Jubileumboek van de Stichting voor Kamermuziek
Piet Wackie Eysten
‘String quartets trudge onstage hundreds of times a year and play music of the gods for a passionate and intensely involved audience. Not much to write about…’ Arnold Steinhardt, Indivisible by Four
Inhoudsopgave 1. Een ‘voorloopige commissie’ 2. De Vereeniging voor Kamermuziek te ’s-Gravenhage 3. De eerste seizoenen 4. Koninklijke belangstelling 5. Programmering 6. Het 12½-jarig jubileum 7. Een nieuwe voorzitter 8. Het 25-jarig jubileum 9. Oorlogsjaren 10. Na de oorlog 11. De vijftiger jaren 12. Blijvend hoog niveau 13. De kosten 14. Ledenwerving 15. De ‘Vereeniging’ wordt een stichting 16. Bestuurswisselingen en stijgende prijzen 17. Donkere wolken 18. Een website tot slot
5 13 19 25 29 35 39 45 51 57 63 67 73 79 83 87 93 101
Inhoudsopgave / 3
Dr. D.F. Scheurleer Daniël François Scheurleer werd op 13 november 1855 geboren in Den Haag, waar zijn vader firmant was van het sinds 1804 in Den Haag gevestigde bankiershuis Scheurleer & Zoonen. De jonge Daniël trad bij zijn vaders firma in dienst, nadat hij in Dresden aan het ‘Handelslehranstalt’ een opleiding had gevolgd en bij de Dresdner Bank een stage had doorlopen. Na het overlijden van zijn vader in 1882 werd hij, nog slechts 26 jaar oud, directeur van het familiebedrijf. De firma hield zich vooral bezig met vermogensbeheer van welgestelde Hagenaars uit de hogere kringen. De schrijver Louis Couperus bankierde zijn leven lang bij Scheurleer & Zoonen. Couperus en zijn vrouw verkeerden op vriendschappelijke voet met de heer en mevrouw Scheurleer. In zijn testament bepaalde Couperus dat het vermogensbeheer van de stichting die hij met dat testament in het leven riep, zou worden gevoerd door ‘de tegenwoordige en toekomstige individueele leden van de firma Scheurleer & Zoonen’. Anders dan nu bestonden er aan het eind van de negentiende eeuw talloze zelfstandige bankiershuizen. De grote fusiegolf in de bankwereld, die naar wij inmiddels weten geen onversneden zegening is geweest, lag nog in een ver verschiet. Wel was er in Amsterdam sprake van een samenbundeling van krachten in de vorm van de daar in 1876 opgerichte Vereeniging voor den Effectenhandel. Eind 1902 nam Scheurleer een soortgelijke initiatief voor buiten Amsterdam gevestigde banken. Zo ontstond de Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie, thans nog voortlevend in de Stichting Fonds voor de Gelden Effectenhandel. Maar Scheurleer had een veel bredere belangstelling dan de geld- en effectenhandel. Zijn ware passie lag bij de muziek. Dresden, met zijn lange muziektraditie, was daarvoor natuurlijk evenzeer een voedingsbodem geweest. Zijn indrukwekkende verzameling muziekinstrumenten vormt de basis voor de huidige collectie op dat gebied van het Haagse Gemeentemuseum. Van Scheurleers hand verschenen publicaties over Mozarts verblijf in Den Haag en over de muziek van Wagner, Liszt en Berlioz. Ook op dat terrein liet hij zich kennen als een man die anderen met zijn initiatieven wist te inspireren. Wij hebben daaraan de Vereeniging (thans Stichting) voor Kamermuziek ’s-Gravenhage te danken. Scheurleer overleed op 6 februari 1927 in Den Haag, 71 jaar oud. Vijf jaar later werd zijn bank door de crisis gedwongen surséance van betaling aan te vragen. Zij werd vervolgens overgenomen door de Incassobank en is langs die weg opgegaan in ABN-AMRO Bank.
