EINDRAPPORT Bestuursorgaan Dienst Dossiernummer
: het College van burgemeester en wethouders : Stadsbeheer : 13.1.020
Klacht 1. Verzoeker beklaagt zich over de procedurele behandeling van zijn klacht door de afdeling Stadstoezicht. 2. Verder maakt de afdeling niet inzichtelijk waarom de door verzoeker geschetste situatie niet dusdanig uitzonderlijk is, dat afgezien had moeten worden van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking (bsb). Een door de wethouder gepropageerde afweging ontbreekt in deze.
Bevoegdheid Verzoeker heeft op 19 oktober 2012 een klacht ingediend. Op 28 januari 2013 heeft de afdeling Stadstoezicht gereageerd op de interne klacht. Met de afhandeling was betrokkene niet tevreden. Ik ben nu bevoegd de klacht in onderzoek te nemen. Eindoordeel 1
klachtbehandeling De Ombudsman constateert dat de afdeling op verzoekers interne klacht slechts een algemene reactie heeft gegeven en niet specifiek ingaat op zijn klachten. Daarmee is er sprake van een motiveringsgebrek. Tijdens het onderzoek heeft de afdeling de gewenste reactie alsnog gegeven. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond, maar gecorrigeerd.
2a hardheidsclausule Hoewel de dienst stelt dat er wel degelijk naar de door verzoekers gestelde uitzonderlijke situatie is gekeken, blijkt dat niet uit de vooraankondiging bsb en uit de reactie op verzoekers interne klacht. De dienst handelde dan ook niet volgens de behoorlijkheidsnorm transparant. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Pas tijdens het onderzoek van de Ombudsman meldde de dienst dat het enkele feit dat verzoekers hond oud en ziek geen reden is om hem niet aan te lijnen. De gezondheidssituatie van de hond maakte dit niet onmogelijk. Nu de dienst alsnog met de gevraagde afweging kwam, corrigeerde de dienst zijn gedraging in deze. 2b gedraging van de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) De boa’s hebben zich desgevraagd niet gelegitimeerd dan wel hun naam en verbalisantennummer verstrekt. Verzoeker werd daarvoor verwezen naar een nog te sturen vooraankondiging bsb. Dit omdat de boa’s geen printer bij zich hadden. Zeker in die omstandigheid was de reactie van de boa’s niet behoorlijk. Gelet ook op het vorige klachtonderdeel, levert dit een schending van de behoorlijkheidsnorm luisteren naar de burger op. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
Groningen, 31 juli 2013
mevrouw W. Kol gemeentelijke Ombudsman
1
Overwegingen dossier gemeentelijke Ombudsman: 13.1.020 inleiding Op 12 oktober 2012 werd verzoeker door twee buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) staande gehouden voor het feit dat hij zijn hond liet loslopen op een plek waar dat niet was toegestaan. Hem werd hiervoor een bestuurlijke strafbeschikking (bsb) opgelegd. Verzoeker stelt dat zijn hond door ziekte fysieke beperkingen had. Hierdoor was die niet in staat om de losloopgebieden te bereiken. Alleen een blokje om was nog mogelijk. In het belang van zijn welzijn, liep de hond onaangelijnd onder appèl naast hem. Desgevraagd gaf de boa geen uitleg waarom deze uitzonderlijke situatie geen reden was om van een boete af te zien. Om deze reden diende verzoeker op 19 oktober 2012 een klacht in. Op 28 januari 2013 ontving verzoeker een reactie op de klacht waarmee hij niet tevreden was. 1 klachtbehandeling De Ombudsman stelt vast dat verzoekers interne klacht door de afdeling Stadstoezicht niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is afgehandeld. Daarvoor zijn in de klachtafhandelingsbrief van 28 januari 2013 echter al excuses aangeboden en door verzoeker aanvaard. Verzoeker stelt dat de afdeling in haar reactie niet ingaat op zijn specifieke klachtonderdelen. De dienst meldt echter dat dit is gebeurd in het hoorgesprek op 13 december 2012. Helaas ontbreekt het wettelijk verplichte verslag van dit gesprek, zodat dit voor de Ombudsman niet is na te gaan. Nu een verslag ontbreekt en dus niet aan de reactie op de interne klacht kon worden toegevoegd, had de dienst in de schriftelijke afhandeling van de klacht toch inhoudelijk moeten ingaan op verzoekers specifieke klachten. Het behoorlijkheidsvereiste goede motivering is daarmee geschonden. Dit vereiste brengt namelijk met zich mee dat de gemeente haar handelen en haar besluiten duidelijk aan de burger uitlegt. En dus een onderbouwde reactie geeft op alle klachtonderdelen. Tijdens het onderzoek van de Ombudsman gaat de afdeling alsnog in op verzoekers vraag waarom zijn specifieke situatie niet leidde tot een uitzondering op het aanlijngebod. Om deze reden is de gedraging van de afdeling niet behoorlijk, maar gecorrigeerd. 2a hardheidsclausule Verzoeker kent de regel dat een hond buiten de losloopgebieden aangelijnd moet zijn. In zijn geval was er echter sprake van een bijzondere situatie, aldus verzoeker. Door de gezondheidsproblematiek van zijn hond kon die namelijk de losloopgebieden niet bereiken. Een klein blokje om was nog het enige wat zijn hond aankon. Vanwege het welzijn van de hond, die geen overlast veroorzaakte, liep die de bewuste 12de oktober 2012 onaangelijnd maar onder appèl naast verzoeker. Toen verzoeker door de twee boa’s staande werd gehouden, hadden de beide heren voor de bijzondere situatie geen aandacht, aldus verzoeker. Ook niet toen hij hen specifiek hierop wees. Van een afweging eigener beweging dan wel op zijn verzoek is volgens betrokkene dan ook geen sprake geweest. Dit terwijl de wethouder Stadstoezicht in een raadscommissievergadering over dit onderwerp juist de proportionaliteit van de handhaving benadrukte met de trits: aanspreken, waarschuwen en beoordelen of een bsb op zijn plaats is.
