t o t fcbande van onze N a t i e , wat al te dikwijls te bezoeken, immers ik geloof haast dat veel van het gene w i j , zo als we hier bij elkander z i j n , van laken aan ons lijf draagen , reeds vóór dat wij hier kwamen, hier geweest is , en dat de meesten onzer rokken en jasfen de reis voor de tweede keer doen. — W i j Aagten in dezen zekeren perfoon , die eens, bij glad weder op de Jooden breêftraat te Amfterdam , aan de eene zijde begon te ftruikelen en eerst aan de andere zijde van de ftraat neêrviel, tot groot genoegen en niet weinig gelawai van de aanfchouwers. — i immers wij gaan onze eigen Leydfche Lakenh a l , die kort bij de hand i s , voorbij; om in H a
Black-
u6
L O N D O N .
Blackwell te London onze Lakens te koopen. — Z i e , dat fchijnt de langde weg om den kortden te mijden.
Doch 'er zijn dikwijls /Economi-
fche redenen waarom fommige den iEconomifchen Tak niet begundigen kunnen en wel genoodzaakt zijn een draatjen om te loopen. Van daar reeden wij naar het Hospitaal Christi of Weeshuis der Blaauwe Kinderen, ze alle in het blaauw zijn;
om dat
die mode, om de
Weeskinderen zo vreemd uittemonderen ,
is
niet alleen bij ons in gebruik; deze blaauwe kinderen zien 'er ook al heel raar u i t ; en zo een duizend blaauwe mannetjens,
gelijk hier,
bij elkander te zien , is nog al niet onaartig, zoo ze zo wel allen in 't geel waren, zou men, door 'er lang op te fpeculeeren, zig welhaast inbeelden dat men den Jeterus, of geelzucht, op het lijf gekreegen hadde;
daarom zal men die
kleur ook waarfchijnlijk van ouds zorgvuldig vermijd hebben; maar 't is wonder dat men de Weezen niet liever, als ze dan toch een uniform moeten
hebben, in het groen gekleed
hebbe; immers dat benadeelt de oogen niet. Dit weemelige Pluis en drukke kindergewoel ver-
L O N D O N .
117
verhaten hebbende, kwamen wij aan het fchrikkelijk gebouw New gat e genoemd; wij moesten dit toch evenwel ook eens zien.
Een redenlijk
mooie poort flrekt ten ingang van dezen Avervus, die, even als de H e l , altijd openftaat om de elendelingen die 'er in logeeren moeten, te ontfangen, maar om 'er weêr uittckomen, hoe opus, kic labor est > Boven de deur zagen wij een' zonnewijzer, en daar boven flondt, met groote letteren: Venio ut Fur; als een dief.
dat i s : ik kom
E v e n w e l , fans comparaifon, dat
ziet juist niet op de reizigers, die dit gebouw komen bezichtigen, want dat zou een civiliteit zijn die de Politie aan alle Europifche Natiën zoude doen, en dat doet de Engelfche Politie niet; als 'er Natiën te plaifieren vallen, is zulks de post van het Ministerie, elk in zijn zaak, dan gaat alles in de beste orde.
Anderen w i l -
len dat deze regel op de Engelfche krijgsmagt, zo ter zee als te l a n d , zoude flaan, wijl het bij dezelve costumier is, van overal waar ze genaakt (zo ongenoodigd) als een dief te komen: doch met reden brengt men tegen dezen regel, in , dat deze fpreuk dan beter voor het Arfenaal dan wel H 3
voor
nS
L O N D O
N.
voor het Gevangenhuis zoude pasfen. W i j zullen dus liever zeggen dat dit motto: ik kom als een dief, flegts op de commenfaalen van dit gebouw past, om dat de lieden welken hier geplaatst worden, wel zo wat in dien fmaak vallen. Voer de poort ftaan vier vrouwenbeelden, waar van een den hoed van Vrijheid op heeft, naaiuelijk van Engelfche Vrijheid, men lette wel dat elk L a n d eene Vrijheid op zich zelve bezit; hoe die nu bij een Gevangenis te pas komt, laat ik de E n gelfche Allegoristen vcrklaarcn. — Dit Ne:rgate is eigentlijk, gelijk al de gebouwen der
ftad,
welken den naam van Gaie draagen, een Poort, doch deze Poorten liggen thands midden in de oude ftad; eigentlijk kan men zeggen dat L o n don uit zijn poorten gegroeid
is,
want
het
grootfle gedeelte der ftad ligt buiten dezclven. Verder zagen wij het Collegium Medicorum , doch vonden 'er niet veel bijzonders i n , als een' boogen toren, van waar men de ftad over konde zien; en daar het nu nog al een heldere dag w a s , ging dat hier beter dan op het Monument.
Toen
we
van hier gingen gaf
men ons een lijst van de naamen der Doctoren
L O N D O N .
u
5
ren en dat koste ons een fooitjen. — J a , als ik aan al die fooitjens denk, die we zo hier en daar al hebben moeten geeven , dan beef ik voor het opmaakcn van onze verteering.
Nu
moet ik toch zeggen dat de fooitjens, die wij gegceven hebben, hun intrest aan het geen wij 'er voor zagen, ons wel dubbel opgebragt hebben , maar 'er zijn zo onnoemlijk veel fooitjens in de maatfchappijëlijke verkeering in gebruik, dat men indedaad al een goed jaarlijksch extra inkomen, buiten zijn bcftaan, moet hebben, o m , wil men zijn fatfoen houden, alleen aan fooitjens te kunnen debourfeeren.
Daarom, dunkt
mij, kennen die ijverige Vaderlanders, die niet kunnen dulden dat een fatfoenlijk man twee lucrative ampten, posten of bedieningen te gelijk waarneeme, de hedendaagfche
fatfoenlijke le-
venswijze niet al te wel. Immers het vetfte
ampt van een' man van
fatfoen , die in de groote waereld moet verkeeren, heeft hij volftrekt noodig om zijn' huishouden te maintineeren en zijn' ftaat te voeren, en daar fchiet dan, in dezen tijd, niet veel van overig, want, groot is het H o f , maar veel moet H 4
'er
iso
L O N D O N .
'er of; hij heeft dus zijne mindere posten dubbel noodig voor de fooitjens, die zijnen goeden naam en reputatie moeten bewaarcn.
Immers
waar hij flegts zijn voeten zet, waar hij Toupeert, waar hij dineert, moeten de dienstboden een fooi hebben; 't welk men thands zeer taalkundig , om geen onduitsch woord te bezigen, verval noemt, zeer waarfchijnlijk om dat het veel lieden, die boven hun vermoogen geeven, zelve in verval brengt. — 't Is wel de moeite waardig dat ik hier iets ter herinnering van den alouaen oirfprong van het fooitjens geeven aantekene, dat zal onze Vrienden te Amfterdam, waar nog al menig een fooitjen gegeeven wordt, denk i k , niet onaangenaam
zijn.
Fooi komt
dan eigentlijk van het oude Franfche woord voye 't welk van het Latijnfche via, betekenende een' weg afdamt. M e n pleeg, in oude tijden, als men op reis ging een' maaltijd aan
zijne
vrienden te geeven, welken men de fooi of het fooimaal noemde, van daar geeven de naaimeisjens als z e , volleerd zijnde, haaren naaiwinkel verlaaten, nog de fooi, en ook van daar is het onereufe gebruik, door verloop van tijden,
L O N D O N .
I
2
I
bij ons ingefloopen, om als men flegts bij een' vriend, wel onthaald i s , of ergens waar men iets zeldzaams bezichtigd heeft, bij het heenof weggaan, een fooi te geeven. ' De St. Pauwels Kerk,
waar wij vervolgends
aanreeden, is in de daad bezienswaardig; en de eenige op den gehcclen aardbodem die dien naam draagt; even als die van St. P/eter te R o m e , met welke zij om den prijs dingt. Z i j werdt, volgens bericht der Historïefchrijvers A o . Christi 510 door den Saxifchen Koning Sebcrtus gebouwd, en wel op dezelfde plaats waar eertijds een' Tempel van Diana gedaan hadt, gelijk bij het graaven der fundamenten
bleek,
want 'er kwamen niet anders als Schaapenkoppen , Osfenhoorns, Pooten, Huiden en M u r g pijpcn voor den dag, even als of 'er weleer een vleeschhal gedaan hadde.
Driemaal is deze
groote Kerk afgebrand, en onder anderen ook in den grooten brand van 1666, doch daarna weder pragtig opgebouwd. Z i j is ongemeen groot, 190 voet lang, 130 voet breed, en 120 voet h o o g , tot aan het gewelf; ook wordt de helft flegts voor den dienst gebruikt. Jammer is het H 5
dat
iaa
L O N D O N .
dat ze rondom zo met huizen betimmerd i s , dat men 'er nergens een goed gezicht op heeft; daar aan is deze kerk gelijk aan die waarlijk groote genieën onder de menfehen , welken onder een' berg van beuzelagtige bezigheeden begraven liggen; zo dat hun geest, even als een kaars onder een koornmaat, verfmoord
blijft,
en zig niet openbaart dan bij een' bijzonderen omgang. — Men heeft een millioen pond fterling tot het bouwen dezer Kerk hefteed; elke pond fterling tegen omtrent elf guldens
Hol-
landsch gerekend; dus meer dan 10 millioenen Hollandsch. Het Laboratorium der Apothecars reeden we maar-ftilletjes
voorbij, uit vreeze dat
alleen
het gezicht van zo veele chymicalia, poijens en pocdertjens onze inbeelding te fterk zoude aandoen. W i j reeden dus een weinig voort en flapten uit in het Latijnfche Koffijhuis; de zonderlinge naam, deedt ons de Koetfiers beveelcn aldaar Uil te houden.
W i j traden 'er i n , en vonden
'er een groot gezelfchap van lieden die, in de grootfte ftilte en ernst met geleerde gefprekken, en
L O N D O N .
123
en het leezen van allerlei geleerde journaalen en werken van finaak, zo in de oude als nieuwe literatuur bezig waren.
W i j eischten hier een
morgendrankjen, en hadden geen ooren genoeg om naar de wezenlijk merkwaardige en nuttige gefprekken te luisteren; nevens ons zaten eenige perfoonen met een plan van oud Rome voor z i g , ( dat door het behandelen evenwel vrij gefcheurd en morfig 'er uit z a g ) over de Baden van
Titus te discoureeren, en welke antieken
die Keizer al zo uit Griekenland hadt doen komen; aan een andere tafel was men bezig met een duistere plaats uit Polybius te verklaaren. Hier hadt men een' nieuw uitgekomen aucteur onderhanden; ginder weder berekende een Mathematicus op een L e i j , de Conjunctie van twee Planeeten, die juist dien nacht ftondt voorte* vallen; elders hoorde men een ode van Horatius en weder aan een' anderen hoek een plaats uit Homerus declameercn;
althands we zaten
of we voor 't hoofd geflagen waren. Is dat een Coffijhuis ? dagt i k ! dat gelijkt nu reis niet met al naar onze Koffijhuizen,
althands niet naar
die waar men den kostelijken tijd doorbrengt met 1
ijvoi-
124
L
O
N
D
O
N.
ijvoiren balletjens in een zakjen te flooten. Ik heb eens, bij ons te lande, diergelijk een tijdverdrijf bijgewoond en kan niet nólaaten om 'er hier tot een Contrast een kleene fchets van te geeven. M e n verbeelde zig dan eene ruime kamer van welke de helft door een gordijn afgefcheiden i s , bij het eerfte opkomen in dezelve ziet men een gewoon Koffijhuis gezelfchap, zig met leegzitt e n , leegloopen of dammen verveelende; dit is flegts zo veel als het Voorhof der Heidenen in den Tempel van Jerufalem; maar dan ziet men een Gordijn , even als in de Chineefche fchimmen of in de Vierkroonen, en als men daar agter komt, vertoont 'er z i g een zeer zeldzaam tooneel; niet vreemd gelijkende naar een Theatrum Anatomicum of wel naar de Kunst- en Beeldengallerij in het oude Doolhof; langs de muurcn zaten , inflok ftille houding, op twee bankeuren heele rei menfchelijke fpooken en in het midden ftondt een vierkante tafel waaraan twee perfoonen met lange ftokken op ijvoiren balletjens Honden te ftooten, met zo veel iever, dat ze fomtijds, om regt fijn te treffen, met ziel en lighaam over dc tafel heen gingen leggen; men fprak
L O N D O N ,
125
fprak niet of zeer weinig; alleen werdt het eentoonig geluid van een', met een langen Hok rondloopenden knecht , gehoord , die niet anders riep als: douze a dix! quatorze a quinze! zettende telkens
een rood balletjen op die tafel
waar ze dan op mikten ; enkele reizen verhief 'er z i g echter een fterk gejuich, 't welk de rei van
half dooden, die langs dien wand zaten,
deedt opgaan, en dat was
dan te zeggen dat
een der fpeelers, zo met een of andere malle z e t , een gulden zes zeven kwijt geraakt w a s , terwijl een ander, die het op zijn fpel gehouden hadt, een veertig a vijftig guldens verwed hadt; men zeide mij dat dit heerlijk en nuttig tijdverdrijf wel tot den morgenltond kon duuren, en evenwel altijd het zelfde bleef. — In dit opzicht vond ik toch het tijdverdrijf der Engelfchen, in dit hun koffijhuis, nuttiger en ceconomifcher — doch wat zal men al veel van de keuze van uitfpanningen zeggen: De gustibus non est dïspntandum.
Bij het uitgaan van dit
Engelfche koffijhuis, vroegen wij wat we verteerd hadden; en het andwoord was : dat weeten de Heer-en wel! even of wij 'er zo dagelijks verkeerden,
126
L O N D O N .
den; de man moet zeeker in de perfoonen verward geweest z i j n , en ons voor Engelfche geleerden aangezien
hebben; 'er is meer gelijk
dan eigen, en we zagen 'er, over het geheel, ook al vrij geleerd uit. In
het voorhuis van dat geleerde koffijhuis
hing een zeer
aartig geordonneerd
fchilderij,
verbeeldende den zangftrijd tusfchen Apollo en Pan,
welken door Midas
beflist wordt; dat
Ilistorietjen was daar al op eene heele raare manier afgebeeld, zo dat wij niet naalaaten konden om er fpoedig een fchetsjen van te maaken , ten einde het, met het verhaal van dat raare geval, naar Amfterdam te zenden. Die Koning M i d a s , o ! dat was zo een verwaande G e k , en zo wijs als Salomons kat; hij hadt altijd den mond vol von die
aufklarüng
Oud der gute gefmach, en daar wilde hij dan meê vertoonen dat hij in de nieuwlte Hoogduitfche Litteratuur, door en door, bedreeven was ,
ondertusfchen
een B ,
kon
hij geen
A
voor
en wist het Iloogduitsch niet eens
goed uit te fpreeken; hij was in dien tijd, bij der gratie: Koning van Phrygiën 'k zal je zeg•
gen
L O N D O N .
I
2
?
gen hoe 't bijkwam dat A polio met dien vent woorden kreeg.