4 \ Een voorloopige commissie
1.
Het was de Haagse bankier dr. D.F. Scheurleer, firmant van het gerenommeerde bankiershuis Scheurleer & Zoonen, dat in de Spuistraat was gevestigd, die met enkele medestanders het initiatief nam tot de oprichting van een Haagse kamermuziekvereniging, de rechtsvoorgangster van onze huidige Stichting voor Kamermuziek. Voordat het op 11 november 1912 tot de oprichting van de Vereeniging voor Kamermuziek kwam had Scheurleer in het culturele leven van de hofstad al van zich doen spreken. Op 22 januari 1908 kwamen enkele Haagse heren bij hem op kantoor bijeen, ‘opgeroepen’, zoals de notulen van die bijeenkomst luiden, ‘tot het vormen eener voorloopige commissie met het doel, een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van de oprichting eener nieuwe kleine concertzaal.’ Het waren, behalve de gastheer zelf, Mr. H.F.W. Jeltes, auteur van diverse werken op het gebied van de kunst (o.a. de eerste biograaf van Gerard Bilders), de schilder Willy Martens, directeur van Museum Mesdag en voorzitter van Schilderkunstig Genootschap Pulchri Studio, Mr. J.F. van Royen, werkzaam bij de PTT en actief als ontwerper en typograaf, Mr. W.J. Snouck Hurgronje en Mr. A. de Stoppelaar, advocaat en onderbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek. Als de heer Snouck Hurgronje, die door de gastheer als voorzitter wordt voorgesteld, verklaart zich niet
Notulenboek van de ‘voorloopige commissie’.
geroepen te voelen deze functie te aanvaarden, neemt Scheurleer ‘op aller aandrang’ het voorzitterschap op zich. Jeltes wordt secretaris. Hij lijkt zich goed op de bespreking te hebben voorbereid.
Een voorloopige commissie / 5
‘of er geen mogelijkheid bestaat, het ten aanzien van de matigste eischen van schoonheid, doelmatigheid en comfort zóó verre te kort schietende lokaal Diligentia te doen verbouwen in overleg en in vereeniging met de eigenares, nl. de Maatschappij Diligentia’.
Hij meldt dat de heer Jan L. Springer (1850-1915), architect van onder andere de Amsterdamse Stadsschouwburg en directeur van de Academie van Beeldende Kunsten, bereid is tot de commissie toe te treden om deze ‘bij de beraadslaging over de bouwkundige zijde van het door haar in onderzoek genomen vraagstuk met zijn deskundig advies en oordeel bij te staan.’ Bovendien heeft Jeltes gesproken met Prof. K. Sluyterman (1863-1931), grafisch ontwerper van onder meer boekbanden voor Couperus’ uitgever L.J. Veen, die eveneens bereid is de commissie van advies te dienen ‘omtrent dekoratieve kunst en interieur’, maar dat is voorlopig nog niet aan de orde. Allereerst wordt geopperd - het is Willy Martens die met het voorstel komt - te onderzoeken ‘of er geen mogelijkheid bestaat, het ten aanzien van de matigste eischen van schoonheid, doelmatigheid en comfort zóó verre te kort schietende lokaal Diligentia te doen verbouwen in overleg en in vereeniging met de eigenares, nl. de Maatschappij Diligentia’. Diligentia moet voor Scheurleer bekend terrein zijn geweest, want daar werden ook de bestuursvergaderingen gehouden van de Bond voor den Geld- en Effectenhandel, waarvan hij eveneens voorzitter was. Maar Martens vindt weinig bijval. Niet alleen omdat de overige leden betwijfelen of de Maatschappij Diligentia ‘zoodanige algehele verbouwing in haar geldelijk belang zal achten,’ maar ook ‘wijl het hun toeschijnt, dat de alsdan beschikbaar komende ruimte niet toereikend zal blijken te zijn voor het beoogde doel.’ Martens laat zich echter niet zomaar overrulen. De totale ruimte van ‘een zoo gecompliceerde en versnipperde lokaliteit’ als Diligentia valt dikwijls mee, meent hij, ‘wanneer men de plattegrond ervan voor zich ziet.’ Plattegrond van het oude Diligentia.