2
De dienst stelt dat een overtreding in principe altijd wordt bekeurd, ongeacht of er overlast wordt veroorzaakt. Daarbij geven de handhavers invulling aan de termijnen redelijkheid en proportionaliteit. Dat wil zeggen dat de overtreder op zijn gedrag wordt aangesproken en er wordt beoordeeld of er reden is om af te zien van de bsb. De zogenaamde hardheidsclausule kan worden toegepast als er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval, veelal van (zeer) persoonlijke aard. De dienst meldt uitdrukkelijk dat de boa’s op 12 oktober 2012 hebben gekeken naar eventuele bijzondere omstandigheden. Die waren er naar hun mening niet. In het feit dat het een oude zieke hond betrof, zagen zij geen reden waarom hij niet aangelijnd kon worden. Dat de hond het losloopgebied niet meer haalt, is volgens hen in dit verband irrelevant. Verzoeker stelt in zijn reactie op het verslag van bevindingen dat met betrekking tot de toepassing van de hardheidsclausule nadere beleidsregels dienen te worden opgesteld. Er moet volgens hem aangegeven worden in welke gevallen er sprake moet zijn van een uitzondering op de aanlijnplicht. Met name omdat het niet aan een boa mag worden overgelaten om te bepalen of een fysieke beperking van een hondeneigenaar of diens hond al dan niet leidt tot een uitzondering op het losloopverbod. Die is daarvoor niet opgeleid. Op dit punt heeft de Ombudsman in haar klachtenonderzoek naar de uitvoering van het hondenbeleid (eindrapport 13.1.010) geconstateerd dat de gemeente de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de hardheidsclausule uitdrukkelijk niet in regelgeving wil vastleggen. Met uitzondering van blindengeleidehouden worden op het hondenbeleid geen andere (algemene) uitzonderingen gecreëerd. De Ombudsman is niet bevoegd om algemeen gemeentelijk beleid als dit te beoordelen. Wel constateert zij dat de gemeentelijke visie in lijn is met de systematiek van de hardheidsclausule. Zeer uitzonderlijke situaties van persoonlijke aard zijn namelijk niet in algemene beleidsregels te vatten omdat dat er dan weer sprake is van categoriale uitzonderingen. En dat wil de gemeente dus uitdrukkelijk niet. Daar is zij helder in. De door verzoeker aangehaalde trits is van een andere orde. Met deze trits lijkt het alsof eerst een waarschuwing uitgaat alvorens men wordt beboet en dat is, zo stelt de gemeente in het eindrapport 13.1.010, uitdrukkelijk niet het geval. In principe wordt iedere overtreding bekeurd, tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie van persoonlijke aard. De gemeente erkent dat de door de college gebruikte bewoordingen voor verwarring hebben gezorgd. Zoals in het eindrapport 13.1.010 al opgemerkt, kan de Ombudsman zich hier alleen maar bij aansluiten. Verzoeker stelt dat de boa’s niet naar de reden van het niet aanlijnen hebben gevraagd maar hem direct wilden bekeuren. De dienst stelt dat de boa’s wel degelijk hebben gekeken naar de bijzondere situatie. De Ombudsman kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat dit pas gebeurde nadat betrokkene hen daarop heeft gewezen. Uiteindelijk hebben de boa’s een verklaring van verzoeker opgenomen waarom hij zijn hond los liet lopen. Deze volgens verzoeker niet correct opgestelde verklaring en die hij pas tijdens de interne klachtenprocedure onder ogen heeft gekregen, is op zich onderdeel van de beslissing om betrokkene een vooraankondiging van de bsb te sturen. Die aankondiging die verzoeker nog dezelfde dag door de boa is toegestuurd, geeft echter geen inzicht hoe de door hem gestelde uitzonderlijke situatie is gewogen. Naar aanleiding van zijn interne klacht heeft hij de door hem gewenste uitleg ook niet gekregen. Pas tijdens het onderzoek van de Ombudsman meldde de dienst waarom de hardheidclausule niet op verzoekers situatie van toepassing was. In zijn reactie op het verslag van bevindingen heeft verzoeker de fysieke gezondheidssituatie van zijn hond nader uiteengezet. De Ombudsman heeft begrip dat verzoeker zich om het welzijn van zijn zieke hond bekommerde. Maar hoe beklagenswaardig de situatie ook was, uit verzoekers relaas kan inderdaad worden opgemaakt dat het aanlijnen van de hond op 12 oktober 2013 niet onmogelijk was. De dienst heeft in deze geen reden gezien de hardheidclausule toe te passen.
3
De Ombudsman constateert dat er weliswaar een belangenafweging is geweest maar dat die naar verzoeker toe niet inzichtelijk is gemaakt. Van transparant handelen bij de primaire besluitvorming als tijdens de interne klachtenbehandeling kan niet worden gesproken. Deze behoorlijkheidsnorm brengt namelijk met zich mee dat het handelen van de gemeente open en voorspelbaar is zodat het voor de burger duidelijk is waarom de overheid bepaalde dingen doet. En dat was in deze kwestie niet het geval. De gedraging van de dienst was dan ook niet behoorlijk, maar gecorrigeerd. Opgemerkt zij dat verzoeker tegen de bsb van de Officier van Justitie in verzet is gegaan. In deze procedure zal uiteindelijk juridisch inhoudelijk moeten worden bepaald of de door verzoeker gestelde zeer uitzonderlijke situatie van (zeer) persoonlijke aard, reden is om toch af te zien van de bsb. Omdat het toepassen van een hardheidsclausule tot de beleidsvrijheid van de gemeente behoort, zal de Officier van Justitie dan wel de rechter dit naar verwachting terughoudend toetsen. 2b gedraging van de boa’s Hoewel verzoeker dacht op 12 oktober 2012 te maken te hebben gehad met een boa en een stadswacht, waren ze allebei boa. De boa die hem bekeurde, was volgens verzoeker enkel gekleed in een wit overhemd en niet als boa herkenbaar. Verder hebben de boa’s zich ook niet gelegitimeerd en wilden zij hun naam niet zeggen. Desgevraagd kreeg betrokkene te horen dat hij die informatie wel op het proces-verbaal kon vinden dat later per post zou worden toegestuurd. Verzoeker stelt in deze door de boa’s niet fatsoenlijk te zijn benaderd. De dienst stelt dat de bewuste boa een overhemd aan had met een logo van de gemeente Groningen en op de mouw het boa-logo. Hij was dus net als zijn collega in uniform en daardoor als boa herkenbaar. Om deze reden waren zij niet (wettelijk) verplicht zich te legitimeren. Bij de staandehouding heeft de bewuste boa zijn naam genoemd. Toen verzoeker specifiek naar de naam en nummer vroeg, antwoordde de boa dat zijn verbalisantennummer in de nog op te sturen vooraankondiging bsb zal worden vermeld. Normaliter wordt die direct uitgereikt, maar de beide boa’s hadden geen printer bij zich. De beschikking is nog dezelfde dag naar verzoeker gestuurd. De behoorlijkheidsnorm luisteren naar de burger brengt met zich mee dat de gemeente actief luistert naar de burger, zodat deze zich gehoord en gezien voelt. Dit betekent dat de gemeente de burger serieus neemt en daadwerkelijk geïnteresseerd is in wat hij belangrijk vindt. De Ombudsman stelt vast dat volgens de ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren een ambtenaar zich bij optreden in burgerkleding ongevraagd legitimeert en bij optreden in uniform, op verzoek daartoe. De Ombudsman was niet bij de staandehouding aanwezig, kan zich dan ook geen oordeel vormen of het overhemd van de bewuste boa voorzien was van de door de dienst gestelde logo’s. Omdat de boa’s stellen in uniform te zijn opgetreden, hoefden zij zich niet te legitimeren. Dat laat echter onverlet dat zij zich op verzoek wel dienen te legitimeren. Verzoeker stelt dat de boa zich kan hebben voorgesteld, maar dat heeft hij niet gehoord. De Ombudsman kan zich voorstellen dat door het voor verzoeker onverwachte aanspreken door de boa de naam van de boa niet tot hem is doorgedrongen.
