Kinderveiligheidscampagne verdrinkingen Verkennend onderzoek allochtone ouders
Eindrapport
Gouda, september 2010
Ipso Facto Data BV - bureau voor beleidsonderzoek Nieuwehaven 201, Postbus 267, 2800 AG Gouda. Telefoon 0182-520810. Fax 0182-516325. Van Lanschot Bankiers 699061709. Reg. K.v.K. Utrecht 300.844.58. BTW-nummer NL 0081.38.989.B.01.
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2.
INLEIDING Aanleiding Opbouw van het rapport
3 3 3
2. 2.1. 2.2. 2.3.
ONDERZOEKSAANPAK EN VERLOOP GESPREKKEN Doelstelling en onderzoeksvragen Onderzoeksaanpak Verloop groepsgesprekken
5 5 5 7
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
OUDERS VAN KINDEREN VAN 0 TOT EN MET 4 JAAR Inleiding Veiligheidsbewustzijn Risicoperceptie en ervaring met (verdrinkings)ongevallen Mening over verantwoordelijkheid bij toezicht Conclusie
9 9 9 10 11 12
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5.
OUDERS VAN KINDEREN VAN 5 TOT EN MET 12 JAAR Inleiding Veiligheidsbewustzijn Risicoperceptie en ervaring met (verdrinkings)ongevallen Mening over verantwoordelijkheid bij toezicht Conclusie
13 13 13 15 16 18
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.
ASIELZOEKERS Inleiding Veiligheidsbewustzijn Risicoperceptie verdrinking Conclusie
19 19 19 20 21
6. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5.
KINDEREN VAN 8 TOT EN MET 12 JAAR Inleiding Risicoperceptie en kennis Afspraken en regels over zwemmen Eigen invloed op veiligheid Conclusie
23 23 24 24 26 27
7. 7.1. 7.2. 7.3.
INFORMATIEBEHOEFTE EN TONE OF VOICE Informatiebehoefte Locatie Tone of voice
29 29 30 32
8. 8.1. 8.2.
BEANTWOORDING ONDERZOEKSVRAGEN Inleiding Achtergrondkenmerken doelgroepen
33 33 33
1
8.3. 8.4.
Beantwoording onderzoeksvragen Aanknopingspunten
BIJLAGE 1.
34 37
WERVING DEELNEMERS GROEPSGESPREKKEN
2
40
1.
INLEIDING
1.1.
Aanleiding
Consument en Veiligheid heeft als doel de veiligheid in Nederland te verbeteren door het aantal ernstige ongevallen met letselschade als gevolg te verminderen. Consument en Veiligheid houdt bij hoeveel mensen als gevolg van een ongeval op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis terechtkomen en vult deze gegevens aan met gegevens uit andere bronnen. De ongevallen worden door de organisatie geanalyseerd en er wordt aanvullend onderzoek verricht naar de situaties waarin ongevallen gebeuren. Consument en Veiligheid brengt op deze manier risicofactoren in kaart. Alle informatie wordt gebundeld en verwerkt tot aanbevelingen, adviezen, interventies en campagnes. Sinds 1997 voert Consument en Veiligheid de nationale campagne Kinderveiligheid uit. De campagne stelt elke twee jaar één thema centraal. In het verleden zijn de volgende thema’s onder de aandacht gebracht: vallen, vervoer, vergiftigingen, verdrinken, veilig slapen en vallen van hoogte. De Kinderveiligheidscampagne die de komende twee jaar wordt uitgevoerd, richt zich op verdrinkingen. Verdrinking is de belangrijkste oorzaak van sterfte door privé-ongeval bij jonge kinderen. De meeste dodelijke slachtoffers zijn jonger dan 5 jaar (70%). In de leeftijd tussen 0 en 14 jaar varieerde het aantal slachtoffers van 11 tot 22 per jaar (in de periode tussen 2004 en 2008). Ook komen jaarlijks tussen de 90 en 180 kinderen tussen 0 en 12 jaar op de eerste hulp van een ziekenhuis terecht. Consument en Veiligheid heeft voorbereidend onderzoek gedaan rond dit thema, naar de mogelijke doelgroepen en de te adviseren effectieve maatregelen. Ter aanvulling hierop heeft Consument en Veiligheid Ipso Facto de opdracht gegeven een verkennend kwalitatief onderzoek onder allochtone ouders te verrichten. Bij dit onderzoek is samengewerkt met Bureau Mediad dat verantwoordelijk was voor de werving van respondenten en het verzorgen van de groepsgesprekken. Het onderzoek is gestart in juli en afgerond in september 2010.
1.2.
Opbouw van het rapport
Het volgende hoofdstuk (2) gaat in op de onderzoeksaanpak en het verloop van de groepsgesprekken. In de hoofdstukken 3 tot en met 6 worden de uitkomsten van de groepsgesprekken per groep gepresenteerd. Hoofdstuk 7 gaat in op de wensen en behoeften ten aanzien van voorlichting over verdrinkingsrisico’s onder de doelgroep nietwesterse allochtone ouders en hun kinderen. De beantwoording van de onderzoekvragen is opgenomen in hoofdstuk 8. De transcripten van de groepsgesprekken zijn als aparte bijlagen bij dit rapport geleverd. Bijlage 1 biedt een weergave van het wervingsproces.
3
4
2.
ONDERZOEKSAANPAK EN VERLOOP GESPREKKEN
2.1.
Doelstelling en onderzoeksvragen
Door Consument en Veiligheid is de volgende doelstelling opgesteld: het verkennende onderzoek diende inzicht te geven in de denkpatronen bij niet-westerse allochtone ouders en hun kinderen ten aanzien van verdrinkingen. Specifiek ging het om het in kaart brengen van de gewoontes, achterliggende motieven en beweegredenen die een rol spelen bij het wel of niet nemen van preventieve maatregelen. De uitkomsten van het onderzoek dienen daarbij aanknopingspunten te bieden voor het ontwikkelen van een effectieve campagne. Het onderzoek diende drie centrale onderzoeksvragen te beantwoorden: 1. Wat (en in welke mate) ouders en kinderen al doen om verdrinkingsongevallen te voorkomen. 2. Wat de belangrijke en veranderbare determinanten zijn van het nemen van dergelijke maatregelen. 3. Of deze determinanten zijn verankerd in denkschema’s die ouders hebben ten aanzien van veiligheidsbeleving of opvoeding van hun kinderen. De onderzoeksaanpak is beschreven in de volgende paragraaf (2.2). In de laatste paragraaf wordt het verloop van de groepsgesprekken geschetst zodat duidelijk wordt hoe de uitkomsten kunnen worden geïnterpreteerd.
2.2.
Onderzoeksaanpak
De nieuwe Kinderveiligheidscampagne van Consument en Veiligheid zal zich vanwege het grotere verdrinkingsrisico specifiek gaan richten op de niet-westerse allochtonen. In het onderzoek diende onderscheid te kunnen worden gemaakt tussen deze groepen: Niet-westerse allochtone ouders van kinderen van 0-4 jaar Niet-westerse allochtone ouders van kinderen van 5-12 jaar Niet-westerse allochtone kinderen van 5-12 jaar Bij niet-westerse allochtone ouders wordt onderscheid gemaakt naar ‘klassieke’ nietwesterse allochtonen en overige niet-westerse allochtonen (asielzoekers). Bij de ‘klassieke’ niet-westerse allochtonen zijn vier etnische bevolkingsgroepen onderscheiden: Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen. Bij de groep overige nietwesterse allochtone ouders is gekozen voor asielzoekers uit de drie grootste groepen vluchtelingen: Somaliërs, Irakezen en Iranezen. Voor de werving van de respondenten is enerzijds gebruik gemaakt van een selectiebureau en anderzijds van het netwerk van Bureau Mediad. Bijlage 1 biedt een weergave van het wervingsproces, de woonplaatsen van de respondenten en de onderzoekservaring die zij hebben.
5
De kwalitatieve verkenning heeft plaatsgevonden door middel van groepsgesprekken. Voor deze opzet is gekozen vanwege de meerwaarde van het bijeenbrengen van ouders en kinderen in een groep: het creëren van dynamiek en interactie. De gesprekken hebben allemaal plaatsgevonden op het kantoor van Bureau Mediad, die hiervoor afzonderlijke ruimtes heeft ingericht. De minimum leeftijdsgrens voor de allochtone kinderen is gesteld op 8 jaar. Hiervoor is gekozen vanwege de duur van het gesprek en de vaardigheden om actief aan het gesprek te kunnen deelnemen. Het aantal deelnemers, de etnische achtergrond en de leeftijdsgroep van de kinderen waarop het gesprek betrekking had, zijn hieronder schematisch weergegeven. Tabel 2.1. Samenstelling groepsgesprekken
Nr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Totaal
Aantal deelnemers 8 8 7 7 9 8 13 9 5 4 78
Samenstelling
Leeftijd kinderen
8 Turkse ouders 8 Turkse ouders 7 Marokkaanse ouders 7 Marokkaanse ouders 2 Antilliaanse / 7 Surinaamse ouders 4 Antilliaanse / 4 Surinaamse ouders 5 Turkse / 8 Marokkaanse kinderen 2 Antilliaanse / 7 Surinaamse kinderen 5 Somalische ouders (asielzoekers) 3 Irakese / 1 Iranese ouders (asielzoekers)
0-4 5-12 0-4 5-12 0-4 5-12 8-12 8-12 0-12 0-12
De gesprekken werden georganiseerd in de periode van 6 tot en met 20 augustus. Een onderzoeker van Ipso Facto is bij alle groepsgesprekken aanwezig geweest (in een aparte meeluisterruimte). De gespreksleider werd ondersteund door een gastheer of -vrouw met dezelfde culturele achtergrond als de deelnemers die kon tolken in gevallen waarin het voor deelnemers lastig was zich uit te drukken. Bij de groepsgesprekken is gebruik gemaakt van een gespreksleidraad. Aan de hand van de drie onderzoeksvragen is voorafgaand aan het onderzoek door Consument en Veiligheid een format voor een gespreksleidraad samengesteld met daarin de volgende thema’s: Introductie Referentiekader, veiligheidsbewustzijn Risicoperceptie, kennis Achterliggende motivaties en beweegredenen Informatiebehoefte Tone of voice Afsluiting Deze format is verder uitgewerkt tot gedetailleerde gespreksleidraden voor iedere te onderscheiden groep (ouders met kinderen van 0 tot en met 4 jaar, ouders met kinderen van 5 tot en met 12 jaar, kinderen van 5 tot en met 12 jaar en asielzoekers) met daarin de 6
uitgewerkte onderzoeksvragen per thema, instructies voor de gespreksleider en een tijdsschema. Elk groepsgesprek vond plaats volgens dit vooraf ontwikkelde en vastgestelde stramien. De gesprekken zijn genotuleerd en verwerkt tot transcripten. De transcripten zijn geanalyseerd door de gewoontes, ervaringen en motieven per groep en per thema te inventariseren.
2.3.
Verloop groepsgesprekken
Het doel van de groepsgesprekken was mensen vrijuit te laten praten over hun ervaringen, gedrag en beleving, zodat interactie tussen de deelnemers kon plaatsvinden en dynamische gesprekken zouden kunnen ontstaan. Er zijn daarom aparte gesprekken georganiseerd voor asielzoekers, voor ouders met een Turkse achtergrond, voor ouders met een Marokkaanse achtergrond, en voor ouders met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. De gesprekken vonden plaats in een ontspannen sfeer: er werd veel gelachen en goed op elkaar gereageerd. De groepen bestonden voornamelijk uit moeders. In de gesprekken is daarom nadrukkelijk gevraagd naar de rol van de vader. Tijdens enkele gesprekken ontstonden spontaan discussies over de gestelde thema’s. Hoe houdt men toezicht, wat kan wel en wat kan niet, wat zijn goede maatregelen? De deelnemers hebben sommige thema’s meer vanuit de eigen cultuur dan vanuit de eigen ervaring proberen in te vullen (met name de laatste thema’s: informatiebehoefte en tone of voice). De dynamiek in de groepsgesprekken leidde er in enkele gevallen toe dat de gespreksleider een aantal punten niet aan de orde kon laten komen. Er is in deze gevallen iedere keer een afweging gemaakt tussen ‘diepgang’ en het volledig aan bod laten komen van alle vragen. In de verslaglegging betekent dit dat tussen de groepen wat verschillen kunnen zitten in de mate waarin een bepaald thema wordt beschreven. Er is voor gekozen alleen de grootste verschillen tussen groepen in de uitkomsten te beschrijven. Verschillen tussen de in het onderzoek ondervraagde ouders in gewoontes, achterliggende motieven en beweegredenen kunnen mogelijk duiden op verschillen tussen de herkomstgroeperingen. Deze verschillen dienen echter voorzichtig te worden geïnterpreteerd. In dit onderzoek is per groep een zeer gering aantal allochtone ouders ondervraagd, zodat van een representatieve vertegenwoordiging van de eigen herkomstgroepering geen sprake kan zijn. De meerderheid van de deelnemers sprak redelijk tot goed Nederlands. De aanwezige tolk heeft in één gesprek iemand bijgestaan. De asielzoekers spraken nauwelijks tot geen Nederlands. Het gesprek met de Somalische ouders verliep dankzij de vertalingen van de aanwezige tolk redelijk. Het gesprek met de Irakese en Iranese asielzoekers verliep wat minder geordend. De indruk bestond dat de tolk niet alles kon vertalen wat door de ouders werd gezegd. Het is niet duidelijk of de niet-vertaalde informatie ook daadwerkelijk een verdieping of aanvulling van de vertaalde antwoorden betekende.