De goden hadden toen onder
hunne famielje een' verren Neef, daar het wat meê verloopen was, zo dat hij het bij hen op den Olympus niet langer kon houden; 't was een leelijke ploert met een Satyrs bakkes, zij heetten hem Neef Pan; nu aan dien kaerel hadt Apollo altijd een' duivelfchen hekel; want't was dan reis een verwaande z o t ; hij hadt, in zijn jeugd, zo wat op
de fluit geleerd, maar hij
kwam niet verder dan even genoeg was om Saturdags door den Hemel te toeten als de bollen uit den oven kwamen; die gek was ondertusfchen zo verwaand, dat hij wel dagt dat hij een eerfle virtuofe was; en om dat hij toch wel zag dat zijn malle fatyrsbakkes maar in 't geheel niet
gefchikt was
om ooit een goede
embouchure
op
travers
de fluit
te
krijgen,
maakte hij nuitjens na zijn eigen misfelijke tronie, van zeven rietiens, bij mekander gebonden met een touwtjen, en dan kon je die luie liedjenszanger, zo zomers, heele dagen in het riet zitten te sjilpen en te teuteren dat een mensch 'er ijl en misfelijk van werdt. — Eens zei A p o l -
le
i»8
L O N D O N ,
lo tegen
hem :
dat hij hem fchrikkelijk met
zijn muziek de lol verveelde; maar toen had je 't gaande : Is dat muziek de lol ? dan zeg ik dat je er niet van weet , Ne(f,
en dat ge
geen muzikaal gehoor hebt; daar is Koning
Mi-
das , die ik evel geloof, dat er al vry wat beter van oordeelen kan, as jij; want dat is een wijze Koning,
en die kan er maar niet van af-
komen als ik voor hem fpeul ; hij zei laatst nog: nouw, mijn Heer Pan, altijd
hij
ik wouw dat ik je
me kon hebben, want ik hoor jouw
fluitjes liever als al het diatonifche en acromatifche muziek en al die cymbaalen, bazuinen, bekkens en kromhoorns, daar ze me dagelijks meê aan men eoren lellen; ik zal al dat muzikanten ge/nor ook maar bonjouren , want ze raazen 's middags, als ik reis met rust een ftuk denk te eeten, aan mijn'' kop, dat ik 'er doof van word, en, tusfchen beiden , dan daar bij dat getingeling op de lier, daar mij de Poe'èten over het desfert nog wel een' grooten dienst meê denken te doen, dat is althands om ijl in je kop te worden, ja, zo zei hij; en als jij,
ging Pan voort,
zeidie zo, teugenme, 's middags over tafel bij •me
L O N D O N .
129
me wik komen fluiten, zeidie zo, dan geef ik al dat volk in eenen den zak — zei die — zo dat ik wil wedden dat die verftandige Koning mijn fluit jen boven jou heele gouwe lier zal prefereeren; wil je reis wedden, kom, morgen aan den dag, dan zeilen we reis in zijn prefent ie teugen mekaar /peulen , en dan wil ik wel wedden dat hij zeggen zei, dat jij
't verliest — N u ,
Apollo dagt, kom aan, dat moet ik toch reis probeeren.
Z o gezeid zo gedaan, hij nam de
weddingfchap aan, (want hij dagt toen nog niet dat een Koning, die toch een redenlijke goede opvoeding gehad hadt, zo ftapel zot en oliedom
zou weezen, om dien gek van een P a n ,
de handen böven 't hoofd te houden) en zij kuijerdcn 's anderen daags 's morgens famen naar zijn paleis. I ©nder
Apollo met zijn beste lier
den arm, en Pan met zijn
de hand ,
waarop hij z i c h ,
fiuitjens i n
onder weg , al
gaandewegs, wat exerceerde; want de gek was zo verwaand, dat hij zijn kunst aan alle menfehen wou laaten hooren, zo dat ze ook onder 't escorte van een honderd of drie jongens , die hen al achter na liepen, aan liet I
pa*
130
L
O
paleis arriveerden ; ontfangen
N
D
O N.
nu daar werden ze wel
en aanftonds in de audiëntie
zaal
geleid; Koning Midas was bij uitftek vriendelijk , 't was aanftonds: wel mijn Heer Apol* lol hoe vaarje, mag ik het geluk hebben van je reis in me palels te zien, wel dafs goed; kom jongetje ga zitten,
wel ik hoor dat je lui
zo'n zwaar dispuut over de muziek
hebt.—Ja,je
Majesteit, zei Apollo z o , neef Pan denkt dat zijn fluitjen beter k l i n k t , dat
dan mijn l i e r , en
hadden we nu graag dat zijn
Majefteit
reis zou beflisfcn. — Ja me vriend Pan heeft me verzocht dat ik, om dat ik nog al, al zeg ik 't zelf, kennis van de muziek heb, reis zou zeggen , wat ik 'er van dacht; kom han begin jelui dan maar reis helder op. Ik zal zorgen dat niemand ons ftocre; ik heb daarom ook expres van daag aan niemand audiëntie
verleend; want de
edele muziek gaat bij mij vóór alles — Allons laaten we reis hooren; geef reis Al dan zal ik onpartijdig zeggen wie van jelui bei jen mij het meest bevallen heeft — N u Pan was haantjen de voorfte, en begon al op zijn duits fluitjen te piepen, maar Midas
zei evenweh neen monfieur Pan, neem
L O N D O N
i t 3
neem me dat nouw reis niet kwalijk, jij bent hier zogoed als 't huis, laat mijn Heer Apollo zig nu eerst laaten hooren ., mó dunkt dat zou wel pas[en — Z o als 't Je Hoogheid blieft, zei A p o l lo , fteldc voort zijn lier, en begon een lied van Anacreon te fpeelen.
Hij dagt dat gaat
nog al lugtig en zal hem best bevallen; hij deedt ten minden zijn uiterlïe best, en meende dat hij zig nog al heel wel uitdoofde — maar zie , toen hij gedaan hadt zei Midas maar koeltjens: dat hekje wel gemaakt Speulman'. nouw jij op de proppen, vader Pan, ander kannetjen bier,
Kom
alweer eert
op een andere mannier
wil ik zeggen, want hij w o u w , op zijn wijs,, nog
al
koddig weezen ,
nu Pan begon en.
fpecldc, of liever tjilpte, de wijs van we gaanen niet weêr na 'f zwaantje: en z i e , die lief* feftjke dreun deedt het zenuwgeffel van Koning Midas zo aan, dat hij begon in V r o n d tufp*hft gen en fieepjens te maaken, net puur of hij gek was.
-Heer ! dagt Apollo , nouw dat 's
een ezel. — Toen Pan gedaan hadt, tjilpte hij nog wat achter aan, dat hiette toen een aartigheid* en dat moest zoenen verbeelden; daar ï 3
ging
W
L
O
N
D
O
N
ging Midas aan 't lagchen dat hij zijn dikke buik, met bei zijn handen, vast moest houden , om dien geestigen inval van P a n , en daar op begon hij te applaudifeeren en in zijn handen te klappen dat het raasde, Bravo! Bravo! dacapo! dacapo! — daarop ging Pan weêr op nieuw aan 't gillen en piepen, dat Apollo meende dol te worden; toen hij evenwel eindelijk gedaan hadt, zette Midas zijn malle bakkes in een heele deftige plooi,
en zei :
Nu Vrienden;
nu
heb ik je lui alle bei tegen mekander gehoord, maar mijn Heer Apollo! ik kan niet teugen mijn gemoed fpreeken, ik moet je, zonder je te flatteeren, declareeren , dat Pan me het meest geamufeerd heeft; of ik dat nu moet attrihueeren aan het Pkyjiek geftel van de orgaanen van mijn gehoor, of wel aan zijn meerdere kunst, zal ik niet decideer en, maar voor mijn part Pan den prijs.
verdient
—
Apollo dit ftomme vonnis hoorende,
was
fakkrements nijdig op den kaerel, toen hij dat durfde zeggen, en zei hem vlak in zijn bakkes: hoor Koning! je bent een groote E z e l en daarom zal ik je ooren na je lijf bezorgen , die men een
L O N D O N .
13-3
«en uur ver kan zien, en met dat hij dat zei, och ja! daar (laken hem de ooren al een half el boven zijn kop uit; maar Apollo niet lings, pakte zijn lier onder den arm en liep al zijn best de deur eu het paleis uit — doch 's anderen daags hadt je een grap; toen de Barbier den Koning Midas kwam fcheeren en frifeeren, want fchoon hij aanftonds een groote ilaapmuts over zijn ooren zette, moest die toch af, om zijn hair te papillotten; en zie daar fprong de Kapper drie voet van fchrik agter uit; j a , zei Midas, 'k dagt wel dat je fchrikken zou, maar toe gaa maar voort, 't is .niemendal, 'k heb gisteren een ongelukjen gehad, ik heb die fraaije muts eerst nieuw opgezet, en daar waren bij ongeluk fpelden in den rand blijven zitten en die hebben me zo in de ooren ra prikt, dat ze nouw wat gezwollen zijn; want ik geloof 'er de roos bij gekomen is; maar, vervloekte vent, als je 't iemand durft zeggen, zal ik je zo drijvend den hals laaten breeken. — N u de Barbier (rondt te beeven van angst, accommodeerde hem zo goed en zo kwaad als hij kon , en maakte maar dat hij weêr gaauw I 3
't
*3*
L
O
N
D
O
N.
't Paleis uit, en in de open lucht kwam, maar ziet, toen borst
jjjna van den lust om het
aanftonds te verte?
en evenwel durfde hij 't
maar niet J n zijn gedagten te neemen, omdat de
Koning 't hem zo frreng verboden hadt;
maar wat hadt hij te doen, hij loopt al zijn best naar buiten in 't v e l d , en graaft een kuil in de aarde , en toen hij dat
gedaan
hadt,
ging hij voorover op zijn buik liggen, en riep in den grond: Koning Midas heeft Ezels ooren ! ha! dat lugt! en daarop fchoflèlde hij de kuil weêr d i g t , en ging gerust, nu hem dat pak van zijn hart was, naar zijn huis toe kuieren; maar z i e , wat w i l het geval, een poos tijd geleden , begon 'er riet op dien kaaien plek te groeij e n , en maakte daar zo een riet boschjen, en zo dra als de wind daar in begon te blaazen en dat riet begon te
ruisfehen , hoorde men
befcheidenlijk de woorden: De Koning
Midas
heeft Ezels ooren! zo dat het geval eindelijk het geheele Rijk door bekend werdt. W i j verlieten, wijl ons de tijd alweder dit zoet genoegen en geleerd gczclfchap misgunde, deze koffijhuis-academie
en recden de Goudfmits-
L O N D O N .
135
fmitsflraat door; maar kijk, als men kostbaarheeden van allerlei foort w i l z i e n , dan moet men hier weezen,
daar is de
Oudemanhuis-
poort te Amfterdam, het Palais Marchand
te
Parijs en het Stadhuis te Francfort, op den mistijd, maar niet met al b i j , want hier is het meest fijne waar, en dat men hier koopt, al is het wat duur, is altijd geld waardig.
l i e t re-
gent hier ook guinjes, en veel Engelfche M a i tresfen, waarvan over de twee duizend in L o n don geteld worden, vaaren 'er heel wel bij. Digt hier nevens is ook met veel fmaak (gelijk de Engelfchen in de allegorifcue plaatfing hunner gebouwen,
zo als wij reeds wegens
het Gekkenhuis, Gefchuthuis en Gasthuis aanmerkten, zeer philofophisch te werk gaan) het Gevangenhuis
Ludgate,
waar
de lieden om
fchuld, fomtijds flegts om een' fchuld van 20 pond, al hun leven gevangen gehouden worden ; als ze dan in de Goudfmitsflraat braaf fchuld gemaakt hebben , kunnen ze, met een'flap twee drie, agter de traliën komen; 0 dat is daar alles zo gemakkelijk en vernuftig ingericht, en zo commoot bij de hand, dat het een plaifier is om te I 4
zien.
I3<>
L
O
N
D
O
N.
zien. Koning L u d met de twee jonge Heeren zijn Zoonen, ftaan 'er voor gebeeldhouwd; dit groepjen gelijkt niet vreemd naar de famielje van M a n dricl, ze zijn althands zo ruig als Bavianen. Ook zijn hier nog twee andere verroaakelijke Gedichten in de buurt, naamentlijk Oldbailly en Bridewel; 't welk eigentlijk Logementen zijn, die juist niet druk zouden bezogt worden, zoo de Politie niet zorgde dat de lieden , die 'er bij toeval inkomen, 'er in bleeven, zo dat het gezclfchap
'er geduurig aangroeit, zonder in
getal aftenecmen. W i j maakten maar fpoedig dat wij uit deze kleeverige buurt wegkwamen, uit vreeze van ergens in zo een h u i s , even als in het vermaakelijk Ganfenfpel, in de put of in het doolhof, zo lang te moeten vertoeven tot iemand ons 'er uitredde, en bezagen nog even het groote bemuurde gehugt waar wel, eer de rijke Tempelheeren hun verblijf handen, en dat na hen nog
Tempte genoemd
wordt.
Die
Tempel-
heeren waren weleer Ridders van den Tempel te Jerufalem, die veel rijkdommen door hunne kruisvaarten verkreegen hebbende, hier en elders
L O N D O N . ders groote geftichten
137
bouwden,
gelijk
deze
Tempel en de Tempel te Parijs, welke tot eene gevangenis des laatften Konings geftrekt nog overblijrfelen dier geftichten zijn.
heeft
De orde
werdt vervolgends vernietigd, als 't ware om het losbandig leven der Ridders, maar de waare reden was om zig met fatfoen van hunne fchatten
meester te maaken.
Tempel
een Collegie voor
Rechtsgeleerdheid.
Thands is deze Studenten
in
de
W i j zagen in de K e r k , die
'er bij behoort, een menigte Praalgraven, der oude Tempelheeren.
' E r zijn verfcheiden dier-
gelijke Collegien in L o n d o n . Hier naast zagen wij eindelijk n o g , half in de fcheemering, het Paleis van Sommerfet, 't welk, eene vaste woonplaats is voor de Weduwen van de Koningen; het is vrij groot en aanzienl i j k , doch 'er is niet veel zonderlings in te vinden, want zo eene Weduwe, als 'er eene is , leeft maar ftilletjens voort, en heeft niet veel aanloops, wat zal men zeggen, als de man dood i s , zegt het fpreekwoord, is de klopper verroest. D i t alles bezichtigd hebbende, werdt het al zo donker dat ze ons in Sommerfets paleis met I 5
2
0
13'
L O N D O N .
zo een Lampternin de koetfen moesten helpen, en van daar reeden we dus weder naar ons Logement, om ons middag- en avondmaal te gelijk te houden, voords een Bowl Punch en dan naar bed.
