KAMERBREED VROUWENOVERLEG (1981-1995)
Eerste begeleider:
Marija Scheeve
Mineke Bosch
ID: 070424
Tweede begeleider:
Afstudeerscriptie
Pieter Caljé
9 april 2006
Inhoudsopgave Dankwoord Inleiding 1. De intrede van Nederlandse vrouwen in de politiek (1917-1956) Partijvrouwen organiseren zich 2. De intrede van Nederlandse vrouwen in de politiek (1965-1981)
1 4 9
Man Vrouw Maatschappij
10
Dolle Mina
11
Radicaal Feminisme
13
Het persoonlijke is politiek
14
Verhouding tot de politiek
16
Vrouwen in de politiek
19
3. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg
22
Oprichting
22
Reacties
24
Het eerste half jaar
29
Bestuur
31
Gezelligheid
34
Lustrum
37
Voortbestaan Kamerbreed Vrouwenoverleg
39
Conclusie
44
4. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg en de vrouwenbeweging: moeizaam of natuurlijke bondgenoten 45 Reacties
45
Verhouding tot de vrouwenbeweging
46
Vrouwen voor Vrede
48
Dwaze Moeders
51
Correspondentie Onderwerpen Ontmoetingen
53 55 64
Onderwerpen
65
Ontmoeting met de minister-president
67
Petities
68 Onderwerpen
69
Successen
71
Conclusie
72
5. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg: wat staat er op de agenda
74
Fracties
74
Vergaderonderwerpen
76
Arbeid en Sociale Zekerheid
78
Kinderopvang
79
Belastingen
80
Sociale Zekerheidsstelsel
82
Pensioen
83
Bijstand
83
Geweld tegen vrouwen
85
Mensenrechten
86
Amnesty International
89
Verenigde Naties – Vrouwen Conferentie
90
Emancipatie
91
Vrouwen in de politiek
94
Vrouwen en het Binnenhof
96
Reis naar Brussel
102
Nieuwbouw Tweede Kamer
104
Joke Smit-prijs
108
Conclusie 6. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg: geschiedenis of toekomstbeeld Kamerbreed Vrouwenoverleg in het Binnenhof
111 112 115
Gebruikte afkortingen
118
Literatuur
120
Bijlage 1: Voorzitters
126
Bijlage 2: Leden van het Kamerbreed Vrouwenoverleg
127
Bijlage 3: Enquête over het Kamerbreed Vrouwenoverleg
137
Bijlage 4: Aantal vrouwen in de Kamer
141
Dankwoord Deze afstudeerscriptie had ik niet alleen kunnen schrijven en via dit dankwoord wil ik iedereen die mij heeft geholpen in de afgelopen maanden bedanken. Als eerste Mineke Bosch, voor het geven van het onderwerp, de goede begeleiding en de gezellige gesprekken. Daarnaast Jan, Agnes, Aram, Candorianen en andere vrienden, die voor de, niet altijd, nodige afleiding hebben gezorgd. De bieb-delegatie die zorgde voor de nodige stimulans, Sanne en Bram voor de taperecorder en de waterkoker en Mieke en Jan die mijn scriptie hebben gelezen en het niet saai vonden. Voor mijn scriptie heb ik veel in het IIAV gezeten, voor het archief en de informatiemappen. Ik wil speciaal Annette Mevis bedanken, die meerdere malen het archief voor me heeft opgediept en net als veel andere medewerksters van het IIAV altijd in was voor een praatje als het archief-werk te eenzaam werd. Het allerbelangrijkste zijn echter de vrouwen die bereid waren een uur, of soms langer, met mij te spreken. Elske ter Veld, Virginie Korte-van Hemel, Hedy d‟Ancona, Jeltien Kraaijeveld-Wouters, Dien Cornelissen en Hanske Evenhuis-van Essen. U slaagde erin het Kamerbreed Vrouwenoverleg verder tot leven te brengen, en het onderwerp zelfs na twee jaar nog interessant te maken.
Inleiding Deze scriptie is het resultaat van bijna twee jaar onderzoek naar het Kamerbreed Vrouwenoverleg (KVO). Het Kamerbreed Vrouwenoverleg was een informeel overleg tussen de vrouwen van de Eerste en Tweede Kamer. Het werd in 1981 opgericht naar aanleiding van een interview met Joke Smit en op initiatief van Opzij. Het werd in 1995 opgeheven door gebrek aan belangstelling. Mijn scriptiebegeleidster, Mineke Bosch, tipte mij over dit onderwerp. Er was nog niet eerder over geschreven, en vanuit politiek opzicht was het een interessant onderwerp. Het is altijd moeilijk geweest voor vrouwen in de politiek om zich te verbinden met vrouwenzaken. Uit vrees niet langer serieus genomen te worden als volwaardige politici. In mijn scriptie wilde ik het Kamerbreed Vrouwenoverleg beschrijven, vanaf de oprichting tot de opheffing, hun doelstellingen en hun successen. Ik wilde onderzoeken wat de verhouding was met het Kamerbreed Vrouwenoverleg en de, toen nog, actieve vrouwenbeweging en in hoeverre zij succesvol waren. Omdat er nog niet eerder over gepubliceerd was lag de nadruk vooral op het beschrijven van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Het archief van het Kamerbreed Vrouwenoverleg is opgenomen in het IIAV. Het beslaat 0,55 meter en bestaat uit notulen, agenda‟s, ingekomen en uitgaande post en handtekeningenpetities. Op basis van dit archief kon ik vaststellen dat het KVO vooral in de jaren tachtig zeer actief was. In de mappen uit die periode waren de meeste stukken te vinden, veel ingekomen post en enkele notulen. In de jaren negentig liep de interesse voor het overleg terug, en daarmee de informatie die erin te vinden was. Ik heb de notulen gelezen om te zien welke onderwerpen er behandeld werden. Er stond een lijst met ingekomen post en de acties die daarop ondernomen werden, veelal doorsturen naar vaste Kamercommissies, Ministeries of meenemen naar de fracties. Verder werd er vermeld wie er een onderwerp ging inleiden op de vergadering, een enkele keer was dit verslag terug te vinden in het archief. In de notulen waren geen discussies tussen de leden opgenomen, hierdoor was niet terug te vinden waarover de vrouwen van mening verschilden en of zij elkaar trachten te overtuigen. De brieven heb ik met afzender, datum en korte beschrijving genoteerd. Op basis van de brieven kon ik de belangrijke onderwerpen van dat moment vinden. Er waren twee onderwerpen die tot veel handtekeningenacties en petities leidden, bezuinigingen in subsidies en de schending van mensenrechten in het buitenland. Een andere bron van informatie waren krantenartikelen die het IIAV bewaard had in biografische mappen en informatie mappen over politiek in de periode 1981 tot 1995 en artikelen uit tijdschriften. De krantenartikelen uit de biografische map gaven een beeld van een politica, en
een enkele keer stond er een citaat over het Kamerbreed Vrouwenoverleg. De artikelen uit de informatiemappen gaven een beeld van de tijdsperiode. Er waren verschillende artikelen in kranten en tijdschriften verschenen over het Kamerbreed Vrouwenoverleg, naar aanleiding van acties die zij hadden ondernomen. Op basis van het beeld dat ik had gevormd over het KVO heb ik contact opgenomen met verschillende oud-Kamerleden, waarvan velen zo vriendelijk waren mij bij hen thuis uit te nodigen voor een interview. De meeste reacties ontving ik van CDA-vrouwen, hierdoor ontstond een beeld over het nut en het succes van het KVO. Door twee andere interviews en citaten uit krantenartikelen heb ik getracht een gebalanceerd beeld te schetsen van het KVO. Vooraf had ik bedacht om de vrouwen te confronteren met verschillende citaten over het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Ik wilde weten hoe zij dachten over het KVO en of zij vonden dat het nut had gehad. Bij het tweede interview bleek dat het makkelijker was om de vrouwen vragen te stellen over de periode. Het merendeel van de vrouwen was namelijk positief over het KVO en vond dat deze nut had. Ik heb de interviews als zeer plezierig ervaren, niet alleen kwam ik oog in oog te staan met de vrouwen die tot die tijd namen op papier waren. Zij gaven mij achtergrond informatie over die periode die ik niet in het archief had gevonden. Door de interviews heb ik een gedetailleerder beeld kunnen krijgen van het Kamerbreed Vrouwenoverleg en de periode waarin zij het meest actief was. Naast deze primaire bronnen, heb ik gebruik gemaakt van secundaire onderzoeken over vrouwen in de politiek en de vrouwenbeweging van de jaren zestig tot tachtig. Via deze onderzoeken kon ik aantonen dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg een product was van een tijd en plaats. De vrouwen van het Kamerbreed Vrouwenoverleg waren gevormd door de vrouwenbeweging van de Tweede Feministische Golf. De nieuwe generatie die in 1994 in de Tweede Kamer kwam, had deze achtergrond niet en voelde zich daarom minder gebonden aan hun seksegenoten. Opbouw
De opbouw van de scriptie is als volgt, het eerste en tweede hoofdstuk geven een beschrijving van de politieke ontwikkeling van Nederlandse vrouwen. Het eerste hoofdstuk begint in 1917 met het passief kiesrecht en eindigt in 1956 met de benoeming van Marga Klompé als minister. Het tweede hoofdstuk gaat verder met de jaren zestig en zeventig. Hier worden de ontwikkelingen in de vrouwenbeweging beschreven die de vrouwelijke kamerleden hebben gevormd.
In het derde hoofdstuk wordt het Kamerbreed Vrouwenoverleg geïntroduceerd. Het hoofdstuk begint met de oprichting en de reacties die de oprichting opriep. Vervolgens worden de ontwikkelingen in het eerste half jaar van het bestaan beschreven en de vorming van het bestuur. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de teruglopende interesse voor het overleg en de uiteindelijke opheffing. De tussenliggende periode komt in het vierde en vijfde hoofdstuk uitgebreider aan bod. Hoofdstuk vier gaat in op de relatie tussen het KVO en de vrouwenbeweging. Wat waren de verwachtingen van beiden en in hoeverre botsten deze verwachtingen. Aan de hand van de brieven die uiteenlopende vrouwenorganisaties schreven naar het KVO wordt duidelijk gemaakt dat zij hen beschouwden als lobbygroep voor de vrouwenzaak. Het KVO wilde echter geen politiek verlengstuk van de vrouwenbeweging worden. Het vijfde hoofdstuk geeft een gedetailleerde beschrijving van de vergaderonderwerpen en enkele zaken die het KVO heeft gerealiseerd en die nu nog bestaan. Het KVO ontving een grote hoeveelheid post, zowel gericht aan het KVO als via de Kamervrouwen, deze werden allemaal vermeld tijdens de vergadering. Daarnaast bespraken zij wetsontwerpen of ontwikkelingen in de samenleving. De onderwerpen zijn te verdelen in drie thema‟s. Arbeid en Sociale Zekerheid, van een vergroting van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt tot de dreigende korting van de bijstand. Geweld tegen vrouwen, van Blijf van mijn Lijf-huizen tot mensenrechtenschending in Argentinië. Emancipatie, van een versterking van de positie van vrouwen in de politiek, tot de Joke Smit-prijs voor vrouwen die zich inzetten voor emancipatie. Het KVO had weinig directe invloed, zij konden lobbyen bij hun fractiewoordvoerder, of in de fractie. In de Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer zijn geen bewijzen te vinden dat het KVO invloed heeft gehad op de wetsgang. In het laatste hoofdstuk worden conclusies getrokken op basis van de verkregen informatie. Waarom kon het KVO niet overgenomen worden door de nieuwe generatie vrouwelijke Kamerleden? Was het Kamerbreed Vrouwenoverleg een succesvol initiatief, of was het een mislukking? Hoe kan dit verklaard worden? Is een vrouwenoverleg van alle politieke partijen een mogelijkheid voor de toekomst.
De intrede van Nederlandse vrouwen in de politiek (1917-1956) Sinds het algemeen vrouwenkiesrecht op de publieke agenda verscheen zijn er vele publicaties verschenen over de rol die vrouwen in de politiek (konden) spelen. Nadat vrouwen het actief en passief kiesrecht hadden bemachtigd werden er onderzoeken gepubliceerd die de vermeende verschillen tussen de politieke participatie van mannen en vrouwen in Europa of de Verenigde Staten onderzochten.1 Politicologische onderzoeken uit de jaren zestig en zeventig toonden veelal aan dat vrouwen minder stemden en een voorkeur gaven aan conservatieve partijen. Mannen werden als norm gesteld voor normaal politiek gedrag. In vergelijking met mannen dachten vrouwen minder na over politiek en namen zij minder deel aan het politieke proces. In latere onderzoeken ging men kritisch kijken naar de gebruikte methoden in deze onderzoeken en de vermeende sekseverschillen die waren gevonden. Concepten, zoals burgerschap, werden opnieuw gedefinieerd en vrouwen werden ingesloten in het onderzoek. De uitkomst van deze gendersensitieve onderzoeken toonden aan dat er geen wezenlijk verschil was tussen mannen en vrouwen in politiek gedrag. Wel bleken er voornamelijk mannen in de volksvertegenwoordiging te zitten. De verklaring hiervoor moest nu gezocht worden in externe factoren. In Nederland zijn verschillende onderzoeken verschenen over de rol van vrouwen in de politiek. Jacqueline Schokking (1958) De vrouw in de Nederlandse Politiek; Marie-Louise den Bandt (1972) De rol van de vrouw in de Nederlandse politiek; Monique Leyenaar (1989) De geschade heerlijkheid. Politiek gedrag van vrouwen en mannen in Nederland, 1918-1988; Hella van de Velde (1994) Vrouwen van de Partij. De integratie van vrouwen in politieke partijen in Nederland, 1919-1990 en Peggy Schyns (1995) Vrouwen en politieke representatie: een theoretisch en empirisch onderzoek naar de relatie tussen argumenten voor meer vrouwen in de politiek en theorieën en modellen van politieke representatie. In deze onderzoeken is eenzelfde ontwikkeling binnen de politicologie terug te lezen. Waar Schokking de verklaring voor verschillend politieke gedrag bij de geringe ontwikkeling van vrouwen legt, vind Leyenaar het bij externe factoren die vrouwen belemmerden in hun politieke carrière. In dit eerste hoofdstuk wordt zeer beknopt de politieke ontwikkeling van vrouwen beschreven. Vanaf 1917, toen zij voor politieke functies verkozen werden, tot de jaren zestig toen hun aantal langzaam toenam en de eerste vrouwelijke minister werd benoemd. Er wordt extra aandacht
Duverger (1955). The Political Role of Women. Parijs: Unesco.; Bourque & Grossholtz, (1998). Politics an Unnatural Practice: Political Science Looks at Female Participation. In A. Philips (red.) Feminism and Politics (p. 225-266). Oxford: Oxford University Press.; Carroll (red.) (2003). Women and American Politics: New Questions, New Directions. New York: Oxford; Cohen.; Jones & Tronto (1997). Women Transforming Politics: An Alternative Reader New York: New York University Press; Caroll & Zerilli, (1993). Feminist Challenges to the Discipline of Political Science. In Finifter (red.) Political Science: The State of the Discipline II (p. 55-76). Washington: American Political Science Association. 1
gegeven aan de rol van de vrouwenorganisaties binnen de politieke partijen. Zij speelden een doorslaggevende rol bij de politieke opkomst en ontwikkeling van vrouwen, door de werving en scholing van vrouwen. In 1917 verkregen vrouwen het passief kiesrecht en betrad de eerste vrouw de Tweede Kamer. Het recht om zichzelf verkiesbaar te stellen hadden vrouwen bereikt na vele handtekeningenacties, landelijke bijeenkomsten en protestmarsen in de vrouwenkiesrechtbeweging. Het passief vrouwenkiesrecht was gerealiseerd door een uitwisseling van twee wetten tussen de confessionelen en de socialisten en liberalen. De eersten kregen voortaan evenveel overheidsgeld voor het, eigen, bijzondere onderwijs als het openbaar onderwijs. De laatsten kregen daarvoor het algemeen, zowel actief als passief, mannenkiesrecht en het passief vrouwenkiesrecht. Tijdens de verkiezingen van 1918 konden mannen op 22 vrouwen stemmen, alleen de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) en Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) hadden een vrouw op een verkiesbare positie. Suze Groeneweg (SDAP) kreeg een Tweede Kamerzetel, Aletta Jacobs (VDB) werd gepasseerd doordat de man onder haar, E. van Beresteyn, een fanatieke persoonlijke campagne had gevoerd.2 Voorafgaand aan de verkiezing van 1918 had de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK), de grootste Nederlandse vereniging die zich inzetten voor actief en passief vrouwenkiesrecht, voorgesteld een vrouwenlijst op te stellen. De mannelijke kiezer kon kiezen uit een lijst vrouwelijke kandidaten. Deze vrouwen zaten als “vrije menschen” in de Kamer, en waren niet gebonden aan een partijprogramma.3 Daarnaast zou de eenheid binnen de vrouwenbeweging gewaarborgd blijven, “integratie in bestaande partijen [zou] betekenen dat vrouwelijke vertegenwoordigers elkaar in de Kamer zouden moeten bestrijden.”4 De vrouwen in de Tweede Kamer zouden ervoor zorgen dat actief vrouwenkiesrecht op de agenda bleef. Vrouwenkiesrechtverenigingen vreesden dat de heren politici dit recht “over het hoofd zouden zien.” De vrouwenlijst kwam uiteindelijk niet tot stand omdat een meerderheid van de leden van de VvVK tegen het plan stemde. De VvVK was een politiek neutrale organisatie, er waren verschillende politieke ideologiëen verenigd die gezamenlijk streden voor één onderwerp, het vrouwenkiesrecht. Een vrouwenlijst zou een einde maken aan deze politieke neutraliteit. De kamervrouwen zouden politieke standpunten moeten innemen over onderwerpen waarover het VvVK geen unanieme mening had.
2
Loots, 2004, p. 196-197
3
Bosch, 2005, p. 591 - 594
4
Leyenaar & van de Velde, 1989, p. 4
Het actief vrouwenkiesrecht verdween door revolutionaire ontwikkelingen in delen van Europa, niet van de politieke agenda. De oproep tot revolutie van Troelstra op 12 november 1918 leek het revolutionaire vuurtje in Nederland aan te wakkeren.5 Zijn politieke tegenstanders hoopten dat de revolutie voorbij zou trekken als vrouwen stemrecht kregen. Vooral de confessionelen stelden een groot vertrouwen in de vrouwenstem, politicologisch onderzoek uit die periode had aangetoond dat vrouwen conservatiever stemden dan mannen. Dit zou leiden tot een vergroting van het aantal confessionelen in de politiek. In 1918 diende Marchant (VDB) het voorstel voor de wet-Jacobs6 in. Hiermee kwamen in de Kieswet de aanduidingen, die specifiek mannen aanwezen als kiesgerechtigden, te vervallen. In 1919 stemde het parlement voor de motie-Marchant en was het actief vrouwenkiesrecht een feit. Dit leidde tot een toename van het aantal kiesgerechtigden en daarmee van het aantal stemmen dat nodig was voor één van de honderd kamerzetels. De politieke partijen begrepen dat zij hun vrouwelijke achterban moesten mobiliseren om te stemmen. De confessionelen hadden de grootste uitdaging. Constant hadden zij hun vrouwelijke achterban verteld dat politiek een mannenkwestie was, waar vrouwen zich buiten moesten houden. Nu de vrouwenstem een politiek feit was, moesten de confessionele vrouwen ervan overtuigd worden dat zij wél moesten stemmen. De liberalen en socialisten hadden binnen hun partijen al langere tijd vrouwenorganisaties. Deze vrouwenorganisaties hielden zich bezig met het scholen en werven van vrouwen. Zij konden rekenen op een grote opkomst. Socialisten hadden arbeidersvrouwen al lange tijd betrokken bij de socialistische strijd, via de Sociaal-Democratische Vrouwenpropagandaclub (1905) en de Bond van SociaalDemocratische Vrouwenclubs (1908).7 Enkele liberale partijen onderhielden warme banden met de vrouwenkiesrechtbeweging, door hun inzet voor het vrouwenkiesrecht. De eerstvolgende verkiezingen werden echter pas in 1922 gehouden. Het momentum dat de vrouwenkiesrechtbeweging enkele jaren daarvoor had gecreëerd voor een toename van vrouwen in de politiek was te veel verdwenen voor een succesvolle vrouwenlijst, ook de actie van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht „Vrouw stemt Vrouw‟ sloeg niet aan. Na de verkiezingen in 1922 nam het aantal vrouwen in de Tweede Kamer toe tot zeven. Van 1917 tot 1946 waren er zes tot negen vrouwen lid van de Tweede Kamer. De katholieke partijen hadden het laagste percentage vrouwelijke volksvertegenwoordigers, de liberale partijen het hoogst.8 Het aantal vrouwen in de Eerste en Tweede Kamer nam nauwelijks toe, van elke
5
Bosch, 2005, p. 604 - 605
6
Naar Aletta Jacobs.
7
Leyenaar, 1989, p. 99-100
8
Leyenaar, 2004, p. 121
partij zat er ongeveer één of twee vrouwen in de Kamers. Deze pioniers in de Nederlandse politiek waren afkomstig uit hogere sociale milieus, hadden een universitaire opleiding, waren veelal ongetrouwd of kinderloos. Desondanks waren zij „huisvrouw-politici‟, zij hielden zich bijna uitsluitend bezig met onderwerpen die te maken hadden met familie, kinderen en onderwijs.9 Partijvrouwen organiseren zich Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een verandering in de houding van vrouwen ten opzichte van politieke partijen en omgekeerd. De liberale partijen namen vanaf de jaren dertig minder vooruitstrevende standpunten in over de positie van vrouwen in de maatschappij.10 De vrouwenorganisaties binnen de liberale partijen raakten omstreden. Door het ontbreken van formele barrières voor vrouwen in de partij, was voor leden het nut van een vrouwenorganisatie niet duidelijk.11 Aan de andere kant ging de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) zich meer open stellen voor vrouwelijke partijleden. Paus Pius XII had in een toespraak gepleit voor een grotere rol van katholieke vrouwen in de openbare sfeer, zij konden beter de traditionele waarden en het gezin verdedigen. Vrouwen moesten hun specifieke “moederschaps kwaliteiten” in andere levenssferen tot uiting brengen.12 Daarnaast waren Christelijke vrouwen actief geweest in het verzet en ondergronds partijwerk. Het zou voor hen moeilijk kunnen zijn om te vertrekken uit het publieke domein en terug te keren naar het gezin.13 De Anti-Revolutionaire Partij (ARP) kon de discussie niet langer vermijden toen verschillende vrouwelijke ARP-leden hun onvrede uitspraken over het ontbreken van passief kiesrecht en kiesverenigingen vroegen of zij vrouwen mochten kandideren.14 In 1953 hief de ARP haar formele belemmeringen voor vrouwen op.15 Na de socialisten, liberalen en katholieken richtten de protestantse vrouwen hun eigen vrouwengroepen op. De politieke vrouwenorganisaties hadden als doel nieuwe vrouwelijke leden te werven voor de partij en deze via scholing en vorming op te leiden voor een verkiesbare plaats. Alle politieke partijen beschouwden de vrouwenorganisaties binnen hun partij lange tijd als vertegenwoordiger van alle vrouwelijke leden. Men hoefde slechts één vrouw uit deze organisatie op de lijst te zetten, om „de Nederlandse vrouw‟ te vertegenwoordigen. De achterliggende vraag bij de discussie over politieke deelname van vrouwen was of zij als aparte categorie burgers, met 9
Leyenaar, 2004, p. 123
10
Leyenaar, 2004, p. 110
11
van de Velde, 1994, p. 150
12
van de Velde, 1994, p. 98-99
13
van de Velde, 1994, p. 41
14
van de Velde, 1994, p. 23
15
van de Velde, 1994, p. 40
eigen kenmerken, prioriteiten en inzichten deelnamen of als burgers zonder meer. 16 Als zij deelnamen als burgers zonder meer hoefden er geen stimulerende maatregelen genomen te worden en zou hun bijdrage niet wezenlijk verschillen van die van mannen. Als zij echter een aparte categorie vormden, dan moesten er vanuit de partij maatregelen genomen worden om hen af te vaardigen. Eind jaren vijftig gingen vrouwen twijfelen aan de argumentatie dat met voldoende scholing vrouwen vanzelf wel zouden doorstromen op de kieslijst. De vrouwenorganisaties binnen de politieke partijen bestonden al vele jaren, maar er waren nauwelijks meer vrouwen op de lijst gekomen. De vrouwen uit de Katholieke Volkspartij gingen klagen toen de Tweede Kamer in 1956 werd uitgebreid van 100 naar 150 zetels, maar er niet meer vrouwelijke volksvertegenwoordigers kwamen.17 Politieke vrouwenorganisaties gingen zich steeds meer bemoeien met de samenstelling van de lijst, door meer vrouwen op verkiesbare plaatsen te eisen. Onder invloed van ideeën en argumenten uit de Tweede Feministische Golf, tijdens de jaren zestig en zeventig, gingen zij zich actief bemoeien met het beleid van de partij en de standpunten, onder andere wat betreft emancipatie.18 De Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap (Vrouwenbelangen) was de opvolger van de vrouwenkiesrechtorganisaties, waaronder de Vereeniging voor Vrouwen. Zij speelde nog steeds een rol in de Nederlandse maatschappij, want zij hield zich bezig met de verdere ontwikkeling van vrouwen tot politieke burgers. Daarnaast waren er vele landelijke, niet-politieke, vrouwenorganisaties. De Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen en de Nederlandse Vrouwen Raad waren koepelorganisaties die veel van deze vrouwenorganisaties vertegenwoordigden. De doelstelling van deze organisaties was het stimuleren van de persoonlijke ontwikkeling van vrouwen, zonder politieke agenda. Volgens Jeltien Kraaijeveld (CDA) waren er honderdduizend vrouwen vertegenwoordigd in de Nederlandse Vrouwen Raad.19 Deze vrouwenorganisaties werden in de jaren zestig en zeventig aangevuld met diverse feministische vrouwenorganisaties. De vrouwenbeweging van de negentiende en begin twintigste eeuw is, naar de verdeling van Drenth en de Haan in The Rise of Caring Power, te onderscheiden in drie categorieën. De eerste categorie “vrouwelijk activisme”, omvat alle sociale en sociaalpolitieke activiteiten van vrouwen ten behoeve van “anderen” of voor een betere wereld in het
16
van de Velde, 1994, p. 6
17
Leyenaar, 2004, p. 108
18
van de Velde, 1994, p. 63-64
19
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum.
algemeen. Dit zijn organisaties als de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen en de Nederlandse Vrouwenraad. De tweede categorie is de “vrouwen beweging,” georganiseerde activiteiten van vrouwen ten behoeve van andere vrouwen, gebaseerd op een identificatie met “mensen van hun eigen sekse,” soms uitgedrukt als de notie van “zusterschap.” Deze activiteiten kunnen niet worden verklaard door de gedachte van “moederschap” of de wens om het huis te beschermen, zoals bij de eerste categorie, maar hebben te maken met (zusterlijke) solidariteit. Hieronder vallen Vrouwenbelangen en Man Vrouw Maatschappij. Er is namelijk nog steeds sprake van samenwerking met bestaande instituties. De derde categorie, de feministische beweging, wordt gekarakteriseerd door het gevecht voor gelijke rechten of activiteiten die de mannelijke dominantie en privileges beëindigen.20 Dolle Mina en Radicaal-Feministische groepen vallen onder deze categorie. De laatste drie vrouwenorganisaties komen in het volgende hoofdstuk uitgebreider aan bod. Het eerste onderzoek naar Nederlandse vrouwen in de politiek was afkomstig van Schokking (1958). Zij voorspelde dat er in eerste instantie een kleine, doch zeer actieve en uitermate capabele groep vrouwen een rol van betekenis zou gaan spelen in de politiek. Na verloop van tijd zouden er steeds meer vrouwen in de politiek komen en kwamen zij op gelijk niveau met mannelijke politici.21 Tegen die tijd was de achterstand in politieke ontwikkeling bij vrouwen opgeheven en konden zij op gelijke voet met mannen concurreren. Schokking zag een grote rol weggelegd voor niet-politieke vrouwenorganisaties.22 Deze moesten in het dagelijks leven van vrouwen aanknopingspunten vinden voor politieke onderwerpen.23 Vrouwen moesten voorlichting krijgen over maatschappelijke ontwikkelingen, actuele problemen, de feitelijke staatsinrichting en moesten belangstelling kweken voor zaken buitenshuis.24 In deze periode, de jaren vijftig, ging de vrouwenbeweging uit van het ideaal van maatschappelijke integratie van vrouwen. Naarmate vrouwen meer kansen kregen om zich te ontwikkelen konden zij integreren in de maatschappij. Aparte vrouwenorganisaties binnen politieke partijen hadden geen nut en konden zelfs een averechts effect hebben. Er moest geen “kwaliteitszetel voor vrouwen” komen in de Eerste of Tweede Kamer.25 Vrouwen moesten volwaardig meedoen, ondanks dat de politiek (nog) niet aansloot op hun denk- en leefwereld, die 20
Drenth en de Haan, 1999, p. 46
21
Schokking, 1958, p. 76
22
Schokking, 1958, p. 48
23
Schokking, 1958, p. 46, 107
24
Schokking, 1958, p. 54
25
Schokking, 1958, p. 72
zich al die tijd had gericht op zorgen voor anderen. De verwachting was dat deze typisch vrouwelijke kwaliteiten haar konden helpen in de politiek. Vrouwen dachten directer en concreter dan mannen, en gaven intensievere gevoelswaarden aan onderwerpen of zaken.26 Vrouwelijke politici moesten zich voornamelijk bezig houden met onderwerpen die teruggrepen op haar “gepredisponeerdheid die samenhangt met haar aard en culturele vorming,” bijvoorbeeld onderwijs, volksgezondheid, sociale zaken, maatschappelijke werk.27 Schokking verwachtte echter niet dat er voldoende vrouwen zouden zijn om op alle politieke niveaus met mannen samen te werken. “Er is immers gedurende het leven van de gehuwde vrouw-met-kinderen-thuis een aanzienlijke periode waarin de gezinstaak haar vrijwel geheel opeist.”28 Leyenaar beschreef, 46 jaar later, in haar boek Political Empowerment of Women opnieuw deze generatie. Zij onderscheidde vier generaties vrouwelijke politici.29 De eerste generatie, de pioniers, zaten van 1917 tot 1946 in de Eerste en Tweede Kamer. Zij hadden zich opgewerkt door jarenlang actief te zijn in de politieke partij en moesten de belangen behartigen van de Nederlandse huisvrouwen en moeders.30 De tweede generatie, 1946 tot 1975, welke door Schokking waren beschreven, werden door Leyenaar als groepsrepresentanten of „tokens‟ benoemd. Deze vrouwen waren vanuit vrouwenorganisaties in de politiek terecht gekomen. De vrouwenorganisaties binnen politieke partijen hadden meer vrouwen op verkiezingslijsten geëist. Dat had geleid tot de Excuus-Truus, een vrouw die niet werd benoemd op haar capaciteiten, maar omdat er een vrouw bij moest. Ondanks dat veel van de vrouwelijke kamerleden ongetrouwd en kinderloos waren, werden zij beschouwd als de representant van de Nederlandse vrouw (huisvrouw en moeder). Zij werden niet op individuele eigenschappen en kwaliteiten bekeken, maar als representanten van een groep – vrouwen.31 De „tokens‟, symbolische representanten, ontstonden toen confessionele partijen niet langer uitsluitend mannen op de verkiezingslijst konden plaatsen en in het kabinet moesten benoemen. Een voorbeeld daarvan was Marga Klompé. In 1956 werd zij benoemd als, eerste vrouwelijke, minister van Maatschappelijk Werk. Zij was een ongetrouwde vrouw, zonder kinderen maar met een universitaire titel. Zij werd uiteindelijk 4 maal tot minister benoemd.32 26
Schokking, 1958, p. 44
27
Schokking, 1958, p. 86
28
Schokking, 1958, p. 90
29
Leyenaar, 2004, p. 119-147
30
Leyenaar, 2004, p. 123
31
Leyenaar, 2004, p. 127
32
Leyenaar, 2004, p. 124.
De pioniers hadden aangetoond dat in principe alle beroepen open stonden voor vrouwen, maar deze generatie moest bewijzen dat vrouwen net zo goed als mannen deze beroepen konden uitoefenen.33 Als een individueel vrouwelijk kamerlid niet perfect functioneerde, betekende dit dat geen enkele vrouw het kon. Daar stond tegenover dat vrouwen in Kamers zich weer meer gingen identificeren met vrouwen in de samenleving. Zij zagen zichzelf als onderdeel van diezelfde groep. Een voorbeeld waar dit toe kon leiden was de motieTendeloo. Alle vrouwelijke kamerleden, ongeacht het fractiestandpunt, stemden in 1955 voor dit wetsvoorstel, dat het onmogelijk maakte om ambtenaressen te ontslaan als zij trouwden. Vanaf 1975 kwam er een nieuwe generatie vrouwen in de Kamers. Zij waren gevormd door de vrouwenbeweging van de jaren zestig en zeventig. In hun ogen waren vrouwenkwesties volwaardige onderwerpen en moesten vrouwenbelangen behartigd worden. Deze vrouwen identificeerden zich met de „vrouwenzaak‟. Leyenaar omschreef hen als verdedigers van vrouweninteresse‟s.34 De huidige generatie kwam rond 1990 in de politiek. Het debat over vrouwenrechten en gendergelijkheid was ten einde en kamerleden identificeerde zich niet langer met hun sekse. Deze groep deed volwaardig mee aan de politiek, hoefde niets meer te bewijzen. Vrouwenzaken kregen een lage prioriteit, want door gender mainstreaming was emancipatie in alle departementen volwaardig opgenomen, althans dat was de bedoeling.35
Minister van Maatschappelijk Werk, 1956-1963 en Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, 1961-1962 & 1963-1963 en Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk 1966-1971 33
Leyenaar, 2004, p. 124 - 127
34
Leyenaar, 2004, p. 129 - 133
35
Leyenaar, 2004, p. 136-138
De intrede van Nederlandse vrouwen in de politiek (1965-1981) Onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren zestig en zeventig kwam er een omslag in het denken over vrouwen en politiek. Vrouwen werden niet langer zelf verantwoordelijk gehouden voor hun achterstand op het politieke veld, er waren informele belemmeringen en onzichtbare barrières. Deze verandering vond zeer snel plaats. In 1965 wilde de PvdA, in overleg met het Vrouwencontact, deze politieke vrouwenorganisatie totaal integreren in de partij. Vrouwencontact was overbodig geworden en jonge vrouwen waren niet geïnteresseerd in een organisatie die niet samenwerkte met mannen. Voordat het plan tot uitvoer gebracht kon worden hadden enkele groepen jonge vrouwen zich al georganiseerd in een nieuwe vrouwenorganisatie binnen PvdA, de Rooie Vrouwen. Deze omslag was veroorzaakt door ontwikkelingen in de vrouwenbeweging. De opkomst van vrouwenorganisaties als MVM en Dolle Mina en stromingen als het socialistisch-feminisme en radicaal-feminisme hadden invloed op vrouwenorganisaties in de politieke partijen. In dit hoofdstuk worden vier feministische stromingen kort beschreven. Het voornaamste aandachtspunt is hun verhouding tot de landelijke politiek. Als start van deze hernieuwde interesse in de positie van vrouwen wordt algemeen het artikel van Joke Smit Het onbehagen van de vrouw genoemd.36 Op 9 november 1967 verscheen er een themanummer van De Gids over het onbehagen, een modern begrip dat nog niet was opgenomen in Van Dale. 37 Als enige sprak Smit over haar persoonlijke onbehagen38 en als eerste identificeerde zij zich met de “kudde stofzuigervee” waarover zij schreef.39 Met de beschrijving van haar persoonlijke onbehagen als getrouwde en werkende vrouw in de hedendaagse, geëmancipeerde samenleving bekritiseerde zij het idee van de voltooide emancipatie. Zij riep vrouwen op actief te worden op het politieke gebied en opende “een nieuw politiek perspectief (...) op de verhouding van vrouwen tot zichzelf en daarmee op bewustwording.”40 Vrouwen moesten opkomen voor de belangen van alle vrouwen, zowel in de gemeenteraad en het parlement, als op het persoonlijk niveau bij eigen man en kinderen.41 Vrouwen konden niet
36
Costera Meijer, 1996, p. 29
37
Costera Meijer, 1996, p. 30
38
Costera Meijer, 1996, p. 31
39
Costera Meijer, 1996, p. 38
40
Costera Meijer, 1996, p. 44
41
Leyenaar, 2004, p. 158
massaal buitenshuis gaan werken, aangezien zij door meer of minder subtiele mechanismen aan huis werden gebonden.42 Zij riep als een van de eerste dat het persoonlijke politiek was.43
Man Vrouw Maatschappij De reacties op dat artikel waren overweldigend,44 Joke Smit en Hedy d‟Ancona besloten een brief met vragenlijst te versturen naar vrienden en bekenden, om de belangstelling te peilen voor een nieuwe vrouwenorganisatie. Deze vrouwenorganisatie moest een activerende functie vervullen bij het teweeg brengen van een mentaliteitsverandering met betrekking tot de positie van vrouwen.45 De leden moesten buitenshuis werkende vrouwen zijn die daarnaast actief waren in diverse maatschappelijke organisaties zodat zij daar de vrouwenzaak konden behartigen.46 In oktober 1968 werd Man Vrouw Maatschappij opgericht en werd het lidmaatschap uitgebreid naar vrouwen die thuis werkten en mannen.47 In het boek MVM 1968 – 1988: Spoor van vernieuwing beschreef Van Oostrum het streven van MVM als volgt: het doorbreken van de traditionele rolpatronen van vrouwen en mannen en de seksegebonden taakgebieden, èn het ontwikkelen van een ander maatschappijmodel met nieuwe, individuele leefpatronen, waarbij het gezin niet langer de norm was.48 Vrouwen waren een gediscrimineerde minderheidsgroep, via gelijke rechten en publieke aandacht voor het feit dat sekserollen geen gevolg waren van „natuurlijke verschillen‟ kon hier een einde aan komen.49 Vrouwen en mannen moesten gelijke ontplooiingskansen krijgen, de achterstelling van vrouwen moest opgeheven worden en discriminerende bepalingen moesten uit de wet verdwijnen.50 MVM was een liberaal feministische organisatie. Zij zocht de verklaring voor de achterstand van de vrouw in culturele opvattingen en maatschappelijke
42
Costera Meijer, 1996, p. 46
43
Costera Meijer, 1996, p. 57
44
De artikelenserie van Henk Misset in Vrij Nederland, Leliën des Velds of gewone mensen (17, 24 februari en 2 maart
1968) speelde eveneens een rol in de gedachtenvorming van MVM. 45
Ribberink, 1998, p. 69
46
Ribberink, 1998, p. 69
47
Costera Meijer, 1996, p. 62
48
Van Oostrum, 1988, p. 9
49
Leyenaar, 2004, p. 159
50
Van Oostrum, 1988, p. 9
instituties die bepaalde gedragspatronen in stand hielden, zoals het gezin, de school, de overheid. Als vrouwen gelijkheid wilden, moesten mannen en vrouwen anders gesocialiseerd worden.51 Liberaal feministen wilden samenwerken met de gevestigde polititieke instituties. Hiervoor introduceerde MVM de netwerkstrategie, leden van MVM werden aangespoord sleutelposities te bekleden in verschillende maatschappelijke organisaties en politieke partijen.52 Vooral met PvdA en D‟66 onderhield MVM warme banden, wat terug te vinden was in de emancipatieparagrafen van de programma‟s van deze politieke partijen.53 Aan de andere kant organiseerden de MVM-leden zichzelf in de werkgroep „politieke partijen.‟ Hierin moest van elke politieke partij een lid vertegenwoordigd zijn, na één jaar waren alleen ARP en CPN niet vertegenwoordigd en hadden de linkse partijen, PPR, PSP en PvdA, een grote vertegenwoordiging.54 Van Oostrum onderscheidde verschillende houdingen van MVM tegenover de politieke partijen. Vanaf de oprichting tot 1978 was MVM bezig met het inventariseren en formuleren van aktiepunten en zoeken naar beleidsmogelijkheden om de achterstelling van vrouwen op te heffen. Vanaf 1978 werd het emancipatiebeleid kritisch bekeken en reageerde MVM op wetsvoorstellen, onder andere door alternatieven aan te bieden.55 Kort na de oprichting ontstonden er groepen binnen MVM, de ene groep wilde zich richten op de belangenbehartiging van betaald werkende vrouwen. De andere wilde grootschalige veranderingen en streefde naar een andere samenleving waarin iedereen vrije keuzen had.56 Uiteindelijk koos MVM voor de ideeën en methoden van de tweede groep. Binnen de gevestigde structuren trachtten zij het beleid en de beleidsuitoefening te veranderen. 57 MVM had zich gespecialiseerd in het traditionele politieke spel van lobbyen en onderhandelen, om een breed draagvlak te creëren voor haar voorstellen en ideeën.58 Ribberink (1998) verklaarde het succes van MVM door de combinatie van effectieve acties vanuit MVM, bijvoorbeeld de briefkaartenactie in 1973 “Den Uyl, het is tijd voor emancipatiebeleid,” en de houding van de politieke partijen ten opzichte van de emancipatieproblematiek. Het progressieve deel van Nederland was rijp voor een
51
van Zoonen, 1991, p. 52
52
Ribberink, 1998, p. 104
53
Ribberink, 1998, p. 97
54
Ribberink, 1998, p. 97
55
Van Oostrum, 1988, p. 113
56
Ribberink, 1998, p. 125
57
Ribberink, 1998, p. 93
58
Ribberink, 1998, p. 105
feministische beweging.59 De briefkaartenactie leidde bijvoorbeeld tot de Emancipatie Kommissie en in 1977 tot de eerste staatssecretaris voor Emancipatiebeleid, Jeltien Kraaijeveld-Wouters. Dolle Mina Een jaar na de oprichting van MVM kwam er een nieuwe feministische vrouwenorganisatie op het toneel, Dolle Mina (1969). Dit was de eerste vrouwenorganisatie die zich afzette tegen MVM. Dolle Mina‟s waren vlotte, sexy, jonge, charmante, op mannen beluste meisjes, totaal tegenovergesteld aan de stereotype feministen, die rancuneuze, ongetrouwde zeuren waren of MVM‟ers, de elitaire club van academisch geschoolde, gehuwde en werkende moeders. 60 Zij verzetten zich tegen de tactiek van MVM, alleen praten en niets doen. Dolle Mina zag meer toekomst in ludieke acties die vrouwenproblemen onder de nationale aandacht brachten. Zij bezetten Nijenrode omdat die weigerde vrouwen toe te laten tot de opleiding en bonden rode linten om openbare urinoirs, omdat vrouwen niet over „openbaar plasrecht‟ beschikten. Binnen de korste keren wist heel Nederland van het bestaan van Dolle Mina en wilden velen vrouwen en enkele mannen lid worden van de organisatie. Alleen, er was geen organisatie, geen achterliggende ideologie of plan van aanpak. Dit alles werd pijnlijk duidelijk tijdens het eerste congres in 1970. De oprichters, veelal afkomstig uit de Socialistische Jeugd, wilden Dolle Mina baseren op het socialisme. Alleen via economische veranderingen kon de gelijkheid tussen vrouw en man gerealiseerd worden.61 De deelnemers aan het congres konden zich daar niet in vinden, politiek moest geen rol spelen. De uitkomst van het congres was dat Dolle Mina een buitenparlementaire actiegroep bleef, zonder banden met politieke partijen. De doelstelling van Dolle Mina werd: “Ervan uitgaande dat een rolverdeling tussen man en vrouw niet te verdedigen is op grond van biologisch onderscheid, stelt Dolle Mina zich een maatschappij-verandering ten doel, die gelijke ontplooiingskansen voor iedereen en onafhankelijk van sekse mogelijk maakt. Dit kan worden verwezenlijkt door middel van socialistische strijd, bewustwording en mentaliteitsverandering en daardoor beëindiging van de sociaal-economische ondergeschiktheid zowel van man als vrouw.” 62 Vrouwen binnen MVM en Dolle Mina die zich wel wilden verbinden aan het socialisme konden zich later aansluiten bij de fem-soc beweging. Deze feministische socialisten of socialistische feministen probeerden de twee stromingen met elkaar te verbinden. De
59
Ribberink, 1998, p. 105
60
Costera Meijer, 1996, p. 104
61
Ribberink, 1987, p. 46-47
62
Van Soest, 1975, p. 33
vrouwenstrijd moest zich richten tegen het patriarchaat en het kapitalisme.63 Alleen via de marxistische revolutie kon de positie van de vrouw verbeterd worden. Deze vrouwen organiseerden zich in de kleine linkse partijen of de PvdA. Radicaal Feminisme De volgende feministische vrouwenorganisatie kwam in de jaren zeventig vanuit de Verenigde Staten overwaaien naar Nederland, in de vorm van praatgroepen en het radicaal-feminisme. In „consciousness raising groups‟ vertelden vrouwen hun persoonlijke verhalen en levenservaringen. Zij ontdekten daar dat hun leven gevormd was door de cultuur en dat alle vrouwen eenzelfde onderdrukking beleefden. In eerste instantie hadden de praatgroepen het doel: “Zet de bewustwording die je verkrijgt daardwerkelijk in voor de vrouwenbeweging.”64 Joke Smit zette FORT-groepen (Feministische Oefengroepen Radicale Therapie) op waarvan het doel was “je bewust te worden van de mechanismen waardoor vrouwen werden onderdrukt en elkaar te stimuleren tot veranderingen.”65 Binnen Dolle Mina werden de praatgroepen in eerste instantie afgedaan als “marginaal, klesse-besserig, radicaal feministisch, navelstaarderij.” Later zag men in dat zij een functie hadden als uitlaatklep voor persoonlijke frustraties.66 Via praatgroepen konden meer vrouwen kennis maken met het feminisme en gemobiliseerd worden.67 De praatgroepen slaagden erin nieuwe onderwerpen op de publieke en feministische agenda te krijgen, onder andere abortus, eetstoornissen en verkrachting, alles wat nu bekend staat als lijfpolitiek.68 Tegelijk met de praatgroepen kwam het radicaal-feminisme. Radicaal-feministen gingen uit van een biologische gelijkheid tussen mannen en vrouwen, die door historische, psychologische en culturele processen had geleid tot een machtsverschil, waarbij de vrouw had verloren. In een latere fase geloofde men dat er een essentiële vrouwelijke natuur was die door mannen, via het zogenaamde patriarchaat, werd onderdrukt. De vrouwenbeweging moest ervoor zorgen dat deze natuur opnieuw gewaardeerd werd. Dit zou leiden tot een nieuw soort maatschappij, waar meer aandacht was voor vrouwelijke waarden. 69 Kate Millett en Shulamith Firestone waren belangrijke auteurs van het radicaal-feminisme. In hun boeken betoogden zij dat mannen verantwoordelijk waren voor de onderdrukking van de vrouw. De belangrijkste Nederlandse theoretica van het radicaal-feminisme was Anneke van Baalen. Binnen de 63
Bleich e.a., 1982, p. 75-76
64
Van Oostrum, 1988, p. 69
65
Jeanine Hendriks, 1997, p. 12
66
Van Soest, 1975, p. 63
67
d‟Ancona, 2003, p. 14
68
d‟Ancona, 2003, p. 15
69
van Zoonen, 1991, p. 54
vrouwenbeweging was er ruimte voor deze nieuwe stroming. MVM sprak vaker over „onderdrukking‟, lebisch zijn en het lesbische vraagstuk werden een uiting van radicaalfeminisme.70 Rond 1976/1977 raakten Anneke van Baalen en andere radicaal-feministen in conflict met MVM. MVM kwam in verzet tegen hun sterke anti-manhouding en de afkeer van de maatschappij en machtsvorming, waaronder de succesvolle netwerkstrategie van MVM viel.71 MVM wilde zich niet volledig richten op de persoonlijke bewustwording.72 Er ontstond een scheiding tussen “zich wel en zich niet emanciperende vrouwen.” De eerste groep wilde zich via kleine groepen vrouwen verder emanciperen. Deze „jongere‟ of „nieuwere‟ vrouwenorganisaties voor, door en over vrouwen wordt wel de autonome vrouwenbeweging genoemd, omdat zij zich zo veel mogelijk wilden afscheiden van de reguliere samenleving. De tweede groep zag deze “persoonlijke bevrijding” als een voorportaal voor het echte werk, maatschappelijke veranderingen.73 De „oudere‟ vrouwenorganisaties richten zich op beleidsbeïnvloeding en de reguliere politiek. In een gesprek met vijf feministes74 in de Groene Amsterdammer lieten Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot duidelijk weten dat het radicaal-feminisme niet kon samenwerken met de politiek. “De vrouwenbeweging is leeggelopen en opgegaan in links mannenland onder het motto dat het allebei nodig is: de autonome vrouwenbeweging en de linkse politiek. In praktijk betekent dat èn èn: niks-nul.”75 Joyce Outshoorn verdedigde deze dubbelstrategie. “Aan de ene kant je wensen omzetten in politieke eisen, en dan kom je voor een boel dingen toch in het parlement terecht, aan de andere kant een sterke autonome beweging proberen op te bouwen.” 76 Het persoonlijke is politiek De slogan „het persoonlijke is politiek‟ wordt wel beschouwd als de ondertitel van de Tweede Feministische Golf. In het pamflet The personal is political van Carol Hanisch uit 1969 werd de uitspraak voor het eerst gebruikt. Hanisch ageerde tegen de wijze waarop linkse bewegingen de ervaringen van vrouwen afdeden als persoonlijk en dus niet politiek. Persoonlijke ervaringen van vrouwen moesten serieus genomen worden door de politiek om een “bredere, meer verklarende
70
Ribberink, 1998, p. 178
71
Ribberink, 1998, p. 23
72
Ribberink, 1998, p. 178
73
Costera Meijer, 1996, p. 152, Van Oostrum, 1988, p. 70, Ribberink, 1998, p. 43-44
74
Hedy d‟Ancona (PvdA), Suzanne Bischoff (D‟66), Marijke Ekelschot, Anneke van Baalen en Joyce Outshoorn.
