kansrijke gebieden voor beheer van verontreinigd grondwater Versie 4.1 definitief 25-3-2011 3B Bureau Bodem en MilieuBeleid Vorden C:\Users\Frans\Documents\werk\projecten\VROM\2010 1004 inbreng aanpak spoed en identificatie\GGW\ggwV4.1 definitief.docx
25-3-2010 Dit rapport is in opdracht van het ministerie van I&M samengesteld en geschreven door 3B Bureau Bodem en milieuBeleid Willem Alexanderlaan 6 7251AW Vorden Tel: 0575-555509 Mob: 06-21598876 e-mail:
[email protected]
2|Pagina
Inhoud 1
INLEIDING ....................................................................................................................................4 1.1
DOEL .............................................................................................................................................5
1.2
LEESWIJZER.....................................................................................................................................5
1.3
AFPERKING ONDERZOEK ....................................................................................................................7
2
CONCEPTUEEL MODEL .................................................................................................................7
3
GEBIEDEN MET MOGELIJK SAMENHANGENDE GRONDWATERVERONTREINIGINGEN..................8 3.1
CLUSTERING VAN GEBIEDEN WAAR SPRAKE KAN ZIJN VAN EEN GROOTSCHALIGE MOBIELE VERONTREINIGING .......8
3.2
AFLEIDING SAMENHANGENDE GEBIEDEN MET GRONDWATERVERONTREINIGING ..........................................11
3.3
CONCLUSIES EN DISCUSSIE ...............................................................................................................24
4
GEBIEDEN MET EEN EXTRA (GEWENST) BESCHERMINGSNIVEAU...............................................25
5
GEBIEDEN MET ‘GEPLANDE’ FUNCTIEVERANDERINGEN.............................................................27
6
GEBIEDEN MET EEN ‘GEREGULEERDE’ WATERHUISHOUDING....................................................29
7
GEBIEDEN MET MOGELIJKHEDEN VOOR WARMTE KOUDE OPSLAG (WKO) VIA OPEN SYSTEMEN 32
8
CONCLUSIE EN AANBEVELING....................................................................................................34
9
BIJLAGEN ...................................................................................................................................36 9.1
KORTE TOELICHTING OP HET KOSTENMODEL EN KANS OP SANERING ..........................................................36
9.1.1
Onderverdeling bodemsaneringsproces ............................................................................37
9.1.2
Kans op doorstroom...........................................................................................................38
9.2
VERTALING VAN NIEUWE KAART VAN NEDERLAND LEGENDA-EENHEDEN ...................................................41
FIGUREN ...........................................................................................................................................43 TABELLEN .........................................................................................................................................43
3|Pagina
1
Inleiding
De komende periode staat in het teken van een veranderende aanpak van de bodemsanering. Meer dan het verleden zal het saneren van bodemverontreiniging geplaatst worden binnen het concept van duurzame gebiedsontwikkeling. Juist deze meer ruimtelijk economische benadering gericht op duurzame en afgestemde ontwikkeling van de ondergrond biedt kansen op succes en draagvlak. Deze benadering moet in de plaats komen van de huidige sectorale benadering van de bodemsanering, die sterk gefocust is op kosten en niet op kansen. De verandering is bekrachtigd met het in 2009 gesloten Bodemconvenant. Als een concreet uitwerkingspunt in het convenant is de introductie van gebiedsgericht beheer van mobiele verontreiniging in de ondergrond genoemd. Gebiedsgericht grondwaterbeheer (GGB) is een beleidskader, waarin het integraal en duurzaam inrichten van het beheer van het grondwater binnen een begrensd gebied uitgevoerd wordt. Binnen het kader worden activiteiten met grondwater en ingrepen op het grondwater gekoppeld aan milieudoelstellingen, (herstel)natuur en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen, geïntegreerd en systeemgericht uitgevoerd voor de lange termijn. Gebiedsgericht grondwaterbeheer (GGB) is kansrijk in situaties waarvoor samenhangend beheerregime van de aanwezige mobiele verontreiniging voordelen en aanknopingspunten geeft voor een duurzame en afgestemde 1
ontwikkeling van de ondergrond. De keuze voor gebiedsgericht beheer kan gebaseerd zijn op maatschappelijke , 2
3
milieuhygiënische en/of juridische motieven en heeft daarbij betrekking op gebieden met min of meer aaneengesloten verontreinigd grondwater van in elkaar overlopende pluimen of op gebieden met (zeer) veel verontreinigingen, die elkaar beïnvloeden of overlappen. De primaire verantwoordelijkheid voor vestiging en uitvoering van gebiedsgericht grondwaterbeheer ligt bij de bevoegde overheden en de betrokken regionale en lokale overheden. Het beleidskader voor gebiedsgericht grondwaterbeheer zal door de betrokken overheden in een bestuurlijk arrangement vastgelegd worden. Vervolgens zullen de overheden het gevestigde gebiedsgerichte grondwaterbeheer in de vorm van een plan en gekoppeld uitvoeringsprogramma gebruiken als toetsingskader voor de verleningen van vergunningen en beschikkingen binnen de bestaande wet en regelgeving gericht op bodem, water en de toepassing van bodemenergie. Bij het uitwerken van gebiedsgericht grondwaterbeheer worden bron en pluim veelal losgekoppeld. Hierbij wordt de bron, mits effectief, verwijderd, en wordt de pluim, mits mogelijk, effectief beheerd. Bij een gebiedsgerichte aanpak van de mobiele verontreiniging in de ondergrond wordt ‘het geval’ als uitgangspunt voor de aanpak verlaten. Binnen het begrensde gebied worden activiteiten met grondwater en ingrepen op het grondwater gekoppeld aan milieudoelstellingen, (herstel)natuur en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De activiteiten worden geïntegreerd en systeemgericht uitgevoerd voor de lange termijn. Hierbij zijn twee hoofdsituaties te onderscheiden: 1.
situaties met geen of slechts weinig ontwikkelingen/dynamiek. Hierbij is/wordt gebiedsbeheer ingesteld voor uitsluitend de aanwezige grondwaterkwaliteits- en kwantiteitsproblemen;
2.
situaties met veel ontwikkelingen/dynamiek. Hiervoor is/wordt gebiedsbeheer ingesteld zowel vanuit de grondwaterkwaliteitsproblemen als vanuit het duurzaam benutten van de ondergrond en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat hierbij om het benutten van de kansen die zich vanuit het toekomstig gebruik (van de onder- en/of bovengrond) voordoen. In het kader van het gebiedsgericht beheer kunnen de verschillende belangen worden gewogen en afgestemd.
Het is belangrijk een weloverwogen keuze voor de omvang van het beheergebied te maken en de geografie van het beheergebied te definiëren. Hierbij rekening worden gehouden met de aanwezige verontreinigingssituatie en 1
gebiedsontwikkeling, ondergronds ruimtegebruik, energiesystemen onaanvaardbaar risico door een ondoordachte gebruikswijziging of ingreep, of in een situatie waarbij met spoed moet worden gesaneerd vanuit aanwezige risico’s 3 wanneer een bestaande situatie door het vestigen van formeel beheer in overeenstemming wordt gebracht met vigerende of nieuwe wet- en regelgeving, bijvoorbeeld bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water (KRW) of de Grondwaterrichtlijn (GWR) 2
4|Pagina
de huidige en mogelijk toekomstige verspreiding (verspreidingsgebied) en met toekomstige ingrepen in het grondwatersysteem en de invloed daarvan op de verontreinigingen (invloedsgebied). Ook zal de definiëring afhangen van keuze moeten afhangen van de hoedanigheid van het grondwatersysteem zelf, het huidige en het gewenste gebruik van de ondergrond. De daadwerkelijke afgrenzing is maatwerk per gebied. In het SKB-cahier ‘verontreinigd grondwater´ (2008) en de ‘Handreiking Gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater’ (2007) wordt aangegeven dat wanneer binnen een gebied meer dan 10 á 15 grondwaterpluimen aanwezig zijn en het betreffende gebied groter is dan 25 ha, waarbij binnen dit gebied ook nog sprake kan zijn van onbekende verontreinigingen, gebiedsgericht grondwaterbeheer een oplossing kan zijn, omdat een gevalsgerichte en een clustergerichte aanpak (gezien oppervlakte van het gebied waarover het gaat, het aantal verontreinigingssituaties én het niet bekend zijn met alle verontreinigingen in dat gebied) niet meer werken en de problematiek op een andere manier moet worden benaderd. Op basis van deze kengetallen zijn voor Nederland circa 130 gebieden afgeleid, die in aanmerking zouden kunnen komen voor een gebiedsgerichte aanpak. De omstandigheden bepalen echter waarom en binnen welk gebied voor clusteraanpak of gebiedsgerichte aanpak wordt gekozen (maatwerk). Genoemde kengetallen, 10 á 15 grondwaterpluimen en het betreffende gebied groter dan 25 ha, en de afgeleide 130 gebieden hebben dan ook slechts een zeer indicatieve betekenis.
1.1
Doel
Bij het ministerie van I&M en de projectgroep Gebiedsgericht grondwaterbeheer van het uitvoeringsprogramma is behoefte aan meer inzicht in gebieden waar een gebiedsgerichte aanpak van verontreinigingen in de ondergrond kan plaatsvinden in situaties met veel dynamiek/ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat deze gebieden extra kansen bieden en leermomenten opleveren voor de ontwikkeling en toepassing van gebiedsgericht beheer. Aan de hand van landelijke databases op het gebied van de aanwezigheid van mobiele verontreinigingen, drinkwaterwateronttrekkingen, te beschermen natuurwaarden, potentie voor WKO, ruimtelijke ontwikkelingsplannen en waterhuishouding wordt een verzameling aan kaartlagen opgebouwd die betrekking hebben op verschillende segmenten van gebiedsgericht beheer. Initiatiefnemers kunnen deze kaarten gebruiken om in gesprek te komen met potentiële belanghebbenden ten einde de kansen voor een gebiedsgerichte benadering te verkennen, maar ook om geschikte gebieden voor grondwaterbeheer te identificeren, te definiëren en af te grenzen. Door de presentatie in verschillende kaartlagen wordt de landelijke informatie zo objectief en verifieerbaar mogelijk in samenhang ontsloten. Dit geeft de gebruiker van de kaarten een optimale vrijheid om tot een afgrenzing van gebieden geschikt voor grootschalig grondwaterbeheer te komen en daarbij ook eigen informatie te betrekken. Daarnaast bieden de kaarten inzicht in de verschillende belangen en afwegingen die gemaakt moeten worden om te komen tot grootschalig grondwaterbeheer.