4
Toen betrokkene de boa specifiek naar zijn naam en verbalisantennummer vroeg, was legitimatie dan ook op zijn plaats geweest. De boa heeft verzoeker hiervoor echter verwezen naar het proces-verbaal (met de namen en verbalisantennummers) en de vooraankondiging bsb (met alleen het verbalisantennummer). Wegens het ontbreken van de printer kreeg betrokkene die niet mee. In deze omstandigheid had de boa in het gesprek, dat volgens de boa’s in een prettige sfeer was verlopen, de gevraagde informatie dan ook moeten verstrekken. Dat de boa’s de aanzegging van de bekeuring niet konden uitprinten, valt volgens de Ombudsman te betreuren. Volgens de dienst is het document nog wel dezelfde dag naar verzoeker opgestuurd. Dit ziet de Ombudsman als een sub-optimale oplossing. De Ombudsman stelt vast dat de betrokken boa’s verzoeker op zich respectvol hebben benaderd, maar dat van daadwerkelijke interesse in zijn verhaal en serieus nemen van zijn verzoeken geen sprake was. Hierbij haalt de Ombudsman ook haar bevindingen bij het vorige klachtonderdeel aan, waarin werd vastgesteld dat de boa’s desgevraagd geen inzicht gaven waarom ondanks verzoekers beroep op de hardheidsclausule toch een bsb werd opgelegd. Van echt luisteren naar de burger was dan ook geen sprake en derhalve gedroegen de boa's zich in deze niet behoorlijk.
5
Bijlage bij het eindrapport, dossiernr. 13.1.020 VERSLAG VAN BEVINDINGEN Klacht 1. Verzoeker beklaagt zich over de procedurele behandeling van zijn klacht door de afdeling Stadstoezicht. 2. Verder maakt de afdeling niet inzichtelijk waarom de door verzoeker geschetste situatie niet dusdanig uitzonderlijk is, dat afgezien had moeten worden van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking. Een door de wethouder gepropageerde afweging ontbreekt in deze.
Toelichting op de klacht Op 19 oktober 2012 heeft verzoeker een klacht ingediend over de bejegening van een van de medewerkers van de afdeling Stadstoezicht. Hij ontving op 22 oktober 2012 een ontvangstbevestiging dat binnen een week contact met hem zal worden opgenomen. Dat gebeurde echter pas na vijf weken. Op 6 december 2012 kreeg hij een schriftelijke uitnodiging om zijn klacht op 13 december 2012 nader toe te lichten. Het gesprek vond plaats met het hoofd en de teamleider van de afdeling. Maar in plaats van een nadere toelichting te kunnen geven, werd door de heren steeds verwezen naar het gemeentelijk beleid. Omdat op grond van algemeen beleid is gehandeld, was volgens de afdeling alles gezegd en verzoekers klacht met het gesprek voldoende afgehandeld. Verzoeker was het daarmee niet eens en wilde alsnog een schriftelijke reactie op zijn specifieke klachten. Die ontving hij pas na een rappel zijnerzijds op 28 januari 2013. Voor de te late afhandeling van de klacht (meer dan drie maanden) bood de afdeling haar excuses aan. In de reactie op verzoekers klacht stelt de afdeling ‘niet meer in te gaan op het gesprek, maar wel antwoord te geven op de algemene vragen over het hondenbeleid en de handhaving ervan’. Verzoeker wil echter een inhoudelijk antwoord op zijn specifieke klachten en dat ontbreekt in de algemene beantwoording. In zijn klachtbrief van 19 oktober 2012 geeft verzoeker aan dat een stadswacht en een bijzonder opsporingsambtenaar (in witte blouse) zonder insigne zich niet hebben voorgesteld en gelegitimeerd. De boa wilde zijn naam of verbalisantnummer niet geven. Ook niet nadat verzoeker daar uitdrukkelijk om vroeg. Hij kreeg te horen dat hij te zijner tijd wel een procesverbaal zou ontvangen en dat de bewuste gegevens daarop wel waren vermeld. De medewerkers hadden geen aandacht voor de bijzondere situatie waarom verzoekers ‘doodzieke’ hond losliep. Wel is van de verklaring, die verzoeker eigener beweging gaf, een rapport opgemaakt maar die werd niet voorgelezen. En ondanks toezeggingen heeft verzoeker het bewuste rapport tot op heden niet ontvangen. Verzoeker stelt van een gemeentelijke medewerker te verwachten dat hij burgers respectvol benadert. Dus zich voorstelt en legitimeert, aangeeft waarom hij betrokkene staande houdt en vraagt naar de reden waarom betrokkene zich op dat moment niet aan de regels houdt. Daarbij verwijst verzoeker naar de mededeling van de wethouder in de raadscommissie Financiën en Veiligheid op 5 september 2012 waarin zij het belang van de proportionaliteit in de handhaving benadrukt. Zij stelt namelijk dat gehandhaafd wordt volgens de trits: aanspreken, waarschuwen en beoordelen of een bestuurlijke strafbeschikking op zijn plaats is. Van een dergelijke afweging was volgens verzoeker geen sprake. In de reactie op zijn klachtbrief geeft de afdeling in het algemeen aan dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, veelal van persoonlijke aard, de verbalisant kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking. Verzoeker stelt te hebben aangegeven waarom er
1