75
Groene Amsterdammer, 1981, p. 10
76
Groene Amsterdammer, 1981, p. 10
maatschappijtheorie te ontwikkelen.”77 Deze betekenis van het persoonlijke is politiek werd al snel vertroebeld en elke feministische vrouwenorganisatie dichtte het een andere betekenis toe.78 In het themanummer van Te Elfder Ure uit 1975 stond de volgende uitspraak opgeschreven: “We moeten sterk zijn zonder ooit onze tederheid te verliezen. Het persoonlijke is politiek.”79 Volgens d‟Ancona betekende het dat alles draaide om persoonlijke keuzevrijheid die alleen gerealiseerd kon worden als de politiek de voorwaarden creeërde.80 Het persoonlijke is politiek betekende ofwel een poging tot uitbreiding van het linkse, socialistische politiekbegrip (er moesten meer maatschappelijke verschijnselen onder vallen) of tot een verandering van stijl (emoties moesten ruimte krijgen). Mieke Aerts vergeleek de definities van Joke Smit en Anja Meulenbelt. Joke Smit ging uit van de strijd tegen maatschappelijke ongelijkheid en van sekse als maatschappelijke categorie. Het probleem lag bij de vrouwelijke identiteit, deze sociale constructie moest plaats maken voor een androgyn mensbeeld. Anja Meulenbelt richtte zich op de ontwikkeling van de vrouwelijke identiteit. De maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen had ervoor gezorgd dat vrouwen zich niet volwaardig konden ontwikkelen. Vrouwen moesten strijden voor “het diepe zelf”, de vrouwelijke identiteit, en maatschappelijke gelijkheid, zodat er ruimte was voor de vrouwelijke identiteit.81 Zij pleitte voor de feministische taak van het ontwikkelen van een vrouwelijke identiteit. De vrouwelijke identiteit was zo stevig verankerd in de vrouw, dat dit vrouwen de mogelijkheid gaf om het persoonlijke te politiseren. Aan de ene kant moesten „menselijke‟ normen onthuld worden als „mannennormen‟ en moesten er nieuwe menselijke normen ontwikkeld worden waar „vrouwelijke‟ normen deel van uitmaakten.82 Meulenbelt hechtte meer belang aan persoonlijke verandering, vrouwen moesten zich autonoom organiseren, zich onttrekken aan de politiek.83 Joke Smit was vanaf het begin gericht op het belang van partijpolitiek en structurele veranderingen, persoonlijke gevoelens waren ondergeschikt aan politieke ontwikkelingen. Zij was ervan overtuigd dat sekse-identiteit op termijn afgeschaft kon worden. Vanaf 1977 bemerkte zij dat het niet mogelijk bleek om vrouwenbelangen op de politieke agenda te zetten en dit te combineren met de verschillende definities van vrouwenbelangen. De andere definitie van „het persoonlijke is politiek‟ gaf vrouwen uit 77
Costera Meijer, 1996, p. 8-9
78
Costera Meijer, 1996, p. 12
79
Costera Meijer, 1996, p. 10
80
d‟Ancona, 2003, p. 8
81
Aerts, 1986a, p. 93
82
Aerts, 1986a, p. 92
83
Aerts, 1986a, p. 87, 94
praatgroepen de legitimiteit om een separatistische vrouwencultuur op te richten en niet langer naar gelijkheid te streven.84 Verhouding tot de politiek Anneke Ribberink verdeelde in haar boek Leidsters en Zaakwaarneemsters de verschillende feministische vrouwenorganisaties in fasen. In de eerste periode, 1968 tot 1971, werkte de vrouwenbeweging samen met mannen, zij streefden naar gelijkheid tussen de seksen door het doorbreken van rolpatronen. Opvallend was de continuïteit met bestaande politieke en sociale praktijken.85 Vanaf 1971 tot het begin van de jaren tachtig vond er een radicalisering plaats, mannen werden afgewezen en er ontstonden autonome vrouwengroepen, die zich ontrokken aan de reguliere, mannen, maatschappij. In de laatste periode, de jaren tachtig, waren er geen grote feministische vrouwenorganisaties meer. Feministen organiseerden zich in landelijke netwerken en platforms voor acties op één onderwerp, bijvoorbeeld abortus. In de jaren tachtig ging de feministische vrouwenbeweging zich meer richten op de overheid en de politiek. De economische recessie had een einde gemaakt aan vele subsidies en feministische verworvenheden dreigden tenonder te gaan. De enige manier waarop dit voorkomen kon worden was door politieke macht te eisen vanuit de vrouwenbeweging.86 De feministische vrouwenorganisties keerden zich naar de maatschappij, werden intern soepeler ten opzichte van mannen en stelden zich naar buiten toe minder radicaal op.87 De oprichtsters van MVM, Joke Smit en Hedy d‟Ancona waren, vanaf het begin, actief lid van de PvdA. Smit werd actief in de gemeenteraad van Amsterdam en d‟Ancona in de Eerste Kamer, de regering en het Europees Parlement. In haar biografie schreef Hedy d‟Ancona dat Joke Smit haar had aangespoord om in de Eerste Kamer te gaan zitten. “Je zit hoe dan ook dichter bij het vuur. (...) Maar daar viel in die snoezige bonbonnière waar ik me vanaf 17 september 1974 iedere dinsdag ophield tussen sigarenrokende, appeltaart snoepende, bejaarde heren hoegenaamd niets van te merken”. 88 Joke Smit trad na twee jaar uit de gemeenteraad, omdat ze afknapte op het gebrek aan belangstelling voor de vrouwenzaak.89 In haar afscheidstoespraak sprak zij over de kinderachtige omgangsvormen van de mannelijke gemeenteraadsleden. Zij bleef positief en overtuigd van de kracht van feministische politici, die 84
Aerts, 1986a, p. 91
85
Ribberink, 1998, p. 45
86
Ribberink, 1998, p. 49 & Bleich e.a., 1982, verschillende interviews.
87
Ribberink, 1998, p. 43-44
88
d‟Ancona, 2003, p. 136
89
d‟Ancona, 2003, p. 134
terug zouden komen op feministische voorwaarden. Zij vergeleek de gemeenteraad met een Apenrots en een Schoolplein, waar met behulp van seksuele krachttermen en schuine moppen bepaald werd wie er een echte man was en de leiding kreeg. Het hele spektakel draaide volgens haar om de vraag: “Wie kan de grootste pik opzetten?” Dit had als bijkomend gevolg dat vrouwen in de raad geen volwaardige leden konden zijn omdat zij de penis missen. “Het seksuele krachtsvertoon in de politiek en elders heeft dezelfde functie, het heeft tot doel ons weg te duwen, ons te laten voelen dat we ons bevinden op verboden terrein.”90 Hedy d‟Ancona (PvdA) begreep wel waarom Joke Smit zo teleurgesteld was. “Wanneer je zo monomaan deed als Joke was, op die vrouwenzaak, dan denk ik toch dat ze iets hadden van, oh God, daar heb je haar. Dat ze toch op haar ideeën totaal geen respons kreeg in die gemeenteraad.”91 Jeltien Kraaijeveld (CDA) had eenzelfde observatie: “Als iemand echt uitgesproken voor een thema bezig is, dan vindt men het ook zeurderig worden. Daar moet je het goede pad in vinden, dat je niet te eenzijdig bent. (...) Op den duur weet men het wel, dan gaat de kracht uit je argumentatie. Oh, daar heb je die weer, oh ja, dat hebben we al zo vaak gehoord. Daar hebben we het nu te druk voor. Maar men heeft daar wel respect voor hoor, in de politiek, voor mensen die echt opvattingen hebben. Dan kun je mensen ook meetrekken en overtuigen van iets waar ze nog helemaal geen beeld van hebben.”92 Hedy d‟Ancona (PvdA) zag wel een ontwikkeling in de gemeenteraad. “Mannen die grappen makken, dat kan ik mij echt niet meer voorstellen, dat is toch van een andere tijd. (...) De tijdsgeest uit het afscheid van de gemeenteraad, dat herken ik niet meer. Dat is toch echt veranderd, gelukkig maar.” 93 Zowel Smit als d‟Ancona waren ervan overtuigd dat het leven van vrouwen uitsluitend verbeterd kon worden via de politiek.94 In een periode waarin een groot deel van de vrouwenbeweging negatief stond tegenover de overheid. “Wat viel er te verwachten van samenwerking met de onderdrukkers zélf?”95 Toen d‟Ancona aantrad als staatssecretaris van Emancipatiebeleid in 1981 werd zij beschuldigd van heulen met de vijand. Haar politieke omgeving zag de vrouwenbeweging als de „natuurlijke‟ achterban van d‟Ancona, maar in werkelijkheid was het “een amorfe kluit gebundeld wantrouwen.”96 Ondanks dat de autonome vrouwenbeweging, “de geuzennaam van onze zusters die meer zagen in het buitenparlementaire 90
Smit, 1984, p. 107. Origineel: Afscheid van de gemeenteraad, 1971
91
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
92
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
93
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
94
d‟Ancona, 2003, p. 136
95
d‟Ancona, 2003, p. 18
96
d‟Ancona, 2003, p. 52
circuit, kwantitatief niet veel voorstelden waren zij zichtbaarder naar de buitenwereld.”97 De autonome vrouwenbeweging zag de (extreem-)linkse partijen, CPN, PSP en PPR als haar natuurlijke bondgenoten.98 In de bundel Feminisme en Politiek: deel I, een verkenning van posities, problemen en strategieën uit 1982 werden deze autonome vrouwenorganisaties en vrouwelijke politici geïnterviewd over hun verhouding tot de politiek. De redactrices99 hadden gesprekken met Anarca-feministen, de CDAvrouwen en alles daar tussenin. Uit de gesprekken bleek dat feministische vrouwenorganisaties over het algemeen negatief stonden tegenover de politiek in het algemeen, maar tegenover nietsocialistische partijen in het bijzonder. Marjan Sax, afkomstig uit Dolle Mina, zei geen vertrouwen te hebben in de organisatievorm zoals die bij politieke partijen en vakbonden te vinden was, waarin geen ruimte was voor vrouwen. “De strijd om wie-de-scherpste-ellebogen-heeft, viert hoogtij. Ik heb dan ook altijd mijn twijfels gehad over vrouwen die daar in zitten. Ik denk niet dat je er onbesmeurd uit tevoorschijn komt. Vrouwen moeten inleveren aan integriteit om in dat soort organisaties te kunnen funktioneren. (…) Ik heb liever dat ze er niet zitten dan dat je je ook nog ontzettend voor ze moet schamen. Het is duidelijk dat vrouwen in grote partijen weinig in te brengen hebben. Dat ze slechts een – niet onnuttige – rol kunnen vervullen door te roepen hoe schandalig het met vrouwen toegaat.” 100 In Amsterdam bestond het Progressief Vrouwenoverleg Amsterdam (PROVA), hierin waren vrouwen uit de PSP, PPR, Rooie Vrouwen (PvdA) en CPN verenigd. Zij verwachtten niet veel van de rechtse partijen voor de vrouwenemancipatie. “Socialisme is een belangrijke voorwaarde!”101 Er moesten namelijk veel zaken herverdeeld worden in de maatschappij en de bestaande machten moesten een stap opzij doen. In een interview vroegen Anet Bleich en Saskia Grotenhuis aan feministen uit linkse politieke partijen, Pijkel Schröder, Marja Wagenaar (PvdA), Marisca Milikowski en Tineke ten Velden (CPN), hoe zij omgingen met de dubbele loyaliteit. Ben je eerst partijvrouw of eerst feministe?102 Allen zagen een relatie tussen socialisme en feminisme. Marisca Milikowski (CPN): “Volgens mij gaat het in beide gevallen om demokratiseren, om het afbreken van macht, van patriarchale macht, van kapitaalsmacht, die onderling verweven zijn, en ook weer verschillen.”103 Zij merkte op dat de vrouwenorganisaties in de partijen alle ruimten kregen, zolang ze 97
d‟Ancona, 2003, p. 53
98
Groene Amsterdammer, 1981, p. 11
99
Anet Bleich, Saskia Grotenhuis, Freda Droës, Elsbeth Etty en Marijke Linthorst
100
Bleich e.a., 1982, p. 136
101
Bleich e.a., 1982, p. 55
102
Bleich e.a., 1982, p. 155
103
Bleich e.a., 1982, p. 161
ongevaarlijk waren, niets kosten en niet botsten met andere doelstellingen. Marisca Milikowski (CPN) zag meer in een platform van feministische eisen, waarvoor feministen in verschillende politieke partijen en de vakbeweging konden knokken.104 De anderen wezen erop dat iedereen dan constant de balans moest zoeken tussen partijopvattingen. Bestaande, traditionele, verhoudingen tussen politieke partijen zouden een rol gaan spelen in de gesprekken. Feministen hadden nog geen nieuwe discussietechnieken ontwikkeld die het mogelijk maakten om partijverschillen te overstijgen. 105 De vraag van de interviewers, partijvrouw of feministe, bleef onbeantwoord. Vrouwen in de politiek Joke Smit had duidelijke ideeën over de rol van de politiek in het leven van vrouwen. Vrouwen moesten het heft in eigen handen nemen, want mannen gebruikten hun tijd, energie en creativiteit voor andere onderwerpen. 106 De voorvechters voor een grotere vertegenwoordiging van vrouwen gaven verschillende redenen: 1. Pas als er een getrouwe afspiegeling van de bevolking zitting had in politieke instituten was er sprake van een democratie. 2. Systematische ondervertegenwoordiging van burgers tastte de legitimiteit aan van de politieke besluitvorming. Alle burgers moesten gelijke invloed hebben op de politieke besluitvorming. 3. Vrouwen hadden andere belangen dan mannen. Mannen waren er niet in geslaagd deze belangen te behartigen en daarom moesten er vrouwen in de volksvertegenwoordiging komen. 4. Vrouwen hadden een positieve invloed op de politieke besluitvorming. Dit betrof wetten, zie vorige punt, en politieke cultuur, het zogenaamde onthanen van de politiek.107 Deze laatste twee argumenten leidden tot veel discussie, want het waren moeilijk te bewijzen argumenten. Waarom verschilden de belangen van vrouwen van die van mannen en waarom hadden vrouwen een positieve invloed. De radicaal-feministen en vrouwen uit de vredes- en antikernbeweging waren ervan overtuigd dat vrouwen een heilzame werking hadden op de politiek.108
104
Bleich e.a., 1982, p. 158
105
Bleich e.a., 1982, p. 158
106
Smit, 1984, p. 89. Origineel: Vrouwenzaken in de politiek, 1971
107
zie ook: Leyenaar, 1989, p. 93-94, Outshoorn in Min. BiZa, 1983, p. 38, Schyns, 1995, p. 25, van de Velde, 1994,
p. 324 108
Min. BiZa, 1983, p. 46
De eerste generatie vrouwelijke volksvertegenwoordigers ging ervan uit dat er na hen vele vrouwen zouden volgen, zodra zij bewezen hadden dat vrouwen volwaardig mee konden doen aan het politieke spel.109 Vijftig jaar later was er nog niets veranderd en was er alleen symbolische vertegenwoordiging: “als iemand het goed doet dan is zij de uitzondering die de regel bevestigt, als zij het slecht doet dan klinkt het „zie je wel‟.”110 Vrouwelijke kamerleden hielden zich niet bezig met vrouwenbelangen, uit angst niet meer serieus genomen te worden op andere gebieden. Leyenaar‟s onderzoek toonde aan dat in de periode 1945-1975 vrouwelijke kamerleden druk bezig waren zich te ontworstelen aan het stereotype beeld van vrouwen in de politiek. Smit omschreef deze vrouwen als “flinkerds die het hebben gemaakt in het leven en nu vinden dat de anderen niet zo moeten zeuren, [of het zijn] vrouwen met sociale belangstelling die welkom zijn omdat er toch een vrouw op de lijst moest.”111 Deze vrouwen hadden een leerschool achter de rug die andere vrouwen misten. Daardoor ontstond, volgens Smit, de neiging zich af te zetten tegen de eigen groep, de minderheidspositie te ontkennen, op hun eigen status te reageren met een mengsel van nederigheid en hoogmoed en van daaruit andere vrouwen vermanend toe te spreken.112 Vrouwen stapten volgens haar niet langer als feministen de politiek in. Smit wilde dat politieke vrouwen vanuit hun minderheidspositie zouden gaan samenwerken met andere vrouwen en vrouwenorganisaties. “De vrouwengroepen in de politieke partijen moeten beleidsvoorstellen formuleren, hun fracties daarop vast pinnen en een interdepartementale coördinatiegroep eisen, die een meerjarenplan gaat opstellen.”113 Door de ontwikkelingen in de vrouwenbeweging veranderden de vrouwelijke kamerleden. Vanaf 1975 gingen zij zich meer en meer opwerpen als verdedigers van vrouwenbelangen.114 Leyenaar definieert vrouwenbelangen als onderwerpen waarbij de uitkomst van de politieke besluitvorming effect zou hebben op een groter aantal vrouwen dan mannen.115 Of onderwerpen waar beleidsconsequenties onmiddelijk en direct invloed hebben op een significanter aantal vrouwen dan mannen.116 Er kwamen meer vrouwen in de Eerste en Tweede Kamer, die getrouwd waren en kinderen hadden. Zij hoefden niet langer te kiezen tussen moederschap of
109
Smit, 1984, p. 116. Origineel: Wij en de politiek, 1972
110
Smit, 1984, p. 116. Origineel: Wij en de politiek, 1972
111
Smit, 1984, p. 89. Origineel: Vrouwenzaken in de politiek, 1971
112
Smit, 1984, p. 117. Origineel: Wij en de politiek, 1972
113
Smit, 1984, p. 121. Origineel: Wij en de politiek, 1972
114
Leyenaar, 2004, p. 129
115
Leyenaar, 1989, p. 191
116
Carroll, 1984, p. 308 in Leyenaar, 1989, p. 191
een politieke carrière zoals hun voorgangsters moesten.117 Zij bevonden zich echter nog niet in dezelfde positie als mannen. Er was bijvoorbeeld geen zwangerschapsverlof geregeld voor kamerleden. Als een vrouw met zwangerschapsverlof ging en zich liet vervangen, moest ze afwachten of haar vervanger wel vertrok als zij terug kwam. Net als hun eerdere collega‟s hadden de kamervrouwen een verleden in de vrouwenbeweging, onder invloed van de jaren zestig kreeg dit verleden een feministisch tintje.118 Vrouwen in de politiek waren zich bewust geworden van vrouwenbelangen en zetten zich hiervoor in. Een meerderheid van de kamervrouwen identificeerde zichzelf met de vrouwenzaak.119 Men ging uit van de gedachte dat sekse geen reden mocht zijn voor verschillende behandeling. Vrouwen werden gediscrimineerd en genegeerd en er moest beleid komen dat dit tegenging.120 Doordat kamerleden zich niet uitsluitend bezig hoefden te houden met de typische vrouwenonderwerpen, slaagden ze erin de achtergestelde positie van vrouwen, op economisch, sociaal en politiek terrein, op de publieke en politieke agenda te zetten.121 Het publieke debat bereikte haar hoogtepunt met het debat over de legalisatie over abortus en de gelijkschakeling van belastingen. De complete vrouwenbeweging, zowel de traditionele als de feministische vrouwenorganisaties, had zich gemobiliseerd voor het legaliseren van abortus, dat vrouwen het uiteindelijke beslissingsrecht gaf.122 Sommige vrouwelijke kamerleden waren prominent aanwezig bij demonstraties of andere activiteiten die door de vrouwenbeweging georganiseerd werden. Een meerderheid hield zich bij de stemming echter aan het partijstandpunt, zelfs als zij, als feministen, er anders over dachten. De ontwikkelingen binnen de vrouwenbeweging hadden verschillende uitwerkingen. Vrouwenorganisaties in politieke partijen kregen versterking van vrouwen in de samenleving die ook meer vrouwen in de Kamers eisten. De maatschappij stond open voor ontwikkelingen op het gebied van seksegelijkheid en acties als Stem op een Vrouw vonden opeens gehoor. De nieuwe vrouwenorganisaties zorgden voor geschoolde en politiek bewuste vrouwen. Deze nieuwkomers waren veelal gevormd door feministische vrouwenorganisaties. Zij hadden oog voor specifieke vrouwenbelangen en wilden deze oplossen. Daarnaast vonden zij het niet vreemd om zich te organiseren met andere vrouwen, vóór andere vrouwen. Deze ontwikkelingen waren cruciaal voor het oprichten van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. 117
Leyenaar, 2004, p. 131-132
118
Leyenaar, 2004, p. 132
119
Leyenaar, 2004, p. 132
120
Leyenaar, 2004, p. 133
121
Leyenaar, 2004, p. 130
122
Ribberink, 1998, p. 94, 97
Het Kamerbreed Vrouwenoverleg Oprichting Naar aanleiding van het interview, ’t Kan helaas niet zonder vrouwenpartij , van Hedy d‟Ancona met Joke Smit, werden alle vrouwelijke Eerste en Tweede Kamerleden door Opzij uitgenodigd om op 17 september 1981 te praten over de noodzaak of mogelijkheid van een vrouwenpartij. Onder leiding van Paula Wassen (D‟66), lid van de Eerste Kamer en voormalig voorzitter van de Emancipatie Kommisie, spraken vijfentwintig van de tweeënveertig kamervrouwen over de oproep van Joke Smit en de vraag wat er met de emancipatie moest gebeuren.123 De uitkomst van de vergadering was dat geen van de Kamervrouwen behoefte had aan een vrouwenpartij, maar wel in een regelmatig overleg tussen geïnteresseerde vrouwelijke Kamerleden, dat werd het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Joke Smit had er in het interview nogmaals voor gepleit dat vrouwen in de politiek hun krachten gingen bundelen. In 1981 kreeg zij bijval, eerst van de vrouwenorganisaties van CDA, D‟66, PPR, PvdA en VVD, later dat jaar van de vrouwen in de Eerste en Tweede Kamer, het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Hanske Evenhuis (CDA) vertelde over het initiatief van de vrouwenorganisaties in een interview met Opzij: “de vrouwenorganisaties van de grote politieke partijen [hebben] samen in een nota aan de kabinetsinformateurs van toen, Lubbers en De Koning, gepleit voor individualisering. Dat was een opmerkelijk gebeuren, allemaal op één lijn. De vrouwen vroegen om herverdeling van arbeid binnens- en buitenshuis, van betaald en onbetaald werk voor mannen en vrouwen. Ze vroegen om arbeidstijdverkorting en om de minima in hun inkomen daarbij te sparen.”124 In het Opzij interview met Joke Smit werd ook naar dit iniatief verwezen. Smit was er “zielsgelukkig” over, want het was een eerste stap naar “doeltreffende saamhorigheid van vrouwen.” Na afloop van de eerste vergadering werd besloten tot een regelmatig overleg tussen de vrouwelijke kamerleden, om elkaar te “informeren [...] over zaken die vrouwen raken, zodat elk in de eigen fractie beter beslagen ten ijs kan komen.”125 De vrouwen zagen in het KVO een mogelijkheid om meer steun te krijgen voor vrouwenonderwerpen en argumenten.126 Er waren veel onderwerpen die op vrouwen betrekking hadden en er was niet altijd gelegenheid om daarover te praten. Nell Ginjaar (CDA) was van mening dat er in heel veel wetten en
123
Groene Amsterdammer, 1981, p 4
124
Koerts, 1982, p. 30
125
Koerts, 1981, p. 12
126
Koerts, 1981, p. 14
wetsvoorstellen vrouwenpunten zaten. “We moeten die eruit lichten in een gezamenlijk overleg en elkaar daarop attent maken.” Hanske Evenhuis (CDA), die voor zichzelf de noodzaak van een vrouwenoverleg niet zag, was er wel van overtuigd dat er gemeenschappelijke punten waren die dwars door de partijen heengingen.127 In het interview met Jeltien Kraaijeveld-Wouters (CDA) vertelde zij dat er al eerder gesproken was over een mogelijk vrouwenoverleg. Toendertijd was zij nog van mening dat vrouwen eerst geaccepteerde fractieleden moesten worden. “We moesten ontzettend oppassen dat taken die vrouwen betroffen, doorschoven [werden MS] naar een paar vrouwen die het dan maar moesten doen, want dan red je het niet.” Uiteindelijk werd het vrouwenoverleg in 1981 “echt even lekker doorgezet.” Er “waren zo ontzettend veel onderwerpen die in de Kamer behandeld moesten worden. Daar had ik [als eerste staatssecretaris van Emancipatiezaken MS] de aanzet voor gegeven. (...) Dat was natuurlijk een gigantische opgave.”128 In het Kamerbreed Vrouwenoverleg moesten vrouwelijke kamerleden los van de fractie of partij kunnen praten. Ria Beckers (PPR) was ervan overtuigd dat het KVO alleen een succes kon worden als vrouwen op eigen titel konden praten en overleggen, zonder dat de fracties hen daar later op zouden vastprikken. “Het kameroverleg zou moeten proberen – en dat is uitermate moeilijk – om door die vastgeroeste procedures en regeltjes heen te breken. Er moet vrij overleg mogelijk zijn en als het kan een gezamenlijke strategie bij een aantal goed uitgekozen onderwerpen.”129 In het interview had Joke Smit de hoop uitgesproken dat vrouwen geleidelijk zouden toewerken naar een vrouwenpartij naast de bestaande politieke partijen. Feministen van verschillende partijen moesten hun krachten bundelen in een vrouwenfractie en hun fracties vragen in te stemmen met het vrouwenfractiestandpunt op vrouwenonderwerpen. Voor Joke Smit was feminisme namelijk niet onlosmakelijk verbonden aan het socialisme, vanuit alle partijen kon er gestreden worden voor feministische idealen.130 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg omvatte vrouwen uit alle politieke partijen en te verdelen in drie politieke ideologieën, liberalisme, socialisme en confessioneel. Traditioneel houden de vrouwen uit deze ideologieën er verschillende ideeën op na over de betekenis en rol van vrouwen in de politiek en samenleving. Liberale vrouwen wilden zich niet op basis van hun sekse verenigen en bekeken worden, desondanks hadden VVD- en D‟66-vrouwen een actieve rol
127
Koerts, 1981, p. 15
128
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum.
129
Bleich e.a., 1982, p. 146-147
130
d‟Ancona, 1981, p 7
in het KVO. Socialisten, sommigen feministische socialisten, hadden daar geen problemen mee. Vrouwen uit de PvdA, CPN, PPR en PSP hoopten met het KVO invloed uit te oefenen. Het was te verwachten dat het grootste aantal KVO-leden zou bestaan uit socialisten. Confessionele vrouwen stonden kritisch tegenover de wens voor seksegelijkheid die de liberalen en socialisten overeenkomstig hadden, vrouwen waren nou eenmaal anders dan mannen. Desalniettemin vonden CDA-vrouwen wettelijke ongelijkheid onaanvaardbaar, via het KVO hoopte men dit te beëindigen. Deze ideologische verschillen lijken een kleine rol gespeeld te hebben in het KVO. Zo waren de CDA-vrouwen die ik sprak erg enthousiast over het overleg en de rol die het speelde en hebben de liberale vrouwen uit de Eerste Kamer het langst het Kamerbreed Vrouwenoverleg in leven gehouden. De socialisten bleken geen monopolie op de vrouwenkwesties te hebben. De reële politieke verschillen, regering of oppositie, grote of kleine fractie, speelden de grootste rol in de slagvaardigheid van het overleg. Na de eerste vergadering van het Kamerbreed Vrouwenoverleg sprak Hedy d‟Ancona (PvdA), Eerste Kamerlid, met Joke Smit om haar te vertellen dat haar artikel had geleid tot vrouwensamenwerking op nationaal niveau. Op dat moment had Joke Smit echter het vertrouwen al volledig verloren in de bestaande politieke partijen en de politiek. Zij geloofde dat alleen een feministische vrouwenpartij nog in staat zou zijn de samenleving te veranderen.131 “Het gaat om macht,” zei ze, “en zolang we die niet hebben, mogen we aanschuiven en krijgen we af en toe een kluifje toegeworpen. Maar dat verandert niks aan de structuren.”132 Zij kon deze gedachteverandering niet meer op papier zetten, want op 19 september 1981 overleed zij op 48jarige leeftijd. Reacties Opzij was aanwezig geweest tijdens de eerste vergadering en had hierover een arikel geschreven.133 In dit artikel werd voornamelijk gepleit voor de oprichting van een vrouwenpartij. Agnes Koerts, de auteur, vergeleek de politieke ontwikkeling van de vrouw met de eerdere ontwikkeling van “de koopman, de burger en de boer.”134 De eerste christelijke, katholieke en liberale partijen waren 131
d‟Ancona, 2003 p. 145
”Aangezien ik als Eerste-Kamerlid deel uitmaakte van dat gezelschap, vertelde ik iets over de eerste bijeenkomst met de gedachte háár de eer te doen toekomen voor haar inspanning. Ze luisterde met een half oor en zei, nog vóór ik het hele verhaal verteld had, dat ze haar hoop op de bestaande partijen had opgegeven. Ze geloofde dat nu het moment gekomen was om een Vrouwenpartij op te richten.” 132
d‟Ancona, 2003, p. 146
133
Overleg tussen vrouwelijke kamerleden goed op gang, 8 november 1981, Opzij
134
Koerts, 1981, p. 12
ontstaan door samenwerking binnen het parlement.135 En de logische volgende stap na dit overleg was een partij die zich volledig richtte op de belangen van vrouwen. Koerts vond de uitspraak van Joke Smit, “een vrouwenpartij die niet alleen getuigt, maar ook naar macht durft te streven” heel gewoon. “Maar merkwaardig genoeg ook één die grote opwinding veroorzaakte toen daarover in september [...] werd gediscussieerd door vrouwelijke Eerste en Tweede Kamerleden van (bijna) alle partijen.”136 Verschillende uitspraken van parlementariërs lieten zien dat deze uitspraak helemaal niet heel gewoon was. Erica Terpstra (VVD) verwachtte dat vrouwen tegen elkaar uitgespeeld zouden worden, “wanneer ze in bestaande partijen zitten en als een aantal anderen zich apart opstelt in een eigen vrouwenpartij.”137 Joke Smit had dit probleem al gesignaleerd in het interview, volgens haar waren mannen in de politiek doodsbang voor één ding. “Solidariteit van vrouwen onder elkaar, dus stappen ze naar individuele vrouwen toe en zeggen: (...) jij deugt wel, die andere vrouwen deugen niet, blijf bij ons.”138 Volgens Marie-Louise Tiesinga (D‟66) waren vrouwen nog niet toe aan een eigen partij. Hanske Evenhuis (CDA) verwachtte een versluiering. “Vrouwen willen toch herkend worden. Ze willen tonen uit welke hoek ze komen.”139 Hedy d‟Ancona (PvdA) vertelde dat de Kamervrouwen het er wel over eens waren dat een vrouwenpartij geen one-issue-partij zou zijn. Het loonde om de verschillende issues die vrouwen raken boven water te halen. Te bekijken “of het vrouw-zijn niet zwaarder weegt dan die politieke achtergronden, dat was dus het idee (...) als je dan geen vrouwenpartij wil, verbind dan de vrouwen in de Kamer op hun vrouw zijn en roep hun aandacht voor allemaal kwesties die met dat vrouw-zijn te maken hebben.”140 Het was duidelijk dat de aanwezige Kamervrouwen niets zagen in een vrouwenpartij, ook niet op lange termijn. Zij hadden voor een politieke partij en ideologie gekozen en wilden dat niet opgeven voor een vrouwenpartij. Daarnaast waren de oplossingen die werden aangedragen vanuit de vrouwenbeweging niet altijd te verenigen met het partijprogramma. De oprichting van het Kamerbreed Vrouwenoverleg kreeg door het artikel in Opzij landelijke bekendheid. Er verschenen artikelen in, onder andere, het NRC Handelsblad,141 het Algemeen Dagblad,142 de Viva143 en de Leeuwarder Courant.144 Deze artikelen waren allen gematigd 135
Koerts, 1981, p. 14
136
Koerts, 1981, p. 12
137
Koerts, 1981, p. 13 – 14
138
d‟Ancona, 1981, p. 9
139
Koerts, 1981, p. 13 – 14
140
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari 2006, Amsterdam
141
NRC Handelsblad, 1981
142
Le Noble, 1981
positief. De Haagse Courant wees erop dat er nog veel werk was voor de “Kamerbrede groep,” die de positie van de vrouw in de politiek wilde verstevigen. Nog niet alle ministeries waren op de hoogte van de aanwezigheid van vrouwelijke Tweede Kamerleden. De aanhef van het antwoord op schriftelijke vragen van Andrée van Es en Louise Groenman las „de heren.‟145 De Viva verwachtte dat het vrouwenoverleg “een hele grote steen [kon] bijdragen aan het bedenken van nieuwe tactieken en strategieën ten aanzien van het emancipatiebeleid in Nederland.146 Paula Wassen, de eerste voorzitter, zei in een interview voor het Algemeen Dagblad: “Ik ben heel optimistisch. Ik ben ervan overtuigd dat veel vrouwen straks over bepaalde dingen anders zullen stemmen dan hun mannelijke fractiegenoten. Ze komen ongetwijfeld onder zware druk te staan, maar ik hoop dat ze daar tegen bestand zijn. Het is in elk geval minder frustererend dan in je eentje in je eigen fractie te gaan zitten morren. Die vrouwen kunnen nu steun bij elkaar zoeken.”147 In een artikel in de Volkskrant van twee jaar later werden andere reacties op het ontstaan genoteerd: “„Allemaal opdringend lesbianisme,‟ riep Pierre Huyskens, redacteur van de Elsevier. Max de Bok, parlementair redacteur van De Gelderlander werd er heel kwaad om.”148 In hetzelfde Volkskrant artikel werd eveneens beweerd dat de leden van het Kamerbreed Vrouwenoverleg weinig steun en interesse van de overige leden van de Eerste en Tweede Kamer kregen. Elske ter Veld verwees in een interview met de Groene Amsterdammer naar “verhalen.” Zij vreesde “dat het effect wordt: „Moeten die vrouwen weer bij elkaar in de steungroep?‟ Zolang dat ironie blijft is het toch wel te overleven. Tot het moment dat de mannen zeggen: „Wacht even, dat hebben die vrouwen onderling afgesproken, daar doen we niet aan mee.‟”149 Na de oprichting kwam het Kamerbreed Vrouwenoverleg nog regelmatig in de krant. Na elke bestuurswisseling werd er een persbericht verstuurd. Hierin werden de nieuwe voorzitter en secretaris bekend gemaakt en kort verteld wat het Kamerbreed Vrouwenoverleg inhield. De Telegraaf verwees als enige krant naar een functie als voorzitter of secretaris in het Kamerbreed Vrouwenoverleg bij een vrouwelijk Kamerlid. Zo werd Ina Brouwer (CPN) mede-oprichtster, werd Louise Groenman (D‟66) twee maal genoemd als de secretaris van het Kamerbreed Vrouwenoverleg, ook toen zij op persoonlijke titel sprak.150 143
Schut, 1981
144
Leeuwarder Courant, 1981
145
Haagse Courant, 1981
146
Schut, 1981
147
Le Noble, 1981
148
Volkskrant, 1983
149
Groene Amsterdammer, 1981, p. 3-4
150
Telegraaf, 1989 & 1989a & 1992
Het feministische tijdschrift Opzij publiceerde de langste artikelen over het Kamerbreed Vrouwenoverleg. In het artikel over de oprichting sprak Agnes Koerts de hoop uit dat het KVO zich uiteindelijk zou ontwikkelen tot een aparte vrouwenfractie en vrouwenpartij. Een jaar later sprak zij met Hanske Evenhuis (CDA) over het eerste jaar, Nu we aan concrete zaken toe zijn, raken we geboeid. Wederom werd verwezen naar andere dwarsverbanden in de Nederlandse politiek: “Zij spelen elkaar dwars door partij-lijnen de bal toe, en ze worden benaderd door belangengroepen in het land. Boeren en tuinders, de vakbeweging, onderwijsmensen, medici, middenstanders: elk heeft zijn „eigen‟ parlementariërs, geplukt uit alle politieke partijen. En dan nu de vrouwen.”151 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg was in de ogen van Opzij de belangenbehartiger van de vrouwen. Hanske Evenhuis (CDA) begreep dit, want “we merkten dat buitenstaanders ook niet precies wisten wat ze aan ons hadden. Mensen weten toch al niet precies hoe het allemaal werkt op het Binnenhof. Nu zagen ze ineens een nieuwe mogelijkheid: daar was een club vrouwen die hun belangen in het parlement kon behartigen. Alsof er een nieuwe partij was bijgekomen.” Zij benadrukte de partij loyaliteit, “wij zijn allereerst lid van de fractie van een politieke partij. Iedere vrouw vindt dàt haar eerste verantwoordelijkheid. Daarna komt voor ons de vraag wat we als vrouwen samen kunnen doen.”152 Uit een artikel van het NRC Handelsblad uit 1982, Overleg van Kamervrouwen: informele gespreksgroep zonder politieke macht kwam duidelijker naar voren dat zij geen formele macht hadden, noch wilden hebben, maar dat zij wel degelijk zaken gerealiseerd hadden. De Kamervrouwen waardeerden vooral het sociale aspect en dat zou het voortbestaan garanderen, ondanks dat het KVO geen duidelijke invloed had op de beleids- of besluitvorming. Volgens Ria Mastik (PvdA) was het voor de Tweede Kamervrouwen belangrijk dat men van elkaars standpunten kennis kon nemen, voordat een wetsvoorstel in behandeling werd genomen. Voor de Eerste Kamervrouwen was het nuttig om al in een vroeg stadium betrokken te zijn bij een wetsvoorstel.153 Andrée van Es (PSP) zei dat het overleg in het hele vergaderschema van de Kamer niet zo belangrijk werd gevonden. Het was een informeel overleg en had een lagere status dan een vaste Kamercommissie.154 Anneke Visser informeerde voor het artikel Kamerbreed Vrouwenoverleg: een informeel vuistje met een beetje macht bij de vrouwelijke kamerleden of het overleg iets betekende voor de politiek in
151
Koerts, 1982, p. 28
152
Koerts, 1982, p. 29
153
Telgenhof, 1982
154
Telgenhof, 1982
Den Haag of bij de mannelijke collega‟s. De conclusie dat de meeste mannelijke Kamerleden niet op de hoogte waren van het bestaan van het overleg, noch van de inhoud van de vergadering vond Visser teleurstellend.155 Wijnie Jabaay (PvdA) vertelde haar dat de mannen niet eens in de gaten hadden dat ze bij elkaar kwamen en hen niet zo erg serieus namen. “Vroeger had ik daar wel verdriet van, maar dat gevoel slijt. Ik ga er maar vanuit dat een man in het jaar 2000 wel rekening zal moeten houden met vrouweneisen, anders kan hij het wel schudden.”156 Volgens Hanske Evenhuis (CDA) reageerden de mannen in het begin sceptisch, maar was er later geen aandacht voor. “Mannen zien ons overleg als een hobbyclub. Als we de mannen niet meeemanciperen, krijgen we de grootste ellende.”157 Volgens Virginie Korte-van Hemel (CDA) werd het “zo‟n beetje schouderophalend bekeken. (...) Zoiets van als ze maar niet te veel bij de fractie komen, als ze maar niet te veel willen. (...) Ik wil niet zeggen dat we niet au serieux werden genomen, maar ze konden zich niet voorstellen dat dat iets te betekenen zou hebben of krijgen.”158 Volgens Dien Cornelissen (CDA) vonden de mannen het helemaal niks en waren sommigen zelfs boos. “Dan zeiden ze Dien, waarom ga je [daarheen? MS] Zo van je was een goed Kamerlid, maar nu zak je in mijn ogen toch wel een heel stuk dat je bij die vrouwen zit.” Desondanks dacht zij dat het overleg een “vliegwiel werking” heeft gehad. “Ook binnen de partijen, groter, als wij zelf misschien dachten. (...) Het heeft een aantal dingen naar voren gebracht. (...) Er is een heleboel veranderd, een heleboel ten goede dat moet ik erbij zeggen.”159 Het gebrek aan zichtbare “wapenfeiten” noemde Visser een manco van het KVO. Volgens haar “springen de vrouwen nogal eens in de bres voor hun zusters in het buitenland die in een netelige positie verkeren of voor buitenlandse vrouwen die met uitzetting uit Nederland worden bedreigd,” maar was er weinig aandacht voor de Nederlandse vrouwen.160 Dit vond niet iedereen een nadeel, Jeltien Kraaijeveld (CDA) zou het nog steeds nuttig vinden, “al zou er vanuit het overleg helemaal geen actie worden ondernomen.”161 Uit volgende hoofdstukken zal blijken dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg in de eerste jaren van haar bestaan wel degelijk verschillende onderwerpen besprak en acties ondernam. Maar zoals Jeltien Kraaijeveld (CDA) het samenvatte “wij werken in het verborgene. Dat is een van de voorwaarden om hier iets te kunnen uitrichten. Het is prettig om eens in de zoveel tijd, los van 155
Visser, 1984, p. 22
156
Visser, 1984, p. 22
157
Visser, 1984, p. 22
158
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
159
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
160
Visser, 1984, p. 22
161
Visser, 1984, p. 22
alle politieke scheidslijnen, met een aantal vrouwen te praten in een ongedwongen sfeer over dingen die ons bezighouden. Zodra het openbaar wordt gaat iedereen een partijpolitiek verhaal houden, en daar is het overleg niet voor.”162 Ina Muller-van Ast (PvdA) bevestigde dit “als we kamerbreed iets kunnen doen kunnen we natuurlijk een betere vuist maken. Maar het is moeilijk te zeggen: kijk, dat hebben we nou bereikt dankzij het overleg. Als meest nuttige functie van het overleg zie ik dat je elkaar tipt.”163 Toen Visser aan verschillende leden voorstelde om het overleg te formaliseren in een kamercommissie om meer macht te krijgen stuitte dit op grote weerstand bij de geïnterviewden. Len Rempt (VVD) vond het principieel onjuist vrouwen alleen op de titel van hun vrouw-zijn te organiseren. Ria Oomen (CDA) waarschuwde dat je vrouwenzaken schade kon toebrengen “als je alleen vanuit het gezichtspunt van vrouwen de zaak gaat bekijken. (...) Je moet oppassen voor eenzijdig opereren, hier. Daarbij komt dat ik vind dat elk kamerlid emancipatiegevoelige onderwerpen zou moeten meenemen.”164 In het artikel kwamen ook minder positieve stemmen over het Kamerbreed Vrouwenoverleg aan het woord. Zo zag Ien Dales (PvdA) niets in het overleg, volgens haar stond het dwars op de Kamercultuur. “De Kamer is opgezet als een arena van de partijen en ik vind het niet wenselijk om dat te doorbreken, of er moeten al heel bijzondere thema‟s zijn.”165 Ina Muller (PvdA) kwam er zelden of nooit. Alleen als er een belangrijk onderwerp was of als geen enkel ander PvdA-lid kon komen. Maar ze vond “het natuurlijk nuttig wanneer vrouwen als een front optreden, dwars door de mannenbastions heen.”166 Het eerste half jaar De enthousiaste sfeer na afloop van de eerste vergadering is terug te lezen in enkele memo‟s. Marie-Louise Tiesinga (D‟66) schreef: “Ik heb met veel plezier en overtuiging deelgenomen aan het Vrouwenoverleg van 17 september j.l., waarvoor Opzij het initiatief had genomen. (...) Hoop op zinnige beslissingen die progressiviteit uitstralen!”167 Een memo van Onbekend168 las: “Het gaat mij erg ter harte, en ik ben van de noodzaak op dit moment overtuigd. De hele trend is 162
Visser, 1984, p. 22
163
Visser, 1984, p. 23
164
Visser, 1984, p. 24
165
Visser, 1984, p. 22
166
Visser, 1984, p. 23
167
IIAV, KVO, inv. nr. 1, memo van Tiesinga, 2 oktober 1981
168
Voor zover ik de naam kon ontcijferen stond er Jan... Aangezien zij zichzelf omschreef als buitenstaander,
waarschijnlijk CDA-lid, is het moeilijk te ontcijferen wie deze persoon was.
zoiets van: nou moeten ze niet te veel doordrammen, er gebeurt toch van alles, vrouwen zijn niet de enige die het moeilijk hebben. Dat is dan nog de milde variant….”169 Dien Cornelissen (CDA) vertelde dat Andrée van Es (PSP), Ina Brouwer (CPN), Jeltien Kraaijeveld (CDA), Hanske Evenhuis (CDA) en Len Rempt (VVD) bij elkaar kwamen en zelf ook niet goed wisten wat de bedoeling was. “Maar zeiden we, vooral vrouwenonderwerpen, dan moeten we zorgen dat we een lijn trekken, alhoewel we zelf niet goed wisten hoe we dat moesten doen. Anders verliezen we het, want het idee was goed.”170 Tijdens de tweede vergadering op 27 oktober 1981, wederom voorgezeten door Paula Wassen, werd het overleg geformaliseerd. Het overleg werd aangemeld bij het Presidium en een voorzitter en secretaris werden verkozen. Er werd besloten regelmatig op dinsdag om vijf uur te vergaderen, want op die dag waren de Eerste Kamerleden in Den Haag. De Eerste Kamerleden werden bewust betrokken bij het overleg, zodat zij in een vroeg stadium bij een wetsontwerp betrokken waren. Uit de interviews bleek dat de Eerste Kamervrouwen slechts een kleine rol speelden en dat niet iedereen zich hen nog herinnerd. Virginie Korte-van Hemel (CDA) dacht dat de Eerste Kamervrouwen het overleg beschouwde als behorend bij de Tweede Kamer en Hedy d‟Ancona (PvdA), zelf Eerste Kamerlid, dacht dat Eerste Kamerleden voornamelijk meededen uit solidariteit. “Het Kamerbreed Vrouwenoverleg moet zich zo sterk mogelijk presenteren.”171 Jeltien Kraaijeveld-Wouters (CDA) stelde het contact met de Eerste Kamerleden op prijs, want normaliter sprak je hen zelden.172 In interviews met De Groene Amsterdammer en Opzij vertelden Elske ter Veld (PvdA) en Hanske Evenhuis (CDA) over de eerste vergaderingen: “De eerste keer is er gesproken over de vraag: „Staat de emancipatie niet stil? Moet er niet wat gebeuren?‟ De tweede keer, het gaat allemaal nog zeer moeizaam, hebben we een aantal afspraken gemaakt. Het ging erom of we het overleg moesten formaliseren of juist niet. Of het alleen voor vrouwen uit de Tweede Kamer was, of uit de Eerste, enzovoorts. (...) We hebben nu afgesproken in ieder geval één keer in de drie maanden bij elkaar te komen. En tussendoor, als we denken dat het de tijd is om de koppen bij elkaar te steken. Dat is eerder ook wel gebeurd. (...) Dan werd er snel even rondgebeld wat wij vrouwen nog bij onze frakties konden inbrengen.”173
169
IIAV, KVO, inv. nr. 1, memo van onbekend, 28 oktober 1981
170
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
171
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum. & d‟Ancona, Hedy (2006).
Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam 172
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum.
173
Groene Amsterdammer, 1981, p. 3-4
“De eerste bijeenkomsten gingen vooral over procedures: hoe moeten we ons organiseren, wat is dit overleg precies, hoe past het in de organisatie van de Tweede en Eerste Kamer. We moeten beslissen hoe we naar buiten zouden treden. Zouden we na elk beraad de pers te woord staan? En als we dat doen, wie voert dan het woord? 174 De onderwerpen op de eerste vergaderingen waren voornamelijk niet-controversieel, dit betekende dat een onderwerp als abortus zoveel mogelijk buiten beschouwing bleef, zelfs bijstand was een moeilijk onderwerp. Er werd gesproken over gelijke beloning voor gelijk werk, anti-discriminatie wetgeving, het belastingstelsel, omgangsrecht, toewijzing van kinderen na de echtscheiding en de positie van vrouwen in de Kamer. Dien Cornelissen (CDA) had tijdens de eerste vergadering al opgemerkt dat men moest zoeken naar “bepaalde niet-controversiële punten.” Andrée van Es (PSP) wilde het ook over de vrouwen in de Kamer hebben. “Ik sta telkens voor keuzes in mijn leven, terwijl de mannen gewoon doorleven.”175 Jeltien Kraaijeveld (CDA) dacht de “wel hele politieke tricky onderwerpen, waarover heel verschillend werd gedacht, die gaan wij zo met elkaar nog eens goed doornemen. (...) Dan gaan we niet proberen er een gemeenschappelijk standpunt over te krijgen, dat moesten we niet doen. Dat is ook niet passend en daar wilde ik zelf ook niet instappen.”176 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg zou zich richten op de effecten van wetsvoorstellen op vrouwen. In de vergadering kon men elkaar attent maken op de gevolgen en deze met de woordvoerder of de fractie bespreken. Bestuur Viriginie Korte (CDA): “Ik zeg maar bestuurtje want het was allemaal zo half professioneel, half dilettantisch.”177 De eerste, officiële, voorzitter van het KVO was Hanske Evenhuis-van Essen (CDA). Tijdens de viering van het tweede lustrum van het Kamerbreed Vrouwenoverleg vertelde zij dat ze toestemming had moeten vragen aan haar fractievoorzitter Ruud Lubbers om het voorzitterschap op zich te nemen. 178 Later vertelde ze dat dit het geval was met elk voorzitterschap of commissie die je buiten de fractie vervulde. “Ruud Lubbers had geen enkel bezwaar, nou als je dat wilt doen, dan doe je dat.”179
174
Koerts, 1982, p. 29
175
Koerts, 1981, p. 15
176
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum.