7
In de volgende hoofdstukken wordt gepresenteerd welke denkbeelden niet-westerse allochtone ouders en kinderen hebben ten aanzien van verdrinkingen en de mogelijkheden om hieraan gerelateerde ongevallen te voorkomen. In de presentatie van de uitkomsten is onderscheid gemaakt tussen niet-westerse allochtone ouders van kinderen van 0 tot en met 4 jaar (hoofdstuk 3), ouders van kinderen van 5 tot en met 12 jaar (hoofdstuk 4) en asielzoekers (hoofdstuk 5). In hoofdstuk 6 komen de ervaringen, motieven en gewoontes van kinderen aan de orde. Voor deze indeling is gekozen vanwege de wens van Consument en Veiligheid om in het onderzoek onderscheid te maken tussen deze vier doelgroepen. Ook in de presentatie van de uitkomsten vinden wij dit onderscheid van belang. Asielzoekers zijn vaak nog maar korte tijd in Nederland en kennen de leefomstandigheden en regels in Nederland wellicht minder goed. Ook kinderen hebben een apart hoofdstuk gekregen. Hun ervaringen en mening over veilig zwemmen kunnen zo duidelijker naar voren worden gebracht. Hoofdstuk 7 gaat in op de wensen en behoeften van deze doelgroepen ten aanzien van voorlichting over verdrinkingsrisico’s en hoofdstuk 8 besluit met de beantwoording van de onderzoeksvragen en de presentatie van aanknopingspunten voor de campagne. In de presentatie van de uitkomsten wordt telkens dezelfde volgorde gehanteerd. De hoofdstukken 3 en 4 beginnen met een korte beschrijving van de deelnemers aan de hand van een aantal kenmerken (leeftijd, zwemvaardigheid, etc.). Vervolgens wordt ingegaan op drie thema’s: Veiligheidsbewustzijn Risicoperceptie en ervaring met (verdrinkings)ongevallen Mening over verantwoordelijkheid bij toezicht De hoofdstukken 5 en 6 kennen een iets andere opzet, afhankelijk van hetgeen is besproken en als gevolg van de aangepaste gespreksleidraad voor het gesprek met kinderen. Ieder hoofdstuk besluit met een conclusie waarin de belangrijkste uitkomsten zijn vermeld.
8
3.
OUDERS VAN KINDEREN VAN 0 TOT EN MET 4 JAAR
3.1.
Inleiding
Er zijn drie groepsgesprekken gehouden met ouders van kinderen van 0 tot en met 4 jaar. Aan deze gesprekken hebben in totaal 24 ouders meegedaan. In onderstaande tabel is weergegeven hoe deze groepen zijn samengesteld. Tabel 3.1. Samenstelling groepen ouders met kinderen van 0 tot en met 4 jaar
Gesprek 1
Etnische achtergrond 7 Turkse moeders 1 Turkse vader
2
7 Marokkaanse moeders
3
2 Antilliaanse moeders 6 Surinaamse moeders 1 SurinaamsHindoestaanse vader
Bezit zwemdiploma Van de 8 ouders hebben 6 ouders wel en 2 ouders geen diploma Van de 7 ouders hebben 2 ouders wel en 4 ouders geen diploma (1 onbekend) Alle 9 ouders hebben een diploma
Aantal kinderen 5 gezinnen met 2 kinderen 3 gezinnen met 3 kinderen
1 gezin met 1 kind 3 gezinnen met 2 kinderen 1 gezin met 3 kinderen 1 gezin met 4 kinderen 1 gezin met 5 kinderen 5 gezinnen met 1 kind 2 gezinnen met 2 kinderen 1 gezin met 3 kinderen 1 gezin met 5 kinderen
Alle Surinaamse en Antilliaanse ouder en hun partners hebben een zwemdiploma. Bij de Marokkaanse en Turkse gezinnen is het beeld wisselend. Vier Turkse moeders zeggen dat de vader wel kan zwemmen, maar geen diploma heeft.
3.2.
Veiligheidsbewustzijn
Ouders zijn gevraagd naar hun beleving van het onderwerp veiligheid en het voorkomen van ongevallen met hun kinderen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de volgende punten: Hoe wordt het relatieve gevaar van vier veel voorkomende ongevallen ingeschat? Welke gevaarlijke situaties noemen ouders spontaan? Welke maatregelen nemen ouders? Alle ouders is gevraagd te reageren op de vraag als gevolg van welke ongevallen de meeste kinderen jaarlijks overlijden. Zij konden kiezen uit vier alternatieven: verstikking, gebotst of geraakt worden door een voorwerp, vuur en verbranding, verdrinking en onderdompeling. Alle drie de groepen ouders noemen hier verstikking en verdrinking. Ze geven het badje als voorbeeld van een situatie die mogelijk gevaarlijk kan zijn. Kinderen kunnen niet zelf overeind komen in bad, kinderen worden samen in een badje gezet en spelen te wild of je kunt afgeleid zijn doordat er iets met een ander kind gebeurt of door 9
de telefoon die gaat. Andere ouders zeggen dat ze zich door niets laten afleiden en altijd bij hun kind blijven als die in een badje zit. Verdrinking wordt echter niet of nauwelijks genoemd als de ouders spontaan gevaarlijke situaties beschrijven. Die situaties lopen uiteen van dingen in de mond stoppen, hete vloeistoffen, elektriciteit, de trap, ramen, messen en gevaarlijke vloeistoffen tot glas, op meubels klimmen, het verkeer en vreemde mensen die kinderen meenemen. Om hun kinderen tegen deze (potentiële) gevaren te beschermen doen ouders verschillende dingen. Alle groepen ouders hebben een aantal aanpassingen in huis gedaan en de meeste ouders halen gevaarlijke spullen weg. Zij zeggen echter ook dat ze niet alles willen of kunnen aanpassen en dat je dat ook andere mensen niet kunt vragen als je op bezoek gaat. Zij houden toezicht, leggen hun kinderen uit dat sommige dingen gevaarlijk zijn of hebben regels opgesteld. Sommige ouders zeggen dat uitleggen of regels opstellen niet bij alle kinderen effectief is. Van de Antilliaanse en Surinaamse ouders is er geen enkele ouder die erop vertrouwt dat hun kinderen altijd luisteren. Een aantal Turkse en Marokkaanse ouders zijn er wel van overtuigd dat hun kind gehoorzaamt. Het is afhankelijk van de leeftijd en het karakter van het kind of een kind luistert of niet. Ook de omstandigheden spelen een rol: leeftijdsgenootjes die het water ingaan (mee willen gaan en stoer willen doen) of kinderen die hun zwemvaardigheid overschatten. Het aandoen van zwembandjes is een van de maatregelen die ouders kunnen nemen om verdrinking van jonge kinderen te helpen voorkomen. Alle ouders zijn zich ervan bewust dat het dragen van zwembandjes alléén niet voldoende is om verdrinking te voorkomen. De Antilliaanse en Surinaamse ouders hebben een discussie over of je met zwembandjes om langer blijft drijven. Ook zegt een van de moeders dat ze niet wist dat er verschillende maten waren.
3.3.
Risicoperceptie en ervaring met (verdrinkings)ongevallen
Ouders hebben als eerste thema in het gesprek gesproken over wat zij in het algemeen gevaarlijke situaties vinden. Vervolgens is deze vraag toegespitst op situaties waarin verdrinkingsongevallen kunnen gebeuren. In deze paragraaf worden drie vragen beantwoord: Welke risico’s kennen ouders als het gaat om verdrinkingsongevallen? Denken ze dat hun eigen kinderen wel eens in een gevaarlijke situatie komen? Iedere deelnemer aan de groepsgesprekken weet dat zelfs een klein laagje water al voldoende is om in te kunnen verdrinken. Ouders reageren daarentegen verbaasd op het gegeven dat verdrinking geluidloos plaatsvindt. Sommige Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse ouders verwachten dat een kind een schrikreactie vertoont. Ouders lijken over het algemeen veel over verdrinkingsrisico’s te weten. Zij benoemen uiteenlopende 10
gevaarlijke situaties waarin verdrinkingsongevallen kunnen voorkomen. Hoewel zij ook het baden en de badjes in de tuin als gevaarlijke situaties noemen, beschrijven ze voornamelijk situaties die rond open water plaatsvinden. Ze noemen het zwembad, de sloot, vijver en een meer of de zee. Bruggetjes, steile hellingen, fonteinen, plassen water in de speeltuin en ook putten worden genoemd. Ze beschrijven situaties waarbij jonge kinderen het gevaar niet inzien: bevroren slootjes, maar ook kroos op slootjes en vijvers. Veel ouders noemen gebeurtenissen op die hun eigen kinderen zouden kunnen overkomen. Een ongeluk zit in een klein hoekje en het kan iedereen overkomen, is de algemeen heersende stemming. Kinderen doen onverwachte dingen, ze springen achter een bal aan of rennen op eendjes af. Ze krijgen van hun ouders te horen dat water gevaarlijk is, maar ouders beseffen dat deze informatie misschien niet tot iedereen even goed doordringt. Kinderen associëren water met spelen en gezelligheid. Een Surinaamse moeder vertelt over de vijver in de achtertuin: “Ze is nu vier jaar, maar ze is er al een keer ingelopen. Ik stond ernaast en het gebeurde gewoon. Ik kon haar nog net pakken. Het water trekt haar. Ik zit er bovenop maar ik ben nog steeds doodsbang. We hebben er een hek omheen en een net, maar ze wil altijd naar dat water. Ik stond er niet bij stil dat het zo snel kan gaan. Je hoort dat soort dingen wel, maar je gelooft het niet.”
3.4.
Mening over verantwoordelijkheid bij toezicht
Alle ouders is een aantal stellingen voorgelegd om te achterhalen hoe zij denken over hun eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van dergelijke ongelukken. In deze paragraaf komen daarom de volgende vragen aan de orde: Wat zijn de ervaringen van de ouders met toezicht houden in de praktijk? Zijn behalve de ouders ook andere personen of instanties verantwoordelijk? Ouders zijn de eerstverantwoordelijke als het gaat om het houden van toezicht. Daar zijn alle vaders en moeders het mee eens. Ze zijn zich ervan bewust dat er al iets kan gebeuren als ze maar heel even niet kijken. Toch is het lastig voor de ouders om aan te geven hoe lang zo’n moment van onoplettendheid dan kan duren. Sommigen zeggen dat 1 seconde al genoeg is en andere zeggen een minuutje. Het is voor de ouders moeilijk om concrete voorbeelden te geven van hoe zij het toezicht houden zelf invullen. Eén ouder zegt: “Ik moet je kunnen zien en horen,” als het kind buiten speelt. Een andere ouder heeft de eerste twee maanden nadat ze waren verhuisd elke dag tegen zijn dochter gezegd dat ze niet op de zwarte tegels mocht komen (op een pleintje waarachter een meertje ligt), om zijn dochter te beschermen tegen de gevaren in de nieuwe woonomgeving . Uit de waarnemingen van de ouders blijkt dat het in de praktijk met het toezicht houden wel eens anders gaat. Zo vertellen de Turkse ouders over kinderen van 6 jaar die moeten oppassen op kleinere kinderen: “Kinderen in de straat die moeten oppassen op een kind van 2 of 3 jaar. Als ze aan het spelen zijn vergeten ze op te passen.” Meerdere ouders beamen dat zij dit ook zien bij veel Turkse ouders, maar ook bij Marokkaanse en Surinaamse ouders. In Turkije is dit volgens veel ouders gewoon, want iedereen kent 11
elkaar en let op elkaars kinderen, maar in Nederland is de omgeving anders, er is veel water en veel verkeer. Een van de moeders vertelt dat ze haar eigen buren nauwelijks kent en dat ze die niet kan vragen om op te passen. Toezicht ontbreekt volgens de ouders ook nogal eens omdat de ouders met elkaar aan het kletsen zijn en dan de kinderen niet continu in de gaten houden. Ook de Marokkaanse ouders erkennen dat het in de Marokkaanse cultuur voorkomt dat oudere kinderen op jongere broers en zusjes letten. De nadruk ligt volgens sommigen meer op het uit zichzelf willen meehelpen van de ouders bij het houden van toezicht. Ook zijn de omstandigheden in Marokko verschillend van die in Nederland. De gezinnen zijn groter en de vrouwen doen veel huishoudelijk werk met de hand. In Nederland gebeurt dit volgens de ouders minder vaak, zij geven de verantwoordelijkheid voor het toezicht houden in ieder geval niet aan hun eigen kinderen. Ook andere volwassenen kun je die taak niet zomaar meegeven. Anderen goed laten opletten kan alleen als je daar heel duidelijke afspraken over maakt. Sommige ouders vinden dat water vlakbij speeltuinen of water in kinderrijke buurten met hekken moet worden afgeschermd. Hier ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente. De meeste ouders vinden het plaatsen van hekken rond speeltuinen nog wel zinvol, maar ze geven daarbij aan dat het ondenkbaar is dat overal hekken worden geplaatst. In het zwembad is het toezicht van de badmeester niet toereikend om niet meer zelf te hoeven opletten. Het zijn er te weinig en ze letten niet altijd goed op. Een Turkse moeder vertelt dat ze vaak in kranten leest dat kinderen in een zwembad zijn verdronken.
3.5.