1.2
Leeswijzer
De mogelijkheden voor en daarmee de identificatie en afgrenzing van gebieden geschikt voor gebiedsgericht grondwaterbeheer, hangt naast de beheersopgave aan mobiele verontreinigingen in de ondergrond af van een groot aantal factoren en overwegingen. De mate waarin deze factoren van invloed zijn, is steeds verschillend. Het uiteindelijke gebiedsgerichte beheer in een bepaald gebied is altijd maatwerk en afhankelijk van de lokale omstandigheden.
5|Pagina
Bodemverontreiniging (paragraaf 3)
Energie
paragraaf 7
Ruimtelijke Ordening (bescherming)
gebiedsgericht grondwaterbeheer
Water (knelpunten/opgave) paragraaf 6
paragraaf 4
Ruimtelijke Ordening (ruimtevraag) paragraaf 5
Figuur 1 leeswijzer rapport
In paragraaf 2, blz. 7, wordt een conceptueel model geschetst dat behulpzaam kan zijn bij het inzichtelijk maken van de factoren die van invloed zijn op het inrichten van gebiedsgericht grondwaterbeheer. In paragraaf 3, blz.8, wordt ingegaan op de omvang van de mogelijke beheeropgave aan mobiele verontreinigingen in de ondergrond. Hierbij worden gebieden geïdentificeerd met min of meer aaneengesloten verontreinigd grondwater van in elkaar overlopende pluimen en/of op gebieden met (zeer) veel verontreinigingen, die elkaar 4
beïnvloeden of overlappen. Deze identificatie wordt opgebouwd vanuit de kans op mobiele bodemverontreiniging (paragraaf 3.1) en vanuit aangetroffen grondwaterverontreiniging (paragraaf 3.2). In de paragraaf 4, blz. 25, wordt gekeken naar mogelijk via het (verontreinigde) grondwater bedreigde gebruiksfuncties, die daardoor een bepaald niveau van bescherming nodig hebben. Bij de bedreigde gebruiksfuncties wordt onderscheid gemaakt naar locaties met grondwateronttrekking voor drinkwater en industrie en de verschillende gebieden horende bij de EHS en/of de natura2000. De gegevens voor de EHS komen van het RIVM (2007). De overige gegevens komen van het portaal met gegevens van het KRW (http://krw.ncgi.nl/portaal, medio 2010). In paragraaf 5, blz. 27, wordt ingegaan op de wisselwerking tussen de beheeropgave aan verontreinigd grondwater en de planning van nieuwe functies. Voor de planning wordt uitgegaan van de gegevens uit de nieuwe kaart van Nederland (www.nieuwekaart.nl dd 12-10-2010): In paragraaf 6, blz. 29, wordt ingegaan op de mogelijkheden om de beheeropgave aan verontreinigd grondwater deel uit te laten maken van een bestaande gereguleerde waterhuishouding. In paragraaf 7, blz. 32, worden de mogelijkheden voor synergie met warmte koudeopslag bij opensystemen bekeken.
4
Kosten en aantallen locaties in gebieden met (potentieel) grootschalige verontreinigd grondwater. Bijlage rapport bij het rapport Handreiking II Gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater (SKB project PP6325), 3B, sep 2007
6|Pagina
Bij de verschillende paragrafen wordt steeds een beeld van Nederland geschetst en verder ingezoomd op Twente, de Veluwe (Apeldoorn) en Zuid West Brabant.
1.3
Afperking onderzoek
Op dit moment maken ontwikkelingen in het kader van klimaatadaptatie geen deel uit van de analyse. Dat bestaande gebruiksfuncties, als bijvoorbeeld bedrijfsterrein en stortplaats, de bodem en het grondwater ook negatief (kunnen) beïnvloeden en daardoor aanknopingspunten bieden, is binnen de huidige studie eveneens buiten beschouwing gebleven. Daarnaast wordt bij verontreinigd grondwater alleen gekeken naar verontreinigingen die vallen binnen de Wet Bodembescherming. Gebieden verontreinigd met nitraat en/of fosfaat zijn in de analyses niet meegenomen. Het beheer van met zware metalen verontreinigd grondwater in de Kempen en de omgang met van arseenhoudend grondwater in diverse delen van Nederland laten zien dat ook in gevallen van meer diffuse grondwaterverontreiniging gebiedsgerichte benaderingen mogelijk zijn.
2
Conceptueel model
De mogelijkheden voor en voordelen van een gebiedsgerichte benadering voor het beheer van (verontreinigd) grondwater zijn groter wanneer de huidige dan wel de toekomstige gebruiksfuncties eisen stellen aan de kwantiteit of kwaliteit van het grondwater. Bij de toekomstige functies gaat het o.a. om energie (warmte koude opslag), ruimtelijke dynamiek als renovatie/revitalisering van bedrijventerreinen, uitleggebieden voor woningbouw en bedrijventerreinen, ontwikkeling van EHS-gebieden en herontwikkeling van binnenstedelijke gebieden. Bij de huidige functies gaat het om o.a. drinkwaterwingebieden, natura2000 gebieden en de bestaande EHS gebieden. Ook de zorgtaak (grondwaterkwantiteitbeheer) in het licht van klimaatadaptie en de doelmatigheidsopgave voor overheden maken de gebiedsgerichte benadering een interessante optie.
Figuur 2 conceptueel model grondwaterbeheergebied Er bestaat een wisselwerking tussen de kwaliteit en de kwantiteit van het grondwater en de aard en de kwaliteit van de ruimtelijke gebruiksfuncties. Deze wisselwerking biedt aanknopingspunten voor het vormgeven van gebiedsgericht (verontreinigd) grondwaterbeheer. In Figuur 2 is een conceptueel model van de ondergrond met mobiele verontreinigingen en bovengrondse functies weergegeven. Vaak liggen de vervuilende gebruiksfuncties op (hogere) infiltratiegebieden en de meer kwetsbare natuur gerelateerde functies in de kwelgebieden. Vanuit de infiltratiegebieden beweegt de verontreiniging zich met de grondwaterstroming mee naar de kwelgebieden, waar het (op termijn) de aanwezige kwetsbare natuur negatief kan beïnvloeden. Wel biedt dit mogelijkheden om het beïnvloedingsgebied van de verontreinigingen te begrenzen en een maximale horizontale begrenzing van het beheergebied te bepalen. Waarmee tevens het gebied is begrensd waarbinnen het zinvol is maatregelen te treffen. Ook kan de verontreiniging zich met de grondwaterstroming, maar ook via dichtheidsstroming, naar grotere
7|Pagina
diepten bewegen en zo de strategische grondwatervoorraden in de tweede of diepere watervoerende pakketten verontreinigen.
3
Gebieden met mogelijk samenhangende grondwaterverontreinigingen.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de mogelijke beheeropgave aan mobiele verontreinigingen waarvoor de bevoegde overheden zich gesteld zien. Hierbij wordt ingezoomd op mogelijk samenhangende grondwaterverontreiniging. Van samenhangende grondwaterverontreiniging is binnen deze studie sprake wanneer gebieden met min of meer aaneengesloten verontreinigd grondwater van in elkaar overlopende pluimen kennen en/of op gebieden met (zeer) veel verontreinigingen, die elkaar beïnvloeden of overlappen. 5
Als eerste inschatting voor de mogelijke beheeropgave zijn in 2007 op basis van het landsdekkend beeld, algemene kenmerken van bodembedreigende activiteiten en een statistische analyse 130-250 gebieden afgeleid, waar mogelijk sprake is van grootschalige bodemverontreiniging. Op de achtergronden van deze gebieden wordt kort ingegaan in paragraaf 3.1. De laatste jaren is meer en concreter landsdekkende informatie beschikbaar gekomen. Zo is in het kader van de MKBA bodemsanering (2007), de jaarlijkse monitoring bodemsanering (2005 t/m 2009) en het PRISMA/FOCUS project (2007/08) informatie beschikbaar gekomen over verontreinigingscontouren en gehaltes en aard van aangetroffen stoffen. Deze informatie maakt het mogelijk om voor (een groot deel) van Nederland een betere inschatting van de beheeropgave te maken, die op daadwerkelijk aangetroffen mobiele verontreinigingen is gebaseerd. Dit wordt gedaan in paragraaf 3.2. Daarnaast is door toegenomen inzicht en de beschikbaarheid van kaarten de begrenzing van de mogelijk beheergebieden beter te definiëren dan de ruwe benadering gehanteerd is in 2007.
Figuur 3 model beheeropgave
3.1
Clustering van gebieden waar sprake kan zijn van een grootschalige mobiele verontreiniging 6
In 2007 zijn in het kader van de handreiking gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater geconcludeerd dat in Nederland een beperkt aantal gebieden (130-250) is waar een clustering van locaties is waar sprake kan zijn van een grootschalige mobiele verontreiniging. Dit grootschalig kan bestaan uit een groot aantal ‘kleine’ gevallen van bodemverontreiniging. De gebieden hebben voornamelijk betrekking op de oudere (binnen) steden en bedrijventerreinen. Deze conclusie is gebaseerd op een analyse van de werkvoorraad aan locaties zoals is vastgelegd in de database LDBref0702. De werkvoorraad heeft betrekking op de locaties, die nog 1 of meerdere onderzoeks- of sane-
5
Kosten en aantallen locaties in gebieden met (potentieel) grootschalige verontreinigd grondwater. Bijlage rapport bij het rapport Handreiking II Gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater (SKB project PP6325), 3B, sep 2007. 6 Kosten en aantallen locaties in gebieden met (potentieel) grootschalige verontreinigd grondwater. Bijlage rapport bij het rapport Handreiking II Gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater (SKB project PP6325), 3B, sep 2007.