177
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum.
178
Kegge, 1991
179
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
Terwijl het “voor de hand lag dat het iemand uit de PvdA zou zijn” werd Hanske Evenhuis (CDA) voorgesteld, omdat zij een typische middenvrouw was. 180 “Ik ben een breed iemand en aan de andere kant, natuurlijk in verhouding, vrij vooruitstrevend. (...) Ik kende ze allemaal [als oud-voorzitter van Vrouwenbelangen MS] en de een zei we weten dat ze niet te rechts is en de ander zei we weten dat ze niet te links is.”181 De kandidatuur van Hanske Evenhuis (CDA) werd gesteund door de CDA-vrouwen.182 Zij stuurden op 21 oktober een memo waarin zij haar kandidatuur steunden en meteen Gé Schaapman (PvdA) voorstelden als opvolgster. Uit archiefstukken kwamen de namen van de andere gegadigden naar voren. Een memo van Onbekend aan Hansje Evenhuis (CDA) sprak de voorkeur uit voor Dien Cornelissen (CDA): “Je begreep hopelijk mijn intentie bij het noemen van Dien‟s naam bij alle frakties? Gezien het onderling wantrouwen leek me iemand die inhoudelijk zelf geen goede sier met het overleg kan maken en daarbij voldoende aanzien heeft, ideaal in de start. Maar ik vond het onjuist er een voorstel van mijn kant van te maken, als buitenstaander. Jij hebt duidelijk het vertrouwen en sympathie in het gezelschap ondanks je betrokkenheid bij het onderwerp en de Vaste Kamercie, dus prima!”183 Marie-Louise Tiesinga (D‟66) sprak in een memo aan Wijnie Jabaay (PvdA) de voorkeur uit voor een voorzitterschap van de laatste: “Mocht jij je kandidaat stellen of kandidaat worden gesteld, dan heb je m‟n hartelijke steun. Mocht het jou en de anderen waarmee we na afloop hebben gesproken de vorige keer beter lijken een eventuele kandidatuur van Hanske Evenhuis te steunen, dan heb ik daar alle vrede mee.”184 De functie van voorzitter en secretaris rouleerde tussen de Eerste en Tweede Kamer. Louise Groenman (D‟66) stelde voor de partijen op alfabetische wijze af te gaan.185 De secretaris was de opvolger van de voorzitter, zodat deze al goed ingewerkt was. De kleinere fracties werden uitgezonderd, het zou een te grote taakverzwaring opleveren. Op een later stuk over bestuurswissel stond met pen geschreven: “kleine zelfstandigen binnen grote fracties zien daartoe ook geen mogelijkheid.”186 Ria Mastik-Sonneveld (PvdA) merkte na afloop van haar bestuursjaar op dat het moeilijk was voor een Eerste Kamer-lid om het voorzitterschap te vervullen. Er was 180
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
181
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
182
Mieke Andela-Baur, Dien Cornelissen, Minouche Janmaat-Abee, Virginie Korte-van Hemel, Jeltien Kraaijeveld-
Wouters, Ria Oomen-Ruijten 183
IIAV, KVO, inv. nr 1, memo van onbekend, 28 oktober 1981
184
IIAV, KVO, inv. nr 1, memo van Tiesinga, 15 oktober 1981
185
IIAV, KVO, inv. nr 1, memo van Groenman, 21 oktober 1981
186
IIAV, KVO, inv. nr 5, notulen van 28 februari 1984
een te grote afstand met de Tweede Kamer. 187 De Eerste Kamerleden waren niet elke dag in Den Haag en niet volledig op de hoogte van alle ontwikkelingen. Na vier jaar bleek het roulerende systeem vast te lopen. Dezelfde partij uit dezelfde Kamer kwam telkens in aanmerking voor het voorzitterschap. “Volgen we de tot nu gekozen weg, dan komt er opnieuw een CDA-Tweede Kamer-voorzitter (de huidige secretaris), gecombineerd met een PvdA-Eerste Kamer-secretaris. Groot nadeel blijkt te zijn dat de 4 betrokken politieke partijen elkaar wel keurig afwisselen, maar dat per partij of uitsluitend Tweede Kamer-vrouwen aan de beurt komen (voor CDA en VVD) of uitsluitend Eerste Kamer-vrouwen (voor PvdA en D‟66).”188 Er werden drie voorstellen gedaan voor een nieuw roulerend systeem waarover op 12 maart 1985 gestemd werd. 1. Op dezelfde voet voortgaan. Had dit grote nadeel. 2. Alsnog melden zich één of meerdere kleine fracties om mee te doen, waardoor de partijen kunnen verspringen. Dit zullen echter Tweede-Kamer vrouwen zijn, waardoor soms twee Tweede-Kamerleden de KVO-kar trekken, in plaats van een Eerste en Tweede Kamerlid, zoals afgesproken. 3. Na deze eerste ronde van 4 perioden wordt de volgorde van partijen gehandhaafd, maar verspringen we voor wat betreft Tweede en Eerste Kamer.189 Het laatste voorstel werd unaniem gekozen. Dit betekende dat niet Jeltien Kraaijeveld (CDA), de toenmalige secretaris, Marie-Louise Tiesinga-Autsema (D‟66), de toenmalige voorzitter, opvolgde maar Lies Uijterwaal-Cox (CDA). De rol van de voorzitter was bepalend voor het succes van het overleg. Zo omschreef Virginie Korte-van Hemel (CDA) Hanske Evenhuis als de grote animator, “zij heeft daar heel veel aangedaan, voorgezeten en ze enthousiasmeerde iedereen.”190 Jeltien Kraaijeveld (CDA) vertelde over meerdere voorzitters die erg gewaardeerd werden. “Die hadden dan wel geregeld dat een paar zich goed geprepareerd hadden en dat iedereen wist waar het over ging.”191 In de enquête over het mogelijke voortbestaan van het KVO schreef een oud-voorzitter: “mijns inziens loopt het goed als de organisatie goed is – dat is althans mijn eigen ervaring.”192 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg kreeg geen financiële of ambtelijke ondersteuning. Om de reiskosten van Paula Wassen, de voorzitter van de eerste twee vergaderingen te kunnen 187
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 26 april 1983
188
IIAV, KVO, inv. nr 7, memo, 7 maart 1985 en notulen van 12 maart 1985
189
IIAV, KVO, inv. nr 7, memo, 7 maart 1985
190
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum.
191
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum.
192
IIAV, KVO, inv. nr 20, enquete, ongedateerd
betalen stelde Wijnie Jabaay voor een “lief- en leed potje” in te stellen, waarop iedereen 25 gulden zou storten.193 Na een of twee jaar verdween het lief- en leedpotje, maar in 1984 werd wederom besloten een “potje” te creëren.194 Het geld werd gebruikt om kleine cadeaus te betalen voor sprekers, borrels en kantoorbenodigdheden. De fractie van de secretaris betaalde de kosten voor het opsturen en kopieren van de stukken. In 1985 was uitgerekend hoeveel dit kostte, omdat het bestuur de indruk had dat de kosten toennamen. Er waren 3700 stukken rondgestuurd wat kwam op f 314,50.195 Vanaf 1990 werd de post afkomstig van het KVO, agenda‟s of brieven van derden, naar de kamervrouwen gestuurd op roze papier.196 Het KVO beschikte niet over een medewerker vanuit de Eerste of Tweede Kamer die de agenda of notulen maakte. De bestuursleden moesten deze taken op zich nemen. “Dan werkt er iemand, al is het maar twee uur voor je, die roept de mensen bij elkaar, dan had je betere notulen gehad. Ik denk dat het in al die jaren dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg gefunctioneerd heeft, dat er nooit financiën vanuit de Tweede Kamer naar toe zijn gegaan. Dus het werd altijd getoleerd, maar het werd nooit gefaciliteerd.”197 Dien Cornelissen (CDA) vertelde in het interview waarom de zalen altijd gereserveerd moesten worden onder de naam van een van de vrouwelijke kamerleden en niet onder het Kamerbreed Vrouwenoverleg. “Dolman heeft op een gegeven moment tegen mij gezegd. Dien, dit is geen formele commissie, mogen jullie dan wel ruimte vragen? Zeg ik, ik mag ruimte vragen om mensen bijeen te roepen. (...) Maar moet dat nou onder Kamerbreed Vrouwenoverleg, want dan komt het apart op de agenda van de dag te staan. (...) Dan is het toch beter als het op iemands naam komt te staan. Toen hebben we dat ook gedaan, wat een flauwekul. Maar dat waren zo van die kleine prikstootjes.” 198 Gezelligheid Naast het formele doel, aandacht voor vrouwenzaken in wetsvoorstellen, wilde het Kamerbreed Vrouwenoverleg eveneens een gezellige sfeer creëren tussen de kamervrouwen. Hedy d‟Ancona (PvdA) dacht dat het overleg voornamelijk functioneerde om bij elkaar te komen. “Ik weet eigenlijk niet, of je ooit kan zeggen, nou daar en daar heeft het toen een doorslaggevende rol gegeven in de besluitvorming. Het was meer zo, dat het leuk was om met die vrouwen een beetje
193
IIAV, KVO, inv. nr 1, memo van Jabaay, 12 oktober 1981
194
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 13 november 1984
195
IIAV, KVO, inv. nr 8, memo, 21 augustus 1985
196
IIAV, KVO, inv. nr 20, brief van Bijleveld-Schouten, 21 december 1994
197
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum.
198
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
bij elkaar te zijn. (...) Dan kunnen ze ook wel lachen om de mannen in de fractie. Dan kunnen ze ook zeggen, waar ze ten onrechte bakzeil hebben gehaald.”199 Er zaten in die tijd weinig vrouwen in de Eerste en Tweede Kamer. Volgens Dien Cornelissen (CDA) bestond het overleg uit twaalf of veertien vrouwen.200 Via het overleg konden de vrouwen elkaar persoonlijk beter te leren kennen. Na afloop of voorafgaand aan een vergadering werd er gegeten of geborreld.201 In 1984 nodigde Hanske Evenhuis (CDA) alle vrouwelijke leden van het Kamerbreed Vrouwenoverleg, het Europees Parlement en de Raad van State bij haar thuis uit.202 Twee jaar later organiseerde zij een afscheidsfeest waarvoor het KVO ook was uitgenodigd.203 Over een van die diners vertelde enkele vrouwen dezelfde anecdote. Het KVO was bijeen voor een vergadering, “we hadden toen een heel zwaar onderwerp bij de kop, [daar MS] hadden wij een hele discussie over en toen waren we daar eigenlijk nog niet mee klaar, maar we moesten nodig gaan eten anders ging de keuken dicht. We hadden een eetzaal waar de kamerleden altijd zaten en meestal bezetten bepaalde fracties bepaalde tafels. (...) Dat was toch een beetje zo verdeeld en toen kwamen wij binnen en toen hebben wij gewoon alle tafels bij elkaar geschoven en zijn gewoon verder gaan praten met elkaar. Toen zaten we middenin die zaal met allemaal vrouwen. Dus elke man die binnen kwam was helemaal buitengesloten, die zag ineens dat de hele boel veranderd was en die moest maar elders zijn heil zoeken, in een hoek of zo. En toen kwam Louw de Graaf (CDA) binnen en die ziet daar ineens al die vrouwen zitten en die komt naar ons toe. Oh zegt ie, en hij wist natuurlijk waar we over bezig waren. Daar ben ik nou altijd zo bang voor geweest. Dat was wel grappig, want zo was het wel. Het was ineens te zien, fysiek zag je dat de vrouwen solidariseerden.”204 Hanske Evenhuis (CDA) vond dat “werkelijk heel aardig, dat gaf bij ons een vermaak” en Elske ter Veld (PvdA) vond het eveneens heel grappig, want de mannen ergerden zich daar mateloos aan.205 Deze nadere kennismaking werkte door na de vergaderuren van het KVO. Volgens Len Rempt (VVD) leren de vrouwen elkaar beter kennen, “ook de vrouwen die aan de andere kant
199
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
200
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
201
IIAV, KVO, inv. nr 6, agenda, op 8 november 1984 met als gast Marga Klompé
202
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 12 september 1984
203
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van KVO-bestuur, 31 mei 1986
204
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum. & Evenhuis-van
Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag & Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch 205
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
van de zaal zitten en je spreekt elkaar makkelijker aan.” 206 Hanske Evenhuis (CDA) vertelde in het Opzij interview dat de vrouwen eerder elkaars werkkamer binnenlopen om te overleggen over een onderwerp. “Je contacten zijn niet zomaar een ontmoeting op de gang, elkaar even aanschieten als het hoognodig is. Het vrouwenoverleg heeft gezorgd voor betere contacten tussen vrouwen van heel verschillende politieke partijen, met vaak botsende politieke visies.”207 Virginie Korte (CDA) omschreef het als lotsverbondenheid. “Wij onder elkaar waren natuurlijk al heel verschillende vrouwen [het CDA was net opgericht MS], met verschillende achtergronden, op een verschillende manier gekomen. Laat staan die andere fracties, dat waren allemaal verschillende mensen. (...) Je voelde toch wel een aparte setting, niet gescheiden door de fracties, maar op een andere basis bij elkaar.”208 Elske ter Veld (PvdA) en Jeltien Kraaijeveld (CDA) relativeerde deze samenwerking die het KVO zou hebben bewerkstelligd. “De Eerste Kamer [had] sowieso al veel meer contact met elkaar en in de Tweede Kamer had je altijd wel contact (...) alleen ben je daar wat kritischer op oppositie en coalitie.”209 “Het loopt zo te zien vaak heel erg moeilijk tussen de fracties, maar het is in de praktijk zo dat je vaak heel veel contacten, heel goed kunt hebben met andere fracties. (...) Je gaat met elkaar soms in een commissie op stap ergens naar toe, zelfs naar het buitenland, nou dan ontstaat er ook een heel aparte sfeer.”210 Een voorbeeld van partijoverschrijdende banden was de uitnodiging voor alle KVOleden voor de beëdiging van mevrouw A.J. Baas-Jansen (CDA) tot lid van de Tweede Kamer.211 Voor zover ik heb kunnen vinden was dit de enige algemene uitnodiging. Minouche Janmaat (CDA) kreeg in 1986 een bloemstuk namens het Kamerbreed Vrouwenoverleg nadat zij was geopereerd212 en er werd een rouwkrans gestuurd voor de begrafenis van Ien Dales (PvdA).213 De vrouwen bleven wel collega‟s en werden geen hartsvriendinnen. Zo vertelde Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) aan het NRC Handelsblad dat het “soms vreselijk [was] om, als je de ene dag hard door een vrouw was geïnterrumpeerd, de volgende dag weer met haar om de tafel te moeten zitten. Daar ging ik wel eens van over mijn nek. Dat gevoel wordt sterker naarmate het onderwerp emotioneler ligt.”214 Cathy Ubels (EVP) vond het moeilijk om zaken van personen te 206
Telgenhof, 1982
207
Koerts, 1982, p. 28
208
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
209
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
210
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
211
IIAV, KVO, inv. nr 14, memo, 11 mei 1988
212
Archief IIAV, KVO, inv. nr 11, notulen van 9 december 1986
213
Archief IIAV, KVO, inv. nr 21, financieel overzicht van Van Wijngaarden, 3 mei 1995
214
Telgenhof, 1982
scheiden. “Ze zijn allemaal heel vriendelijk tegen me. (...) Maar dan heb ik het toch wel moeilijk, want dan denk ik: Jij hebt tegen die kernwapenmotie gestemd, dat snap ik niet.”215 In de laatste vijf jaar van het Kamerbreed Vrouwenoverleg was gezelligheid de belangrijkste functie geworden. Na afloop van elke vergadering, die maximaal drie keer per jaar plaatsvonden, aten de Kamervrouwen in het ledenrestaurant van de Tweede Kamer en af en toe waren er borrels. Elk jaar was er een afluitende borrel van het kamerjaar en om afscheid te nemen van kamerleden die in elk geval niet terugkeerden naar de Kamer en anderen die mogelijk niet herkozen werden. Bij enkele diners en borrels mochten oud KVO-leden,216 bewindsvrouwen en niet KVO-leden komen.217 De bewindsvrouwen kregen een terugkerende uitnodiging in de periode 1989-1994 voor diners en borrels na afloop van de vergaderingen.218 De “voorpostvrouwen” werden uitgenodigd, omdat men wilde weten hoe het “jullie, specifiek als vrouwelijk bewindspersoon, is vergaan”219 en om te kijken of beide groepen iets voor elkaar konden betekenen. Uit volgende vergaderingen bleek nergens dat zij nauwe banden ontwikkelden. Hedy d‟Ancona (PvdA) relativeerde de uitnodiging tot samenwerking. “Ik heb vierenhalf jaar op dat departement gezeten, dus ik kan best eens een keer een glaasje gedronken hebben. Je drinkt natuurlijk wel heel veel glaasjes in viereneenhalf jaar, dus dat heeft geen indruk gemaakt. (...) Ik kende al die vrouwen, uit dat Kamerbreed Vrouwenoverleg, al heel goed. (...) Maar laat ik zeggen, de dingen die ik vanuit mijn eigen feministische achtergrond als minister deed, daar hoefden ze mij niet voor bij de les te roepen, want ik was natuurlijk verder nog een graadje radicaler dan zij.”220 Lustrum Het Kamerbreed Vrouwenoverleg vierde onderling het lustrum op maandag 27 oktober 1986, “het zou zo leuk zijn dit eerste lustrum met alle collega‟s te vieren.”221 Om vier uur werden alle leden verwacht voor de lunch en om te luisteren naar vier vrouwen die zouden spreken over het
215
Panorama, 1982
216
Men dacht aan Wijnie Jabaay, Len Rempt, Hanske Evenhuis en Jeltien Kraaijeveld.
217
IIAV, KVO, inv. nr 16, brief van Groenman, 8 juni 1990
218
IIAV, KVO, inv. nr 18, brief, 25 augustus 1992. Uitnodiging voor 22 september 1992, 26 januari 1993, 20 april
1993 [werd 25 mei ivm afscheid Beckers MS, inv. nr 19, z.d.] en 15 juni 1993 [werd 29 juni ivm gebrek aan onderwerpen MS inv. nr 19, 10 juni 1993]. 219
IIAV, KVO, inv. nr 16, memo van KVO-bestuur, 10 maart 1990 & memo van Groenman, 8 juni 1990
220
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
221
IIAV, KVO, inv. nr 11, memo van Jorritsma, 14 oktober 1986
in de praktijk behartigen van vrouwenbelangen, onder andere een bijstandsvrouw.222 Enkele gasten waren de redactie van Opzij, Hanske Evenhuis (CDA), Eveline Eshuis (CPN) en Ina Brouwer (CPN). 223 De volgende dag kregen zij te horen dat Marga Klompé was overleden. In een brief aan de nabestaanden van Marga Klompé refereerden ze aan een vergadering en maaltijd waar Klompé te gast was geweest. In een brief aan de nabestaanden wensten zij hen veel sterkte toe en schreven zij dat Marga Klompé “in onze herinnering (...) zeker voort [zal] blijven bestaan en wij zullen proberen in haar geest te blijven werken.”224 Deze opmerking was opvallend aangezien Marga Klompé nooit haar vrouw-zijn centraal wilde stellen, noch wilde opkomen voor vrouwenbelangen. “De vrouwelijke politicus ontleende haar bestaansrecht (…) geenszins aan het opkomen voor vrouwen, maar louter aan een deskundige inbreng bij de behartiging van het landsbelang.”225 De aanwezigheid van Klompé tijdens een vergadering lijkt erop te wijzen dat zij op latere leeftijd meer interesse kreeg voor vrouwenbelangen. Ten tijde van het tienjarige bestaan van het Kamerbreed Vrouwenoverleg werd het overleg weer goed bezocht en dit was reden voor een feestje. In de uitnodiging werd gerefeerd aan de oproep van Joke Smit voor een vrouwenpartij. De vrouwelijke kamerleden waren er van “overtuigd dat zij naast hun verschillende politieke overtuigingen veel gemeenschappelijke belangen hebben en problemen tegenkomen. Vandaar het KVO – dat nog steeds functioneert.”226 Hanske Evenhuis keek terug op de eerste jaren van het Kamerbreed Vrouwenoverleg en trok “enige lessen uit het verleden.” 227 H.D. Tjeenk Willink, de voorzitter van de Verenigde Vergadering sprak tijdens het feest over „Vrouwenemancipatie en Beleid.‟ Na afloop konden de leden informeel borrelen en de fototentoonstelling bekijken: Alsof je een emmer leeggooit; tachtig jaar vrouwenleven van alledag. De mannelijke kamerleden en bewindslieden waren eveneens uitgenodigd, maar slechts enkelen kwamen bij de borrel kijken.228 Alleen het Parool maakte melding van dit tweede lustrum op 17 september 1991, Politiek overleg kan gezellig zijn door Elsbeth Kegge. Uit het artikel kwam een ander KVO naar voren, waarbij de nadruk niet langer lag op het behartigen van vrouwenbelangen. Volgens Louise Groenman (D‟66) was de vechtfunctie verdwenen, “maar men weet elkaar nog steeds te vinden. De één vindt het belangrijker dan de ander. Sommigen vinden het alleen gezellig. (...) De 222
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief van KVO, 30 oktober 1986
223
IIAV, KVO, inv. nr 11, memo, 14 oktober 1986 & brief, 30 oktober 1986
224
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief, 30 oktober 1986
225
Aerts, 1994, p. 37
226
IIAV, KVO, inv. nr 17, brief van Van der Meer, 1 februari 1991
227
IIAV, KVO, inv. nr 17, uitnodiging, augustus 1991.
228
Kegge, 1991
buitenwacht en de mannelijke binnenwacht hebben wel eens gedacht dat het KVO een bedreigend instituut was, dat zelf macht zou kunnen uitoefenen. Als dat nog zo is, dan moeten we dat vooral zou houden.”229 Voortbestaan Kamerbreed Vrouwenoverleg Eveline Herfkens (PvdA): “Het eerste wat ik hier in Nederland vroeg was: waar is het Kamerbreed Vrouwenoverleg gebleven? Ik kreeg te horen dat specifieke netwerken niet langer nodig waren.”230 Het agendapunt „bestaansrecht KVO‟ verscheen al op 6 september 1983 op de agenda. De conclusie van de korte discussie was dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg bestaansrecht had, maar dat de leden (en anderen) er geen overdreven verwachtingen van moesten hebben. Er werd afgesproken dat mensen die regelmatig aanwezig waren, anderen van het nut en bestaansrecht gingen overtuigen, afbrekende kritiek was niet gewenst en absoluut onterecht.231 Er waren problemen met het tijdstip van de vergadering, dinsdag rond 17:00. Dit was de enige dag waarop de Eerste Kamerleden in den Haag waren. De Tweede Kamerleden hadden op die dag fractiecommissievergaderingen van de eigen partij. “Je moest heel vaak een keuze maken of je naar het vrouwenoverleg of naar een fractiecommissie van het een of het ander ging. Want woensdagsmiddags hadden wij altijd eigen fractie, (...) donderdagmiddag gingen ze dan naar huis.”232 Twee jaar later werd de discussie heropend toen er op 29 januari 1985 gesproken werd “over de waarde en het functioneren van het KVO.” Hier deed Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) de suggestie voor een informeel gesprek met de minister-president. Dit idee sprak iedereen aan, maar verscheen in eerste instantie niet in de notulen. De aanwezige collega‟s moesten de afwezige leden informeren over de suggestie van Van Nieuwenhoven. Bij de bestuurswisseling in 1983 had Ria Mastik (PvdA) onder meer kritiek op het feit dat Kamerleden te veel achterna gelopen moesten worden nadat was toegezegd “iets” voor het KVO voor te bereiden.233 Als Len Rempt (VVD) een jaar later afscheid neemt, “schetst zij het naar haar mening positieve verloop van het KVO.”234 Tijdens haar periode als voorzitter benadrukte Annemarie Jorritsma (VVD) de aanwezigheid van leden tijdens de vergaderingen. Zo stond in de notulen “helaas slechts 5 Eerste Kamerleden aanwezig (die bovendien geen zittingsdag hadden!), 229
Kegge, 1991
230
Opzij, 1998
231
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 6 september 1983
232
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
233
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 26 april 1983
234
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 8 mei 1984
later kwamen er gelukkig nog 4 Tweede Kamerleden”235; “helaas ook dit keer weer v e e l te w e i n i g mensen aanwezig!”236; “De bijeenkomst [19 april 1987](...) werd zo goed bezocht (vergeet het maar!) dat we tot teleurstelling van de enkele aanwezigen ervan hebben afgezien om het planDekker te behandelen.”237 Naar aanleiding van de eerste vergadering stuurde dit bestuur een brief naar de leden. “Lieve vrouwen, dames, meisjes, Zo gaat het niet langer, KAMERBREED betekent breed komen en niet zoals de laatste paar keer een smal lopertje.”238 Als er niet meer mensen naar de vergaderingen kwamen, stelden zij hun positie als bestuurslid ter beschikking. Door de lage opkomst hadden mensen voor niets notities voorbereid. “Omdat er op een aantal terreinen belangrijke beslissingen te verwachten zijn is het van belang dat wij elkaar goed informeren zodat wij allen tot goed gefundeerde keuzes kunnen komen.”239 In een interview in Opzij in 1990 sprak Annemarie Jorritsma (VVD) over het Kamerbreed Vrouwenoverleg: “Het is natuurlijk een zeer informele club, dus als er formele bijeenkomsten zijn op dat tijdstip, gaan die altijd voor. Ook is er wel het een en ander veranderd sinds de oprichting. Er zitten nu veel meer vrouwen in de diverse fracties die onderling kunnen praten en elkaar ondersteunen. De Eerste Kamervrouwen zijn daarom ook veel trouwere bezoeksters. Die hebben er meer behoefte aan, ze zijn met minder binnen de fractie, en kennen ook niet zozeer een informeel circuit. Op een aantal politieke punten is het nog steeds belangrijk als we weer eens proberen de neuzen in dezelfde richting te krijgen, maar we hebben er ook een broertje dood aan als er voortdurend een beroep op ons wordt gedaan om ons als gezamenlijke vrouwen te presenteren. Wij zijn niet voor niets lid geworden van verschillende partijen. Ja, het heeft er natuurlijk ook mee te maken dat emancipatie niet echt een belangrijk item is voor vrouwen in de Kamer.”240 De opkomst was de rest van het jaar blijkbaar naar tevredenheid, want op 22 maart 1988 werd besloten om “weer met enige regelmaat bijeen te komen om politiek actuele zaken aan de orde te stellen en deze zoveel mogelijk door de eigen kamervrouwen te laten inleiden.”241 Een half jaar later ontvingen alle KVO-leden een brief over de geringe opkomst. “Sommigen zijn van mening dat de datum op té korte termijn bekend is, maar ook op ruim van tevoren bekende vergadering 235
IIAV, KVO, inv. nr 12, notulen van 3 februari 1987
236
IIAV, KVO, inv. nr 12, notulen van 10 april 1987
237
IIAV, KVO, inv. nr 14, agenda, 26 mei 1988
238
IIAV, KVO, inv. nr 12, memo bij notulen van 3 februari 1987
239
IIAV, KVO, inv. nr 12, memo bij notulen van 3 februari 1987
240
Opzij, 1990, p. 13
241
IIAV, KVO, inv. nr 14, agenda, 19 april 1988
was de opkomst minimaal. Zowel voor de Tweede- als voor de Eerste-Kamerleden bleek het steeds moeilijker op de in beide Kamers drukke dinsdag tijd vrij te maken voor het KVO. Het lijkt ons goed dat we op 6 december van gedachten wisselen over een eventueel andere opzet van het KVO en jullie verwachtingen daaromtrent.”242 Tijdens die vergadering kwam men tot de volgende conclusies: Het KVO-overleg moest blijven bestaan voor het onderhouden van de contacten en het netwerk. Door de “drukke werkzaamheden van alle Binnenhof-bijtjes” zouden er maar vier vergaderingen per jaar worden gehouden, die pas om 17:30 begonnen. Actuele onderwerpen, knelpunten, acties enzovoorts die door leden binnen werden gebracht waren zeer welkom.243 Na elke verkiezingen voor Tweede en Eerste Kamer moest het KVO voorgesteld worden aan nieuwe kamervrouwen. “Iedere keer [kwamen er nieuwe MS] vrouwen en dan moest je weer opnieuw beginnen. Het was niet geinstitutionaliseerd, het was niet dat je daarvoor kon kiezen. Je koos wel, maar het hoorde niet bij de werkzaamheden die op je afkwamen.”244 Na de verkiezing van de Tweede Kamer in 1989 en de Eerste Kamer in 1991 kregen de nieuw gekozen vrouwelijke kamerleden een brief van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Hierin werd het KVO voorgesteld als “een informeel overleg van alle Eerste en Tweede Kamervrouwen, bedoeld om elkaar te informeren over spelende (vrouwen)zaken.”245 Er werd kort verteld over de aanleiding en de opzet van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Dat zij bijvoorbeeld nooit als eenheid naar buiten trad, maar alleen bemiddelden. De vergaderingen gingen meestal over een inhoudelijk thema, dat werd voorbereid door een kamerlid of door een spreker van buiten, “soms puur voor de gezelligheid.” 246 Dit laatste was in 1991 veranderd in “een enkele maal puur voor de gezelligheid.” Bijna alle Kamervrouwen waren wel eens aanwezig op een vergadering.247 “De nadruk ligt echter op het onderlinge kontakt en de onderlinge informatie. Daardoor kan vaak de inbreng van vrouwen-standpunten in de eigen fraktie -soms merkbaar- aan gewicht winnen.”248 Nadat nieuwe vrouwelijke volksvertegenwoordigers in 1989 kennis hadden gemaakt met het Kamerbreed Vrouwenoverleg vond er een nieuwe toeloop plaats op de vergaderingen. In de eerste agenda van 1990 werd besloten dat alleen bij voldoende belangstelling “(=aanwezigheid)”
242
IIAV, KVO, inv. nr 14, brief van KVO-bestuur, 17 november 1988
243
IIAV, KVO, inv. nr 15, memo van KVO-bestuur, 19 januari 1989
244
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
245
IIAV, KVO, inv. nr 15, brief van KVO-bestuur, 6 oktober 1989 & inv. nr 17, 1 februari 1991
246
IIAV, KVO, inv. nr 15, brief van KVO-bestuur, 6 oktober 1989 & inv. nr 17, 1 februari 1991
247
IIAV, KVO, inv. nr 15, brief van KVO-bestuur, 6 oktober 1989 & inv. nr 17, 1 februari 1991
248
IIAV, KVO, inv. nr 15, brief van KVO-bestuur, 6 oktober 1989 & inv. nr 17, 1 februari 1991
nog gesproken ging worden over inhoudelijke agendapunten.249 Via strookjes moesten leden aangeven of ze naar de vergadering kwamen.250 Dit bleek te werken, want met de belangstelling in 1990 zat het wel goed. In twee agenda‟s werd melding gemaakt van “het (écht) fantastische aantal positieve reakties”251 en “de grote belangstelling die jullie toonden.”252 Dit succes bleek van korte duur want in een interview in het Rooie Vrouwen Magazine vertelde Jacqueline Beijlen-Geerts (PvdA) dat toen zij in 1989 in de Kamer kwam, een goede samenwerking vond tussen vrouwelijke kamerleden. “Ik vind dat dit minder is geworden.”253 Er kwamen herhaaldelijke oproepen van het bestuur voor aanwezigheid bij vergaderingen. De vrouwen uit de Eerste Kamer van D‟66 en VVD bleven op vergaderingen komen en notities voorbereiden. Tijdens een bijeenkomst waar vrouwen uit ontwikkelingslanden zouden spreken kwamen slechts drie van de vijfentwintig vrouwen die zich hadden opgegeven.254 “Dit is voor alle partijen, maar vooral de gasten een buitengewoon teleurstellende ervaring en nodigt zeker niet uit tot organisatie van nieuwe zaken.”255 Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 werd besloten via een enquête de vrouwelijke kamerleden te vragen naar de behoefte aan het overleg. In de bijgaande brief werd het Kamerbreed Vrouwenoverleg beschreven als “een bemoedigings- en ontmoetingsplaats voor het toen nog geringe aantal vrouwen in beide Kamers. (…) Met het stijgen van het aantal vrouwen in de Kamer (nu 49 in de Tweede Kamer, en 19 in de Eerste Kamer) hebben we moeten constateren dat de betrokkenheid van vrouwen bij het KVO evenredig afnam.”256 Er werden negenenzestig enquêtes verstuurd, waarvan er achtendertig ingevuld werden teruggestuurd. Twintig (29% van het totaal, 53% van de ingevulde enquêtes) vrouwen waren van mening dat het KVO nog bestaansrecht had, zeventien (25% - 45%) vrouwen vonden van niet. Deze zeventien vrouwen voerden twee verschillende soorten argumenten aan. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg had zichzelf overbodig gemaakt. Met meer dan vijftig vrouwen in de Tweede Kamer was de achterstandspositie verdwenen en informatie over vrouwenonderwerpen bereikte alle kamerleden via andere kanalen. Het tweede argument was dat het niet nodig was zich te 249
IIAV, KVO, inv. nr 16, notulen, 30 januari 1990
250
Soms moesten de kamerleden er aan worden herinnerd dat zij een reactie moesten sturen (IIAV, KVO, inv. nr 19,
agenda, 19 januari 1993) 251
IIAV, KVO, inv. nr 16, agenda, 6 maart 1990
252
IIAV, KVO, inv. nr 16, notulen, 10 april 1990
253
Rooie Vrouwen Magazine, 1994
254
IIAV, KVO, inv. nr 21, brief Bijleveld-Schouten, 14 juni 1995
255
IIAV, KVO, inv. nr 20, brief van KVO-bestuur, 22 september 1994
256
IIAV, KVO, inv. nr 20, brief van KVO-bestuur, 22 september 1994
verenigen op basis van vrouw zijn. Velen voelden zich niet aangesproken door een overleg uitsluitend voor vrouwen. Emancipatie was onderdeel van alle departementen, niet van één commissie. Daarnaast bepaalde het fractiestandpunt het stemgedrag, niet de sekse of vrouwenloyaliteit. Sommige vrouwen gaven aan dat een minder frequent samenkomen ook nuttig kon zijn. In eerste instantie besloot het bestuur verder te gaan in een nieuwe vorm. Er zou nog maar een keer per jaar een bijeenkomst zijn, bijvoorbeeld op Internationale Vrouwendag, 8 maart. Het voorzittersschap zou op die datum overgedragen worden naar de Tweede Kamer. Het bestuur zou er voor zorgen dat alle post voor het KVO doorgestuurd werd naar alle vrouwen.257 Een jaar later werd besloten om niet langer inhoudelijke bijeenkomsten te organiseren en alleen te reageren op acties of projecten. In de toekomst wilde men enkele keren per jaar een netwerkbijeenkomst houden.258 Op 30 mei 1995 werd een borrel georganiseerd om het Kamerjaar af te sluiten en afscheid te nemen van de vele vrouwen die de Eerste Kamer gingen verlaten.259 De opkomst op de borrel was echter teleurstellend laag,260 Ank Bijleveld-Schouten (CDA) haalde dit incident aan in haar brief om aan te tonen dat de interesse was verdwenen.261 In deze brief beschreef zij dat de vrouwen in de Eerste en Tweede Kamer in de beginjaren veel werk hadden aan het gezamenlijk bepleiten van vrouwenzaken, “een onderwerp dat de laatste jaren als minder noodzakelijk werd ervaren.”262 De teruglopende interesse had ervoor gezorgd dat er geen nieuwe bestuursleden waren gevonden in de Eerste Kamer. Alles samen had geleid tot het besluit om het Kamerbreed Vrouwenoverleg op te heffen. Er kwamen enkele reacties op het opheffen van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Stefani van Vliet (D‟66) betreurde het dat er geen draagvlak was “om de vrouwelijke krachten in de Eerste en Tweede Kamer te bundelen.” Ze hoopte dat er over een tijd een nieuw initiatief kwam of dat de kamerleden elkaar op ad-hoc basis zouden aanspreken op vrouwenzaken.263 Elida Tuinstra (D‟66) bedankte Ank Bijleveld (CDA) hartelijk voor haar inzet. Zij benadrukte dat het
257
IIAV, KVO, inv. nr 20, brief van KVO-bestuur, 21 december 1994
258
IIAV, KVO, inv. nr 21, memo van KVO-bestuur, 17 mei 1995
259
IIAV, KVO, inv. nr 21, memo van KVO-bestuur, 17 mei 1995
260
In de notulen had alleen Nel Mulder zich aangemeld. De Vries, Dijksma, Dijksman, Groenman, Liemburg, van
Zuilen, v.d. Hoeven, Noorman, Essers hadden zich afgemeld. 261
IIAV, KVO, inv. nr 21, brief Bijleveld-Schouten, 14 juni 1995
262
IIAV, KVO, inv. nr 21, brief Bijleveld-Schouten, 14 juni 1995
263
IIAV, KVO, inv. nr 21, brief van Van Vliet, juni 1995
KVO wel een functie had, maar dat het onderwerp blijkbaar tegenwoordig niet meer leefde.264 Het Presidium gaf eveneens toe dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg “door de jaren heen nuttig en ook belangrijk werk heeft gedaan in Tweede en Eerste Kamer. Soms had dat het doel tal van praktische zaken te regelen. Soms ging het om meer principiele en bredere aangelegenheden.”265 Conclusie Het Kamerbreed Vrouwenoverleg heeft veertien jaar lang bestaan. Het werd opgericht in 1981 naar aanleiding van een interview met Joke Smit waarin zij pleitte voor een vrouwenpartij. De Kamervrouwen zagen niets in een vrouwenpartij, maar wel in een regelmatig overleg. In de eerste paar jaar was er eens in de maand of zes weken een vergadering, waar een twintigtal vrouwen naar toe kwamen. Vanaf 1986 nam de belangstelling af tot een tiental vrouwen en waren de vergaderingen slechts eens in de drie maanden. Gedurende de twaalf actieve jaren is zij erin geslaagd om Eerste en Tweede Kamervrouwen te verenigen voor vrouwenbelangen. In volgende hoofdstukken worden de relaties met de vrouwenbeweging, de vergaderonderwerpen en de successen nader bekeken.