Conclusie
De niet-westerse allochtone ouders van kinderen van 0 tot en met 4 jaar kunnen veel verschillende gevaarlijke situaties opnoemen die zich in en om hun huis kunnen voordoen. Water als risico wordt echter spontaan niet heel veel genoemd, terwijl ouders het risico op verdrinking in het algemeen wel goed schatten: zij noemen verdrinking en verstikking als oorzaken van de meeste dodelijke privéongelukken. Ouders zijn van mening dat zij goed toezicht houden en schatten het risico op verdrinking van hun eigen kinderen wellicht minder hoog in. Zij vinden allemaal dat ze goed toezicht houden, maar zij kunnen maar moeilijk een concrete invulling van dat toezicht geven. Om hun kinderen te beschermen hebben de meeste ouders aanpassingen in huis gedaan. Ook krijgen de kinderen uitleg over wat zij wel en niet mogen. Of dit effectief is heeft volgens de ouders te maken met de leeftijd en het karakter van het kind. Situaties waarin hun eigen kinderen mogelijk het risico lopen te verdrinken plaatsen zij rond open water. Ouders begeleiden hun kind altijd bij het eendjes voeren, of passen op de kinderen als ze buiten spelen. Hoewel ze van zichzelf zeggen dat toezicht nooit ontbreekt, nemen ze zelf waar dat andere niet-westerse allochtone ouders hun kinderen onbegeleid of onder het toeziend oog van een oudere broer of zus laten buiten spelen. De ouders wijzen op een verschil tussen toezicht houden in het herkomstland en Nederland. 12
4.
OUDERS VAN KINDEREN VAN 5 TOT EN MET 12 JAAR
4.1.
Inleiding
Er zijn drie groepsgesprekken gehouden met ouders van kinderen van 5 tot en met 12 jaar. Aan deze gesprekken hebben in totaal 23 ouders meegedaan. In onderstaande tabel is weergegeven hoe deze groepen zijn samengesteld. Tabel 4.1. Samenstelling groepen ouders van kinderen van 5 tot en met 12 jaar
Gesprek
Etnische achtergrond
1
8 Turkse moeders
2
7 Marokkaanse moeders
3
4 Antilliaanse moeders 4 Surinaamse moeders
Bezit zwemdiploma Van de 8 ouders hebben 5 wel een diploma en 2 geen diploma (1 onbekend) Van de 7 ouders hebben 3 wel en 2 geen diploma (1 onbekend), 1 heeft zwemles Van de 8 ouders hebben 6 wel en 1 geen diploma (1 onbekend)
Aantal kinderen
4 gezinnen met 2 kinderen 3 gezinnen met 3 kinderen 1 gezin met 6 kinderen
2 gezinnen met 2 kinderen 3 gezinnen met 3 kinderen 1 gezin met 4 kinderen 1 gezin met 5 kinderen
3 gezinnen met 1 kind 3 gezinnen met 2 kinderen 2 gezinnen met 3 kinderen
De zwemvaardigheid van de Turkse ouders en hun kinderen tussen vijf en twaalf jaar is wisselend. In alle gezinnen heeft ten minste één gezinslid een zwemdiploma, maar in de meeste gevallen heeft niet iedereen een diploma. Ook bij de Marokkaanse gezinnen is het beeld wisselend. Vijf van de Marokkaanse gezinnen hebben kinderen in de leeftijd tussen vijf en twaalf jaar zonder zwemdiploma. In de Surinaamse en Antilliaanse gezinnen hebben daarentegen wel vrijwel alle gezinsleden een diploma.
4.2.
Veiligheidsbewustzijn
Ouders zijn gevraagd naar hun beleving van het onderwerp veiligheid en het voorkomen van ongevallen met hun kinderen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de volgende punten: Welke gevaarlijke situaties noemen ouders spontaan? Hoe wordt het relatieve gevaar van vier veel voorkomende ongevallen ingeschat? Welke maatregelen nemen ouders? Ouders noemen in eerste instantie vaak situaties buitenshuis die gevaarlijk kunnen zijn: het verkeer en buiten spelen. Zij beschouwen het risico op ongevallen van dien aard, dat 13
zij hun kinderen niet alleen laten buiten spelen en zelf toezicht willen houden. Binnenshuis zijn de genoemde risico’s verbranding (hete thee, (per ongeluk) iets in de brand steken, keramische plaat, een pan kokend water, brand, gas en vuur) en valongelukken (een raam dat open staat, van de trap vallen of van het bed). Water wordt wat minder als bron van gevaar gezien. Er zijn twee Marokkaanse ouders die dit noemen en één Turkse moeder: “Als ik met de jongste eendjes ga voeren dat ze dan naar de eendjes rent.” Alle ouders is gevraagd te reageren op de vraag als gevolg van welke ongevallen (verstikking, gebotst of geraakt, vuur en verbranding, verdrinking en onderdompeling) de meeste kinderen jaarlijks overlijden. De Antilliaanse moeders beschouwen verdrinking en verbranding als meest voorkomend. De Marokkaanse en Turkse ouders denken dat verkeer en verdrinking de meeste dodelijke slachtoffers opeist. Verdrinking wordt door verschillende Marokkaanse moeders genoemd als doodsoorzaak omdat jonge kinderen nog niet kunnen zwemmen (geen diploma hebben) of niet aan water gewend zijn. Een van de Marokkaanse moeders noemt verkeer als het meest risicovol, juist omdat kinderen in Nederland meestal een zwemdiploma hebben. Als de ouders wordt gevraagd naar wat zij doen om ongevallen bij hun kinderen te voorkomen, antwoorden zij in eerste instantie vanuit het perspectief dat ongevallen thuis gebeuren. Ongeveer de helft van alle ouders vertelt over aanpassingen die ze in het huis hebben gedaan om hun kinderen te beschermen. Het loopt uiteen van aangepaste stopcontacten, traphekjes, brandmelders, het onbereikbaar wegzetten van pannen heet water of thee, en een beveiligde thermostaat in de douche. Ook genoemd zijn: meelopen op de trap, het wegzetten van gevaarlijke objecten (messen). Er zijn ook redelijk wat ouders die hun kind(eren) proberen uit te leggen dat iets gevaarlijk is, die regels stellen, zelf het goede voorbeeld geven of het kinderen zelf laten ervaren. Een Turkse moeder licht het toe: “Je probeert spullen weg te zetten. Maar wij praten vooral met de kinderen en we laten het ze expres voelen, ze moeten het ervaren. Ik laat ze voelen hoe heet de hete theekan is bijvoorbeeld. Dat helpt.” Twee ouders zeggen hierover dat het stellen van regels niet altijd hoeft te betekenen dat kinderen zich daaraan houden, ze vergeten het of ze doen het stiekem. De Surinaamse en Antilliaanse moeders zijn het erover eens dat het aan je kind uitleggen van regels beter is dan alleen maar zeggen dat iets niet mag. Ze beschouwen dit ook als een verschil in opvoedgewoontes tussen vroeger en nu. Het stellen van regels en grenzen is ook een maatregel die ouders nemen als het gaat om buiten spelen. Ook toezicht is belangrijk, veel ouders zeggen dat ze hun kinderen niet uit het oog verliezen, ook al zeggen sommige ouders dat ze niet bij elk kind mee naar buiten gaan. De leeftijd en het karakter van het kind zijn medebepalend in welke maatregelen een moeder neemt. Twee Marokkaanse ouders noemen nog een praktische maatregel: het aantrekken van een geel hesje in het verkeer en een tuigje omdoen. Veel meer lijken de ouders niet te kunnen bedenken. Zoals één Surinaamse moeder zegt: “Die van mij houdt van buitenspelen. Wat doe je eraan? Weinig. Ja, je praat erover. Gelukkig doen ze heel 14
veel aan veiligheid op school. Ze krijgen verkeersles en fietsles.” De school heeft een duidelijke functie in het onderwijzen over risico’s. Dat wordt ook door andere moeders bevestigd: “Gelukkig krijgen ze zwemles op school.” Een Turkse moeder zegt: “Je kunt niet zo veel doen, behalve dat je ze leert zwemmen.” De moeders noemen in eerste instantie vrijwel uitsluitend zwemlessen als maatregel om verdrinkingsongevallen te voorkomen. Een van de moeders vertelt over haar eigen ervaring: “Mijn dochter van acht is nu bezig met zwemles. Omdat ze nu naar zwemles gaat, weet ze dat ze niet kan zwemmen en ze weet dat ze niet bij het kanaal moet komen.” Ze zijn erg geïnteresseerd in elkaars verhalen over de mogelijkheden om gratis zwemles te krijgen. De kosten van zwemlessen vormen voor een deel van de moeders een belemmering.
4.3.
Risicoperceptie en ervaring met (verdrinkings)ongevallen
Ouders hebben als eerste thema in het gesprek gesproken over wat zij in het algemeen gevaarlijke situaties vinden. Vervolgens is deze vraag toegespitst op situaties waarin verdrinkingsongevallen kunnen gebeuren. In deze paragraaf worden drie vragen beantwoord: Welke risico’s kennen ouders als het gaat om verdrinkingsongevallen? Denken ze dat hun eigen kinderen wel eens in een gevaarlijke situatie komen? Wat doen ze om zo’n situatie te voorkomen? Surinaamse en Antilliaanse ouders noemen de meeste gevaarlijke situaties, Turkse moeders de minste. De Marokkaanse ouders zijn, op verzoek van de gespreksleider, wel in staat om diverse gevaarlijke situaties te bedenken. Het stoer doen van de kinderen of zelf verkeerd inschatten van een bepaalde situatie kunnen in het algemeen aan het ontstaan van gevaar bijdragen. De overige situaties kunnen over drie locaties (omstandigheden) worden verdeeld: situaties in en om het huis, situaties vlakbij het huis (open water), en het zwembad of de zee. Zoals bij ouders van oudere kinderen wellicht kan worden verwacht noemen ouders vrijwel alleen maar gevaarlijke situaties bij open water. Daarentegen zijn situaties aan de zee of in het zwembad door weinig van de ouders uit eigen beweging genoemd. Ouders noemen spontaan situaties tijdens het buiten spelen: in het water vallen, op het ijs lopen, de bal uit het water vissen, van een brug springen, een vlot of andere objecten in het water, uitglijden vanaf de kade. Later bestempelen de meeste moeders, als ze de keuze maken tussen de zee en het zwembad, de zee als gevaarlijker omdat er stroming is en golven zijn. Attracties in het zwembad kunnen gevaar opleveren. Maar ook niet kunnen zwemmen of alleen zwemmen zonder begeleiding, zonder bandjes zwemmen of per ongeluk in het water worden geduwd zijn genoemd. Veel Surinaamse en Antilliaanse ouders kunnen zich goed voorstellen dat dergelijke gebeurtenissen ook binnen hun gezinnen kunnen voorkomen. De situaties die zij beschrijven gaan vaak over het plotseling kwijtraken van kinderen (“het gebeurt in een flits”) of het even afgeleid zijn. De moeders beseffen dat het in één moment van 15
ontbrekend toezicht kan gebeuren: “Soms gebeurt ook per ongeluk iets. Mijn kind kon nog niet zwemmen en liep langs het zwembad en werd er ineens ingeduwd door een kind dat langs rende. Ik zat door een tijdschrift te bladeren, maar het gebeurde in een flits. Ik hield mijn kind goed in de gaten maar het is zo gebeurd. Hij stond naast me, hij ging wat doen en in een flits. U wilt niet weten met wat een zweefduik ik dat water indook.” De Turkse en Marokkaanse ouders zijn wat meer verdeeld over de vraag of hun kinderen wel eens in gevaarlijke situaties terechtkomen. Sommige ouders denken dat het niet voorkomt, omdat de kinderen een zwemdiploma hebben of omdat ze niet zonder toezicht in de buurt van water gaan spelen. De Turkse ouders zeggen bijna allemaal dat hun kinderen ook altijd naar ze zullen luisteren. Zij zeggen dat hun kinderen niet het water ingaan als ze hebben gezegd dat dat niet mag. Andere ouders zijn er niet zo zeker van dat hun kinderen altijd luisteren: “Kinderen zijn onvoorspelbaar. Niet alleen omdat ze ongehoorzaam zijn, maar ze hebben fantasie, ze spelen.” Toezicht houden en het kind een zwemdiploma laten behalen zijn dan ook de maatregelen die de ouders het meest noemen. Enkele ouders brengen nog andere maatregelen naar voren het omdoen van zwembandjes, het afschermen van open water (vijvers) en het plaatsen van hekken bij speelplekken door de gemeente. Een aantal maatregelen hebben de ouders niet uit eigen beweging genoemd. Deze zijn in de gesprekken aan de moeders voorgelegd zodat zij hierover hun mening konden geven. Ouders zijn het erover eens dat sommige maatregelen vanzelfsprekend zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om op een voor het kind gemakkelijk zichtbare plaats te gaan zitten, niet te ver de zee in te gaan en een zwemvest op de boot te gebruiken. Twee maatregelen vinden ze minder geschikt: het maken van afspraken met andere ouders over oppassen en het dragen van een polsbandje met een telefoonnummer: “Zo’n bandje helpt toch niet tegen verdrinking?”. Een andere ouder zegt daarover: “De meeste kinderen weten dat nummer toch wel uit hun hoofd?”.
4.4.