6 \ Een voorloopige commissie
Diligentia De geschiedenis van het perceel Lange Voorhout 5 gaat terug tot de 14e eeuw, maar zó ver zullen wij hier niet gaan.1 De opstallen, tot 1804 in particulier bezit, waren in de loop der eeuwen reeds aan verscheidene verbouwingen onderworpen geweest. Vanaf dat jaar was het gebouw eigendom van de ‘Maatschappij voor Natuurkunde, onder de zinspreuk Diligentiâ’. Diligentiâ betekent ‘door vlijt en geduld’. Het accent circonflexe op de a, dat duidt op de Latijnse ablativus, is nog te zien in het embleem op de voorgevel van het gebouw. Ingrijpende verbouwingen moesten het geschikt maken voor de vergaderingen, lezingen en geleerde voordrachten van de Maatschappij. Daarvoor waren een gehoorzaal, vergaderzalen en instrumentenkamers nodig. Ook moest er ruimte worden gemaakt voor een conciërgewoning. Vanaf 1821 vonden in het gebouw bovendien de concerten plaats van het genootschap ‘Concert Diligentia’. Daartoe werd aanvankelijk de instrumentenzaal (thans het podiumgedeelte) en later de ‘grote zaal’ tot concertzaal verbouwd.
Maar of het door de vele verbouwingen ‘gecompliceerde en versnipperde’ Diligentia alsnog geschikt zou kunnen worden gemaakt om in de twintigste eeuw als concertzaal te dienen was twijfelachtig. Er werden in de vergadering van de commissie dan ook allerlei alternatieven aangedragen. Voor wie Den Haag en zijn geschiedenis enigszins kent is het aardig de desbetreffende passages in de notulen letterlijk te citeren: De heer van Royen noemt het gebouw ‘Concordia’ aan het Alexanderplein. De voorzitter acht dit te klein. De heer van Royen wijst ook nog op den grooten tuin van het thans door mej. Goekoop bewoonde huis aan de Laan v. Meerdervoort. De heer de Stoppelaar herinnert aan het te koop staande huis van den Amerikaanschen gezant. De heer Jeltes is van meening, dat de plaats van de villa aan den Benoordenhoutschen weg, eertijds bewoond door wijlen de douairière v.d. Berch v. Heemstede, lang niet ongeschikt en ongelegen zou zijn voor den bouw van een nieuwe concertzaal, met het oog op de zich langs het Bezuidenhout aan de eene, en tusschen Jan van Nassaustraat en Koningskade aan de andere zijde van het Haagsche Bosch zich uitstrekkende en zich uitbreidende stadsgedeelten, terwijl de door het Bosch rijdende lijn 7 met de in uitzicht gestelde zijlijn langs den Benoordenhoutschen weg, alsmede de zijwegen door het bosch en de omliggende straten zeer gunstig zijn voor het verkeer.
De door het Bosch rijdende lijn 7 daags na de storm van 29 september 1911. 1 Zie over de (bouw)geschiedenis Diligentia. Nieuw leven met een verleden, uitgegeven ter gelegenheid van de renovatie in 2004.