8|Pagina
ringstappen in het kader van de Wet Bodembeschermingen moeten ondergaan. Er is gewerkt met de database LDBref0702, omdat parallel aan de afleiding van de potentieel grootschalige verontreinigde grondwatervoorkomens, de Prisma-selectie en het basisbestand voor deze Prisma-selectie is samengesteld. Het LDBref0702 is een met monitoringsgegevens geactualiseerd landsdekkend beeld uit 2004 dat gekoppeld is aan de HBB-bestanden van de bevoegde overheden uit medio 2005. Een en ander betekent dat de gebruikte gegevens kunnen afwijken van wat bij de bevoegde overheden bekend is . De inschatting van (potentiële) mobiele verontreinigingen is gebaseerd op de dominante UBI van een locatie. Deze dominante UBI of DUBI is de bodembedreigende activiteit op een locatie die tot de meest ernstige bodemverontreiniging aanleiding kan geven. Voor de selectie van de gebieden met potentieel grootschalig verontreinigd grondwater is gebruik gemaakt van de werkvoorraad aan locaties met een DUBI, waarvan verwacht wordt dat deze zal leiden tot een mobiele of gemengde verontreiniging. Tabel 1 Bepaling van het ondergrondcriterium Geschematiseerde samenstelling ondergrond Verticale
grond-
water-stroming
Zand
Rivierklei
Zeeklei
Veen
Kwel
Kans op GW
Nee
Nee
Nee
Infil/kwel
Kans op GW
Kans op GW
Kans op GW
Nee
Infiltratie
Kans op GW
Kans op GW
Kans op GW
Nee
Een grondwaterverontreiniging heeft in potentie de kans om grootschalig te worden, “kans op GW”, bij een bepaalde combinatie van kenmerken ten aanzien van de samenstelling van de ondergrond en de verticale grondwaterstromingsrichting. In Tabel 1 wordt dit verder uitgewerkt. In de met groen weergegeven vlakken wordt aan het ondergrondcriterium voldaan. In Figuur 4 wordt de ruimtelijke verdeling over Nederland weergegeven.
Figuur 4 Het ondergrondcriterium. In groene gebieden wordt verondersteld een kans op grote grondwaterverontreiniging te bestaan.
9|Pagina
Om een indruk te krijgen het aantal en de ligging van gebieden, waar mogelijk sprake is van een grootschalige grondwaterverontreiniging is een GIS-analyse uitgevoerd. Bij de GIS-analyse is Nederland verrasterd. Gelet op het karakter van verontreiniging, een mobiele grondwaterverontreiniging is gekozen voor een gridcel afmeting van 250 x 250 m. Een grondwaterverontreiniging wordt als potentieel grootschalig geïdentificeerd als voor twee of meer aansluitende gridcellen (gebieden > circa 13 ha) geldt dat:
in elk van deze cellen de gesommeerde kans op een sanering van alle binnen deze cel voorkomende lo7 caties met mogelijk een mobiele grondwaterverontreiniging groter is dan 0,8 en de cluster van cellen zich geheel of deels in een gebied bevindt waar sprake is van “kans op GW” uit de matrix uit Tabel 1.
Figuur 5 ligging van de 130 beheergebieden van 80Ha en meer Per cel is de kans op een sanering van de binnen de gridcel liggende locaties gesommeerd. Deze kans is berekend 8 met het MKBA-kostenmodel . Om een meer samenhangend en minder extreem beeld te krijgen is een filter op de verkregen rasterkaart toegepast. Het filter bestond er uit dat van een blok van 9 rastercellen, het gemiddelde
7
In het kader van de MKBA is statistisch de kans bepaald dat een (S)UBI daadwerkelijk tot sanering leidt. Binnen de cellen worden de kans van alle binnen de cel voorkomende gevallen gesommeerd. Bij de waarde 1 is er altijd tenminste een geval dat moet worden gesaneerd. Veiligheidshalve is voor deze bureaustudie de kans op 0,8 gesteld. Zie bijlage 2 voor een toelichting op de kans 8 Zie bijlage 2 voor een toelichting op de kans
10 | P a g i n a
van de 9 cellen aan het middelste blok is toegekend. Dit leidde tot 162 gebieden met mogelijk grootschalige grondwaterverontreiniging en een oppervlakte van meer dan 13ha. Omdat het gebied waar de beheermaatregelen getroffen moeten worden groter kan zijn dan het gebied waar een kans van 80% of meer is dat er een geval met mobiele bodemverontreiniging is ontstaan, is een bufferzone van 250 meter rondom de 162 gebieden van 13 ha en meer getrokken. Het trekken van een bufferzone van 250 meter om een gebied van 13 ha leidt tot een totaal oppervlak van ca. 80 ha. Wanneer aangenomen wordt dat dit gehele gebied van 80 ha aan de ondergrondcriteria moet voldoen, voldoen er 130 gebieden (zie Figuur 5).
3.2
Afleiding samenhangende gebieden met grondwaterverontreiniging
De laatste jaren is meer en concretere landsdekkende informatie beschikbaar gekomen. Zo is in het kader van de MKBA bodemsanering (2007), de jaarlijkse monitoring bodemsanering (2005 t/m 2009) en het PRISMA/FOCUS project (2007/08) informatie beschikbaar gekomen over verontreinigingscontouren en gehaltes en aard van aangetroffen stoffen. Deze informatie maakt het mogelijk om voor (een groot deel) van Nederland een betere inschatting van de beheeropgave te maken, die op daadwerkelijk aangetroffen mobiele verontreinigingen is gebaseerd. Tabel 2 beschikbaarheid verontreinigingscontouren Geen verontreinigingscontouren waren beschikbaar van: Haarlem Alkmaar Den Haag Rotterdam Utrecht Arnhem Nijmegen Hengelo Een beperkt aantal verontreinigingscontouren waren beschikbaar bij: Eindhoven Maastricht 9
Om gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging te kunnen identificeren, die als eerste indicatie kunnen dienen voor de mogelijke beheeropgave aan grootschalige verontreinigde grondwaterbeheergebieden, is als eerste stap gekeken naar het (mogelijk) voorkomen van mobiele verontreinigingen in de ondergrond. Hiervoor is gebruik gemaakt van: 1.
2.
9
de verontreinigingscontouren van mobiele verontreinigingen (zie Tabel 2, legenda eenheid mobiel). Wanneer deze niet beschikbaar waren is gebruik gemaakt van de locatiecontouren en in het uiterste geval is gebruik gemaakt van de puntgegevens met een straal van 25 meter. Tot de mobiele verontreinigingen zijn gerekend verontreinigingen met chloorkoolwaterstoffen, cyaniden, organische verbindingen en bestrijdingsmiddelen. Het gaat hierbij om verontreinigingscontouren uit de bodeminformatiesystemen van de provincies uit 2007 en voor de gemeenten uit het landsdekkend beeld uit 2005. De contouren hebben soms betrekking op de Twaarde, soms op de S-waarde, maar meestal op de I-waarde. Met betrekking tot Zuid-Holland wordt opgemerkt dat hier wel contouren beschikbaar waren, maar de gehaltes van stoffen slecht waren ingevuld. Alleen voor Zuid-Holland is aangenomen dat bij een gehalte van -99999, de stof aangetroffen is maar het gehalte onbekend. De gegevens komen uit de het landsdekkend beeld (2005), de monitoring (2005-2009) en de bissen van de provincies uit 2007. gesaneerde locaties met een IBC sanering (legendaeenheid IBC). Deze kunnen goed binnen een beheergebied worden meegenomen omdat daarmee de isolatie en monitoring maatregelen kunnen verminderen.
Samenhangende grondwaterverontreiniging heeft daarbij betrekking op gebieden met min of meer aaneengesloten verontrei-
nigd grondwater van in elkaar overlopende pluimen of op gebieden met (zeer) veel verontreinigingen, die elkaar beïnvloeden of overlappen.
11 | P a g i n a
3.
Onder deze groep locaties vallen de saneringsvormen van de ondergrond: restverontreiniging, IBC, restverontreiniging, monitoring, stabiel grote restverontreiniging; De gegevens komen uit de het landsdekkend beeld (2005), de monitoring (2005-2009) en de bissen van de provincies uit 2007. van locaties waar vermeld is dat er sprake was van meer dan 6000 m3 verontreiniging (legendaeenheid 6000m3). Dit volume heeft soms betrekking op de I-waarde contour en soms op de s-waarde. Het onderscheid is niet in de databases te achterhalen De gegevens komen uit de het landsdekkend beeld (2005), de monitoring (2005-2009) en de bissen van de provincies uit 2007.
Dit resulteert in de gebieden van de legendaeenheden Mobiel, IBC en 6000m3 op de kaarten Figuur 6 tot en met Figuur 9. Als tweede stap is om deze gebieden een bufferzone getrokken van respectievelijk 75, 150 en 250 meter. De kaartbeelden die hieruit resulteren, worden weergeven in Figuur 10 tot en met Figuur 13. De bufferzone is getrokken onafhankelijk van de stromingsrichting van het grondwater en weerspiegelt de wederzijdse beïnvloedingszone en zone waarin pluimen zich vermengen. Afhankelijk van de bufferzone ontstaan er gebieden van verschillende grootte met een samenhangende grondwaterverontreiniging. Bij een kleinere bufferzone ontstaan er meer gebieden en van een kleiner oppervlak. De daadwerkelijke bufferzone zal afhangen van de grondslag, de hydrologische omstandigheden, maar ook van maatschappelijke, milieuhygiënische en/of juridische motieven. Op een aantal maatschappelijke motieven zal in de volgende paragrafen worden ingegaan. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van de samenhangende gebieden die ontstaan bij het gebruik van een buffer van 150 m. Deze worden de ‘kern GGB gebieden genoemd. Het gaat hierbij 3286 gebieden variërend in oppervlakte 7 ha tot bijna 1300ha. Hier binnen zijn de 710 gebieden geselecteerd met een oppervlakte groter dan 25 ha, de ‘kern GGB>25ha‘ gebieden. Van gebieden met een oppervlakte van 25 ha of meer is het SKB-cahier ‘verontreinigd grondwater´ (2008) en de ‘Handreiking Gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater’ (2007) aangegeven dat gebiedsgericht grondwaterbeheer een oplossing kan zijn. Van deze 25 ha of meer gebieden hebben er 135 een oppervlakte van meer dan 80 ha, een oppervlakte dat te vergelijken is met de 130 gebieden uit 2007. Als derde stap is om meer rekening te houden met de grondwaterbeweging, zonder gebruik te willen maken van 10
hydrologische modellen , is een analyse uitgevoerd waarbij eerst een bufferzone van 250 m om de ‘kern GGB>25ha‘ gebieden getrokken. Vervolgens is bepaald wat de laagste
11
delen van deze bufferzone zijn. Deze
laagste delen van de bufferzone weerspiegelen een verspreiding 5m per jaar bij een duur van de verspreiding van 50 jaar. Dit is een ruwe schatting van de mate en de richting van de verspreiding en zal voor zand tot een onderschatting en voor klei en veen juist tot overschatting van de verspreiding geven. Een en ander resulteert tot de blauwe ‘kern GGB>25ha met buffer’ gebieden op de kaarten uit Figuur 14 tot en met Figuur 17 .