264
IIAV, KVO, inv. nr 21, brief van Tuinstra, 20 juni 1995
265
IIAV, KVO, inv. nr 21, brief Deetman, 12 juli 1995
Het Kamerbreed Vrouwenoverleg en de vrouwenbeweging: moeizaam of natuurlijke bondgenoten In het voorgaande hoofdstuk werd het Kamerbreed Vrouwenoverleg geïntroduceerd. In dit hoofdstuk wordt de relatie van het KVO met anderen, voornamelijk vrouwenorganisaties, beschreven. Wat betekende het KVO voor de vrouwenbeweging en hoe had zij die positie verkregen? De vrouwenbeweging bepaalde tot op zekere hoogte de agenda van het KVO. Een groot deel van de vergaderonderwerpen werden aangedragen door vrouwenorganisaties, via directe brieven aan het KVO of via informele contacten met KVO-leden. De brieven zijn grofweg te verdelen in een drie categorieën, Arbeid en Sociale Zekerheid, Geweld tegen vrouwen en Emancipatie. In het volgende hoofdstuk komen deze categorieën weer aan de orde. Het meerendeel van de post waren afschriften van brieven en handtekeningenacties aan ministers of vaste Kamercommissies (vKc). Daarnaast ontving het KVO verzoeken van verschillende vrouwenorganisaties voor een ontmoeting of om een petitie in ontvangst te nemen. Reacties Door de media-aandacht voor het bestaan van het Kamerbreed Vrouwenoverleg waren de vrouwenorganisaties al snel op de hoogte van het bestaan. Het was echter nog niet duidelijk wat de verhouding was van het KVO ten opzichte van de vrouwenbeweging. De beschrijvingen van Opzij deden het lijken alsof het KVO een lobbygroep was voor vrouwen. “Natuurlijk, want het Kamerbreed Vrouwenoverleg was een postadres waar je je politieke ongenoegen op kon richten,” zei Elske ter Veld (PvdA). “Als je in de wilde woeste wereld bent, wat is handiger dan dat er in de Kamer een vaste lobbygroep op jouw issue zit. Dat is genieten.”266 Hanske Evenhuis (CDA) merkte eveneens op dat mensen het KVO als brievenbus zagen. Maar het KVO sprong voor niemand in de bres. “Wij hebben besloten, dat we als groep geen mensen ontvangen. De verschillende commissies, waarin de Kamer is ingedeeld, doen dat wèl, wij willen ons daar niet nog eens naast zetten. We hebben één uitzondering gemaakt, voor Vrouwen Voor Vrede. Verder sturen we alle post die we krijgen, door naar de commissies die het aangaat. Alleen als er zaken zijn, die wij heel belangrijk vinden, willen we er extra aandacht op vestigen. Dan sturen we niet alleen een brief naar de Kamercommissie, maar dan gaat er een afschrift naar de minister. Je moet ons zien als een intern beraad, dat vooral zorgt voor goede informele contacten tussen de vrouwen in het parlement.”267 “Het was echt een overleg,” vertelde Jeltien Kraaijeveld (CDA). 266
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
267
Koerts, 1982, p. 29
“Wij kwamen en we gingen weer en verder bestond het eigenlijk niet. (...) Maar daar zaten wel alle vrouwen die ze nodig hadden en dan ging iedereen wel weer naar zijn eigen partij.”268 Verhouding tot de vrouwenbeweging Vanaf de oprichting was de relatie tussen het Kamerbreed Vrouwenoverleg en de vrouwenbeweging onduidelijk. Ina Brouwer (CPN) vond dat zowel autonome vrouwenbeweging als politieke partijen met feministische ideeën moesten bestaan. “Dat moet samengaan, het is allebei nodig. (...) Het gaat mij erom dat we samen een macht vormen. Dat Kamerbrede Vrouwenoverleg kan bijvoorbeeld nooit goed worden als dat geen verbinding heeft met autonome vrouwenorganisaties en met vrouwengroepen in onze eigen politieke partijen.”269 Virginie Korte (CDA) dacht juist dat het twee aparte werelden waren, door hun verwachtingen van het KVO en hoe het werkelijk functioneerde. “Ik denk dat je daar ook veel meer moet uitgaan van hoe die vrouwen zelf zich voelde in den Haag. En dat was al moeizaam genoeg om je plaats te vinden in de fracties, in commissies, in je eigen partij. (...) Dat je dus zorg kreeg dat je niet altijd specifieke vrouwenonderwerpen ging behandelen (...) Als je dat te makkelijk naar je toe laat schuiven en het je makkelijk opneemt. Dat vind ik niet goed.”270 Vrouwelijke Kamerleden die vanaf 1975 in de Eerste en Tweede Kamer zaten hadden banden met de vrouwenbeweging en veel van de nieuwe leden waren gevormd in hun denken door de Tweede Feministische Golf. Bijna allen onderhielden contact met de Nederlandse vrouwenbeweging. “Anneke Goudsmit (D‟66) zei [tegen mij MS], Dien [Cornelissen (CDA) MS], ja maar jij bent een woordvoerder van de vrouwenbeweging, de beschermvrouwe van de vrouwenorganisaties. Waarop ik zei, dat vind ik een eretitel. (...) Ik ben zelf wel een groot voorstander geweest destijds van vrouwenorganisaties.”271 Hanske Evenhuis (CDA) vertelde dat er informele contacten waren tussen de Kamervrouwen en de vrouwenbeweging. De Kamervrouwen werden gezamenlijk uitgenodigd op bijeenkomsten van vrouwenorganisaties. “Op vrouwengebied was er eigenlijk niet veel tegenstelling, het was alleen hoe was het politiek uitvoerbaar.”272 De vrouwenbeweging koesterde grote hoop voor het KVO, door de artikelen in Opzij en door de houding van het KVO in het eerste jaar. Volgens Erica Terpstra (VVD) was in het begin een grote fout gemaakt door groepen te ontvangen die zich hadden gewend tot het KVO. “Zodoende hebben we verwachtingen gewekt die we niet waar kunnen maken. Als overleg 268
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
269
Waarheid, 15 januari 1982
270
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
271
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
272
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
kunnen wij geen beslissingen nemen, dat moeten de fracties doen.”273 De vrouwelijke kamerleden en sommige buiten-parlementaire groepen hadden zich al snel gerealiseerd dat het vrouw-zijn de partijpolitieke verschillen niet oversteeg. Desondanks hoopten delen van de vrouwenbeweging en sommige kamerleden dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg een vuist zou maken voor vrouwenzaken in de politiek. Opzij schreef in 1998 dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg niet werd gekenmerkt door grote daden.274 Daarmee insinueerde zij dat het niet nodig was het overleg nieuw leven in te blazen. Het was echter nooit de intentie van het KVO om grootse daden te verwezenlijken. Het zou praktisch onmogelijk zijn, aangezien er meer politieke partijen vertegenwoordigd waren in het KVO dan in het kabinet. Deze tegenstrijdige visie op het doel van het Kamerbreed Vrouwenoverleg zorgde voor onduidelijkheid tussen vrouwenorganisaties en het KVO. De vrouwenbeweging kan verdeeld worden in verschillende typen vrouwenorganisaties. De traditionele vrouwenorganisaties houden zich alleen bezig met politiek als het duidelijk vrouwenzaken betreft, maar hun leden hoeven geen politieke burgers te worden. Onder de tweede soort vallen Vrouwenbelangen en MVM. Hun leden worden wel opgeleid tot politieke burgers en zij proberen de politiek te beïnvloeden, elk met een andere doelstelling in het achterhoofd. MVM was de eerste feministische organisatie van de Tweede Golf, die door de komst van praatgroepen en radicaal-feminisme snel verdeeld raakte. De autonome vrouwenorganisaties probeerden zich zoveel mogelijk te ontrekken aan de (mannen)maatschappij. Zij creeërden plaatsen waar vrouwen zichzelf konden ontwikkelen en hadden geen belangstelling voor politieke invloed. Dien Cornelissen (CDA) en Hanske Evenhuis (CDA) bevestigen dit tweeslachtige beeld van de vrouwenbeweging. Volgens Cornelissen waren de traditionele vrouwenorganisaties, “niet zo politiek bewust” buiten de verkiezingen. “Ze waren zo bang dat ze hun handen branden. (...) Ik denk het haast dat ze weer een zekere angst hebben, we moeten niet op de stoel van de politieke partij zitten, zeker niet op de organisaties, op de politieke partijen die hun eigen vrouwenorganisaties hebben.”275 Evenhuis is juist van mening dat de hele vrouwenbeweging in die periode “militanter” was. Tegenwoordig “drijven ze toch meer naar algemeenheden dan specifieke vrouwendingen.”276
273
Telgenhof, 1982
274
Opzij, 1998, p. 29
275
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
276
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
Vrouwen voor Vrede De vrouwenorganisatie waarvoor een uitzondering was gemaakt en welke wel werd ontvangen door het KVO was Vrouwen voor Vrede. Op 20 januari 1981 hadden vrouwelijke kamerleden277 een gesprek met Vrouwen tegen Kernwapens278 en Vrouwen voor Vrede279 waarin zij vrouwen uit alle geledingen van de samenleving wilden inlichten over de gevaren.280 Vrouwen voor Vrede was opgericht in 1970. Zij protesteerden tegen de aankomende plaatsing van kernraketten in Nederland, de wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie en de gevolgen daarvan. Zij pleitten voor het geweldloos oplossen van conflicten. In het gesprek met het KVO zeiden ze dat een fakkeloptocht281 aangetoond had dat vrouwen zeggenschap wilden in de problematiek. “Vrouwen staan dichter bij het leven, willen geen kinderen baren om ze te laten vernietigen. (…) [willen] ook het hart laten spreken.”282 In 1979 was de „werkgroep overheid en politiek‟ opgericht. Deze kleine groep mensen onderhield intensieve contacten met vrouwelijke politici om de ideeën van Vrouwen voor Vrede onder de aandacht te houden. Uit het archief van Vrouwen voor Vrede bleek dat zij voorafgaand aan de oprichting van het KVO verschillende ontmoetingen had met kamerleden, onder andere met Wijnie Jabaay (PvdA), lid van de vaste Kamercommissie Defensie, en correspondeerden met de CDA-Vrouwen. De enige politieke partij die hun uitnodiging niet aannam was de VVD. Sari van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD) schreef dat zij het gevaar van de kernwapenwedloop erkende, maar geen behoefte hadden aan een ontmoeting met Vrouwen voor Vrede.283 Door deze connecties met de parlementsleden was het een kleine stap naar het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Tijdens een informatieavond georganiseerd door Vrouwen voor Vrede had Elida Wessel (D‟66) Helen Caldicott ontmoet. Deze vrouw hield toespraken over de gezondheidsgevaren van kernenergie en de kernwapenwedloop. Wessel wilde Caldicott naar Den Haag halen, de voorzitter van de werkgroep overheid en politiek, was van mening dat “het brede vrouwenoverleg (…) op voorhand beter [is] dan de emancipatieraad” voor een ontmoeting met Caldicott.284 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg stemde eveneens in met een bezoek van de Vereniging voor
277
H.M. de Boois (PvdA), E. Born (CDA), W. Jabaay (PvdA), L. Rempt (VVD) en G. Schaapman (PvdA)
278
B. Brusinski, T. Divendal en J. Roos
279
M. Alkemade, J. van Beuzenkom, N. Kingma, R. Weel en C. de Wit
280
IIAV, VvV, inv. nr 1 t/m 3, gespreksverslag, 20 januari 1981
281
Op 6 december 1979 protesteerden binnen 14 dagen 5000 vrouwen tegen kernbewapening
282
IIAV, VvV, inv. nr 1 t/m 3, gespreksverslag, 20 januari 1981
283
IIAV, VvV, inv. nr 2, brief van Van Heemskerck, 19 april 1983
284
IIAV, KVO, inv. nr 1, brief van Van Beuzenkom-van Veen, 5 november 1981
Medische Polemologie,285 Werkgroep Vrouw, Vrede en Gezondheid286 en de werkgroep overheid en politiek van Vrouwen voor Vrede op 23 februari 1982. Om een gerichte discussie te hebben over de problematiek vroeg Evenhuis (CDA) om de punten die zij ter sprake zouden brengen.287 De vrouwen stuurden elk een brief met vragen naar het Kamerbreed Vrouwenoverleg waarin zij onder andere vroegen hoe de Kamervrouwen zelf omgingen met het vooruitzicht van een kernoorlog en wat zij eraan deden om het te voorkomen. In hun infoblad Vrouw, Vrede en Gezondheidszorg waren vrouwen gevraagd of zij hun beroep als gezondheidsmedewerker zouden uitvoeren in het geval van een kernoorlog. Het merendeel gaf aan te kiezen voor familie en gezin, zij hadden zich uitgesproken tegen kernwapens en wilden niet de gevolgen dragen. Gezondheidsmedewerkers hadden eerder al aangegeven machteloos te staan tijdens een kernoorlog.288 De werkgroep overheid en politiek bood de publicatie van Vrouwen voor Vrede Op weg naar een hoopvolle toekomst, een toekomst met perspectief: een bijdrage aan het denken over vrede en veiligheid van de vrouwenvredesbeweging in Nederland aan. Na afloop van deze ontmoeting schreef een van de vrouwen een brief naar het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Ze bedankte de Kamervrouwen voor hun aandacht en wees hen erop dat ze een kracht en macht konden vormen in de politiek, “doordat U juist als vrouwen bepaalde inzichten deelt, doordat U een geheel eigen inbreng kunt hebben.” Zij, en de andere gasten, waren na afloop wel verbaasd over de mate waarin de Kamervrouwen geïnformeerd waren. “Hoe bestaat het, dat een deel van de vrouwen (zeker niet het grootste) wel hun bezorgdheid toont, maar toch weinig weet heeft van de kernwapenproblematiek? Ze kunnen zich toch – net als wij doen – informeren.”289 Deze brief toonde aan dat vrouwen verschillende verwachtingen hadden van het KVO. De ontmoeting was niet tot ieders tevredenheid, zoals bleek uit een interview dat Anet Bleich had met verschillende leden van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Erica Terpstra (VVD) noemde het “een hevig politiek beladen onderwerp.” Aangezien van tevoren bekend was dat de standpunten verschillend lagen. Ze voorspelde een zachte dood van het overleg als het in de toekomst vaker zou gebeuren. “Vooral in het beginstadium is het belangrijk om urgente onderwerpen aan de orde te stellen die niet al bij voorbaat de politieke scheidslijnen aangeven.”290 Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) was het niet eens met haar uitspraak, Vrouwen voor Vrede lag 285
A. van de Gaag, D. Jacobs, W.J.E. Verheggen
286
Lineke Rikmanspel-Schakenbos & Janny Lips-Jansink
287
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief Evenhuis, 6 januari 1982
288
IIAV, VvV, inv. nr 2 brieven voor 23 februari 1982
289
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief Lips, 7 maart 1982
290
Bleich e.a., 1982, p. 147
niet moeilijker dan het werkgelegenheidsplan of de verblijfsvergunning voor buitenlandse vrouwen. 291 Erica Terpstra gaf als reden voor haar houding ten opzichte van Vrouwen voor Vrede, dat zij het KVO later hadden gevraagd om bij een demonstratie met een spandoek te lopen waarop stond “Vrouwen uit de Kamer zijn ook allemaal voor de vrede.”292 Na dit gesprek werd besloten om niet langer vrouwenorganisaties te ontvangen. Deze beslissing kan verklaard worden door de volle agenda van de Kamervrouwen. Het kan evenwel een strategische beslissing zijn geweest om de eenheid in het KVO te handhaven. De VVD kon zich, bijvoorbeeld, niet vinden in de éénzijdige ontwapening waarvoor Vrouwen voor Vrede pleitte.293 “Vrouwen voor Vrede was natuurlijk duidelijk zeer politiek gesteld,” vertelde Hanske Evenhuis. “Dat lag politiek buitengewoon moeilijk, omdat men allemaal voor vrede was en is, maar de uitvoering lag verschillend. En de inzet van Vrouwen voor Vrede, want we hadden demonstraties enzovoorts meegemaakt en bijgewoond, maar ook in welke oplossing vind je voor die vrede, dat lag duidelijk politiek verschillend en dat veranderde je niet door met elkaar te overleggen, want dat was gewoon een politiek standpunt.”294 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg onderhield nog wel contact met Vrouwen voor Vrede, maar nodigde hen niet langer uit. De brieven die Vrouwen voor Vrede stuurden hadden niet allemaal met vrouwen te maken, bijvoorbeeld een brief over een dienstweigeraar in hongerstaking.295 Het is onwaarschijnlijk dat het KVO hier iets mee heeft gedaan, aangezien het beleid met betrekking tot dienstweigeraars niets met vrouwen te maken had. Later schreef Vrouwen voor Vrede dat zij er niet in waren geslaagd de film Prophecy, over de gevolgen van een kernoorlog, te tonen voor de vKc voor Defensie.296 Zij kregen geen toestemming om het in de Tweede Kamer te draaien en weken uit naar een café in de buurt.297 Bij die filmvertoning waren enkele KVO-leden aanwezig. De problematiek die Vrouwen voor Vrede ter tafel brachten, de dreigende kernoorlog en de wapenwedloop, waren belangrijke onderwerpen in die tijd. In de jaren tachtig waren er grote demonstraties tegen het plaatsen van kernwapens in Nederland. De wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie en later de ontploffing van de kernreactor in Tsjernobyl 291
Bleich e.a., 1982, p. 147-148
292
Bleich e.a., 1982, p. 147-148
293
“De „Vrouwen van de VVD‟ zullen onder aanvoering van Sari van Heemskerck de confrontatie aangaan met
voorstanders van éénzijdige ontwapening.” Vrijheid en Democratie, 1983 294
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
295
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief Vrouwen voor Vrede, 11 februari 1982
296
IIAV, KVO, inv. nr 6, petitie van Vrouwen tegen Kernwapens, 15 mei 1984
297
IIAV, KVO, inv. nr 4, brief van Langhorst-Potma, 18 mei 1983
hadden tot onrust geleid onder de Nederlandse bevolking. Het KVO ontving een verzoek van de Landelijke Werkgroep van het Samenwerkingsverband Stop de N-bom, Stop de Kernwapenwedloop voor een ontmoeting.298 Het Demokratische Fraueninitative stuurde hen een brief over middellange afstandsraketten.299 De “Europese vrouwen”300 steunden het Nee tegen Kernwapens die de Nederlandse bevolking via demonstraties uitsprak.301 Doordat verschillende Kamervrouwen defensie in hun portefeuille hadden kwam dit onderwerp ook in andere vorm op de agenda van het KVO. Marie-Louise Tiesinga (D‟66) had naar aanleiding van een krantenartikel over vrouwelijke deelname op zeeschepen Kamervragen gesteld aan Hoekzema, de staatssecretaris van Defensie. Zij schreef hierover een artikel in het NRC Handelsblad en hoopte dat het KVO hierover zou spreken tijdens de vergadering. “Ik vind dat over het algemeen vrouwen, ook kamervrouwen, zich te weinig bezig houden met defensiezaken.”302 Het onderwerp werd doorgeschoven naar een volgende vergadering waar zij haar notitie over de vrouw in de Krijgsmacht ging presenteren.303 Het onderwerp werd eveneens door Sari van Heemskerck Pillis (VVD) opgepakt die een jaar later een toelichting gaf op het punt Vrouwen in de krijgsmacht.304 Dwaze Moeders Hanske Evenhuis (CDA): “Toen we vragen stelden aan de minister ondertekenden we die met 27 namen en partijen op alfabetische volgorde. Dan is wel duidelijk dat alle vrouwen in de Tweede Kamer die vraag stelden. Twee keer is dat tot nu toe gebeurd. In mei hebben we om maatregelen gevraagd om de positie van zwarte vrouwen in Zuid Afrika en Namibië te verbeteren. In juli wezen we de minister van Buitenlandse Zaken erop, dat de regering wel heel snel strafmaatregelen afkondigde tegen Argentinië toen het met Groot Brittanië in oorlog raakte, maar dat er geen maatregelen worden genomen uit protest tegen de schending van mensenrechten. De verdwijningen nemen daar toe, en de Dwaze Moeders van het Plazo de Mayo hebben onze steun nodig.”305 298
IIAV, KVO, inv. nr 1, brief van Kampen, 16 november 1981
299
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief Demokratische Fraueninitiatieve, 7 februari 1982
300
Vrouwen uit Oostenrijk, Tsjechoslowakije, USSR, Denemarken, DDR, BRD, Finland, Griekenland, Italië,
Nederland, Portugal, Engeland hadden een bijeenkomst in Wenen. 301
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief, 31 januari 1982
302
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Tiesinga, 16 juni 1986
303
IIAV, KVO, inv. nr 9, notulen van 12 december 1985
304
IIAV, KVO, inv. nr 11, notulen van 9 december 1986
305
Koerts, 1982, p. 29-30
Een andere grote vrouwenorganisatie die contact onderhield met het Kamerbreed Vrouwenoverleg waren de Nederlandse sympathisanten van de Dwaze Moeders. De Dwaze Moeders waren Argentijnse vrouwen, wiens kinderen of andere familieleden waren verdwenen onder de militaire Junta van president Videla. Onder zijn bewind werden tussen de 13.000 en 15.000 burgers vermoord. Deze mensen werden ontvoerd door de overheid en nooit meer teruggezien. De achtergebleven familieleden, voornamelijk moeders, organiseerden zich. Elke donderdag kwamen zij bijeen op het grootste plein van Buenos Aires, Plaza de Mayo. Al snel verkregen zij internationale aandacht voor de verdwijningen. De naam Dwaze Moeders was een belediging van een hoge functionaris geweest, maar werd een geuzennaam.306 In Nederland was hun zaak opgepakt door verschillende organisaties, waaronder veel vrouwenorganisaties, onder andere Vrouwen voor Vrede, Stichting Vrouw Kerk 2/3 Wereld en Unie Nederlandse Katholieke Vrouwenorganisatie. Er werd elke lente een Stille Tocht gehouden en handtekeningen verzameld.307 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg werd regelmatig benaderd om deze petities in ontvangst te nemen. Er werd telkens besloten dat één Kamervrouw deze handtekeningen in ontvangst zou nemen, vanuit haar eigen fractie of standpunt. De andere KVO-leden werden uitgenodigd.308 De Unie Nederlandse Katholieke Vrouwenorganisatie nodigde het KVO uit voor de demonstratie op 17 juni 1982. “Wij vragen U dringend om Uw invloed - als vrouwen binnen het Parlement - aan te wenden om die maatregelen te bewerkstelligen, nodig voor een zaak, die al jaren schreeuwt om een oplossing.”309 Mieke Andela-Baur (CDA) nam de petitie in ontvangst, maar het zou “leuk [zijn] voor de demonstranten als zoveel mogelijk „kamerbrede‟ vrouwen bij deze aanbieding aanwezig waren.”310 Naar aanleiding van deze petitie en brief van de Unie Nederlandse Katholieke Vrouwenorganisatie311 hadden de Eerste Kamervrouwen gezamenlijk vragen gesteld.
306
http://www.amnesty.nl/overamnesty_encyclopedie_d.shtml#181 15 feb. 06 & Argentina. (2006). Encyclopædia
Britannica. Opgevraagd 15 februari van Encyclopædia Britannica Online 307
IIAV, KVO, inv. nr 6, brieven van Veenstra-van de Velde, 23 mei 1984 & Vrouwen voor Vrede, 27 september
1984 & VKW, 15 november 1984 & inv. nr 7, petitie Adventkerkgemeente, 29 maart 1985 & Stille Tocht den Helder, 6 april 1985 & Burgemeester Haarlem, 3 mei 1985 & inv. nr 9, Nederlandse Christenvrouwenbond, 24 oktober 1985 & inv. nr 10, Nederlandse Christenvrouwenbond, 17 april 1986 & inv. nr 12, Jiskoot-van der Vegt, 26 maart 1987 308
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 12 maart 1985 & memo, 1 mei 1985 & persbericht VKW, 8 mei 1985 & brief
Stille Tocht, 21 januari 1985 309
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief UNKV, 17 juni 1982
310
IIAV, KVO, inv. nr 3, memo van Andela-Baur, 16 juni 1982
311
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief UNKV, 17 juni 1982
De Dwaze Moeder-week in 1984 leverde veel brieven en handtekeningen op.312 Er was een actie georganiseerd voor FEDEFAM, de federatie van familieleden van verdwenen en vermiste personen, aktief in verscheidene Latijns-Amerikaanse landen. (...) [Hun] voornaamste eis (...) dat het doen verdwijnen van mensen door de VN als misdaad tegen de mensheid gezien werd.313 Men hoopte dat via deze actie FEDEFAM een erkende non-gouvermentele organisatie werd en kon praten met de Verenigde Naties.314 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg had toegezegd over dit onderwerp te spreken tijdens de vergadering. Zij stuurde een reactie op de brief van Werkgroep „Dwaze Moeders.‟315 Een opvallende overeenkomst tussen deze twee vrouwenorganisaties was dat zij zich voornamelijk bezig hielden met problemen in het buitenland. Nederland had een actieve, maar kleine rol, in de wapenwedloop waartegen Vrouwen voor Vrede streed. De dreiging van een nucleaire oorlog kwam vanuit de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De Dwaze Moeders streden tegen een buitenlands regime, waarvan Nederlandse burgers niets te vrezen hadden. De reden dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg juist contact onderhield met deze vrouwenorganisaties had daar mee te maken. Het was politiek gemakkelijker om zich gezamenlijk tegen misstanden in het buitenland te verenigen. Bij binnenlandse problemen speelde het partijstandpunt een grote rol, een Kamerlid was gebonden aan de fractielijn over onderwerpen. Correspondentie Alle post die het KVO ontving werd vermeld op de agenda, tijdens de vergaderingen en in de notulen, zodat vrouwelijke kamerleden vanuit fraktieverband konden reageren. Verschillende vrouwenorganisaties zochten contact met het Kamerbreed Vrouwenoverleg, zowel de traditionele vrouwenbolwerken als de feministische vrouwenorganisaties. Er kwam zelfs een brief uit Oostenrijk, een vrouw van de Österreichse Volkspartei schreef naar aanleiding van een artikel in het tijdschrift Frauen Europas. Haar interesse werd gewekt door “de solidariteit tussen gekozen vrouwen,” zij wilde graag meer informatie vanuit haar functie als Bunderbildungsreferentin van de Oostenrijkse vrouwenbeweging en gemeenteraadslid (Bundesrat).316
312
IIAV, KVO, inv. nr 6, petitie Stille Tocht Emmen, 21 mei 1984 & De Wit-de Vries, 19 mei 1984 & Werkgroep
Stille Tochten, z.d. & Heleen Broekema, 10 mei 1984 & J.A. Eelkema-Kleijnjan, 21 mei 1984 313
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van Nederlandse Christenvrouwenbond, 24 oktober 1985
314
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Werkgroep „Dwaze Moeders‟, 8 oktober 1984 & 19 mei 1984
315
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 13 november 1984
316
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van Danzinger, 28 april 1982
In het archief lagen twee brieven die de leden van het KVO expliciet aanspraken op hun vrouw-zijn. In een brief over vivisectie, het testen van make-up en geneesmiddelen op dieren, vertelde de briefschrijfster dat zij Kamervrouwen had benaderd “omdat in uw vrouwzijn ligt besloten dat u in het bijzonder geroepen bent op te treden als hoedster van het leven.”317 Zij stuurde de brief aan Jeltien Kraaijeveld (CDA). “Als staatssecretaris van Emancipatiezaken hebt u zich destijds doen kennen als een feministe van de goede d.w.z. redelijke soort. U wilt graag nieuwe paden betreden en oude misstanden uitbannen, zonder in het extreme te vervallen en het kind met het badwater weg te gooien.”318 Zij hoopte dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg het onderwerp zou oppakken. Een van de vrouwen van Vrouwen voor Vrede schreef, naar aanleiding van een gesprek, dat de Kamervrouwen volgens haar een doel hadden. “Als U niet langer die starre, volgens traditioneel mannelijke patronen bepaalde uitingsvormen zou handhaven, zou U vooral direkter inspelen op wat in de vrouwenwereld – voor een deel met begrip, soms zelfs medewerking van mannelijke relaties – gaande is. U zou vrouwen kunnen inspireren tot niet alleen persoonlijke groei, dat kunnen we vaak zelf best opbrengen, maar ook tot meer effectief worden naar maatschappelijke instituties.”319 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg was een gesloten organisatie, informatieverzoeken van buiten werden zelden gehonoreerd. In 1984 vroeg een studente of zij voor haar afstudeerscriptie over het KVO de notulen mocht lezen. Het KVO wees dit verzoek af, omdat men het een inbreuk op het besloten karakter van de vergadering vond als achteraf de notulen werden ingezien. Zij mocht wel individuele KVO-leden benaderen. Waarschijnlijk heeft zij daarna voor een ander onderwerp gekozen.320 Een andere studente die een werkstuk wilde maken over politieke vrouwen in Nederland en Frankrijk kreeg evenmin een positief antwoord.321 Er kwam een verzoek van twee filmmakers om medewerking voor en interesse in een film over politieke vrouwen.322 Of er over dit verzoek gesproken is heb ik niet in de notulen teruggevonden. De eindredactrice van het tijdschrift Sociaal Bestek wilde graag een gesprek met het KVO over de positie van vrouwen in de bijstand.323 Men had besloten dat er geen gesprek kon plaatsvinden met
317
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Romijn, 31 december 1984
318
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Romijn, 31 december 1984
319
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief Lips, 7 maart 1982
320
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Mens, 29 oktober 1984 & notulen van 30 oktober 1984
321
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief Van de Koevering, 26 februari 1986
322
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief Wolff en de Vos, juli 1985
323
IIAV, KVO, inv. nr 7, agenda, 24 januari 1985
het KVO, maar wel met individuele belangstellenden die terecht konden bij de secretaris. 324 Eerder was wel aan Brandpunt toestemming gegeven om opnames te maken op een vergadering van het KVO. Men had geen voorwaarden gesteld, behalve “dat het karakter van het item serieus moet zijn en niet een doelbewuste poging om het KVO in een wat kwalijk daglicht te stellen.”325 Het KVO was akkoord gegaan en de leden werden eraan herinnerd dat zij zich “zorgvuldig” moesten voorbereiden op de vergadering. Brandpunt had na het verschuiven van de datum niet opnieuw contact opgenomen en de voorzitter was hier niet op terug gekomen.326 In de jaren negentig ontving het Kamerbreed Vrouwenoverleg minder post van de vrouwenbeweging. Dit kan verschillende verklaringen hebben, het Kamerbreed Vrouwenoverleg was minder actief geworden en werd minder beschouwd als dé plek voor vrouwenbelangen. Daarnaast was de vrouwenbeweging veranderd, in 1988 was Man Vrouw Maatschappij opgeheven, en kleinere vrouwenorganisaties waren zich gaan organiseren in landelijke platforms. Deze organisaties waren nog steeds aan het lobbyen voor vrouwenbelangen, maar niet meer via het KVO. Onderwerpen 1. Arbeid en Sociale Zekerheid Deze brieven hadden betrekking op de arbeidspositie van vrouwen en de bezuinigingen op het gebied van Sociale Zekerheid. Enkele voorbeelden van de diverse onderwerpen op dit gebied waarmee het KVO te maken kreeg. Het Platform van Organisaties voor Alleenstaanden stuurde een artikel over de gevolgen van individualisering voor alleenstaanden.327 Daarnaast vroegen zij aandacht voor de oudere ongehuwde werkenden.328 Zij protesteerden tegen “de achterstelling van de meest betalende groep.”329 Divortium, de bond van gescheiden vrouwen, vroeg naar aanleiding van de verkiezingen om duidelijkheid over de financiële positie van gescheiden vrouwen.330 Het FIOM stuurde een brief over de inkomenspositie van alleenstaande ouders, waarin zij waarschuwden voor de feminisering van de armoede.331 Zij werden gewaarschuwd voor het 324
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 29 januari 1985
325
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van KVO-bestuur, 13 december 1982
326
IIAV, KVO, inv. nr 4, agenda voor 26 april 1983
327
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van Platform van organisaties voor alleenstaanden, 13 september 1982
328
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Platform van organisaties voor alleenstaanden, 5 juni 1984 & inv. nr 13, 25 juni
1987 & inv. nr 4, brief van Nederlandse Vrijgezellenbond, 12 december 1983 329
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Platform van organisaties voor alleenstaanden, 28 mei 1986
330
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief Divortium, augustus 1982
331
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van Fiom, 1 november 1982
ontstaan van “nieuwe armen” door de verandering in de alimentatiewet.332 Vrouwen in de Bijstand vertelden over de korting op de kinderbijslag voor kinderen tot 6 jaar.333 Man Vrouw Maatschappij waarschuwde voor de ongelijke behandeling van man en vrouw in de AOW.334 De AOW-regeling bewees de emancipatie een slechte dienst. Als het echtpaar allebei full-time werkte en 100% AOW betaalde, kregen zij slechts 150% uitgekeerd.335 Het Werkcentrum Opbouwwerk presenteerde hun reader In mijn macht, met het verzoek deze te verspreiden. Het doel was om vrouwelijke opbouwwerkers te ondersteunen en hun positie te verstevigen.336 Het KVO ontving informatiemateriaal van vrouwenadviescommissies. Deze commissies voerden namens en met bewoners gesprekken bij het voorbereiden en bouwen van woningen. Zij hadden eerder hun reactie op de Nota Woonconsument en Volkshuisvesting toegestuurd en het KVO had om meer informatie gevraagd.337 Man Vrouw Maatschappij had een “mini aktie” gestart om zakenbrieven sekseneutraal te maken. Zij hadden een voorstel gemaakt om de aanhef, adressering en ondertekening in voorbeeld-zakenbrieven bij opleidingen “meer te actualiseren in de richting „m/v‟.”338 De NOS vroeg om namen van vrouwen die als deskundigen in het nieuws gebracht konden worden.339 Het KVO ontving verschillende verslagen en rapporten over de positie van werkende vrouwen.340 Enkele waren commentaar op het overheidsbeleid, onder andere de nota Verandering Verzekerd door de Commissie Dekker.341 Het KVO ontving uitnodigingen voor studiedagen of presentaties, onder andere “Herverdeling - Herwaardering van Huishoudelijke Arbeid: een 332
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief Conijn-Tulp, mei 1982
333
IIAV, KVO, inv. nr 3, agenda, 25 november 1982
334
IIAV, KVO, inv. nr 4, brief van MVM, 28 oktober 1983
335
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Kerkhoven-de Heer, 27 februari 1985
336
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van Werkcentrum Opbouwwerk, 19 september 1985
337
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van vrouwenadviescommissies, 3 oktober 1985
338
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van MVM, 1 november 1985 & 8 november 1985
339
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief van NOS, 2 juni 1987
340
IIAV, KVO, inv. nr 6, persbericht van Loopbaangroep Nijmegen, augustus 1984 & inv. nr 9, Congresbundel
Vrouwen aan het Werk, Landelijke Ombudsvrouw, 28 oktober 1985 & Verslag werkdag “Vrouw en Werk”, Emancipatiesteunpunt Overijssel & Nota Gewoon…aan het werk, vrouwelijke leden Provinciale Staten, datum onbekend & Aanbeveling nav studiedag “Vrouw en Arbeid” Kontakt der Kontinenten, inv. nr 7, 21 mei 1985 & inv. nr 10, persbericht van Ned. Christenvrouwenbond, 14 januari 1986 & Publicatie Betaalde en huishoudelijke arbeid van ‘verzorgende vaders’, Wageningen Vakgroep Huishoudkunde, 18 februari 19?? & Rapport Loon van Werken, inv. nr 13, Centrale van Plattelandsvrouwen, 3 november 1987 & Onderzoek herintreedsters, de Baak, juni 1987 & Nota Doorstuderen, VVAO, 15 mei 1987 341
IIAV, KVO, inv. nr 14, brieven van NRV & Breed Platform Vrouwen voor Ekonomische Zelfstandigheid &
Vrouwen Blijven Eisen, 28 maart 1988
(politiek) haalbare kaart?,”342 “HEAO-Vrouw Carrière-Barrière,”343 de conferentie “1992: Vrouwen, van banen naar loopbanen,”344 lezing “Managing Diversity en Emancipatie.”345 De Stichting Arbeidshulpverlening stelde voor een tentoonstelling te plaatsen “in de ruimte(s) van het vrouwenoverleg” naar aanleiding van hun boek Lef is wat je nodig hebt, vrouwen op weg naar betaald werk.346 Er kwamen brieven over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de hogere rangen van het wetenschappelijk personeel,347 over het lage aantal vrouwen in middelbare en hogere functies in het algemeen,348 over arbeidstijdverkorting en herverdeling van werk,349 de gevolgen voor vrouwen van de nieuwe HBO-wet,350 de ongelijke salariëring van de direkteuren basisonderwijs351 en de afvloeiingsregeling die geen rekening hield met sekse.352 Naar aanleiding van een artikel in het blad Folia van de UvA stuurde het Kamerbreed Vrouwenoverleg zelf een brief naar de adviescommissie Vrouwen aan de UvA over de Algemeen Rijksambtenaren Reglement-afvloeiingsvolgorde. Zij wezen hierin op “twee Kamerbreed aanvaarde moties Groenman.”353 De vrouwen van de UvA wilden namelijke positieve discriminatie bij het ontslag van vrouwen.354 Individuele burgers schreven brieven naar het KVO. Een vrouw stuurde een advertentie voor een huismeester waarin expliciet naar een getrouwde man werd gevraagd.355 Iemand schreef over het indirect discriminerend salarisbeleid van vrouwen in onderwijs begeleidingsdiensten.356 Een ander schreef een reactie op een interview van minister-president Lubbers in Opzij, waarin hij had gezegd meer mogelijkheden voor deeltijdwerk te willen creëeren. De schrijfster
342
IIAV, KVO, inv. nr 9, uitnodiging van Centrale van Plattelandsvrouwen, 2 oktober 1985
343
IIAV, KVO, inv. nr 10, uitnodiging van Steunpunt vrouwenemancipatie in het HBO, 31 mei 1986
344
IIAV, KVO, inv. nr 16, uitnodiging van Commissie van de Europese Gemeenschappen, februari 1990
345
IIAV, uitnodiging PRES, ongedateerd
346
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Arbeidshulpverlening voor vrouwen, 12 februari 1986
347
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van LOEKWO, 24 juni 1986 & inv. nr 4, brief Rijksuniversiteit Utrecht, 10 oktober
1983 348
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief van NVR, 14 augustus 1986
349
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Politiek Vrouwenoverleg, 20 mei 1985
350
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Sociale Akademie Twente, 17 juni 1986
351
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Van der Velden-Westerveld, 2 januari 1986
352
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Dreven, 15 mei 1985
353
IIAV, KVO, inv. nr 4, brief van KVO, 21 december 1983
354
IIAV, KVO, inv. nr 4, brief van UvA, 7 november 1983
355
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief Blaauw-Groenhof, 14 november 1982
356
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief Pot, 10 september 1982
herinnerde Opzij en het KVO eraan dat dit door belastingwetgeving verbeterd kon worden.357 Het KVO kreeg ook andere problemen te horen via deze persoonlijke brieven. Bureaucratische beslissingen die leidden tot ongelijkheid in pensioenen. Als gevolg van de echtscheidingswet van 1971 had een groep Nederlandse vrouwen hun zelfopgebouwde weduwenpensioen verloren, doordat hun mannen hun diensttijd als ambtenaar in Nederlands-Indië hadden doorgebracht.358 Een Nederlandse die getrouwd was met een Amerikaan, zou geen pensioen krijgen van de Nederlandse overheid als hij kwam te overlijden.359 Daarnaast ontvingen zij persoonlijke verhalen van bijstandsvrouwen. Een mevrouw vertelde over een regeling voor mensen, die nooit buitenshuis hadden gewerkt en een koophuis bezaten. Als zij in de bijstand kwamen moesten zij een tweede hypotheek op het huis nemen. Bij verkoop van het huis, moest die tweede of krediethypotheek worden terugbetaald. Bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en het recht op AOW, moest rente over die krediet-hypotheek worden betaald. “Ik ben een van de vrouwen waar het hier over gaat en wij zouden het bijzonder op prijs stellen als jullie hier iets aan willen doen! Wij voelen ons zeer gediscrimineerd en dat is zwak uitgedrukt!”360 Een ander ging er door de nieuwe Bijstandswet financieel op achteruit. Zij begreep dat er nu niets meer aan te doen was, maar hoopte dat de Kamervrouwen in de toekomst uit solidariteit met vrouwen onder het minimum, alerter zouden zijn.361 De regering zag zich rond 1986 genoodzaakt grote bezuinigingen door te voeren. Deze bezuinigingen troffen vrouwen op verschillende punten. Er was minder subsidiegeld voor vrouwenorganisaties, waardoor sommigen genoodzaakt waren zichzelf op te heffen. Uitkering en bijstand werden verlaagd en er was geen geld voor investeringen in vrouwenzaken zoals kinderopvang. Een vrouw deed haar beklag bij het Kamerbreed Vrouwenoverleg. “Is het nog niet tot jullie doorgedrongen wie [van de bezuinigingen MS] het grootste slachtoffer worden?”362 Het volwassenenonderwijs, ook wel tweede kans onderwijs, zag grote kortingen tegemoet.363 Vrouwen die door kinderen of om andere redenen geen opleiding hadden, konden deze voorheen met financiële hulp van de overheid alsnog behalen. De overheid had een nieuw studiefinancieringsstelsel ingesteld, waarbij mensen boven de 27 jaar geen recht hadden op 357
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Grotenhuis ten Harkel, 3 november 1984
358
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Lebbink-Weijland, 29 januari 1986
359
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Okkens, 2 januari 1985
360
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Van de Swalm, 12 april 1986
361
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief van Knecht, 18 december 1986
362
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief van Hoefnagels, 6 oktober 1987
363
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief dag- en avondscholengemeenschap MAVO en HAVO Veenendaal, 17 november
1982 & inv. nr 8, CDA-Vrouwenberaad, 29 augustus 1985 & inv. nr 10, Studiehuis, 24 maart 1986
studiefinanciering. Een briefschrijfster beschouwde dit als een belemmering voor de emancipatie.364 Ook zouden de bezuinigingen de kansen voor buitenlandse vrouwen beperken.365 Vrouwenbond FNV sloeg alarm over de financiering voor Vrouwenvakscholen366 en Vrouwenstudies bleef een onzekere toekomst behouden op de Nederlandse universiteiten.367 Er dreigden sluiting voor Vrouwenhulpverlening368 en bezuinigingen in de vrouwengezondheidszorg. Vrouwenbelangen ondersteunden het protest van Universiteit Utrecht en Nijmegen tegen de korting in de opleiding voor mammografie.369 De Vrouwenpartij en de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen protesteerden tegen het uitsluiten van 70+ vrouwen van borstkanker screening en het ontbreken van 50+ vrouwen in het beleid van vrouwengezondheidscentra.370 De Universiteit van Amsterdam was verontrust over het teruglopend aantal vrouwen dat via bevolkingsonderzoek onderzocht werd op baarmoederhalskanker.371 Een gelijk klinkende brief ontving het KVO van het Drents Vrouwenberaad, door het beëindigen van de rijksfinanciering zou er geen bevolkingsonderzoek meer mogelijk zijn.372 Vrouwengezondheidszorg verscheen vaker op de agenda van het KVO. Zij ontving een vertegenwoordiger van het consultatiebureau voor alcohol en drugs om te praten over de specifieke problemen voor vrouwen.373 Natuurlijk was abortus, ondanks de wetgeving, nog niet van de agenda verdwenen. De organisatie Wij Vrouwen Eisen bleef bestaan, zij hadden bezwaren tegen de abortuswetgeving zoals deze er toen lag.374
2. Geweld tegen Vrouwen
364
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief Twisk, 25 maart 1985
365
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Buitenlands Vrouwenoverleg, 23 november 1984
366
IIAV, KVO, inv. nr 12, brief van Vrouwenbond FNV, 8 januari 1987
367
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief SLOV, 23 januari 1985 & 30 mei 1985 & inv. nr 4, brief Rijksuniversiteit Groningen,
5 september 1983 & inv. nr 10, petitie Landelijk Overleg Vrouwenstudies, 26 juni 1986 368
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief Toekomst Vrouwenhulpverlening, 9 september 1986 & inv. nr 10, Emancipatie-
Steunpunten, 3 juli 1986 369
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Vrouwenbelangen, 13 november 1984
370
IIAV, KVO, inv. nr 19, brief Vrouwenpartij, 25 mei 1993 & inv. nr 14, brief van Ned. Bond van
Plattelandsvrouwen, 11 juli 1988 371
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van UvA, 13 juni 1986
372
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Drents Vrouwenberaad, 7 maart 1986
373
IIAV, KVO, inv. nr 14, agenda, 10 maart 1988
374
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Wij Vrouwen Eisen, 17 mei 1984
Stichting Vrouwenemancipatie Friesland stuurde een brief over geweld buitenshuis. Zij hadden de NS gevraagd naar de reden voor de conducteurloze treinen in het Noorden. De NS had besloten niet langer conducteurs op sommige treinen te laten rijden, om de loonkosten te drukken. Vrouwenemancipatie Friesland had hier protest tegen aangetekend, omdat vrouwen een groter risico liepen het slachtoffer te worden van seksueel geweld als er geen conducteur was in de trein.375 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg pakte dit onderwerp op en stuurde de brief door naar Verkeer en Waterstaat.376 Minister Smit-Kroes voor Verkeer en Waterstaat had sympathie en begrip voor het onderwerp, maar vond dat het onjuist was “om de aanwezigheid van conducteurs op deze treinen te motiveren met het tegengaan van sexueel geweld tegen vrouwen. Het gaat hier om een meer algemeen probleem.”377 De Vrouwenpartij protesteerde tegen het verspreiden van het boekje Vies is Lekker onder lagere schoolkinderen in Eindhoven. De Roze Driehoek wilde kinderen bewust maken van andere seksuele opties dan heteroseksueel. Ouders en de Vrouwenpartij waren boos op hen, volgens hen werden kinderen al overspoeld met seksuele beelden.378 Vrouwenorganisaties die tegen geweld streden werden eveneens getroffen door de bezuinigingen. Het voortbestaan van Blijf van mijn Lijf huizen stond op de helling. Er waren plannen voor decentralisatie die op 1 januari 1986 zouden ingaan. Als de huizen hun financiering niet rond kregen, moesten zij sluiten. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg ontving 8 brieven van huizen die in de problemen waren.379 De inwoners van het huis in IJmond werden binnen enkele maanden op straat gezet, omdat hun de huur was opgezegd.380 De Provinciale Vrouwenraad Noord-Holland381 pleitte voor het voortzetten van de rechtstreekse subsidiëring van de Blijf van mijn Lijf huizen.382 Blijf van mijn Lijf herhaalde hun verzoek om te praten over de beleidsnota: Vrouwenmishandeling; doelen, werkwijze en financiering van de Stichtingen Blijf van m’n Lijf.383 Het Landelijk Overleg voor Crisis en Opvangcentra384 stuurde een brief waarin zij zich verzette tegen de decentralisatie plannen. Zij vroegen het Kamerbreed Vrouwenoverleg via fractiegenoten in de 375
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van St. Vrouwenemancipatie Friesland, 23 oktober 1984 & 27 juni 1984
376
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van KVO, 9 oktober 1984
377
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Min. V&W, 22 november 1984
378
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief van Vrouwenpartij, 4 december 1986
379
IIAV, KVO, inv. nr 3, 8 brieven van Blijf van mijn Lijf, 18 november 1982 & inv. nr 2, nota van Vrouwenopvang
Rijnmond, 6 april 1982 380
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van Blijf van mijn lijf, 9 februari 1982
381
Marie-Louise Tiesinga, Pia Bandt-Hunteman, Wil Bout-Wissink, Tiny Jaring-Knoppersen
382
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van Vrouwenraad, 13 november 1985
383
IIAV, KVO, inv. nr 5, brief van Blijf van mijn Lijf, 26 januari 1984
384
Vrouwenopvanghuizen in Leiden, den Bosch, Rotterdam, Oosterbeek
vaste Kamercommissie voor Welzijn en Cultuur hun punten door te geven.385 Het KVO kreeg de notulen van het gesprek tussen Stichting Blijf van mijn Lijf en het ministerie van WVC over de tijdelijke subsidieregeling maatschappelijke dienstverlening toegestuurd.386 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg ontving verschillende brieven van vrouwenorganisaties en individuen. Door de afhankelijke verblijfsvergunning dreigde er uitzetting voor mevrouw Rahime Sagar. Zij was in 1979 naar Nederland gehaald, maar in 1983 werd haar huwelijk ontbonden.387 Eind november dreigde uitzetting voor het gezin Taouzani388 en Vera Lucia Gomes Barros en Maria de Lourdes Gomes Mendes hadden een verblijfsvergunning nodig.389 In 1987 ontving het KVO een verzoek om steun voor asielaanbieding. Er was een actie gaande om veertien ter dood veroordeelde Chileense politieke gevangenen Nederlands asiel aan te bieden.390 Er was een brief over de Nederlandse ambassade in Mexico die weigerde een Nederlandse vrouw te helpen. Zij was verkracht en wilde haar verkrachter gerechtelijk vervolgen, maar ontving geen rechtsbijstand van haar ambassade.391 3. Emancipatie Het KVO werd door de Rooie Vrouwen in Voorschoten op de hoogte gebracht van het hernoemen van verschillende straten in Voorschoten naar Wilhelmina Drucker, Carry Pothuis, Suze Groenweg, Aletta Jacobs en Joke Smit.392 De Nederlandse Vrouwen Raad (NVR) stuurde hun correspondentie met de Nederlandse Post. NVR had gevraagd om een bijzondere postzegel naar aanleiding van de eerste decennium van de vrouw in 1985.393 Het grootste deel van de correspondentie wat betreft emancipatie had betrekking op de bezuinigingen. De regering had besloten de Rijksbijdrage-regeling Emancipatiewerk af te schaffen en op te nemen in de Rijksbijdrage-regeling Sociaal Kultureel Werk. Dat betekende dat emancipatieprojecten geen eigen geldpotje meer hadden bij gemeente en rijksoverheid, maar dat zij moesten concurreren met andere projecten. Hierover ontving het KVO vele petities en protestbrieven van kleinschalige vrouwenprojecten verspreid door heel Nederland en vanuit de 385
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van LOCO, 21 oktober 1984
386
IIAV, KVO, inv. nr 4, brief van Blijf van mijn Lijf, 13 juni 1983
387
IIAV, KVO, inv. nr 6, Brief van Werkgroep Buitenlanders Willemskwartier, 21 mei 1984
388
IIAV, KVO, inv. nr 9, Aktiecomité 'Het gezin Taouzani moet blijven', 23 oktober 1985 & 12 november 1985
389
IIAV, KVO, inv. nr 9, Kaapverdiaanse arbeiders vereniging, 7 november 1985 & 12 november 1985
390
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief van Bustamente, 23 augustus 1987
391
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief van Netwerk Vrouwen gaan door, 12 oktober 1987
392
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Rooie Vrouwen, 13 februari 1985
393
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief NVR, 28 juni 1982
hele vrouwenbeweging.394 Zo merkte de Gereformeerde Vrouwenbond op dat de bezuinigingen in strijd waren met het concept-Beleidsplan Emancipatie.395 Vrouwenemancipatie Friesland benadrukte het gebrek aan structureel emancipatiebeleid en de noodzaak van de RBR Emancipatiewerk.396 De VVD-vrouwen konden zich vinden in de plannen, mits de gemeenten geld bleven geven aan projecten voor vrouwenemancipatie.397 De geplande bezuinigingen voor de Nederlandse Vrouwen Raad, de overkoepelende organisatie van vele vrouwenorganisaties, leidde tot veel brieven en zelfs een gesprek. In de notulen werd nog eens extra aandacht gevraagd voor hun dreigende sluiting.398 De NVR had steun gevonden bij PvdA, CDA en D‟66 om een uitzondering te maken voor vrouwenorganisaties.399 Len Rempt (VVD) had een motie ingediend over het voortzetten van emancipatiewerkers in verschillende organisaties tot 1990. Deze motie was aangenomen en Vrouwenbelangen stuurde een bericht naar het Kamerbreed Vrouwenoverleg om haar te bedanken voor haar inzet.400 Volgens Jeltien Kraaijeveld (CDA) werden de emancipatieregelingen “nog aardig overeind gehouden. (...) Want het zijn natuurlijk peanuts, op het totaal zijn het peanuts. Als je dan juist door, even een kleine ondersteuning, grote groepen in beweging houdt, erbij houdt en het gevoel geeft dat ze meetellen, dat vind ik dan wel heel erg belangrijk.”401 Naast het opheffen van de RBR-regeling hadden andere vrouwenorganisaties te kampen met minder geld. Het ging financieel niet goed met Feministische Uitgeverij Sara en in 1984 verzochten zij het Kamerbreed Vrouwenoverleg borg te staan voor een lening van de Triodos bank.402 Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) stelde voor een gezamenlijke actie op te starten voor Amazone, wiens subsidiering dreigde te stoppen.403 Naast klachten over bezuinigingen voor vrouwenorganisaties ontvingen zij een brief van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen. De tariefsverhoging van het openbaar vervoer, toen nog een staatsbedrijf, maakten het moeilijk voor non-profit vrouwenorganisaties om de reiskosten van hun vrijwilligers te betalen.404 394
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 29 november 1983 & inv. nr 5, 32 brieven, 20 februari 1984 & inv. nr 6, brief
van NVR, 1 november 1984 & inv. nr 9, telegram van NVR, 22 november 1985 395
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Gereformeerde Vrouwenbond, 20 september 1984
396
IIAV, KVO, inv. nr 5, brief van St. Vrouwenemancipatie Friesland, 16 februari 1984
397
IIAV, KVO, inv. nr 5, brief van cursisten Emancipatiebevordering, 17 februari 1984
398
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 3 oktober 1984
399
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van NVR, 15 november 1984
400
IIAV, KVO, inv. nr 12, brief Vrouwenbelangen, 23 februari 1987
401
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
402
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van uitgeverij Sara, 15 mei 1984
403
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 13 november 1984
404
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van NVH, 8 oktober 1984
Er waren verschillende emancipatieontwikkelingen gestart door de overheid. Men was bezig met het Beleidsplan Emancipatie. De Landelijke Politieke Scholingscursus wilde graag een gesprek met het KVO om te weten welke punten van belang waren voor hun achterban of waar zij zich voor moesten inzetten.405 Het KVO ontving het rapport Emancipatie van de vrouw in de memories van toelichting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. “Gezien uw belangstelling in het verleden voor deze uitgave, die een overzicht geeft van wat door de verschillende departementen in het kader van het Emancipatiebeleid wordt gedaan.”406 Aan de andere kant kregen zij de correspondentie van de Voorlopige Begeleidingsgroep voor Emancipatieonderzoek (VBEO) met de regering over de mogelijke opvolging van hun instituut dat binnenkort opgeheven werd.407 Zij ontvingen een protestbrief naar aanleiding van het plan om de staatssecretaris van Emancipatiezaken af te schaffen.408 Tijdens een KVO-vergadering merkte Jeltje van Nieuwenhoven op dat een van die protestbrieven getekend was door het Kamerbreed Vrouwenoverleg zonder dat de leden hierover geïnformeerd waren. Zij vond dit een onjuiste gang van zaken. Het bleek dat het KVO de brief niet had getekend en dat hun naam er ten onrechte onderstond.409 Tijdens het congres „Vrouw, Macht, Strategie‟ in 1986 was het initiatief voor een minister voor Emancipatiezaken gestart. Er waren vele vrouwenorganisaties en vrouwen die aan deze actie meewerkten. Enkele Kamervrouwen deden er aan mee en er zaten notulen van drie vergaderingen in het archief.410 Een belangrijk onderdeel van emancipatie was het vergroten van het aantal vrouwen in de Tweede Kamer. Van de Rooie Vrouwen ontving het KVO een uitnodiging voor de landelijke manifestatie “Vrouwen in de politiek, we kunnen er mee voor de dag komen. Politiek van vrouwen is politiek voor de toekomst.”411 De PSP Meidengroep vroeg of er van elke politieke partij minstens één vrouw mee wilde doen aan het meidentribunaal over politiek.412 Zij kregen een steunverzoek voor de koninklijke onderscheiding voor mevrouw Riet Grobijn-van Putten van de SGP die, zonder succes, jarenlang had geprobeerd zichzelf en andere vrouwen op de
405
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Landelijke Politieke Scholingscursus, 9 januari 1986
406
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief Min. SoZaWe, juni 1982
407
IIAV, KVO, inv. nr 5, brief van VBEO, 28 februari 1984
408
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van Haags Vrouwencentrum, 25 juni 1986
409
IIAV, KVO, inv. nr 11, notulen van 9 september 1986
410
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief VVAO, 21 oktober 1985 & brief Actie Minister Emancipatiezaken, 26 december