Mening over verantwoordelijkheid bij toezicht
Alle ouders is een aantal stellingen voorgelegd om te achterhalen hoe zij denken over hun eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van dergelijke ongelukken. In deze paragraaf komen daarom de volgende vragen aan de orde: Wat zijn de ervaringen van de ouders met toezicht houden in de praktijk? Zijn behalve de ouders ook andere personen of instanties verantwoordelijk? De meerderheid van de moeders vindt zichzelf in de eerste plaats verantwoordelijk voor het toezicht op hun kinderen. Zij vertrouwen er niet op dat andere volwassenen goed op hun kinderen zullen letten en geven daar verschillende redenen voor: moeders kunnen afgeleid zijn omdat ze zitten te kletsen, of afspraken kunnen onduidelijk zijn (“Jij zou toch opletten?”) of men is er niet zeker van dat de andere ouders kunnen zwemmen. De Turkse moeders vertellen dat de Turkse vaders vaak wat minder bewust zijn van gevaarlijke 16
situaties en het belang van leren zwemmen. Een van de Turkse moeders legt de oorzaak bij de taakverdeling tussen man en vrouw (een gezinsinkomen genereren tegenover de opvoeding verzorgen). De Antilliaanse en Surinaamse moeders zijn het erover eens dat toezicht houden een taak is die je niet aan oudere broers of zussen kunt overlaten: “Kleine kinderen van een jaar of 6 moeten niet op nog kleinere kinderen passen. Dat zie je vaak genoeg hoor.” De Marokkaanse ouders maken onderscheid tussen de groep Marokkanen die in Nederland zijn opgegroeid en de ‘importbruiden’. De importbruiden gaan, volgens hen, wat meer nonchalant met hun kinderen om: “Het heeft te maken met Marokko. […] Kinderen voeden daar andere kinderen op, dat is wat ik zag in Marokko. Een meisje van een jaar of 5 dat lette op een kind van 1 jaar. Mensen van de eerste generatie voedden zo op. Mijn ouders hebben mij nooit in de gaten gehouden. Omdat ik zoveel heb meegemaakt ben ik nu zo voorzichtig.” Bij het zwemmen in een zwembad heeft de badmeester een toezichthoudende functie. Maar ook in deze situatie vertrouwen de meeste moeders niet uitsluitend op het toezicht door de badmeester. Ze hebben vaak verhalen gehoord over kinderen die in het zwembad zijn verdronken. Zij blijven daarom ook zelf goed uitkijken als ze met hun kinderen naar het zwembad gaan. Over de verantwoordelijkheid van de ouders bij het behalen van een zwemdiploma bestaan verschillende opvattingen. Sommige moeders vinden dat de school in de eerste plaats verantwoordelijk is voor het geven van zwemles. Sommige moeders vinden dat de school en de ouders beide verantwoordelijkheid dragen. Andere moeders vinden het weer uitsluitend een verantwoordelijkheid van de ouders. De meeste opmerkingen die hierover zijn gemaakt hebben betrekking op het moment waarop de school met zwemlessen start: sommige moeders vinden het te laat als de school hiermee start in groep 4 of 5. Het zou volgens hen al kunnen beginnen vanaf groep 1 of 2, vanaf 4 jaar. De ouders met een Turkse achtergrond denken dat het aanbod van de school ook van invloed is op het gedrag van de ouders: “Ouders wachten op de zwemles van school want dat is gratis, dan wachten ze dus tot groep 5.” Dit bevestigt de hiervoor gemaakte opmerking van de moeders dat de kosten van zwemlessen een belemmering kunnen vormen. Een van de Turkse moeders zegt: “Ik heb het genoeg gehoord: ‘Jij moet maar een jaartje wachten’. Als je drie of vier kinderen hebt dan ga je dat toch niet allemaal zelf betalen.” Het bezit van een zwemdiploma betekent voor de meeste ouders niet dat zij het niet meer nodig vinden om toezicht te houden op hun kinderen. De kinderen kunnen nog steeds ruw of wild met elkaar spelen en ze kunnen in paniek raken. Volgens twee ouders is het ook afhankelijk van de situatie: het zwembad is veiliger dan de zee, zegt de één. De andere moeder zegt dat ze niet meer met haar zoon meegaat, omdat hij zich zou schamen als zijn moeder erbij was (de zoon is 12 jaar).
17
4.5.
Conclusie
De niet-westerse allochtone ouders van kinderen van 5 tot en met 12 jaar noemen net als de ouders van jongere kinderen verschillende gevaarlijke situaties die zich in en om hun huis kunnen voordoen. De focus ligt echter op gevaarlijke situaties buitenshuis: het verkeer en buiten spelen. Water als risico wordt net als bij de jongste kinderen niet heel veel spontaan genoemd, terwijl ouders het risico op verdrinking in het algemeen wel goed schatten: De Antilliaanse en Surinaamse ouders noemen verdrinking en verbranding als oorzaken van de meeste dodelijke privéongelukken. Bij de Marokkaanse en Turkse ouders is dat verdrinking en verkeer. Alle groepen ouders zien in verdrinking dus een aanzienlijk risico, maar veel ouders benoemen in eerste instantie alleen open water als risico. Het zwembad en de zee worden door minder ouders uit eigen beweging genoemd. Ouders van de oudere kinderen denken in eerste instantie dus vaak aan gevaarlijke situaties buitenshuis, maar zij noemen als voorbeelden van toegepaste maatregelen om hun kinderen te beschermen juist vaak aanpassingen binnenshuis. Toezicht houden op de kinderen die buiten spelen is de meest genoemde maatregel om kinderen tegen gevaren in de woonomgeving te beschermen. Toch mogen sommige kinderen onbegeleid buiten spelen. Net als de jongere kinderen krijgen de oudere kinderen tevens uitleg over wat zij wel en niet mogen. De Antilliaanse, Surinaamse en Marokkaanse ouders zeggen net als de ouders van de jongste kinderen dat gehoorzamen afhankelijk is van de leeftijd en het karakter van het kind. De meeste Turkse moeders zeggen daarentegen dat hun kinderen wel allemaal luisteren en zich aan de regels houden. Veel ouders benadrukken het belang van toezicht houden en vinden zichzelf in de eerste plaats verantwoordelijk. Desondanks ontstaat de indruk dat deze moeders zichzelf een kleine rol toebedelen als het gaat om het voorkomen van verdrinkingsongevallen of ongevallen tijdens het buiten spelen. Veel maatregelen die tijdens de gesprekken door de gespreksleider naar voren zijn gebracht, beschouwen de ouders als vanzelfsprekend. Zwemles geven is vrijwel de enige praktische maatregel die ze zelf opnoemen, maar lang niet alle ouders vinden dat zwemles een verantwoordelijkheid van de ouders zelf is. De kosten zijn voor veel Turkse gezinnen een belemmering. Van zichzelf zeggen de ouders dat ze goed toezicht houden, maar ze beschrijven net als de ouders van jongere kinderen situaties waarin andere niet-westerse allochtone ouders hun kinderen onbegeleid of onder het toeziend oog van een oudere broer of zus laten buiten spelen. De ouders die in de groepsgesprekken aan het woord waren wijzen op een verschil tussen toezicht houden in het herkomstland en Nederland en een verschil tussen nieuwkomers (‘importbruiden’) en zij, die in Nederland zijn opgegroeid.
18
5.
ASIELZOEKERS
5.1.
Inleiding
In totaal hebben 9 asielzoekers meegedaan aan het onderzoek. Vijf ouders met een Somalische achtergrond en vier ouders met een Irakese of Iranese achtergrond. In de vier Somalische gezinnen kan niemand zwemmen, één gezin heeft drie kinderen die nu zwemles krijgen. Een andere Somalische moeder weet niet zeker of haar kind zwemles krijgt. Bij de Irakese en Iranese gezinnen hebben sommige kinderen wel een diploma. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de samenstelling van de twee groepen. Tabel 5.1 Samenstelling groepen asielzoekers
Gesprek 1
Etnische achtergrond 4 Somalische moeders 1 Somalische vader
Verblijf in Nederland Tussen 1 en 3 jaar in Nederland
2
Tussen 1 en 2 jaar in Nederland
5.2.
3 Irakese moeders 1 Iranese moeder
Aantal kinderen 1 gezin met 1 kind 1 gezin met 2 kinderen 2 gezinnen met 3 kinderen 1 gezin met 4 kinderen 2 gezinnen met 1 kind 1 gezin met 3 kinderen 1 gezin met 4 kinderen
Veiligheidsbewustzijn
Ouders zijn gevraagd naar hun beleving van het onderwerp veiligheid en het voorkomen van ongevallen met hun kinderen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de volgende punten: Welke gevaarlijke situaties noemen ouders spontaan? Hoe denken zij over water in de omgeving? Welke maatregelen nemen ouders? De Somalische ouders noemen niet veel gevaarlijke situaties uit zichzelf. Zij beschouwen het als onderdeel van de opvoeding om de kinderen te vertellen wat gevaarlijk kan zijn. Ook toezicht is een belangrijke maatregel. Ze zorgen ervoor dat de kinderen bijvoorbeeld niet in de keuken komen, omdat ze zich daar kunnen verbranden, of ze laten hun kinderen niet alleen in de badkamer. Daarnaast horen ze op school over verkeersregels. De Irakese en Iranese ouders noemen het zwembad als gevaarlijke plek. Verder vinden ze Nederland niet een gevaarlijk land. Twee moeders vertellen het volgende: “In Irak gaan de kinderen naar school en onderweg naar school spelen ze met vuurwerk. Dat was daar gevaarlijk. In Nederland heb je dat niet.” De Somalische ouders vertellen over water in de buurt van het asielzoekerscentrum. De kleine kinderen mogen daar onbegeleid niet komen. De oudste kinderen (vanaf zeven 19
jaar) wordt verteld dat ze daar niet mogen komen omdat ze in het water kunnen vallen. Op twee Somalische ouders na, spreken de moeders uit dat hun kinderen zich aan de regels houden. Ze bezoeken wel eens een park in de buurt, waar de ouders dan aan de kant van het water gaan zitten. Sommige oudere kinderen mogen wel alleen naar het park om te spelen. De leeftijd waarop dat mag verschilt: een van de ouders vertelt dat de kinderen vanaf 6 jaar alleen mogen gaan (samen met andere kinderen). Een andere moeder zegt dat haar dochter van 7 niet alleen mag.
5.3.
Risicoperceptie verdrinking
Ouders hebben als eerste thema in het gesprek gesproken over wat zij in het algemeen gevaarlijke situaties vinden. Vervolgens is deze vraag toegespitst op situaties waarin verdrinkingsongevallen kunnen gebeuren. In deze paragraaf worden drie vragen beantwoord: Welke ervaringen hebben ouders met verdrinkingsongevallen? Vinden ze het een belangrijk onderwerp? Wat doen ze om zo’n situatie te voorkomen? De vier Irakese en Iranese moeders vertellen allemaal over een gebeurtenis waarbij mensen zijn verdronken. Ze kennen het gevaar van water. In Nederland wordt het zwembad of open water als gevaarlijk beschouwd omdat de kinderen niet kunnen zwemmen. De Somalische ouders weten bovendien dat zelfs een klein laagje water een risico kan vormen. Twee Somalische moeders vertellen over een theatervoorstelling die ze via hun eigen school hebben gezien. Het ging over verschillende onderwerpen: de verhouding tussen mannen en vrouwen, eten, maar ook over ‘Nederland Waterland’. In de voorstelling werden de gevaren van niet kunnen zwemmen behandeld en het belang van zwemles. De ouders vinden zwemvaardigheid belangrijk, maar kunnen niet aangeven wat ze er zelf aan kunnen doen om kinderen een diploma te laten behalen. Een Irakese moeder vertelt dat één dochter een diploma heeft, maar de andere kinderen niet. Zij waren te oud om een diploma te halen via school. Ze zegt dat het moeilijk te regelen is en dat ook de kosten een belemmering vormen. Een Somalische moeder vindt dat de school verantwoordelijk is voor het trainen van zwemvaardigheid. Sommige ouders vinden dat toezicht niet meer nodig is zodra een kind een zwemdiploma heeft, maar andere ouders geven aan dat het ook dan nog nodig is om op te letten. Een badmeester in het zwembad is niet voldoende. Net als de andere groepen ouders vinden deze ouders dat het toezicht hun eigen verantwoordelijkheid is. De Irakese ouders lijken zwemwater in het algemeen te vermijden. Een van hen zegt dat haar kinderen wel alleen naar het zwembad mogen (een heeft een diploma, de anderen krijgen zwemles), omdat ze dat belangrijk voor de kinderen vindt. Zelf vinden ze het eng om dichtbij water te zijn.
20
5.4.
Conclusie
Hoewel het gesprek met de Somalische asielzoekers redelijk is verlopen is de opbrengst van beide gesprekken niet groot te noemen. Het vertalen kostte redelijk wat tijd en zeker bij de Irakese en Iranese moeders leek een deel van hetgeen is verteld niet te worden vertaald. De ouders leken de bedoeling van het gesprek niet helemaal te begrijpen. Bij de Somalische asielzoekers verliep het gesprek tegen het einde toe wel beter: zij raakten enthousiast en konden daarom ook wat meer vertellen over hun wensen en meningen ten aanzien van voorlichting. Concluderend kan worden gezegd dat Nederland door deze doelgroep niet als een heel gevaarlijk land wordt beschouwd. Het thema veiligheid lijkt niet bijzonder te leven onder de asielzoekers met wie is gesproken. Ouders beschouwen het als vanzelfsprekend dat zij uitleg geven aan hun kinderen over wat gevaarlijk is en wat niet. Zij maken afspraken met hun kinderen en begeleiden de jongste kinderen. De oudere kinderen mogen ook wel onbegeleid buiten spelen. De ouders kennen het gevaar van water. Veel van de moeders zijn angstig als ze in de buurt van water komen, ze kunnen zelf niet zwemmen. Ze beschouwen zwemvaardigheid als belangrijk, maar ze weten niet goed hoe ze het behalen van een zwemdiploma kunnen regelen. Er zijn financiële belemmeringen maar soms zijn ook de kinderen te oud om het via de school te regelen.