10
In de afleiding van de gebieden is geen of weinig gebruik gemaakt van kaarten met de stromingsrichting van het grondwater en de bodemsamenstelling. Deze zijn net als het gebruik van grondwatermodellen zeker zinvol op lokaalniveau, maar bodem op landelijk niveau een te gedifferentieerd beeld of waren niet aanwezig. 11 Het gaat hierbij om hierbij om de hoogtes lager dan laagste hoogte+(gemiddelde hoogte-laagste hoogte). Het gaat hierbij om de hoogtes van het kern-GGB gebied met de buffer van 250 meter. Als hoogtekaart is hierbij gebruik gemaakt van hoogtekaart van de NASA (ASTER GDEM, download november 2010) met een gridgrootte van ca 60 bij 60m en een hoogte nauwkeurigheid van ca 1 meter.
12 | P a g i n a
Figuur 6 gebieden met aangetroffen mobiele grondwaterverontreiniging In Figuur 6 zijn een aantal langwerpige, sliertvormige gebieden, o.a. het Geuldal in Zuid-Limburg, te zien. In de databases is hiervan vastgelegd dat het om landbodems gaat. Of het hier gaat om verontreinigde oevers van kanalen en beken of en verontreinigd tracé van een pijpleiding zal nader moeten worden bekeken.
13 | P a g i n a
Figuur 7 Apeldoorn gebieden met aangetroffen mobiele grondwaterverontreiniging
14 | P a g i n a
Figuur 8 Twente gebieden met aangetroffen mobiele grondwaterverontreiniging
15 | P a g i n a
Figuur 9 Zuidwest Brabant gebieden met aangetroffen mobiele grondwaterverontreiniging
16 | P a g i n a
Figuur 10 gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging
17 | P a g i n a
Figuur 11 Apeldoorn: gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging
18 | P a g i n a
Figuur 12 Twente: gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging
19 | P a g i n a
Figuur 13 Zuid-West Brabant: gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging
20 | P a g i n a
Figuur 14 kerngebieden GGB met buffer
21 | P a g i n a
Figuur 15 Apeldoorn: kerngebieden GGB met buffer
22 | P a g i n a
Figuur 16 Twente: kerngebieden GGB met buffer
23 | P a g i n a
Figuur 17 Zuid- West Brabant: kerngebieden GGB met buffer
3.3
Conclusies en discussie
In paragraaf 3.2 zijn in een aantal stappen op basis van aangetroffen mobiele verontreinigingen gebieden geïdentificeerd met samenhangende grondwaterverontreiniging. Hierbij is gebruik gemaakt van een drietal verschillende bufferzones, 75, 150 en 250 meter. Dit leidt tot gebieden met een verschillende omvang. Hoe kleiner de bufferzone hoe meer, maar kleinere gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging. Deze gebieden
24 | P a g i n a
kunnen beschouwd worden als de startpunten voor een verdere afgrenzing van gebieden waar grootschalig grondwaterbeheer mogelijk is. Wordt er uitgegaan van een bufferzone van 150 meter dan zijn er 710 gebieden met een oppervlakte van meer dan 25 ha. Een omvang waarvan in het SKB-cahier ‘verontreinigd grondwater´ (2008) en de ‘Handreiking Gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater’ (2007) wordt aangegeven dat gebiedsgericht grondwaterbeheer een oplossing kan zijn. Van de 710 gebieden hebben er 135 een oppervlakte van meer dan 80ha. De 135 gebieden van meer dan 80 ha komen qua ligging en oppervlakte redelijk overeen met de in 2007 afgeleide 130 gebieden. Door de verschillende wijzen waarop de gebieden zijn afgeleid zal de begrenzing niet overeenkomen. Zoals te verwachten is, zijn bij bevoegde overheden waar geen verontreinigingscontouren beschikbaar zijn de oppervlaktes van de onderscheiden gebieden met een samenhangende grondwaterverontreiniging kleiner. In een aantal situaties leidt het gebruik van de contouren tot ‘vreemde’, niet verwachte buiten de bebouwde kom liggende gebieden. Hoewel bij de selectie van de contouren alleen gebruik gemaakt is van landbodemcontouren, lijken deze ‘vreemde’, vaak langwerpige, gebieden meer gerelateerd aan beken en kanalen dan aan bedrijfsmatige activiteiten. Deze gebieden zouden in een latere fase nader bekeken moeten worden. De omvang van de samenhangende grondwaterverontreinigingen wordt beïnvloedt door de wijze waarop locaties met mobiele verontreinigingen worden samengevoegd. Dit heeft in deze studie plaatsgevonden door gebruik te maken van ArcGis en geldt als niet meer dan indicatief. De daadwerkelijke omvang zal in praktijk bepaald worden door de kansen die binnen een gebied gelden om het probleem van de aanwezige mobiele verontreinigingen te beheren en aan te pakken. Op de mogelijke kansen zal in de volgende paragrafen worden ingegaan.
4
Gebieden met een extra (gewenst) beschermingsniveau
De wisselwerking tussen gevoelige gebruiksfunctie en grondwater biedt aanknopingspunten voor het vormgeven van gebiedsgericht (verontreinigd) grondwaterbeheer. In deze paragraaf wordt alleen gekeken naar mogelijk via het (verontreinigde) grondwater bedreigde gebruiksfuncties, die daardoor een bepaald (extra) niveau van bescherming nodig hebben. Bij de bedreigde gebruiksfuncties wordt onderscheid gemaakt naar:
12
locaties met grondwateronttrekking voor drinkwater en industrie . Dit zijn de onttrekkingspunten en indien beschikbaar de drinkwaterbeschermingsgebieden en de locaties waar oppervlaktewater wordt ingenomen 13 (voor drinkwater) en de waterwegen (en een band van 50 meter aan weerzijden) naar het innamepunt ; 14 de verschillende gebieden horende bij de EHS en/of de natura2000 .
Dit onderscheid leidt in Figuur 19 tot een legenda met drie legenda eenheden. Hierbij heeft de combinatie van zowel industrie- en drinkwaterwinning én EHS/Natura2000 het hoogste beschermingsniveau en daarmee de meest donkerblauwe kleur. Industrie- en drinkwaterwinning heeft een hoger beschermingsniveau dan EHS/Natura2000 het geen leidt tot lichtere blauwe kleur op de kaart. De strategische grondwatervoorraden van de diepe en grote grondwaterlichamen, als de Centrale slenk in NoordBrabant en Limburg zijn niet in de analyses betrokken. De samenhang tussen beheeropgave aan grondwaterverontreinigingen en ‘te beschermen objecten’ kan voordeel opleveren, maar ook de het beheer moeilijker maken. Zo worden veel mobiele verontreinigingen bij uitstroming in natuurlijke, zuurstofhoudende oppervlaktewatersystemen snel en volledig afgebroken. Omvangrijke grondwaterwinningen fixeren de grondwaterstroming, zodat monitoring en zo nodig ingrijpen gericht en doelmatig mogelijk zijn. Gebiedsgericht beheer houdt in dat deze synergie gezocht, bevorderd en benut wordt ten behoeve van het (risico)beheer.
12
Gegevens komen van http://krw.ncgi.nl/portaal/. download november 2010 Gegevens komen van http://krw.ncgi.nl/portaal/. download november 2010 14 Gegevens komen van http://krw.ncgi.nl/portaal/. download november 2010 13
25 | P a g i n a
Figuur 18 conceptueel model grondwaterbeheergebied en functies met een extra beschermingsniveau In Figuur 19 en Tabel 3 beschermingsgebieden met oppervlakte (ha) wordt onderscheid gemaakt naar de aanleiding van de bescherming. Meer dan 40% (710.00 ha) van de in totaal 1.623.000 ha aan Natura2000 en/of EHS gebieden hebben een overlap industrie of drinkwaterwingebieden. Wanneer verontreinigd grondwater in deze gebieden aanwezig is, is er zowel vanuit de beoogde bescherming van de waterwinning als de bescherming van de aanwezige natuurwaarden een aanleiding om (gezamenlijk) te komen tot een beheer van de kwaliteit en de kwantiteit van het aanwezige grondwater gericht op de verbetering van de kwaliteit. Voor de overige bijna 60% (913.000 ha) van de natura2000 en EHS gebieden is deze aanleiding vooral aanwezig in gebieden waar de verontreiniging aan het oppervlakte komt via het op(k)wellen de grondwater. Bijna 20% (175.000 ha) van de 885.000 ha industrie- en drinkwaterwinningen valt buiten de natura2000 en de EHS gebieden. 80% van de industrie en drinkwaterwinningen valt binnen de natura2000 en de EHS gebieden. Het blijkt uit de Figuur 19 dat regelmatig delen van de mogelijke beheersgebieden samenvallen met de drinkwaterwingebieden, zie o.a. Deventer, Almelo. Deze categorie lijkt zeker kansen te bieden voor gebiedsgericht beheer. Tabel 3 beschermingsgebieden met oppervlakte (ha) Type Onttrekking tbv drinkwater en/of industriewater Onttrekking tbv Drinkwater en/of industrie met Natura2000/EHS Natura2000 en/of EHS
Oppervlakte (ha) 175.000 710.000 913.000
26 | P a g i n a
Figuur 19 beschermingsgebieden
5
Gebieden met ‘geplande’ functieveranderingen
Tussen de beheeropgave aan verontreinigd grondwater en de planning van nieuwe functies bestaat een wisselwerking:
De nieuwe functie wordt bedreigd. Het verontreinigde grondwater is hinderlijk, gevaarlijk en leidt tot extra transactiekosten en vergroten het afbreukrisico bij een investering.
27 | P a g i n a
De nieuwe functie biedt kans op synergie in sanering/beheeropgave door maatregelen samen te laten gaan.
In de Nieuwe kaart van Nederland
15
worden de plannen voor ruimtelijke ontwikkeling verzameld en op kaart
weergegeven. Het gaat daarbij om plannen van de verschillende bestuurslagen in Nederland, van Rijk, gemeente en waterschap. De plannen kennen een verschillend detailniveau van globaal landelijk tot wijkontwikkeling en verschillen in realisatietermijn (hardheid). Dit alles resulteert in een kaart met ca. 70 verschillende legenda eenheden. Vanwege de periode waarover gebiedsgericht beheer van (verontreinigd) grondwater zal moeten worden gehandhaafd is er geen onderscheid gemaakt naar realisatietermijn (hardheid) van de plannen. Deze ca. 70 legenda eenheden zijn in het kader van de huidige studie gegroepeerd tot de 5 legendaeenheden. Zie ook Vertaling van Nieuwe Kaart van Nederland legenda-eenheden, blz. 41. Deze eenheden worden weergegeven in Tabel 4 en Figuur 20 Nieuwe Kaart van Nederland. Hierbij is onderscheid gemaakt naar de meer:
Bodem gebonden functies als natuur, groen en agrarisch gebruik;
bedrijfsmatige functies als bedrijfsterreinen, glastuinbouw en kantoren;
verblijfsfuncties als wonen en recreatie;
waterfuncties als waterberging;
verkeersfuncties als nieuwe wegen en spoorlijnen.