in zijn specifieke situatie sprake was van een uitzonderlijke situatie maar daarop wordt door de verbalisant noch door de afdeling gereageerd. Een inzichtelijke onderbouwing in deze onderbreekt. Verzoeker geeft ten slotte aan dat hij de wettelijke aanlijnplicht kent, maar dat zijn ‘doodzieke’ hond vanwege de fysieke beperking (mank en een krakkemikkige loop) de losloopgebieden niet meer kon bereiken. Een klein blokje om, was het enige wat nog mogelijk was. En om enige verlichting in zijn bestaan te geven, liep de hond dat blokje direct naast hem los. Inmiddels is verzoekers hond overleden. Reactie van de dienst op 12 maart 2013 “Alle door verzoeker genoemde specifieke klachten zijn in het gesprek van 13 december 2012 tussen hem en het afdelingshoofd en de teamleider aan de orde geweest. Verzoeker heeft in dit gesprek gelegenheid gehad om zijn punten toe te lichten. Omdat alle punten in het gesprek op 13 december 2012 zijn besproken, is besloten in de brief van 28 januari 2013 te volstaan met een algemene beantwoording. Het afdelingshoofd en de teamleider hebben hun excuses aangeboden voor het feit, dat het opstellen van laatstgenoemde brief en daarmee de afhandeling van de klacht te lang heeft geduurd. Verzoeker heeft aangegeven, dat hij alsnog een inhoudelijk antwoord wenst op zijn specifieke klachten. In deze brief wordt inhoudelijk ingegaan op de klachten van verzoeker. Twee buitengewone opsporingsambtenaren (boa) van Stadstoezicht hebben verzoeker op 12 oktober 2012 omstreeks tien minuten over tien in de ochtend staande gehouden. Beide boa’s waren gekleed in het uniform van Stadstoezicht van de gemeente Groningen. Boa 1 liep zonder buitenjas, boa 2 droeg een buitenjas. Verzoeker is staande gehouden omdat zijn hond niet aangelijnd liep op een plaats waar de hond wel aangelijnd moet zijn. Boa 1 heeft zich voorgesteld met zijn achternaam en: “Stadstoezicht. Ik kom even voor de loslopende hond. De hond hoort hier aangelijnd te zijn”. Omdat boa 1 in uniform gekleed was, heeft hij zich niet gelegitimeerd. Zijn naam heeft hij bij het voorstellen genoemd. Toen verzoeker aan het eind van het gesprek aan boa 1 zijn naam en nummer vroeg, heeft die geantwoord, dat verzoeker zijn verbalisantennummer kon krijgen. Dit nummer staat ook op de beschikking, die naar het huisadres van verzoeker gestuurd zou worden. Omdat boa 1 op het moment van aanzegging van de bekeuring geen printer bij zich had, kon de bon niet worden uitgereikt. Deze bon is dezelfde dag toegestuurd naar het huisadres van verzoeker. In de APVG 2009 staan de algemene regels, zoals een aanlijnplicht, behalve in losloopgebieden, een algemene opruimplicht en een heldere definitie van opruimmiddelen. Dit betekent dat de eigenaar/houder van een loslopende hond -in principe- altijd wordt bekeurd, ongeacht of de hond overlast veroorzaakt. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen van zeer persoonlijke aard, kan de verbalisant afzien van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking. In dit geval is hiervan niet gebleken. Boa 1 heeft verzoeker meegedeeld, nadat hij staande was gehouden, dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Verzoeker heeft vervolgens het volgende verklaard: “Er is geen sprake van overlast of van een onveilige situatie. Ik loop met een oude hond, die het losloopgebied niet meer haalt. Dit beleid zet aan tot dierenmishandeling”. De boa’s hebben wel degelijk aandacht geschonken aan de omstandigheden, die verzoeker naar voren bracht. Verzoeker liep met een oude hond in een gebied waar de aanlijnplicht voorgeschreven was. Dat zijn hond het losloopgebied niet meer haalt, is in dit verband irrelevant. Verzoeker liet zijn hond uit in een gebied waar de aanlijnplicht verplicht is. Wij zijn van mening dat verzoeker respectvol is benaderd. Boa 1 was in uniform gekleed en heeft zich voorgesteld. Een boa, die in uniform gekleed is, hoeft zich niet te legitimeren. Vervolgens is verzoeker uitgelegd waarom hij staande is gehouden. Verzoeker heeft zelf toegelicht waarom hij zich niet aan de regel heeft gehouden. Het gesprek tussen verzoeker en boa 1 is verder zakelijk en op een prettige manier verlopen.
2
Voor wat betreft de mededeling van de wethouder over de proportionaliteit in de handhaving het volgende. De proportionaliteit verwijst naar de gebieden waar wordt gehandhaafd. Wel in de bebouwde omgeving, maar veelal niet in het vrije veld ver weg van de intensieve leefomgeving. Het traject van waarschuwen heeft plaats gevonden in de eerste weken nadat de regels zijn gewijzigd. De situatie van verzoeker was zodanig, dat er geen reden was om af te zien van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking. Bij de zeer uitzonderlijke gevallen van zeer persoonlijke aard, waarover wordt gesproken moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het niet kunnen opruimen van de hondenpoep door mensen met een zeer ernstige lichamelijke beperking. De dienstdoende boa’s hebben in dit geval geconstateerd, dat de hond van verzoeker weliswaar op leeftijd was, maar er in dit concrete geval geen uitzondering gemaakt zou moeten worden van de aanlijnplicht.”