1985 & inv. nr 10, brief Provinciale Vrouwenraad Noord-Holland, 29 mei 1986 & notulen van Actie Minister Emancipatiezaken, 8 januari 1986 & 17 februari 1986 & 14 maart 1986 411
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van Rooie Vrouwen, 26 februari 1982
412
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van PSP Meidengroep, 22 september 1982
kieslijst van de SGP te krijgen.413 Rond de verkiezingen ontving het KVO informatiemateriaal van vele organisaties die zich bezig hielden met vergroting van het aantal vrouwen in de politiek. Vrouwenbelangen wilde via hun actie M/V 50/50 meer vrouwen in de politiek verkozen krijgen. Voor de verkiezingen van 1986 hadden zij twee acties gepland: “Meer Vrouwen in de Fraktie” en het vrouwenverkiezingsprogramma Vrouwenwensen zijn Mensenbelangen.414 In dit programma stonden beschrijvingen van vrouwenemancipatiedoelstellingen op korte en lange termijn, samengesteld in overleg met de vrouwenorganisaties van politieke partijen.415 Zij overhandigde deze brochure aan het Kamerbreed Vrouwenoverleg.416 Hier was mee ingestemd omdat het KVO hoopte met behulp van de brochure meer specifieke vrouwenpunten in de verkiezingsprogramma‟s te krijgen. De ontmoeting haalde het NRC Handelsblad, Emancipatie van vrouwen niet aan partijen gebonden. Het NRC vermelde alleen de kamerleden van PvdA, CDA, VVD, D‟66 en PSP.417 Ontmoetingen Minder dan een jaar na de oprichting besloot het Kamerbreed Vrouwenoverleg niet langer organisaties te ontvangen op hun vergaderingen, noch zich te laten vertegenwoordigen op manifestaties. De KVO-leden waren geen samenhangende groep, met dezelfde ideeën en idealen, en konden niet als geheel naar buiten treden. Er bleven verzoeken komen vanuit de vrouwenbeweging en deze werden bijna allemaal consequent afgewezen om de volgende redenen: het Kamerbreed Vrouwenoverleg wilde dubbele werkbelasting van kamerleden voorkomen. Indidividuele Kamerleden konden dezelfde vrouwenorganisaties in een andere commissie ontmoeten. De vrouwenorganisaties konden terecht bij vaste Kamercommissies van bijvoorbeeld Emancipatie of Buitenlandse Zaken waar ook KVO-leden inzaten. Het KVO wilde geen verwachtingen wekken die niet konden worden waargemaakt. Daarnaast was het KVO geen politieke machtsfactor, zij nam geen positie in voor een wetsontwerp, noch deed zij wetsvoorstellen.418 Een ander argument was de verhouding met de fractie. Een ontmoeting met een vrouwenorganisatie, als Vrouwen in de Bijstand, kon door een fractie worden opgevat als provocatie. Dit argument werd gebruikt toen een CPN-vrouw vroeg of het KVO op 8 maart,
413
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van Grobijn, 10 november 1993
414
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van Vrouwenbelangen, 8 november 1985
415
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 23 april 1985
416
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Vrouwenbelangen, 14 mei 1985
417
NRC Handelsblad, 1985
418
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief van Jabaay, 24 september 1986
Internationale Vrouwendag, bijstandsvrouwen wilde ontvangen. Het KVO vreesde dat een ontmoeting de positie van het KVO zou verzwakken.419 Onderwerpen De verzoeken die niet werden afgewezen waren voornamelijk afkomstig van belangrijke buitenlandse bezoeksters en kunnen ingedeeld worden in de categorieën Geweld tegen vrouwen en Emancipatie. De Stichting Vrouw, Kerk 2/3 Wereld (VKW) had een ontmoeting opgezet tussen het KVO en Sheena Duncan, een Zuid-Afrikaanse anti-raciste. VKW was een overkoepelende organisatie van verschillende religieuze vrouwelijk activitistische organisaties. Hun voornaamste actiepunt waren de Dwaze Moeders uit Argentinië. Het KVO had alleen ingestemd met het verzoek, omdat zij zich al met de zaak van Duncan hadden bemoeid middels Kamervragen. “Het zou mij zeer welkom zijn, wanneer van elke fractie tenminste een vrouw aanwezig zou kunnen zijn” op de ontmoeting van 26 oktober 1982.420 Op 20 mei 1987 werd een delegatie van Women‟s Power against the Arms Race on Earth and in Space421 ontvangen die haar werk presenteerde en een gesprek kreeg met het KVO.422 Voorafgaand aan deze ontmoeting hadden Wijnie Jabaay (PvdA), Frouwke Laning-Boersema (CDA), Ria Beckers (PPR) en Hanneke Gelderblom-Lankhout (D‟66) kennis gemaakt met deze organisatie tijdens een bijeenkomst.423 Naar aanleiding van de verkiezingen in 1994 waren verschillende vrouwenorganisaties uitgenodigd om te spreken over hun activiteiten voor de verkiezingen. Vrouwenbelangen424 sprak over de 35% vrouwenactie, Landelijke Vereniging van Emancipatiebureaus425 over hun “Project 1994 Vrouwen kiezen,” Landelijke Federatie voor Surinaamse Vrouwenzaken426 over activiteiten voor zwarte migrantenvrouwen.427 Namens het Europese netwerk van deskundigen inzake vrouwen in het besluitvormingsproces gaf Monique Leyenaar een toelichting over de “verklaring” die op 3 november 1992 in Athene zou worden aangenomen.428 Na afloop van de vergadering werden de deelnemende vrouwen uitgenodigd voor het diner, waar men verder kon 419
IIAV, KVO, inv. nr 5, notulen van 28 februari 1984
420
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van KVO-bestuur, 19 oktober 1982
421
Maviye Karaman, voorzitster Turkse vrouwenbeweging in Nederland, Ria Weel van de stichting Vredesopbouw,
Lieke Thesing, Else Rose Kuiper en Ina Brouwer namens de 24 oktober groep. 422
IIAV, KVO, inv. nr 12, agenda, 12 mei 1987
423
IIAV, KVO, inv. nr 12, brief van WPAARES, 9 maart 1987
424
Arina Angerman
425
Monique Korten
426
Agnes Samuels
427
IIAV, KVO, inv. nr 19, agenda, 31 maart 1993
428
IIAV, KVO, inv. nr 19, agenda, 31 maart 1993
discussieren.429 Andere buitenlandse gasten waren mevrouw Friede Cederboom-Ritself, zij was de mede-oprichtster van de Surinaamse Vrouwenraad en ambtelijk bestuurder. Deze ontmoeting stond in de agenda als een informele procedure.430 Voor een ontmoeting met mevrouw Violet Mothlasedi Asdwu, voorzitter van het Zuidafrikaanse vakverbond van dienstboden, werden expliciet overige (mannelijke) fractieleden uitgenodigd.431 Het KVO ontving in 1989 de eerste zwarte vrouwelijke burgemeester van Little Rock, Arkansas, Lottie Shackleford.432 In 1990 wilde Marja-Liisa Lepistö, oud-parlementariër en de vrouw van de Finse premier Harri Holkeri, het Kamerbreed Vrouwenoverleg ontmoeten. In eerste instantie wilde het KVO geen ontmoeting, zij wilde geen precedent scheppen, en voortaan alle vrouwen van staatshoofden moeten ontvangen. Door het grote aantal belangstellenden dat zich had aangemeld werd toch ingestemd met een ontmoeting.433 Om deze belangrijke gasten toch te kunnen ontvangen had het KVO een loophole gevonden in hun argumentatie. In verschillende brieven werden de KVO-leden erop gewezen dat deze vrouwen niet ontvangen werden door het Kamerbreed Vrouwenoverleg maar door vrouwelijke vertegenwoordigers van belangstellende fracties.434 Er werd niet met alle ontmoetingen ingestemd. Het verzoek van de Vrouwenpartij voor een ontmoeting om te leren van de ervaring van het Kamerbreed Vrouwenoverleg is zeer waarschijnlijk niet ingewilligd. De Vrouwenpartij bestond sinds oktober 1981 en wilde in samenwerking met verschillende vrouwen hun partijprogramma samenstellen.435 De Nederlandse Vrouwenbeweging, een Communistische organisatie, had Tessa Marcus en Makoszana Njobe, leden van de ANC-vrouwengroep, te gast. Zij wilde graag een ontmoeting tussen hen en het Kamerbreed Vrouwenoverleg.436 Het verzoek om samen met woordvoerders van Buitenlandse Zaken een delegatie van 4 Nicaraguaanse vrouwen te ontvangen werd evenmin beantwoord.437 VKW wilde dat het KVO hun gast Aurelilia Molina uit Nicaragua zou ontvangen. Zij verwezen naar eerdere gesprekken tussen KVO-leden en “vrouwen van komitees van familieleden van verdwenen uit o.a. Argentinië en Peru.”438 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg
429
IIAV, KVO, inv. nr 19, agenda, 31 maart 1993
430
IIAV, KVO, inv. nr 13, memo van KVO-bestuur, 1 oktober 1987
431
IIAV, KVO, inv. nr 14, memo van KVO-bestuur, 3 maart 1988
432
IIAV, KVO, inv. nr 15, brief van KVO-bestuur, 14 februari 1989
433
IIAV, KVO, inv. nr 16, notulen van 27 maart 1990
434
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 28 september 1982
435
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van Vrouwenpartij, 2 maart 1982
436
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van De Kler-Zweers, 15 februari 1986
437
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief van Heuthorst, 4 november 1987
438
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van VKW, 4 februari 1986
wees dit gesprek af, op basis van al eerder genoemde argumenten. Daarnaast waren er praktische bezwaren. De Eerste Kamer vergaderde niet op de data die VKW voorstelde en het was niet duidelijk of de Tweede Kamer-leden wel tijd hadden. De KVO-leden werden wel in gelegenheid gesteld om persoonlijk een ontmoeting te organiseren.439 Hierop stuurde VKW een brief terug waarin zij hun teleurstelling uitspraken over de gang van zaken. “Vanuit het VKW hebben wij immers goede ervaringen met gesprekken tussen bezoeksters uit Latijns Amerika en het Vrouwenoverleg. Naar ons idee waren deze bijeenkomsten nuttig, om u op de hoogte te stellen van wat in Latijns Amerika, met name op het terrein van (vrouwen en) mensenrechten gebeurde. De Latijns Amerikaanse bezoeksters vonden het over het algemeen ook waardevol om de mogelijkheid te hebben vrouwen uit het parlement te spreken en hun vragen aan de Nederlandse- politiek op tafel te kunnen leggen.”440 Ontmoeting met de minister-president Naar aanleiding van een discussie over het nut van het Kamerbreed Vrouwenoverleg kwam Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) met het voorstel voor een informeel gesprek met minister-president Lubbers.441 De bedoeling was om de minister-president op de hoogte te brengen van de vrouwenpunten die speelden. “We waren natuurlijk gedreven en dat is het boeiende aan die periode en dat heeft zeker het Kamerbreed Vrouwenoverleg verdiept, dat we allemaal gedreven waren. (...) Diegene die kwamen (...) die wilde ook wat. Die gedrevenheid hadden we met elkaar gemeen en daar voedden we elkaar ook mee.”442 Op 14 mei 1985 en 1 juli 1987 had het Kamerbreed Vrouwenoverleg een gesprek met de minister-president, waarbij alle leden waren uitgenodigd, “hoe meer zielen, hoe meer vreugd!”. De gesprekken waren vertrouwelijk, om te voorkomen dat de pers of anderen zouden denken dat er onenigheid was binnen de fracties. Alleen op basis van een notitie van Jeltien Kraaijeveld-Wouters (CDA) en Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA), die werd toegevoegd aan de agenda, zijn gespreksonderwerpen terug te vinden. De notitie was slechts een gedachtenbepaling, waar men uiteindelijk over heeft gesproken is onbekend.443 Er waren geen notulen gemaakt en het beloofde verslag van Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) heb ik niet terug kunnen vinden in het archief. Het KVO hoopte op een open en indringend gesprek, uitlopend op positieve suggesties. Het eerste gesprek in 1985 ging voornamelijk over de emancipatie ontwikkelingen in Nederland, 439
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van KVO, 10 februari 1986
440
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief VKW, 5 augustus 1986
441
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 29 januari 1985
442
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
443
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 23 april 1985
het emancipatiebeleid in het algemeen, niet onderdelen daarvan. Zij zagen geen reëele verbetering voor de maatschappelijke positie van vrouwen, maar eerder een back lash. Doordat het regeringsbeleid voor emancipatie voornamelijk negatieve beeldvorming als gevolg had. Mensen hadden het gevoel dat er rechten en geld van hen werd afgepakt om aan vrouwen te geven. De neveneffecten van het regeringsbeleid voor emancipatie, bijvoorbeeld derde fase tweeverdieners; versteviging deeltijdbanen; kinderopvang; marktconform handelen en flexibilisering, waren negatief. Daarnaast was het Beleidsplan Emancipatie nog steeds niet definitief en was de derde EG-richtlijn niet volledig gerealiseerd. Als laatste wezen de KVO-leden op “losse” uitspraken van leden van het kabinet die onnodige irritatie opwekten. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg had wel enkele positieve opmerkingen, toen een nota dreigde verkeerd uit te werken was deze op tijd teruggehaald.444 Na afloop kreeg de minister-president een bedankbriefje en het verzoek hem in de toekomst nogmaals te mogen benaderen voor een vervolggesprek,445 dat gesprek vond plaats op 1 juli 1987. Tijdens dit gesprek ging het Kamerbreed Vrouwenoverleg meer op verschillende onderwerpen in zoals de werkgelegenheid voor vrouwen; kinderopvang in verband met de nieuwe belastingwetgeving; coördinatie tussen departementen inzake emancipatieprojecten; pensioenen; consequenties emancipatie beleidsplan 1990 en de fiscale gevolgen voor vrouwen.446 Naar aanleiding van dat gesprek hadden de Kamervrouwen een brief opgesteld waarin zij verder ingingen op de pensioenproblematiek. Het plan van de regering was dat iedereen vanaf 1990 aan het werk was, dat betekende dat iedereen een volledig pensioen moest verdienen, niet afgeleid van de partner. De pensioenwetgeving moest rekening gaan houden met de hiaten in de loopbaan van vrouwen. Deeltijdwerkers, voornamelijk vrouwen, hadden evenredig recht op pensioen en het weduwen-pensioen moest niet te snel afgeschaft worden. Op lange termijn zouden mensen voor zichzelf en eventuele kinderen pensioenrechten op kunnen bouwen. Op korte termijn moesten zowel mannen als vrouwen voor hun partner rechten op kunnen bouwen. Petities Het KVO wees consequent verzoeken af van vrouwenorganisaties die vroegen om een vertegenwoordiger van het KVO voor een demonstratie, of om een petitie in ontvangst te nemen. Elske ter Veld (PvdA) vergeleek deze handelswijze met andere kamercommissies. “Dan wordt de petitie door de voorzitter in ontvangst genomen, en dan zijn er misschien nog een paar 444
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 23 april 1985
445
IIAV, KVO, inv. nr 8, notulen van 11 juni 1985
446
IIAV, KVO, inv. nr 13, memo van Jorritsma, juni 1987
leden bij.” Omdat het KVO geen voorzitter had die het overleg naar buiten toe vertegenwoordigde namen individuele leden een petitie in ontvangst. “Tussen commiteren en compromiteren. Daar zit het tussen, want je commiteert je eraan en soms wil je er niet door gecompromiteerd worden. Dat is het spanningsveld van het Kamerbreed Vrouwenoverleg.”447 Onderwerpen Het grootste deel van de petities die het KVO ontvingen hadden betrekking op situaties in het buitenland. Uitzondering was de petitie van Vrouwen in de Bijstand tegen de beslissing van ministers de Boer en De Graaf over de korting van bijverdiensten uit arbeid.448 Het meerendeel van de petities was afkomstig van Stichting Vrouw Kerk 2/3 Wereld (VKW). Deze organisatie demonstreerde in 1986 wekelijks voor de Zuid-Afrikaanse ambassade tegen het apartheidsregime, de betrokkenheid van Shell449 en vroeg aandacht voor de situatie van “zwarte mensen in ZuidAfrika.”450 Ria Beckers (PPR) nam een petitie in ontvangst voor de aktie „Vrouwen tegen deportaties in Zuid-Afrika‟. Deze actie was georganiseerd door Stichting Vrouw Kerk 2/3 Wereld, waarin zij aandacht vroegen voor de situatie van zwarte vrouwen in Zuid-Afrika en Namibië.451 Omdat het een tijd zou duren voor het overleg weer bij elkaar kwam, besloot Beckers enkele concept-vragen van “alle vrouwelijke Eerste en Tweede Kamerleden” voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamewerking rond te laten gaan.452 Daarnaast organiseerden zij jaarlijks demonstraties en petities voor de Dwaze Moeders. Toen zij om een vertegenwoordiger van het KVO voor hun 22e Landelijke Stille Tocht in 1982 vroegen kregen zij het volgende antwoord van het KVO. “Het Vrouwenoverleg omvat alle vrouwen van de verschillende fracties. Zij overleggen regelmatig om te proberen op één lijn te komen ten aanzien van bepaalde zaken. Zij treden echter niet op als eenheid naar buiten. Zeker bij een politiek geladen onderwerp, als het onderhavige, is het onmogelijk om met één standpunt naar buiten te treden, daar alle fracties nu eenmaal verschillend denken.”453 Drie jaar later wilden zij een petitie aanbieden aan het KVO als afsluiting van hun actieweek “Vrouwen voor recht, tegen verdwijningen.” Hiervoor werden de KVO-leden “op persoonlijke titel” uitgenodigd “tot
447
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
448
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief Vrouwen in de Bijstand, 20 augustus 1982
449
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van VKW, 20 juni 1986
450
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief VKW, 4 mei 1987
451
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van VKW, 21 september 1982
452
IIAV, KVO, inv. nr 2, memo van Beckers, 6 mei 1982
453
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van KVO, 4 november 1982
bijwonen van de aanbieding van de petitie.”454 Op 7 maart 1985 nam Dien Cornelissen (CDA) als Kamervrouw de petitie van de Dwaze Moeders in ontvangst en werden anderen aangespoord om eveneens aanwezig te zijn.455 Toen Cathy Ubels (EVP) een petitie van Vrouwen voor Vrede Wapenhandel en conversie in ontvangst nam op 18 juni 1985 nodigde zij de overige vrouwelijke kamerleden uit. 456 Zolang het op persoonlijke titel gebeurde vonden de KVO-leden het niet onoverkomelijk om een petitie in ontvangst te nemen of erbij aanwezig te zijn. Het verzoek van Evenhuis (CDA) om de petitie van de Turkse vrouwenorganisatie HTKB te tekenen en mee te gaan naar de aanbieding aan de ambassadeur werd daarom afgewezen. Len Rempt (VVD) zei dat het standpunt van de VVD was: niet meegaan met dergelijke akties. Daarnaast vond ze het onterecht om de ambassadeur op haar vrouw-zijn aan te spreken.457 Het verzoek van Nieuwenhoven (PvdA) om de Landelijke Opvang en Crisiscentra te ontvangen werd, tijdens diezelfde vergadering, afgewezen.458 Er waren echter uitzonderingen op de regel, zo nam Marie-Louise Tiesinga (D‟66) vanuit het KVO, het eerste exemplaar van Heksennacht, een boek over pornografie, in ontvangst. In haar speech wees zij er op dat ze geen standpunt kon en mocht innemen over pornografie uit naam van de vrouwen van het KVO, maar “het is mij volstrekt duidelijk dat het verzet van de vrouwenbeweging tegen porno geen kwestie is van nieuwe preutsheid, maar van verzet tegen (een vorm van) vrouwendiscriminatie.”459 “Niettemin aanvaard ik het boek van harte en ik zal het uiteraard onder de aandacht van het „Kamerbreed Vrouwenoverleg‟ brengen, dat op dit moment in vergadering bijeen is.”460 Ze hoopte dat het boek “een goede bijdrage zou kunnen leveren aan de discussies rond de liberalisering van de pornowetgeving.”461 Vijf jaar later nam Wijnie Jabaay “het Hoerenboek” in ontvangst. In de daaropvolgende vergadering bracht Jabaay verslag uit en bracht het dringende verzoek over om het bordeelverbod niet te snel te behandelen omdat gemeenten tijd nodig hadden en de Rode Draad de gelegenheid moest krijgen te reageren.462 Het onderwerp pornografie was al op een eerdere vergadering onderwerp van gesprek geweest, naar 454
IIAV, KVO, inv. nr 7, memo van KVO-bestuur, 1 mei 1985
455
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 29 januari 1985.
456
IIAV, KVO, inv. nr 8, memo van KVO-bestuur, 6 juni 1985
457
IIAV, KVO, inv. nr 5, notulen van 28 februari 1984
458
IIAV, KVO, inv. nr 5, notulen van 28 februari 1984
459
IIAV, KVO, inv. nr 3, speech Tiesinga, 26 oktober 1982
460
IIAV, KVO, inv. nr 3, speech Tiesinga, 26 oktober 1982
461
IIAV, KVO, inv. nr 3, speech Tiesinga, 26 oktober 1982
462
IIAV, KVO, inv. nr 12, notulen van 3 februari 1987
aanleiding van de Nota Sexueel Geweld en het onderzoeksrapport uit Leiden.463 Cathy Ubels (EVP) was van mening dat zoveel mogelijk vrouwelijke woordvoerders het woord moesten voeren bij dit onderwerp.464 Successen In het eerste jaar ontving het KVO een brief van filmcollectief Cinemien en het onderzoekscentrum Vrouw & Ontwikkeling in Leiden, voor beide dreigden sluiting in verband met een subsidiestop. Het KVO “is het erover eens, dat hoe dan ook Cinemien moet worden gered.” Er werd besloten dat alle fractiewoordvoerders voor emancipatiezaken zouden streven naar voortzetting van de subsidie en samen gingen onderhandelen over de posten waar het geld voor Cinemien vandaan moest komen.465 De dreigende sluiting van het onderzoekscentrum werd doorgespeeld via Ria Mastik (PvdA). De oplossingen die zij voor ogen had vereiste politieke pressie, omdat er “ambtelijke kokers” doorbroken moesten worden.466 Zij stelde voor om een brief te schrijven aan de verschillende departementen vanuit het KVO. De Eerste Kamervrouwen van D‟66 en PvdA stuurden een telegram naar het College van Bestuur van Leiden en de bezetsters van de faculteit van Vrouw & Ontwikkeling. Hierin schreven zij: “Gezien het belang van vrouwenstudies voor het onderwijs aan en de emancipatie van vrouwen steunen wij de eis van de bezetsters, n.l. de continuering van de vier medewerkstersplaatsen. Wij verzoeken u alles in het werk te stellen om de financiering daarvan mogelijk te maken.”467 Vijf dagen later deelde Wijnie Jabaay (PvdA) mee, dat de bezetting van het faculteitsbureau was opgeheven, nadat het faculteitsbureau met een voorstel was gekomen.468 Een half jaar later bleek vrouwenstudies voor in elk geval 1 jaar veilig gesteld. Het KVO nam zich wel voor de voortgang in de gaten te houden.469 Eerder was de subsidie voor vrouwenstudies en ontwikkelingssamenwerking “mede door de interventie van het KVO gered.”470 Een andere politieke actie van het KVO vond plaats naar aanleiding van de mogelijke verdwijning van de pil uit het ziekenfondspakket. De Nederlandse Vrouwenraad stuurde hen een brandbrief. Tijdens de vergadering schetste Hedy d‟Ancona (PvdA) aanvullende problemen: “wellicht ook de controle uit het pakket - gevaar voor de risicogroepen, (…) laboratoriumkosten 463
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 13 november 1984
464
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 13 november 1984
465
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 29 november 1983
466
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van Bischoff, 15 oktober 1982
467
IIAV, KVO, inv. nr 3, telegram van D‟66 en PvdA EK-vrouwen, 25 november 1982
468
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 30 november 1982
469
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 26 april 1983
470
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 30 september 1982
voor eigen rekening.” Bij hoge uitzondering werd besloten dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg een unanieme memo ging sturen naar alle fracties. Len Rempt (VVD), Marie-Louise Tiesinga (D‟66) en Jeltien Kraaijeveld (CDA) schreven de memo. “In het Kamerbreed Vrouwen Overleg van heden hebben wij aan de hand van een “noodkreet” van de Nederlandse Vrouwenraad gesproken over de mogelijkheid van het schrappen van de anticonceptiepil uit het ziekenfondspakket. Wij bleken allen grote zorg te hebben over de zeer nadelige gevolgen die naar aller mening daarvan de consequentie zouden kunnen zijn. Langs deze wat ongebruikelijke weg willen wij U van deze unanieme opvatting op de hoogte stellen. Namens alle vrouwelijke leden van de Eerste en Tweede Kamer.”471 Marie-Louise Tiesinga (D‟66) had een passage over de pil en het ziekenfondspakket toegevoegd aan haar bijdrage van het beleidsdebat Volksgezondheid in de EK op 7 en 8 juni 1983. Zij vroeg de vrouwen van andere fracties in de Eerste Kamer hetzelfde te doen. 472 Jeltien Kraaijeveld (CDA) vertelde: “Wij hebben met zijn allen de fracties benaderd en hebben gezegd, dat kan niet en dat moet niet en dat is ook niet te doen. Wij blokkeren dat. Nou dat is toen ook gebeurd.”473 Conclusie De verhouding tussen het Kamerbreed Vrouwenoverleg en de vrouwenbeweging was in het begin onduidelijk. Dit is deels te verklaren door de vele wisselingen in het Kamerbreed Vrouwenoverleg, voornamelijk door verkiezingen, en het informele karakter van het overleg, daardoor waren er geen vaste procedures voor het ontvangen van personen en groepen. Het KVO was de brievenbus voor de vrouwenbeweging, alle problemen die maar enigszins met vrouwen te maken hadden werden naar hen toegestuurd. In de hoop dat de Kamervrouwen de problemen aan zouden pakken. De verwachtingen die diverse vrouwenorganisaties koesterden ten aanzien van het overleg, konden in werkelijkheid nooit gerealiseerd worden. Het KVO werd beschouwd als lobbygroep voor de vrouwenbeweging en voor vrouwenbelangen. De vrouwenbeweging hoopte dat de vrouwen in Eerste en Tweede Kamer de krachten gingen bundelen voor vrouwenonderwerpen. Zij schreven brieven naar het KVO, brachten petities en vroegen om gesprekken. Het KVO behandelde de brieven in de vergaderingen, individuele KVO-leden namen petities in ontvangst en een enkele keer werd er een vrouw ontvangen. De Kamervrouwen waren nooit van plan om, als een soort vrouwenpartij, de belangen van vrouwen
471
IIAV, KVO, inv. nr 4, conceptbrief van Rempt, 1 juni 1983
472
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 31 mei 1983
473
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
te gaan behartigen. Binnen de marges van het Binnenhof slaagden zij er echter in om enkele zaken te realiseren, zo bleef bijvoorbeeld de pil in het ziekenfonds.
Het Kamerbreed Vrouwenoverleg: Wat staat er op de agenda De vorige twee hoofdstukken hebben een beeld geschetst van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Hieruit is duidelijk geworden dat het KVO geen grote invloed had op het politieke besluitvormingsproces, noch dat zij de politieke arm van de vrouwenbeweging was. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de onderwerpen die besproken werden tijdens de vergaderingen en andere zaken die het KVO ondernam. Tijdens KVO-vergaderingen werden actuele wetsontwerpen besproken, maar de resultaten van deze gespreken zijn niet meetbaar. De discussies tussen de Kamervrouwen werden niet opgenomen in de notulen. De uitkomst van een discussie werd niet in een Tweede Kamerdebat behandeld, alleen in de wandelgangen werd er aan gerefereerd. Net als in het vorige hoofdstuk kunnen de vergaderthema‟s verdeeld worden in drie categorieën, Arbeid en Sociale Zekerheid, Geweld tegen vrouwen en Emancipatie. Op de achtergrond speelde de grote bezuinigingen die de kabinetten in de jaren tachtig moesten doorvoeren. De bijstandsregels werden strenger, er was geen overheidsgeld om te investeren in kinderopvang en de subsidies voor vrouwenorganisaties en vrouwenprojecten stonden op de tocht. Fracties Volgens Hedy d‟Ancona (PvdA) was de eigenlijke gedachte achter het KVO “dat het als een soort feministisch front, dwars door de partijen heen, zou opereren.”474 Het KVO was in werkelijkheid een vrijblijvend overleg, de Kamervrouwen konden besproken argumenten en ideeën mee terug nemen naar de fractie. “Je weet natuurlijk niet of vrouwen binnen hun fracties verschuivingen teweeg konden brengen. Maar ze hebben zich politiek nooit als een front gemanifesteerd.”475 Dien Cornelissen (CDA) noemde het een vliegwieleffect, ook Hanske Evenhuis (CDA) kon zich in deze omschrijving vinden. Samen met Jeltien Kraaijeveld organiseerde zij avonden voor de CDA-fractie om te spreken over de emancipatie van de vrouw. “Een A4tje met punten, want meer lazen ze niet, die je dan toelichtte en waar een discussie over kwam. Dat heeft absoluut geholpen en ik weet zeker dat ook in andere fracties daar over gesproken werd. Meer dan daarvoor. Ik denk dat er nu nauwelijks over gesproken wordt.”476 De verhouding met de fractie was in grote mate bepalend voor het succes van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. “Dat je jouw stem kon laten horen, tijdens fractieberaad, tijdens fractiecommissies en dat er meer naar vrouwen geluisterd zou worden in het algemeen. (...) Veel 474
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
475
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
476
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
meer van binnenuit werken, in je fractie jouw geluid laten horen en dan kreeg je welwillende bejegening. (...) De fractieleden zag je bij voorbaat al zeggen, nou meisje het is allemaal aardig wat je wil, zo werd je dan behandeld, maar toen was ik ook nog een stuk jonger. Daar werd een fractielijn uitgezet en getrokken en je kon hoogstens inbrengen, wat wij daar in het Kamerbreed Vrouwenoverleg bespraken.”477 Ina Brouwer (CPN) zei dan “dat standpunt moeten wij innemen. Ja, ja, zeiden we dan, maar wij moeten het eerst in onze fractiecommissie voor elkaar krijgen en dan nog in de fractie.” De vrouwen uit de kleine fracties, zoals CPN, PPR, PSP en de EVP hadden het gemakkelijker. “Alle wetsontwerpen moesten behandeld worden in groepen van vijf of zes. Terwijl je in een wat grotere fractie dat veel meer moest overlaten aan de vaste commissieleden en specialisten.”478 Jeltien Kraaijeveld (CDA) had als staatssecretaris voor Emancipatiezaken het boek Anders Geregeld geschreven waarin alle wetten stonden waarin mannen en vrouwen een ongelijke behandeling kregen. Zij vond het “heel goed als vrouwen de vrouwenpunten wel zouden weten en kunnen onderscheiden, zodat iedereen goed beslagen in eigen fractie aan de gang zou kunnen gaan. (...) Al die zaken vergden toch heel veel inzicht van alle Kamerleden, niet alleen van de specialist. (…) Er waren best grote, interessante, maar ook moeilijke politieke afwegingen die mensen moesten maken. Maar dat is allemaal, vind ik, uitstekend gegaan. En dat is mede, misschien toch wel, je kunt er niet alles toerekenen, door het vrouwenoverleg. Dat de vrouwen heel erg goed inzicht hadden, ook de vrouwen van partijen die dan [geen commissielid, specialist, of woordvoerder waren MS], er waren altijd maar enkelen die woordvoerder waren, vooral de grotere fracties hebben vaak toch de taken erg verdeeld.”479 “Een vorm van vrouwelijke collegialiteit die toch vaak wat opgeleverd heeft. Juist omdat de druk er niet op stond, dat de eigen politiek dan maar ingeleverd moest worden ten gunste van vrouwen. Want dan ben je ook niet sterk in je eigen fractie. Je moet je eigen verhaal [vasthouden MS], waarmee je ook de verkiezingen in gaat, (...) maar daar proberen dan toch doorheen te trekken wat voor vrouwen van belang is.”480 Het belangrijkste aspect van het Kamerbreed Vrouwenoverleg was het lobbyen. “Wat die mannen al jaren en jaren deden, het lobbyen bij elkaar, dat waren die vrouwen niet gewend, want ze waren de Excuus-Truus binnen een fractie.”481 Elske ter Veld (PvdA) was verder op deze materie ingegaan. In een artikel voor de PvdA had zij al eens geschreven over de voor- en 477
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
478
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
479
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
480
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
481
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
nadelen van samenwerking tussen vrouwen. “Het heeft absoluut voordelen, omdat je vaak merkt dat mannen de neiging hebben en dat blijven ze houden om in een discussie aan te haken bij een man die gelijkwaardig of hoger in de rangorde staat. (...) Vrouwen doen dat niet en daarmee versterk je het belang van die ander niet.” Binnen het Kamerbreed Vrouwenoverleg lag dat niet zo simpel als zij het toen beschreef. “Je moet wel heel goed kijken van hoe “zwaar” zijn die andere vrouwen of verzwakt het mijn eigen positie? (...) [Daarnaast MS] hoeveel wil je investeren van je tijd, je kennis en je aandacht aan mensen van een andere partij, waarvan je bij voorbaat weet dat het toch geen effect heeft op hun stemmingsgedrag. (...) Bovendien wat zou mijn fractie zeggen als ze denken dat ik ergens tegen was, omdat Len Rempt (VVD) dat had gezegd.” Als PvdA-lid had Elske ter Veld nog een probleem, de discussie tussen feminisme en socialisme. “Ik persoonlijk vond dat ik meer te maken had met de mannen in eigen fractie dan de tuthola‟s van de VVD.”482 “De mannen [in de fracties MS] hadden allemaal het Anneke Krijnen-complex. Al die vrouwen bij elkaar, die vertellen onze fractiegeheimen. (...) Dat speelde waarschijnlijk een grotere rol afhankelijk van hoe serieus je de vrouwen in je eigen fractie nam.”483 Relus ter Beek (PvdA) en Anneke Krijnen (VVD) hadden een affaire gehad, die publiek werd gemaakt door de echtgenoot van Krijnen. De VVD-fractie had hier voornamelijk problemen mee. “Want het VVD-kamp was er namelijk van overtuigd dat hij alle gebruiken en informatie uit de VVD-fractie kreeg. Bij de PvdA hebben wij ons er nooit zorgen over gemaakt of Ter Beek informatie aan Krijnen gaf. (...) Het verschil, wie werd het kwalijk genomen. De dame, waarom, omdat zij zich vast liet uithoren over wat er in de fractie gebeurde. Waar blijft de Mata Hari.”484 Virginie Korte (CDA) vertelde hierover “je fungeerde niet als spion. „Ja maar, Jan, je moet er op letten die en die gaat die motie indienen en die en die gaat dat vertellen in haar fractie.‟ Zelfs al zou je dat willen, zou je dat nergens terug kunnen vinden.”485 In de notulen van de vergaderingen waren geen uitspraken van individuele leden opgenomen. Vergaderonderwerpen De discussies in de vergaderingen van het Kamerbreed Vrouwenoverleg werden ingeleid door een spreker. De spreker had kennis van het onderwerp en moest de andere Kamervrouwen bij praten. “Je legde uit hoe volgens jouw opvatting de dingen zaten en op sommige punten,
482
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
483
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
484
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
485
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
ongevaarlijk voor de Nederlandse politieke verhoudingen, kon er samen wel iets gedaan worden,”486 vertelde Elske ter Veld (PvdA). Op de agenda‟s van het KVO was te zien welke sprekers en onderwerpen ter sprake werden gebracht. Jenny Goldschmidt, lid van de Emancipatie Raad, kwam de wetten omtrent Gelijke Behandeling toe lichten. Jeroen de Wildt, juridisch beleidsmedewerker bij de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid, ging de samenhang verklaren tussen de wetsontwerpen die in de Kamer kwamen. Andere gasten waren Carien Evenhuis, lid Emancipatie Raad en Joke Smit-Stichting en Nel Barendrecht, voorzitter Joke SmitStichting. Mannelijke collega‟s die betrokken waren bij de wetten waren eveneens welkom op deze bijeenkomst.487 C.A. Kerling-Simons en M.F. Dijkstra-Kerling gaven een toelichting op het programma Vrouwenemancipatie en Volkshuisvesting van de Stichting SEV (Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting). 488 Elske ter Veld (PvdA) bereidde een notitie voor over de AWW, met daarbij het advies van Emancipatie Raad.489 Mathilde van den Brink bood aan te spreken over jeugd- en meisjesbeleid.490 Nel Ginjaar-Maas (VVD) sprak over onderwijs en scholing in het licht van de economische zelfstandigheid.491 Wil de Groot, maatschappelijke werkster van de Tweede Kamer, kwam praten over „ongewenste intimiteiten‟.492 Hieke SnijdersBorst en J.P.M. Bol zouden nadat de nieuwe Algemene NabestaandenWet was ingediend, spreken over de gevolgen van deze wet.493 Trudi Nederland sprak over haar verslag, in opdracht van de staatssecretaris voor Emancipatiezaken, Beeldvorming in beleid, analyse van vrouwelijkheid en mannelijkheid in beleidsstukken van de overheid.494 Professor van Doorne-Huiskes van de Landbouwuniversiteit Wageningen ging spreken over haar visie op “leefvormen.” Dit onderwerp werd als actueel gezien, in het kader van de wetswijzigingen over Nabestaanden, Algemene Bijstandswet/Fraude.495 De gespreksonderwerpen waren veelal wetsvoorstellen of actuele ontwikkelingen, andere onderwerpen werden door de KVO-leden zelf aangedragen. Zo stuurde Evelien Eshuis (CPN) een afscheidsbrief naar het KVO, waarin zij enkele onderwerpen noemden waarvan ze hoopten
486
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
487
IIAV, KVO, inv. nr 13, agenda, 9 september 1987
488
IIAV, KVO, inv. nr 13, agenda, 23 november 1987
489
IIAV, KVO, inv. nr 15, agenda, 11 april 1989
490
IIAV, KVO, inv. nr 16, agenda, 19 januari 1990
491
IIAV, KVO, inv. nr 16, agenda, 10 april 1990
492
IIAV, KVO, inv. nr 16, agenda, 10 april 1990
493
IIAV, KVO, inv. nr 19, brief van Snijders-Borst, 26 maart 1993
494
IIAV, KVO, inv. nr 19, agenda, 27 oktober 1993
495
IIAV, KVO, inv. nr 18, agenda, 17 december 1992
dat het KVO deze in de toekomst zou gaan bespreken. Ze waarschuwde voor de verminderde aandacht voor vrouwenbelangen nu er minder vrouwen in de Kamer kwamen. Als het KVO bijeen kwam tijdens de (in-)formatie zouden de Kamervrouwen ervoor kunnen zorgen dat vrouwenemancipatie niet van de politieke agenda verdween. “Ik heb goede herinneringen aan onze diskussies destijds over de tweeverdienerswet.” Naast een staatssecretaris of minister voor Emancipatie moesten alle departementen een emancipatie-taakstelling krijgen. Er kon geen consensus bereikt worden over de Wet Gelijke Behandeling, het KVO moest zich richten op die onderwerpen waarbij dit wel het geval was. Eshuis was er nog altijd van overtuigd dat het KVO zinvol was. “Persoonlijk heb ik het leuk gevonden jullie daar te ontmoeten, ik heb van jullie geleerd en vooral veel kollegialiteit ondervonden - een oase in het soms barre Kamerklimaat. En alleen al de reakties van sommige heren maken duidelijk hoe belangrijk het is hier mee door te gaan.” 496 Arbeid en Sociale Zekerheid “De positie van de vrouw in zijn algemeenheid, werk en inkomen was een punt dat ons bezighield, maar waar grote groepen nog helemaal niet klaar voor waren,” vertelde Evenhuis (CDA). “Waar wij wel klaar voor waren, omdat wij natuurlijk allemaal daarvoor ook bezigheden gehad hadden. Maar wat hele groepen vrouwen bijna als bedreigend ervoeren. Dat ze toch het gevoel [hadden], ja maar wij doen toch ook goed werk, wij voeden onze kinderen op. En zich bedreigd voelden en doordat we daar allemaal gelijk over dachten, dat dat een veel grotere invloed heeft gehad op het algemene. (...) Maar dat lag natuurlijk ook in de tijd van de verandering die wij oppikten omdat wij daar zelf ook van overtuigd waren dat die mannen wat meer moesten. En we hadden natuurlijk ook de mannen die daar met enig wantrouwen naar keken.”497 Het kostwinnersbeginsel moest uit alle sociale zekerheidswetten worden gehaald. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Louw de Graaf “wilde daar heel lang over doen, omdat die sociale zekerheid zo kwetsbaar was, als je daar het kostwinnersbeginsel uit haalde, wat deed je dan precies met de emancipatie, met het inkomen, de allerlaagste inkomensgroepen.”498 In het KVO werd meerdere malen gesproken over de manier waarop meer vrouwen de arbeidsmarkt op konden komen. Er werden verschillende ideeën geopperd. Als eerste het basisloon waarbij iedereen hetzelfde loon zou krijgen onafhankelijk van het type werk. Dat moest 496
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief Provinciale Vrouwenraad, 29 mei 1986
497
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
498
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
vrouwen een financiele motivatie geven om te gaan werken, het kostwinnersprincipe moest verdwijnen. Eén inkomen moest niet langer voldoende zijn om een gezin te onderhouden. Het tweede was arbeidsplicht, dat iedereen zou verplichten betaald werk te doen. Mevrouw Evenhuis (CDA), Dales (PvdA), Den Ouden (VVD), Beckers (PPR), Ubels (EVP), Groenman (D‟66) en Roosen (PvdA) schreven allemaal notities over dit onderwerp.499 Het KVO concludeerde dat het idee van basisloon samen moest gaan met een arbeidstijdverkorting.500 Anders zouden vrouwen een full-time baan moeten combineren met een full-time huishouden. Naar aanleiding van dit onderwerp spraken Roosen (PvdA) en Groenman (D‟66) over deeltijdarbeid.501 Jeltien Kraaijeveld vertelde hierover dat ze het zelf “uitermate aardig” vond. “Wij [Elske ter Veld (PvdA) en Ina Brouwer (CPN)] hadden elkaar erg nodig bij het maken van amendementen enzo. Als je wat dingen wilde veranderen. Ik vond dat echt uitstekend, zonder dat we daar nou een hechte vrouwenclub gingen vormen, die echt alle onderscheid tussen de verschillende partijen probeerde weg te poetsen.”502 Kinderopvang Sinds het niet meer vanzelfsprekend was dat een vrouw met kinderen stopte met werken stond de kwestie van kinderopvang hoog op de publieke en politieke agenda. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg ontving voornamelijk afschriften van brieven aan kabinet, ministeries of vaste Kamercommissies over dit onderwerp.503 Schrijvers waren onder andere de Nederlandse Vrouwen Raad,504 de Nederlandse Vereniging voor Huisvrouwen,505 het Overleg van Vrouwelijke Raadsleden506 of kinderopvang waarvoor sluiting dreigden.507 Op voorstel van Hieke Snijders-Borst, een externe belastingsdeskundige die vaak werd gevraagd om te spreken, werd er een extra vergadering ingelast over het amendement Kinderopvang. Dit zou fiscale verlichting op moeten leveren voor de “verzorging of opvang van jonge kinderen waar geen van de (stief- of pleeg-)ouders thuis blijft om voor de kinderen te
499
IIAV, KVO, inv. nr 5, notulen van 28 februari 1984; inv. nr 6, notitie van Groenman, 19 oktober 1984; inv. nr 17,
memo van KVO-bestuur, 22 januari 1991; 500
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 8 mei 1984
501
IIAV, KVO, inv. nr 16, notitie van Roosen, 20 december 1990; inv. nr17, notitie van Groenman, 17 januari 1991
502
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
503
IIAV, KVO, inv. nr 4, brieven van Ombudsvrouw, 2 november 1983 & inv. nr 6, Ondersteuning
Emancipatiewerk Noord-Holland, 15 oktober 1984 504
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van NVR, 14 september 1984
505
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van NVH, 8 oktober 1984
506
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Vrouwelijke Raadsleden den Helder, 12 oktober 1984
507
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Pinksterblom, 16 februari 1984
zorgen.”508 Alle KVO-leden moesten letten op de kinderopvang bij de wijzigingen van het Sociale Zekerheidsstelsel. Minister Brinkman had toegezegd dat het via het Gemeentefonds geregeld zou worden.509 Twee jaar later besprak het KVO het initiatief wetsontwerp Vermeend/Van Nieuwenhoven (PvdA). In dit voorstel werd een fiscale tegemoetkoming voorgesteld om kinderopvangvoorzieningen te bevorderen om de (her)intreding van vrouwen op de arbeidsmarkt zeker te stellen. Bedrijven kregen 175% van de kosten voor kinderopvang terug, voor ongeveer 12.000 kinderen kwam dat op 100 miljoen. De regering zou ongeveer 35 miljoen belastinginkomsten mislopen, “afgezet tegen de maatschappelijke behoefte en de mooie woorden over de gelijke kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt lijkt de prijs mij alleszins aanvaardbaar.”510 Tijdens de vergadering werd besloten om dit onderwerp te verbreden met een onderzoek Emancipatieraad over kinderopvang in het buitenland en de commissie Oort.511 Belastingen Er stond een grote belastingwijziging, de wet Tweeverdieners, later de Commissie Oort, op de politieke agenda. Elske ter Veld noemde dit een drama binnen het KVO. “Eigenlijk was de Oortwetgeving een integratie van de sociale verzekeringspremies en de belastingpremies in elkaar. Dat was natuurlijk ook een vorm van individualisering van de belasting.”512 Volgens haar waren verschillende vrouwen vanuit hun fracties tegen deze individualisering, maar van onenigheid over dit onderwerp heb ik weinig in de notulen terug gevonden. Jeltien Kraaijeveld (CDA) legde uit wat de regeringsplannen inhielden. De regering had een belastingsstelselhervorming voorgesteld, dat niet langer uitging van het kostwinnersprincipe, maar van het tweeverdienersstelsel. Bij het kostwinnersprincipe wordt uitgegaan van één persoon die het enige inkomen van een gezin verdient. Er werd dan altijd uitgegaan van een traditioneel huwelijk, waarbij grote inkomensverschillen bestonden tussen mannen en vrouwen. Belastingen op basis van het kostwinnersprincipe maken het niet rendabel om te gaan werken. “Het oerprincipe van kostwinnerschap, dat is niet een anti-emancipatoire maatregel geweest, in het begin van de eeuw. Toen die Sociale Zekerheid heel langzaam maar zeker begon op te bouwen, omdat men dus ontzettend veel armoe had, dat mensen ook geen enkele beveiliging hadden als ze ziek werden. (...) De man die werkte had al een hongerloontje, dat waren hele lage lonen vroeger en als dan de 508
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Snijders-Borst, 20 oktober 1984
509
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 29 november 1983
510
IIAV, KVO, inv. nr 11, notitie van Van Nieuwenhoven, 4 december 1986
511
IIAV, KVO, inv. nr 11, notulen van 9 december 1986
512
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
ziekte daar kwam of hij viel uit het werk of hij raakte arbeidsongeschikt, dan was dat gezin gewoon helemaal blut. (...) Dat was helemaal niet zo‟n rooskleurig situatie. Dan moest eigenlijk dat gezinsinkomen verzekerd zijn, dat was al zo mager, daar moest op gerekend worden dat de man kostwinner was voor een gezin met noem maar op hoeveel kinderen. Kinderbijslag was er eerst ook niet, allemaal in de loop der jaren opgebouwd, dat is doorgelopen tot in de jaren zestig toen was de bijstandswet het sluitstuk, als al die andere wetten dan ophielden, dat was geen gunst. Toen gingen wij dat allemaal anders inrichten.”513 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg wilde voorkomen dat vrouwen er nominaal op achteruitgingen. In de notulen werd opgemerkt “dat wanneer de voorstellen van het kabinet eruit zouden bestaan om de belastingvrije voet van de vrouw te verhogen maar van de man aanzienlijk te verlagen de afhankelijkheid van de vrouw ten opzichte van de man en een gezinssituatie niet verminderd zou worden, maar, sterker nog, zou worden versterkt.”514 Over het wetsvoorstel Tweeverdieners concludeerde men dat iedereen alert moest zijn over “het optrekken van het „splitting bedrag‟”515 Elske ter Veld (PvdA) schreef een notitie over de belangrijkste punten voor vrouwen uit de nieuwe belastingwetgeving.516 Louise Groenman (D‟66), Mien Epema (PvdA) en Groensmit (CDA) maakten een notitie over individualisering, dat werd aangekondigd als “uiterst actueel!!!”517 Bischoff en Tiesinga (D‟66) hadden een notitie voorbereid over het sekseneutraal kostwinnerschap. Dit hield in dat mensen die samenleven zelf mochten bepalen wie aangemerkt werd als hoofdkostwinner. Zij verwachtten dat de discussie daarover weer zou worden geopend na opmerkingen van staatssecretaris de Graaf. Hij wilde het kostwinnerschap schrappen uit de loondervingsregelingen. Via de notitie wilden zij voor en nadelen op een rij zetten. Voordelen waren dat mensen zelf konden kiezen wie de kostwinner was, deze kostwinner viel niet langer onder een bepaald minimum in de sociale zekerheid.518 De gedachte achter dit voorstel was het vergemakkelijken van rolwisselingen tussen partners. Om dit te realiseren moesten er echter nog vele wetswijzigingen komen. Bischoff en Tiesinga spraken de voorkeur uit voor het verwijderen van het kostwinnerschap.519
513
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
514
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 7 december 1982
515
IIAV, KVO, inv. nr 5, notulen van 28 februari 1984
516
IIAV, KVO, inv. nr 14, notitie van Ter Veld, 31 mei 1988
517
IIAV, KVO, inv. nr 2, memo van Evenhuis, 14 april 1982
518
IIAV, KVO, inv. nr 4, notitie Bischoff en Tiesinga, 21 april 1983
519
IIAV, KVO, inv. nr 4, notitie Bischoff en Tiesinga, 21 april 1983
De Rooie Vrouwen van de PvdA hadden een belastingplan geschreven, Rooie Sien betaalt belasting.520 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg nodigde Hieke Snijders-Borst uit om dit plan toe te lichten. “Gegeven het belang van het onderwerp en gegeven het feit dat de gegevens en gedachtengang van belang is voor vrouwen überhaupt, was/is het Kamerbreed Vrouwen Overleg geïnteresseerd in een toelichting op dit rapport en een discussie over uitgangspunten en oplossingen.”521 De opkomst voor de vergadering was zeer gering, door de abortus-discussie, over de Algemene Maatregel van Bestuur, in de Tweede Kamer.522 Sociale Zekerheidsstelsel Het Kamerbreed Vrouwenoverleg wilde uitgebreid spreken over de wijzigingen in het sociale zekerheidsstelsel. De aanleiding daarvoor waren de voorstellen tot wijzigingen in de sociale verzekeringswetten, de Wet Werkloosheidsvoorziening en de Wet op de loonbelasting 1964. Alle leden moesten een notitie voorbereiden. Het ging niet om de fractiestandpunten, maar om de persoonlijke opvattingen van de vrouwen. “Niet alleen is dit meer in lijn met de opzet van het overleg, maar ook is het menigmaal niet mogelijk een eenduidig standpunt van de fractie naar voren te brengen.”523 Het KVO concludeerde dat de voorstellen een tijdelijk karakter moesten krijgen, dat niemand er (financieel) op achteruit moest gaan en dat het kostwinnersprincipe niet verder versterkt moest worden.524 Niet alle wetsvoorstellen werden uitgebreid besproken. Het advies van de Emancipatie Raad over het wetsontwerp over de herziening van het Sociale Zekerheidstelsel bleek al besproken in de vKc van Sociale Zalen of binnen de fracties.525 Evenals de notitie van Sociale Zaken over de veranderingen in het Sociale Zekerheidsstelsel dat in de vKc van Emancipatiezaken was behandeld.526 Buiten het overleg bleven verschillende leden van het Kamerbreed Vrouwenoverleg zich hard maken voor de positie van vrouwen in het nieuwe Sociale Zekerheidsstelsel. Stichting Vrouw Kerk 2/3 Wereld sprak daarover hun bewondering uit. “Sommige mannen lieten op allerlei fora weten dat de gelijktrekking van mannen en vrouwen in de sociale zekerheid, zoals vastgelegd op Europees niveau, vanwege de slechte financiële situatie van ons land, maar even
520
IIAV, KVO, inv. nr 4, brief van Rooie Vrouwen, 8 april 1983
521
IIAV, KVO, inv. nr 4, agenda voor 26 april 1983
522
IIAV, KVO, inv. nr 6, agenda, 28 juni 1984
523
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 28 oktober 1982
524
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 7 december 1982
525
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 28 september 1982
526
Telgenhof, 1982
uitgesteld moest worden.”527 Door hierover Kamervragen te stellen “maakte [zij] goed duidelijk waar de vrouwen in het parlement staan en dat zij strijdvaardig zijn op dit punt.”528 Pensioen Veel vrouwen werken niet full-time hun hele leven lang en hierdoor ontstaat een pensioengat. Om dit veelvoorkomende probleem niet te vergeten hield het KVO zich bezig met de AOW en de pensioenrechten. Volgens Elske ter Veld zaten op dit terrein de grootste meningsverschillen tussen de politieke partijen. “Dat is altijd het sociaal-economische, daar ga je als overheid over. Niet om vrijblijvend over vrouwenzaken te praten, maar om inderdaad keuzes te maken. Als je nou gaat zeuren over pensioen, en dat doen die VVD-vrouwen, dan weet je toch dat je daarover moet praten. De discriminatie zit niet in de regeling, maar vrouwen worden er uiteindelijk wel de dupe van dat ze ouder worden en een afhankelijk pensioen hebben. Dat hangt samen met het feit dat ze vroeger nooit gewerkt hebben en dat hangt weer samen met hun alles [met achterstanden op het gebied van onderwijs, inkomens, loopbanen en ander sociaal-economische verschillen MS].”529 Toos Grol-Overling (CDA) vroeg alle vrouwen alert te zijn op sociale wetgevingsvoorstellen die betrekking hebben op vrouwen en hun positie.530 In een volgende vergadering vroeg zij extra aandacht voor de pensioenwetgeving. “Getrouwde werkende vrouwen worden vaak ernstig benadeeld en méér alertheid van de Tweede Kamervrouwen is gewenst!”531 Zij signaleerde dat gehuwde ambtenaressen (met een ambtenaar) sinds 1973 hun AOW-premie boven het maximum voor een echtpaar niet terug krijgen.532 Bijstand Ook de bijstand stond op de bezuinigingsagenda. Een groot deel van de vrouwenbeweging was het niet eens met de voorgestelde bezuinigingen. Zij schreven het Kamerbreed Vrouwenoverleg in de hoop daar steun te krijgen, maar bijstand was een politiek omstreden onderwerp. Het KVO stemde niet in met gesprekken met Vrouwen in de Bijstand, maar individuele kamerleden gingen wel naar hun bijeenkomsten.533
527
IIAV, KVO, inv. nr 5, brief VKW, 15 februari 1984
528
IIAV, KVO, inv. nr 5, brief VKW, 15 februari 1984
529
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
530
IIAV, KVO, inv. nr 9, notulen van 10 december 1985
531
IIAV, KVO, inv. nr 9, notulen van 10 december 1985
532
IIAV, KVO, inv. nr 11, brief van Grol, 9 september 1986
533
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 28 september 1982
Een voorstel van de regering was om “de bijstandsuitkering of een gedeelte daarvan (…) op de ex-echtgenoot” te verhalen.534 Vrouwen in de Bijstand stuurden hen hierover een petitie.535 In 1982 was er een wijziging aangekondigd in de nevenverdienstenregeling in de Algemene Bijstandswet. Dit betekende dat een-oudergezinnen die bijstandsuitkering, maximaal 90% van volledige bijstand, ontvingen niet langer bijverdiensten mochten ontvangen uit arbeid. Tot die tijd mochten mensen inkomsten uit deeltijdarbeid behouden. Na de wetswijziging mochten zij minder houden en na twee jaar moesten zij alles afgeven. De voorzitter van het Kamerbreed Vrouwenoverleg ontving een memo van een KVO-lid over dit onderwerp. Er was haast geboden bij dit onderwerp, want het was geen wetsvoorstel, maar een wijziging van een Koninklijk Besluit. Het hoefde slechts twee maanden in het Staatsblad te staan, waarna de Raad van State haar advies uitbracht en het besluit werd genomen. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg moest haar invloed uitoefenen, want het voorstel had consequenties voor een-oudergezinnen. Deze bestonden voornamelijk uit gescheiden of ongehuwde moeders. De gedachte achter de wijziging was dat de vrouwen die nu een deeltijdfunctie hadden konden doorstromen naar een full-time baan. De schrijfster merkt op dat “het in deze tijd met name voor deze vrouwen heel moeilijk is om op de arbeidsmarkt door te dringen.”536 Zij stelde voor om de betrokken vrouwen uit te nodigen voor een nadere toelichting.537 Het bleek moeilijk om dit onderwerp te bespreken vanuit emancipatoir oogpunt. Het was waar dat voornamelijk vrouwen getroffen werden, maar een-oudergezinnen kregen in verhouding een hogere uitkering dan echtparen.538 Louise Groenman (D‟66) had vragen gesteld, maar deze waren onbevredigend beantwoord.539 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg wilde een mondeling overleg aanvragen over dit onderwerp, maar Willemsen (PSP) had al een verzoek ingediend. In de KVO-vergadering werd afgesproken waar de leden naar zouden streven: 1. Er zou een brief geschreven worden naar de betrokken bewindsman met het verzoek de maatregel op te schorten tot na het mondeling overleg (MO). 2. De bewindsman moest een cijfermatige onderbouwing geven van de voorgenomen maatregel.