De meeste plannen, 46% van het totale oppervlakte aan plannen, hebben betrekking ontwikkelingen op het vlak van agrarisch gebruik, natuur en groen. Vooral in de gebieden met kwel geven deze meer grondgebonden gebruiksfuncties goede aanknopingspunten voor gebiedsgericht grondwaterbeheer van aanwezige mobiele bodemverontreiniging. Wonen, recreatie en bedrijf, glastuinbouw en kantoor goed zijn voor ca. 30% van het geplande oppervlak. Deze functies bieden aanknopingspunten voor de toepassing van warmte koude opslag (WKO) en daarmee voor gebiedsgericht beheer. Water gerelateerde plannen zijn goed voor ca. 22%. Opvallend hierbij is dat deze plannen vooral in Noord Brabant een groot gebied beslaan. Tabel 4 indeling Nieuwe kaart Nederland Eenheid
Oppervlakte (ha)
%
Agrarisch gebruik, natuur en groen
327.000
46,1%
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
109.000
15,4%
Verkeer
16.000
2,3%
Water
157.000
22,1%
wonen, recreatie
101.000
14,2%
Totaal
710.000
100,0%
Een deel van de potentiele kerngebieden kent een overlap met de initiatieven van de nieuwe kaart van Nederland, met name het onderdeel wonen. Het grootste deel van de kerngebieden GGB lijkt buiten de plannen te vallen. Hiermee lijken de kerngebieden GGB niet tot de gebieden met een hoge ruimtelijke dynamiek te horen.
15
De Nieuwe Kaart van Nederland, Nirov, Den Haag
28 | P a g i n a
Figuur 20 Nieuwe Kaart van Nederland, geplande functieveranderingen
6
Gebieden met een ‘gereguleerde’ waterhuishouding
De waterhuishouding van een gebied beïnvloedt het grondwatersysteem en daardoor de mogelijkheden van gebiedsgericht grondwaterbeheer. De kwel en infiltratie in een polder is makkelijker te beïnvloeden dan deze op de zandgronden in het oosten en zuiden van Nederland. Ook de invloed van bebouwd gebied en met name het deel dat volledig of grotendeels is afgedekt met verharding, beïnvloed de infiltratie mogelijkheden en de stroming
29 | P a g i n a
van het grondwater. Ook de afgrenzing van een afwateringseenheid kan de mogelijkheden van het grondwaterbeheer beïnvloeden. Een voorbeeld van dit alles is het beheer van mogelijke grondwateroverlast in stedelijke omgeving (zie Figuur 21) Bij het samenstellen van de kaart over de gereguleerde waterhuishouding is gebruikgemaakt van de afwaterings16
eenheden voor het oppervlakte water in Nederland . De eenheden zijn onderscheiden in het kader van het emissiebeleid. Op basis van deze gegevens zijn de polders binnen Nederland onderscheiden. De bodembedekkingsgegevens komen van website van het European Environmental Angency. De bebouwingsgrens komt van de website van het ministerie van IM. Het totaal beeld voor Nederland voor de verschillende hiervoor genoemde aspecten is weergegeven in Figuur 22. Veel van de gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging in het westen van het land bevinden zich in poldersystemen en onder deels afgedekt aardoppervlak. Dit biedt naar verwachting mogelijkheden voor relatief snelle implementatie van gebiedsgericht beheer van het grondwater door het te integreren met het bestaande beheer.
Figuur 21 beheer grondwateroverlast Verder zijn de kwel en infiltratiegebieden in Nederland geïntegreerd met de grondslag tot een kaart van Nederland met kans op een (verdere) verspreiding van het verontreinigde grondwater (zie Figuur 23). Deze gegevens zijn afgeleid uit de kwel en infiltratie kaarten van het RIVM
17
en Alterra
18
en de bodemkaart van Nederland
(schaal 1:50:000). De vertaling van grondsoort met kwel/infiltratie naar kans is weergegeven in Tabel 5, Tabel 5 Bepaling kans van verdere verspreiding van het verontreinigde grondwater Geschematiseerde samenstelling ondergrond Verticale
grond-
water-stroming
Zand
Löss
Zeeklei
Rivierklei
Veen
Kwel
Enige kans
Enige kans
Weinig kans
Weinig kans
Weinig kans
Infil/kwel
Kans
Kans
Enige kans
Enige kans
Weinig kans
Infiltratie
Veel kans
Veel kans
Kans
Kans
Weinig Kans
16
Gegevens komen van http://krw.ncgi.nl/portaal/. download november 2010 Schematisatie van de bodembedekking en kwel voor SMART/MOVE, RIVM 1997, rapportnrt 711901021 18 Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken, Alterra, 2006, alterra rapport 1339. 17
30 | P a g i n a
Figuur 22 waterhuishouding
31 | P a g i n a
Figuur 23 kans op grootschalige grondwaterverontreiniging op basis van ondergrond
7
Gebieden met mogelijkheden voor Warmte Koude Opslag (WKO) via open systemen
Warmte koude opslag systemen, maar ook ‘normaal’ drainage- en waterpompsystemen binnen de geïdentificeerde gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging, beïnvloeden de grondwaterstroming en
32 | P a g i n a
daarmee de verdere verspreiding van het aanwezige verontreinigd grondwater. Door hun werking bestaat bijna altijd de mogelijkheid om verontreinigingen uit het opgepompte grondwater te verwijderen. De effectiviteit van de WKO en de verwijdering va de verontreinigingen wordt sterk beïnvloed door mogelijke interferentie tussen nabij gelegen systemen. Om deze effectiviteit duurzaam te kunnen garanderen is beheer van het grondwater noodzakelijk. IF technology heeft in 2010 samenwerking met de BOS atlas Nederland Waterland een kaart samengesteld voor de geschiktheid voor open warmte-koude opslag systemen. Hierbij is de geschiktheid ingedeeld in 12 klassen variërend van matig geschikt tot zeer geschikt. Deze kaart is weergegeven in Figuur 25 Warmte Koude Opslag (IF technology en BOS atlas, 2010). Over het algemeen is er binnen een bevoegde overheid Wet Bodembescherming weinig variatie in de geschiktheid voor warmte koude opslag via open systemen. Landelijk gezien zijn Twente, Zeeuws Vlaanderen en de Peel minder geschikt voor dit type van warmte koude opslag. De mogelijkheden op lokaal niveau worden meer bepaald door interferentie met andere systemen en grondwateronttrekkingen dan de basis geschiktheid voor WKO van een gebied en de mogelijkheden om te komen tot gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater. Wel is beheer noodzakelijk om WKO probleemloos te laten plaatsvinden.
Figuur 24 conceptueel model WKO-grondwaterbeheergebied
33 | P a g i n a
Figuur 25 Warmte Koude Opslag (IF technology en BOS atlas, 2010)
8
Conclusie en aanbeveling
In deze studie zijn gebieden geïdentificeerd met samenhangende grondwaterverontreinigingen, waarbinnen een gebiedsgerichte benadering aan de orde kan zijn door de schaal en omvang van de beheeropgave. De gebieden zijn geïdentificeerd via een analyse van databases op het gebied van de (kans op) aanwezigheid van mobiele verontreinigingen. De databases zijn afgeleid uit het landsdekkend beeld 2005, de monitoring van de bodemsa-
34 | P a g i n a
nering over de jaren 2005 tot en met 2009 en de bodeminformatiesystemen van de provincies uit 2007. Omdat van een aantal bevoegde overheden geen of slechts een beperkt aantal contouren van locaties of verontreinigingen beschikbaar waren (zie Tabel 2, blz. 11) kan er toe leiden dat er nog een aantal gebieden van enige omvang bij kunnen komen. De gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging zijn in een aantal stappen op basis van aangetroffen mobiele verontreinigingen geïdentificeerd. Hierbij is gebruik gemaakt van een drietal verschillende bufferzones, 75, 150 en 250 meter. Dit leidt tot gebieden met een verschillende omvang. Hoe kleiner de bufferzone hoe meer, maar kleinere gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging. Deze gebieden kunnen beschouwd worden als de startpunten voor een verdere afgrenzing van gebieden waar grootschalig grondwaterbeheer mogelijk is. Door het gebruik van lokale grondwatermodellen, maar ook door recentere gegevens zullen de grenzen van de beheergebieden anders komen te liggen. Toch blijft het beeld bestaan dat huidige geïdentificeerde gebieden, ondanks verandering van in de afgrenzing, in de kern redelijk robuust zijn en met toenemend inzicht door voortgaand onderzoek niet veel zullen veranderen. In deze studie zijn uitgaande van een bufferzone van 150 meter om locaties met mobiele verontreinigingen, 135 gebieden met een samenhangende grondwaterverontreiniging geïdentificeerd met een oppervlakte van 80ha of meer. Deze gebieden zijn qua oppervlakte en aantallen pluimen vergelijkbaar met de 130 gebieden uit de studie 19
van 2007 . Ook qua ligging is er grote gelijkenis. De begrenzingen ervan liggen anders, omdat de achtergronden van de geïdentificeerde gebieden anders is. De 130 gebieden zijn gebaseerd op puntgegevens geclusterd naar vlakken van 250 bij 250 meter. Waarbij op basis van kansberekening, de kans op een mobiele verontreiniging is berekend. De, in deze studie afgeleide, gebieden zijn gebaseerd op aangetroffen verontreinigingen. De meeste gebieden liggen in het westen van het land. Een aantal ligt ook in kwelgebieden, waar de verspreiding naar verwachting gering zal zijn. De mogelijkheden voor en daarmee de identificatie en afgrenzing van gebieden geschikt voor gebiedsgericht grondwaterbeheer, hangt naast de beheersopgave aan mobiele verontreinigingen in de ondergrond af van een groot aantal factoren en overwegingen. De mate waarin deze factoren van invloed zijn, is steeds verschillend. Het uiteindelijke gebiedsgerichte beheer in een bepaald gebied is altijd maatwerk en afhankelijk van de lokale omstandigheden. Omdat extra kansen voor gebiedsgericht beheer kunnen worden ontleend aan ruimtelijke ontwikkelingen, bestaande en te beschermen functies en aspecten van de waterhuis- en energiehouding zijn deze factoren en de gebruikte databases kort beschreven en op kaart weergegeven. Het resultaat is een verzameling aan kaartlagen. In principe kunnen deze kaarten worden gebruikt om in gesprek te komen met potentiële belanghebbenden ten einde de kansen voor een gebiedsgerichte benadering te verkennen, maar ook om potentiele grondwaterbeheergebieden af te grenzen. De kaarten zijn richtinggevend bij het onderscheid tussen situaties met geen of slechts weinig ontwikkelingen/dynamiek en situaties met veel ontwikkelingen/dynamiek. Met de kaarten uit dit rapport wordt een grote hoeveelheid informatie inzichtelijk ontsloten. Door de presentatie in verschillende kaartlagen wordt de landelijke informatie zo objectief en verifieerbaar mogelijk in samenhang ontsloten. Dit geeft de gebruiker van de kaarten een optimale vrijheid om tot een afgrenzing van gebieden geschikt voor grootschalig grondwaterbeheer te komen en daarbij ook eigen informatie te betrekken. Daarnaast bieden de kaarten inzicht in de verschillende belangen en afwegingen die gemaakt moeten worden om te komen tot grootschalig grondwaterbeheer. Vanuit communicatief en besluitvormingsoogpunt zou het goed zijn wanneer de verschillende kaarten tot één of een beperkt aantal kaarten zou worden geïntegreerd en in samenhang beschikbaar worden gesteld. Hiermee wordt deze informatie (nog) beter toegankelijk voor betrokken partijen. Dit