Morgen zullen wij de andere
Had, of het Appendix van London, te weeten IVestmunfler gaan bezichtigen. Dit is voor dezen avond dunkt mij nu al wel gcfchreeven, nu dan zal ik het maar in een' brief fluiten om het morgen aan onze vrienden te Amfterdam te zenden; en voords zal het niet kwaad zijn dat wij wat vroeg te rust gaan om dat 'er morgen veel afgedaan, moet worden. N u nog ccn klein versjen, vóór
dat we gaan eeten,
'k Z o u anders den flag van lier rijmen vergeetcn. Apelles vermaande om een fchilder te z i j n , T r e k k e elk flegts daaglijks een enkele lijn. W e l a a n , mijne waarde, goedgunïlige vrinden, Ik hoop u i n 'c naajaar hier weder te vinden, Wanneer gij i n wijnmaand var. 'r landvermaak zat W e ê r ijlt naar de veenzon, weêr fpoedt naar de ftad.' O m weêr op 't comptoir, op de beurs, bij uw b o e k e n , E n h i e r , uw geluk in vérdienften te zoeken. Leeft allen g e l u k k i g , gezond en v e r b l i j d , Verdrijft in vermaaken den zomerfclien tijd. 6 M o g t , als de winter u noodigt naar b i n n e n , Ook d a n , met den vrede, 'sLands bloei weêr beginnen) D i t wenfehe ik van harten, dit zij mijn befluit; Hier plaats i k een punctum en 't fprookjen is uit.
V
I
E
R
D
E
G E S P R E K .
I N H O U D . De Maag is een lastige Dienstbode. — Oost west, t'huis hest. — Iets over het fatureeren van de ziel. — Musfchen jagt der ijdelheid, tot vermaak van 't algemeen. — 'Er is thands veel anders als anders. — Naauwkeurige en ad
elu
van
H°
L O N D O N .
van Philémon en Baucis. — Park van St. James. — Mooije Illuminatie. — Rijd . fier naar Huis ! o p
Des
K o e t
kundigen zeggen in 't algemeen, dat het
niet goed is ' avonds veel te eeten, en wel s
vooral dat men zig wagten moet voor zwaarmoedige fpijze.
Die regel van dieet is nu even-
wel hier in Engeland moeijelijk waar te neemen; wat men hier ook gebruikt, 't is allemaal nog al redenlijk fuffifant.
Evenwel 'er is
ook geen regel zonder' uitzondering,
en die
uitzonderingen z i j n , althands in de geitellen der menfehen, voor zo verre derzelver pliyfiologifche huishouding betreft, niet weinigen,
't Is
dan maar gantsch geen gemakkelijke taak om Lijfmedicus van alle menfehen te weezen. verfcheidene
Lighaamsdeelen zijn
De
zo veel als
de Dienstboden der Z i e l , n u , ieder weet en inzonderheid zij die in het ongelukkig geluk zijn van veele Dienstboden te houden, bij ondervinding de waarheid van het oude Hollandfche fpreekwoord veel koeijen, veel moei jen; dus als wij al dien fleep van Dienstboden eens niet meer
L O N D O N .
i
4 I
meer noodig hebben, zullen we welligt lugtiger en zorgeloozer daar heenen zweevcn. — Maar onder al de lastige dienstboden en die veele oppasfing en viering vorderen, is de maag wel de kvvastigfte van allen.
De maag doet',
wanneer ze verkeerd geregeerd wordt, zo veel kwaad aan den phyfieken mensch als de tong zoo zij niet behoedzaam beftuurd wordt, aan den moreelcn. — De maag is baatzugtig, ligtgeraakt
en onbeftendig.
Immers dan wil zij
dus, dan wil zij z o , en als men haar niet met dwang in toom van maatigheid houdt, is het geheele lighaam de dupe van de wederwilligheid van
deze rustelooze Keukenmeid.
Dan eens
w i l zij veele en voedzaame fpijs ter bereiding hebben, en als men haar dan heur z i n , wat meer dan regt toe, geeft,
dan ontbreekt
het
haar weêr aan vermogens om dezelve goed te bereiden, en daar ligt dan het geheele menfchelijke lighaam in wanorde, en wel inzonderheid het hoofd; immers daar klimmen al de overtollige dampen heenen, en roeren het 'er zodanig, dat men nacht noch dag rust noch duur heeft; de maag is in het menfchelijk lighaam
ï a 4
L
O
N
D
O
N.
haam niet ongelijk aan het volk over het algemeen, als dat ook te veel bezwaard, of niet na deszclfs vereisch en met zulke fpijzen als het verteeren k a n , gevoed wordt, als eik van dcszelfs deelcn zijn daagelijkfche bezigheeden, waar toe hij berekend i s , niet in acht neemt, ftijgen dcszelfs opbruisfchingen niet zelden naar het hoofd, of het bcftuur o p , en brengen dat niet weinig in wanorde; althands ik w i l met dat alles maar zeggen, vrienden! dat ik dezen nacht geen oog toegedaan, en, van uur tot u u r , vernoomen heb, hoe laat en wat voor weêr het Was ; immers de wagts fchijnen hier wel zo goed te zijn van een vriendelijk praatjen met de waakenden te willen houden, en , of men het ook 's nachts eens in 't hoofd kreeg om reis te gaan wandelen, de lieden hier geduurig den van het weêr bekend te maaken.
ftaat
Zij handelen
daar in zeer verftandig, met in achtneeming der behoeften hunner ftadgenootcn, wijl de Engelfchen over het geheel zig het minst aan zekere vaste lecforde binden, en altemets raare luimen en invallen kunnen krijgen. — Waar mij evenwel de flaapeloosheid door vcroirzaakt w o r d t , kan
L O N D O N ,
143
kan ik in de daad niet juist bepaalen; want waarlijk ik heb hier weinig tijds om 's avonds veel te eeten, daar ik altijd zo lange brieven aan onze vrienden in Amfterdam te fchrijven heb; ik geloof dus dat het weinig flaapen uit vermoeidheid voortkomt, en ook van de koude die wij bij het drentelen in , van al die gebouwen, Kom
en kijken
dagelijks uitftaan. —
aan, dat moet zig evenwel alles maar
weêr fchikken, laat ons maar wat ontbijten, want ik denk dat onze Cicerone, alias Huurlakei) , z i g welhaast weêr zal laaten aandienen, wijl wij nog vrij wat hier in London te bezichtigen hebben, want deze ftad i s , daar i n , niet ongelijk aan de menfchelijke bezigheeden, als men denkt alles wel bezorgd te hebben, moet men dikwijls, van voor af aan, weder beginnen.
W e hebben zeeker voor ons kort ver-
blijf alhier, het eigentlijke L o n d o n , al redenlijk wel doorkecken; maar ziet nu komt het hinkende paard, gelijk men zegt,
nog eerst
regt agter aan: want nu is 'er nog een geheele ftad op haar zelve voorhanden, en die kunnen wij ter naauwer nood op é é n ' dag afzien; wijl
West-
ï4*
L
O
N
D O N.
Westmunfter, en daar tegen over Southwark of de Zuidwij k, waarlijk al een' heelen grooten omtrek op haar zeiven bevatten, en elk wel alleen voor een Burger Hoofdftadjcn
zoude kun-
nen doorgaan. Dc fpreekwoorden die wij van onze voorvaders geërfd hebben, zijn toch maar over het geheel,
door ondervinding gelauterde,
waar-
heeden, en althands houdc ik als zodanig het lpreekwoord: Oost west, fhuls best; ik weet eigentlijk niet wat invloed dat op mijne reisgenootcn heeft, maar dat kan ik u zeggen dat mij dc Zwitferfchc
ziekte heimwche of nostalgia
gehceten, een weinig begint
te kwellen. —
Vt W o u eigentlijk wel dat we al weêr t'huis waren, wijl zelfs de dagelijksch herhaalde vcrfcheidenheid een verveclende eenzelvigheid verkrijgt,
't Gaat alles nog zo lang goed als de
verwagting op nog al raarer , zeldzaamer en fchooner
gaande gehouden wordt.
Maar de
verveeling overvalt ons weldra ten eene maal, als wij het raarfte, vreemdfte en fchoonfte gezien en achter den rug hebben; want alles wat ons dan vervolgends voor den geest komt, is zo
L O N D O N .
145
20 ftomp dat het ons niet meer aandoen kan. Daarom is het eigentlijk niemand geraaden te vroeg groote vorderingen in kennis te maaken, en de natuur, of liever de eerde denker der natuur, is wel zeer goed op de menfehen geweest niet derzelver oordeel en fmaak niet dan zeer langzaam, en , naa lang tijdsverloop , rijp te maaken. — Z a l iemand nog van het ontbijt gediend z i j n , anders kan de knecht het wel wegneemen. — Ik zal mij onderwijl aankleeden. — J a , ik heb dikwijls bij mij zeiven gedagt dat ovibius te regt gezegd heeft: Carlor est Deïs homo quam fibU De Goón beminnen meer den mensch dan hij zig zelven.
Onze nieuwsgierige aart dringt ons al vroeg om onze kundigheeden te vermeerderen , en zoo de natuur het vuurig vernuft van fommige Jongelingen , die eens in laateren leeftijd tot gewigtige bezigheeden beftemd zijn , niet zeer eng beperkte, zouden zij welligt op hun twintigfte jaar, om mij van een hier zeer
tocpasfelijk
chemisch kunstwoord te bedienen, gefatureerd of verzadigd zijn.
Stel eens een kind van acht
jaaren, dat zig nu nog met afgezette prentjens, K
een
-i4<J
L O N D O N .
een lier en toverlamptern, de marionetten, #rM
«
ö f t
fc
r
de
maakt, vonde eens, reeds in dien vroegen leeftijd , alleen fmaak in Tafreelen uit de Italiaanfche fchool, in tekeningen van Raphael,
Rub-
bens, van Dyk enz. kon zich niet anders vermaaken dan met Concerten van HAYDN , of Solo's van de eerfte virtuofen; zage niets Jiever dan de uitmuntendfte uitvoering van Tooneeljïukken;
Ariftotcüaanfche
lafe niet liever dan de dasfique
aucteuren in allerlei vakken van geleerdheid, waar in zoude
die toch cp zijn
twintigfte,
dertigfte, vijftigfte jaar, eenig genoegen kunnen fcheppen? ,Een
doodelijke
hem in alle oeffeningen
verveeling zoude
en verkeeringen doen
verkwijnen en zijn geheel overig leven bederven. fijner
Hoe wijslijk is ook niet het tederer en weeffel
der
meisjens ,
ftand, als vrouwen, berekend. menfchelijke
maatfehappij
in
voor derzelver Z i j moetender het
onmisbaare
vak van huisfelijke arbeid van den allcrgrootften dienst
zijn,
heure
nuttigfte
oeffeningen
beftaan, heur gantfche leven door, in weinig fchitterende bezigheeden, juist daarom is heur
ge-
L O N D O N .
14/
genie ook van jongs af, tot diergelijke ftille, beperkte en weinig gerucht maakende oeffeningen meest genegen. — Laa|en wij ons dan toch nooit over liet zwak verftand der menfehen in hunne jeugd , over het betizelagtige der genoegens van de meeste perfoonen der tedere fexe, ergeren; maar liever, in dit verfchijnfel, de diepe en hooge wijsheid des alwijzen Beftuurers van het Heelal eerbiedigen, die elks vermogens , tot het meest mogelijk geluk van den mensch, i n , hem voegende , perken beflooten, en elk, als 't ware na zijn maat en vereischte, bekleed en bedeeld heeft,
H A L L E R , de groote
HALLER
zegt daarom ook met recht: Een ieder heeft zijn pond, en niemand is vergeeten
M a a r , onder al de gelukkige gaaven die de mensch van den Gecver alles goeds
ontfangen
heeft, behoort mijns bedunkens de gelukkigmaakende eigenliefde , de verbeelding en de alles veraangenaamende ijdelheid, welke, uit de bepaaldheid van ons verftand voortkomende, afneemt, na C3 Jedwtdtr hat fein Pfttnd und niemand ist vergisftn, Ürfp. des Uebels U . Buch,
K
2
L
O
N
D
O
N.
na maate wij ons verftand met wijsgeerige kennis vermeerderen, waarom z e , in de kindscbheid het flerkst werkende, ons dien leeftijd zo aangenaam doet doorbrengen , dat, zelfs de verftandigfte en geleerdfte mannen, nog altijd het genoegen dat zij ah £/ff^r»'gefmaakt
hebben,
boven hunne tegenwoordige genoegens verheffen.
Van waar anders komt dit toch, dan dat
hun oordeel, verftand en fmaak met de jaaren rijp geworden zijnde, hen de waereld, al geduurig anders beginnen te vertoonen, dan hun die, in hunne kindschhcid, door het gaas der ijdelheid gezien zijnde, voorkwam. — Zij kunnen zich nu niet meer, gelijk men zegt, met een doocle musch vermaaken en de lecvenden ontvliegen
hun.
— Gelukkig
evenwel verliest
de
mensch die_ vriendelijke gezelfchaps juffer, de ijdelheid, niet geheel en a l ; zij komt hem zelfs in den mannelijken ouderdom, en zelfs in de grijsheid nog wel eens troosten;
zij ontvonkt
nog wel eens zijn verbeelding door den glans van magt, roem, of bezitting; dezen fchenkt ze nog wel eens een hartelijk genoegen op een' prefidiaalen ftoel; gene op een toegejuichte cathe-
L O N D O N .
149
theder of theater, een ander weder bij een volle geldkist , en ook
zelfs vergezelt zij hem
nog wel eens in den rampzaligen oorlog, bij de beuzelende
fpeeltafcl, en ook wel in het
gemeenste kroegjcn, waar
zij hem, met een
graantjen , half zalig maakt,
o Gelukkige ijdel-
heid, gelukkige eigenliefde, gelukkige waan! Gaat flegts voort den mensch in alle leeftijden in te fluisteren, dat elk hunner de wijsfte, de beste, de fchoonfte , de rijkfle van allen i s , gaat toch dagelijks met een Ertenblaazer u i t , fchiet millioenen van musfchen dood, om toch elk mensch geduurig van één te kunnen voorzien ; ten einde hij zijn leven aangenaam moge doorbrengen. . .
Maar ziet daar, dacht ik het niet,
daar is onze Leidsman, en ik ben met al dat gefnap , nog pas half gereed ; dat komt van dat koude w e ê r , een mensch kan zo niet voort als hij zelf wel w i l , daarom praat ik nog al bij mijn best om warm te worden. — W e l vriend! zijt ge daar' a l , dat is goed, k o m , de Heeren zijn alle reeds reisvaardig. — Ik heb me maar wat opgehouden met praaien, en mij daar bij nog wat verflaapen ook; zijn de koetfen K 3
al
voor
*go
L
O
N
D
O
N.
voor deur? — „ J a , mijn Heer! als de Heeren niet lang meer denken te blijven, zullen we den tijd noodig hebben ; want 'er is hier in London nog veel te zien." — W e l kom aan., als de Heeren dan gereed zijn,
Maar hoor reis
vriend, ik verzoek dat gij in de gebouwen bij ons blijft; want ik kan de helft van dat v o l k , dat ons daar zo de dingen laat z i e n , niet verftaan. — „ 't Is zeer wel mijn Heer! als de Heeren dat zo verkiezen; maar anders gaan wij maar meê tot aan de gebouwen, en daar wagten we zo lang." — N u dat is w e l , laat dat anders dan nu maar eens anders weezen; 'er is thands zo veel anders als anders, dat het op dat beetjen niet aan zal komen. — Zie zo'fluit nu maar dicht. — „ Z e e r w e l , mijn Heer, rijd op koetfier, naar Westmunfler (,, Coachmen, to Westminfter")
it is readij
't Is goed dat het
zo dik gefneeuwd heeft, nu kunnen we onder weg nog wat praaten , want het rolt 'er zachtjens cn gemakkelijk over heen.