Nadere bevindingen van de Ombudsman De Ombudsman stelt vast dat verzoekers interne klacht door de dienst (afdeling Stadstoezicht) niet binnen de wettelijke termijn is afgehandeld. Daarvoor zijn in de klachtafhandelingsbrief van 28 januari 2013 echter al excuses aangeboden. Volgens de dienst is tijdens het hoorgesprek op 13 december 2012 op alle specifieke klachtonderdelen van verzoeker ingegaan. Helaas ontbreekt het wettelijk verplichte verslag van dit gesprek, zodat dit voor de Ombudsman niet is na te gaan. Nu een verslag ontbreekt en dus niet aan de reactie op de interne klacht kon worden toegevoegd, had de dienst in de schriftelijke afhandeling van de klacht toch inhoudelijk moeten ingaan op verzoekers specifieke klachten. Tijdens het onderzoek van de Ombudsman is dit alsnog gebeurd en daarmee lijkt deze gedraging gecorrigeerd. Volgens de dienst hebben de twee boa’s die bij het voorval op 12 oktober 2012 waren betrokken wel degelijk gekeken naar eventuele bijzondere omstandigheden. Die waren er volgens hen niet. In het feit dat het een oude hond betrof, zagen zij geen reden waarom hij niet aangelijnd kon worden. Dat de hond het losloopgebied niet meer haalt, is in dit verband irrelevant. Naar de Ombudsman gaf verzoeker aan dat zijn hond behalve oud, ook ziek was. Om hem vanwege de fysieke beperkingen enige verlichting te geven wilde hij hem niet aanlijnen. Dit onderdeel wordt in de reactie van de dienst helaas niet nader belicht. Volledigheidshalve wordt hier wel aan toegevoegd dat dit aspect voor de Ombudsman moeilijk te beoordelen is. Dit vanwege het ontbreken van zicht op de (destijds) feitelijke gesteldheid van de hond en het gebrek aan gerichte kennis op dit gebied. Volgens verzoeker was er op 12 oktober 2012 sprake van het optreden van een stadswacht en een boa in (een witte blouse) zonder insigne. De dienst stelt echter dat er twee boa’s aanwezig waren die beide in het bijpassende uniform waren gekleed. Boa 1 droeg echter geen buitenjas. De meerwaarde van deze opmerking ontgaat de Ombudsman. Heeft het dragen van wel of geen buitenjas gevolgen voor de herkenbaarheid van de boa. Of betekent dit dat het insigne dan niet zichtbaar is. Verder in de reactie stelt de dienst namelijk dat boa 1 in uniform (maar dus zonder buitenjas) was gekleed en zich daarom niet heeft gelegitimeerd. Dat hoeft een ambtenaar in uniform niet, volgens de dienst. Hoe verhoudt zich dit tot de hiervoor geplaatste opmerking dat hij geen buitenjas droeg. De Ombudsman stelt vast dat volgens de ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren een ambtenaar zich bij optreden in burgerkleding ongevraagd legitimeert en bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.
3
Verzoeker geeft aan dat hij geen antwoord kreeg op zijn vraag naar de naam en verbalisantennummer van de boa. Die gegevens zou hij wel aantreffen op het proces-verbaal dat hem zou worden toegezonden. De dienst meldt echter dat boa 1 zich bij het begin van het gesprek al had voorgesteld en aan het eind verzoeker meedeelde dat hij zijn verbalisantennummer kon krijgen. Hier lijkt sprake van tegenstrijdige opvattingen. De Ombudsman wacht op dit punt de eventuele reacties van betrokken partijen af. Dat de boa’s de aanzegging van de bekeuring niet konden uitprinten, valt volgens de Ombudsman te betreuren. Wel roept het de vraag op of het een uitzondering was dat de boa geen printer bij zich had of dat dit vaker voor komt. Volgens de dienst is het document nog wel dezelfde dag naar verzoeker opgestuurd. Dit ziet de Ombudsman als een sub-optimale oplossing. Tot slot het aspect van de proportionaliteit in de handhaving, Verzoeker verwijst hiervoor naar de mededeling van de wethouder dat er wordt gehandhaafd volgens de trits: aanspreken, waarschuwen en beoordelen of een bestuurlijke strafbeschikking op zijn plaats is. De dienst meldt dat deze mededeling van de wethouder verwijst naar de gebieden waar wordt gehandhaafd. Wel in de bebouwde omgeving maar veelal niet in het vrije veld ver weg van de intensieve leefomgeving. Het traject van waarschuwen heeft plaats gevonden in de eerste weken nadat de regels zijn gewijzigd. Deze territoriale invulling van de trits in de handhaving heeft de Ombudsman verrast. Zij zal zich hier nog nader op beraden. Dit mede in het licht van een ander onderzoek naar de handhaving van het hondenbeleid.
4
Reactie van verzoeker van 7 april 2013 op het verslag van bevindingen “Uitgangspunten van mijn schrijven zijn de twee geformuleerde klachten die u onderzoekt, de door u geconstateerde onduidelijkheden om tot beoordeling te komen en een reactie op het schrijven van de dienst Toezicht, De procedurele behandeling van mijn klacht door de afdeling Stadstoezicht De excuses die de dienst mij aanbiedt betreffende de overschrijding van de termijn, waarin de klacht behoort te worden afgehandeld, is aanvaard. Voor mij ligt de focus op de inhoud van de behandeling van de klacht. De dienst heeft als reactie op uw schrijven alsnog een poging gedaan om inhoudelijk antwoord te geven op mijn specifieke klachten. U heeft hiervan verslag gedaan. Nadat ik dit heb gelezen, moet ik concluderen dat ik een rapportage lees zoals de verbalisant(ten) de betreffende situatie hebben ingeschat en behandeld. Ik constateer dat er opmerkelijke verschillen zijn tussen mijn verhaal en die van de verbalisant(ten). Echter hierover wordt door de dienst met geen woord over gerept. Volgens mij is de status van deze klachtenprocedure nog in een onderzoeksfase en wordt de afhandeling van de klacht nu op “uw bordje” gelegd. Het is mij geheel onduidelijk volgens welke procedure de klacht over de dienst wordt behandeld. De klachtenfunctionaris geeft telefonisch aan zich niet te bemoeien met de inhoudelijke beoordeling en laat dit kennelijk over aan het afdelingshoofd en de teamleider. En deze beide heren bepalen eenzijdig na één gesprek dat alle punten met mij zijn besproken en afgehandeld. En willen in eerste instantie ook niet schriftelijk hun conclusie/bevindingen weergeven. Het lijkt erop dat deze dienst “cart blanche” heeft om naar eigen inzicht een klacht te behandelen. Dit riekt naar “De slager keurt zijn eigen vlees”.