534
IIAV, KVO, inv. nr 2, petitie van Vrouwen in de Bijstand, 25 mei 1982
535
IIAV, KVO, inv. nr 2, petitie van Vrouwen in de Bijstand, 25 mei 1982
536
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van onbekend, 22 september 1982
537
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van onbekend, 22 september 1982
538
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 28 oktober 1982
539
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief van onbekend, 22 september 1982
3. Men zou de vaste Kamercommissie voor Emancipatiezaken uitnodigen voor het MO. Voornamelijk vrouwen zouden getroffen worden door de maatregel. 4. Jeltien Kraaijeveld (CDA), Louise Groenman (D‟66), Elske ter Veld (PvdA), Ien Dales (PvdA) en Ina Brouwer (CPN) gingen een notitie voorbereiden over dit onderwerp. 5. De voorzitter bepaalde of er voor het MO nog een KVO-vergadering gepland moest worden.540 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg boekte succes op dit onderwerp.541 Twee jaar later stelde Ria Beckers (PPR) voor dat er in het Kamerbreed Vrouwenoverleg gesproken werd over de problematiek van gescheiden vrouwen. Verschillende wetsvoorstellen, met betrekking op de bijstand en het verhaalsrecht van de alimentatie, hadden grote gevolgen voor gescheiden vrouwen.542 Geweld tegen Vrouwen De lijfpolitiek die op de publieke agenda was gezet door autonome vrouwenorganisaties had ertoe geleid dat geweld tegen vrouwen vanachter de voordeur kwam. Vrouwen die hun huis hadden ontvlucht konden in elk geval terecht bij Blijf van mijn Lijf-huizen. In deze anonieme opvanghuizen konden vrouwen een nieuwe toekomst beginnen. Margo Vliegenthart en Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) brachten het Kamerbreed Vrouwenoverleg op de hoogte van een advertentie in het Algemeen Dagblad. Een man probeerde zijn vrouw op te sporen, met behulp van een foto en beloning van 2000 gulden.543 Dit soort initiatieven konden leiden tot het “vogelvrij” verklaren van vrouwen die op een geheimadres woonden.544 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg ontving meer brieven of petities van organisaties die zich inzetten tegen seksueel of thuisgeweld.545 Een van de brieven ging over de aanstelling van een ervaringsdeskundige bij de Utrechtse zedenpolitie, zij vormde een schakel tussen slachtoffers en politie.546 De positie van de ervaringsdeskundige was niet langer zeker, zowel politie als justitie wilden niet betalen. Dit
540
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 28 september 1982
541
Telgenhof, 1982
542
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 13 november 1984
543
IIAV, KVO, inv. nr 15, agenda, 11 april 1989
544
IIAV, KVO, inv. nr 15, memo Vliegenthart en Van Nieuwenhoven, 9 maart 1989
545
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Tegen Haar Wil, 18 oktober 1984 & brief van Van der Schuyt-Goudsblom, 3 juni
1984 & inv. nr 5, brief Cursus Emancipatiebevordering, 17 februari 1984 & Petitie tegen Vogelenzang, 3 februari 1984 & inv. nr 9, Samenwerkingsverband tegen seksueel geweld, 8 november 1985 546
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van St. tegen Seksueel Geweld, 31 oktober 1985 & inv. nr 7, Politiek Vrouwenoverleg
Friesland, 14 februari 1985
onderwerp was ter sprake gebracht in de vKc Emancipatie, de staatssecretaris voor Emancipatie zou uitzoeken wie er moest betalen en Justitie bleek de helft te moeten betalen. In het vorige hoofdstuk werd al vermeld dat er sluiting dreigde voor Blijf van mijn Lijfhuizen. Hun subsidie werd gestopt en er waren geen andere fondsen beschikbaar. Tijdens een KVO-vergadering verwees Ien Dales (PvdA) naar een huis in Rotterdam dat zichzelf via zelffinanciering onderhield. “Vraag is of dat niet beter is dan afhankelijk te zijn van overheidsfinanciering met alle beperkingen van dien.”547 Andrée van Es (PSP) vroeg of Blijf van mijn Lijf Amsterdam gehoord kon worden, maar deze werden doorverwezen naar de vKc Emancipatie. Er konden echter geen toezeggingen gedaan worden voordat de regering de evaluatie had uitgevoerd.548 Mensenrechten Hanske Evenhuis (CDA): “We hebben geprotesteerd tegen de gevangneming door Sadat, van de Egyptische arts Nawal el Saadawi. We hebben ons uitgesproken tegen de ter dood veroordeling van een aantal progressieve vrouwen in Taiwan. In een brief aan onze collega‟s, de vrouwelijke parlementsleden in Engeland, hebben we onze zorg uitgesproken over de houding van de Britse autoriteiten in een aantal verkrachtingszaken. We hebben tegelijkertijd aan enkele vaste Tweede Kamercommissies in Nederland gevraagd onze eigen ministers te blijven wijzen op het probleem van verkrachtingen. Het vrouwenoverleg vindt dat er nieuwe intiatieven moeten worden genomen in Nederland om de houding van de politie jegens verkrachtingsslachtoffers te verbeteren.549 Er was één onderwerp waar het Kamerbreed Vrouwenoverleg zich als één vrouw achter kon scharen, vrouwen die het slachtoffer waren van mensenrechtenschending. Zowel in het buitenland als, tot op zekere hoogte, in Nederland. Volgens Andrée van Es (PSP) bestond hierover een grote mate van overeenstemming, omdat de onderwerpen “boven de politiek uitgaan”.550 Hedy d‟Ancona vertelde dat de leden van het Europees Parlement soortgelijke acties ondernamen. Het was gemakkelijk om daar mannen in mee te krijgen.551 Elske ter Veld (PvdA) had een gelijksoortige reactie. “Kun je heel makkelijk een geschokt gezicht opzetten over gebeurtenissen in Waariestan (...) totat Waariestan hier komt, dan krijg je er discussies over. Maar
547
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 30 november 1982
548
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 26 april 1983
549
Koerts, 1982, p. 30
550
Telgenhof, 1982
551
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
zolang het daar blijft is collectieve verontwaardiging niet weg.”552 Virginie Korte dacht dat dit toe te wijzen was aan de inzet van Wijnie Jabaay (PvdA), Beatrice Bos (D‟66) en Hanske Evenhuis (CDA). Zij hielden zich bezig met de situatie van vrouwen in het buitenland.553 Het was gemakkelijk om zich in te zetten voor de situatie in Zuid-Amerika, Chili en Argentinie, “omdat daar ook militante vrouwen waren” die wel om aandacht vroegen.554 Een van de eerste agendapunten was de afhankelijke verblijfsvergunning voor buitenlandse vrouwen. De Aktiegroep Zelfstandig Verblijfsrecht Buitenlandse Vrouwen stuurde hen snel hun manifest op555 en Ina Brouwer (CPN), Ineke Haas-Berger (PvdA) en Virginie Korte (CDA) schreven een notitie over dit onderwerp.556 Later zei Ria Beckers (PPR) hierover: “Een positief resultaat van het vrouwenoverleg was bijvoorbeeld die kwestie van de verblijfsvergunning voor buitenlandse vrouwen. Dat hebben we uitvoerig besproken en in het kamerdebat hebben alle woordvoerders het erover gehad.”557 De rechtspositie van buitenlandse vrouwen werd als apart agendapunt opgevoerd in het Kamerdebat. 558 De uitkomst van het debat was niet positief, want acht jaar later ontvingen zij eenzelfde soort brief van Vrouwenhuis Delft, die de eis ondersteunden van het Komitee Zelfstandig Verblijfsvergunning Buitenlandse Vrouwen.559 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg hield zich voornamelijk bezig met de mensenrechtenschending in het buitenland. Het was eenvoudiger om politieke scheidslijnen te overstijgen voor vrouwen in het buitenland. Vrij snel na de oprichting ontvingen zij van een CDA-lid een brief over Nawal El Saadawi, een gerenomeerde feministische moslim.560 Op dat moment werd zij om onduidelijke redenen gevangen gehouden. Er werd een brief gestuurd naar de Egyptische ambassadeur namens alle vrouwelijke kamerleden waarin zij hem en premier Sadat vroegen om de redenen van haar vastzetting en te pleitten voor haar vrijlating.561 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg onderhield een lange correspondentie met meneer G. van Wees van de Vereniging Nederland-Taiwan. Hij verzocht hen in de Tweede Kamer stappen te ondernemen tegen de gevangenhouding van Lü Hsiu-Lien en Chen Chiu in Taiwan. 562 Hanske 552
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
553
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
554
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
555
IIAV, KVO, inv. nr 1, brief van Bolten, 16 november 1981
556
IIAV, KVO, inv. nr 1, memo van Evenhuis-van Essen, 10 november 1981
557
Bleich, 1982, p. 147
558
Telgenhof, 1982
559
IIAV, KVO, inv. nr 16, brief van Vrouwenhuis Delft, 28 mei 1990
560
IIAV, KVO, inv. nr 1, brief van de Wit, 24 oktober 1981
561
IIAV, KVO, inv. nr 1, brief van Kamervrouwen, 4 november 1981
562
IIAV, KVO, inv. nr 1, brief van Van der Wees, 12 december 1981
Evenhuis (CDA) pakte het verzoek op en nam contact op met Van de Wees voor nadere informatie. Zij ontving een brief met daarin de adressen van de verantwoordelijke personen en het verzoek om ook meneer Lin toe te voegen aan het rijtje.563 Dit verzoek werd niet overgenomen in de brief naar de president van Taiwan, minister van Buitenlandse Zaken, Max van der Stoel564 en naar Van der Wees, die hen bedankt en meer informatie aanbood.565 Op 4 juli stuurde hij hen nog een afschrift van een brief aan de Taiwanese machthebbers en een artikel uit het blad van Amnesty International. Hierin stond het woord feminist verscheidene keren gearceerd, maar het Kamerbreed Vrouwenoverleg ondernam geen actie meer. Wijnie Jabaay (PvdA) vroeg aandacht voor de zaak van Jimena Alonso en verzocht het KVO “om tijdens de komende vergadering (...) steun te vragen voor deze zaak.”566 Toos Grol (CDA) bracht tijdens de rondvraag de situatie van de politieke gevangenen in Uruguay ter sprake. Tijdens de volgende vergadering stond het op de agenda, maar zij had, naar aanleiding van de discussie, al zelf initiatieven ondernomen en had het Kamerbreed Vrouwenoverleg niet nodig. 567 Op voorstel van Andrée van Es (PSP) stelden alle vrouwen uit de Tweede Kamer vragen aan de minister van Buitenlandse Zaken over de wetgeving in Pakistan. De situatie in Zuid-Afrika was een terugkerend onderwerp in 1986 en 1987. Het Komitee Zuidelijk Afrika was bezig met een campagne voor Zuid-Afrikaanse Vrouwenorganisaties.568 In 1989 werd er een Vrouwenconferentie georganiseerd voor honderd Zuid-Afrikaanse vrouwen in Nederland. Om de reis- en verblijfkosten te betalen werden mensen gevraagd deze vrouwen te sponsoren. Groenman (D‟66) en Bos (D‟66) stelden voor om met het Kamerbreed Vrouwenoverleg de kosten voor één vrouw te betalen. Dit kwam op f 85,- per kamerlid, als zevenenveertig kamerleden zouden betalen. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg zou daarnaast een groep vrouwen kunnen ontmoeten.569 Er werd een grote actie op touw gezet voor mevrouw Judith Bialy-Ratner, haar echtgenoot Leonid en kinderen. Rusland weigerde haar een uitreisvisum voor Israël te geven, zodat zij zich bij haar moeder konden vestigen. Een Nederlandse vrouw had vrouwelijke kamerleden verzocht een petitie aan te bieden aan de Russische ambassadeur Blatov.570 Het KVO 563
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van Van der Wees, 22 februari 1982
564
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van KVO, 1 april 1982
565
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van Van der Wees, 10 april 1982
566
IIAV, KVO, inv. nr 2, memo van Jabaay, 18 januari 1982
567
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 6 september 1983
568
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief Komitee Zuidelijk Afrika, 21 november 1987
569
IIAV, KVO, inv. nr 15, brief van Groenman, 31 maart 1989
570
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief van Gelderblom-Lankhout, 10 november 1987
hoefde uiteindelijk niet langs de ambassade, want mevrouw Bialy kreeg haar uitreisvisum, samen met vierenzeventig andere „refusniks.‟ Het KVO had wel een brief ondertekend die naar de ambassade was gestuurd, maar “of onze handtekening daartoe heeft bijgedragen zullen we wel nooit te weten komen.”571 In deze periode had het Kamerbreed Vrouwenoverleg enkele malen een positie ingenomen ten opzichte van de situatie van vrouwen in het buitenland. In 1992 werd de discussie binnen het KVO heropend. Mocht het KVO een politiek standpunt innemen als “zelfstandig orgaan”?572 Sipkes (GroenLinks) en Achttienribbe (PvdA) hadden deze discussie geopend, naar aanleiding van de systematische verkrachtingen en vrouwenmishandelingen in het voormalig Joegoslavië. Een situatie waar Nederland meer bij betrokken was en wat politiek gevoeliger lag dan de landen in de jaren tachtig. Amnesty International (AI) Een organisatie die zich uitdrukkelijk bezig hield met mensenrechten en eind jaren tachtig het Kamerbreed Vrouwenoverleg vond als ingang voor de politiek. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg stuurde naar aanleiding van een oproep van AI een brief naar de minister van Binnenlandse Zaken van Chili over de verbanning van Julieta Campusano, communiste en voormalig senator onder Allende, en Mireya Baltra, voormalig minister onder Allende.573 Toen AI hen drie jaar later vroeg te schrijven naar Oeganda, moesten de vrouwelijke kamerleden met hun eigen briefpapier een bericht sturen naar de vrouwelijke ministers, want het KVO onderschreef geen acties.574 Halverwege de jaren negentig organiseerde het KVO een schrijfactie voor Amnesty International. Leden van het KVO konden brieven ondertekenen die naar staatshoofden en ambassadeurs werden gestuurd. In 1995 liep de interesse voor deze activiteit terug. Men constateerde dat er meer mannelijke kamerleden, die voor het eerst mochten tekenen,575 dan vrouwelijke kamerleden brieven hadden ondertekend.576 Na de opheffing van het KVO werd besloten de restanten van het lief-en-leed-potje, ruim f 800,-, te doneren aan Amnesty International. Daarnaast ging de voorzitter van het KVO erover nadenken of de brievenactie in de toekomst niet voorgezet kon worden.577 571
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief van Gelderblom-Lankhout, 6 december 1987
572
IIAV, KVO, inv. nr 18, agenda, 17 december 1992
573
IIAV, KVO, inv. nr 13, brief van KVO, 4 juni 1987
574
IIAV, KVO, inv. nr 18, memo van KVO-bestuur, 20 oktober 1992
575
IIAV, KVO, inv. nr 21, memo van KVO-bestuur, 30 maart 1995
576
IIAV, KVO, inv. nr 21, brief van Bijleveld-Schouten, 14 juni 1995
577
IIAV, KVO, inv. nr 21, brief van Bijleveld-Schouten, 14 juni 1995
Verenigde Naties - Vrouwen Conferentie De Verenigde Naties hadden 1975 uitgeroepen tot het Jaar van de Vrouw, en de periode van 1975 tot 1985 het decennium van de Vrouw. In Mexico-City werd in 1975 de eerste VN Vrouwenconferentie gehouden. Het kabinet Den Uyl besloot een Nederlandse delegatie naar deze conferentie te sturen. Jeltien Kraaijeveld (CDA) en Hedy d‟Ancona (PvdA) waren enkele van de vrouwen die naar de conferentie gingen. “Minister van Doorn van CRM had een aantal vrouwen verzameld die al een soort adviescommissie vormden voor hem in het licht van Mexico, ter voorbereiding.”578 Tijdens deze conferentie werd het Wereld Aktie Plan vastgesteld. Vijf jaar later werd in Kopenhagen gekeken in hoeverre dit Plan was gerealiseerd en werd bepaald welke nieuwe maatregelen er op verschillende beleidsterreinen moesten komen.579 De onderwerpen waar men zich op concentreerden waren werk, gezondheid en onderwijs. Nederland was actief betrokken bij deze conferentie, als vice-voorzitter en in de voorbereidende werkgroep. “Ook een hele gemengde delegatie. We waren met een hele grote delegatie naar Mexico geweest, uit alle Kamerfracties een vrouw en adviescommissie. (...) Er werd een alternatieve conferentie naast georganiseerd [Forum MS]. Daar hadden we allemaal vrouwenorganisaties, allemaal groepen die zich met emancipatie bezig hielden [voor uitgenodigd MS].”580 Nederland onthield zich van stemming over de resoluties die uit de conferentie kwamen. In de resoluties uit Mexico was, door het Israël en Palestina conflict, opgenomen dat het zionisme uitgeroeid moest worden. “Dat is gelukkig na vijftien jaar eruit gehaald, maar dat was wel een hele bedreiging. (...) Wij hebben ons onthouden van stemming en daar heb ik een hele discussie over gehad, maar toch bij meerderheid besloten dat we het zo gingen doen. (...) Wij hebben weet ik niet hoeveel amendementen op het Wereld Actie Programma enzo erdoor gekregen, en toen gingen wij onszelf onthouden van stemming.”581 De derde VN Vrouwen Conferentie werd gehouden in Naïrobi, 14-26 juli 1985. Voorafgaand aan deze conferentie had de VVAO gevraagd een bijdrage te leveren. “Wij zijn van mening dat de vrouwenverenigingen in ons land, eventueel via de Nederlandse Vrouwenraad, bij de voorbereidingen ingeschakeld dienen te worden.”582 Hanske Evenhuis (CDA) en Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) waren naar de conferentie geweest en op aanvragen van de vergadering
578
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
579
Min. SoZaWe, 1985, p. 6
580
Min. SoZaWe, 1985, p. 6
581
Min. SoZaWe, 1985, p. 6
582
IIAV, KVO, inv. nr 5, brief van VVAO, 24 januari 1984
deden zij uitgebreid verslag.583 De pers had een negatief beeld geschetst van de Vrouwen Conferentie, dit kon verklaard worden door een gebrek aan achtergrondinformatie of verwachtingspatroon van dergelijke wereldconferenties. De Conferentie had vragen opgeroepen. Moesten de regeringsconferenties blijven, of moest men zich vanuit de regio‟s bezig houden met vrouwenbelangen? Konden wereldconferenties het opkomende fundamentalisme in landen tegenhouden? De resoluties van 1980 in Kopenhagen over bevolkingspolitiek en de positie van ongetrouwde moeders werden door Iran, Chili, Lybië en het Vaticaan bestreden of ondergraven. Over verschillende onderwerpen was overeenstemming bereikt. Seksuele mishandeling was een rode draad. Voor het eerst werd het beschouwd als één van de prioriteiten, naast kolonialisme, racisme, buitenlandse bezetting etcetera. Vrouwen moesten meer macht verkrijgen en economisch zelfstandig worden. Geen enkel land kon meer onder de noodzaak voor specifieke vrouwenzaken uit.584 In 1995 werd de volgende Wereld Vrouwenconferentie gehouden in Beijing. Vrouwenorganisaties waren in 1992 al begonnen met de voorbereiding voor de conferentie. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg ontving post van vele werkgroepen zodat zij op de hoogte bleven, maar droeg zelf niets bij.585 Emancipatie Het lijkt vanzelfsprekend dat een vrouwenoverleg sprak over de emancipatie van vrouwen. De mannen in de politiek durfden, volgens Dien Cornelissen (CDA) “niet meer tegen emancipatie te zijn. Maar ze vonden maatregelen van emancipatoir karakter snel overbodig. Dat zeiden ze niet, dat durfde geen enkel kamerlid. Maar zo in de onderlinge gesprekken.”586 Hedy d‟Ancona (PvdA): “Ik herinner me niet dat het Kamerbreed Vrouwenoverleg daarin nog een zware rol vervulde. Ik kende wel vrouwen Evenhuis, Rempt, die daar heel actief in waren.”587 In 1973 richtte het Kabinet-den Uyl, mede door de briefkaartenactie van MVM, de Emancipatie Kommissie op. In 1977 werd de eerste staatssecretaris van Emancipatiezaken aangesteld, onder het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Emancipatie 583
IIAV, KVO, inv. nr 9, notulen van 10 september 1985
584
IIAV, KVO, inv. nr 8, memo van Evenhuis, 9 september 1985
585
IIAV, KVO, inv. nr 19, brief VN Vrouwenconferentie, 22 februari 1993 & folder Werkgroep VN
Vrouwenconferentie, 31 maart 1993 & brief Werkgroep VN Vrouwenconferentie, 12 augustus 1993 & aankondiging conferenties, werkgroep VN Vrouwenconferentie, 8 oktober 1993 & inv. nr 20, brief VN Vrouwenconferentie, 2 mei 1994 & inv. nr 21, 3 mei 1995 & 3 mei 1995 & brief Women‟s Exchange Programme International, inv. nr 19, 16 april 1993 & 26 mei 1993 & inv. nr 20, 7 januari 1994 & 28 februari 1994. 586
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
587
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
was een zaak van mentaliteitsverandering, van roldoorbreking en het opwaarderen van vrouwelijke waarden en activiteiten. Daarnaast moesten vrouwen in staat worden gesteld hun achterstanden in te halen. Jeltien Kraaijeveld kwam “als een duveltje uit een doosje. (...) Men had mij vanuit de feministische beweging niet op het oog. Ik kwam uit de, zogenaamde, traditionele vrouwenorganisaties. (...) Maar ik heb mijn mouwen opgestroopt en ben aan de gang gegaan. Iedereen was ervan overtuigd, daar moeten we aan werken, zo moeten we het op gaan zetten. De Emancipatie Raad was ook heel ijverig bezig [geweest] met het belastingstelsel. (...) Niet gewoon maar wat peanuts en wat leuke dingen voor vrouwen enzo. Het ging juist om de essentie van de wetten, dat het gelijke behandelingsprincipe erin kwam.”588 Alle wetten werden onderzocht op het ongelijke behandeling, het resultaat was het boek Anders Geregeld. Jeltien Kraaijeveld was aan het begin van haar periode alle bewindslieden langs gegaan om te vragen wat zij de komende vier jaar gingen doen op emancipatiebeleid. “Ik had maar een heel beperkt budget, maar het ging om het principe. Je kan niet op andermans terrein allemaal dingen gaan regelen. Dat moeten die personen zelf doen en die moeten daar verantwoording voor afleggen, dat is coördinatie.”589 In de eerste periode, 1974-1981 lag de nadruk van het emancipatiebeleid op de wetgeving met betrekking tot gelijke behandeling, grondwettelijk vastleggen van het non-discriminatie beginsel, algemene Wet Gelijke Behandeling, wijzigingen personen- en familierecht. De activiteiten van de vrouwenbeweging werden gesubsidieerd, er kwamen projecten die zich richten op mentaliteitsverandering en maatregelen om onderwijs, opleiding en onderzoek te stimuleren.590 Na Kraaijeveld werd Hedy d‟Ancona (PvdA) staatssecretaris in 1981, “die heeft dat gewoon doorgezet, die heeft een heleboel dingen verder vervolmaakt. Toen kwam Annelien Kappeyne van de Coppello (VVD) en dat was eigenlijk prachtig. Wij gingen in een vloeiende beweging door. Wij legden natuurlijk weer andere accenten, dat is logisch en heel goed. In een geweldige vaart hebben wij heel veel gewijzigd, geregeld, opgezet, enzovoort. Ik heb heel veel subsidieregelingen gemaakt om allerlei soorten activiteiten te bekostigen.” 591 Onder Hedy d‟Ancona werd Emancipatiezaken verhuisd naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zij concentreerde zich op de verbetering van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt en organiseerde als eerste een conferentie over Seksueel Geweld. Het boek Analyse van het ‘vrouwenvraagstuk’ werd gepubliceerd, hierin werd tien jaar feministische theorievorming
588
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
589
Min. SoZaWe, 1985, p. 6
590
Min. SoZaWe, 1985, p. 6
591
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
samengevat. d‟Ancona was van mening dat het probleem alleen aangepakt kon worden, als men een expliciete visie had op de aard van het probleem.592 Na de val van het kabinet werd Kappeyne van de Coppello in 1982 staatssecretaris. Het uitgangspunt van het emancipatiebeleid veranderde wederom. Het was niet langer het probleem van een achtergestelde groep die bijgetrokken moet worden. “Bestaan van een verschil tussen de seksen als element in de maatschappelijke organisatie niet langer tot gevolg heeft dat systematisch de kansen voor de ene groep kleiner zijn dan voor de andere.”593 Het beleid concentreerde zich op het verzekeren van de gelijke rechten die Kraaijeveld had gerealiseerd. Er moesten structurele veranderingen komen waardoor het sekseverschil niet langer onderdeel van de maatschappelijke orde was en de beeldvorming moest doorbroken worden.594 Kappeyne van de Coppello schreef het concept-Beleidsplan Emancipatie, waarover het Kamerbreed Vrouwenoverleg en de vrouwenbeweging spraken. Vanaf 1986 werd er geen staatssecretaris Emancipatiezaken meer aangesteld, maar was het onderdeel van de portefeuille van het ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg sprak niet veel over de regeringsplannen voor het emancipatiebeleid. Een meerendeel van de KVO-leden hadden zitting in de vKc voor Emancipatie, hier werden de regeringsplannen tot in detail besproken. Het KVO kwam op andere manieren in aanraking met het onderwerp. Enkele KVO-leden hadden de studiedag Emancipatie en Politie door Binnenlandse Zaken en Justitie bezocht en zouden de aanbevelingen rondsturen.595 De Tweede Kamerfractie van de CDA benadrukte de noodzaak van financiële zelfstandigheid voor vrouwen.596 Het Beleidsplan Emancipatie dat de regering aan het schrijven was werd in KVO-vergaderingen besproken.597 Marga Klompé (CDA) werd uitgenodigd in een vergadering van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. Tijdens deze vergadering werd er gediscussieerd over het Beleidsplan Emancipatie, dat toen nog in de concept-fase zat. Het gesprek richtte zich op arbeid en inkomen en de spanning tussen lange termijn visie en korte termijn ontwikkelingen over de gewenste positie van vrouwen en ook jonge vrouwen/meisjes.598 De Emancipatie Raad wilde een gesprek met het Kamerbreed Vrouwenoverleg over hun advies 592
Min. SoZaWe, 1985, p. 9
593
Min. SoZaWe, 1985, p. 10
594
Min. SoZaWe, 1985, p. 11
595
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 23 april 1985
596
IIAV, KVO, inv. nr 9, brief van CDA, 9 december 1985
597
IIAV, KVO, inv. nr 9, notulen van 12 december 1985
598
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 13 november 1984
op het Beleidsplan Emancipatie.599 Hier werd mee ingestemd, omdat het KVO kennis kon maken met de ER en hun advies konden bespreken.600 Het gesprek ging over “de meest relevante (eventueel omstreden) punten.”601 Vrouwen in de politiek Naast de emancipatie van alle Nederlandse vrouwen, hield het KVO zich speciaal bezig met de positie van vrouwen in de politiek. Geen enkele vrouwelijke volksvertegenwoordigers had zwangerschapsverlof. Als een Kamerlid zwanger werd, dan kon zij er voor kiezen om vervangen te worden door een ander partijlid. Bij terugkeer in de Kamer was het echter niet zeker dat zij haar zetel terug kreeg. Voor zwangerschapsverlof was een Grondwetswijziging nodig. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg was langere tijd met dit onderwerp bezig geweest. In 1993 stond er een wetsvoorstel “Regeling vervanging politici bij zwangerschap” op de agenda van het Kamerbreed Vrouwenoverleg.602 Op 21 maart 2006 werd de regeling van de tijdelijke vervanging van leden van de Eerste en Tweede Kamer, provinciale staten en gemeenteraden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte aangenomen. Andere aspecten kwamen eveneens aan bod, zo lichtte Ina Brouwer (CPN) het KVO in over een conferentie over de ervaringen van vrouwelijke politici, waar verder niemand van op de hoogte was.603 Elske ter Veld (PvdA) wilde spreken over het aanstellingsbeleid op gemeenteniveau.604 Uiteindelijk waren haar vragen bevredigend beantwoord door Binnenlandse Zaken605 en toen er tijd was om het onderwerp te bespreken vond zij het niet langer nodig. Zij had nog wel twijfels over deeltijdwerkers, gemeenten namen liever full-time mensen aan. Vrouwen moesten extra gestimuleerd worden om te solliciteren en er moest gelet worden op de aangenomen sollicitanten en ontslagen vrouwen.606 Uiteraard stond een vergroting van het aantal vrouwelijke politici hoog op de KVOagenda. In het archief lagen blaadjes met de namen, posities of aantallen van politiek actieve vrouwen. Het KVO vroeg later of de lijst met vrouwelijke kamerleden; vrouwelijke woordvoerders bij begrotingsbehandelingen en vrouwelijke (onder)voorzitters van vaste
599
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 29 januari 1985
600
IIAV, KVO, inv. nr 7, notulen van 6 maart 1985
601
IIAV, KVO, inv. nr 7, agenda voor 6 maart 1985
602
IIAV, KVO, inv. nr 19, agenda, 27 oktober 1993
603
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 30 november 1982
604
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 7 december 1982
605
IIAV, KVO, inv. nr 3, notulen van 30 november 1982
606
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 26 april 1983
kamercommissies tot 1978 via de afdeling Voorlichting verder verspreid kon worden.607 De Nederlandse Vrouwenraad schreef in een brief dat het aantal vrouwen in commissies, adviescolleges en delegaties te laag was.608 Er waren richtlijnen opgesteld om meer vrouwen deel te laten nemen aan adviesraden en regeringsdelegaties. Het KVO ging uitzoeken hoe de samenstelling in het verleden was geweest en zou een voorstel naar het Presidium sturen. Er werd gesuggereerd om een vrouwelijke parlementaire delegatie naar Noorwegen te zenden.609 In het archief lagen twee brieven met het aantal vrouwen in parlementaire delegaties van 1984 en 1986. Deze waren aanleiding voor Wijnie Jabaay (PvdA) en Annemarie Jorritsma (VVD) om te spreken met ambtenaren van Buitenlandse Zaken over een toename van het aantal vrouwen.610 In een brief uit 1986 werd verwezen naar het teleurstellende lage aantal vrouwen in de Tweede Kamer. “Heeft het boekje Vrouwen en het Binnenhof dan toch niet zo gewerkt als wij gedacht hadden? Een en ander geeft wel aan, dat wij vrouwen alert moeten blijven binnen onze politieke partijen om te bereiken wat wij willen.”611 In een vergadering na afloop van de verkiezingen sprak de voorzitter haar teleurstelling uit over het lage aantal vrouwen in de Kamer en vroeg de leden zich te blijven inzetten voor meer vrouwelijke kandidaten bij aankomende verkiezingen.612 In 1989 hadden vrouwen al 70 jaar actief vrouwenkiesrecht. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg wilde aandacht besteden aan dit “memorabel feit” en de gelegenheid aangrijpen om meer aandacht te vragen voor vrouwen in de politiek. Ze hadden verschillende ideeën, een openbare studiemiddag met bijvoorbeeld de drie voormalig staatssecretarissen van emancipatiezaken; een videofilm over het leven van een kamervrouw.613 Beatrice Bos (D‟66) had aandacht gevraagd voor de actie “stem op een vrouw”, met name “steun een misschien net niet verkiesbare vrouw.” 614 Vrouwenbelangen en vrouwenorganisaties van politieke partijen vroegen de leden van het Kamerbreed Vrouwenoverleg om een actie voor de Statenverkiezingen.615 In 1993 waren er drie verkiezingen voor de gemeenteraad, Tweede Kamer en Europa. “Veel werk aan de winkel, met name ook om ervoor te zorgen dat politieke partijen vrouwen op verkiesbare
607
IIAV, KVO, inv. nr 18, agenda, 17 december 1992
608
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van NVR, 24 april 1985
609
IIAV, KVO, inv. nr 11, notulen van 9 december 1986
610
IIAV, KVO, inv. nr 12, notulen van 3 februari 1987
611
IIAV, KVO, inv. nr 10, brief van KVO, 31 mei 1986
612
IIAV, KVO, inv. nr 11, notulen van 9 september 1986
613
IIAV, KVO, inv. nr 15, agenda, 14 februari 1989
614
IIAV, KVO, inv. nr 15, brief van KVO-bestuur, 7 juli 1989
615
IIAV, KVO, inv. nr 11, notulen van 9 december 1986
plaatsen zetten, en wel het [aantal MS] dat binnen partijen als streefgetal wordt genoemd.”616 Het ministerie van Binnenlandse Zaken617 organiseerde vanaf 8 februari 1994 een tentoonstelling over 75 jaar vrouwenkiesrecht. Vrouwen en het Binnenhof Door de publicatie Vrouwen en het Binnenhof wilde het Kamerbreed Vrouwenoverleg meer vrouwen stimuleren actief lid te worden van een politieke partij. Toen de verkiezingen van 1985 naderden, laaiden de discussies over coalitievorming, ministerposten, etcetera weer op. Ina Brouwer (CPN) merkte op dat niemand meer sprak over het aandeel en de rol van vrouwen in de politiek.618 Het was nog steeds noodzakelijk om hier apart aandacht voor te vragen, omdat de man/vrouw verhouding nog geen afspiegeling vormde van de maatschappij. Zij stelde voor een brochure of boek te maken over de vrouwelijke kamerleden. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg moest het heft in eigen handen nemen, om het onderwerp weer onder de aandacht te brengen. “In deze tijd van „stoere Hollandse jongens‟ worden vrouwen niet bij voorbaat naar voren geschoven. De ervaren krachten op wie het land in deze moeilijke tijden moeten kunnen bouwen zijn in veel partijen nog steeds, als vanzelfsprekend, mannen.”619 Via dit boek konden vrouwen kennis maken met het beroep kamerlid en geënthousiasmeerd worden voor de politiek en de Kamervrouwen konden het gebruiken als promotie voor zichzelf en hun partij. Het boek zou bestaan uit interviews met alle vrouwelijke kamerleden met als onderwerp: de Vrouw in de Kamer. Doorgaans kwamen altijd dezelfde negatieve verhalen over sexistisch gedrag van collega‟s, hanengevechten zonder inhoud en het gevoel van vervreemding in het parlementaire bedrijf naar voren. “Het is allemaal waar, maar is het niet te defensief? Waarom zouden vrouwen zich kandidaat stellen als het toch allemaal ellende oplevert?”620 In dit boek moest het volledige verhaal verteld worden. Ina Brouwer (CPN) wilde de vrouwen laten praten over hoe het was om te werken op een plaats die overheerst werd door mannen. Waarom bleven ze zichzelf kandidaat stellen als er zoveel negatieve aspecten aan het werk zaten. Zij introduceerde haar voorstel in de vergadering van 12 maart 1985, waarna een werkgroep werd opgericht, bestaande uit Ina Brouwer (CPN), Wijnie Jabaay (PvdA), MarieLouise Tiesinga (D‟66), Len Rempt (VVD), Minouche Janmaat-Abee (CDA), Andrée van Es 616
IIAV, KVO, inv. nr 19, agenda, 31 maart 1993
617
Barbara Siregar en Jacqueline van de Mark
618
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Tiesinga, 3 mei 1985
619
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Brouwer, 28 februari 1985
620
IIAV, KVO, inv. nr 7, brief van Brouwer, 28 februari 1985
(PSP). Deze werkgroep, het Kleine Comité voor uitwerking van het brochureplan genoemd, werd later omgezet in een begeleidingsgroep, Ina Brouwer (CPN) en Marie-Louise Tiesinga (D‟66), die de voortgang in de gaten hield. De secretaris van het KVO ging zich inzetten voor administratieve werkzaamheden. Op de vergadering van 24 april 1985 vertelde de werkgroep welke beslissingen er waren genomen met betrekking tot het boek. Alle vrouwelijke leden van de Eerste en Tweede Kamer werden geïnterviewd, mits zij daartoe bereid waren. De werkgroep zou thema‟s bedenken die in elk interview terug zouden komen, bijvoorbeeld het Kamerbreed Vrouwenoverleg, of een lijstje “praktijk-tips.” Aan de hand van de verschillende onderwerpen die ter sprake kwamen zouden de journalisten er een geheel van maken. Anneke Groen, voorheen Margriet, zou de eindredactie en opzet verzorgen en andere journalisten benaderen. Marga Klompé (CDA) was gevraagd om de introductie te schrijven.621 Op de voorkant van het boek kwam een foto en in het boek cartoons. De foto zou van alle Kamervrouwen in de Kamerbanken of op de trap naar het Binnenhof zijn.622 Het is het laatste geworden. Wijnie Jabaay (PvdA) herinnerde iedereen eraan dat als zij niet aanwezig waren bij het maken van de foto, zij hun eigen foto erop moesten plakken.623 Suzanne Bischoff (D‟66) vertelde in het boek over het maken van de foto: “Niemand legde een ander op hoe zij zich moest gedragen. Niemand duwde een ander opzij. Ik heb wel eens een foto zien maken van de leiders van de wereld. Helmut Schmidt duwde iedereen opzij.”624 Er zijn een paar brieven bewaard gebleven waarin gediscussieerd werd over de inhoud van het boek. Marie-Louise Tiesinga (D‟66) vroeg zich af waarom bij de ene vrouw haar meisjesnaam werd gebruikt of leeftijd werd genoemd en bij anderen niet.625 In haar brief aan Anneke Groen en Ina Brouwer (CPN) stemde ze in met hun eerdere opmerking dat de kwaliteit van de interviews zeer wisselend was. Ze was ook niet tevreden over het historische overzicht, zoals dit er nu lag. Het ging alleen over de Tweede Kamer, de geschiedenis van vrouwen in de Eerste Kamer werd nauwelijks genoemd. Daar kon niets meer aan veranderd worden, maar er moest wel benadrukt worden dat de Eerste Kamer als eerste een vrouwelijke fractievoorzitter had, namelijk Paula van Wassen-Schaveren voor D‟66.626 Anneke Groen veranderde de inleiding van Geke van de Wal en Anet Bleich. Zij wilde meer aandacht voor het Kamerbreed
621
IIAV, KVO, inv. nr 8, notulen van 11 juni 1985
622
IIAV, KVO, inv. nr 7, memo, 30 mei 1985
623,
IIAV, KVO, inv. nr 7, memo van Jabaay, mei 1985
624
Kamerbreed Vrouwen Overleg, 1985, p. 34
625
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Tiesinga, 24 juli 1985
626
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Tiesinga, 24 juli 1985
Vrouwenoverleg.627 Er was een discussie over de laatste zinnen van de inleiding. Bleich en Van de Wal vonden het “niet historisch verantwoord” om het te laten eindigen met Ina Brouwer (CPN), maar wilden “het jongste initiatief van het KVO heeft z‟n weerslag gevonden in dit boekje.” De Staatsuitgeverij wilde wel de laatste zinnen handhaven, maar zonder te vermelden dat het initiatief van Brouwer kwam.628 Het uiteindelijke resultaat was: “Het jongste initiatief van het KVO heeft zijn weerslag gevonden in dit boekje. Vijf jaar geleden zou zo‟n initiatief niet mogelijk zijn geweest. Dat het nu wel kan heeft te maken met het feit dat vrouwen in het parlement voelen dat ze, hoewel ze lid zijn van verschillende partijen ook gemeenschappelijke belangen hebben.”629 In de originele versie volgde hierop de zin “die erkenning zou een basis moeten vormen voor gezamenlijke acties.” Deze werd weg gelaten, omdat het te activistisch was.630 Tiesinga (D‟66) tekende bezwaar aan tegen de vergoeding, tweemaal f 1.000, die de auteur van het historisch overzicht wilde hebben. Het zou betekenen dat het bij een gage van f 80,00 25 werkuren gekost zou hebben.631 Na afloop klaagde Marian Spinhoven, een interviewster, over de volgens haar te lage gage voor haar bijdrage.632 Het boek moest tien gulden gaan kosten, dit betekende dat er bijkomende financiering gevonden moest worden om de kosten te betalen. De voorlichtingsgelden van de Eerste en Tweede Kamer via het Seniorenconvent en het Presidium, de Stichting Burgerschapskunde, het ministerie van Binnenlandse Zaken en de staatssecretaris van Emancipatiezaken werden allemaal aangeschreven door Ina Brouwer (CPN) en Marie-Louise Tiesinga (D‟66). De financiering was niet meteen rond.633 Marie-Louise Tiesinga meldde via Ina Brouwer aan iedereen dat de leden van de Senioren en het Presidium gepord moesten worden om te vertellen of zij wel of geen subsidie zouden geven.634 Het Presidium van de Tweede Kamer plaatste kanttekeningen bij de uitvoering van het plan, waar zij “zich gedeeltelijk in principe kan stellen achter de doelstellingen.”635 Het boek moest algemene voorlichting geven over het Kamerlidmaatschap en niet gedateerd raken na de aankomende verkiezingen. Daarnaast hadden zij enkele vraagtekens bij de begroting.636 Uiteindelijk weigerden zij tienduizend gulden uit te
627
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Groen, 26 juni 1985
628
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Groen en Brouwer, 22 juli 1985
629
Kamerbreed Vrouwen Overleg, 1985, p. 19
630
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Groen en Brouwer, 22 juli 1985
631
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Tiesinga, 24 juli 1985
632
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Brouwer, 25 november 1985
633
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Tiesinga, 3 mei 1985
634
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Tiesinga, 3 mei 1985
635
IIAV, KVO, inv. nr 8, memo van Presidium, 3 juni 1985
636
IIAV, KVO, inv. nr 8, memo van Presidium, 3 juni 1985
trekken voor de financiering.637 Het hoofd voorlichting, Henk Mulders vond het niet noodzakelijk dat de Tweede Kamer een brochure over vrouwen in de volksvertegenwoordiging ging financieren. Hij zag het nut niet van vrouwen die zich apart organiseerden om een boek uit te brengen.638 In een brief van Marie-Louise Tiesinga naar de begeleidingsgroep schreef zij met hoofdletters, het komt wel goed met het boek. Er zou “een list in werking gaan” waarbij Burgerschapskunde de bijdrage van de Tweede Kamer op zich zou nemen. Zij gingen er in elk geval iets mee doen, maar zouden alleen geld geven als de Tweede Kamer weigerde. Mulders had het verzoek doorgestuurd naar de Directeur der Diensten, die besloot wel een subsidie te geven van tienduizend gulden.639 De Trouw kon berichten dat het Presidium toch besloten had het boek te financieren, Toch geld voor ‘Vrouwen aan de Macht’.640 Marie-Louise Tiesinga bedankte de Stichting Burgerschapskunde hartelijk voor hun aanbod van vijfduizend gulden. Ze hoefden er geen gebruik van te maken, maar ze hoopte dat zij er eventueel in de toekomst wel gebruik van konden maken, “u ziet we zijn voornemens creatief te blijven.”641 De Eerste Kamer gaf een bijdrage van vijfduizend gulden; de Tweede Kamer gaf tienduizend gulden; het ministerie van Binnenlandse Zaken gaf vijfentwintigduizend gulden en de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid gaf tienduizend gulden.642 Het plan was om het boek in juni of augustus aan te bieden aan de voorzitters van politieke partijen en vrouwenorganisaties, om duidelijk te maken dat het aantal en de positie van vrouwen in de politiek, nog steeds, een belangrijk vraagstuk was. Daarnaast zou het boek verspreid worden onder de bevolking. In eerste instantie werd de doelgroep gezet op 10.000 mensen, deze konden benaderd worden via de Vereniging Nederlandse Gemeenten en politieke partijen.643 De persconferentie en presentatie van het boek vond plaats op 11 september 1985. Het KVO besteedde veel aandacht aan de pers, op 10 september verscheen de voorzitter in het programma Met het oog op morgen. Wijnie Jabaay zou de Wekkerradio van de VARA en Den Haag Vandaag attenderen op de persconferentie, en benadrukken dat er gevraagd werd om serieuze
637
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van hoofd Voorlichting aan KVO, 24 augustus 1985
638
Trouw, 1985b
639
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Directeur der Diensten, 27 augustus 1985
640
Trouw, 1985c
641
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Tiesinga, 22 juli 1985
642
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Tiesinga, 23 september 1985
643
IIAV, KVO, inv. nr 8, notulen van 23 april 1985
aandacht. 644 Naast de reguliere pers werden alle partijbladen benaderd. Alle fractievoorlichters kregen een samenvatting van de publiciteit toegestuurd.645 De voorzitter, Lies Uijterwaal (CDA) bood het boek aan en stond de pers te woord. Het KVO had dit als eenheid gemaakt en kon het beste bij monde van de voorzitter spreken. Uiteindelijk hielden vier vrouwen, van vier verschillende partijen een korte toespraak om de eenheid extra te benadrukken. Ina Brouwer (CPN), initiatiefneemster, Wijnie Jabaay (PvdA) en Annemarie Lucassen-Stautener (VVD). Len Rempt (VVD) zou de bijeenkomst openen en sluiten.646 De voorzitter, Lies Uijterwaal, vertelde in haar toespraak dat het initiatief afkomstig was van Ina Brouwer van de Communistische Partij Nederland, een politieke partij die niet op veel steun kon rekenen vanuit partij politieke overwegingen. In eerste instantie reageerde het Kamerbreed Vrouwenoverleg op een typisch politieke manier, “er was éven wat oogcontact met deze en gene. Een mens blijft een politicus. Resultaat was echter: geen gezeur, geen behoedzaam manoevreren, want ja het komt uit de verkeerde hoek. Niks er van. We hadden Ina in het KVO immers leren kennen als een fijne meid, een betrouwbare collega.”647 Een half jaar later waren ze erin geslaagd een boek te produceren dat geen klaagmuur was geworden over de problemen van vrouwelijke kamerleden. De werkgroep en begeleidingscommissie waren “politiek netjes gespreid,” om politieke belangenverstrengeling te voorkomen. Lies Uijterwaal hoopte dat 11 september 1985 als het beginpunt van een nieuwe golfbeweging voor de politieke emancipatie van de vrouw gezien werd. “Wij vrouwen van het Kamerbreed Vrouwen Overleg, treden vandaag in de openbaarheid, om te laten weten, wat wij als innerlijk motief ervaren, om te zijn, zoals wij zijn, te werken, zoals wij werken.”648 Zij verwees naar de voorgangsters, Aletta Jacobs, Suze Groeneweg (SDAP), Anna de Waal (KVP) en freule Wttewaal van Stoetwegen (CHU), die waarschijnlijk genoten zouden hebben van de bijeenkomst en de ontwikkelingen: 45 vrouwen in beide Kamers, 2 vrouwelijke ministers en 3 vrouwelijke staatssecretarissen. “Het is een uitermate boeiend boek geworden; een stroom van zeer uiteenlopende gedachten, ideeën, achtergronden en wat dies meer zij, trekt aan de lezer en lezeres voorbij. Het uitgangspunt: de wil en de hoop de wereld te verbeteren, is voor allen gelijk; de wijze
644
IIAV, KVO, inv. nr 8, notulen van 10 september 1985
645
IIAV, KVO, inv. nr 8, notulen van 10 december 1985
646
IIAV, KVO, inv. nr 8, notulen van 10 september 1985
647
IIAV, KVO, inv. nr 8, speech Uijterwaal-Cox, 11 september 1985
648
IIAV, KVO, inv. nr 8, speech Uijterwaal-Cox, 11 september 1985