't Is toch in
de daad geen gemeen vernuft geweest, die het menfchelijk leven bij een Jagtfchip vergeleeken heeft; mutatit
mutandis zoude men het ook bij
L O N D O N .
i£i
bij een Fiaere, en ook,, nog eigenaartiger, bij een Reiskoets of Postwagen kunnen vergelijken. De Reiskoets moet dan, dat fpreekt van zeiven , in deze allegorie het leven verbeelden.
Immers
ieder flapt 'er in en u i t , en laat zijn plaats, als hij gekomen is waar hij weezen moet, aan een ander over; de fpaaken der wielen zijn de geduurig elkander
vervangende uuren, en de
wielen zeiven zijn de dagen, die geduurig omwentelen , van beneden naar boven, en van boven naar beneden, of van den nacht tot den middag klimmen, en van den middag tot den nacht daalen. altijd
op
De Paarden zijn de jaaren die
een drafjen
voorloopen ,
en
het
ftooten en fchokken over hobbelige en oneffen wegen, waar van de eene Reiziger meer, de andere min ongemak gevoelt, al na dat hij op de wielen, of tusfchen dezelven gezeeten i s , zijn de rampen des levens, waaraan elk in eene meerdere of mindere maat deel heeft. De voorrijder of postiljon is de ijdelheid, immers die blaast ons geduurig in de ooren, en doet alles voor ons wijken wat kan of w i l , even of 'er een groot perfonagie aankwame; edoch , als de reis volbragt K 4
i s g
i5i
L O N D O N .
i s , blijft hij bij het gefpan, en Iaat ons onzes weegs gaan. Achter op de Koets ftaat een M o o r , een Lackei en Palfreniers, die altijd méégaan, deze zijn de zwarte z o r g , het verdrieten de daagelijkfche bezigheden. Maar wij hebben 'er ook een klein Pagietjen bij, een aartige vlugge jongen, die ook meê achter op fpringt, zo dra wij op, rijden, en dat is het vermaak, doch die krakeelt altijd met den Moor en met den Lackeij, die kunnen zig onderling maar in 't geheel niet verdraagen, en Hompen en flooten elkander den gcheelen weg over.
Zo dat de arme kleine jon-
gen, door dien nijdigen M o o r , tusfchen beiden wel eens in 't
wagenfpeur gefmeeten wordt;
maar hij is 'er altijd weêr achter op als een kikker; de Pasftgiers, of het hooge gezelfchap dat in de koets voortgetrokken wordt,
z i
j
n
w i j
menfehen allen te famen; wij laaten ons maar meêvoeren, en zitten vast wat te fnappen en te beufclen, te knorren en te flaapen, en als w i j , met aandagt, op den grond fpeculeeren, fchijnt het ons toe of we ftü ftonden, maar als we eens opzien en uitkijken, j a , dan zien we de nevens ons ftaande voorwerpen voorbij ons heen
L O N D O N .
153
heen (hellen als de figuufen in een toverlamptern; altijd wat nieuws! — Komt 'er eens een of ander voorwerp, of mensch, dat wij gaarne wat naauwkeurig wilden befchouwen, voor ons , dan moeten wij 'er fpoedig bij zijn, en wel ftipt toezien, want het is zo voort weg en wij zien het nooit w e ê r ; veele Reizigers, die nog wat meer fpoed maaken dan w i j , rijden ons op den Ievensweg voorbij, vooruit, en geraaken weldra buiten ons gezicht; andere weder, blijven achter, en komen eerst aan, als wij reeds t'huis zijn. De Koetüer kan zeer eigenaartig den Dood verbeelden, want die ftuit de vaart van ons leyens-rijdtuig, en roept: Ho! als wij 'er z i j n , waar we weezen moeten; en — H o ! — 6 daar zijn wij 'er al. — Daar is onze Interpres ook a l , om het portier te openen. —• „ G e l i e v e n d e Heeren nu uitteftappen, dit is de Abtdij van Westmunster" — Zo z o ! wel kom aan, dat's kostelijk, maar blijf gij nu wat bij m i j , want zo als ik gezegd heb, die Myftagogen, welken men hier in de Gebouwen aantreft, zo
fpreeken
duidelijk, dat ik 'er geen woord van ver-
daan kan — „ j a , mijn Heer! 't zijn ook alle K 5
geen
i54
L
O
geen Myftagogen te Athenea; ' 2
0
V
j
i
c
n
d
J
d a t
t
N
D
O
N.
van den Tempel van
j alleö geen
zi n
a
i
e
f
„
J
A W , W
8 « " goed, ik wist niet, dat ik
met een' Geleerden in discours was; -
dat
i s
I»cr in London familiair onder de Knechts i n de Logementen? behalven dat;
„ N e e n , mijn Heer! alles,
maar ik ben
ook een Fransch'
man en wel van zeer goede geboorte heb mijn laaten
Vaderland verhaten,
wij ons
n bever
doch
o m . . . . doch
daarbij niet ophouden; laat ik
aanwijzen wat hier merkwaardigs
te
zien i s ; want de Heeren gaan daar reeds vooruit,
en als 't gezelfchap zo verfpreid i s , heeft
niemand iets aan de uitlegging. " _
Daar hebt
ge gelijk i n , maar evenwel moet ge me toch eens tusfchen beide verhaalen, hoe je hier toch als wegwijzer in London gekomen bent ? - „ Zeer gaarn, mijn Heer; doch liefst bij een andere ge, tegenheid. Let nu eerst eens op dat uitgebreid G o thiek gebouw. Men zégt dat hier ter plaatfe, ten tijde der Heidenen, een Tempel aan Apollo gewijd , geflaan heeft, die, onder de regeering van •Keizer CONSTANTINUS P I
U S
, door eene aard-
beeving verwoest i s ; dat deze plaats vervolgends
L O N D O N .
155
gends woest en onbebouwd liggende , vol doornen begroeid w a s , waar van ze Torney, of het Doombosch, geheeten werdt, doch dat ze naa het ftichtcn dezer kerk en verdere bebouwing, den naam van Westmunster (Monafierium occidentale) of de Wesierkerks wijk verkreegen heeft j daar deze kerk ook werkelijk ten westen van het oude London gelegen is.
Deze kerk is
reeds in de X I Eeuw door Koning EDUARD de Belijder gedicht; in die tijden, was het de mode , dat Koningen kerken bouwden, nu gebeurt dat zo dikwijls niet; wijl zij hun geld tot andere , min vreedzaame, einden wel noodig hebben , en altijd nog te kort komen;
In de der-
tiende Eeuw verrijkte HENRIK III. haar
met
veele kapellen, en bragt ze in den ftaat, waarin ge ze thands nog ziet.
Eindelijk HENRIK V I L
heeft de pragtige kapel, waarin wij thands, als wij die groote breede trappen af-, en die ijferen deuren doorgaan, treeden-*, gedicht en aan St. Petrus gewijd. Hier is de begraafplaats van verfcheide oude Koningen, gelijk die
tomben en oude
gij aan alle
verminkte beelden zien
kunt: zie de abtdij van St. Denis, buiten Parijs,
ï5<*
L O N D O N .
rijs, pleeg m rijkdom van goud en zilver, de aanmerkelijke Koninglijke begraafplaats te zijn; maar
deze wint het in het groot getal van
beelden en Beeldhouwwerk,
't Is wel waar,
't ziet 'er alles wel wat vervallen uit; maar 'er is ook geen onderhouden aan zo veel beeldwerk. Als ge nu het plaifier wilt hebben, om alle deze infcrïptien te leezen, dan moogt ge ftaat maaken
o m , alleen in deze kerk, een geheele
week lang van den uchtend tot den avond te komen ftudeeren " N e e n , ó Heer! neen! ik geloof w e l , dat het alle braave lieden geweest zijn,
inzonderheid, die oude Koningen; 't Is
zeer wijsfelijk ,
dat men alle die loffpraaken
in het latijn gemaakt heeft. — In die taal kan men 'er nog reis een logentjen onder laaten loopen, dat juist alle man zo niet opmerkt; maar wat is dat voor een kist, met dat glas 'ervoor, moet die goede ziel daar zo onbegraven alleen Haan? mij dunkt, hij lijkt 'er toch ook in de eerde jaaren niet gezet, i — , , Dat is het Lijk van zekeren Don Pedro de Roquillo een Ambasfadeur van Spanje, aan dit H o f , die hier veel fchulden gemaakt
hadt;
waarom zijn
Crediteuren het
L O N D O N .
ï57
het Lijk geaureftèfrd hebben; verwagtende dat zijn Spaanfche Bloedverwanten die zullen voldoen , om hem niet onbegraven te laaten liggen , maar die hebben 'er, tot nog toe, de hooi van — en laaten maar ftaan wat ftaat, ze denken 't is altijd tijd genoeg, want hij zal toch niet weg loopen. — Laaten wij nu weêr naar de ruimte van de kerk zelve opklimmen. — Ziedaar, aan den wand, de gedenktekens van de Dichters C H A U L E R , C O W L E Y , D R Y O E N , C I I A D -
W E L en van den Geestigen P R I O R , wiens Graf-,' fchrift zo raar is als de man zelf was. —
s
H o o r , dat moet ge evenwel om de zeldzaam* heid reis opfchrijven: Herauts en Hovelingen, met uw verlof, Hier ligt het gebeente en de asch van M A T T H E W
PRIOB.
De Zoon van Adam en Eva; Laat Ilourion en Nasfau eens een honger afkomst aanwijzen l
Ziet dat gindfche graf waar dat oprijzend mansbeeld door een' Bazuinblaazenden Engel gewekt wordt, is het Graf van den Componist H A N DEL.
D a t , daar verder op de beste plaats van
de kerk, is dat van N E W T O N ; verder liggen St. E U V R E M O N D , G A Y en P O P E . Maar, ziet nu nog eens even deze heerlijke kapel, met dat fraaije beeld-
153
L
O
N
D
O
N.
beeldwerk, dit is de kapel van Koningin M&R I A , en die daar naast, met dat groote L a tijniche opfchrift, is de begraafplaats van K o ning HENDRIK de V I L " —
Maar ik zie daar
verder in 't midden van de kerk een paar oude ftoelen Haan, hebben die ook wat te beduid e n ? — „ J a wel zeekpr,op die ftoelen zittende Koningen,
als ze gekroond worden; dat ge-
fchiedt in deze kerk, ga 'er maar eens bij en bezie ze wel terdegen." — W e l z o ! dat komt net goed, ik ben zo moê van al dat flenteren én trappen klimmen, dat ik al blijd ben dat ik war zitten k a n , ' k o m nu maar gaauw hier, ik zit al op mijn gemak. —
Vertel me nu reis
wat die oude cavailles van ftoelen, waar op ik pas durf gaan zitten, zo kraaken z e , beduiden? —
Mijn Heer, die beduiden zo veel,
dat het mij fpijt u te moeten zeggen, dat ge me daar al te gaauw geweest zijt, anders hadde ik u gewaarfchuwd van 'er niet op te gaan zitten, want ge hebt, in dit oogenblik, reeds zes Engelfche Kroonen 'er op verzeeten! — Wat zegt ge daar,kaerel! verhuur jelui die oude nesten hier zo duur, als je iemand eerst zo-
L O N D O N .
1 5 9
E O moê gemaakt hebt dat hij niet méér liaan kan, wel ik bedank je wel voor je ftoelen, dan gaa ik liever op den grond zitten. — „ Ik zal li zeggen, dat is zo veel als een fooitjen voor de kerkbedienden 5 die zitting van de ftoel waar op je bij ongeluk juist héér gevallen z i j t , is eigentlijk de echte fteen, waar op de Aartsvader Jacob Hiep, toen de-"—
0 c
hij van den ladder droom-
h * loop naar St. Feiten, met je ver-
wenschten ftoel, ik denk. ook al hoe is dat kusfen zo koud
en zo hard.
Ik wouw je lie-
ver, met ftoel met a l , naar den kop (mijten, als nog zes kroonen te geeven en nog pijn i n 't lijf toe te krijgen, van dien kouden fteen. — , , ' T is nog niemendal, mijn H e e r , de Oppasfers hebben 't nog niet gezien, maar Uil,
zwijg toch
want ze gelooven het hier zo vast als
amen, zie het ftaat 'er ook in dit Latijnfche vers opgefchreeven" ( * ) . -
N u laat dat maar zo
(*) Si qutd hdbent veri vel chronica cana fidesque, Clauditur hac Cathedr* nohiüs iïïe lapis; M
caput eximius Jacob quondam Patriarcha,
Qtiemposuit cernens numina mira Poli,
IÖO
L O N D O N .
zo z i j n , ik heb geen' lust om al die grollen opj tefchrijven \ laaten we nu maar fpoedig van hier gaan, eer we weêr een of ander emolumentjen moeten dokken.
Kom Heeren! 't wordt laat
en we moeten nog veel zien. — Ze branden hier hoorns. — „ N u zullen wij het Paleis gaan bezien , dat hier nevens aangebouwd i s , de Heeren behoeven niet in de koetfen te flappen want het is niet der moeite waard.
Hier moe-
ten we i n . — In dit groot gebouw pleegen de Koningen te woonen, van der af, tot op
IIENRIK
EDUARD
de Belij-
de VIII. Ziet eens Hee-
ren, hier komen wij in de groote, alom zo beroemde Westmunfter Hall, Westmunfter,
of groote Zaal van
dat is z o veel als het voor-
h u i s , zij i s , in 1097 gefticht, en volkomen 300 voeten lang en 100 voeten breed.
Ziet eens,
men kan ze haast niet regt ten einde uitzien, althands als men wat bijziende i s . " — J a , vriendjen , Qtiem tulit ex Scouts fpolians qttaft Victor honoris, Eduardus primus, lltrs
velut armipotens ;
Scottomm domitor, nostcr validisfimus Ilictor, Anglorum decus & gloria milititt.
L O N D O N .
i5
t
jeu, van dat gebrek ben ik niet v r i j , als men .