De Ombudsman merkt in deze op dat de regels van het intern klachtrecht zijn vastgelegd in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. De wet stelt dat de gemeente in de gelegenheid moet worden gesteld om eerst zelf een klacht over haar te behandelen. Een vereiste daarbij is dat degene over wie wordt geklaagd niet zelf de klacht mag behandelen. Nu de klacht niet is behandeld door de betrokken boa’s maar door het afdelingshoofd en de teamleider, is conform deze regel gehandeld. De klachtenfunctionaris van dezelfde dienst coördineert de behandeling van de klacht. De beoordeling of mijn specifieke situatie valt onder de uitzondering om af te zien van strafvervolging Als eerste wat mij opvalt, is de gewijzigde criteria van deze beoordeling. In de brief die het hoofd van de afdeling mij schreef op 28-01-2013 staat: “Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, veelal van persoonlijke aard, kan de verbalisant afzien van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking. Dit in relatie tot het niet aangelijnd zijn van een hond in de bebouwde kom. In reactie op uw schrijven worden door de dienst Toezicht de criteria ineens aangescherpt, namelijk: “Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen van zeer persoonlijke aard kan de verbalisant …. enz. Vervolgens geeft men een voorbeeld van een situatie die voldoet aan deze criteria. Een gehandicapte hondeneigenaar die de ontlasting van zijn hond niet kan opruimen. Dit is een geheel andere situatie en strafbaar feit en niet van toepassing op het strafbare feit dat de hond niet is aangelijnd in de bebouwde kom. Kennelijk zijn er geen voorbeelden te benoemen die wel een relatie hebben met het strafbaar feit wat ik gepleegd heb. Terugkomend op het voorbeeld van de gehandicapte hondeneigenaar. Ik verwijs u graag naar het hondenbeleid van de gemeente Barneveld. Dit is eenvoudig te vinden op internet (zoekopdracht: hondenbeleid Barneveld). Deze gemeente heeft in haar hondenbeleid heldere criteria en voorwaarden opgesteld wanneer een gehandicapte hondeneigenaar zijn hond ongelijnd mag laten loslopen op basis van zijn beperkingen. Zo kan het dus ook! Ik vind het opmerkelijk dat een boa in de gemeente Groningen deze taak krijgt toegespeeld om dit te mogen en te kunnen beoordelen. Ik heb zelf 4 jaar een HBO verpleegkunde opleiding moeten volgen om te kunnen beoordelen in hoeverre iemand fysieke beperkingen heeft. Dit soort uitzonderlijke situaties moeten volgens mij beschreven staan in het hondenbeleid van de gemeente Groningen en behoren niet ter beoordeling van de boa die daar niet voor is opgeleid.
1
Nu is mijn situatie anders. Ik ben niet gehandicapt maar mijn hond is gehandicapt en tevens zeer oud qua leeftijd (ik kom later in de brief op terug). De gemeente Groningen geeft haar nieuwe hondenbeleid geen enkele richtlijn aan hoe hier mee om te gaan. In mijn eerste schriftelijk verweer op dit nieuwe hondenbeleid heb ik (en andere hondenbezitters) de gemeente aangegeven dat in principe iedere hondenbezitter te maken kan krijgen met een hond met fysieke beperkingen veroorzaakt door ziekte en/of leeftijd gerelateerde problematiek. En gezien het voornemen door de gemeente om losloopgebieden in te stellen waar honden alleen nog onaangelijnd mogen lopen en buiten deze gebieden een zware sanctie maatregel wordt ingesteld indien de hond niet is aangelijnd, is beleid noodzakelijk indien de hond niet meer in staat is om gebruik te maken van deze gebieden. De vereniging Hondvriendelijk Groningen heeft dit ook ter sprake gebracht. Gezien de doelstelling van de gemeente: In het hondenbeleid gaat het om een zo goed mogelijk balans tussen de belangen van honden en hondenbezitters enerzijds en die van niet hondenbezitters, planten en dieren anderzijds, beroepen we ons hier op het belang van de hond. Mijn stelling is dat iedere hond een recht heeft op beperkte vrijheid indien hij dat aan kan. Het niet meer in staat zijn om gebruik te kunnen maken van een losloop gebied impliceert dat de hond zich alleen nog aangelijnd in het openbaar terrein kan verblijven en geen beperkte vrijheid meer heeft. Ik vind dit dierenmishandeling en als de gemeente dit niet regelt, de gemeente aanzet tot dierenmishandeling. Echter op mijn verweer kreeg ik alleen een bevestigingsbrief en verder bleef het stil. Nergens is er iets terug te vinden dat dit onderwerp ter sprake is geweest tijdens de behandeling/ontwikkeling van het nieuwe hondenbeleid. Eén jaar later na invoering van het hondenbeleid heeft er een evaluatie plaatsgevonden. De vereniging Hondvriendelijk Groningen heeft dit nogmaals ter sprake gebracht maar de gemeente heeft hier totaal niet op gereageerd. De fysieke toestand van mijn hond In uw schrijven geeft u te kennen dat u niet in staat bent om te oordelen hoe de fysieke gesteldheid was van mijn hond tijdens de staande houding. Omdat het van belang is dat er een verifieerbare beschrijving is van de fysieke toestand van mijn reeds overleden hond, zal ik een beschrijving geven. Ik heb zojuist contact gehad met de dierenarts van mijn hond en indien gewenst kan ik u de gegevens betreffende diagnostiek en behandeling overhandigen. Mijn hond is in het voorjaar 2000 geboren, het is een oud Duitse herdershond. Tijdens de staande houding was mijn hond 12½ jaar oud. De hond was hoog bejaard. Gemiddeld wordt dit ras 13 jaar maar het gros gaat eerder dood aan kanker of aandoeningen aan het bewegingsapparaat. In 2008 heeft de dierenarts röntgenfoto’s gemaakt in verband met mank lopen. De hond moest geopereerd worden aan zijn kniebanden. Er werd toen tevens ontdekt dat de hond artrose had in zijn heupen en spondylose (vergroeiingen in de ruggenwervels) in zijn rug. Dit kon niet worden behandeld dmv een operatie en sindsdien is de hond ingesteld op pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie ter verlichting. De revalidatie na de operatie zou een extra belasting geven waardoor de artrose snel zal verergeren. Mijn hond heeft tot 2011 redelijk goed kunnen functioneren. Daarna ging het in fases achteruit en is sindsdien ingesteld op de maximale dosering pijnbestrijders en ontstekingsremmers. On 2012 kreeg hij ook energetische problemen en kwam het al voor dat hij het losloopgebied niet meer altijd kon bereiken. Hij liep traag en krakkemikkig, maar had nog levenslust. In het najaar 2012 werden de energetische problemen heftig mede veroorzaakt door beperkte eetlust ten gevolge van langdurig medicijn gebruik en ouderdom. Soms kon ik met de hond nog het losloop gebied bereiken maar de terugreis was soms een ramp. Hij moest dan onderweg regelmatig rusten en lag dan de rest van de dag bij te komen. Vervoer met de auto lukte ook niet omdat hij pijnklachten aangaf in de rug tijdens het instappen, liet zich niet optillen en hij ging zich daar tegen verzetten. Op de dag dat ik ’s morgens op 12 oktober naast mijn huis werd staande gehouden door de boa had ik een klein rondje gelopen. Ik had die dag vrij genomen van mijn werk omdat hij de dag daarvoor nauwelijks buiten was geweest, hij had gebraakt en een aantal dagen slecht gegeten. In januari 2013 heb ik de hond laten inslapen. Hij was nog levenslustig maar fysiek niet meer in staat om te lopen, hij kreeg coördinatieproblemen en te veel krachtverlies. Als laatste wil ik nog vermelden dat op de omschrijving in uw schrijven “een doodzieke hond” iets te veel van het goede is. Mogelijk heb ik me niet helder genoeg uitgedrukt tijdens het gesprek met uw medewerker.