21
22
6.
KINDEREN VAN 8 TOT EN MET 12 JAAR
6.1.
Inleiding
Er zijn twee groepsgesprekken met kinderen gehouden. In totaal hebben 22 allochtone kinderen meegedaan aan het onderzoek. 13 Marokkaanse en Turkse jongens en meisjes van 8 tot en met 12 jaar en 9 Antilliaanse en Surinaamse jongens en meisjes van 7 tot en met 11 jaar. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de samenstelling van de twee groepen kinderen. Tabel 6.1. Samenstelling groep kinderen van 7 tot en met 12 jaar
Gesprek 1
2
Etnische achtergrond 8 Marokkaanse kinderen en 5 Turkse kinderen
Geslacht
Bezit zwemdiploma
Aantal kinderen in het gezin
Er zijn 9 jongens en 4 meisjes
Van alle 13 kinderen hebben 8 wel en 5
7 Surinaamse kinderen en 2 Antilliaanse kinderen
Er zijn 3 jongens en 6 meisjes
Alle 9 kinderen hebben een diploma
geen diploma (8, 9, 10 jaar oud)
1 gezin met 1 kind 2 gezinnen met 2 kinderen 2 gezinnen met 3 kinderen 6 gezinnen met 4 kinderen 2 gezinnen met 5 kinderen 1 gezin met 1 kind 4 gezinnen met 2 kinderen 2 gezinnen met 3 kinderen 1 gezin met 4 kinderen 1 gezin met 5 kinderen
Vrijwel alle kinderen hebben ervaring met zwemmen of spelen in het water en dat doen zij het meest in het zwembad. Ze bezoeken meestal één of soms twee zwembaden in de woonomgeving. Antilliaanse en Surinaamse kinderen lijken de Nederlandse kust niet te bezoeken. De Noordzee is ook niet populair bij de Turkse en Marokkaanse kinderen. Zij zwemmen wel in de zee, maar dat gebeurt overwegend in het thuisland van de ouders, Marokko of Turkije. Open water (een recreatieplas, meer of rivier) is bij alle kinderen minder populair. Ze vinden het vies of begrijpen niet helemaal waarover het gaat: “Bedoelt u water met vissen erin?” De zwemvaardigheid van de kinderen en hun gezinsleden verschilt per groep. Van de Marokkaanse en Turkse kinderen hebben vijf geen zwemdiploma (drie jongens en twee meisjes van 8, 9 en 10 jaar oud), maar zij zeggen allemaal dat ze wel kunnen zwemmen. Bij vier van de vijf Turkse gezinnen kunnen de ouders niet zwemmen. Twee van de acht Marokkaanse kinderen hebben geen zwemdiploma. Sommige Marokkaanse ouders kunnen zwemmen, maar een minderheid heeft een zwemdiploma. Alle Surinaamse en Antilliaanse kinderen hebben daarentegen een zwemdiploma. Eén Antilliaans meisje heeft aangegeven dat haar moeder niet kan zwemmen, de andere kinderen zeggen dat hun ouders kunnen zwemmen. Ouders en oudere broers en zussen hebben vaker wel dan geen zwemdiploma.
23
6.2.
Risicoperceptie en kennis
Kinderen staan in het onderzoek als aparte groep centraal. Met de groepsgesprekken is getracht om in beeld te brengen hoe kinderen tegen het onderwerp verdrinking aankijken en welke gevaren zij zien. In deze paragraaf worden de volgende vragen beantwoord: Welke gevaarlijke situaties noemen kinderen spontaan? Welke ervaringen hebben zij met (bijna) verdrinkingsongevallen? Kinderen zijn zich ervan bewust dat zwemmen en spelen in of nabij het water gevaarlijk kan zijn. Desgevraagd noemen zij allemaal spontaan een of meerdere gevaarlijke situaties. De perceptie van gevaar lijkt zich bij de Surinaamse en Antilliaanse kinderen te concentreren op het speelgedrag in of rond het zwembad. Ze noemen situaties als rennen en vallen, elkaar kopje onder duwen of van de glijbaan af duwen, de bal nazwemmen in het diepe. Andere omstandigheden (spelen in de buurt van open water) of locaties (zwemmen in open water of de zee) noemen de Surinaamse en Antilliaanse kinderen niet uit zichzelf. Ernaar gevraagd zeggen de Antilliaanse en Surinaamse kinderen dat ze het zwembad het veiligst vinden. Daar is begeleiding, zijn badmeesters en kun je sneller iets vastpakken. Het is volgens hen niet veilig om op de zee op een rubberboot of een luchtbed te liggen. Ze vinden dat je je er niet snel op kunt voortbewegen, dat je het risico loopt te worden meegesleurd door de stroming of de golven, of dat de golven over het luchtbed kunnen komen. De zee is het gevaarlijkst, want het is groter dan een meer: “In een meer kun je staan en is het minder wild.” De Turkse en Marokkaanse kinderen beschrijven gevaarlijke situaties wat algemener: je kunt verdrinken zonder diploma, in het water vallen, hoge golven zijn gevaarlijk, geen hek rond water en tegen dingen aanzwemmen. Een kalme zee (zonder hoge golven), douchen en in een klein badje met bandjes zwemmen noemen drie kinderen spontaan op als ‘niet-gevaarlijk’. De helft van de Antilliaanse en Surinaamse kinderen kan een situatie beschrijven waarin iemand in het water in de problemen is gekomen. Ook hier noemen zij vaak situaties die te maken hebben met (wild) speelgedrag. Veel Turkse en Marokkaanse kinderen hebben verhalen over ongevallen gehoord of hebben ongevallen gezien. Deze gebeurtenissen hebben zich overwegend in het zwembad of in de zee afgespeeld. Eén Turks jongetje vertelt over een jongen van 6 jaar die bij hem in de buurt op zijn fiets het water was ingereden. Hij werd gered door zijn oudere broer en naar het ziekenhuis gebracht.
6.3.
Afspraken en regels over zwemmen
In voorgaande hoofdstukken is beschreven op welke wijze ouders toezicht houden op hun kinderen en welke regels en afspraken zij met hun kinderen maken. In deze paragraaf wordt beschreven hoe kinderen tegen die afspraken aankijken: 24
Kunnen kinderen iets vertellen over de afspraken met hun ouders? Houden zij zich altijd aan de regels?
Alle kinderen zeggen dat hun ouders, om gevaarlijke situaties te voorkomen, afspraken met ze hebben gemaakt of regels hebben opgesteld. Turkse en Marokkaanse kinderen moeten hun ouders vooral vertellen waar zij gaan spelen. Hun vaders en moeders stellen grenzen aan buiten spelen; op sommige plaatsen mogen zij niet spelen, of het zwemmen is gelimiteerd tot het ondiepe gedeelte van de zee of het zwembad. De afspraken over zwemmen die Surinaamse en Antilliaanse kinderen met hun ouders hebben gemaakt hebben in de meeste gevallen betrekking op de begeleiding van de kinderen. Sommige kinderen zeggen dat er altijd een volwassene of een ouder iemand meegaat, maar anderen mogen ook zonder toezicht van een volwassene. Drie kinderen krijgen van hun ouders te horen dat zij geen ruzie mogen maken of niet mogen stoeien of vechten in het water. Het is lastig voor de kinderen om de afspraken met hun ouders toe te lichten. Het is gevaarlijk, daarom mag het niet, is de meest genoemde verklaring. Eén Marokkaanse jongen vertelt dat zijn ouders hem hebben geleerd dat hij ondanks zijn zwemvaardigheid toch gevaar kan lopen: “Mijn ouders zeggen wel eens ‘Je kan wel veel zwemdiploma’s hebben, maar je moet nog steeds uitkijken. Het kan ook aan het water liggen,’ want ik heb een oom gehad en die ging in zee zwemmen, maar die had gewoon diploma’s, heel veel, maar hij is toch meegesleurd en overleden. Er was een soort van stroming.” Het mogelijke gevaar weerhoudt ze er niet van de grenzen op te zoeken en zich niet aan de regels van hun ouders te houden. De meeste kinderen spelen wel eens in de buurt van water en sommigen doen dat ook terwijl ze dat eigenlijk niet mogen. Ze zeggen daarover dat ze het dan wel voorzichtig doen, omdat ze het zelf ook gevaarlijk vinden. Een Turkse jongen antwoordt op de vraag of zijn ouders weten dat hij bij het water speelt: “Nee, ik speel naast een … een rivier of ik weet niet hoe het heet en ik oefen daar altijd met snelheid met mijn wave board. Maar daar is het een stukje heel diep, maar ik ben wel voorzichtig. […] Nee, mijn ouders weten dat niet want dan mag ik daar niet meer oefenen met mijn waveboard.” Hetzelfde geldt voor de regels in het zwembad. Een Surinaams meisje zegt daarover het volgende: “We gingen met z’n vieren van de glijbaan. Mijn vriendinnetje is klein en ze kwam op haar hoofd terecht en toen had ze een hele erge bult. Ik zei nog: Je mag niet met z’n vieren naast elkaar.” Voor drie Turkse jongens is het ontbreken van een diploma geen reden om het diepe bad te vermijden: zij gaan ook zonder diploma het diepe in en voelen zich veilig, mede dankzij het toezicht van de badmeester “De badmeester let extra op”. Of de badmeester zich hiervan altijd bewust is, is niet duidelijk, want de badmeester vraagt volgens de kinderen niet altijd naar het bezit van een zwemdiploma. De eis die de badmeester stelt, is in ieder geval voor één jongen aanleiding om een zwemdiploma te willen halen (zo wil hij van ‘het gezeur’ van de badmeester afkomen). Ook loopt een Surinaams meisje soms dieper het (zee)water in dan mag. Ze zegt: “Ik mag maar tot mijn navel. Ik ga tot mijn kin. Mijn moeder die weet dat niet, want die is dan aan het zwemmen met mijn broertje.” 25
6.4.
Eigen invloed op veiligheid
Het nemen van maatregelen is niet alleen voorbehouden aan de ouders. Ook de oudere kinderen kunnen zelf al veel doen om gevaarlijke situaties te voorkomen. In deze paragraaf komen deze punten aan de orde: Wat vinden ze goede maatregelen om zelf te nemen? Welke rol hebben kinderen in het houden van toezicht? Welk belang hechten ze aan het behalen van een zwemdiploma? Spontaan noemen de Turkse en Marokkaanse kinderen de volgende maatregelen: niet te diep gaan, iemand bij je hebben die je kan redden, zwembandjes omdoen, niet te lang onder water blijven, niet eten in het water en voorzichtig zijn met spelen. Turkse en Marokkaanse kinderen vinden het dragen van zwembandjes een goede maatregel, net als het dragen van zwemvesten als er diep water is. Over het varen met een rubberboot of een luchtbed op zee zijn alle kinderen het eens: dat is gevaarlijk. Niet te ver de zee in gaan vinden ze ook een goed idee, maar niet leuk om te doen. Het op elkaar letten is geen maatregel die kinderen zelf noemen en ze vinden het ook geen goede maatregel. Turkse en Marokkaanse kinderen vinden het beter als de volwassenen dat zelf doen. Twee kinderen geven aan dit wel te doen, maar dan uitsluitend wanneer hun ouders (of een oom of tante) hierom vragen. Zij moesten wel eens op een jonger zusje, broertje of een neefje en nichtje letten tijdens het zwemmen. Een Surinaams meisje vertelt het volgende: “In het Kralingse Bos zei mijn tante dat we goed moesten opletten op mijn nichtje. We gingen niet ver in de plas en ze was bang en ze kon niet staan. […] Mijn tante was aan het slapen.” Hoewel veel kinderen vinden dat het een taak van de ouders is om op te letten, is het erg moeilijk voor ze om een inschatting te maken van hoe ouders in geval van nood kunnen ingrijpen. Hun ouders kunnen volgens de kinderen niet in alle omstandigheden helpen. Het volgende hebben ze erover gezegd: Ze moeten wel een diploma hebben of kunnen zwemmen Als ze kleren aan hebben springen ze niet in het water Ze kunnen 112 bellen Als ze heel lang zijn kunnen ze wel helpen Nee, in het zwembad kan dat niet altijd, want dan speelt mijn vader meestal met mijn ooms Ook de Antilliaanse en Surinaamse kinderen is gevraagd wat zij zelf kunnen doen om verdrinkingsongevallen te voorkomen. Deze groep kinderen vindt het lastig om zelf dingen te benoemen om gevaarlijke situaties te voorkomen. Als reactie op de vraag beschrijven ze vooral situaties die zich kunnen voordoen als ze deze maatregelen niét nemen. Zij lijken de invloed die ze op hun eigen veiligheid kunnen uitoefenen niet helemaal in te zien. Over de maatregel ‘niet in diep water gaan’ zegt een van de kinderen bijvoorbeeld: “Als er mensen komen die veel groter zijn die springen op je en je bent in het diepe dan kun je zinken.” De enige concrete maatregel die door een van de kinderen 26
zelf wordt genoemd is het maken van een hurkduik: “Je leert dat je een hurkduik moet maken als er iets ligt of als je het niet ziet, anders kun je je hoofd stoten.” Een van de belangrijkste preventieve maatregelen is het behalen van een zwemdiploma. Alle Surinaamse en Antilliaanse kinderen hebben een zwemdiploma. Drie Antilliaanse en Surinaamse meisjes denken dat het hebben van een zwemdiploma nog niet betekent dat je overal veilig kunt zwemmen, bijvoorbeeld in de zee. Twee meisjes zeggen dat ze niet ver de zee in mogen gaan van hun moeders. Een ander meisje vertelt over een bezoekje aan het zwembad waar ze een verdrinkingsongeval meemaakte van een kind dat zowel haar A- als B-diploma had. Ook de Turkse en Marokkaanse kinderen zeggen dat je met een zwemdiploma nog niet overal veilig kunt zwemmen. Ze zijn van mening dat meer dan één diploma nodig is. Eén Marokkaans jongetje zegt dat het heel gemakkelijk is om een diploma te halen: “Je hoeft alleen maar door een gat te zwemmen dat vlakbij de kant zit.” Een Turks jongetje heeft geen zwemdiploma maar wil deze wel graag: “Want dan kan ik in het diepe vrij zwemmen en komt er geen meester of juffrouw zeuren.” Hij gaat zich bij een zwembad opgeven voor zwemles, omdat zijn school het komende schooljaar geen zwemles aanbiedt. Op school wordt niet veel gesproken over gevaarlijke situaties in en rond het water en de manieren waarop die te voorkomen zijn. Een deel van de kinderen zegt dat het wel goed zou zijn als de school aandacht aan risico’s zou besteden.