'*
e c n
gebrek noemen kan; want het is het ei-
gentlijk niet, alzo bijziende lieden fterker zien en langer hun gezicht bewaaren dan de anders zogenoemde goede gezichten. —
Maar wagt
ik zal* mijn glaasjen reis voor den dag haaien.— „ W a a r o m gebruikt mijn Heer geen b r i l , die is immers gemakkelijker, men behoeft die zo niet vast te houden?" — Neen man, dat is mijn zaak niet, dat ftaat
mij te geleerd: 't is
zo al over wel. — „ L e t nu eens wel Heeren op de bouwwijze van dit verwulft of dak, ge ziet, 'er is geen een pijlaar of colom in deze zo groote ruimte, waar op dit dak deunen kan; en evenwel is dat gewelf nu reeds meer dan zeven eeuwen in dien ftand gebleeven — alles wordt alleen door de zijdmuuren onderdeund aan wier t o p , het molenwerk van dit dak zo kundig en hegt verbonden i s , dat het geen andere onderdeuning behoeft. —
Maar iet eens verder
o p , ziet ge daar langs de lijst van die muurea niet een menigte fpinnewebben en fpinnekopp e n ? " — W a g t , laat zien, ja w e l , ja w e l , maar ze hangen zo hoog, dat ik 'er niet op L
g
e-
iöa
L O N D O N .
gelet zou hebben als ge 't niet gezegd hadde — maar wat beduidt dat n u , me dunkt dat is
een teken van groote
flordigheid
of van
een totaal gebrek aan raagebollen. — , , Ik vraag u wel excuus, mijn Heer! die fpinnekoppen Worden daar met voordagt
gealimenteerd en
aangefokt, en wel ten diende der Reizigers en Vreemdelingen." — Is daar dan zo veel raars aan te z i e n , of is een Engelfche fpinnekop dan zo een zeldzaamheid?— „ N e e n ! daarom niet, maar flaat nu eens naauwkeurig het oog op het houten dak zeiven en ziet of ge, langs de geheele lengte dezer zeer groote zaal, 'er wel een eenige fpinnekop, of iets dat na een fpinneweb gelijkt,in ontdekken kunt." — Neen, dat's ook waar, 't is of het glad gewreeven i s , zo mooi ziet het 'er u i t ; waarom maaken ze dat zo. fchoon en laaten
de muuren zo flordig lig-
gen?— „ Z i j maaken dat niet fchoon, even zo min als de muuren ; maar het is alles van Jersch Eikenhout gedicht en daar kan geen fpinnekop of wurm z i g bij, of i n , ophouden.
Daarom
laaten ze die webben aan de muuren maar zitten , om de vreemdelingen de zeldzaamheid van dit,
L O N D O N .
irj
?
dit hout te doen gewaarworden." — Z o , z o , dan is-dat hier een noodzaakelijke en Philofophifche flordigheid ?
dat
laat zig
hooren!
Maar wat is hier nu al zo meer te zien ? Die trap, mijn H e e r , die daar aan de linker zijde, geleidt naar een groote kamer, AtEchequer of 'sLands Schatkist genoemd; als de Thefaurie.
't is zo veel
O daar is van zijn leven
wat geld uit en in geteld; en dat gaat nog al zo bij continuatie voort, want de Engelfchen hebben nooit geld gebrek — dat is nog veel opmerkenswaardiger dan het gebrek aan fpinnekoppen. —
Ziet daar, aan de rechter hand
van de z a a l , die kamer is het Common Pkas, de gemeene Pleitzaal of 's-Konings Gerechts* hof. —
' T luidt al zeer raar: een Gerechts-
hof van een' Koning! men zou haast zeggen dat moest een vrij eenzijdig Gerechtshof z i j n , maar evenwel dat gaat hier in Engeland nog al vrij w e l , de Koning kan ook wel eens een Proces, tegen een'gemeen Burger, verliezen. Dat is hier ook al grooter zeldzaamheid, dan de fpinnekoppen. — Daar regt u i t , aan het eind van
de z a a l ,
op die verhevenheid, pleeg de L 2
Ko-
i64
L O N D O N .
Koninglijke Throon te ftaan; thands vindt men 'er, te rechter zijde, de Cancelarij en ter linker de Kings Bench, dat is eigentlijk de Rechtbank des Konings. — ftandaarten,
enz.
Die vaandels, keteltrommen, die daar rondom den wand
hangen, zijn meest altemaal door Marlborough op de Franfchen veroverd. — zeggen, dat
N u wil men wel
dat Volk expres hier heen zou
komen, om ons van dat goed, dat van hen hier i s , te ontlasten., wijl ze te welleevend zijn om ons langer, zonder Pakhuis-huur te betal e n , met hunne rommelerij te belasten. — Wagt heeren, laat ik nu eerst dien oppasfer een fixpence geeven, want dat ftaat 'er toe, om deze zaal te zien. —
Z o , nu kunnen wij ver-
der naar boven gaan, om de kamers van het Hooger- en Laagerhuis te bezichtigen, doch dat kost weêr zes pences apart. — Dien trap maar op als het u gelieft.
Is al het gezelfchap al
boven? — Z i e t , deze groote kamer is het FIof v
der Requesten, dit dient thands alleen voor een Antichambre, om de lieden optewagten die in 't hooger of laagerhuis iets te verrichten hebben; en deze kamer daar naast, heet men de Ge-
L O N D O N ' .
165
Gefchilderde kamer, die dient tot het van Conferentien, als 'er fomtijds
houden
Commisfien
of leden van beide de Huizen eens met eikanderen moeten aboucheercn, of ook wel eikanderen foufletteeren, want die Huizen zijn zelden eens. —
het
D i t kleine vertrek is nu ei-
gentlijk de kamer van het Laagerhuis, waar de Gecommitteerden
uit den
Bijeenkomften houden.
Burgerfland hunne
D i t vertrek is zeeker
vrij k l e i n , voor bij de zeshonderd leden, welken hier, als de Vergadering voltallig i s , kunnen bijeen komen.
Die kleine Apartementjens
dienen ten gebruike van den Spreeker en tot andere behoeften. Laaten wij nu naar 't Hoogerhuis gaan.
Ziet deze kamer is nog kleiner,
doch de gemeente die hier geplaatst moet worden ,
gaat ook niet boven het getal van ten
hoogften 200 perfoonen, beflaande uit den K o n i n g , de Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen, of Geestelijken, Lords en P a i r s , en uit den hoogen A d e l , als Hertogen, Graven, Viscounts cn Barons, welke waereldlijke Lords geheeten worden. •— Z o dat beide deze H u i z e n , het Hooger- en het Laagerhuis, te recht een fchonkL
3
jen
156
L
O
N
D
O
N'.
jen en een voorneusjen genoemd kunnen worden.
Het Hoogerhuis is eigentlijk het voor-
neusjen en het Laagerhuis het fchonkjcn, althands 't is alles behalven egalitè tusfchen die twee kamers. —
Zie voords nu deze groote
zaal is eigentlijk de zaal waar het Parlament vergadert. —
O ! als de Heeren hier eens wa-
ren als dat gebeurt, dan zoudt ge u verwon* deren over de ftatie. — Ziet,ge daar, ten einde der zaal, dat traliewerk w e l , daar agter mogen de leden van het Laagerhuis met hun Spreeker komen , als de K o n i n g ,
in het Parlament
zittende, hen over iets te onderhouden
heeft.
Alle de Parlamentsleden zitten dan, twee aan twee, niet op ftoelen, maar op wolbaaien, dat wel zeeker wat ongemakkelijk valt en juist geen hecle fraaije vertooning maakt, maar het is om niet te vergecten dat de wolhandel Engeland groot .gemaakt heeft; daar aan de rechter, hand van den T h r o o n , zit de Deurwaarder of Parlaments bode, met een' zwarten ftok of ftaf in de hand, aan dc rechter zijde, langs deze m u u r , zitten de Hertogen en Graven des Rijks , daar tegen over de Bisfchoppen al te maal met dripkan-
L O N D O N .
ie>
kante kleine hoedjens o p , dat ftaat heel aartig. In 't midden van. de zaal zijn al de Barons, voor hen zijn dc twee Secretarisfcn en nevens hen de twaalf Rechters geplaatst. dus regt tegen over den
Deze zitten
Throon
en kijken
den Koning de woorden uit zijn' mond, die 'er altemet, al na dat de Koningen vlug ter taal, of belemmerd zijn, of, na dat de vergadering vreedzaam of onftuimig i s , zeer wel en duidelijk of vrij
ftotterig
en gebrekkig uitkomen.
De Throon is door een pragtig gehemelte gedekt en nevens denzelven ftaan twee heele mooije ftoelen. . Een voor den Prins van Walles en de andere voor den Hertog van'Tori,
aan de Rech-
ter z i j , zitten, als twee-verfchoovelingen, op oen heel aparte bank bij malkaêr, de beide Aarts* bisfehoppen van Canterbury 'en Tori,
precies-
of ze niet meê doen mogen; daar achter is een lange bank, waar op de zeven Regenten,
zit-
ten, die, als de Koning eens kinderloos overleed , het rijk zouden moeten beftuuren; doch die" zeven wijzen van Engeland kunnen maar niet aan den flag komen, wijl de Koning een bijzondere liefhebberij heeft, in het formeeren van L 4
Erf-
JÖ3
L
O
N
D
O
N.
Erfgenaamen; achter den Throon krielt het van jonge L o r d s , die nog de jaaren niet hebben om meê op de wolzakken te mogen zitten.
In dit
klein vertrekjen trekt de Koning zijn Parlamentsrok aan. — Komt nu nog eens even hier Heeren! zie je dat vengfter wel? Kijkt, dat gat daar onder,
komt uit in de gewelven onder
deze
zaal cn daar door zou men op den 5 November in het jaar 1605, het buskruid aangeflooken hebben, om het Parlament in de lucht tc doen fpringen. —
N u Heeren ! het zal onze
tijd worden, om de koetfen weder te gaan vinden, als we Whitehatt en St. James nog.zullen zien.
W i j zouden het wel. kunnen bewandelen
want 't is hier kort b i j , maar 't zou de Heeren in den fnee.uw te lastig vallen." — Kont aan wij zijn gereed, laat de koetfen dan maar voor komen. -
Terwijl dat we hier nu z o
gemakkelijk over de foeéuw lullen, kan ik n verhaalen, dat het Paleis, waar wij nu heenen rijden, weleer de wooning van den Kardinaal mifeij geweest
i s , die groote
windmaakcr,
waar van ik u bereids in de Paketboot verhaald heb, hoe hij met eenige muilezels, met zwaars kis-
L O N D O N .
160
kisten en pakken belaaden van Romen kwam en hier een pragtigc intreede deedt, doch een der Ezels ftruikelde en 'er fchoot een kist, waar in het volk
meende dat
het goud en zilver
gepakt was, van den E z e l af, en verloor zijn dekfel, zo dat al de fchatten ,
beftaande
iu
oude lappen, fteenen, oude fchoenen en fcherven van gebrooken punchkommen, 'smans rijkdom aan den dag bragten.
Dit Paleis werdt
naa den dood van dien Kardinaal aan Koning HENDRIK
VIII. verkogt,die het voords heerlijk
deedt optimmeren, waarvan ge de overblijffelen zo aanftonds zien z u l t , en federt hebben de Engelfche Koningen 'er hun verblijf in gehad. — Het was eigenlijk, toen het eerst gebouwd werdt, geen Paleis,
maar een kleine Stad; 'er waren al-
thands, zo men zegt,
2000
kamers in — doch
het is nu veel kleiner, en ligt grootendeels in ruïne of tot wooningen verbouwd; wijl het in 1697. ten tijde van Koning
W I L L E M
III. ge-
heel afbrandde. — Maar daar zijn wij 'er a l , ten minsten de koets ftaat ftil cn onze Intei"pres opent reeds het Portier. — W e l nu ! dat ziet 'er waarlijk niet kwaad u i t , ten minsten L 5
die •
i?o
L O N D O N .
die tweede hardfteeuen gevel, gelijkt wel wat naar . Felix Menu's.
Is dit nu White
Hall, vriend
Interprcs? — „ N e e n , mijn Heer, het is llegts een gedeelte van het oude verbrande Paleis van Whitehall en heet Bunquetting Houfe , o f het Gastmaal-Huis, doch hier is eigentlijk-de groote witte z a a l , waarvan het geheele oude Paleis den naam van White Hall droeg.
Zie daar i s ,
die berbemde zaal, waar dc Koningen aan de afgezanten van vreemde Mogcndheeden , audiëntie pleegen te geeven.
Hier waschtc de Koning
ook, op witten donderdag, twaalf Armen de voeten, en hicrplecgen de Koningen ook het Koningszeer te. geneezen; doch, of het Chirurgijns-gild 'er
tegen opkomen z i j n , of dat de, Koningen,
tegenwoordig den flag daarvan verboren, hebben , of dat. de ziekte uitgefleeten i s , en 'er. zig geen patiënten meer opdoen, dat weet ik niet; maar zo veel is zeeker, dat. 'er, zo lang als ik j n London geweest
ben, geene dierge-
lijke cuur door den Koning gedaan is.
Dat
metaalen Standbeeld , dat ge daar door de raamen ziet en op het
binnenplein van dit gebouw
ftaat, is van Koning
JACOB
I I , doch het is juist
L
O
N
juist niet fraai, maar
D
O N .
171
'er is echter een zeld-
zaamheid bij optemerken: let eens op dc Pieddelhü ,
zietge niet dat de geheele Infcriptie
weggefleeten , endenaam,
JACOBUS
SECUNDUS.,
alleen is blijven ftaan. — N u , dat is een zonderling gevolg van een zwaar onweder, waarbij een blixemftraal alle de letters als .weggeveegd, •en deze alleen ongefchonden heeft overgelaaten. — Het te jammer dat het al wat te donker, wordt, .anders zoudt ge een groot genoegen in de fraaije Hukken van Rubbens vinden , welken in dit Paleis voorhanden z i j n ; — doch men kan niet alles 'zien ^inzonderheid Reizigers die eenigzins ili hun tijd bepaald zijn. Evenwel ziet daar, in dit lichte portaal, hangt pok een,, fraaij
ftuk,
verbeeldende de. gastvrijheid, van, Philêmon Paucis;
de
Heeren zullen
de.. Historie
en wel
kennen."—Ja, zeer w e l , dat is indedaad fraaij •van licht en. bruin cn, uitmuntend van draperie en uitdrukking — „ N u zullen wij het Park van St.. James,
dat hier zijn begin ,neemt, door-
rijden cn voor het Paleis een oogenblik ftil hou? d e n , daartoe is het nog licht genoeg, want wij zullen, het
toch van
binnen niet kunnen zien,
l?2
L
O
N
D
O
N.
zien; wijl het H o f 'er thands i s , dat gehikt beter zomers; want dan zijn zij op 't land". Kom fluit dan maar weêr gaauw toe, want het is hier te winderig, om lang ftil te ftaan, en als we dan te St. James komen, laat dan maar wat ftil houden.
Is 'er nu ook nog iets
van belang op den weg te zien? — „ N e e n , •mijn Heer — niet dan- fneeuw en dorre hoornen; ware het zo wel zomer, dan zouden de Heeren zig hier wat beter
vermaaken; want
wij komen terftond in het fraajje Park, dat zomers heel plaifierig, en vol damherten is ;. maar 'swinters is
dat vee in de
ftallen,
gelijk gij
wel denken kunt" — N u dan zullen we ons wel met een discoursjen vermaaken ; maar denk 'er om , dat ge ons morgen een Plan van London in ons Logement meê brengt, want wij zullen niet lang meer vertoeven, en dan kunnen we de geheele ftad in eene overzien ,
en die London
gezien heeft, heeft genoegzaam geheel Engeland gezien; wijl al die groote Hoofdlieden alles in eene bevatten, wat 'er in een geheel land merkwaardig is ; evenwel laat de koetfier ons hier nog wat omtouren , de maan komt o p , en het is
L
:0 N
D
O
N.