19
Kosten en aantallen locaties in gebieden met (potentieel) grootschalige verontreinigd grondwater. Bijlage rapport bij het rapport Handreiking II Gebiedsgericht beheer van verontreinigd grondwater (SKB project PP6325), 3B, sep 2007
35 | P a g i n a
kan via een GIS-viewer. De GIS-viewer maakt de kansen en knelpunten van gebiedsgericht grondwaterbeheer op verschillende schaalniveaus gemakkelijk toegankelijk voor beleidsmakers. De verschillende kaartlagen kunnen over elkaar worden geprojecteerd. Het projecteren levert voor de geïdentificeerde gebieden met mogelijk samenhangende grondwaterverontreinigingen inzicht op in waar specifieke functies en/of ontwikkelingen spelen die een positieve of negatieve relatie kunnen hebben met grondwaterverontreiniging en met gebiedsgericht beheer. De relatie kan een extra kans zijn voor doelmatig beheer (synergie) of als (nieuwe) bedreiging voor de eigen wensen worden gezien. Het zijn hoe dan ook prikkels om rekening mee te houden bij het vormgeven van gebiedsgericht beheer. De uiteindelijke uitwerking van het beheer op lokaal niveau is altijd maatwerk. Het hangt af van systeemkenmerken, lokale en regionale dynamiek, en politiekbestuurlijke overwegingen van meer lokale aard. Hierdoor zullen er steeds andere accenten worden gelegd en is het maken van een landelijk kaart niet reëel. Veel van de beheeropgave aan verontreinigd grondwater ligt in het bebouwde stedelijke gebied, waar de functies aan het aardoppervlak niet direct zullen veranderen. Toch zijn ook hier aanknopingspunten voor gebiedsgericht beheer via een bestaande gereguleerde en sterk door mensen beïnvloede waterhuishouding en/of pompsystemen. Het grootschalig verhard oppervlak in stedelijk gebied en de gereguleerde waterhuishouding van polders maakt beheer van het (verontreinigde) grondwater eenvoudiger doordat bij bestaande structuren kan worden aangesloten. Afkoppeling, infiltratie en pompsystemen voor bijvoorbeeld WKO bieden mogelijkheden voor synergie, mits doordacht toegepast. Gezien de aard van gebiedsgericht grondwaterbeheer lijkt het zinvol de huidige analyse uit te breiden en te verdiepen met ontwikkelingen in het kader van klimaatadaptatie en de (negatieve) invloed van bestaande gebruiksfuncties, als bijvoorbeeld bedrijfsterrein en stortplaats. Deze aspecten bieden net als de gebieden verontreinigd met nitraat en/of fosfaat, het beheer van met zware metalen verontreinigd grondwater in de Kempen en de omgang met van arseen houdend grondwater aanknopingspunten gebiedsgerichte benaderingen van de verontreinigde grondwaterproblematiek.
9 9.1
Bijlagen korte toelichting op het kostenmodel en kans op sanering
Deze toelichting is gebaseerd op bijlage 2 uit het RIVM-rapport 607700001, bodemsanering in beleidsaandachtsgebieden (2007). De werkvoorraad bestaat voor een groot gedeelte uit verdachte locaties, locaties zonder daadwerkelijk veldonderzoek. Om inzicht te verwerven in het aantal te verwachten saneringen en onderzoeken en kosten zijn modellen noodzakelijk en ontwikkeld. De modellen zijn gebaseerd op de huidige inzichten verkregen uit de databases en weerspiegelen de huidige praktijk. Om inzicht te krijgen in het aantal te verwachten saneringen en de er aan verbonden kosten is een kostenmodel ontwikkeld. Het kostenmodel berekent op basis van relatief weinig gegevens de totale omvang van de bodemsaneringsoperatie, uitgedrukt in geld en aantallen te saneren locaties en de oppervlakte ervan. De berekeningen vinden plaats op basis van het aantal locaties in een bepaald segment en een bepaalde fase en op basis van de gemiddelde kosten van onderzoek én sanering voor het segment. Tevens kan op basis van het gemiddelde oppervlak van een locatie uit een bepaald segment en het aantal locaties een raming worden gemaakt van het totale oppervlak aan locaties voor een bepaald segment. De basis voor het model is gelegd binnen van het project Landsdekkend Beeld 2004 door Arcadis/ReGister. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het eindrapport van het Kostenmodel Arcadis/Register, 17 mei
36 | P a g i n a
2004. Dit basismodel is ten behoeve van de scenariostudie van het RIVM, de evaluatie van het bodemsaneringsbeleid door het ministerie van VROM en de MKBA verder ontwikkelt. Het model kent een belangrijk uitgangspunt: de onderzoeken en saneringen die zijn uitgevoerd, zijn representatief voor de nog uit te voeren onderzoeken en saneringen. Dit representativiteitprincipe heeft betrekking op zowel de bodem(verontreinigings)karakteristieken als het gebruik van de locatie. Het representativiteitprincipe betekent ook dat wanneer blijkt dat de kenmerken van de verdachte locaties, in termen van ondermeer bodemgebruik, ligging, duur en aantal bodembedreigende activiteiten anders is, de uitkomsten gecorrigeerd zullen moeten worden. Het model is gebaseerd op het verschijnsel dat binnen het bodemsaneringsproces steeds locaties afvallen waar geen verder onderzoek of sanering nodig is. Steeds zijn er twee mogelijkheden: de locatie is voldoende onderzocht of de locatie krijgt nog een vervolg in het kader van de Wet bodembescherming. Het percentage van de locaties dat doorstroomt naar een vervolgfase in het onderzoek varieert met (het aantal en duur van) de bodembedreigende activiteit (UBI-code) en een aantal omgevingsfactoren. De kans op doorstroom wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het aantal locaties in een fase en het aantal locaties dat vanuit die fase doorgaat naar een vervolgfase. Deze kans weerspiegelt de huidige praktijk. 9.1.1
Onderverdeling bodemsaneringsproces
Het bodemsaneringsproces is onderverdeeld in een aantal, niet noodzakelijke sequentieel, opeenvolgende fasen. Het blijkt dat niet alle onderzoeksstadia in de systemen duidelijk administratief onderscheiden zijn. Daarom is voor de overzichten en de modelberekeningen een aantal onderzoeksfasen samengenomen. De onderscheiden fasen zijn weergegeven in Tabel 37. Tabel 6 afkorting en omschrijving van de onderscheiden fasen in het bodemsaneringsproces Afkorting
Omschrijving
Pré-HO
de verdachte locaties. (er heeft nog geen onderzoek plaatsgevonden)
HO/OO
een historische en/of oriënterend onderzoek
NO
een nader onderzoek
SO/SP
saneringsonderzoek/saneringsplan
SE
Saneringsevaluatie
Nazorg
Nazorg
In Tabel 7 wordt het aantal locaties bij een bepaalde combinatie van uitgevoerde fase en genoemde vervolgfase genoemd. De aantallen hebben betrekking op de locaties in de werkvoorraad en de locaties behorende tot de voormalige werkvoorraad. De locaties in de werkvoorraad kennen een vervolgactie. De locaties behorende tot de voormalige werkvoorraad kennen geen vervolgactie (meer) en hebben minimaal een historisch onderzoek ondergaan. Tabel 7 Verdeling van het aantal locaties voor het segment 14a, ‘kleinschalig, duur’ naar afgeronde fase en vervolgacties Afgeronde fase Pré-HO
HO/OO
NO
SO/SP
SE
nazorg
Totaal
Vervolgactie
Aantal
Aantal
Aantal
Aantal
Aantal
Aantal
Aantal
Geen vervolg
0
1188
167
52
234
8
1649
uitvoeren HO/OO
15809
1450
41
18
31
7
17356
uitvoeren NO
178
1355
87
23
21
8
1672
uitvoeren SO/SP
3
30
91
14
5
1
144
starten sanering en evaluatie
6
25
21
99
68
14
233
nazorg
3
8
1
5
28
16
61
Totaal
15999
4056
408
211
387
54
21115
37 | P a g i n a
In Tabel 7 wordt voor het segment kleinschalig, duur het aantal locaties per combinatie van afgeronde fase en vervolgactie weergegeven.
De met oranje gemarkeerde cellen geven de aantallen locaties aan die terugstappen in het Wbb onderzoeks- en saneringtraject. In de praktijk is dus een eerdere fase als vervolg mogelijk (bijvoorbeeld als onderzoek alweer verouderd is of niet van goede kwaliteit, of gewijzigde omstandigheden). Het gaat om een relatief gering aantal locaties (0,08%).
De grijs gemarkeerde cellen geven de aantallen locaties (0,8%) weer die in een fase blijven. Het blijkt dat sommige locaties meerdere keren achter elkaar in dezelfde fase blijven. Denk hierbij aan de herhaling van bijvoorbeeld een nader onderzoek op een locatie.
De witte velden geven de aantallen locaties die een vervolg hebben dat een stap verder in het onderzoeks- en saneringstraject betekent. Dit zou, wanneer het naar de volgende stap gaat, de normale procedure moeten zijn. In een enkel geval blijkt dat de locatie zelfs meerdere stappen uit het WBB-traject overslaat.