waarop dat zal moeten plaatsvinden, zal voor ieder, tegen de achtergrond van haar politieke overtuiging verschillend zijn.”649 De toespraken van Annemarie Lucassen-Stautener (VVD) en Wijnie Jabaay (PvdA) gingen over de mogelijkheid van het combineren van Kamerwerk met een gezin. Volgens Annemarie Lucassen waren er te weinig vrouwen in de politiek, ondanks de overeenstemming dat beide seksen zelfstandig en gelijkwaardig door het leven moesten gaan. Vrouwen en het Binnenhof moest er voor zorgen dat andere vrouwen geïnspireerd raakten en zich gingen inzetten voor de politiek. “Ik hoop dat niet alleen vrouwen maar vooral ook mannen in onze keuken zullen kijken en dat het een dusdanige bijdrage levert, dat we binnen 10 à 15 jaar het onderscheid, tussen mannen en vrouwen helemaal niet meer kennen.”650 Wijnie Jabaay wilde dat vooral vrouwen met kinderen in de politiek gingen, vooral in de hoge bestuursorganen. Zij moesten een voortrekkersrol spelen bij het veranderen van de structuren, als meer medewerkers en kamerleden om crèches en zoogkamers zouden vragen zouden deze er vanzelf komen. “Je moet bij wijze van spreken met dat kind in de groene bankjes gaan zitten dan verandert er pas wat.” Vrouwen die politiek actief zijn, creëren dochters die politiek geïnteresseerd zijn, daarnaast bleek uit onderzoek dat mannen die met veel vrouwen werken het gezelliger en beter hadden. “Het is dus ook in het belang van de mannen dat er meer vrouwen in de Kamer komen!!” Het initiatief genereerde veel persaandacht: de Telegraaf, 12 juni 1985, Parlementsvrouwen te boek; Volkskrant, 18 juni 1985, Boek moet vrouwen voor politiek werven; de Volkskrant, 19 juni 1985, Parlementsvrouwen poseren; Trouw, 19 juni 1985, Politiek is jou een worst? Lees dan het Kamervrouwenboek!; het Utrechts Nieuwsblad, 24 juni 1985, Vrouwen doen boekje open over werken in Kamer; Trouw, 12 september 1985, Ik begrijp dat moeders Kamerlid willen worden, maar waarom juist de mijne; het NRC Handelsblad, 12 september 1985, Vrouwen willen meer vrouwen in het parlement; de Elsevier, 14 september 1985, Je moet een vechter zijn om in de Kamer te overleven; Vrij Nederland, 12 oktober 1985, Het moest Kamerbreed; Vrijheid en Democratie, 19 november 1985, Vrouwen en het Binnenhof. De recensies waren over het algemeen positief, sommigen vonden dat er informatie ontbrak. “Het enige nadelige dat men van Vrouwen en het Binnenhof zou kunnen zeggen is dat voor politiek geïnteresseerden de interviews te kort zijn. Ik zou van al die vrouwen nog wel méér willen weten.”651 “Het was geen trutteninitiatief, zoals Rie de Boois (PvdA) voorspelde, maar wel
649
IIAV, KVO, inv. nr 8, speech Uijterwaal-Cox, 11 september 1985
650
IIAV, KVO, inv. nr 8, speech Lucassen-Stauttener, 11 september 1985
651
Dijkman, 1985
een beetje een truttig boekje”.652 Vrij Nederland gaf een opsomming van de akties van vrouwelijke kamerleden in de periode 1 januari 1982 tot half september 1985, die volgens hen ontbraken in het boek. Er werden 220 schriftelijke of mondelinge vragen gesteld die (in)direct te maken hadden met vrouwenzaken, er waren 37 moties ingediend door vrouwen.653 Deze informatie kwam uit een artikel in Opzij door Anneke Visser, waarin zij aangaf dat “fractiediscipline” en “aandachtversnippering” de voornaamste reden waren waarom de vrouwen niet echt een vuist maakten. Daarnaast waren lang niet alle Kamervrouwen als feministen aan te merken. 654 Reis naar Brussel Hun inzet voor de verbetering van de positie van vrouwen in de politiek bleef niet beperkt tot Nederland. Op 7 oktober 1985 ging het Kamerbreed Vrouwenoverleg, 5 Eerste, 9 Tweede Kamerleden en 3 medewerksters, naar de Europese Commissie in Brussel.655 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg rekende op een grote delegatie, zodat er een “vruchtbare” samenwerking kon plaatsvinden over het beleid voor de verbetering van de positie van vrouwen bij de Nederlandse vertegenwoordiging en Europese Commissie.656 Bij de Europese Unie en het Europees Parlement speelden vrouwenpunten veel meer dan in de nationale parlementen. Hedy d‟Ancona (PvdA) was voorzitter van de vrouwencommissie van het Europees Parlement. “Daar waren de vrouwen uit Zweden, die toch een stuk verder waren dan wij op dat punt, maar die waren zeer gemotiveerd. (...) Überhaupt in die Scandinavische landen hadden ze helemaal niet iets van (...) gepasseerd station, helemaal niet. (...) Landen als Spanje en Italie en Griekenland, die waren nog behoorlijk activistisch.”657 Er waren Richtlijnen voor de gelijke behandeling van mannen en 652
Smits, 1985
653
Koploopster was Andrée van Es (PSP), die tweeëntwintig keer het initiatief nam tot het stellen van mondelinge en
schriftelijke vragen. Louise Groenman (D‟66) nam zestien keer het initiatief en is daarmee een goede tweede. Elske ter Veld (PvdA) nam zeven keer het intiatief, Wijnie Jabaay (PvdA) zes keer, Hanske Evenhuis (CDA) vijf keer, Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) vier keer en Ria Beckers (PPR), Len Rempt (VVD) en Ineke Haas-Berger (PvdA) ieder drie keer. (...) Van belang is bijvoorbeeld ook hoe vaak voor vrouwen belangrijke moties de naam droegen van vrouwelijke kamerleden. Ria Beckers het meeste (negen keer), gevolgd door Louise Groenman (zeven keer), Wijnie Jabaay (vier keer), Jeltje van Nieuwenhoven (vier keer), Len Rempt (vier keer), Elske ter Veld (drie keer), Jeltien Kraayeveld (drie keer) en Andrée van Es (drie keer). Smits, 1985 654
Smits, 1985
655
Len Rempt, Louise Groenman, Evelien Eshuis, Hanske Evenhuis-van Essen, M.G.H.C. Oomen Ruijten,
Margreet Kamp, Wijnie Jabaay, den Ouden-Dekkers, Cathy Ubels-Veen, Trix van Kuilenburg-Lodder, Marian van de Meer, Loes Uijterwaal, Vonhoff-Luijendijk, van der Werf-Terpstra, Mankespit 656
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van KVO-leden, 19 september 1985
657
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
vrouwen opgesteld waar alle lidstaten zich aan moesten houden. “Als je cynisch bent,” vertelde Hedy d‟Ancona “[had dit] misschien meer te maken met het feit dat je onderlinge concurrentie tussen de lidstaten op dit punt niet kon hebben. (...) Hetgeen niet wegneemt dat Nederland ontzettend laat was met overnemen van die Richtlijnen, wij waren niet echt vooruitstrevend.”658 Jeltien Kraaijeveld (CDA) noemde deze Richtlijnen een hulp, “dat daar dan toch een druk op kwam te staan, om weer een aantal wetten te veranderen.”659 Uiteindelijk bleek het aantal aanmeldingen voor het bezoek aan het Europees Parlement niet zo groot en via een memo werden de deelnemers eraan herinnert niet op het laatste moment af te zeggen. “(...) dit is het eerste reisje, dat wij als K.V.O. gaan maken. Het was een kamerbreedoverleg gesteund initiatief. Wij rekenen dan ook op jullie komst.”660 Wijnie Jabaay vroeg voorafgaand aan het bezoek gegevens over de vrouwen die werkzaam waren bij de Europese Commissie.661 Uit de gegevens bleek dat vrouwen oververtegenwoordigd waren in de categorie secretaressen en typisten en ondervertegenwoordigd in de categorie van academici.662 “In vergelijking met andere landen blijkt dat vrouwen in de andere lidstaten vaker in hogere functies zijn geplaatst.” 663 Dit onderwerp werd besproken op de ontmoeting. Op de agenda stond een ontmoeting met Andriessen, vice-voorzitter van de Europese Commisie; de permanente afvaardiging van Nederland in Europa en enkele leden van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad. Hanja Maij-Weggen (CDA), Hedy d‟Ancona (PvdA) en Jessica Larive (VVD), Europarlementariërs, zouden meelopen tot aan de middag.664 De afvaardiging van de EC en EP zouden spreken over de rol en positie van vrouwen in het communtair beleid. De KVO-leden kregen een heldere uitleg over de Europese wetgeving voor gelijke behandeling.665 De derde EG-richtlijn over de gelijke behandeling in de sociale zekerheid moest eind 1984 in alle lidstaten uitgevoerd zijn. De afvaardiging suggereerde om de staatssecretaris Emancipatie naar Europa te sturen en de richtlijnen op de agenda van de ministerraad te zetten.666 Alle Kamervrouwen kregen de boodschap mee om de Nederlandse 658
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
659
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
660
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van KVO-leden, 2 oktober 1985
661
IIAV, KVO, inv. nr 8, brieven tussen Jabaay en Andriessen, 5 juli 1985 en 10 juli 1985
662
Academici – m. 2558 v. 254; Vertalers – m. 694 v. 555; Technisch, HBO - m. 1325 v. 814; Secretaressen,
Typisten – m. 697 v. 2850; Handwerkers – m. 474 v. 60 IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Andriessen, 13 juni 1985 663
IIAV, KVO, inv. nr 8, verslag van Jabaay, 22 oktober 1985
664
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van KVO-leden, 2 oktober 1985
665
IIAV, KVO, inv. nr 8, verslag van Jabaay, 22 oktober 1985
666
IIAV, KVO, inv. nr 8, verslag van Jabaay, 22 oktober 1985
regering te stimuleren tot het aannemen en uitvoeren van de verschillende richtlijnen. De verwachtingen die de afvaardiging had van het KVO leken niet overeen te komen met de werkelijke invloed die het KVO had in het Nederlandse parlement. Hanske Evenhuis (CDA) ging ervan uit dat dit initiatief een rustige dood was gestorven. “Dat zijn dan van die dingen die worden opgepakt, maar langzamerhand heeft men te weinig succes, want je moet ook bij de vrouwelijke leden wel antwoord krijgen.”667 Het gesprek met Andriessen “bleek een nuttige aanvulling op het programma”. Hij benadrukte de nationalistische ontwikkeling bij lidstaten en drong er op aan dat Kamerleden “Eurobreed” dachten.668 Om half zes werden de KVO-leden ontvangen door meneer Rutten, Permanente Vertegenwoordiger van Nederland bij de Europese Gemeenschap, “temidden van zijn mannelijke staf.” Hij kreeg meteen een kruisverhoor over het gebrek aan vrouwen bij de Nederlandse vertegenwoordiging. “Het werd niet duidelijk of de ambassadeur dat nu echt betreurde. Wij wel en we zullen ene van de Broek [de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken MS] daar nog eens nader over dienen te spreken.”669 Na afloop van het bezoek ontving Andriessen een bedankbrief voor “een uiterst plezierig en nuttig bezoek. (...) De rol en positie van de vrouw in het communautaire beleid werd ons die dag vanuit verschillende Europese invalshoeken helder en konkreet geschetst.” In de brief werd benadrukt dat de Europese Commissie naar haar eigen personeelsbeleid moest kijken met de tweede richtlijn, gelijke behandeling voor mannen en vrouwen in het arbeidsproces, in het achterhoofd. Er schortte nog veel aan het aantal vrouwen in hogere posities. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg was ervan overtuigd dat Andriessen voor de “welwillende aanmoediging” kon zorgen die nodig was voor vrouwen om door te stromen.670 In zijn antwoord bedankte Andriessen hen voor de suggestie en zei deze ter harte te nemen.671 De reis was het Kamerbreed Vrouwenoverleg goed bevallen, want twee jaar later werd er gesproken over een mogelijke reis naar Straatsburg.672 Nieuwbouw Tweede Kamer Een ander initiatief van het Kamerbreed Vrouwenoverleg was het vernoemen van zalen in het Binnenhof en de kritische brief over de nieuwbouwplannen van het Tweede Kamergebouw. In 667
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
668
IIAV, KVO, inv. nr 8, verslag van Jabaay, 22 oktober 1985
669
IIAV, KVO, inv. nr 8, verslag van Jabaay, 22 oktober 1985
670
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Uijterwaal-Cox en Jabaay, 22 oktober 1985
671
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Andriessen, 5 november 1985
672
IIAV, KVO, inv. nr 13, notulen van 20 mei 1987
1982 droegen alle zalen in het parlementsgebouw uitsluitend namen van mannen. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg greep het hernoemen van enkele zalen naar mannen aan om vrouwennamen voor te stellen.673 Hiermee wilden zij bewijzen dat vrouwelijke Kamerleden volwaardige Kamerleden waren, waarnaar zalen vernoemd konden worden. De KVO-leden werden gevraagd om lijstjes met namen van vrouwelijke parlementariërs door te geven, zodat men na afloop van een vergadering een voorstel op kon sturen.674 In de notulen van de vergadering stond Aletta Jacobs, de grootste strijdster voor vrouwenkiesrecht, bovenaan de lijst van mogelijke namen. De lijst bestond verder voornamelijk uit vrouwen die in de regering of het parlement hadden gezeten.675 Uiteindelijk viel de keuze op Marga Klompé. Zij was Tweede Kamerlid, de eerste vrouwelijke minister, Europees Parlementslid en op hoge leeftijd nog actief in de maatschappij. Len Rempt (VVD) zond een brief naar Tweede Kamervoorzitter Dolman (PvdA) over het benoemen van de zaal. De vrouwelijke Kamerleden moesten de zaak verder bepleiten bij het Presidium.676 In de brief verwees Rempt naar het vernoemen van enkele zalen naar mannelijke oud-Parlementariërs. “Waarschijnlijk zijn voor de selectie dermate hoge maatstaven gehanteerd, dat verdienstelijke vrouwelijke oud-leden van de Tweede Kamer niet in de prijzen konden vallen.”677 Het probleem was echter dat er zelden ruimtes of gebouwen vernoemd werden naar mensen die nog niet waren overleden, “want er kan nog van alles met zo‟n persoon gebeuren. (...) Er was een buurthuis dat was naar Winnie Mandela vernoemd en toen ging ze helemaal de fout in. Toen wisten ze ook niet hoe gauw ze van die naam af moesten komen.”678 Dolman scheen nogal aan dit punt vastgehouden te hebben. “Dat was nog een enorme herrie.”679 “Dus toen moesten wij met z‟n allen nog Dick Dolman overtuigen dat er een uitzondering gemaakt moest worden.”680 “Dat was gewoon een ramp. Ten eerste vond hij het gewoon absoluut onnodig. (...) Het was ongelofelijk moeilijk. (...) [Die mannen] vonden het niet nodig. De mannen van welke partij ook, hadden een gevoel van het moet leuk blijven. Het moet niet een zodanig stempel krijgen.”681 Het KVO had haar oog al laten vallen op hun vergaderzaal, de Grenadierszaal. Niemand wist waar deze zaal naar vernoemd was. Het bleek een opgeheven 673
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 6 september 1983
674
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 6 september 1983
675
IIAV, KVO, inv. nr 5, notulen van 28 februari 1984
676
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 8 mei 1984
677
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Rempt, 7 mei 1984
678
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
679
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
680
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
681
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
militaire afdeling, bereden soldaten, te zijn. Hun tweede voorstel was de Eerste CommissieKamer.682 Uiteindelijk besloot het Presidium om de Vierde Afdeling van de Tweede Kamer te vernoemen. Tijdens een KVO-vergadering waarschuwde Louise Groenman (D‟66) ervoor dat Dolman de zaak van de vernoeming naar zich toe kon gaan trekken.683 Het zag er even naar uit dat dit ging gebeuren toen de afdeling Voorlichting mee deelde dat Dolman geen spreektijd had ingeruimd voor het KVO tijdens de presentatie. Daarnaast waren niet alle KVO-leden uitgenodigd voor de presentatie in verband met de beperkte ruimte, alleen de voorzitter en vier Tweede Kamervrouwen van de grootste fracties en één namens de kleine(re). Volgens Dolman was de vernoeming namelijk een zaak van het Presidium en daarmee van de Tweede Kamer. Marie-Louise Tiesinga (D‟66) verwees naar de brief van Len Rempt (VVD), waarin het idee was gelanceerd. Hierop “antwoordde Dolman dat dat wel zo kon zijn, maar dat hij die brief tenslotte nooit had beantwoord, dus dat het geacht werd een zaak van het Presidium te zijn. Het KVO moest zich er gewoon buiten houden en zich niet opdringen.”684 Dien Cornelissen (CDA), de vice-voorzitter van het Presidium, werd op de hoogte gesteld en was woedend. “Het schijnt dat Dolman iets heeft tegen het KVO en het onder geen voorwaarde ergens officieel bij wil hebben.”685 Voordat Cornelissen echter met Dolman over de situatie kon spreken, had hij zich al bedacht. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg werd genoemd in de uitnodiging die Tiesinga ontving. “Zo te zien dus storm in een glas water.”686 Dat Cornelissen als vice-voorzitter van de Tweede Kamer aanwezig was bij het KVO werd onder andere door Ina Brouwer (CPN) erg op prijs gesteld, “dat is heel goed, zei zij dan.”687 “[We] hebben geen politieke invloed, maar indirect kun je iemand of iets op de agenda zeg maar naar achteren of naar voren schuiven, of meer spreektijd geven. Dat is natuurlijk voorbehouden aan de voorzitter, maar omdat ik vaak voor Dolman moest waarnemen, [Dolman wilde geen vergaderingen in de avond voorzitten MS] had je daar iets meer invloed.” Vier jaar later kwam tijdens een vergadering de bouwprojectcoördinator van de nieuwbouw, langs om aan het Kamerbreed Vrouwenoverleg de plannen voor de nieuwbouw te presenteren. Er werd gediscussieerd over de sociale veiligheid van de nieuwbouw. 688 Naar 682
IIAV, KVO, inv. nr 4, notulen van 29 november 1983
683
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 8 mei 1984
684
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Tiesinga, 14 augustus 1984
685
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Tiesinga, 14 augustus 1984
686
IIAV, KVO, inv. nr 6, brief van Tiesinga, 14 augustus 1984
687
Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer
688
IIAV, KVO, inv. nr 12, brief van KVO, 9 april 1987
aanleiding van deze vergadering stelde het KVO een brief op voor het Presidium van de Tweede Kamer waarin zij de aandacht vroeg voor enkele punten die huns inziens (“overigens begrijpelijkerwijs”) over het hoofd waren gezien door het Presidium en de Bouwbegeleidingscommissie.689 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg had vijf punten waarvoor zij aandacht vroegen. Het eerste was de parkeergarage. Het KVO vond de situatie onveilig, want rolluiken en sleutels boden onvoldoende veiligheid. Zij hoopten dat er beveiligers zouden komen, zodat vrouwen er ‟s nachts veilig konden lopen. Wijnie Jabaay (PvdA): “We willen dat mensen die apparatuur in de parkeergarage bedienen. Kijk, een machine kan het niet schelen of wij verkracht worden, of nee: lastig gevallen. Laat ik niet gelijk zo overdrijven.”690 Het antwoord luidde dat er in de toekomst een rechtstreekse ondergrondse verbinding kwam tussen het entreeportaal en de parkeergarage. Het Presidium beloofde de veiligheid in de toekomst in de gaten te houden. Het tweede punt was de Grote Zaal. Het KVO vroeg om afsluitbare kastjes waar vertrouwelijke stukken in bewaard konden worden. De afstand tussen de werkkamer en de Grote Zaal werd in het nieuwe gebouw groter. Daarnaast vroegen zij of er rekening was gehouden met de vele Kamerleden die koffers en tassen onder hun tafel plaatsten. “Kan iemand zonder struikelen zijn stoel bereiken?” De architect was gevraagd met beide voorzieningen rekening te houden, bij de ingang van de Grote Zaal kwamen kluisjes. Alle kamerleden konden de stoelen en tafels in een model op ware grootte testen op onder andere ventilatie en akoestiek. De toiletruimten vond het KVO beneden de maat, zij verzochten om “powder rooms.” Hier konden Kamerleden zich omkleden of toilet maken, waarbij voor vrouwen een aantal specifieke voorzieningen meegenomen moesten worden. Wijnie Jabaay (PvdA): “In godsnaam een behoorlijke toiletruimte, powder room hebben we het genoemd. Je zit hier zo veel uren, je moet je wel eens opfrissen. Mannen ook. Die willen toch ook weleens een schoon overhemd aan?” 691 Er werden alleen aparte schappen voor papieren geïnstalleerd in alle toiletruimten en de architect was gevraagd alsnog rekening te houden met de wensen van het KVO bij andere toiletruimten. Het vierde punt waren de postvakken, het KVO hoopte dat deze een brievenbus kregen. Kamerleden konden dan zelf post bezorgen aan collega‟s of medewerkers. Dit idee was al verwerkt in de nieuwe postvakken, die een brievenbus kregen en een deur met slot zodat post op elk moment bezorgd en opgehaald kon worden. De beveiligingssleutels waren het laatste punt. De Kamervrouwen wilde dat deze zo klein en licht mogelijk waren, zodat zij met een ketting om de hals gedragen kon worden. “Het was namelijk 689
IIAV, KVO, inv. nr 12, brief van KVO, 9 april 1987
690
Volkskrant, 1987
691
Volkskrant, 1987
bijna niet mogelijk om een bos sleutels met een clip fatsoenlijk aan dameskleding te bevestigen.” Zoals het er naar uitzag konden alle leden individueel kiezen voor een codekaart of een tag, soort sleutelhanger, die bij andere sleutels gevoegd kon worden of aan ketting gehangen. Een definitieve keuze zou nog een aantal jaar op zich laten wachten.692 In de Volkskrant stond een klein berichtje over deze actie van het Kamerbreed Vrouwenoverleg. “Laat, maar niet te laat sprong het vrouwenoverleg in de bres om eisen te stellen aan de nieuwbouw van de Tweede Kamer. (...) „Natuurlijk hebben we dat fout gedaan, dat we niet in die begeleidingcommissie zijn gaan zitten,‟ erkent Jabaay. „Maar we kregen een aardig briefje van het Presidium, het dagelijks bestuur van de Kamer, dat met onze wensen rekening wordt gehouden. Wij hebben ongevraagd advies gegeven. Na de vakantie zullen we informeren hoe het ermee staat. En natuurlijk zullen we de wensen in onze eigen fractie aan de orde stellen.‟”693 Opvallend was dat in het krantenartikel naast de eisen van de parkeergarage en toiletruimten gevraagd werd om een crèche, terwijl dit niet in de originele brief stond. Jabaay noemde dit onderwerp in het artikel naar aanleiding van enquêtes die regelmatig werden gehouden in de Kamer naar de wenselijkheid van een crèche onder Kamerleden en personeel. De uitkomst was telkens dat er geen behoefte was aan kinderopvang. “Onzin,” vond Jabaay. “Zodra er een crèche is, wordt er gebruik van gemaakt. Maar de regering weigert iets te doen voor kinderopvang voor alle vrouwen, dus van die mannen hier hoef je niet zoveel te verwachten. Wat dat betreft lijken ze dichtgeplakt met krantepapier.”694 Tijdens een vergadering van het KVO was al besloten om het Presidium erop te wijzen dat de enquête een momentopname was.695 Joke Smit prijs Na de tweede KVO-vergadering kwam Marie-Louise Tiesinga-Autsema (D‟66) met het idee een regeringsprijs te vernoemen naar de pas overleden Joke Smit. Op 2 oktober 1981 stuurde zij een memo naar alle KVO-deelnemers met het voorstel om de staatssecretaris van Emancipatiezaken te vragen om een prijs die “met regelmaat wordt toegekend aan een man of vrouw die zich uitzonderlijk heeft ingezet voor de vrouwenemancipatie.”696 “Voor de zoveelste keer in de afgelopen jaren zette ze ons aan het denken, of we het nu wel of niet met haar eens waren. Nu is
692
IIAV, KVO, inv. nr 12, brief KVO & Presidium, 9 april 1987 & inv. nr 13, 2 oktober 1987
693
Volkskrant, 1987
694
Volkskrant, 1987
695
IIAV, KVO, inv. nr 12, notulen van 20 mei 1987
696
IIAV, KVO, inv. nr 1, brief van Tiesinga, 2 oktober 1981
Joke er niet meer. (...) Het zou fantastisch zijn als het verzoek aan de staatssecretaris ondersteund zou kunnen worden door ons Vrouwenoverleg.”697 Het onderwerp werd begin 1982 besproken. Er werd meteen besloten dat Hanske Evenhuis (CDA) en Marie-Louise Tiesinga (D‟66) zouden spreken met Jeroen de Wildt, de partner en executeur testamentair van Joke Smit. Dit om ervoor te zorgen dat de prijs de idealen van Joke Smit goed weergaf. Tijdens dit overleg was een concept brief opgesteld voor de staatsecretaris van Emancipatiezaken. Meinie Epema (PvdA) waarschuwde tijdens een vergadering voor het gevaar dat “elitevrouwen” de prijs zouden krijgen en geven. Om dit te voorkomen moest de jury bij hun keuze letten op de machts- en invloedsmogelijkheden van de gegadigden bij hun activiteiten. De nadruk lag op activiteiten met min of meer aanwijsbare resultaten, niet op de verdienstelijkheid van mensen. “Een groep vrouwelijke raadsleden heeft door haar eigen maatschappelijke positie meer mogelijkheden dan een groep vrouwelijke bijstandsontvangers of een individuele vrouw zonder eigen achterban.”698 In deze periode kwam het voor dat mensen prijzen weigerden om daarmee protest aan te tekenen tegen het beleid van de bewindspersoon. Als de Joke Smit-prijs een regeringsprijs werd, die door elk regeringslid uitgereikt kon worden, toonde je aan dat emancipatie in alle ministeries van belang was en kon een ander bewindslid de prijs uitreiken, waardoor eventuele “pijnlijke weigeringen” werden vermeden. De brief werd op 29 april aan de toenmalige staatssecretaris van Emancipatiezaken Hedy d‟Ancona uitgereikt.699 “Tegenover U als persoon behoeven wij niet toe te lichten, waarom aan een prijs als hier geschetst bij uitstek de naam van wijlen Joke Smit zou horen te zijn verbonden.”700 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg stond het volgende voor ogen. De Joke Smitprijs werd een regeringsprijs voor een vrouw of vrouwenorganisatie, die zich ingezet had voor samenwerking tussen vrouwen onderling, ongeacht hun politieke achtergrond. De prijs was een geldbedrag, vergelijkbaar met soortgelijke regeringsprijzen en kon worden uitgereikt aan personen, groepen of instanties, die een fundamentele bijdrage hebben geleverd aan een verbetering van de positie van vrouwen in de Nederlandse samenleving. De prijs werd hooguit eens per twee jaar, maar minimaal eens per vier jaar uitgereikt, door de minister of staatssecretaris,“die de eerste regeringsverantwoordelijkheid draagt op het terrein, waarop de
697
IIAV, KVO, inv. nr 1, brief van Tiesinga, 2 oktober 1981
698
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van KVO, 29 april 1982
699
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van Tiesinga, 20 april 1982
700
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van KVO, 29 april 1982
betrokkene(n) haar bijdrage heeft (hebben) geleverd.”701 De jury werd telkens opnieuw samengesteld en kon worden bijgestaan door deskundigen. De jury zou moeten letten op machtsen invloedsmogelijkheden die de betrokkene(n) had(en) bij de ontplooiing van haar activiteiten.702 Deze voorstellen werden uiteindelijk allemaal overgenomen in het voorstel voor de Joke Smitprijs.703 In de brief vroeg het KVO verder om een kleine gemengde werkgroep (van ambtenaren en deskundigen) die het plan verder konden uitwerken. Een van de leden van de werkgroep zou Jeroen de Wildt moeten zijn, eventueel een vertegenwoordiger van de Stichting Joke Smit Fonds en het Kamerbreed Vrouwenoverleg.704 Op 30 november 1982 werd Marie-Louise Tiesinga (D‟66) voorgedragen voor de werkgroep voor de toekenning van de Joke Smit prijs.705 De pers werd op de hoogte gesteld en de voorzitter deed het verzoek of er vanuit elke Eerste en Tweede Kamerfractie in elk geval één afgevaardigde wilde komen, om op die manier “de gezamenlijkheid te onderstrepen.”706 Staatssecretaris Hedy d‟Ancona was van het begin positief over het initiatief en over het vernoemen van zo‟n soort prijs naar Joke Smit. “De reacties op haar overlijden hebben duidelijk gemaakt hoeveel respect zij had verworven bij vrouwen uit alle maatschapelijke geledingen en voor hoevelen zij inspirerend en bemoedigend is geweest.”707 De Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid (ICE) ging de gemengde werkgroep samen stellen, en zou aan de volgende staatssecretaris een advies uitbrengen waarna de ministerraad een besluit zou nemen over de prijs. 708 Annelien Kappeyne van de Coppello, de opvolgster van d‟Ancona, was het grotendeels eens met het advies van de werkgroep en had het voorstel bij de ministerraad gelegd en naar de Emancipatieraad verstuurd.709 Op 10 oktober 1985 was het dan zo ver. Een voorstel voor een Koninklijk Besluit was verstuurd.710 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg zond een “vriendelijk briefje aan de staatssecretaris als reactie op het principebesluit tot instelling van een regeringsprijs op emancipatiegebied.”711 De jury voor de eerste Joke Smit-prijs bestond uit M.H.M.F. Gardeniers701
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van KVO, 29 april 1982
702
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van KVO, 29 april 1982
703
IIAV, KVO, inv. nr 3, brief, 3 augustus 1982
704
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van KVO, 29 april 1982
705
IIAV, KVO, inv. nr 6, notulen van 8 mei 1984
706
IIAV, KVO, inv. nr 2, memo van Evenhuis, 7 mei 1982
707
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van d‟Ancona, 28 mei 1982
708
IIAV, KVO, inv. nr 2, brief van d‟Ancona, 28 mei 1982
709
IIAV, KVO, inv. nr 8, brief van Min. SoZaWe, 6 juni 1985
710
Staatsblad 1985, 597
711
IIAV, KVO, inv. nr 8, notulen van 11 juni 1985
Berendsen, J.P. Schaap-Kruseman, C. Roozemond, E.J.J.E. van Leeuwen-Schut, J.M. van HeestVerloop712 en de prijs ging in 1986 naar de Stichting Tegen Haar Wil in Groningen en Amsterdam en de Stichting Seksueel Geweld in Utrecht. Conclusie In de periode 1975 tot 1989 waren er grote wetswijzigingen die betrekking hadden op vrouwen en die konden rekenen op de aandacht van de maatschappij. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg had genoeg om over te praten en voldoende om zich achter te verenigen. Zij realiseerden een boek, Vrouwen in het Binnenhof, het vernoemen van Tweede Kamer zalen naar Kamervrouwen en de Joke Smit-prijs. Het waren kleine overwinningen, die voornamelijk aantoonden dat vrouwelijke Kamerleden, volwaardige politica‟s zijn. Zij bereikten geen grootschalige wetswijzigingen op het gebied van arbeid, sociale zekerheid, abortus of andere zaken waarvoor vrouwenorganisaties streden. Binnen het bestaande politieke systeem kon het KVO alleen via de wandelgangen, binnen de eigen fractie invloed uitoefenen.
712
Persbericht van Min. SoZaWe, 29 november 1985
Het Kamerbreed Vrouwenoverleg: geschiedenis of toekomstbeeld Het Kamerbreed Vrouwenoverleg heeft veertien jaar bestaan. Opgericht in 1981 door een oproep van een buiten-parlementaire feministe en een feministisch tijdschrift, kon het meteen rekenen op aandacht van de vrouwenbeweging. Maar het KVO werd nooit de politieke verlenging van de feministische vrouwenbeweging. Het overleg is er twaalf jaar lang in geslaagd vrouwen van verschillende politieke partijen te verenigen op basis van sekse en hun interesse in vrouwenzaken. Deze vrouwen hebben met elkaar gesproken over wetsvoorstellen en ontwikkelingen in de samenleving die vrouwen betroffen. Zij hebben de positie van vrouwen in de Eerste en Tweede Kamer verstevigd, onder andere door het vernoemen van zalen naar vrouwen en de publicatie van het boek Vrouwen en het Binnenhof. In dit concluderende hoofdstuk word de vraag beantwoord hoe een vrouwenoverleg op het Binnenhof succesvol kon zijn. De oprichting van het Kamerbreed Vrouwenoverleg kan beschouwd worden als uitvloeisel van de Tweede Feministische Golf. In de jaren zestig en zeventig hadden vrouwenorganisaties, zowel binnen als buiten de politieke partijen, een grote invloed op de politiek. De vrouwenbeweging plaatste allemaal nieuwe onderwerpen op de publieke agenda en zwengelde het debat aan. Door acties van Dolle Mina, Wij Vrouwen Eisen, en andere, sprak het land binnen de korste keren over abortus, kinderopvang en gelijke rechten. Het hoogtepunt van het debat over vrouwenrechten werd bereikt tussen 1975 en 1989.713 De politieke partijen pikten dit op en er werden emancipatieparagrafen toegevoegd aan de partijprogramma‟s. De vrouwenorganisaties binnen de politieke partijen hadden jarenlang gestreden voor een toename van het aantal vrouwen op de verkiezingslijst. Hun jarenlange lobby leidde er in 1977 toe dat het aantal vrouwen in de Tweede Kamer toenam met 9, naar 24 vrouwen en in de Eerste Kamer met 6, naar 13 vrouwen. De vrouwen die het Kamerbreed Vrouwenoverleg vormden, waren allemaal politiek actief geweest en gevormd door deze periode. De vrouwen die naar het KVO kwamen hadden veelal hun leerschool in de vrouwenbeweging gehad. Ze waren bestuurslid geweest van een (traditionele) vrouwenorganisatie, of op een andere manier betrokken bij de vrouwenbeweging. De vrouwen die begin jaren tachtig in de Kamer kwamen waren actief geweest in de feministische vrouwenbeweging. Al deze vrouwen waren niet bevreesd om de belangen van vrouwen te behartigen. Tijdens de Tweede Feministische Golf hadden vrouwen via praatgroepen, Vrouwenhuizen en Vrouwencafé‟s ontdekt dat het prettig was om zich als vrouwen met andere vrouwen te organiseren. Het negatieve beeld dat de samenleving had van deze vrouwenclubs 713
Leyenaar, 2004, p. 132
beïnvloedde het beeld dat mannelijke Kamerleden en journalisten hadden over het KVO. Deze achtergrond van de Kamervrouwen speelde een rol, dat blijkt uit de tanende belangstelling toen de volgende generatie vrouwen in de Kamer kwam. Leyenaar noemde de generatie die vanaf 1990 in de politiek kwam, “spelers.” Deze vrouwen identificeren zich niet met hun sekse-genoten en wilden zich niet bezig houden met vrouwenkwesties. Toen de oudere generatie uit de Kamer vertrok, vooral de vrouwen die zich sterk hadden gemaakt voor het overleg door anderen te motiveren, onderwerpen aan te dragen en sprekers uit te nodigen, werd het moeilijker om de oude garde en de nieuwkomers naar het KVO te laten komen. Er was geen KVO-lidmaatschap, geïnteresseerden konden naar een vergadering komen als zij tijd hadden. De jongere generatie zag het nut niet in een overleg voor vrouwen. In de beginperiode, toen er weinig vrouwen in de Tweede Kamer zaten, was er een grote behoefte aan een ontmoetingsplek. Met de toename van vrouwen in de Kamer en fractie verdween deze behoefte. De CDA-vrouwen gaven tijdens de interviews een andere reden voor de opheffing. Er was een gebrek aan onderwerpen en publieke aandacht. “Men wilde het niet meer, dat is wat hard gezegd, men vond het niet meer zo nodig,” vertelde Hanske Evenhuis (CDA). “Op het moment dat je zegt vrouwen worden niet gelijkwaardig behandeld, dan zijn ze bang dat je een soort onvermogen ten aanzien van jezelf etaleert. Ik heb altijd gezegd, omdat ik het gered heb betekent het niet dat alle vrouwen het redden.”714 Jeltien Kraaijeveld (CDA) had de indruk “dat toen die grote hausse aan wetgevende programma‟s voorbij was, het toen eigenlijk ook niet meer nodig was.”715 Virginie Korte (CDA) dacht dat het zichzelf had overleefd.716 Hedy d‟Ancona (PvdA) was van mening dat het KVO eigenlijk te laat was opgericht. “In de eerste periode was de invloed van de beginnende vrouwenbeweging op de politiek heel erg groot. Echt ongekend groot. (...) Het falen van het Kamerbreed Vrouwenoverleg is voornamelijk te wijten aan het feit dat het tien jaar te laat kwam. Als het mee was gegaan in die zwiep van de jaren zeventig had het iets activistischer gekund. Iets radicaler, het was toen al een beetje aan het insitutionaliseren. (...) In de loop van de jaren tachtig nam ook de betekenis van het issue af, het feminisme, de vrouwenemancipatie, dat begon al een beetje te tanen. (...) Je zou kunnen zeggen, de jaren zeventig waren de jaren waarin het allemaal bevochten werd. In de jaren tachtig waren een aantal van die eisen ingewilligd en begon langzaam het activisme eruit te gaan en was het zeker in de politiek steeds minder aan de orde.”717 Hanske Evenhuis (CDA) kan zich wel vinden
714
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
715
Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum
716
Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum
717
d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam
in deze gedachtengang. “We hebben toen via Vrouwenbelangen geprobeerd vrouwen voor de politiek te interesseren. Daar liggen de oplossingen, dat is mijn reden geweest om in de Kamer te gaan. De verandering ligt in de wetgeving. Maar [een vrouwenoverleg MS] dat was toen absoluut niet aan de orde. Het Kabinet-den Uyl was daar helemaal niet toegenegen en Joke Smit en Hedy d‟Ancona waren nog in volle gang, net als Opzij. Toch kwam het niet aan de orde. We hebben wel een begin ontwerp gemaakt voor een abortuswet. Er was wel een bepaalde beweging binnen de fracties, maar niet in de zin van met elkaar overleggen.”718 Hedy d‟Ancona wijt het falen aan het KVO aan de late oprichting. Om te bepalen of het Kamerbreed Vrouwenoverleg een succes of een mislukking was, hangt af van de verwachtingen die men koesterde. Hedy d‟Ancona hoopte dat het KVO zich als vrouwenfront in de Tweede Kamer zou gaan profileren dat zij de belangen van vrouwen gingen behartigen. De verwachting van Hanske Evenhuis (CDA) was: “contact onderling tussen de verschillende politieke partijen, dat wij over punten, speciaal vrouwenpunten (...) elkaar zouden informeren. Het is in de politiek niet zo dat je eigenstandig allerlei wilde ideeën kunt maken en dan met elkaar een [overeenkomst MS] kunt vormen, maar je kunt wel elkaar informeren en elkaar informatie geven wat de argumenten zijn van de anderen. Dat je zegt dat is een goed argument dat kan ik ook gebruiken binnen mijn fractie om het naar voren te brengen. Goed informeren en daardoor proberen de belangrijke punten voor vrouwen er eventueel door te krijgen.”719 Op basis hiervan is het KVO, in de eerste jaren, succesvol geweest. Virginie Korte (CDA) noemde de verwachting dat je je eigen partij kon veranderen. Het is moeilijk vast te stellen of de vrouwen hierin geslaagd zijn. Alle vrouwen van het CDA die ik heb gesproken vertelden dat het CDA meer aandacht besteedde aan emancipatie en vrouwenkwesties. De vrouwen keken met plezier terug op het KVO, het was nuttig en gezellig. Er werd meer gesproken over emancipatie binnen het CDA, omdat de eerste staatssecretaris van Emancipatie vanuit het CDA kwam, en actieve KVO- en CDA-leden presentaties hielden waarin CDA-leden werden bijgepraat. In de ogen van Hedy d‟Ancona en Elske ter Veld, beide PvdA, was het KVO niet zo succesvol. Beiden hadden verwacht dat het KVO meer directe politieke invloed zou uitoefenen. Elske ter Veld (PvdA) merkte op dat de liberale vrouwen het KVO het langst in stand hebben geprobeerd te houden. “Terwijl de bedoeling, het kwam vanuit de socialistische hoek.”720 Dat juist de liberalen het overleg in stand hielden is niet zo vreemd. Traditioneel heeft het liberalisme weinig met organisaties op basis van een identiteit, zoals vrouw-zijn, het draait om het volledige individu. In de liberale partijen zijn 718
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
719
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
720
Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch
echter altijd vrouwenorganisaties geweest en binnen vrouwenorganisaties zijn liberale vrouwen te vinden. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg was geen organisatie voor vrouwenbelangen, het was een overleg tussen Kamervrouwen. De verschillen tussen confessionelen, liberalen en socialisten over het vrouw-zijn bleven binnen het KVO buiten beschouwing. Er werd geen discussie gevoerd over de vraag, zijn mannen en vrouwen fundamenteel verschillend, of kan dit vermeende verschil door socialisatie opgeheven worden? Ondanks dat het initiatief vanuit de socialistische vrouwen kwam, hadden confessionele en liberale vrouwen meer aan het overleg. De CDAvrouwen voelden zich gesterkt in hun eigen partij. Vrouwen uit D‟66 en VVD konden, waarschijnlijk, binnen hun eigen partij minder over dit onderwerp praten. Het KVO vormde voor hen een ontmoetingsplek, waar zij informatie over vrouwenzaken konden krijgen. Socialistische vrouwen hadden grotere verwachtingen van het overleg, binnen hun partij was al aandacht voor vrouwenbelangen. Zij wilden een front vormen, wettelijke veranderingen. Daarnaast waren velen feministisch-socialisten, wat overleg met liberalen en confessionelen bemoeilijkten. De vrouwen uit de andere partijen waren niet allemaal feministen, zij identificeerden zich met andere vrouwen. Doordat het Kamerbreed Vrouwenoverleg een overleg bleef, zonder politieke actie‟s konden de confessionelen en liberalen zich erin vinden en er actief mee bezig blijven. Kamerbreed Vrouwenoverleg in het Binnenhof Het Kamerbreed Vrouwenoverleg nam een aparte positie in binnen het politieke bestel. Het was een informeel overleg door alle partijen heen, dat losstond van andere politieke organen. De vaste Kamercommissies gaan eveneens door alle partijen heen, maar dit zijn formele overlegorganen waarbinnen commissieleden zich aan het fractiestandpunt moeten houden. Er was wel eerder een informele ontmoeting geweest tussen PvdA en VVD, maar deze leverde weinig op. 721 Daarbij bleven deze ontmoeting buiten de pers en riep door deze geheimzinnigheid meer interesse op. De pers was niet geïnteresseerd in het Kamerbreed Vrouwenoverleg waardoor zij onder de politieke radar bleven en er geen uitspraken in de media kwamen. Het old boys network is een bekend fenomeen binnen de politiek is, maar de mannelijke kamerleden vonden het apart dat vrouwen zich gingen verenigen in een soortgelijk netwerk. “Het viel me heel erg op, dat wat voor mannen normaal was, afspraken maken en elkaar informeren, dat ze dat voor vrouwen eigenlijk vreemd vonden. (...) Het was niet de gewoonte voor vrouwen om elkaar buiten de bijeenkomsten als persoon te benaderen.”722 721
Koerts, 1982, p. 28
722
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
Een tweede aspect was het gebrek aan, formele, invloed op de politieke besluitvorming. De onderwerpen die besproken werden waren alleen bedoeld voor de vrouwen van het overleg. Er kon niet „gescoord‟ worden voor de bühne. Het was een vrijblijvend overleg, dat op verschillende momenten bijeenkwam en waar alle vrouwen naar toe konden. Het bevond zich in de marge van het besluitvormingsproces. Aan de ene kant was het daardoor mogelijk voor vrouwen om over partijlijnen heen te stappen. Zonder een fractielijn vast te moeten houden of met een agenda in het achterhoofd. Aan de andere kant was dit gebrek aan invloed frustrerend voor vrouwen, voornamelijk afkomstig uit PvdA, CPN, PPR en PSP, die veranderingen wilden. De CDA-vrouwen dachten dat het KVO binnen de marges een grote invloed had. Cornelissen omschreef dit als een vliegwielwerking, waardoor er binnen de fractie meer naar de vrouwen geluisterd werd. Volgens Hanske Evenhuis (CDA) was het nuttig om over partijlijnen heen te stappen. Zij vertelde hoe zij de kwesties rond de allochtone vrouwen zou aanpakken als zij nu kamerlid was. “Wij kennen de vrouwenproblemen, die mannen die roepen iets, maar die vrouwen kennen [de problemen vanuit ervaring of via anderen MS]. En dan in de zin van hoe kun je de vrouwen aan het Nederlands helpen, aan een vorm van integratie. Maar ik heb nog niet gehoord dat er een delegatie van de vrouwen door alle partijen heen is gaan praten of contact zoeken met de vrouwenorganisaties. Dat zou ik nou zeggen, jongens laten we daar heen gaan en over die politieke handel heen stappen en kijken wat we daar aan gaan doen.”723 In interviews die Wouke van Scherrenburg had met Nederlandse politica‟s van dit moment werd de allochtone vrouwendiscussie enkele keren aangehaald. Daar blijkt duidelijk uit dat de vrouwelijke politici “spelers” zijn op het politieke veld en zich niet verenigen op hun vrouw-zijn en gelijksoortige belangen. Kranenveld (LPF): “Vooral tussen Ayaan [Hirsi Ali MS] (VVD) en [Nebahat MS] Albayrak (PvdA) was het constant vliegen afvangen. Ze troefden elkaar af, om maar te laten zien wie het best de achterban bedient. Ze zouden er beter aan doen samen te werken in plaats van met elkaar te concurreren.”724 In een interview in Opzij van 1998 merkte een toenmalige fractiewoordvoerder van Emancipatiezaken op dat er uit zo‟n overleg niets kon komen. De Wit (SP): “Dan krijg je de grootste gemeenschappelijke deler en dat is per definitie een slap aftreksel van individuele opvattingen.”725 Het Kamerbreed Vrouwenoverleg kwam echter nooit met algemene conclusies of acties, tenzij alle vrouwen het daar unaniem over eens waren. Een voorbeeld daarvan was de actie voor de pil in het ziekenfonds. Het KVO was een plek waar 723
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
724
Scherrenburg, 2006, p. 83 & 64
725
Opzij, 1998, p. 29
vrouwen kennis en argumenten konden uitwisselen over onderwerpen en wetsontwerpen, dit was een essentieel onderdeel van het overleg. In datzelfde interview werden de fractiewoordvoerders gevraagd of zij het overleg nieuw leven in wilden blazen. Hierop kwamen verschillende antwoorden, Bussemaker (PvdA) wilde wel een regelmatige, informele borrel, waarop vele agendapunten besproken konden worden. Schimmel (D‟66) kon zich onderwerpen voorstellen waarvoor het van belang was. Remak (VVD) zag meer in samenwerken met en overtuigen van mannen.726 Enkele maanden later werd er een oriënterende bijeenkomst georganiseerd, maar daar kwam niemand naar toe. “Ik vind het altijd jammer. Wij zeiden, als oudere vrouwen, zet de boel weer op. Geen gehoor, onvoldoende actie. Ik vind dat zelf een verlies, omdat vrouwenpunten ten enenmale niet meer in de Kamer aan de orde komen,” zei Hanske Evenhuis (CDA).727 Het is niet ondenkbaar dat er in de toekomst een nieuw vrouwenoverleg komt in het Binnenhof. Eerst zal er een nieuwe generatie Kamervrouwen moeten komen, die zich op basis van haar sekse wil organiseren voor vrouwenkwesties. Het Kamerbreed Vrouwenoverleg was een succesvol vrouwenoverleg in het Binnenhof, doordat zij erin slaagde vrouwen met verschillende ideologieën te organiseren, die zich niet hoefden te conformeren aan een KVO-standpunt. Men kon over de verschillen tussen de vrouwen heen stappen, omdat men noch als eenheid, noch met een eenduidig standpunt naar buiten hoefden te treden. Het is niet ondenkbaar dat er in de toekomst nogmaals een vrouwenoverleg komt, zolang de informaliteit en het vrijblijvende karakter belangrijke onderdelen vormen.