173
is hier toch overal een mooi gezicht. — Laat hem dan maar oprijden — maar denk vooral morgen om de kaart! „ R i j d op naar St. James." Onze Interpres zeide daar zo even, dat alle de Heeren de Historie van Philémon en Baucis wel zouden kennen, maar evenwel dat kon over het geheel wel zo niet z i j n ; want de geleerden, gelijk die knaap al meê onder dat -gild ichijnt te behooren, denken altijd, of dat een ander nietmetal weet,
of dat ieder ten minsten die
dingen weet, die zij voor zeer algemeen houden , en in dien waan vinden ze zich al heel dikwijls bedroogen.
— Althands me dunkt,
daar we hier nu zo lief warm in onze pelfcn cn jasfen gewikkeld zitten, en de bevroozcn glafen ons toch het uitkijken beletten,
terwijl
de avond ook al mooi begint te vallen, dat het niet kwaad zoude zijn , dat ik ulicden den weg wat korte, met u het fabeltjen van die twee oude vroome lieden, tot tijdkorting, eens te verhaalen. Weet dan , dat Jupiter, dien ik gerust onderH e l , dat ge allen zeer wel kennen z u l t ,
een
van die foort van werkzaame wezens w a s , die nooit rusten kunnen en zich zeiven drukke bezig-
174
L
O
N
D
O
N.
zigheid verwekken, als ze anders niet mata'1 te' doen hebben. — Eens
op zekeren nagt
dat
hij niet best hadt kunnen flaapen, viel hem i n , o m , vóór dag vóór dauw op te fhan, cn zig eens in een boeren pakjen te verkleeden, o m , in eigen perfoon reis te ondervinden, hoe de goede lieden in het gebergte van Phrygiën al zo leefden, hoe ze de deugd van milddaadigheid , medelijden en gastvrijheid uitoefenden, en hoe ze z i g jegens dè vreemdelingen gedroegen.
Z o dra hem dit in het hoofd fchoot,
moest het ook uitgevoerd, want hij was zeer kort van dof.
Hij fprong
trok fchielijk zijn' allerhaast
naar
de
dan voort
flaaprok aan, kamer
van
en
in
Mercurius ,
die nog heel vast lag te fnurken,
en even-
wel zonder dien zou hij niet uitgegaan want die gebruikte
op,
zo
hij zo wat voor
zijn, Huis-
knecht, en die was ook altijd nog al graag naar die partijtjens, inzonderheid als 'er minnaarijtjens meê gemengd waren, want daar zat nog al te met een vervalletjen o p , maar nu juist, of het fpel fprak, was hij den avond te vooren bij Bacchus te vifite geweest, en daar was wat
ftoui
L ftout
O
N
D
gedronken en w a t
O
N .
laat
i
gefchreeven;
7
5
ai-
thands hij w a s n o g i n z i j n ' eerden f l a a p , z o dat J u p i t e r w e l een quartier l a n g d o n d t te roepen j Mercuur!
Mercuur!
is zulk
je zo lang bed. aan
toe jongen
mooi n'eêr, flaapt;
't
op de been, 'f
is zonde en jammer
kijk
de zon fchijnt
al in
je
D i t r o e p e n , v e r t é l d v a n d o o t e n , en hcnl zijn armen en bij z i j n '
neus te
trekken,
hadt eindelijk ten g e v o l g e , dat Mercuur begon
te
kom,. ja
geeven:
Ja,
ja!
tot
hij
eindelijk
geluid
hei daar!
8 percent. • J u p i t e r die
dat hij n o g d r o o m d e , g i n g den,
ja
merkte
v o o r t met
fchud-
geheel
ontwaakte, is
wat is 't, is 'er brand?
neen! zot,
— Wel
is de zen daar je in kijkt, en
haal
loop gaauw
daar
naar
eens twee
't
wat
rondk.uijeren
warme
melk gaan
o dat
zal plaijierig
sok wel, randen
uit,
bij
weezen,
weg.
en
want
ik
met je in de
eetén ; toe jongen!
maar tout de fuite, lichtend
en
dat
uit het
onze klecrkamer,
toeren-pakjes
en
Jupiter?
kom fchielijk
wil reis, in dezen mooijen uchtendjiond, Phrygiën
ik
wel
k n o r r i g en verlegen r i e p : Wat
led
dat
die lust je
boereït gaa:nr, immers
anders is het mooi
— N u M e r c u u r was n o g
I7Ó"
L O N D O N .
zo dommelig, dat hij half opftondt en half uit het bed rolde , en de heele kamer doorkroop, al zoekende, onder het bed en op de beddeplank; terwijl Jupiter flondt te fakkeren van drift — Nu toe, wat zoek je,
wat grobbel je
toch, wat is 'er nu weêr weg? — Wel, wat ik zoek, zei Mercuur, heel knorrig, ik zoek die dit en datze vleugels . . . gisteren had ik zoo'n jiaajj, dat ik ze zeekcrlijk ergens neêrgefmeeten
zal
hebben. . . . Nou 't is ook bitter lastig altijd dat jaagen,
dat overhaasten en dat vroeg opffaan
met die mooije morgenftonden . . . dat is een man! *k wou dat het al weêr winter was. Jupyn daartegen: Wel malle weerga, wat zal je wet je vleugels uitvoeren; 'k zeg je immers dat we als boeren zullen gaan; heb jij dan van je leeven vliegende Boeren gezien ? — Slaap je dan nu nog! — N u eindelijk begon Mercuur te begrijpen dat hij zijn vleugeltjens niet noodig had, en naa dat hij nu de boeren equipagie gehaald en naa dat ze famen zo ftaande voet een flokjen nectar gedronken hadden, en elk een ftuk ambroos in den mond en in de hand genomen hadden, want Jupiter hadt te veel haastom orden-
L O N D O N .
t^?
dentelijk te dejeunecren, gingen ze op w e g , al knaauwende en over het fraaije w é é r , daauw enz. redeneerende.
den
Een poos gewan-
deld hebbende, kwamen ze aan een dorp, i n middels was het nu al wat laater op den dag geworden, en al de boeren, die ook juist onder alle dieren de langst flaapendfte niet z i j n , altemaal reeds aan hun werk. — Wagt, Jupiter,
zei
nu zullen we reis een grap hebben,
klop daar reis aan dat huis, en zeg dat wij arme landlieden van een ver afgelegen dorp zijn ; dat we den geheelen nacht door in het gebergte geloopen hebben, of ze ook wat voor ons te eeten hebben, en of we wat mogen rusten. N u , zo gezeid zo gedaan, Mercuur klopt aan het eene huis voor en het ander n a , maar het was overal nihil hic, evenwel met vrijlaating om bij de buuren te gaan. — Hier en daar. zelfs kreegen ze nog een: Waarom blijf je lui niet in je dorp, wat doe je lui in den nacht te. zwalken, je komt zeeker van Amfterdam of van " de een of andere kermis, uit de kroeg, en noa is je geld op — Neen Kameraads, we hebben ' f , zelf zo breed niet, kom houdt ons niet op; o Kees! . M
waar
i?S
L
O
M
o
D
waar is de melk emmer? enz.
N. Eindelijk even-
w e l , toen Mercuur al weêr naar boven w o u , vonden ze een klein armoedig hutjen , hier •woonden eigentlijk twee flokoude luidjens, het oude vaertjen heete Philëmon en het besjen Baucis. Deze hadden al lang gewerkt om in de Hoofdftad van Phrygiën in het Besjeshuis te komen, en dat was hen al voor drie jaaren beloofd, doch 'er was nog geen plaats opengevallen. — N u , die menfehen waren zo bij uitftek vriendelijk, dat het maar niet om te zeggen was — en andwoordde aanftonds. op de vraag van Mercuur om wat te rusten — Wel heden ja,
vrienden,
wel waarom niet, toe kom, ga je lui zitten, maar Wat voorzithtig,
de /loeien zijn wat oud, ze
flngten ons wat; wagt zij de man, ik zal het vuur oprekenen, eek we zijn zo eerst opgeftaan, 'k zeg zo tegen me vrouw, wat zullen we zo vroeg opdoen, we verbranden maar vuur, en hebben toch niet te verzuimen. — De vrouw haalde terwijl een bos drooge takken, en wierp ze op het v u u r , het ging alles wel wat teuteragtig en ftompelig, maar ze deeden toch hun best. — Wagt, zei Philèmon,
we zullen aanftonds wateeten j
L O N D O N .
i
7 9
esfeu; als je lui zo lang geloopen hebt, zei jt wel honger hebben: daarop haalde hij, met een haak, een ftuk rookfpek uit den fchoorfteen, en Baucis bragt een klein ijfer potjen daar ze wat groenten en wortelen wat heur hofjen in geplukt hadt, daar werdt toen met beevende
handen
een fneê of wat fpek in gefneeden, en zo te vuur gezet — dat was toen foupe au cochon, en in die landen niet ongemeen, want ze dronken
daar
's morgens geen
koffij.
Mercurius
evenwel, die wat heel vies v i e l , en die oude luidjens zo zag kokerellen , was 'er toch niet best over in zijn humeur, en zeide letjens,
ftil.
evenwel met zijn gewoone zoetvloei-
jende welfpreekendheid en vleijende tong, tegen Baucis:
Moedertje,
zou je mij het plaifter wel
blieven te doen , van wat van die worteltjens apart •voor mij te ftooven, want om je de waarheid te zeggen, ik moet mij van fpek menageeren, om dat ik zeer roosvallig ben. — Heden ja kom aan, waarom niet, goede vriend! kijk
wel,
Zie zo>
dat zeilen we dan in dit potjen doen;
(Mercuur keek dat potjen reis van ter zijden aan, wijl 'er nog zo wat voorraad van gisteren M a
om
i5o
L
O
N
D
O
N
4
om den rand z a t , en dat het 'er voords vrij imeerig uitzag — en dan, ging zij voord , zei ik wat eijeren
kluizen en bakken 'er nog een
omeletjen bij — N u dat was alles w e l , terwijl praate Jupiter heel druk met Philémon over den oorlog en den flegten tijd, en hoe de waereld zo bedorven was, dat men malkander niet zó veel gunde enz. enz.
Toen Baucis nu heur
pottagie in orde te vuur hadt, kwam ze met een emmer warm water aan Hompelen, om heur gasten de voeten te wasfehen; dat was in die landen zo de mode, eer men aan tafel ging; zij dekte vervolgends den disch, doch dat ging ook al raar op zijn Phrygisch in zijn werk. — De tafel ftondt provifioneel zo fcheef als een krab, wijl de eene poot ftuk was, doch dat werdt verholpen, met 'er een mosfel fchelpjen onder te fteeken; daar naa werdt de tafel, met een hand vol gras, zo goed en zo kwaad als 't konde, wat afgeveegd; terwijl door Philémon de aanleg bedjens werden klaar gemaakt,
want
om dat 'er voor hun beiden maar een biezen mat op l a g , moest 'er nu de zondagfche farge fprij overheen — eindelijk was alles klaar en de
L O N D O N .
tSi
dc gasten gingen aanleggen, dat was ook een mode bij de ouden, men zat niet te eeten, maar men l a g , half en half op een bed, met de elboog onder het hoofd, eigentlijk in eene pofitie die wij geen half uur zouden kunnen uithouden , maar dat waren die lieden gewend. Mercuur kreeg zijn aparte pottagie, zijn worteltjens en zijn eijerftruifjen
voor hem, en Ju-
piter fmulde braaf in de fpek foup, want hij hadt in de [daad honger , wijl ze pas half ontbeeten hadden — tusfchen beiden werdt 'er niet minder gedronken, alzo het fpek wat was.
hartig
Philémon hadt inmiddels een kan ouden
heelen goeden wijn, die hij reis prefent gekreegen, en voor ziekte en zucht bewaard hadt, voor den dag gehaald, en fchonk al bij zijn best aan, zo dat Baucis hem
eindelijk aanfloote en vroeg:
Vader! is % nog wel in de kan ? — V fpijt me dat we met
meer in huis hebben, wijl
ze de
vrienden zo [maakt.' Mercuur zat ook al het eene glas voor en het ander na" te leegen, want zijn druif was ook vrij zout geworden, door dat de oude vrouw wat fterk beefde, maar ziet toen ze in de kan keeken was die nog net zo M
3
vol
18)
L
O
N
D
O
N,
vol als toen ze begonnen. — Wel heb ik mim van al mijn leven dagen, zei Philémon, zoo-'n klucht meer gezien;
'k denk al hoe blijft die
kan neg zo zwaar? kijk vrouw! hij is zo waar nog zo vol als toen we begonnen; als dat zo aan liAl, zullen we allemaal mooi de hoogte krijgen , eer hij leeg is. — Wel nou zou je zeggen, zei Baucis, wel dafs een grap, de zegen lijkt wei in die wijnkan.
N u ze wisten maar niet waar
't eind aan vast was — en begonnen tegen mekaar te fluisteren — Dat is nooit recht [pul man — Daar is vast wat achter, zei Baucis en Philémon: ik denk ook al,
zou 't ook de
Poolfche Meester met zijn'' Hansworst zijn,
die
van de kermis komen. — Wel neen! zei Baucis, goeije man 1 die is al lang dood, dat kan niet wel weezen. — Ja maar grootje, andwoorde Philémon, met een beevende ftem, je weet het zo. niet, daar is nou te Amfierdam een [pul, daar ze dooije lui opwekken; o je weet niet half wat d« menfehen nou al zo uitvinden. — Heden t
Kinderen! andwoorde Baucis, wat je zegt, wel man, je doet me veraltemereeren, en in de daad ze werdt zo bleek^ls een doek. — Jupiter bemer-
L
O
N
D
O N.
18 3
merkende hunne ontfteltenis, kwam 'er eindelijk maar voor uit, en zei, op een deftigen toon : Hoort goeije oude lui, ik zal je wel uit den droom helpen, we zijn noch Geesten, noch Goochelaars, noch Hansworten, maar om je dan de waarheid té zeggen, we zijn eigentlijk Goden.
Ik ben 'Jupiter, en die goeije vriend is
Mercurius — We •zijn expres zelf reis komen zien, hoe de menfehen kier met mekaar omgaan , en of ze wel wat 'voor een'' ander over hebben; maar hét zi$t 'er, wat dat betreft, bij je buuren niet al te best uit, waarom ik ook gerefolveerd ben om ze ftraks, ah we gegeeten hebben, allemaal om hals te brengen, want ik mag dat gierige pak niet lugten of zien. — Hemel en aarde, fchreeirwde-de oude luidjens uit, Goden — Goden — wel lieve deugd, wat geluk komt ons oude zielen nog over!