Een voorloopige commissie / 7
De ‘Diligentia-concerten’ Het genootschap ‘Concert Diligentia’ is in 1821 opgericht als een zelfstandig opererend onderdeel van de Maatschappij Diligentia. Het stond onder leiding van vooraanstaande Nederlandse musici. Johannes Verhulst, intieme vriend van Robert Schumann, zwaaide er de scepter van 1860 tot 1886. Hij werd opgevolgd door Richard Hol, die op zijn beurt in 1898 de leiding overdroeg aan zijn leerling Willem Mengelberg, sinds 1895 dirigent van het Concertgebouworkest in Amsterdam. De traditie van de Diligentia-concerten werd vanaf 1906 voortgezet door het in dat jaar opgerichte ResidentieOrkest onder leiding van Henri Viotta. Beroemde musici hebben in Den Haag onder auspiciën van het genootschap Concert Diligentia opgetreden. Zo werd op 30 november 1853 het winterseizoen geopend met een concert door Robert en Clara Schumann. Robert dirigeerde zijn Tweede Symphonie, Clara speelde (van het manuscript!) zijn Concert-Allegro voor piano en orkest, opus 134, dat vier dagen tevoren in Utrecht zijn wereldpremière had beleefd. Verder bestond het programma uit aria’s van Mozart en Louis Spohr, ouvertures van Beethoven en Weber, liederen van Schumann en Beethoven, een Nocturne van Chopin, een Lied ohne Worte en Variaties van Mendelssohn. De Schumanns waren over het Nederlandse publiek en de Nederlandse musici zeer tevreden. ‘So fand ich in den Hauptstädten Aufführungen meiner Compositionen vorbereitet […] dasz ich mich nur hinzustellen brauchte, um sie zu dirigieren. Namentlich die Haager Capelle ist ausgezeichnet’, schreef Robert op 11 december vanuit Utrecht aan Joseph Joachim. Het was tijdens deze (enige) concertreis van de Schumanns door ons land dat Prins Frederik, na een optreden van Clara ten paleize aan Schumann vroeg of hij óók muzikaal was. Uit Roberts dagboek (15.12.1853): ‘Unartiger Empfang und Enttäuschung. (..) Geplapper während der Musik und Aerger. Die Königin Sophie und meine Harthörigkeit. Prinz Friedrich und seine uns in Verwunderung setzende Frage. Langeweile. Spät zu Bett.’ Ook na de verhuizing naar het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, dat in 1874 aan de Zwarteweg was verrezen, bleef de naam Diligentia-concerten behouden. Op 19 januari 1876 speelde Johannes Brahms er zijn Eerste Pianoconcert. Enkele weken later stond Camille Saint-Saëns voor het orkest, waarmee hij tevens zijn Tweede Pianoconcert uitvoerde. Ook Edvard Grieg (in 1883 en 1897), Richard Strauss (1905) en Max Reger (1915), hebben in Den Haag onder auspiciën van het genootschap concerten gegeven. Het heeft weinig gescheeld of ook Gustav Mahler was opgetreden in de Haagse Diligentia-concerten. Een uitnodiging van het genootschap om in januari 1908 in K&W een concert te komen dirigeren had Mahler al aanvaard toen hij bij Mengelberg, met wie hij bevriend was, informeerde naar de kwaliteit van het enkele jaren tevoren opgerichte Residentie Orkest. Wij kennen Mengelbergs antwoord niet, wel Mahlers reactie daarop. ‘Liebster Freund Mengelberg!’, schreef hij, ‘Leider habe ich schon zugesagt – ohne Ahnung, daβ die Diligentia ein feindliches Institut ist. Falls Sie es wünschen will ich absagen.’ Er bestond tussen het Concertgebouworkest en het jonge Haagse orkest inderdaad grote animositeit. Aan Mengelberg liet Mahler al spoedig weten: ‘In Haag habe ich abgesagt. Es war mir besonders peinlich, dort zu dirigieren, da es eine feindliche Concurrenzgesellschaft von Ihnen ist.’ Zo ging een optreden van deze grote componist en dirigent aan de neus van Den Haag voorbij.
8 \ Een voorloopige commissie
Commissielid Jeltes wijst er op, onder verwijzing naar het in 1888 gereedgekomen Concertgebouw te Amsterdam, dat men heus niet hoeft terug te schrikken voor de bouw van een concertzaal ‘in een nieuwe, desnoods nog weinig bevolkte, buitenwijk.’