6.5.
Conclusie
Kinderen hebben veel ervaring met zwemmen, ook als ze dat nog niet zo goed kunnen, en spelen in of vlakbij het water. Ze gaan veel naar zwembaden en in de zomervakantie is de Middellandse Zee een plaats waar veel (Turkse en Marokkaanse) kinderen zwemmen. Vooral de Turkse en Marokkaanse kinderen kunnen uiteenlopende gevaarlijke situaties noemen; maar of zij zich daadwerkelijk een voorstelling kunnen maken van het gevaar is niet duidelijk. Ook zien zij soms iets over het hoofd: een ‘kalme’ zee wordt bijvoorbeeld niet genoemd als een gevaarlijke situatie (in tegenstelling tot een zee met hoge golven). Stroming wordt hier niet opgemerkt, terwijl ze het later wel over het gevaar van stroming hebben. De Surinaamse en Antilliaanse kinderen vinden het lastig om gevaarlijke situaties in het algemeen te benoemen, en om te bedenken hoe zij deze situaties zouden kunnen vermijden of aanpakken. De Turkse en Marokkaanse kinderen hebben daar minder moeite mee. Zij noemen spontaan een aantal dingen die ze zelf zouden kunnen doen om verdrinkingsongevallen te voorkomen. Vaak hebben kinderen uit alle groepen van hun ouders te horen gekregen dat iets gevaarlijk is en dat ze zich daarom aan de afspraken moeten houden. Het gaat dan om grenzen over waar zij mogen spelen en/of om toezicht: nooit zonder (volwassen) begeleiding gaan zwemmen. Net zoals de ouders moeite hebben om toezicht concreet in te vullen, kunnen de kinderen de afspraken met hun ouders lastig toelichten. Ouders zeggen dat iets gevaarlijk voor ze is en ze beseffen zelf ook dat het niet veilig is om 27
zonder zwemdiploma in het diepe te gaan zwemmen. Dit weerhoudt een deel van de kinderen er echter niet van zich niet altijd aan die afspraken te houden. Dit gebeurt vooral als kinderen met elkaar aan het spelen zijn, zonder (direct) ouderlijk toezicht. Kinderen lijken over het algemeen de meer praktische maatregelen goed te vinden. Ze zijn het erover eens dat op elkaar letten geen goede maatregel is; het houden van toezicht is een taak van de ouders. Ze zijn het gewend dat ouders regels opstellen. Het maken van duidelijke afspraken lijkt daarom ook een maatregel die voor kinderen aansprekend is.
28
7.
INFORMATIEBEHOEFTE EN TONE OF VOICE
7.1.
Informatiebehoefte
In de groepsgesprekken is gevraagd welke informatie ouders zouden moeten krijgen over verdrinkingsrisico’s. Ouders uit de verschillende groepen hebben vooral behoefte aan voorlichting over wat gevaarlijke situaties kunnen zijn en over de feiten rond verdrinkingsongevallen. Een van de feiten die onder de aandacht mag worden gebracht is het gegeven dat verdrinking geruisloos verloopt. Ook mag volgens de ouders zelf worden benadrukt dat verdrinkingsongevallen vaker voorkomen onder allochtonen en dat verdrinkingsongevallen doodsoorzaak nummer 1 zijn (bij privéongevallen). De ouders horen behalve over feiten ook graag over praktische informatie rond het krijgen van zwemles. Dit zijn de onderwerpen die spontaan door de ouders zijn voorgesteld. Er lijkt weinig behoefte te bestaan aan andere informatie, zoals de wijze waarop ze afspraken kunnen maken met hun kind of het belang van toezicht en de wijze waarop ouders dat het beste kunnen doen en de wijze waarop ze kinderen bewust kunnen maken van de risico’s. Wat andere allochtone ouders en nieuwkomers in de ogen van de deelnemers van de groepsgesprekken in ieder geval duidelijk moet worden gemaakt is dat Nederland een waterland is en dat water gevaar met zich meebrengt. Daarnaast dienen nieuwkomers te horen te krijgen dat ze zelf op hun kinderen moeten letten. Benadrukt moet worden dat volwassen Turken en Marokkanen ook zelf moeten leren zwemmen. Op deze manier wordt het belang van zwemlessen voor hun kinderen ook duidelijk. Mogelijke belemmering daarbij is dat mannen en vrouwen niet apart zwemles kunnen nemen. Daarbij komen nog de kosten van zwemlessen: dit vormt voor een deel van de ouders een praktische belemmering. Onder de groep asielzoekers is de informatiebehoefte niet duidelijk te omschrijven. De Irakese en Iranese moeders lijken niet een grote behoefte aan informatie te hebben. Ze kunnen in ieder geval niet vertellen wat ze zouden willen horen. Een van de moeders zegt wel dat ze aan anderen zal gaan vertellen hoe belangrijk zwemvaardigheid is. Ze zijn allemaal geschokt door de foto’s op de MOA-poster over verdrinkingsrisico’s1, ook al kunnen ze de boodschap niet lezen. Desondanks vinden ze het een goede manier om de boodschap over te brengen. De Somalische vader zegt dat nieuwkomers moeten worden voorgelicht over Nederland: “Het is wel nodig dat aan mensen die net in Nederland zijn wordt verteld wat er gevaarlijk is in Nederland, met al dat water waarbij we leven. Als mensen ervoor openstaan en het begrijpen dan vertellen ze hun ervaringen ook weer aan anderen. Op die manier kan de boodschap worden doorgegeven.” Er is onder deze groep behoefte aan 1
De MOA-poster is gebruikt als voorbeeld van hoe een poster over verdrinkingsrisico’s eruitziet. De poster is gedownload op de website: www.ggdkennisnet.nl/38058 en werd gebruikt tijdens de verdrinkingscampagne voor asielzoekers van GGD Nederland.
29
informatie over wat de gevaren zijn van water, hoe je gevaarlijke situaties kunt voorkomen en hoe je jezelf kunt redden. Ouders lijken niet te weten wat ze moeten doen in zo’n situatie. Ze vinden het erg beangstigend. Het is lastig voor de meeste kinderen om te vertellen wat zij belangrijke informatie vinden. Ze omschrijven de gewenste informatie als “Dat wat belangrijk is,” en: “Dat je weet wat gevaarlijk is.” De inhoud van de boodschap komt volgens een aantal kinderen neer op toezicht en voorzichtig spelen, zoals een Surinaams meisje ook zegt: “Dat je voorzichtig moet zijn en dat je goed op kleine kinderen moet passen.” En: “Dat ouders moeten opletten.” Andere kinderen weten niet wat voor informatie ze nog zouden willen krijgen. Turkse en Marokkaanse kinderen zeggen dat hun ouders al veel weten over de gevaren van zwemmen en spelen in of in de buurt van water. Ook zeggen ze dat ze zelf veel weten. De informatiebehoefte lijkt niet heel groot te zijn. Ze lijken geen interesse te hebben om er iets over op televisie te zien. De kinderen verwachten dat als ze iets belangrijks behoren te weten, zij dat ofwel van hun ouders ofwel op school te horen krijgen. Ze verwachten dat hun ouders ze duidelijk vertellen wat wel en niet mag: “Zij bepalen voor ons tot we 18 jaar oud zijn.” Ook kan de informatie beter aan de ouders worden verteld omdat kinderen niet zo snel een ‘vreemde’ zullen geloven. Toch noemen zij nog een aantal redenen waarom het beter zou zijn het aan de kinderen te vertellen. Hun ouders spreken bijvoorbeeld geen Nederlands, ze gaan zelf niet zwemmen, of ze kunnen de boodschap vergeten.
7.2.
Locatie
Behalve de vraag wat ouders zouden moeten weten over verdrinkingsrisico’s is met de deelnemers gesproken over de meest geschikte benaderingswijze van deze doelgroepen. Het gaat dan om de locatie en om het gebruikte medium. De school (ouderavonden, de ouderconsulent), peuterspeelzalen en crèches en het consultatiebureau zijn volgens de ouders de meest voor de hand liggende locaties om informatie over de opvoeding en over het voorkomen van ongevallen te verspreiden. Met name voor nieuwkomers die Nederland niet goed kennen en de taal niet goed spreken. Zij vinden de school en het consultatiebureau een goede ingang omdat ouders daar sowieso naartoe gaan. De moskee is voor deze groepen ouders ook een geschikte locatie voor voorlichting, vanwege de vrouwengroepen die daar activiteiten organiseren, maar ook om juist de Turkse vaders te bereiken. Andere locaties die zijn genoemd, zijn het gemeentelijk loket voor de bijstand, de inburgeringscursus (of taalcursus), de abri’s bij bushaltes en buurtcentra en koffiehuizen. De media wordt ook genoemd als middel om mensen te bereiken: folders, televisie, postbus 51, kranten en magazines (over de opvoeding) en webforums.
30
Ouders plaatsen echter vaak ook vraagtekens bij de effectiviteit van voorlichting via de media. Sommige ouders lezen alle folders, bij andere ouders verdwijnen die direct de prullenbak in. Het moet in ieder geval in het Turks of het Marokkaans worden aangeboden, om deze groepen goed te kunnen informeren. Het consultatiebureau is een goede plek om informatie mee te geven. Maar alleen een folder overhandigen is volgens de Turkse ouders niet voldoende. De boodschap kan het beste ook mondeling worden overgebracht, bijvoorbeeld door informatiebijeenkomsten in de eigen taal te organiseren. Het laten zien van een filmpje op televisie, op school of op Youtube is een manier om veel ouders te bereiken, vinden de Surinaamse en Antilliaanse ouders. De televisie is daarentegen minder geschikt voor de Turkse en Marokkaanse ouders. Zij zeggen niet naar de Nederlandse televisie te kijken en missen op die manier de voorlichtingsspotjes, zoals die van Sire. De moskees en buurthuizen zijn een alternatief. Andere moeders zeggen echter dat niet iedereen in de moskee komt, in tegenstelling tot de school van hun kinderen. Turkse ouders vinden mondelinge informatie prettig en geven aan dat mensen beter luisteren als een deskundige hen informeert (een badmeester bijvoorbeeld). Een belemmering bij het bereiken van gedragsverandering wordt genoemd door een Turkse ouder: “Uw boodschap bereikt mij wel, maar om het doel te bereiken (dat kinderen leren zwemmen) moet er een mogelijkheid zijn voor gescheiden zwemles, ook voor de kinderen.” Het asielzoekerscentrum zelf lijkt de meest voor de hand liggende locatie voor voorlichting aan asielzoekers te zijn. De Somalische ouders vertellen dat op het asielzoekerscentrum bijeenkomsten worden georganiseerd met tolken erbij, waar dingen over Nederland worden verteld. Dat zou volgens de ouders een goede manier zijn om hen te bereiken. Ook de eerder genoemde theatervoorstelling vinden ze een goede vorm, omdat het beeldend is. Ze konden de acteurs niet verstaan, maar ze begrepen de boodschap toch. Het is vooral belangrijk dat mensen erover met elkaar in gesprek kunnen gaan. Andere media worden wel gesteund, maar hieraan kleven ook bezwaren. Een folder is een goed idee, maar een deel van de Somalische asielzoekers kan niet lezen. Ook het consultatiebureau is een ingang, maar een deel van de gezinnen met oudere kinderen komt hier niet meer en ook de oudere kinderen kunnen vaak niet zwemmen. Het informeren van kinderen en ouders kan volgens de kinderen zelf het beste worden gedaan door de ouders erop aan te spreken. Met name de Turkse en Marokkaanse kinderen beschouwen hun ouders als belangrijkste informatiebron; zij vertellen je wat wel en niet mag. De school kan hierin een aanvullende rol uitoefenen door informatie te geven of regels op te stellen. Behalve volwassenen als informatiebron kunnen kinderen ook informatie aan elkaar doorgeven. Dat kan door kinderen erover met elkaar te laten praten. Twee andere kinderen noemen visueel materiaal: “Met een camera, je toont iets, bijvoorbeeld dat een allochtoon kind verdrinkt en dat dan op Youtube zetten.” En: “Foto van een kind dat verdrinkt.” Volgens de kinderen is de moskee geen geschikte locatie om voorlichting te geven over de preventie van verdrinkingsrisico’s. Het is niet respectvol en het zou mensen op deze locatie onnodig bang maken, waardoor ze juist niet luisteren.