726
Opzij, 1998, p. 30-32
727
Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag
Gebruikte afkortingen AI
Amnesty International
AOW
Algemene Ouderdoms Wet
ARP
Anti-Revolutionaire Partij
AWW
Algemene Weduwen en Wezen Wet
BRD
Bondsrepubliek Duitsland
CDA
Christen-Democratisch Appèl
CHU
Christelijk-Historische Unie
CPN
Communistische Partij Nederland
D‟66
Democraten „66
DDR
Duitse Democratische Republiek
EC
Europese Commissie
EG
Europese Gemeenschap
EP
Europees Parlement
EVP
Evangelische Volkspartij
FNV
Federatie Nederlandse Vakbeweging
HAVO
Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs
HBO
Hoger Beroeps Onderwijs
HTKB
Hollanda Türkiyeli Kadınlar Birliği
ICE
Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid
IIAV
Internationaal Informatie en Archief voor de Vrouwenbeweging
KVP
Katholieke Volkspartij
KVO
Kamerbreed Vrouwenoverleg
LOCO
Landelijk Overleg voor Crisis en Opvangcentra
LOEKWO
Landelijk Overleg Emancipatie en Kwaliteit in het Wetenschappelijk Onderwijs
LPF
Lijst Pim Fortuyn
MAVO
Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs
Min. V&W
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Min. SoZaWe
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Min. BiZa
Ministerie van Binnenlandse Zaken
MO
Mondeling Overleg
MVM
Man Vrouw Maatschappij
NOS
Nederlandse Omroep Stichting
NVH
Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen
NVR
Nederlandse Vrouwen Raad
NS
Nederlandse Spoorwegen
PPR
Politieke Partij Radicalen
PSP
Pacifistische Socialistische Partij
PvdA
Partij van de Arbeid
RKSP
Rooms-Katholieke Staatspartij
SDAP
Sociaal-Democratische Arbeiders Partij
SGP
Staatkundig Gereformeerde Partij
SLOV
Stichting Landelijk Overleg Vrouwenstudies
SP
Socialistische Partij
UNKV
Unie Nederlandse Katholieke Vrouwenorganisatie
USSR
Union of Soviet Socialist Republik
UvA
Universiteit van Amsterdam
VBEO
Voorlopige Begeleidingsgroep voor Emancipatieonderzoek
VDB
Vrijzinnig Democratische Bond
vKc
vaste Kamercommissie
VKW
Stichting Vrouw, Kerk, 2/3 Wereld
VN
Verenigde Naties
VVAO
Vereniging voor Vrouwen met Academisch Opgeleiding
VVD
Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
VvV
Vrouwen voor Vrede
VvVK
Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht
WPAARES
Women‟s Power against the Arms Race on Earth and in Space
Lijst van gebruikte literatuur en bronnen d‟Ancona, Hedy (2003). Het persoonlijke is politiek. Amsterdam: Archipel d‟Ancona, Hedy (1981). 't Kan helaas niet zonder vrouwenpartij Opzij Aerts, Mieke (1986). “Gewoon hetzelfde of nu eenmaal anders? Een feministisch dilemma” in Dilemma’s van het feminisme Te Elfder Ure 39 Jaargang 29 nummer 1 november 1986 p. 4-13 Aerts, Mieke (1986a). “Het persoonlijke is politiek. Een poging tot herdenken” in Dilemma’s van het feminimse Te Elfder Ure 39, Jaargang 29 nummer 1 november 1986 p. 78-107 Aerts, Mieke & Ulla Jansz & Marijke Mossink & Jolande Withuis (1986b). Heden Verleden Vrouwen I: Het Vrouwelijke Georganiseerd. Amsterdam: Vakgroep Vrouwenstudies i.o. Faculteit Sociale Wetenschappen UvA Aerts, Mieke (1994). “De politiek als onpersoonlijk project. Marga Klompé” in De politiek van dc katholieke vrouwenemancipatie. Van Marga Klompé tot Jacqueline Hillen, p. 21-51. Amsterdam: SUA. Andeweg, R.B. (1993). “Politiek gedrag” in J.W. van Deth (red.), Handboek Politicologie, p. 282 – 306. Assen: Van Gorcum. Bandt, Marie-Louise den (1972).De rol van de vrouw in de Nederlandse politiek Bleich, Anet; Droës, Freda; Etty, Elsbeth; Grotenhuis, Saskia en Marijke Linthorst (red.) (1982). Feminisme en politieke macht: Deel 1: Een verkenning van posities, problemen en strategieën. Amsterdam: Uitgeverij de Populier Bosch, M. (2005). Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929. Balans Brouwer, Ina (1988). Tussentijds: Dagboeknotities en beschouwingen over politieke vernieuwing. ‟s-Gravenhage: SDU Uitgeverij Choenni, Gharietje (red.)
(1993). (Meer) vrouwen in de politiek? Vrouwen over politieke participatie en politieke cultuur Amsterdam: Emancipatiebureau Costera Meijer, Irene (1996). Het persoonlijke wordt politiek. Feministische bewustwording in Nederland 1965-1980. Amsterdam: Het Spinhuis Dorsman, Willy & Mieke Goudt (red.) (1990). Vrouwen en politieke strategieën. Leiden: Stichting Burgersschapskunde, Nederlands Centrum voor Politieke Vorming Drenth, Annemieke van & Francisca de Haan,
(1999). The Rise of Caring Power: Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands. Amsterdam: University Press Jeanine Hendriks, I. (1997). Joke Smit: ‘Hoe vertaal je feminisme in beleid?’: een onderzoek naar Joke Smit, haar ideeën en de emancipatiekommissie als praktijkvoorbeeld. Amsterdam: scriptie Vrije Universiteit Kamerbreed Vrouwen Overleg (1985). Vrouwen en het binnenhof ‟s Gravenhage: Staatsuitgeverij Koerts, Agnes (1985). Onze vrouw in Den Haag. Machten, spelers, spel, lobby Stichting bestuurskunde Komter, Aafke (1990). De macht van de dubbele moraal. Verschil en gelijkheid in de verhoudingen tussen de seksen. Amsterdam: Van Gennep Leyenaar, Monique (1989). De geschade heerlijkheid. Politiek gedrag van vrouwen en mannen in Nederland, 1918-1988. ‟s Gravenhage: SDU uitgeverij Leyenaar, Monique (2004). Political Empowerment of Women: The Netherlands and Other Countries Martinus Nijhoff Publishers Leyenaar, Monique & Hella van de Velde (1989). “Belangenbehartiging door vrouwen: vrouwenpartijen” in Acta Politica 24(1), p. 329 Loo, Vilan van de (2005). De vrouw beslist. De tweede feministische golf in Nederland. Amsterdam: Inmerc Loots, J.
(2004). Voor het volk, van het volk. Van districtenstelsel naar evenredige vertegenwoordiging. Amsterdam: Wereldbibliotheek. Meulenbelt, Anja (1978) Feminsme en socialisme Een inleiding Amsterdam: Van Gennep Ministerie van Binnenlandse Zaken (1983). Vrouwen in politieke functies: verslag van een studiedag. ‟s-Gravenhage Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (1985). 10 jaar emancipatiebeleid in Nederland (1975-1985). Een rapportage. „s-Gravenhage Oostrum, Pim van (redactie) (1988). MVM 1968 – 1988: Spoor van vernieuwing / Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij. Utrecht: Aktiegroep Man Vrouw maatschappij Outshoorn, Joyce (1986). De politieke strijd rondom de abortuswetgeving in Nederland 1964-1984 ´s Gravenhage VUGA Outshoorn, Joyce (1990). “Feministische theorie en politieke wetenschap” in Acta Politica (3) p. 283 – 301 Poldervaart, Saskia (1992). “Het verdwijnen en weer opkomen van het vrouwenvraagstuk. De politieke vrouwenorganisaties en de vrouwenbeweging in de periode 1948-1973” in Tijdschrift voor Vrouwenstudies, Omstreden consensus en onbetwiste strijd. Jaargang 13. Nummer 2. Bladzijde 162-182 Ribberink, Anneke (1998). Leidsvrouwen en zaakwaarneemsters: Een geschiedenis van de aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) 1968 – 1973. Proefschrift aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, Scherrenburg, Wouke van (2006). Vrouwen op het Binnenhof: Interviews met Nederlandse politica’s. Amsterdam: Archipel Schokking, Jacqueline C. (1958). De vrouw in de Nederlandse politiek Emancipatie tot actief Burgerschap. Assen: Van Gorcum Schyns, Peggy (1995). Vrouwen en politieke representatie: een theoretisch en empirisch onderzoek naar de relatie tussen argumenten voor meer vrouwen in de politiek en theorieën en modellen van politieke representatie Nijmegen: Katholieke Universiteit Smit, Joke
(1984). Er is een land waar vrouwen willen wonen Teksten 1967 – 1981 Sara Soest, Marjo van (et al.) (1975). Meid, wat ben ik bewust geworden: vijf jaar Dolle Mina. Den Haag: Stichting Uitgeverij Dolle Mina Tex, Ursula (1981). „De grondwet kun je niet alleen aan mannen overlaten. De Vrouwen van de Tweede Kamer‟ in Vrij Nederland Velde, Hella van de (1994). Vrouwen van de Partij. De integratie van vrouwen in politieke partijen in Nederland, 19191990. Leiden: DSWO Press Zoonen, Liesbet van (1991) ‘Moeten strijdende vrouwen zo grof zijn?’ De vrouwenbeweging en de media. Nijmegen: Uitgeverij SUA Tijdschrifartikelen uit de bibliografiemappen van Dina Jacqueline Beijlen-Geerts, Eveline Herfkens, Wijnie Jabaay, Annemarie Jorritsma, Jeltje van Nieuwenhoven, Len Rempt, Nora Salomons, Cathy Ubels, Elske ter Veld, en documentatiemappen Politiek 1981 tot 1994 d‟Ancona, Hedy (1981). “‟t Kan helaas niet zonder vrouwenpartij”, Opzij, jaargang, 7-10?? Berman, Magda (1985). “Je moet een vechter zijn om in de Kamer te overleven”, Elseviers Magazine, jrg. 41, nr. 41, 28 september 1985 Blees, Peter (1982). “Eerste Kamer prettige leerscshool voor Marie Louise Tiesinga”, Buiten Kijf, 25 september 1982 Bleich, Anet & Geke van der Wal (1981). “Onze grootmoeders hebben niet voor niets voor dat stomme kiesrecht gevochten”, Groene Amsterdammer, 8 april 1981 Bruijn, de (1984). “Vrouwenverzet”, Haagsche Courant, 2 augustus 1984 De Nieuwe Linie, (1972). 13 december 1972 Dijkman, Reny (1985). “Vrouwen en het Binnenhof”, Vrijheid & Demoxratie, nr. 1329 19 november 1985 Etty, Elsbeth (1982). “Hoe vrouwen zich ook organiseren, ze moeten macht vormen”, De Waarheid, 15 januari 1982 Groene Amsterdammer, (1981). 14 oktober 1981, p. 3-4 Haagse Courant, (1981). “Vrouwen in de politiek”, 17 november 1981 Kegge, Elsbeth (1991). “Politiek overleg kan gezellig zijn”, Het Parool, 27 september 1991
Koerts, Agnes (1981). “Overleg tussen vrouwelijke kamerleden goed op gang”, Opzij, november 1981 Koerts, Agnes (1982). “„Nu we aan concrete zaken toe zijn, raken we geboeid‟ Hanske Evenhuis (CDA) leidde jaarlang overleg kamervrouwen”, Opzij, jaargang, 28-30. Leeuwarder Courant, (1981). “Friese vrouwen wijzen een vrouwenpartij af maar willen wel met elkaar om de tafel”, 14 november 1981 Marie Claire, (1993). “Nieuw leven op het Binnenhof”, september 1993, p. 47-51 Mededelingen VVAO, (1991). “Kamerbreed Vrouwenoverleg” Noble, John le (1981). “Tien mannen zijn één vrouw te veel”, Algemeen Dagblad, 6 oktober 1981 NRC Handelsblad, (1981). “Vrouwelijke leden van parlement: één lijn bij emancipatie”, 18 september 1981 NRC Handelsblad, (1985). “Emancipatie van vrouwen niet aan partijen gebonden”, 14 mei 1985 NRC Handelsblad, (1985a). “Vrouwen willen meer vrouwen in het parlement”, 19 juni 1985 Opzij, (1990). juni 1990, p. 13 Opzij, (1998). [Kader MS] “Moet het Kamerbreed Vrouwenoverleg worden gereanimeerd?” Oktober 1998, p. 29-32 Opzij, (1994). Mei 1994, p. 54 Opzij, (1997). Juni 1997, p. 51 Opzij, (1998). December 1998 Panorama, (1982). December 1982 Roodhuyzen, Tom (1986). “Jong en mooi = dus geen hersens”, NRC Handelsblad, 12 mei 1986 Rooie Vrouw, (1987). Februari 1987, p. 22-23 Rooie Vrouwen Magazine, (1994), juni 1994 Schut, Annelies (1981). “Eindelijk van de grond: Kamerbreed Vrouwenoverleg”, Viva, 46, 13 november 1981 Smits, Hans (1985). “Het moest kamerbreed. Vrouwen in het Binnenhof: „Ik zou ook wel minister willen worden‟”, Vrij Nederland, Boekenbijlage, nr. 41, 12 oktober 1985 Telgenhof, Gerda (1982). “Overleg van kamervrouwen: informeel gespreksgroep zonder politieke macht”, NRC Handelsblad, 12 november 1982 Telegraaf, (1984). 17 december 1984 Telegraaf, (1985). “Parlementsvrouwen te boek”, 19 juni 1985 Telegraaf, (1989). “Voorkeurstem weinig gebruikt”, 6 september 1989 Telegraaf, (1989a). 4 november 1989 Telegraaf, (1992). “Ontwikkeling sneller dan berekend”, 29 augustus 1992
Trouw, (1985). “Ik begrijp dat moeders Kamerlid willen worden, maar waarom juist de mijne”, 12 juni 1985 Trouw, (1985a). “Politiek is jou een worst? Lees dan het Kamervrouwen boek!”, 19 juni 1985 Trouw, (1985b). Vrouwvriendelijk, 25 juni 1985 Trouw, (1985c). Toch geld voor „Vrouwen aan de macht‟, 26 juni 1985 Utrechts Nieuwsblad, (1985). “Vrouwen doen een boekje open over werken in Kamer”, 24 juni 1985 Visser, Anneke (1984). “Kamerbreed Vrouwenoverleg: een informeel vuistje met een beetje macht”, Opzij, april 1984 Volkskrant, (1987). “Kamervrouwen willen eigen „powderroom‟”, 23 juni 1987 Volkskrant, (1983). “Als bokken op de haverkist voor de vrijheid van de vrouw”, 23 oktober 1983 Volkskrant, (1985). “Boek moet vrouwen voor politiek werven”, 18 juni 1985 Volkskrant, (1985). “Parlementsvrouwen poseren,” 19 juni 1985 Vreeken. (z.d.). “Kans op Vrouwenoverleg over partijgrenzen heen”. Buiten Kijf Vrijheid & Democratie, (1983). “Vrouwen voor de NAVO-basiscursus”, 12 april 1983 Interviews: d‟Ancona, Hedy (2006). Interview met auteur op 27 februari, Amsterdam Cornelissen, Dien (2006). Interview met auteur op 2 maart 2006, Boxmeer Kraaijeveld-Wouters, Jeltien. (2006). Interview met auteur op 28 februari 2006, Hilversum Evenhuis-van Essen, Hanske (2006). Interview met auteur op 20 maart 2006, Den Haag Veld, Elske ter (2006). Interview met auteur op 3 februari 2006, Den Bosch Korte-van Hemel, Virginie (2006). Interview met auteur op 27 februari, Bussum Archieven – IIAV: Kamerbreed Vrouwenoverleg Vrouwen voor Vrede – Werkgroep Overheid en Politiek - correspondentie
Bijlage 1: Besturen van het Kamerbreed Vrouwenoverleg Jaartal 1981
1982
1983
1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991
1992
Voorzitter
Secretaris
Hanske Evenhuis-van Essen
Ria Mastik-Sonneveldt
(CDA-Tweede Kamer)
(PvdA-Eerste Kamer)
Ria Mastik-Sonneveldt (PvdA-Eerste Kamer) Len Rempt-Halmmans de Jongh (VVD-Tweede Kamer)
Marie-Louise Tiesinga-Autsema (D‟66-Eerste Kamer) Jeltien Kraayeveld-Wouters
(D‟66-Eerste Kamer)
(CDA-Tweede Kamer)
Lies Uijterwaal-Cox
Wijnie Jabaay
(CDA-Eerste Kamer)
(PvdA-Tweede Kamer)
Wijnie Jabaay
Annemarie Jorritsma
(PvdA-Tweede Kamer)
(VVD-Tweede Kamer)
Annemarie Jorritsma
Beatrice Bos-Beernink
(VVD-Tweede Kamer)
(CDA-Eerste Kamer)
Annemarie Jorritsma
Beatrice Bos-Beernink
(VVD-Tweede Kamer)
(CDA-Eerste Kamer)
Beatrice Bos-Beernink (CDA-Eerste Kamer) Ria Jaarsma & Marian van der Meer
Louise Groenman
(PvdA – Eerste Kamer)
(D‟66 – Tweede Kamer)
Louise Groenman (D‟66 – Tweede Kamer) Margreet Kamp (VVD – Tweede Kamer)
Bolding (GroenLinks – Eerste Kamer)
1994
(VVD-Tweede Kamer)
Marie-Louise Tiesinga-Autsema
Hannah van Wijngaarden & Fenna 1993
Len Rempt-Halmmans de Jongh
Hannah van Wijngaarden & Fenna
Hannah van Wijngaarden & Fenna Bolding (GroenLinks – Eerste Kamer) Ank Bijleveld-Schouten (CDA – Tweede Kamer) Ank Bijleveld-Schouten
Bolding (GroenLinks – Eerste
(CDA – Tweede Kamer)
Kamer) 1995
Ank Bijleveld-Schouten (CDA – Tweede Kamer)
Tabel 1.1. Voorzitters en secretarissen Kamerbreed Vrouwenoverleg
Bijlage 2: Leden van het Kamerbreed Vrouwenoverleg Hieronder staan biografieën van enkele Kamervrouwen die in deze scriptie werden genoemd. Bronnen en meer informatie over andere vrouwen in Eerste en Tweede Kamer: www.parlement.com www.emancipatie.nl - Den Haag - Vrouwen en Parlement Hedy d’Ancona (PvdA) (1 oktober 1937 - ) Eerste Kamer-lid van 17 september 1974 tot 11 september 1981, van 31 augustus 1982 tot 13 september 1983. Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Emancipatiezaken) van 11 september 1981 tot 29 mei 1982. Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 november 1989 tot 15 juli 1994. Europees Parlementslid van 24 juli 1984 tot 7 november 1989 en 19 juli 1994 tot juli 1999. Beleidsterreinen: Volkshuisvesting, Emancipatie, Wetenschappelijk Onderwijs. Voorzitterschap van vaste Kamercommissie: Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (EK), Maatschappelijk Werk (EK) Woordvoerder: Volkshuisvesting (EK) Opleiding: Sociale geografie en sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, tot 1963. Loopbaan voorafgaand: Producer vrouwenprogramma‟s VARA (1962-1965), wetenschappelijk hoofdmedewerkster Instituut Sociale Geografie, UvA (1965-1975). Vrouwenbeweging: Oprichtster van Man Vrouw Maatschappij, redactrice van Opzij. Ria Beckers-de Bruin (PPR, vanaf 1990, GroenLinks) (2 november 1938 – 22 maart 2006) Tweede Kamer-lid van 8 juni 1977 tot 20 april 1993. Fractievoorzitter van GroenLinks van 7 september 1989 tot 20 april 1993 Zij was de eerste vrouwelijke lijstaanvoerder, voor de PPR. Beleidsterreinen: Sociale zaken, Buitenlands beleid, Volksgezondheid, Landbouw. Opleiding: Klassieke letteren, Rijksuniversiteit Utrecht, tot 1961 Loopbaan voorafgaand: Lerares klassieke talen Ank Bijleveld-Schouten (CDA)
(17 maart 1962-) Tweede Kamerlid van 16 november 1989 tot 16 januari 2001. Beleidsterreinen: Sociale zaken, gezinsaangelegenheden, Antilliaanse zaken Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (sep. 1997 - sep. 1998) Opleiding: Bestuurskunde Technische Hogeschool Twente, Enschede (1980-1986) Loopbaan voorafgaand: Beleidsmedewerker Hengelo (ov.), Gemeenteraadslid Enschede Vrouwenbeweging: Redactielid Politieke Vorming voor vrouwen, St. Burgerschapskunde (19921993) Suzanne Bisschoff van Heemskerck (D‟66) (31 juli 1950 - ) Tweede Kamerlid van 24 januari 1979 tot 10 juni 1981. Eerste Kamerlid van 10 juni 1981 tot 9 september 1986. Beleidsterreinen: Ontwikkelingssamenwerking, Buitenlandse zaken, Emancipatie Woordvoerder (EK): Antilliaanse zaken, Ontwikkelingssamenwerking, Economische zaken en Sociale zaken. Opleiding: Rechten, Rijksuniversiteit Utrecht, tot 1978. Loopbaan voorafgaand: Ambtenaar op het Ministerie van Buitenlandse Zaken (1974-1978). Beatrice Bos-Beernink (CDA) (11 augustus 1931-) Eerste Kamerlid van 23 juni 1987 tot 10 juni 1991. Beleidsterreinen: Buitenlandse zaken, sociale zaken Woordvoerder: Buitenlandse zaken Opleiding: Geschiedenis, VU Amsterdam (1952), tolk-vertaler, RU Utrecht (tot 1962) Loopbaan voorafgaand: Freelance tolk en vertaler Vrouwenbeweging: Dagelijks bestuur Nederlandse Vrouwenraad, vice-voorzitter EVP-vrouwen Ina Brouwer (CPN, later Groenlinks) (11 april 1950 - ) Tweede Kamerlid van 10 juni 1981 tot 2 juni 1986, 14 september 1989 tot 16 mei 1994. Fractievoorzitter en lijsttrekker van CPN en GroenLinks.
Beleidsterreinen: Justitie, Sociale zaken, Emancipatiebeleid, Buitenlandse zaken, Financiën, Volksgezondheid. Opleiding: Rechten, Rijksuniversiteit Groningen, tot 1973. Loopbaan voorafgaand: Advocaat en procureur in Groningen (1975-1981) Vrouwenbeweging: Werkzaam in Blijf van mijn Lijf huis Dien Cornelissen (CDA) (8 mei 1924- ) Eerste Kamerlid van 16 september 1969 tot 16 september 1971. Tweede Kamerlid van 21 september 1971 tot 7 december 1972 en van 28 mei 1973 tot 3 juni 1986. Presidium-lid van september 1979 tot 3 juni 1986, vijfde ondervoorzitter van september 1979 tot 10 juni 1981, eerste ondervoorzitter van 10 juni 1981 tot 3 juni 1986. Beleidsterreinen: Volksgezondheid, maatschappelijk werk en justitie Voorzitterschap vaste Kamercommissie: ondervoorzitter Volksgezondheid (1978-1981) Woordvoerder: Justitie Opleiding: MULO (tot 1939) Loopbaan voorafgaand: Medewerkster districtsbureau Verzorging Oorlogsslachtoffers (1946-1948), medewerkster st. Maatschappelijk Werk ten Plattelande (1948-1956), staffunctionaris st. Samenwerkende Diocesane Instellingen Maatschappelijke Dienstverlening (vanaf 1956), gemeenteraadslid, Boxmeer (1958-1972), Provinciale Staten, Noord-Brabant (1962-1978) Vrouwenbeweging: Commissielid Vrouw en Partij, KVP Andrée van Es (CPN, GroenLinks) (26 januari 1953- ) Tweede Kamerlid van 10 juni 1981 tot 7 november 1990 Fractievoorzitter PSP van 14 december 1985 tot 5 september 1989 Lijsttrekker PSP voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 Beleidsterreinen: Justitie, emancipatie, minderhedenbeleid, jeugdwelzijn Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Nationale ombudsman (nov. 1989 – nov. 1990) en ondervoorzitter Minderhedenbeleid (dec. 1989 – nov. 1990). Opleiding: Spaanse taal- en letterkunde, RU Utrecht, (1970-1971), Rechten, RU Utrecht (19711979)
Loopbaan voorafgaand: Fractiemedewerker PSP (1975-1980), medewerker en juriste Jongeren Adviescentrum (1971-1975, 1980-1981) Vrouwenbeweging: Bestuurslid vrouwenhulpverlening te Amsterdam Evelien Eshuis (CPN) (25 november 1942- ) Tweede Kamerlid van 16 september 1982 tot 3 juni 1986. Beleidsterreinen: Economische zaken, financiën, milieubeheer, emancipatie. Opleiding: Andragologie, UvA (1962-1973) Loopbaan voorafgaand: Lerares sociale academie, Amsterdam (1972-1975), buurtopbouwwerkster, Alkmaar (1975-1978), coördinatort buurthuis, Amsterdam (1978-1982) Vrouwenbeweging: Bestuurslid Opzij, vanaf 1987, lid st. Steunpunt Thuiswerk, Amsterdam Hanske Evenhuis-van Essen (CDA) (30 oktober 1921- ) Tweede Kamerlid van 8 juni 1977 tot 3 juni 1986. Beleidsterreinen: Justitie, cultuur, minderheden, emancipatie. Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Bijzonder commissie inzake Migratie van Surinamers en Antillianen (28 april 1982-3 juni 1986), ondervoorzitter vKc voor Emancipatiebeleid (november 1982-3 juni 1986) Opleiding: zangopleiding Vrouwenbeweging: President Vrouwenbelangen (1971-1978), Voorzitter Contactorgaan Vrouwenorganisaties Amsterdam tot 1974, afgevaardigde VN vrouwenconferentie Mexico, 1975, Kopenhagen, 1980, Lid centrale CHU-vrouwen Louise Groenman (D‟66) (29 juni 1940-) Tweede Kamerlid van 10 juni 1981 tot 29 augustus 1995 Beleidsterreinen: Sociale zaken, volksgezondheid, midden- en kleinbedrijf, ambtenarenzaken, onderwijs en emancipatiebeleid Voorzitterschap vaste Kamercommissie: ondervoorzitter vKc Emancipatiebeleid (nov. 1989 - mei 1994) Woordvoerder: Sociale zaken, midden- en kleinbedrijf en emancipatiebeleid
Opleiding: Sociologie, RU Groningen, en UvA (1958-1961 en 1969-1975) Loopbaan voorafgaand: Stafmedewerker Regionaal Opbouworgaan (1976-1977), ambtenaar ministerie van CRM (1977-1981) Vrouwenbeweging: medewerkster Politiek Emancipatie Activerings Centrum, D‟66, lid van MVM. Sari van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD) (2 mei 1940-) Tweede Kamerlid van 11 november 1982 tot 2 juni 1986, 30 juli 1986 tot 18 mei 1998. Beleidsterreinen: defensie (personeel), buitenlandse zaken, media en cultuur. Woordvoerder: Media Opleiding: Secretaresseopleiding, Schoevers Rotterdam (1958-1960). Loopbaan voorafgaand: Beleidsmedewerker Zeeuwse Vrouwenraad, Gemeenteraadslid Ouderkerk aan de IJssel. Vrouwenbeweging: VN-coördinator Nederlandse Vrouwenraad (1983), penningmeester st. Organisatie Vrouwen in de VVD Ria Jaarsma (PvdA) (19 juni 1942-) Eerste Kamerlid van 23 juni 1987 tot 10 juni 2003 Fractievoorzitter PvdA van 3 augustus 1998-8 juni 1999 Beleidsterreinen: Sociale zaken en onderwijs Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Onderwijs (juni 1995-2003) Opleiding: Nederlands, Gemeentelijke Universiteit Amsterdam (tot 1962), pedagogiek, VU Amsterdam (tot 1979), onderwijskunde en andragologie, UvA (tot augustus 1986). Loopbaan voorafgaand: Medewerkster Querido (1960-1964), hoofd uitgeverij NVSH (1964-1967), directeur uitgeverij Moussault (1967-1971), Gemeenteraadslid Nederhorst den Berg (mei 1974mei 1975), Provinciale Staten Noord-Holland (jan. 1975-mei 1987) Vrouwenbeweging: Lid Stuurgroep Emancipatie (1981-1986), lid St. Ondersteuning Emancipatiewerk, Noord-Holland (1982-1984), begeleidingscommissielid Landelijk Steunpunt Vormingswerk met Vrouwen (1986-1990), voorzitter bureau Werkgelegenheid voor vrouwen uit minderheidsgroepen (1990-1998) Wijnie Jabaay (PvdA) (13 april 1995 – 7 juni 1995)
Tweede Kamerlid van 15 september 1977 tot 30 december 1977, 1 maart 1979 tot 13 september 1989 Beleidsterreinen: Nederlands-Antilliaanse zaken, minderhedenbeleid en ontwikkelingssamenwerking Voorzitterschap vaste Kamercommissie: ondervoorzitter vKc voor de betrekkingen met de Nederlandse Antillen (1981-1982 en 1986-1989) Opleiding: Onderwijzersopleiding, kweekschool Dordrecht Loopbaan voorafgaand: Onderwijzeres, gemeenteraadslid Dordrecht (1970-1978) Vrouwenbeweging: Voorzitter Rooie Vrouwen gewest Zuid-Holland, landelijk bestuurslid Rooie Vrouwen (vanaf december 1982). Annemarie Jorritsma-Lebbink (VVD) (1 juni 1950- ) Tweede Kamerlid van 16 september 1982 tot 4 juni 1986, 30 juli 1986 tot 22 augustus 1994, 19 mei 1998 tot 3 augustus 1998, 23 mei 2002 tot 30 januari 2003. Minister van Verkeer en Waterstaat van 22 augustus 1994 tot 3 augustus 1998. Minister van Economische Zaken van 3 augstus 1998 tot 22 juli 2002. Vice minister-president van 3 augustus 1998 tot 22 juli 2002. Beleidsterreinen: Onderwijs, verkeer en waterstaat, volkshuisvesting, van 2002-2003 sociale zaken. Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Defensie (2002-2003) Woordvoerder: Verkeer en Waterstaat Opleiding: Frans (1974-1977) Loopbaan voorafgaand: Medewerkster reisbureau (1969-1971), secretareese van exportmanager (1971-1974), free-lance medewerker VVV Friesland (1974-1978), gemeenteraadslid Bolsward (1978-1988) Vrouwenbeweging: Lid adviesraad Vrouwen in de VVD (1978-1982), secretaris Provinciale Vrouwen in de VVD (1980-1994). Margreet Kamp (VVD) (22 juni 1942 – 6 oktober 1998) Tweede Kamerlid van 11 november 1982 tot 2 juni 1986, 30 juli 1986 tot 14 september 1989, 5 april 1990 tot 19 mei 1998. Beleidsterreinen: Onderwijs, volksgezondheid, welzijnsbeleid en natuurbeleid Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Woordvoerder: Onderwijs, volksgezondheid, welzijnsbeleid en natuurbeleid
Opleiding: Sociale Academie, Enschede (1961-1965), pedagogiek, RU Groningen (vanaf 1968), andragologie, RU Groningen (tot 1974). Loopbaan voorafgaand: Maatschappelijk werkster (1965-1971), part-time docent (1972-1974), beleidsmedewerkster Centrale Raad voor Gezinsverzorging Virginie Korte-van Hemel (CDA) (8 mei 1929- ) Tweede Kamerlid van 15 september 1977 tot 10 juni 1981, 9 september 1981 tot 16 september 1982, 3 juni 1986 tot 14 juli 1986. Eerste Kamerlid van 11 juni 1991 tot 1 november 1992. Staatssecretaris van Justitie (Vreemdelingenbeleid) van 8 november 1982 tot 6 november 1989. Partijbestuurslid KVP Beleidsterreinen: Justitie, defensie (personeel) in Eerste en Tweede Kamer Opleiding: Rechten, RU Utrecht (1950-1955) Loopbaan voorafgaand: Advocaat en procureur, Bussum (1955-1977), gemeenteraadslid, Bussum (1966-1978), wethouder Bussum, (1970-1974) Vrouwenbeweging: Bestuurslid Vrouw en Partij, KVP, bestuurslid CDA-Vrouwenberaad, bestuur vrouwenorganisaties, onbekend welke. Jeltien Kraaijeveld-Wouters (CDA) (4 november 1932- ) Tweede Kamerlid van 7 maart 1973 tot 28 december 1977, 10 juni 1981 tot 2 november 1988. Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (Emancipatiezaken) van 28 december 1977 tot 9 september 1981. Partijbestuurslid ARP van 1968 tot 1973 Beleidsterreinen: Als ARP-lid: onderwijs, land- en tuinbouw. Als CDA-lid: sociale zaken, voortgezet onderwijs, welzijn en emancipatie, Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Sociale zaken en werkgelegenheid (nov. 1982-nov. 1988) Woordvoerder: Sociale zaken (stelselherziening in 1986) Opleiding: Kweekschool Dordrecht (1948-1952) Loopbaan voorafgaand: onderwijzeres (1952-1964) Vrouwenbeweging: Dagelijks bestuurslid vrouwencomité ARP, hoofdbestuurslid en voorzitter (6 jaar) Gereformeerde Vrouwenbond, voorzitter Oecumenisch Vrouwencontact, dagelijks bestuurslid Nederlandse Vrouwenbond, vice presidente van van het Nederlandse Vrouwen
Comite. Ria Mastik-Sonneveld (PvdA) (2 januari 1950 - ) Eerste Kamerlid van 10 november 1981 tot 13 september 1983, 27 januari 1987 tot 13 juni 1995 Beleidsterreinen: Justitie, binnenlandse zaken Woordvoerder: Binnenlandse zaken, justitie Opleiding: Directiesecretaresse, Schoevers Rotterdam (1967-1968), Sociale Academie, Rotterdam (1972), staatkunde, RU Leiden, bestuurskunde, RU Leiden (1971-1978) Loopbaan voorafgaand: fractiemedewerker buitenlandse zaken, Provinciale Saten-lid, Zuid-Holland (1975-1981) Marian van der Meer (PvdA) (18 mei 1936-) Eerste Kamerlid van 13 september 1983 tot 12 juni 1995. Partijbestuurslid van 1970 tot 1973, lid van de partijraad van 1973 tot 1977. Beleidsterreinen: Justitie, welzijn en cultuur Woordvoerder: Welzijn, cultuur en justitie Opleiding: Rechten, Open Universiteit (1995). Loopbaan voorafgaand: Medewerkster boekhandel, Hengelo (1954-1957), hoofd bibliotheek Wiardi Beckman Stichting, Amsterdam (1957-1963), medewerkster wetenschappelijk bureau NVSH, Provinciale Staten-lid, Noord-Holland (2 juli 1970-6 juli 1982) Vrouwenbeweging: Werkgroep Rooie Vrouwen (1979) Jeltje van Nieuwenhoven (PvdA) (2 augustus 1943 -) Tweede Kamerlid van 15 september 1981 tot 15 september 1982, 16 juni 1983 tot 27 oktober 2004. Eerste vrouwelijke voorzitter van de Tweede Kamer van 20 mei 1998 tot 16 mei 2002 Partij bestuurslid van 1981-1983 Beleidsterreinen: Media, cultuur, buitenlandse zaken, emancipatie, sociale zaken Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Emancipatiebeleid (1989-1994), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (1994-1998) Woordvoerder: Emancipatie, mediazaken, cultuur en sociale zaken
Opleiding: Bibliothecaresse Loopbaan voorafgaand: Bibliothecaresse in Friesland, Kunsthistorisch Instituut en Wiardi Beckman Stichting (1960-1979), gemeenteraadslid en wethouder Vinkeveen en Waverveen (1978-1980), Vrouwenbeweging: Werkgroep politiek Rooie Vrouwen (1976-1979), Landelijke Kerngroep Rooie Vrouwen (1982-1986) Len Rempt-Halmmans de Jongh (VVD) (11 augustus 1927- ) Tweede Kamerlid van 11 september 1979 tot 10 juni 1981, 11 mei 1982 tot 3 juni 1986, 30 juli 1986 tot 14 september 1989, 25 september 1990 tot 17 mei 1994. Dagelijks Bestuurslid VVD van 1978 tot 1979 Hoofdbestuurslid VVD Beleidsterreinen: Emancipatie, energiebeleid, consumentenzaken, milieubeheer en antidiscriminatiewetgeving Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Emancipatiebeleid (1986-1989) Opleiding: Bedrijfseconomie, NEH Rotterdam (1945-1953), politicologie, RU Leiden Loopbaan voorafgaand: medewerker Produktschap van vis en visprodukten Vrouwenbeweging: Voorzitter Nederlandse Vrouwenraad (1975-1979), Hoofdbestuurslid Vrouwen in de VVD (1972-1979), tussen 1965 en 1979 functies in verschillende vrouwenorganisaties, voorzitter Vrouwenbelangen in Den Haag, voorzitter Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen in Wassenaar Marie-Louise Tiesinga-Autsema (D‟66) (19 mei 1945 - ) Eerste Kamerlid van 10 juni 1981 tot 12 juni 1995 en van 27 februari 1998 tot 18 juni 1999. Beleidsterreinen: Cultuur, buitenlandse zaken, defensie, verkeer, Antilliaanse zaken, economische zaken, landbouw en welzijn. Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Cultuur (1991-1995) Woordvoerder: Opleiding: Nederlands, VU Amsterdam (1962-1973), rechten en notariële richting, UvA (19691973, tot 1978) Loopbaan voorafgaand: Free-lance journalist (vanaf 1968) Vrouwenbeweging: Voorzitter Provinciale Vrouwenraad Noord-Holland (1981-1987), lid PEAC, D‟66, coördinator Landelijk Emancipatie Netwerk, D‟66 (vanaf 1983)
Lies Uijterwaal-Cox (CDA) (30 september 1920 - ) Eerste Kamerlid van 10 februari 1981 tot 22 juni 1987 Beleidsterreinen: Sociale zaken, cultuur, welzijn en volksgezondheid Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Woordvoerder: Cultuur, welzijn en volksgezondheid Opleiding: School voor Maatschappelijk Werk, Amsterdam (tot 1950) Loopbaan voorafgaand: Provinciale Staten lid, Utrecht (1966-1982) Vrouwenbeweging: Elske ter Veld (PvdA) (1 augustus 1944 -) Tweede Kamerlid van 15 september 1981 tot 6 november 1989. Eerste Kamerlid van 13 juni 1995 tot 7 juni 1999. Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 november 1989 tot 4 juni 1993 Beleidsterreinen: Sociale zekerheid, welzijn en emancipatiezaken Voorzitterschap vaste Kamercommissie: Volksgezondheid, welzijn en sport (1995-2003) Opleiding: Cultureel werk, Academie voor Sociale en Culturele Arbeid, Groningen (1964-1968) Loopbaan voorafgaand: Hoofd secretariaat vrouwelijke werknemers Nederlands Verbond van Vakverenigingen (1972-1981) Vrouwenbeweging: Nederlands Comité „Jaar van de Vrouw‟ (1974-1975), lid adviescommissie Emancipatie (1975-1980), voorzitter commissie vrouwenarbeid Europees Verbond van Vakverenigingen, commissielid vrouwenarbeid Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen
Bijlage 3: Uitslag van de enquête over het Kamerbreed Vrouwenoverleg JA: M.J.A. van der Hoeven (CDA) Tara Oedaynai Singh Varma (GroenLinks) Irene Michiel van Kessenich-Hogendam (geen Kamerlid) Jacqueline de Savornin Lohman (D‟66): 1 of 2 x per jaar is ok Marjet van Zuijlen (PvdA) : nieuwe kamer, nieuwe kansen! Stefanie van Vliet (D66): Voorkeur iets vaker, maar zonder diner (borreluur?) Louise Groenman (D‟66): Juist voor al die nieuwe vrouwen, maar ook de oude is extra aandacht (...) de emancipatie/.... van veel onderwerpen. Emancipatie is niet klaar en juist in informele sfeer zal daar veel aan gedaan worden, door vrouwen onderling Marie-Louise Tiesinga-Autsema (D‟66): Goed beschouwd, behoor ik vast tot een van de grootste fans van het KVO, als is mijn deelname de afgelopen twee jaar dik onder de maat gebleven. Ik ben er vanaf het begin bij geweest, ben secretaris en voorzitter geweest, heb de Joke Smitprijs bedacht, kortom, waar was ik de laatste tijd? Nadenkend, concludeer ik, dat de vorm van het overleg wellicht achterhaald is. Veel vrouwen vinden het volstrekt niet opportuun meer om op de vrouwen noemer bij elkaar te komen zoals nu gebeurt. Mijn suggestie zou zijn, maak er een 'netwerk' van, bijvoorbeeld eenmaal per zes weken, op dezelfde tijd, met uit ons midden een spreekster die in tien minuten een item aangeeft of richting geeft dat acyeel is of wordt. Een korte discussie in de vorm van korte vragen/antwoorden. Met een borrel en een snack in de hand en niet weer om een tafel heen alsof het de zoveelste vergadering is. Ik ben zelf coordinator van zo'n netwerk binnen D66 (we bestaan 10 jaar en vieren dit binnenkort met een symposium). Mieke van den Burg (PvdA): Mijns inziens als "netwerk" Kamer (kabinets)vrouwen verder gaan. Geen mensen als inleider introduceren. Dat loopt vaak teleurstellend af. Zo'n netwerk kan werken tussen 18.00 en 19.30 (borrel en diner) in de kamer of elders in Puchri b.v. Opmerkingen van anonieme enquêtes: Gewoon stug volhouden Ik kan me voorstellen dat er een enkele keer een reden kan zijn alleen met vrouwen bij elkaar te komen. Een stimulerende bijeenkomst waarbij een typisch vrouwenprobleem deskundig wordt toegelicht + borrel na oid Onderwerpen waarbij posities vrouwen op (...invloedsfeer...) beroep, wonen, etc. aan de orde komen
Organiseer eens een werkbezoek alleen voor vrouwen Aan het begin van het seizoen alle data meedelen tijdig voor de bijeenkomsten een reminder met aanmeldingstrookje. Een week tevoren wel even een aantal leden mondeling herinneren -- m.i. loop het goed als de organisatie goed is - dat is althans mijn eigen ervaring uit de tijd dat ik resp. secr. en voorz. was. Het jaarlijkse etentje eind juni was een "trekker". Nu het laatste jaar (vrijwel) niets vernomen is en het jaar daarvaoor alles slecht of te laat georganiseerd was zal het moeite kosten alles weer op te bouwen, jammer! Een eerste bijeenkomst ter kennismaking met de vele nieuwe leden is snel nodig (is al erg laat) en zal m.i. wel trekken, mits tijdig geconvoceerd. NEE: Johanneke Liemburg (PvdA): Ik heb het nog niet gemist. De bijeenkomsten moeten heel doelgericht zijn, anders is er zo snel iets dat meer de aandacht vraagt -- zo nu en dan iets gezelligs? Guikje Roethof (D‟66): Als vrouwelijk kamerlid wil ik op basis van gelijkheid met mijn mannelijke collega‟s functioneren. Alleen in het optreden in diplomatiek kader, bijvoorbeeld wanneer er een vrouwelijke delegatie uit een islamitisch land ons parlement bezoekt, kan een eenzijdige, vrouwelijke samenstelling aan onze kant rechtvaardigen Elida van Tuinstra (D‟66): 2 x per jaar alle vrouwen (maar ook mannen welkom) over een (...) dat voor iedereen maar speciaal voor vrouwen belangrijk is. Is er dan weinig opkomst, dan geheel afschaffen die handel. Dan heeft het zin gehad maar nu blijkbaar niet meer. Lieve mensen, dit klinkt onaardig t.o.v. hen die zich hier altijd voor ingezet hebben, maar dat is mijn mening, sorry, Opmerkingen bij anoniem ingevulde enquêtes: Alleen bij uitzonderlijke situaties kan op ad-hoc basis gezamenlijk contact wellicht nuttig zijn Ik heb het tot nog toe niet gemist. Rendement weegt geenszins op tegen tijdsbeslag, o.a. vanwege slechte opkomst. Tijd ontbreekt, bovendien organiseer ik dit soort contacten liever zelf. Ik constateer dat ik alle andere zaken voor laat gaan. Als redenen voor het niet deelnemen aan het KVO werden verschillende opties aangegeven. Mensen hadden geen uitnodiging ontvangen (4x) of te laat (3x); vonden drie à vier keer vergaderen per jaar te frequent (4x) of niet genoeg (2x); de vergaderingen te lang (1,5 uur + diner) (3x) of het tijdstip, 17:00 tot 18:30 niet handig (1x).
Niemand zag het politieke karakter van de bijeenkomsten als een belemmering, wel het apolitieke karakter (2x) “Discussie te vrijblijvend, geen politiek overleg meer, maar praatplatform geworden”.728 Vergaderingen etc. die toevallig hogere prioriteiten hebben, hetgeen -helaas- dikwijls het geval is.
728
Enquete, 30 november 1994
Bijlage 4: Aantal vrouwelijke leden van Eerste en Tweede Kamer Jaartallen
Aantal
Jaartallen
Aantal
Jaartallen
Aantal
1920-1922
1
1918-1922
2
1918-1922
1
1922-1923
1
1922-1925
8
1922-1925
7
1923-1929
1
1925-1929
7
1925-1929
6
1929-1935
1
1929-1933
9
1929-1933
7
1935-1937
1
1933-1937
5
1933-1937
5
1937-1946
1
1937-1941
5
1937-1941
2
1946-1948
2
-1942
3
1937 -
4
1948-1952
1
-1943
2
- 1946
4
1952-1955
2
1945-1946
5
1946-1948
4
1955-1956
2
1946-1948
6
1948-1952
4
1956-1963
6
1948-1952
7
1952-1956
7
1963-1969
5
1952-1956
11
1956-1959
10
1969-1971
3
1956-1959
17
1959-1963
12
1971-1973
3
1959-1963
15
1963-1967
15
1973-1975
5
1963-1967
18
1967-1971
12
1975-1977
7
1967-1971
17
1971-1972
12
1977-1979
13
1971-1972
15
1972-1977
15
1979-1981
18
1972-1977
27
1977-1981
24
1981-1983
19
1977-1981
30
1981-1982
24
1983-1986
15
1981-1982
35
1982-1986
27
1986-1987
19
1982-1986
29
1986-1989
27
1987-1991
20
1986-1989
40
1989-1994
32
1991-1995
24
1989-1994
50
1994-1998
49
1995-1999
18
1994-1998
53
1998-2002
53
1999-2003
25
1998-2002
63
2002-2003
49
2005-
24
2002-2003
55
2003-
60
2003-2005
68
2005-
58
Aantal vrouwelijke leden
Aantal vrouwelijke leden in de
Aantal direct gekozen vrouwelijke
in de Eerste Kamer
Tweede Kamer
leden van de Tweede Kamer