Na enige verdere discussie concludeert de voorzitter dat de voorkeur ernaar uitgaat eerst de mogelijkheden van verbouwing van Diligentia te onderzoeken, ‘eerstens, om concurrentie uit te sluiten, en tweedens om de ligging voor een nieuwe, betere zaal, aan welke ligging, midden in het oudste en fraaiste gedeelte der middenstad, zoovele Hagenaars gehecht zijn, als de boven alles verkieslijke te behouden.’ Die centrale ligging is een dubieus argument. Commissielid Jeltes wijst er op, onder verwijzing naar het in 1888 gereedgekomen Concertgebouw te Amsterdam, dat men heus niet hoeft terug te schrikken voor de bouw van een concertzaal ‘in een nieuwe, desnoods nog weinig bevolkte, buitenwijk.’ En voor concurrentie van het verouderde Diligentia behoeft zijns inziens niet te worden gevreesd. Toch wordt uiteindelijk op voorstel van de voorzitter besloten aan de heren Martens en Jeltes te vragen zich te verstaan met het bestuur van de Maatschappij Diligentia, ’teneinde van dit bestuur de zekerheid van zijn medewerking in deze en tevens de noodige gegevens te erlangen.’
Een voorloopige commissie / 9
Het ‘onherbergzame’ Diligentia De beide afgevaardigden brengen mondeling verslag uit in de vergadering van 15 februari 1908. Ook Jan Springer is bij deze vergadering aanwezig. In hun gesprek met de voorzitter van de Maatschappij is het de heren Martens en Jeltes gebleken dat het (tienkoppige!) bestuur weinig voelt voor verdere verbetering van de zaal, waar immers nog onlangs de gasverlichting door elektrische is vervangen en zes rijen klapstoeltjes (die ‘nét precies verkeerd zijn’, kan Jeltes niet nalaten op te merken) in de zaal zijn bijgeplaatst. Hierdoor ontstaat een discussie over het gewenste aantal plaatsen. De voorzitter waarschuwt voor te groot optimisme. Hij herinnert aan het onlangs ‘droevig slecht bezochte’ concert van Carl Flesch en Julius Röntgen2, ‘zoo uitnemende kunstenaars’, beiden docent aan het Amsterdamse conservatorium, toen de zaal maar half gevuld was. Tegenover dit voorbeeld plaatst de heer Snouck Hurgronje de recente matinee van het Boheemsch Strijkkwartet, waar ‘een groot aantal personen, onder wie hijzelf, geen plaats kon bemachtigen’. De discussie is herkenbaar. Er komen nog ‘twee stellige eischen’ ter sprake. In de eerste plaats een ‘behoorlijke, blijvende hof-loge en een afzonderlijke hof-entrée’. Daarvan was ‘de dringende noodzakelijkheid’ bij een recent concert ‘in al haar nijpende en belachelijke pijnlijkheid gevoeld’. Welk protocollair affront aanleiding tot deze genotuleerde verzuchting was, zullen wij, hoe jammer ook, wel nooit meer te weten komen. In de tweede plaats moeten er nooduitgangen komen, ‘voldoende aan de vorderingen der brandweer’.
2 Carl Flesch (1873-1944), Hongaars-Oostenrijks violist, en Julius Röntgen (1855-1932), Nederlands pianist, dirigent en componist.