31
7.3.
Tone of voice
De afsluitende vraag die is gesteld betreft de ‘tone of voice’ die voor de boodschap wordt gebruikt. Dient een boodschap informatief te zijn, feitelijk of juist anekdotisch? Moet de boodschap neutraal zijn of is het beter om een schokeffect teweeg te brengen? Veel moeders zeggen dat het goed is als de feiten rond verdrinkingsongevallen onder de aandacht worden gebracht. Volgens de Antilliaanse en Surinaamse ouders kan deze boodschap het beste samen met schokkend beeldmateriaal worden gegeven (een huilende moeder, een kind dat gereanimeerd wordt, een verdronken kind). Twee moeders geven een reactie: ”Schokkende beelden net als in die brandwondenreclame. Dat blijft tenminste hangen anders luisteren ouders niet.” En: “Bijvoorbeeld dat een kind dood kan gaan door verdrinking als je even niet goed oplet. Dat het al heel veel gebeurt.” Ook de Marokkaanse en Turkse ouders vinden het belangrijk dat feiten over verdrinkingsongevallen worden gegeven: “Je moet benoemen wat de gevaren zijn, cijfers erbij, hoeveel verdrinken er, de kosten van zwemles, hoeveel lessen nodig zijn.” Net als de Antilliaanse en Surinaamse ouders vinden de Marokkaanse ouders dat deze boodschap moet worden gecombineerd met schokkende beelden. Dat kan ook door iemand aan het woord te laten die wat heeft meegemaakt, zodat duidelijk wordt dat het iedereen kan overkomen: “Mensen doen er nonchalant over: ‘Dat gebeurt mijn kind niet.’” De Turkse moeders vinden te schokkend beeldmateriaal niet prettig. Het heeft volgens hen slechts een kort effect: je schrikt er even van, maar daarna vergeet je het ook snel weer. Ook onder asielzoekers dient voorzichtig te worden omgegaan met schokkend materiaal. Afschrikwekkende beelden kunnen er alleen maar toe leiden dat ouders gaan piekeren, zegt een Somalische vader. Deze drie doelgroepen lijken een voorkeur te hebben voor een mondelinge boodschap. Er is een grote overeenstemming onder alle ouders (met jonge en oudere kinderen) over welke vorm het meest effectief zou zijn om ouders te informeren. Het laten zien van dagelijkse gebeurtenissen spreekt ouders het meeste aan. Het gaat erom ouders te confronteren met dergelijke alledaagse situaties: “Er is een filmpje, dat de kleinste in bad zit en dat het grootste kind dan roept. En dan loopt moeder even weg. Het kind zinkt. Dat is confronterend, omdat je zelf ook wel de neiging hebt om je om te draaien als je oudste roept.”
32
8.
BEANTWOORDING ONDERZOEKSVRAGEN
8.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de drie onderzoeksvragen beantwoord. Er wordt ingegaan op wat ouders al doen om verdrinkingsongevallen te voorkomen, wat ze zelf zouden kunnen en willen doen om deze ongevallen te voorkomen en ten slotte of zij zich hiervan bewust zijn, met andere woorden: zijn ze zich bewust van veiligheidsrisico’s en handelen zij ernaar? Voorafgaand aan de beantwoording van de onderzoeksvragen wordt ingegaan op enkele achtergrondverschillen tussen de deelnemende etnische groepen (paragraaf 8.2). Tevens worden enkele aanknopingspunten gepresenteerd ten aanzien van de invulling en organisatie van de campagne: welke informatiebehoefte lijkt er te zijn en hoe kan deze doelgroep het beste worden benaderd? Deze punten zijn weergegeven in paragraaf 8.4. De uitkomsten van het voorbereidende onderzoek dat door Consument en Veiligheid is uitgevoerd bieden een theoretisch kader aan de interpretatie ervan. Aan de hand van dit kader is de tweede onderzoeksvraag beantwoord. Dit betekent dat de gedragsbepalende factoren (de determinanten) zijn ingedeeld naar fysieke en sociale omgevingsfactoren en individuele determinanten (zie ook paragraaf 8.3).
8.2.
Achtergrondkenmerken doelgroepen
Voorafgaand aan de beantwoording van de onderzoeksvragen beschrijven we enkele kenmerken van de verschillende groepen ouders en kinderen ten aanzien van hun zwemvaardigheid en de gezinssamenstelling: De zwemvaardigheid is het grootst in de Surinaamse en Antilliaanse gezinnen. In deze gezinnen heeft de meerderheid van de gezinsleden een diploma. Het beeld is wisselend bij de Turkse en Marokkaanse gezinnen. In de meeste gevallen heeft binnen één gezin niet ieder gezinslid een diploma. Een deel van de ouders zegt dat ze (ook zonder diploma) wel kunnen zwemmen. De Somalische en Irakese ouders kunnen niet zwemmen. Bij de kinderen is de zwemvaardigheid vergelijkbaar met die van de ouders: alle Surinaamse en Antilliaanse kinderen hebben een diploma, vijf van de dertien Turkse en Marokkaanse kinderen hebben geen diploma. Bij de Somalische gezinnen kan geen van de kinderen zwemmen. Enkele Irakese en Iranese kinderen hebben een diploma. Kinderen noemen zwembaden als locatie waar zij gaan zwemmen. Tijdens de vakantie in Marokko en Turkije zwemmen de meeste kinderen ook in de zee. Een enkeling gaat ook wel eens naar de Nederlandse stranden. Open water als meren en rivieren noemen de kinderen nauwelijks als zwemlocatie. Ze spelen in de woonomgeving wel in de buurt van water. De gezinnen zijn wisselend van samenstelling. Er zijn zowel kleine als grote gezinnen. Vooral de gezinnen met (ook) oudere kinderen bestaan iets vaker uit drie of 33
vier kinderen. De helft van de Antilliaanse en Surinaamse ouders die hebben meegedaan aan het onderzoek is alleenstaand, maar ook in de groep Marokkaanse ouders is bijna de helft van de moeders alleenstaand. De meerderheid van de Turkse ouders heeft een partner.
8.3.
Beantwoording onderzoeksvragen
Wat (en in welke mate) doen ouders en kinderen al iets om verdrinkingsongevallen te voorkomen? De focus bij het voorkomen van verdrinkingsongevallen ligt op het houden van toezicht. Alle ouders benoemen hun eigen rol als toezichthouder in diverse omstandigheden: als het kind in het badje zit, als het buiten speelt, of tijdens een zwembadbezoek of aan het strand. Niettemin gaan niet alle ouders van de oudere kinderen altijd mee naar buiten of naar het zwembad. Ze vinden het lastig om toezicht te concretiseren: welke afspraken ze maken met hun kinderen of met andere volwassenen en op welke wijze ze hun kinderen begeleiden en in de gaten houden. De meest genoemde praktische maatregelen zijn het nemen van zwemles en het dragen van zwembandjes. Een minderheid van alle ouders vindt het behalen van een zwemdiploma een eigen verantwoordelijkheid. Zij vinden dat de school daarvoor verantwoordelijk is, of vinden dat zij samen met de school daarvoor verantwoordelijk zijn. Belemmeringen bij het verkrijgen van zwemles zijn de kosten (bij de asielzoekers tevens de leeftijd van de kinderen). Kinderen kunnen gemakkelijk gevaarlijke situaties benoemen. Ze verwachten van hun ouders dat ze hierover worden geïnformeerd en dat hun ouders zeggen wat ze wel en niet mogen doen. Ze lijken het niet erg vinden om beperkingen te worden opgelegd. Het moet echter duidelijk zijn dat de meeste kinderen zich niet altijd aan de regels houden. Ze zijn het erover eens dat op elkaar letten geen goede maatregel is; het houden van toezicht is een taak van de ouders. Het maken van duidelijke afspraken met de ouders lijkt daarom ook een maatregel die voor kinderen aansprekend is.
Wat zijn belangrijke en veranderbare determinanten van het nemen van dergelijke maatregelen? Er zijn verschillende factoren (of determinanten) die een rol spelen bij het voorkomen van verdrinkingsongevallen2. Fysieke factoren zijn aantoonbaar zijn in de omgeving, zoals het aan- of afwezig zijn van een vijver, een sloot of een zwembad. Sociale factoren zijn de invloed van familie en vrienden. De omgeving kan steun verlenen en aanmoedigen, zelf bepaalde taken op zich nemen (zoals toezicht houden) of het goede voorbeeld geven (eigen normen hanteren en uitdragen). Ten slotte zijn er individuele determinanten: de
2
Verkennend onderzoek door Consument en Veiligheid
34
perceptie van de ouders, de verwachtingen, de intentie en motivatie om gedrag aan te passen of juist te handhaven. Als de veranderbare determinanten worden verdeeld naar fysieke factoren, sociale factoren en de individuele determinanten lijken vooral de fysieke factoren en de individuele determinanten onder deze groep ouders een rol te spelen bij het nemen van maatregelen. Ouders noemen de invloed van hun familie en vrienden wat minder. Toezicht zien zij als iets waarvoor zij zelf verantwoordelijk zijn. Ze vinden dat ze zelf goede beschermende maatregelen nemen en goed toezicht houden. Zij keuren ook af wat ze in de omgeving zien: andere ouders die hun oudste kinderen op de kleintjes laten passen. De wijze waarop de ouders zelf zijn opgevoed en begeleid lijkt wel een rol te spelen. Sommige moeders spraken over ervaringen met hun eigen ouders die ertoe hebben geleid dat zijzelf meer toezicht houden. Sommige ouders laten het toezicht wel eens over aan een familielid of vriend(in). Zij benadrukken dat ze dat alleen doen bij iemand die ze goed kennen en vertrouwen, iemand die ze als ‘volwassen’ beschouwen. Het gedrag van vrienden of kennissen lijkt minder van invloed te zijn op het besluit zelf zwemles te regelen. De medewerkers op de school van de kinderen spelen wel een rol. Een deel van de ouders vindt dat alléén de school verantwoordelijk is voor zwemles en wacht ook daarmee tot de school het aanbiedt. De school wordt ook gezien als locatie waar kinderen les krijgen over veiligheid en risico’s, bijvoorbeeld over het verkeer. Veel ouders zijn bereid om aanpassingen in het eigen huis te doen en hebben dit ook gedaan. Hoe ver ouders daarin gaan verschilt per gezin. Er zijn bijvoorbeeld ouders die zeggen dat het goed is als kinderen zelf ervaren hoe heet iets is. De aanwezigheid van vijvers, slootjes en dergelijke wordt als vaststaand beschouwd. Een van de ouders heeft een vijver in de achtertuin en heeft deze afgeschermd. Ouders verwachten niet van de gemeente dat rondom al het water hekken worden geplaatst, maar er wordt wel de opmerking gemaakt dat de gemeente pas iets doet als het al te laat is. De individuele determinanten lijken het meest beïnvloedbaar: zo zijn Turkse ouders soms zelf ook bang voor water, als ze niet kunnen zwemmen. Ouders vragen om feitelijke informatie, voorbeelden van gevaarlijke, maar alledaagse situaties. Ze willen hun kennis vergroten. Zij verwachten dat een toename van de kennis tot een veiligere omgeving kan leiden. Zwemvaardigheid wordt belangrijk gevonden, maar de kosten van zwemles vormen een belemmering. Indien zij inzicht krijgen in welke mogelijkheden er zijn, kunnen zij de verwachtingen hierover aanscherpen. Ouders beseffen bijvoorbeeld niet dat het onderwijzen van jonge kinderen (vanaf groep 1) in zwemvaardigheid niet effectief is. Veel van de ouders willen dat kinderen op jongere leeftijd leren zwemmen, maar weten niet dat kinderen daar dan nog niet sterk genoeg voor zijn. Dit kan ook een aandachtspunt zijn in de informatievoorziening. Voor kinderen geldt ook dat ze over het algemeen een grote risicoperceptie hebben. Ze kunnen goed vertellen wat er fout kan gaan tijdens het buitenspelen of tijdens een bezoekje aan een zwembad. Er is één voorbeeld van een misvatting onder de kinderen: zij noemen een kalme zee (zonder hoge golven) niet gevaarlijk. Ze geven verder 35
uiteenlopende voorbeelden van gevaarlijke situaties en hebben soms ook zelf gevaarlijke situaties meegemaakt of gezien. Dit betekent niet dat zij hun eigen gedrag aanpassen en risico’s vermijden. Zij gehoorzamen niet altijd en zij willen vaak hetzelfde doen als hun vriendjes en vriendinnetjes. Ze verwachten wel dat een ouder iemand met gezag optreedt: hun ouders stellen regels en naar de badmeester moet je luisteren. Bij de kinderen spelen juist de sociale factoren daarom een rol. Kinderen kunnen worden beïnvloed door hun ouders, maar ook door hun eigen vrienden, neefjes en nichtjes.