Daarop wilden
ze gaan knielen, maar dat ging niet zo vlug als les premiers amoureux in de comedie dat kunnen doen, want ze vielen allebei op den grond, zo dat Jupiter en Mercurius maar handen vol vverk hadden om de oude zielen weêr op de been te helpen. — Zo dra ze echter M 4
weêr
1&4
L O N D O N .
weêr op waren, en een weinig met mekaar ge» fluisterd hadden, begonnen ze achter mekaar door de hut te hompelen, je leven zo
niet,
en die promenade gefchiede om een gans te attrappeeren, die daar in de hut liep; om dat beest, nu ze hoorden dat het Goden waren, nog daar en boven klaar te maaken, want ze dagten dat de Goden ten minsten zesmaal zo yeel dan de menfehen konden eeten, eer ze verzadigd waren., — De gans echter was hen veel te gaauw, en wat ze ook liepen, altijd was het beest, onder een gekwaak dat je hooren en zien verging, hen vooruit; vliegende eindelijk op Jupiter,s fchoot — die daarop zeide: Neen, mijn goede lieden! doet toch geen moeite meer, we hebben,, over .wel — je lui hebt het maar reis best gemaakt — bewaar jij lui je gansjen — ik weet dat het je lange jaaren tot een' trouwen deurwagter gediend heeft »— we hebben ook geen' tijd meer., want tegen twee uuren moeten we weer in den Hemel wezen, wijl de Goden dan jjrecies aan tafel gaan, en het is, laat zien nu al quartier over eenen — en eer ik al dat boeren vee verzoopen heb, zal 'er ook nog wel een
IV.
r\W?i wwe ave-de Niesten.'—l-c?r
I
L O N D O N . een quartiertjen meê gemoeid zijn.
185 Maar kom ,
ga je lui nou reis met me meê, dan zei %k je een raare klugt laaten zien. — Graag mijn Heer Jupiter,
zei Baucis, maar mag ik niet
eerst even me vaatjens wasfchen, 't is hier klein en als ik het laat ftaan, is 'er zo'n boel over de grond, als je niet meer gediend belieft? — Neen goedé vrouw! ik heb den tijd niet om daar na te wagt en, laat maar alles ftaan wat ftaat, en ga jij lui maar meê — N u daar moesten evenwel eerst krukken gezogt worden, en toen die gevonden waren, nam Jupiter Baucis onder den arm, dat was hij zo gewoon als hij met dames uitging,
en Mercuur onderfteunde P h i l é m o n ,
en zo klommen z e , met veel- moeite, op een' berg, die naast het hutjen gelegen was.
Toen
ze boven waren moesten de oude luidjens wat pp het gras gaan zitten, want ze hijgden dat ze niet meer ftaan konden. toen zaten,.zei Jupiter: Kijkje
Terwijl ze daar lui nouw maar
reis rond, maar je moet niet fchrikken, want. het is niemendal. — N u , ze keeken naar beneden naar hun dorp, en ziet dat was al terwijl heel in een moeras veranderd, en 'er was geen M 5
ftuk
i&6
L
O N D O N. 1
Huk of ftel van ai'de wooningen der boerea overgebleeven, alleen hun hutjën
ftondt
'er
n o g , zo dat- Baucis des noods nog de vaten kon gaan wasfchen. — Hoe zeer nu Jupiter hun ook gewaarfchuuwd hadde, fchrikten de oude luidjens zodanig, dat Baucis. in flaauwte v i e l , en Phitémon begon te beeven
als een riet.
Maar Jupiter, die altijd wat odeurs bij z i g droeg, hadt ook een flesjen eau de Luce, en Mercuur wat Höfmanni met een klontjen Suiker bij z i g , en daar m e i werden de öude zielen weêr bijgebragt, zo dat ze dc Goden begonnen aan te bidden; terwijl werden de Bijlen van de hut weggeftooten, door een viertal magnifieke marmoren colommen, en het dak vièl Ook i n ; Och Heer! riep Baucis: 'dat valt nu vast op de tafel, daar leggen nu af-mijn potten en pannen aan diggelen! — Zwijg grootje, zei Philémon , zie je 'dan ' niet dat
het een mooije Tempel
wordt — en hij hadt gelijk ook, want het dak werdt in de daad een pragtig marmor gewelf, maar,door de groote haast die Jupiter maakte, was 'er, zo als ook wel eens in de comedie bij het veranderen van de Tooneelen gebeurt, nog
L O N D O N .
Ï8
7
nog een ftuk van de oude hutmuur tusfchen de colommen blijven ftaan — dat al heel comiek ftondt — Jupiter zag het niet eens, maar merkte dat Mercuur proeste van het lachen — Wat is 't, wat is 't — zeide hij daarop tegen hem — Wel, andwoorde M e r c u u r , zie maar reis naar de Hut — Och heden ja,
zei Jupiter,,
den haast ;• 't is wel waar, hoe meer haast, hoe minder fpoed — en voort was het oude brok dak w e g , en alles in orde. — Toen zei Jupiter : hoor reis goede menfehen, je ziet ik heb je daar een' mooi jen Tempel gemaakt, daar is het Oude Manhuis te Amfterdam nog maar niemendal bij — Is dat nóu niet beter als dat klungelige Besjeshuis, daar je lui in zoudt komen; wil je lui niet liever hier in woonen en weezen mijn Priester en Priester esfe in dien Tempel, dat is een goed oude lui's post jen, en gemakkelijk waar te neemen, als je lui maar ééns op een' dag wat wierook op het altaar gooit,
en als je
lui reis lust hebt tusfchen beiden zo een' enkelen ram reis keelt en 'er op braadt, dan heb js lui gedaan. Voords zal ik zorgen dat je lui knechts én meiden in overvloed hebt, om je lui altijd op te
i*8
L
O
N
D
O N.
te pasfen. — Hier op andwoorde Philémon in zijn eenvoud , want Baucis was nog veel te begaan met heur potten, om hun geluk te bemerken: — Heden ja, Burger Jupiter,
graag,
graag, dan?;je
dankje Burger Mercurius. —
Maar och, ah we daar zo lief bij mekaar zullen woonen, zal het dood jammer weezen als 'er een van beiden fier ft,
me dunkt we moesten
maar, als rve nu nog een jaartje of wat famen, zo zoetjens aan, voortgefukkeld hadden, maar famen, allebei te gelijk , Jlerven , dat ging dan met één moeite door, en dan hoefden we geen droefheid óver mekander te hebben. — Wel je zegt daar zo wat, zei Jupiter daar o p , kom aan, dat is goed — ga jij lui nu maar gerust in je nieuwe huis, ik heb 't je verhuurd om terftond in te vaaren; je zult 'er alles in de beste orde kant en klaar vinden — Vaar wel, oude luidjensl zeide Jupiter voords, die terwijl affcheid van de goede zielen nam, en zij liepen onder honderd dankje mijn Heers als kieviten de berg af; want Jupiter hadt ze ook een jaar of tien jonger gemaakt, om dat ze nog wat w i l van hun Priesterfchap zouden hebben; terwijl riep Mercuur
L O N D O N .
ij,
cutir hen nog naa: nou goede luidjens veels geluk in je nieuwe wooning! — en daar meê ging elk zijn's weegs. — Naa dat ze nu eenige jaaren daar zo famcn gewoond hadden, heel vrolijk en w e l , zo w i l het geval, dat ze eens 's avonds bij warm weêr;, naa den eeten, nog wat voor deur wilden gaan zitten, dat waren ze zo gew o o n , maar ziet toen ze buiten kwamen, zei Philémon : Grootje, ik word zo jlijf
in me hee-
nen, en Baucis andwoorde; wel ja
Vader! me
dunkt dat voel ik ook , dat is al raar, maar dat zal van de jicht weezen; — Och heer, riep Philémon , Vrouw ik kan niet meer voort, kom reis hier,
kijk me heenen blijven, zo waar als ik
leef, in den grond vast zitten; wel dafs een misfelijke gtap. — Och, me lieve man! al gaf
je
me al V goud van de waereld, ik kan niet bij je komen, want ik zit hier óók vast; daar liggen hier toch evenwel, zo veel ik weet, geen voetangels ofklemmen — wel dat is nou comiek. — Wagt, zei Philémon, zijn handen uitfteekende, reik me allebei je handen maar reis toe, dan zeilen we zien of we mekaar los kunnen trek' ken.
N u dat deeden z e , maar wat gebeurt 'er
loo
L O N D O N .
'er, zo dra ze de handen naar mekaar uitftak e n , werden de armen takken, en uit de vingers kwamen groene bladen uitfchieten. — Och daar heb je nou al het gooi jen in de glafen, zei Philémon , Grootje we fterven, geloof ik Wel ja Vader, zei Baucis, dat geloof ik waarlijk ook; nou 't is juist niemendal, beter te gelijk als elk apart.
Terwijl begon hun geheel
lighaam allengs met een eiken fchors te befchieten.
't Is wel warm,, zsi Philémon, dunkt je
dat ook niet? — Wel ja,
andwoorde Baucis,
maar V komt me al over den mond — ook, begon Philémon te
Mijn
Hameien, nou goede
nacht vrouw — genacht Vader en beide te gelijk , dank zei Jupiet —piet —.piet....
en daar
Bonden ze als een paar mooije eiken boomen, en men zegt dat ze 'er ook nog ftaan,
maar
men kan de plaats niet regt meer vinden. Maar ei kijk, ziet reis even uit het Poortier , wel heb ik van mijn leven: wat een mooije I l luminatie! nu zullen we zeeker haast aan St. James Paleis zijn — kijkt om de liefde ,
de
maan fchijnt zo licht en de ftarren in de lucht Én nog zo veel lampen, wel dat is in de daad hier
L
O
N
D
O
N.
ïot
hier in London al heel mooi l i c h t , — de zon mankeert 'er nog maar aan, anders zou het hier veel hebben van een nieuwe jaars prent , waat de z o n , maan, fterren en lamptaarns, altemaal tegelijk op fchijnen; zeekerlijk
om ieder zijn
keur te geeven, wat hij liefst ziet. — 6 daar houdt de koetfier ook al ftil — ja w e l , dat «ooije
gebouw ten
einde van de Laan
zal
Eeekerlijk het Konings Paleis zijn — wagt daar is onze vriend al aan het Poortier — „ Blieven de Heeren nu ook de laan wat op te wandelen, maar het Paleis zult ge niet kunnen z i e n , want het is al te Iaat, 'szondags morgeus is 'er nog al eens beter' occafie toe, want dan i s het H o f naar de K e r k ; — maar daar is niet veel raars aan te z i e n , althands niet meer dan aan andere mooi gemeubileerde H u i z e n ; die de Heeren zeiven te Amfterdam wel zullen bewoonen — maar rariteiten zijn 'er niet." — N u vriend! doe dan maar weêr toe, want het is te koud om lang ftil te ftaan — vinden de vrienden niet goed, dat hij nu maar naar huis rijdt? het wordt tijd om wat te eeten — en we hebben
van daag al heel wat afgezien;
j a , de Hee-
m
L O N D O N ,
Heeren vinden het ook zo goed — oprijden maar, naar huis; maar denk toch morgen om het Plan. — „ Z o n d e r fout, mijn Heer!
Rijd o p ,
Koetfier! naar huis." Ja naar h u i s , mijn waarde Vrienden! naar ons huis en onder d a k , Is van alle de vermaaken nog wel 't lieffelijkst gemak. W a n t , vermoeid van al dat k i j k e n , drentlen, klimmen hier en daar.. Wordt men eindlijk toch verveeling, en een' trek naar huis gewaar, ' t Gaat ook zo i n 't werkzaam leven; naa veel arbeids, vroeg en laar, Is het, of ' c r , met de jaaren, eindlijk toch de lust afgaat. E n men wenscht, als men zijn pligten lange jaaren heeft voldaan; N u , gelukkig door verdiensten, ook al eens naar huis te gaan.
UIT-
Te
H A : A l t L E M bij' f
P B Ü T ^ O I S
B O HN
U I T L E G G I N G VAN
DEN
P L A T T E N D E R
GROND
STEEDEN
L O N D O N , W E S T M UNS T E R E N
S O U T H W A R K.
D e
Stad LoNDow ligt grootendeels in het
fchap Middlefex,
ten
noorden
van
de
Graaf-
Rivier
de
Theems; zij is op zich zelve verdeeld in the City o f de oude Stad,
welker bevang door den ringmuur op
het Plan is aangeweezen, welke oude muur 'er in der daad
nog hier en daar voorhanden,
bebouwen niet openbaar
zichtbaar is.
die zig fomtijds bij het
doch door het D e gedeelten,
verbouwen van Huizen
ont-
dekken, geeven aanleiding om te vermoeden dat dezelve
een verwonderenswaardig werkftuk
bouwkunde moet geweest 1707. is 'er nabij
de Bisfchopspoort
zodanig een gedeelte , geraakt, ten
diep
het
der
door
(Bisfhopsgate)
verbouwing .
welke negen voeten dik en
bevonden
is
te N
aloude
zijn, immers in den jaare
zijn ,
en
ontbloot agt voor
voeeen groot
194
UITLEGGING
VAN DEN PLATTEN
GROND
groot gedeelte uit Romeinen werk te beftaan.
Deze
oude muur was aan de Landzijde, bij bepaalde tusfehennihr.ten,
met vijl tien
Torens voorzien , wölkert
tusfchen de twintig- en zes-en twintig voeten hoog bevonden werden; de Theems Torens , weest.
aan
flrekt,
de zijde der
fchijnt
ook
Stad ,
die naar
diergelijke
muur en
ten tijde der oudheid, gefticht te zijn geDe muur, die thands nog de oude- van de
nieuwe Stad afzondert, nieerendcels met
is flegts twee voeten dik, en
Huizingen bebouwd;
derzelver om-
trek is dus alleen bij de Poorten die nog in dezelve gevonden worden, te bepaalen, en dezen zijn negen in getal, als: i ) Aldgate,
of de oude Poort, in 1606 vernieuwd
en van hardfleen opgebouwd, met twee vleugels, en twee zijdelingfche voetgangers voorzien,
welke
uitftckende
doorgangen
voor de
inrichting ook bij de
overige Poorten plaats heeft, van boven
is dezelve
met een vergulde fpheer o f ringbol verfierd.
2 ) Bis-
'kopsgate bf de Bisfchopspoort, in den jaare 1775. herbouwd.
3 ) Mooregate,
of de Moeraspoort,
dezelve op een' moerasfigen grond zijn
geweest.
KrcupeleA,
4 ) Cripple gate ,
om dat
gefticht fchijnt te o f de Poort
om dat aldaar doorgaandsch
der
arme en ver-
minkte lieden om aelmoesfen vraagen ; deze is in 1663 herbouwd.
5 ) Jldsisgate
o f Eldersgate , de
Flicr-
boompoort, dus genoemd,.wijl'er een groote vlierboom, ten tijde van derzelver herbouwing, naa den grooten brand van den jaare 1666 geflaan heeft. De beeldjenisfen van Koning JACOB II. zo te paard ais op zijnen Throon. itrek-
VAN LONDON , W E S T M U N S T E R , E N Z . trekken tot verfiering Nieuwe Poort, misdaadigen.
derzelve.
J95
6 ) Uewgate o f de
ilrekkende tot een Gevangenhuis voor 7 ) Lud gate, o f
te.Poort
van Koning
•Litd, welks beeld, benevens dat van zijne twee Zoons aan de eene zijde, en dat van Koningin dezelve aan de andere zijde vertieren. te o f de Brugpoort.
9 ) Temple Bar,
Rlizabeth,
8 ) Bridge gabij het gebouw
de Tempel geheeten, naar den kant van Westmunster, is een fraaije Poort, met de ftandbeelden van K A R E L de I. en II, aan de eene, en van Koning JACOBOS I. met zijne Gemalinne, aan de andere zijde.