Discussie
Het bodemsaneringsproces wordt niet per definitie sequentieel doorlopen. Veel locaties doorlopen een bepaalde fase meerdere keren, slaan stappen over of stappen juist weer een fase terug. Nadere bestudering van individuele gevallen leert dat hier vaak een logische verklaring voor is waar lokale omstandigheden aan ten grondslag liggen. Met deze onregelmatigheid in de volgorde van de uitvoering van de verschillende stappen in het onderzoeks- en saneringstraject zal binnen de modelberekeningen zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden. De aantallen van de onderzochte locaties en uitgevoerde saneringen zijn klein ten opzichte van het aantal verdachte locaties dat immers in de honderdduizenden loopt. Algemene conclusies zijn alleen mogelijk door een aggregatie naar groepen van locaties met vergelijkbare situaties. De gebruikte gegevens geven weliswaar niet een absoluut compleet beeld, maar het is wel het meest complete en onderbouwde overzicht van de spreiding en omvang van de bodemproblematiek in Nederland. 9.1.2
Kans op doorstroom
In Tabel 39 zijn aantallen uit Tabel 7 omgerekend naar een kans op doorstroom per combinatie van afgeronde fase en vervolgactie, door het aantal te delen door het totaal aantal in de bepaalde afgeronde fase. Een rekenvoorbeeld: het aantal locaties met ‘geen vervolg’ bij een afgeronde fase ‘HO/OO’ is 1188. Het totaal aantal locaties met die afgeronde fase is 4056. Deling levert een kans op van 29,29%. Dit percentage wordt geïnterpreteerd als elke locatie die een HO/OO ondergaat heeft een kans van 29,29% om na afloop van het onderzoek de conclusie te krijgen dat voldoende onderzoek is uitgevoerd en dat en geen andere vervolgactie noodzakelijk is. Tabel 8 kans op doorstroom voor locaties van het segment ‘kleinschalig, duur’ naar afgeronde fase en vervolgacties Vervolgactie Geen vervolg uitvoeren HO/OO uitvoeren NO uitvoeren SO/SP starten sanering en evaluatie nazorg Totaal
Afgeronde fase Pré-HO HO/OO 0,00% 29,29% 98,81% 35,75% 1,11% 33,41% 0,02% 0,74% 0,04% 0,62% 0,02% 0,20% 100,00% 100,00%
NO 40,93% 10,05% 21,32% 22,30% 5,15% 0,25% 100,00%
SO/SP 24,64% 8,53% 10,90% 6,64% 46,92% 2,37% 100,00%
SE 60,47% 8,01% 5,43% 1,29% 17,57% 7,24% 100,00%
nazorg 14,81% 12,96% 14,81% 1,85% 25,93% 29,63% 100,00%
Totaal 7,81% 82,20% 7,92% 0,68% 1,10% 0,29% 100,00%
Uit Tabel 39 blijkt dat na afloop van een uitgevoerd NO in circa 21% van de gevallen de conclusie luidt dat er nogmaals een NO moet worden uitgevoerd. Dit is meestal noodzakelijk om de verontreiniging nader af te perken. In zo’n 10% is de vervolgactie een stap terug in het onderzoeksproces, namelijk het uitvoeren van een HO/OO. Dit vindt meestal plaats omdat er een verder onderzoek naar de (mogelijke) bron van de verontreiniging noodzakelijk
38 | P a g i n a
is of om dat een aanvullend Historisch Onderzoek gebruikt kan worden bij het vaststellen van de aansprakelijkheden bij de veroorzaking van de verontreiniging. Op basis van de verschillende kansen op doorstroom vanuit een bepaalde fase in het saneringsproces naar een andere fase is het mogelijk de kans dat een locatie met een bepaalde vervolgactie uiteindelijke gesaneerd moet worden, te berekenen. Deze laatste kans wordt het doorstroompercentage (naar sanering) genoemd. De berekening ervan is geen een ‘simpele’ vermenigvuldiging van de kansen op doorstroom van bijvoorbeeld HO/OO naar NO naar SO/SP en uiteindelijk Sanering en Evaluatie (SE). Omdat het bodemsaneringsproces niet sequentieel wordt doorlopen zijn doorstroompercentages in een iteratief proces bepaald. Hierbij zijn alle locaties uit een bepaalde fase met de beschreven kansen op voor- en achteruitstappen net zolang in de procesgang gelaten totdat ze: (1) de vervolgactie ‘starten sanering’ hebben bereikt; of (2) ‘geen vervolg’ kregen. Gemiddeld genomen waren hiervoor 25 iteraties nodig. Het doorstroompercentage is vervolgens berekend als de verhouding van het aantal locaties met een bepaalde vervolgactie en het aantal locaties dat uiteindelijk een vervolgactie ‘starten saneren’ heeft gekregen. Een rekenvoorbeeld: Op 100 locaties uit het segment ‘kleinschalig, duur’ wordt een saneringsonderzoek uitgevoerd of saneringsplan opgesteld. Hiervan krijgt er volgens Tabel 39 46,92%, of 47 locaties, een sanering als vervolg en 6,64%, of 7 locaties, krijgt nogmaals een saneringsonderzoek of saneringsplan. Van deze 7 locaties waar nogmaals een SO/SP wordt uitgevoerd krijgt wederom 46,92%, of 3 locaties, een sanering als vervolg. Met andere woorden het effect 1 keer in de fase te blijven hangen, betekent dat er niet 47 of 50 saneringen van de oorspronkelijk 100 locaties moeten worden uitgevoerd. In Tabel 9 zijn de doorstroompercentages voor de verschillende segmenten vanuit de verschillende vervolgacties naar het starten van een sanering weergegeven. Tabel 9 Doorstroompercentages van een bepaalde onderzoeksfase naar sanering, verdeling over de segmenten Segment
00a onverdachte activiteit 00b geen verwachting voor ernstige bodemverontreiniging 01 Gasfabrieken 03a Benzineservicestation 03b overige brandstoffen en benzine 04a Chemische wasserij/stomerij 04b overige chemische wasserijen 05a HBO-tanks (bovengrond+ondergronds) 05b Overige tanks 06 stedelijk ophooglaag (UBI999999) 08a dempingen 08b demping niet nader gespecificeerd 11 Defensieterreinen 13 Grootschalig (omvangrijke locaties/clusters) 14a Kleinschalig duur 14b Kleinschalig goedkoop Totaal
% van verdachte locaties waar het onderzoekstraject start met de uitvoering van een Oriënterend onderzoek of historisch onderzoek en doorstroomt naar starten sanering 4,15% 4,37%
% van locaties waar het onderzoekstraject start met de uitvoering van een Nader Onderzoek en doorstroomt naar starten sanering 30,83% 16,89%
% van locaties waar het onderzoekstraject start met de uitvoering van een Saneringsonderzoek en/of het opstellen van een saneringsplan en doorstroomt naar starten sanering 59,74% 52,55%
34,74% 18,77% 15,79%
48,85% 30,71% 29,98%
72,24% 57,29% 54,29%
27,27%
47,26%
68,43%
24,44%
42,27%
59,39%
8,47%
18,90%
52,36%
11,04% 4,19%
20,55% 18,79%
56,73% 59,13%
10,49% 8,14%
31,46% 23,25%
66,56% 62,71%
21,29% 16,49%
19,04% 29,60%
58,76% 59,17%
12,56% 12,20% 8,81%
23,57% 26,28% 24,41%
54,15% 64,31% 57,76%
Voorbeeld een verdachte locatie, nog in de pre-HO fase (alleen archiefinformatie), heeft als vervolgtaak uitvoeren van een sanering. Hoewel het percentueel om een gering aantal locaties gaat in de afgeronde fase van het onder-
39 | P a g i n a
zoekstraject, gaat het soms om een grote(re) percentage van het aantal locaties in de fase waarnaar toe wordt gestapt. Om voor dit effect te corrigeren is de ruisfactor geïntroduceerd. Bij een ruisfactor van 2% wordt verondersteld dat wanneer minder dan 2% van de locaties uit een bepaalde afgeronde fase naar bepaalde vervolgfases gaan, dit invoerfouten zijn en wordt het aantal locaties voor die bepaalde combinatie van uitgevoerde fase en vervolgfase op nul gezet. Hiermee wordt het doorstroompercentage voor die bepaalde combinatie 0%. Met andere woorden locaties met een kans op doorstroom van minder dan 2% zijn niet meegenomen. Deze kansen op doorstroom worden als meetruis beschouwd. De hoogte van het percentage van 2% is mede gebaseerd op het gevonden percentage van locaties waar een tegenstrijdigheid is gevonden bij de invulling van de velden veld stat_rap of het veld vervolg of de bodembedreigende activiteit. Dit foutenpercentage is afhankelijk van het segment en varieert van 0,1 tot 18% en het gemiddelde is 1,5-2,5. Het gemiddelde varieert afhankelijk of de foutenpercentages van alle segmenten in de analyse worden betrokken. Bijvoorbeeld het foutenpercentage voor een segment als 08a Dempingen wordt sterk bepaald door de bewuste handelswijze van de provincie Friesland, waar veel verdachte locaties uit dit segment als niet potentieel ernstige worden beschouwd.
Nauwkeurigheid en discussie
De berekeningen zijn gebaseerd op de gegevens uit de huidige praktijk en bij verdere berekeningen wordt verondersteld dat deze praktijk gehandhaafd blijft. Men kan zich natuurlijk afvragen of die praktijk wel hetzelfde zal blijven en als dat zo is of de tot nu toe zover onderzochte locaties een goede steekproef vormen voor wat er al ligt. Uit statistische analyses blijkt dat in het model de belangrijkste kostenbepalende factoren (bodembedreigende activiteit en deels oppervlak van de locatie) worden meegenomen. Deze factoren weerspiegelen zich in de beschreven segmenten. Factoren als bodemtype en ligging zijn minder differentiërend, maar zouden bij voldoende gegevens wel meegenomen kunnen worden De verwachting is dat bij gericht en goed uitgevoerd onderzoek de doorstroompercentages bij het Historisch Onderzoek en Oriënterend Onderzoek zullen gaan dalen, omdat deze onderzoeken er mede op gericht zijn vast te stellen dat er geen sprake is van verontreiniging. De percentages van het Nader Onderzoek zullen naar verwachting juist stijgen als gevolg van het gerichter en betere Historisch en Oriënterend Onderzoek. Met deze berekeningswijze wordt verondersteld dat wanneer een locatie terugstapt in het proces, deze locatie een gelijke kans op doorstroom heeft als een locatie die voor het eerst in de betreffende fase terecht komt. Het terugstappen vindt vaak plaats om aanvullende gegevens te verzamelen. Deze gegevens kunnen zowel aanleiding zijn om te besluiten tot ‘geen vervolg’ als tot (versnelde) vervolgactie. Omdat hier geen cijfers over bekend zijn lijkt de veronderstelling gerechtvaardigd. Met deze berekeningswijze wordt verondersteld dat wanneer een locatie een of meerdere fasen overslaat in het proces, deze locatie een gelijke kans van doorstroom heeft als een locatie die ‘keurig’ alle stappen heeft doorlopen. Impliciet uitgangspunt is dat de locaties, in een bepaalde fase waarvan de bevoegde overheden hebben vastgesteld dat er geen vervolg meer nodig is, in aantal behoren bij de locaties in die fase waar wel een vervolg nodig werd geacht. Dit is niet geheel correct, uit aanvullende berekeningen blijkt dat het effect beperkt is. Het blijkt dat er soms ‘onlogische’ stappen binnen het onderzoeks- en saneringstraject worden gezet. Het gaat dan meestal om een gering percentage van het totale aantal locaties in een fase. Op basis van gegevens uit het LDBref0702 blijkt dat slechts 4 tot 34% van alle verdachte locaties uiteindelijk tot een sanering komt. Dit vraagt om gericht onderzoek, gerichter dan tot op heden gewoon is. De verwachting is dat door gericht onderzoek naar de kans op bodemverontreiniging en het meenemen van aanvullende gegevens over 20
duur en omvang van de bodembedreigende activiteit, het bodemgebruik en de bodemsamenstelling , de locaties die uiteindelijk moeten worden gesaneerd sneller kunnen worden geïdentificeerd binnen de groep van ver-
20
niet in LDBref0702 vastgelegd, maar meestal wel bekend op lokaal niveau
40 | P a g i n a
dachte locaties dan nu op basis van het model wordt voorspeld. Dit betekent dat naar verwachting het doorstroompercentage van de eerste fases in het saneringsproces lager gaat worden.