2
De reactie van de dienst op uw schrijven In het begin van de brief heb ik al een eerste reactie gegeven op het schrijven van de dienst aan u, namelijk het is een verslag waarin beschreven staat hoe de verbalisanten gehandeld hebben. De discrepantie tussen mijn verslag en het verslag van de dienst Toezicht is groot. Op een aantal zaken wil ik toch reageren. De herkenbaarheid van een boa: Beide heren kwamen aangereden met een rode kleine vuilniswagen van de milieudienst. De boa die mij verbaliseerde (boa 1) had een witte blouse aan en was echt niet herkenbaar als zijnde een boa. Tweede beambte heb ik omschreven als stadswacht (boa 2), ik wist niet dat hij ook een boa was. Hij droeg wel een uniform maar dat was niet het uniform waar de boa van de dienst zich behoren in te kleden. Nu is dit niet zo relevant omdat ik niet door de boa 2 ben bekeurd maar het geeft wel aan dat beide dienders niet gekleed waren zoals gepromoot is door de gemeente. In mei 2012 heeft de gemeente Groningen de kledingdracht van de dienst gepromoot in verband met de herkenbaarheid. Er zijn foto’s gepubliceerd in de krant hoe deze dienders te herkennen waren. Ik heb de teamleider in dienstkleding ontmoet tijdens de klachtbespreking. Zijn dienstkleding (zonder overjas) zag er toch heel anders uit dan de kleding die de verbalisant droeg. In uw brief aan de dienst schrijft u dat ik geen verslag (proces verbaal) heb ontvangen. Dit moet ik corrigeren. Ik heb het proces verbaal uiteindelijk wel gekregen tijdens het gesprek met het afdelingshoofd en de teamleider. Volgens de verbalisant kon ik dit niet krijgen. Het verbaal zal volgens de boa worden doorgezonden naar de Openbare Ministerie i.v.m. de strafbeschikking. Echter volgens de teamleider kon ik dit gewoon opvragen bij de dienst. Aandacht voor de bijzondere situatie: Volgens de dienst zou er, tijdens de staande houding, wel degelijk aandacht geschonken zijn aan de omstandigheden. Ik kan dit niet geheel ontkennen echter de vraag is waar deze aandacht uit bestond. Zoals ik al in mijn klachtenbrief heb geschreven werd mij meteen bij de staande houding medegedeeld dat ik een bekeuring kreeg omdat mijn hond niet was aangelijnd. Ik had nog geen woord gezegd. Toen ik de situatie uitlegde, kreeg ik letterlijk te horen. Het maakt niet uit of uw hond het losloopgebied niet kan bereiken. Iedereen die zijn hond niet heeft aangelijnd in een gebied waar dat verplicht is, krijgt van mij een bekeuring. Ik maak geen uitzonderingen! Er is door de dienders geen enkele vraag gesteld die betrekking heeft op een uitzonderlijke situatie. Bijvoorbeeld. Zijn de klachten van uw hond van tijdelijke aard of chronisch, hoe ver kan uw hond nog lopen of is uw hond goed onder appél als hij niet aangelijnd is enz. Ik kreeg uiteindelijk nog de mededeling dat als hij me weer zag lopen met een onaangelijnde hond hij geen aandacht meer zal schenken aan wederhoor maar meteen een bekeuring zal uitschrijven. Kortom, de aandacht bestond uit het eenmalig willen aanhoren van mijn verhaal oftewel hij gaf me ruimte om “te ventileren” de conclusie van de boa was al gemaakt. Het tonen van de legitimatie: De verbalisant beweert dat hij zich heeft voorgesteld met zijn naam. Ik heb dit echter niet gehoord. Hij stapte uit zijn auto en het eerste wat hij zei: Uw hond is niet aangelijnd, u krijgt hiervoor een bekeuring. Toen ik hem later naar zijn naam en verbalisantennummer vroeg. Kreeg ik te horen dat het op de aankondiging van de strafbeschikking staat die ik niet ter plekke kreeg maar toegestuurd werd. Het werd op een botte manier medegedeeld. Op de aankondiging van strafbeschikking stond overigens geen naam alleen een nummer. Tot nu toe is het voor mij nog steeds onduidelijk of ik daadwerkelijk wel met de boa 1 ben aangesproken/staande gehouden. Ik kan het niet aantonen. Echter van mij wordt wel gevraagd dat ik op welke manier dan ook aantoon dat ik verzoeker ben tijdens de staande houding. Los van het feit dat hij juridisch gezien zich moet kunnen legitimeren als ik er om vraag, vind ik het respectloos om op deze manier te antwoorden op een eenvoudige vraag. Mede gezien het feit dat hij volgens het schrijven van de dienst het gesprek beoordeelde dat het gesprek zakelijk en op een prettige manier verliep. Ik kan me zo’n houding alleen voorstellen als het gesprek niet zo prettig verloopt (wat ik overigens ook niet goedkeur). Teruglezen van de verklaring op het proces verbaal De dienst beweert dat de verklaring door de boa is voorgelezen. Dit is niet waar! Ik heb uiteindelijk de verklaring die ik heb gegeven terug kunnen lezen. Er staat in: “Dat u gezegd heeft dat er geen sprake is van overlast of onveilige situatie. Ik loop met een oude hond die het losloop gebied niet meer haalt. Dit beleid zet aan tot dierenmishandeling.”