Zijn deze determinanten verankerd in denkschema’s die ouders hebben ten aanzien van veiligheidsbeleving of opvoeding van hun kinderen? De Nederlandse Marokkaanse en Turkse ouders vinden zichzelf andere opvoeders dan Marokkaanse en Turkse ouders in het land van herkomst. Zij zijn ook vaak in Nederland geboren en zijn hier allemaal opgegroeid. Ze kunnen de vergelijking met Marokko en Turkije maken omdat ze daar op vakantie gaan. Nederland noemen ze gevaarlijk vanwege het verkeer en het vele water, ook al benadrukken allochtone ouders dat ook in de herkomstlanden veel water is en dat de ouders zich daar ook realiseren welke risico’s hieraan kleven. Hoewel de ouders met wie is gesproken zichzelf andere opvoeders noemen, constateren zij dat veel allochtone gezinnen hier hetzelfde doen: niet zelf toezicht houden maar dat overlaten aan oudere broers en zussen. Veel ouders denken in eerste instantie meestal niet aan verdrinking als gevaarlijke situatie in en om het huis. Toch zijn ze zich bewust dat als gevolg van verdrinking veel dodelijke ongevallen voorkomen, maar ze betrekken dat misschien niet zo op zichzelf. Ze staan er pas bij stil als er een keer iets bijna fout gaat. Dan wordt er ook een hek om een vijver geplaatst. Kinderen zelf en hun ouders zijn zich ervan bewust dat kinderen water vooral als plezierig zien. Eendjes trekken de aandacht omdat kinderen het leuk vinden en het zwembad en de zee vinden kinderen een leuke omgeving. Vooral hun ouders dienen zich te realiseren dat hoewel sommige kinderen weten dat water gevaarlijk kan zijn, ze door allerlei dingen afgeleid kunnen raken en in hun enthousiasme de gevaren vergeten. Dit wordt bevestigd door hetgeen kinderen zelf vertellen: zij beschouwen water in de eerste plaats als iets leuks. Ze vertellen heel enthousiast over hun belevenissen in het zwembad, ook over situaties waarin (bijna) ongevallen voorkwamen. De asielzoekers beschouwen Nederland niet als een gevaarlijk land. Zij hebben wellicht een totaal ander denkschema over gevaarlijke omstandigheden. Toch realiseren zij dat water gevaar met zich meebrengt. Ze kunnen vaak zelf ook niet zwemmen en vermijden water. Hun kinderen doen dat misschien niet. Deze ouders kunnen worden voorgelicht over de mogelijkheden die er zijn en over het mogelijke gedrag van hun kinderen.
36
8.4.
Aanknopingspunten
De uitkomsten van het onderzoek bieden enkele aanknopingspunten die input kunnen geven aan de nieuwe campagne gericht op deze doelgroepen. De aanknopingspunten zijn verdeeld over de volgende thema’s: risicoperceptie en kennis, verantwoordelijkheid bij het toezicht houden, verantwoordelijkheid bij het verkrijgen van zwemvaardigheid en ten slotte informatiebehoefte en tone of voice. Risicoperceptie en kennis: Voor alle groepen geldt dat de risicoperceptie en de kennis over gevaarlijke situaties voor kinderen groot is. Risicovolle situaties ten aanzien van specifiek verdrinking worden door alle ouders eerder buitenshuis geplaatst dan binnenshuis (buiten spelen, stroming in de zee en attracties in het zwembad). Zij hebben met name binnenshuis praktische maatregelen genomen om ongevallen in het algemeen te voorkomen. Ouders denken wellicht dat ze hun kinderen binnenshuis voldoende beschermen en dat de risico’s binnenshuis daarom kleiner zijn. De kennis kan hier nog worden vergroot: veel ouders weten bijvoorbeeld niet dat verdrinking geheel geluidloos gebeurt. Ouders verwachten dat toename van kennis leidt tot een veiligere omgeving. Sommige Turkse moeders vertellen dat de vaders wat minder bewust zijn van de risico’s op verdrinking en het belang van een zwemdiploma. Ze vinden het belangrijk dat ook de vaders gericht worden geïnformeerd. De asielzoekers zijn zich bewust van de risico’s die water met zich meebrengt. Het is echter geen thema dat ze intensief bezighoudt: zij vermijden deze situaties over het algemeen. Ze zeggen zelf dat ze weinig kennis hebben over hoe ze moeten handelen in gevaarlijke situaties. Nederland wordt ook niet als een gevaarlijk land beschouwd. Alle kinderen schatten de risico’s goed in. Zij benoemen bijvoorbeeld wild spelen in het zwembad, de stroming in de zee en spelen bij water vaak als risico. Hier kan zowel grotere kennis als gedragsverandering bijdragen aan het voorkomen van ongevallen. Kinderen hebben bijvoorbeeld de misconceptie dat een kalme zee veiliger is dan een zee met hoge golven. Met name vanuit de sociale omgeving van kinderen kan worden gestuurd op het vermijden van gevaarlijke situaties: ze verwachten dat ouders regels stellen en willen vaak hetzelfde doen als vriendjes en vriendinnetjes. Ze zwemmen bijvoorbeeld in het diepe zonder diploma of springen van een brug af. Verantwoordelijkheid bij het toezicht houden: Alle groepen ouders zeggen toezicht te houden tijdens het baden en ook tijdens het spelen in of nabij het water. Ouders vinden van zichzelf dat ze dat goed doen. Er zijn echter verschillende aanwijzingen om aan te nemen dat dit in de praktijk niet altijd consequent gebeurt: o Ouders zijn wel eens afgeleid door hun andere kinderen, de telefoon, iemand die aanbelt of doordat ze aan het kletsen zijn o Het is voor de ouders lastig te omschrijven wat goed toezicht houden inhoudt o Oudere kinderen mogen soms onbegeleid buiten spelen of met vrienden naar het zwembad. Ouders maken hierover afspraken met hun kinderen maar niet alle 37
ouders realiseren zich dat kinderen zich niet altijd aan die afspraken houden. Dit geldt met name voor de Turkse moeders: een deel van deze groep zegt dat hun kinderen altijd gehoorzamen. Bewustzijn over de invulling van het eigen toezicht en over de (on)gehoorzaamheid van de kinderen kan in dit opzicht dus bijdragen aan het voorkomen van ongevallen. Ouders benadrukken zelf dat het belangrijk is om deze alledaagse situaties in beeld te brengen omdat ze voor iedereen herkenbaar zijn. Praktische informatie en tips over hoe ouders toezicht in de praktijk kunnen invullen en hoe zij afspraken kunnen maken met hun kinderen zou vervolgens kunnen bijdragen aan gedragsverandering. Turkse en Marokkaanse ouders vertellen dat het in Turkije en Marokko gebruikelijk is om oudere kinderen op jongere kinderen te laten passen. Zij zeggen dit ook in Nederland veel te zien bij alle groepen allochtonen (niet alleen bij Turkse en Marokkaanse kinderen maar ook bij Surinaamse en Antilliaanse kinderen). Voor deze doelgroepen kan het van belang zijn om de ouders te informeren over de eigen rol in het houden van toezicht.
Verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van zwemvaardigheid: Iedere ouder vindt het belangrijk dat zijn of haar kind leert zwemmen. Niet kunnen zwemmen wordt als een belangrijk risico beschouwd, maar niet iedereen draagt er daadwerkelijk zorg voor dat kinderen een zwemdiploma behalen. Het verschil van mening over wie hiervoor verantwoordelijk is (de school of de ouders zelf) kan ertoe leiden dat ouders wachten met de start van zwemlessen. Ook weten sommige ouders niet op welke leeftijd kinderen het beste kunnen beginnen met zwemles. Kinderen noemen niet kunnen zwemmen ook als een belangrijk risico. De kinderen zonder zwemdiploma willen wel een diploma behalen. In het denkproces over de verantwoordelijkheid spelen ook financiële belemmeringen een rol. Sommige ouders kunnen zwemles voor (al) hun kinderen niet betalen. Zij hebben behoefte aan informatie over bijvoorbeeld minimaregelingen die de gemeente aanbiedt. Behalve deze praktische belemmering kan ook de culturele achtergrond een drempel vormen. Sommige Turkse ouders geven de voorkeur aan aparte zwemlessen voor jongens en meisjes en voor mannen en vrouwen (indien zij zelf willen leren zwemmen). Voor de groep asielzoekers speelt de leeftijd van de kinderen een rol: kinderen die naar Nederland zijn gekomen op iets oudere leeftijd kunnen vaak niet zwemmen, maar zij zijn te oud om de reguliere zwemlessen via de school te volgen en zijn onbekend met andere mogelijkheden. Informatiebehoefte en tone of voice Ouders willen graag informatie over feiten rond verdrinkingsongevallen. Ze willen weten om welke redenen verdrinkingsongevallen bij allochtone kinderen vaker voorkomen. De inhoud van de boodschap kan dus direct worden toegespitst op de niet-westerse allochtone doelgroep. Voor nieuwkomers moeten volgens de ouders de volgende punten onder de aandacht worden gebracht: 38
Nederland is een waterland en water kan gevaarlijk zijn Toezicht kan niet aan oudere broers of zussen worden overgelaten Volwassen Turken en Marokkanen moeten ook zelf leren zwemmen, zodat ze zich het belang van een zwemdiploma realiseren. Asielzoekers lijken informatie te willen ontvangen over de gevaren van water, hoe je gevaarlijke situaties kunt voorkomen en hoe je jezelf kunt redden. Kinderen verwachten waardevolle informatie van hun ouders of de school te krijgen. Ze vinden dat hun ouders dienen te weten dat ze goed moeten opletten. De locaties waar de kinderen komen zijn het meest geschikt om voorlichting aan de ouders te geven: de school, peuterspeelzalen en crèches en het consultatiebureau. De Turkse en Marokkaanse moeders noemen de moskee als goede locatie. Televisie is voor deze groepen minder geschikt, omdat zij vaak geen Nederlandse zenders bekijken of het niet begrijpen. Voorlichting in de eigen taal zal meer Marokkaans en Turkse ouders bereiken dan voorlichting uitsluitend in het Nederlands. Antilliaanse en Surinaamse ouders kunnen wel worden bereikt via filmpjes op televisie of internet. De Turkse ouders geven er de voorkeur aan mondeling te worden geïnformeerd en geven daarbij aan informatie het liefst via een deskundige te krijgen (bijvoorbeeld een badmeester). Ook de deelnemende asielzoekers willen het liefst door middel van mondelinge informatie worden voorgelicht. De boodschap mag volgens de Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse ouders best ‘schokkend’ in beeld worden gebracht. Zij geven aan dat een combinatie van feiten en beeld het meest effectief is. Alle ouders zien het liefste dagelijkse situaties, beelden waarin ze zichzelf kunnen herkennen. De Turkse ouders en de asielzoekers geven de voorkeur aan minder schokkende beelden of foto’s. o o o
39
BIJLAGE 1.
WERVING DEELNEMERS GROEPSGESPREKKEN
Voor de werving van de respondenten is enerzijds gebruik gemaakt van een gespecialiseerd selectiebureau en anderzijds van het uitgebreide netwerk van Bureau Mediad. Het selectiebureau beschikt over een uitgebreide database van mensen die bereid zijn aan onderzoek deel te nemen en houdt bij wanneer en voor welk onderwerp de respondenten deelnemen aan onderzoeken. Op deze manier kan worden gegarandeerd dat zij niet vaker dan circa één keer per half jaar meedoen aan een onderzoek zodat nooit sprake is van zogenaamde ‘professionals’. Geen van de allochtone ouders met onderzoekservaring heeft dus in de afgelopen zes maanden aan ander onderzoek deelgenomen. Surinaamse en Antilliaanse ouders en kinderen De ouders met een Surinaamse en Antilliaanse achtergrond zijn allen geworven door het selectiebureau. Van de 17 ouders zijn 13 woonachtig in Rotterdam, twee in Barendrecht, één in Hoogvliet en één in Den Haag. 12 van de respondenten hebben eerder via het selectiebureau deelgenomen aan een kwalitatief (markt)onderzoek. Voor de overige vijf respondenten was het de eerste keer. Surinaamse en Antilliaanse kinderen De kinderen met een Surinaamse en Antilliaanse achtergrond zijn op één na allen geworven door het selectiebureau. Van de negen kinderen is er één woonachtig in Den Haag. De overige kinderen zijn allen woonachtig in Rotterdam. Voor alle kinderen was het de eerste keer dat ze meededen aan een kwalitatief onderzoek. Marokkaanse ouders Van de 14 Marokkaanse ouders zijn er zeven door het selectiebureau geworven. De overige zeven zijn via het netwerk van Mediad geworven. Alle respondenten zijn woonachtig in Rotterdam. Op één na hebben de respondenten niet eerder aan een kwalitatief onderzoek deelgenomen. Turkse ouders Van de 16 Turkse ouders zijn er 10 door het selectiebureau geworven. De overige zes zijn via het netwerk van Mediad geworven. 15 van de ouders zijn woonachtig in Rotterdam. Eén respondent is woonachtig in Maassluis. Drie van de respondenten hebben eerder deelgenomen aan onderzoek. Voor de overige 13 respondenten is het de eerste keer. Turkse en Marokkaanse kinderen Alle 13 kinderen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond zijn geworven via het netwerk van Mediad. Twee van hen zijn woonachtig in Capelle aan den IJssel. De overige 11 zijn woonachtig in Rotterdam. Voor alle kinderen was het de eerste keer dat ze meededen aan een kwalitatief onderzoek.
40
Asielzoekers Via ons eigen netwerk zijn wij in contact gekomen met een Somalische mevrouw die regelmatig vrijwilligerswerk verricht in een asielzoekerscentrum. Zij heeft voor ons een aantal van de Somalische asielzoekers die in het centrum in Rotterdam verblijven benaderd en gevraagd deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk heeft zij vijf Somalische asielzoekers bereid gevonden mee te werken aan het onderzoek. Via haar zijn wij ook in contact gekomen met vier asielzoekers waarvan er drie afkomstig zijn uit Irak en één uit Iran. Geen van de asielzoekers had eerder deelgenomen aan een onderzoek.
41