9.2
Vertaling van Nieuwe Kaart van Nederland legenda-eenheden
In de Nieuwe Kaart (zie www.nieuwekaart.nl) vier soorten objecten onderscheiden die grafisch verschillend worden weergegeven: 1.
functievlak of functielijn (als gevuld vlak weergegeven)
2.
herstructureringsgebied (als gearceerd vlak weergegeven)
3.
zoekgebied of zoeklijn (gestippeld weergegeven)
4.
symbool (als gevuld symbool weergegeven, bijvoorbeeld een ster of cirkel)
De begrenzing van 3 en 4 (zoekgebieden en symbolen) zijn doorgaans minder strak omlijnd. Onder 2 (herstructurering) verstaan we het opnieuw realiseren van dezelfde functie op een bepaalde plek (een woonbuurt gaat op de schop maar blijft na herstructurering nog steeds een woonbuurt). Er wordt bij de verzameling van nieuwe plannen een aantal ondergrenzen gehanteerd. Voor plannen met betrekking tot woningen gold een ondergrens van minimaal 50 woningen. Dit gold zowel voor nieuwbouw als herstructureringsplannen. Vanaf januari 2004 is minder strikt met de ondergrens voor woningen omgegaan, om ook kleine woningbouwprojecten in de stad en in landelijke gemeenten mee te kunnen nemen. Er wordt sindsdien gewerkt met een ondergrens van 10 woningen. Bij recreatiegebieden en bedrijventerreinen is een ondergrens van minimaal 10 hectare aangehouden. Bij de functie kantoren is minimaal 10.000 m2 de ondergrens. Gebruikte legenda eenheden
LEGENDA-eenheid Nieuwe kaart van Nederland
Aantal vermelde plannen
agrarisch, natuur en groen
agrarisch - functievlak/functielijn
agrarisch, natuur en groen
agrarisch - symbool
agrarisch, natuur en groen
agrarisch - zoekgebied/zoeklijn
25
agrarisch, natuur en groen
groen - functievlak/functielijn
784
agrarisch, natuur en groen
groen - herstructurering
agrarisch, natuur en groen
groen - symbool
agrarisch, natuur en groen
groen - zoekgebied/zoeklijn
agrarisch, natuur en groen
natuur - functievlak/functielijn
agrarisch, natuur en groen
natuur - symbool
agrarisch, natuur en groen
natuur - zoekgebied/zoeklijn
653
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
bedrijventerrein - functievlak/functielijn
688
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
bedrijventerrein - herstructurering
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
bedrijventerrein - symbool
27
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
bedrijventerrein - zoekgebied/zoeklijn
77
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
detailhandel - functievlak/functielijn
59
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
detailhandel - herstructurering
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
detailhandel - symbool
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
detailhandel - zoekgebied/zoeklijn
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
glastuinbouw - functievlak/functielijn
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
glastuinbouw - herstructurering
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
glastuinbouw - zoekgebied/zoeklijn
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
kantoor - functievlak/functielijn
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
kantoor - herstructurering
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
kantoor - symbool
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
kantoor - zoekgebied/zoeklijn
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
nutsvoorziening - functievlak/functielijn
41 | P a g i n a
13 1
1 2 11 3505 6
3
2 14 2 35 2 14 230 1 22 7 24
Gebruikte legenda eenheden
LEGENDA-eenheid Nieuwe kaart van Nederland
Aantal vermelde plannen
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
nutsvoorziening - symbool
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
nutsvoorziening - zoekgebied/zoeklijn
17
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
voorziening - functievlak/functielijn
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
voorziening - herstructurering
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
voorziening - symbool
92
bedrijf/glastuinbouw/kantoor
voorziening - zoekgebied/zoeklijn
30
wonen, recreatie
gemengd: stedelijk - functievlak/functielijn
wonen, recreatie
gemengd: stedelijk - herstructurering
wonen, recreatie
gemengd: stedelijk - symbool
96
wonen, recreatie
gemengd: stedelijk - zoekgebied/zoeklijn
42
wonen, recreatie
recreatie - functievlak/functielijn
wonen, recreatie
recreatie - herstructurering
wonen, recreatie
recreatie - symbool
wonen, recreatie
recreatie - zoekgebied/zoeklijn
wonen, recreatie
sport - functievlak/functielijn
wonen, recreatie
sport - symbool
wonen, recreatie
sport - zoekgebied/zoeklijn
12
wonen, recreatie
verblijfsrecreatie - functievlak/functielijn
77
wonen, recreatie
verblijfsrecreatie - herstructurering
wonen, recreatie
verblijfsrecreatie - symbool
wonen, recreatie
verblijfsrecreatie - zoekgebied/zoeklijn
wonen, recreatie
wonen - functievlak/functielijn
4518
wonen, recreatie
wonen - herstructurering
1056
wonen, recreatie
wonen - symbool
666
wonen, recreatie
wonen - zoekgebied/zoeklijn
234
verkeer
verkeer: lucht - functievlak/functielijn
verkeer
verkeer: lucht - zoekgebied/zoeklijn
verkeer
verkeer: spoor - functievlak/functielijn
26
verkeer
verkeer: spoor - symbool
39
verkeer
verkeer: spoor - zoekgebied/zoeklijn
5
verkeer
verkeer: weg - functievlak/functielijn
752
verkeer
verkeer: weg - herstructurering
verkeer
verkeer: weg - symbool
verkeer
verkeer: weg - zoekgebied/zoeklijn
water
water - functievlak/functielijn
water
water - symbool
water
water - zoekgebied/zoeklijn
29
water
waterberging - functievlak/functielijn
62
water
waterberging - symbool
water
waterberging - zoekgebied/zoeklijn
33 418 2
1044 117
147 1 27 20 142 9
1 16 7
1 1
1 30 17 406 4
5 20
42 | P a g i n a
Figuren Figuur 1 leeswijzer rapport .........................................................................................................................................6 Figuur 2 conceptueel model grondwaterbeheergebied .............................................................................................7 Figuur 3 model beheeropgave....................................................................................................................................8 Figuur 4 Het ondergrondcriterium. In groene gebieden wordt verondersteld een kans op grote grondwaterverontreiniging te bestaan. ...........................................................................................................9 Figuur 5 ligging van de 130 beheergebieden van 80Ha en meer..............................................................................10 Figuur 6 gebieden met aangetroffen mobiele grondwaterverontreiniging..............................................................13 Figuur 7 Apeldoorn gebieden met aangetroffen mobiele grondwaterverontreiniging ...........................................14 Figuur 8 Twente gebieden met aangetroffen mobiele grondwaterverontreiniging.................................................15 Figuur 9 Zuidwest Brabant gebieden met aangetroffen mobiele grondwaterverontreiniging.................................16 Figuur 10 gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging ....................................................................17 Figuur 11 Apeldoorn: gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging .................................................18 Figuur 12 Twente: gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging ......................................................19 Figuur 13 Zuid-West Brabant: gebieden met samenhangende grondwaterverontreiniging ....................................20 Figuur 14 kerngebieden GGB met buffer..................................................................................................................21 Figuur 15 Apeldoorn: kerngebieden GGB met buffer ..............................................................................................22 Figuur 16 Twente: kerngebieden GGB met buffer...................................................................................................23 Figuur 17 Zuid- West Brabant: kerngebieden GGB met buffer................................................................................24 Figuur 18 conceptueel model grondwaterbeheergebied en functies met een extra beschermingsniveau .............26 Figuur 19 beschermingsgebieden .............................................................................................................................27 Figuur 20 Nieuwe Kaart van Nederland, geplande functieveranderingen................................................................29 Figuur 21 beheer grondwateroverlast ......................................................................................................................30 Figuur 22 waterhuishouding.....................................................................................................................................31 Figuur 23 kans op grootschalige grondwaterverontreiniging op basis van ondergrond ..........................................32 Figuur 24 conceptueel model WKO-grondwaterbeheergebied................................................................................33 Figuur 25 Warmte Koude Opslag (IF technology en BOS atlas, 2010) ......................................................................34 Tabellen Tabel 1 Bepaling van het ondergrondcriterium ..........................................................................................................9 Tabel 2 beschikbaarheid verontreinigingscontouren ...............................................................................................11 Tabel 3 beschermingsgebieden met oppervlakte (ha) .............................................................................................26 Tabel 4 indeling Nieuwe kaart Nederland ................................................................................................................28 Tabel 5 Bepaling kans van verdere verspreiding van het verontreinigde grondwater .............................................30 Tabel 5 afkorting en omschrijving van de onderscheiden fasen in het bodemsaneringsproces ..............................37 Tabel 6 Verdeling van het aantal locaties voor het segment 14a, ‘kleinschalig, duur’ naar afgeronde fase en vervolgacties ..................................................................................................................................................37 Tabel 7 kans op doorstroom voor locaties van het segment ‘kleinschalig, duur’ naar afgeronde fase en vervolgacties ..................................................................................................................................................38 Tabel 8 Doorstroompercentages van een bepaalde onderzoeksfase naar sanering, verdeling over de segmenten39
43 | P a g i n a