Aan deze
Poort wordt ten tijde van de aankomst tot den throon van een' nieuwen Koning o f Koninginne, de afkondiging daarvan, door den Heraut van Wapenen o f Wapenkoning, aan den aldaar bij zulk eene gelegenheid vergaderden Lord Major en Ahkrmans,
uitmaakende de
Magiftraat der Stad, op eene plegtige wijze gedaan, zij wordt,
naamlijk op dien dag, gcilooten gehouden
en de Heraut klopt aan , WQfdt; wh daarf
als wanneer 'er gevraagd
waarop hij dan andwoordt: Ik kom
om uitteroepen, als wanneer de Poort geopend wordt cn hij met de Magiftraat naar de Buurt gaat om de openb a r e uitroeping te doen.
Buiten den omtrek dezer
Poorten bevindt zig de nieuwe, allengs,
aangebouwde
Stad, w e l k e , aan de noordzijde, in eene rondom met heuvels omringde vallei, uitloopen. De Pvivier de Theems, waaraan de Stad ten zuidzijde paalt; is , fpoelt,
omtrent
daar dezelve voorbij de
Stad heenen
een vierde van een Engelfche
breed, en vloejt tusfchen
mijl
London en Southwark met N
2
m
196 UITLEGGING VAN DEN P L A T T E N GROND een kleine, en tusfchen fVestmunster, en de laatfte genoemde wijk met een zeer groote bogt, wordende de ftad Sotitkwark, door middel van die fraaije Bruggen met London en Westraunster verëenigd; de oudfte derzelve
is
zijnde
de eerste en oudfte
de London Bridge, o f Brug van London, die omtrend in het begin
der elfde Eeuw alhier over da Theems, eerst geheel van
hout
en naderhand
zijn geweest.
in 1176. van fteen fchijnt te
De Brug i s , uitgenomen
drie openin-
gen, weiken met ijzeren hekken gefloten z i j n , aan wederszijde met Huizen bebouwd, zo dat dezelve een ftra;'t uitmaakt, welke de breedte van vierenzeventig, de hoogte van drieënveertig, cn de lengte van twaalf honderd voeten heeft; een weinig meer westelijk ligt de Black Fryars brug, o f Brug der zwarte,
o f Dominicanier
M o n n i k e n , waarnevens een gebouw ftaat dat weleer hun
Klooster geweest i s ; voords de Brug van tFeft-
tnunster, welke die wijk
aan Southvark verbindt, en
een' gemakkelijken overtogt naar het, tegen over St: James gelegen Paleis van Lambeth, verfchnft, en in 1750 zeer fierlijk voltooid is. WESTMüNSTER pnrlt aan London en behelst meestal de
Koninglijke gebouwen e n ' de Paleizen der voor-
naamfte
Lords ,
gewoon
zijn
welken hunne opwagting ten Ilove
te maaken ,
waarom dit gedeelte der
Stad ook het mêrlcwan'raïgft'e van de overige is. sÓDtHWARK ligt in 't Gra'affëfyip Surrci. tegen over London en FFi llu,uhster, en is door de Rivier van deZelven afgezonderd, zo dat deze diïe> Steden te fnmen met eikanderen eene Stad uitmaaken, die met recht de groot/Ie
VAN
LONDON, WESTMUNSTEU, E N Z .
107
grootfte v a n geheel E u r o p a g e n o e m d k a n w o r d e n ; der-
,
zeiver
omtrek
werdt
reeds
met in
alle
den
derzelver
jaare
buiten-Parochiën,
1748,
op
zes-en-dertig
E n g e i ï c h é m i j l e n o f r u i m t i e n u u r e n gaans gefch'at ( * ) cn
is
thands n o g
wijder uitgeftrekt,
zijnde 'er,
gens de aantekening v a n A R C H E N H O L T Z v a n
vol-
1762-1775»,
4 3 0 0 0 H u i z e n a a n g e b o u w d . (**) D e flraaten der ftad w o r den uitmuntend
onderhouden
cn
de v e r l i c h t i n g i n de-
z e l v e is z o kostbaar als f r a a i , beftaande drie
a
bollen De
vier pitten geplaatst.
voornaamfte P l e i n e n ( Squares ) en V e l d e n
genoemd, ve
i n lampen met'
v o o r z i e n , en i n g r o o t e c h r y s t a l l e n
d i e de
(FteMs)
Stad niet w e i n i g verfieren en d e z e l -
eene g r o o t e r e l u c h t i g h e i d en g e z o n d h e i d verfchr.ffen,
dan de d i g t b e b o u w d e lieden, in
het
De
zijn, Plan
ftraaten;
benevens zelve
voornaamfte
met
i n andere g r o o t e
de
groote
Letteren
Gebouwen zijn,
gegraveerd. met de
n u m m e r s , o p ons P l a n a a n g e w e e z e n , 1. JFeflinumter
Hall
o f de
Zaal
o f de w i t t e
Zaal,
Hoofd-
Hoofdftraaten,
van
naayolgende
als: het
Paleis
van
Westmunster, 2 . White
Hall,
3- H e t Paleis verblijf
van
houdt,
St.
James,
waarbij
alwaar het H o f d e s z e l f s
het
fraaije
tot een openbaare wandelplaats 4.
D e Abtdy
() s
van
P a r k , 't
verftrekt,
JVeftmunster.
Tour thro Gr. Britain, v o l . 11. pag. 09, Engeland J. D c e l , B I a d z . i a i . N
3
welk
195
UITLEGGING VAN DEN P L A T T E N GRONB
5. Het Monument, in de oude ftad London. 6. De Kerk van St. Paulus, mede aldaar; behalven deze Hoofd-
o f Cathedrale K e r k , en de Kerk van
Westmunster , zijn 'er nog honderd en agt Parochie-Kerken en een-en zeventig Kapelien. 7. De Beurs. (Roijal Echange ,)
in London.
8. Arlington Houfe o f het Huis van Arlington, deze en de volgende Paleizen zijn meest alle in Westmunster. 9. Barkley Houfe o f het Huis van Barkley. 10. Montagu Houfe, of het Huis van Montagu, 11. Southamptons Houfe, Southamptons Huis. 12. Barlington Houfe, Barlingtons Huis. 13. Cleveland Houfe, Clevelands Huis. 14. Leycefter Houfe, Leycester Huis. 15. De Exeter Beurs in L o n d o n , waar eenige wï»kels en kraamen gevonden worden. 16. Wilde Houfe. 17. Lambeth Houfe, in Southwark , Paleis van den Aartsbisfchop
van Westmunster
in Southwark.
Het Paleis van den Bisfchop van London ftaat in the City, en wordt London Houfe genoemd. 18. IVork Houfe, het Werkhuis. Ut*
VAN LONDON , WESTMUNSTER , 19. Het
ENZ.
IOJ>
Pest-Huis.
20. Salpeter Houfe,
o f Buskruid Huis.
21. JVater Houfe. ' 22. Temple in London , o f het groot Gebouw tot het Collegie der Rechtsgeleerden, weleer behoord hebbende aan de Tempelieren , Poort Temple Bar,
en daar nevens
de
en de fraaije Kerk van dien
naam. 23. Pley Houfe, o f het Pleithof. 24. De Savoy in Westmunster, o f het Paleis van den Graaf van Savoy en Richmond, was weleer een Koninglijk verblijf,
doch thands, naa 1381. wan-
neer het door de oproerige Keulenaars verbrand werdt, tot een Weeshuis ook is dit Gebouw door
en Hospitaal ingericht,
HENDRIK
V I L tot een vrij-
plaats voor Franfche Vlugtelingen gefchikt, die 'er nog een Kapel hebben.
/
25. Somerfefs Houfe, o f het Paleis van Somerfet, ftaande in de ftraat, genoemd: the Strand, en met deszelfs fraaijen T u i n , van agter aan de Theems, uitkomende, waar men een ongemeen fchoon
uit-
zicht heeft op den Black Fryars brug en St. Paulus - Kerk, dient veelal ten verblijf van de naablijvende Weduwen der Koningen, o f voor fommige lieden van hoogen adel en vreemde afgezanten. 26. De Visckmarkt
van Billingsgate in L o n d o n , waar
de Viseh in 't groot verkogt wordt, die vervolN
4
gends
EOO
UITLEGGING VAN DEN P L A T T E N
GROND
gemis, door de Ombrengers in.de Str.d , geveild, wordt. 2p
Bedlam o f Bethlehems Hospitaal van krankzinnigen in den huitenften omtrek van London.
aS. Guildkak
in London, zo genoemd naai" de gouden
of vergulde groote Zaal, in dezelve, is bet Raado f Stadhuis van London. 2p. Lord Majors Houfe in L o n d o n , of het Paleis van den Lord
Major, is prachtig gebouwd met een*
{ierlijken Voorgevel, beftaande nit een aanzienlijk Portier, welks kap op zes gecanneleerde o f uitgegroefde colommen rust, en voorzien van een aan tweezijden
opgaand
prachtig
bordes
Dit Gebouw ftrekt ten gebruik van Major
in der tijd , duureude dit
van Opper-Rechter der Stad, en
wordende tevens gebruikt
Lord
hooge
ampt
flegts tot
o f floep. den
de
een
jaar.
fêtes
en-
gr.stmaalen, welken aan Ambassadeurs en voornaame Vreemdelingen ,
als ook aan de bijzondere
Gilden, door den Lord Major in zijne hoedanigheid worden gegceven.
Twaalf Hoofdgilden wor-
den 'er in deze Stad in ftand gehouden, die elk hunne Zaaien, tot een jaarlijkfche bijeenkomst gefticht, in dit gebouw hebben. 30. De Bank van Engeland in L o n d o n , in de Trcadnecdle Street,
in de Voorzaal van dit Gebouw is
ccn fierlijk marmeren Standbeeld van Koning WILLEM III. die de corporatie dier Bank heeft opgericht ,
VAN LONDON, WESTMUNSTER , E N Z . 20t richt, geplaatst. — D i t gebouw is nog nieuw en in 1732. gefticht. 31. Het Zuidzee - Huis 'm L o n d o n , in dezelfde bij de Bisfc hpifwt,
voor
ftraat,
Kooplieden op dc Zuidaee gcfttcbt,
c
a
met een*
fraaijen Voorgevel vurflcrd en voorzien van verfcheide
gewtffde
Kelder*,
tot bersplantfcn vaa
52. Leaden Hal o f baden //af,
om dat ze niet lood
Koopgoederen.
gedekt is. Een. der grooifte VTceschhalJcri in L o n don , die agt- o f negentien
i n getale zijn.
De
Osfenyleesch-lltf in dit gebouw is een dec meest bezogtfte , van geheel
London , waarom zeker
Spaansch Ambasfadeur
pleeg te zeggen: dat hier
meer vlecsch op een' dag-, dan in geheel in een jaar verkogt werdt.
Spanje
In dit gebouw is ook
een vogel- eijer- en ganzenmarkt, waarop in 1734. op St. M i c h i e l , vier en dertig duizend Ganfen ter markt gebragt en verkogt werden. 33.. Het Convooi Huis o f Caflom Houfe in London aan de Theems, nevens den westhoek van den Tour, dienende tot ohtfangst der Convooi - gelden van dc
op de Theems
aankomende-
en
afvaarende
Schepen. 34. De Towr, aan de Theems in London. 35. De F/eet, o f Vloot, eene Gevangenis, meestal gefticht voor Schuldenaars, in London. 16.
£02
UITLEGGING VAN DEN
PLATTEN
GROND
36. Newgat e, eene Gevangenis voor Misdandigers ln London. 37. Aldersgatt,
oude Poort van London.
38. St. Thomas Hospitaal in Sóuthwark,
eeii der voor-
naamfte Gasthuizen der Stad. 39. King Bench Prifon
in Southwark ,em Koninglijke
Gevangenis voor Schuldenaars, 4.0. Ilorfe Gard,
o f Wagt der Ruiterij en Parade in
Westmunster, 41. Thefaurie
en Cock-Pitt,
Staatszaaken
o f G e b o u w , waar
de
behandeld worden, in Westmunster,
42. Glashuis. 43. Marlborough
Houfe o f Paleis van
44. Buckingaams Houfe,
Marlboraugh.
Paleis van Buckingham.
45. Admiraliteits - Huis: tusfchen White Hall en Cka» ritte-Crofs, 46. llaberdashers huis , ten
in Westmunster Ifospital , of Iloedenmaakers Gasteinde
van
nende bij Bedlam
de
fraaije Velden, begin-
en ftrekkende zig uit tot den
büitenften omtrek van London. 4 f . Ch/ist
Hospital
ren; ook Blue
of
Weeshuis
voor arme Kinde-
Coat Hospital o f Blaauwe -Roks-
Gastauis genoemd, in London.
481
VAN
L0JSID0N, W E S T M U N S T E R ,
E N Z . 2.0$
48. Suttom Hospital, o f oude Mannen - H u i s , in den omtrek van London. 49. Vondelings Hospitaal, in 1738. gefticht. 50. Tottenham Court, een Gerechtshof. Voords
zijn 'er verfcheidene
Boekerijen,
glên en Sociëteiten oefening
openbaare Schooien,
Schouwburgen, Kunstkabinetten, in deze
van allerleije
Colle-
Stad, welke in de be-
Geleerdheid en fraaije Kuns-
ten, aanmerkelijk bloeit daar de Geleerden en Kunstenaars alhier, fchatten
in de prachtige Huishouding en rijke
der Lords
een' fterken tem en aanmoedi-
ging vinden. Ook vindt men 'er verfcheide Gildehuizen en openbaare Comptoiren tot gemak der inwooners ingericht, zijnde de voornaamtei: hezExcyns Comptoir, Postcomptoir en HuurkoetfiersComptoir en dat van den Stuivers o f Penny Post, welke alle Boodfclmppen, Pakken en Brieven, door de geheele Stad, en zelfs drie uuren in
den omtrek,
bezorgt,
geevende de Zender en
Ontfanger elk een ftuiver, het gene in die onmaatig groote Stad tot een groot gemak verflrckt en in den jaare 1683. werdt ingefield. Het wapen op
der Stad London is een rood K r u i s ,
een zilveren veld, waarin, in het rechter hoek-
vak deszelfs, een Zwaard
gezien w o r d t , het welke
men voor het zwaard van St. Paulus de Patroon der Stad >. houdt, fchoon anderen hetzelve houden voor den Dolk van
zekeren
William IFahvorth, waarmede
h i j , in 1381.
S04
UITKEGG. VAN DEN P L A T T . GROND, E N Z .
1381. een' Oproermaaker WatTyler
genoemd, die naar
't. leven des Konings ftondt, uit den weg ruimde en de Stad van zijn geweld verloste. Het
wapen
der ftad Westmunster is eerst in 1601
aan dezelve gefehonken, en beftaxt
uit een gouden
Valhek, op een hemelsblaauw veld, boven het welke het wapen van Koning E D U A R D , de Belijder, tusfchen dc vereenigde plaatst is.
Roozen van '
»
Lancaster en York ge-