3
“Dat u zegt” slaat op de uitspraak van de boa. Ik heb hem gevraagd of er sprake was van overlast of een onveilige situatie. Hij antwoordde met “nee er is geen sprake van overlast of een onveilige situatie” Dit wilde ik vermeld hebben in het proces verbaal. Door het niet voor te lezen en alleen letterlijk op te schrijven wat ik zeg gaan, er onduidelijkheden ontstaan. De dienst schrijft naar u dat ik verklaard zou hebben dat ik van mening ben dat er geen sprake is van een overlast of een onveilige situatie… “Dat u zegt” is dus verschillend uit te leggen. Als de boa het had voorgelezen, had ik het kunnen corrigeren en vervolgens kunnen toevoegen dat het niet alleen gaat om een oude hond maar ook een zieke (gehandicapte) hond. Deze verklaring is immers belangrijk omdat ik in verzet ga tegen de strafbeschikking. Proportionaliteit van de handhaving: Met verbazing heb ik de uitleg van de dienst gelezen betreffende de proportionaliteit in de handhaving. Daarnaast beweert de dienst dat er alleen gewaarschuwd werd in de eerste periode nadat het nieuwe hondenbeleid werd bekrachtigd (voorjaar 2011). Echter in juni 2012 was ik toevallig aanwezig bij een staande houding door een boa omdat de hondenbezitter zijn (gezonde) hond niet had aangelijnd in de bebouwde kom (Parkweg). Er was volgens de diender geen sprake van gevaar of overlast van de hond. De hondenbezitter kreeg een officiële waarschuwing van de boa. Deze officiële waarschuwing kreeg hij per brief thuis gestuurd en heeft hem ook gekregen. Er zullen vast meerdere hondenbezitters in Groningen zijn die een (officiële) waarschuwing hebben gehad zonder dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie. Echter in mijn geval was zelfs een uitzonderlijke situatie niet bespreekbaar. Ombudsman, ik heb er weer een lang verhaal van gemaakt en het is misschien niet allemaal relevant voor uw beoordeling maar ik wilde het toch allemaal nogmaals beschrijven. Ik kan u zeggen dat de periode vanaf de staande houding tot aan het overlijden van mijn hond een zeer onprettige periode was. Ik heb mijn hond toch onaangelijnd buiten laten lopen (i.h.k. van zijn welzijn) en wel onder appél maar voelde de hete adem van de dienst in mijn nek hijgen met de wetenschap dat ik zonder wederhoor weer een bekeuring kon verwachten als ik dezelfde beambte weer zou tegenkomen. Ik ben zeer teleurgesteld in de wijze hoe de dienst omgaat met het beoordelen zowel op straat en het beoordelen aan de hand van een klacht. De oorsprong ligt volgens mij in het nieuwe platte en holle hondenbeleid van de gemeente Groningen. Dit beleid is inmiddels een nachtmerrie geworden voor menig hondenbezitter.”
4
Reactie van de dienst van 8 mei 2013 op het verslag van bevindingen “U vraagt of het al of niet dragen van een buitenjas gevolgen heeft voor de herkenbaarheid van een boa. Ter zake merken wij het volgende op. Beide boa’s waren gekleed in het uniform van Stadstoezicht van de gemeente Groningen. Op de buitenjas zitten reflecterende strepen, er staat het woord “Stadstoezicht” op en het boa logo is opgespeld. Op het overhemd staat het logo van de gemeente Groningen en op de mouwen is het boa logo zichtbaar. Het gegeven dat de boa 1 geen buitenjas droeg heeft dus geen gevolgen voor de herkenbaarheid. Deze opmerking had derhalve achterwege kunnen blijven in onze brief van 12 maart 2013. Volgens de ambtsinstructie voor opsporingsambtenaren legitimeert de opsporingsambtenaar zich op verzoek indien hij in uniform is gekleed. Oefent hij zijn werkzaamheden uit in burger, dan legitimeert hij zich ongevraagd. In dit specifieke geval oefende de boa 1 zijn beroep uit in uniform en hoefde zich dus niet te legitimeren. Zoals gemeld in de brief van 12 maart 2013 heeft de boa 1 zijn naam genoemd bij het staande houden van verzoeker. Toen verzoeker aan het einde van het gesprek aan de boa 1 zijn naam en nummer vroeg heeft de boa 1 geantwoord dat verzoeker zijn verbalisantennummer kon krijgen. Dat nummer staat op de beschikking die naar het huisadres van verzoeker gestuurd zou worden. In principe heeft een boa een printer bij zich en wordt bij constatering van een overtreding meteen een bon uitgereikt. In de praktijk kunnen er echter omstandigheden zijn waardoor een bon niet meteen wordt uitgereikt. Voor wat betreft de praktijk van de handhaving het volgende. In onze brief van 18 april 2013 hebben wij u laten weten dat bij de vaststelling van het hondenbeleid is gekozen voor duidelijke regels, waardoor de kans dat er op straat een discussie ontstaat over het beleid en de op basis daarvan vastgestelde regels tot een minimum wordt beperkt. De termen proportionaliteit, redelijkheid, handhaven met gezond verstand duiken regelmatig op en zorgen soms voor verwarring. De praktijk is als volgt. Op 1 mei 2011 is het aangepaste hondenbeleid ingevoerd. Toen is ook gekozen voor een overgangsregeling. Dat wil zeggen, we zijn begonnen met het informeren van hondenbezitters over de nieuwe regels. Dit vond onder andere plaats door middel van het uitdelen van folders, publicatie in de krant en hondenbezitters een waarschuwing geven dat zij in overtreding waren. Er werd in deze fase nog geen bestuurlijke strafbeschikking opgelegd. De focus van de handhaving van het hondenbeleid ligt vooral op de drukke gebieden waar mens en dieren elkaar veel ontmoeten en waar het risico op incidenten en overlast groter is. Dus meer in de bebouwde kom, maar veelal niet in het vrije veld ver weg van de intensieve leefomgeving. In onze brief van 12 maart 2013 aan verzoeker hebben we de proportionaliteit van handhaving eenzijdig belicht. Er is namelijk verschil in proportionaliteit te benoemen voor wat betreft de inzet (namelijk territoriaal en op basis van klachten) en de wijze van handhaving. Voor wat betreft de wijze van handhaving het volgende. Een overtreding wordt in principe altijd bekeurd, ongeacht of er overlast wordt veroorzaakt. Daarbij geven de handhavers invulling aan de termen redelijkheid en proportionaliteit: men spreekt de mensen aan, wijst de overtreder op zijn gedrag en beoordeelt of er reden is om af te zien van een bestuurlijke strafbeschikking (bsb). We gebruiken echter nog een andere term voor het maken van een uitzondering: namelijk de hardheidsclausule. Die kan worden toegepast als er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval, veelal van persoonlijke aard. De handhaver zal steeds op basis van de omstandigheden beslissen of de hardheidsclausule toegepast kan worden. De portefeuillehouder heeft op een aantal momenten de termen redelijkheid en proportionaliteit gebruikt. Daarmee heeft zij uiting gegeven aan bovengenoemd standpunt. In de raadscommissie van 5 september 2012 heeft zij ook uitgesproken dat handhaven gaat volgens de trits: aanspreken, waarschuwen, beoordelen of een bsb op zijn plaats is. Zoals in onze brief van 18 april 2013 is aangegeven, leidt deze uitspraak wellicht tot enige verwarring, omdat gesproken wordt over waarschuwen. Hiermee zou de indruk gewekt kunnen worden dat onze werkwijze inhoudt, dat niet altijd bekeurd wordt maar soms ook gewaarschuwd. Zoals wij hierboven hebben uitgelegd is dit nadrukkelijk niet het geval.”
1