10 \ Een voorloopige commissie
Daar komt nog bij dat het podium van de lange naar de korte zijde van de zaal, langs de Hoge Nieuwstraat, verplaatst moet worden en dat de zo noodzakelijke betere, ‘gerieflijker’, plaatsen meer ruimte in beslag zullen nemen. Om nog maar niet te spreken van de plaatsen op de ‘galerij’, waar ‘het zitten thans levensgevaarlijk’ is. Enigszins ongerust is men verder of men het in alle opzichten, ook wat inrichting en comfort betreft, wel met het bestuur van de Maatschappij eens zal kunnen worden: ‘een oudere generatie denkt over deze dingen zoo geheel anders, of in ’t geheel niet…’. Men doet dus verstandig ook andere mogelijkheden onder ogen te zien. Martens weet te melden dat ‘een stuk gronds tegen lagen prijs te verkrijgen [is] aan den Wassenaarschen weg, vroeger deel uitmakende van de grondbezitting van de Gravin van Bylandt’, en zelfs een stuk verderop aan diezelfde weg, ‘tot een nóg billijker prijs.’3 De heer De Stoppelaar wijst op ‘de villa van de familie Ledeboer op de hoek van de Van de Spiegelstraat en de Van Speykstraat’, die te koop is voor ƒ 100.000. ‘Van lawaai of geraas zouden de concertbezoekers geen last hebben, ’t verkeer is in die bij uitstek rustige, vredige straten van geen beteekenis. De rijtuig-files zouden er een prachtige ruimte vinden.’
3 M.A.O.C. gravin van Bylandt was na de dood van haar vader Carel van Bylandt in 1902, eigenares van de landgoederen Arendsdorp en Oostduin aan de Wassenaarseweg. Zie over de verwikkelingen met betrekking tot de bestemming van die landgoederen Oostduin en de Graven van Bylandt, door mr. H. Hardenberg en Robert van Lit, 1971/2000.
Hilariteit Toch blijft de voorzitter - en zijn stem is gezaghebbend - er de voorkeur aan geven het bestuur van de Maatschappij een brief te schrijven om de mogelijkheid van een gezamenlijke verbouwing van wat hij niet aarzelt te noemen: ‘het onherbergzame Diligentia’, nader te onderzoeken. Aldus geschiedt. De reactie van het bestuur der Maatschappij is echter afwijzend, dus dit spoor loopt dood. Doch er blijken terreinen te koop te zijn aan de Wagenstraat en de Dunne Bierkade die misschien geschikt zijn. Ook valt te denken aan samenwerking met het Koninklijk Conservatorium voor Muziek, dat plannen maakt voor een grotere zaal. De architect Springer heeft intussen een globale begroting en ruwe bouwtekeningen gemaakt. Hij gaat uit van een benodigde oppervlakte van 42 x 48 m., waarvoor hij een koopprijs van 1 ton aanhoudt. De bouwkosten begroot hij op 4 ton. Dat zijn ontmoedigende berichten. De voorzitter, op financieel gebied bij uitstek deskundig, is van oordeel dat een bedrag van 5 ton niet te financieren zal zijn en dat het bovendien, als dat al zou lukken, ‘ondoenlijk’ zou zijn ‘een zóó kostbare zaal’ rendabel te maken. Bij die visie leggen de overige leden zich neer. Dus toch samenwerking met het Conservatorium? Drie leden, onder wie de voorzitter, worden afgevaardigd om te gaan praten met mr. C. Fock, voorzitter van de Commissie van Toezicht op het Conservatorium. Maar dat levert niet veel op. Mr. Fock ontvangt de heren -na enig uitstel, omdat hij ‘midden in de verhuizing zit en geen bruikbaar vertrek beschikbaar is om iemand te ontvangen’ - op 2 mei 1908, hoort de heren aan, en stelt een nadere reactie in het vooruitzicht. Maar als de secretaris hem na ruim zes maanden aan die toezegging herinnert, komt er een ontwijkend antwoord vol met mitsen en maren.
Men besluit ook dit plan te laten varen.4 In die tussentijd heeft de Haagse architect H. Cuijlits zich spontaan tot de commissie gewend met een plan voor de bouw van een schouwburg annex concertzaal op het terrein tussen de Parkstraat en de Willemstraat, waar nadien het (inmiddels ook alweer verdwenen) Nederlandsch Lyceum zou verrijzen. Op 12 december 1908 wordt over dit plan vergaderd. De notulen gunnen ons een blik in de besluitvorming: Nadat hierover tal van opmerkingen gemaakt en vragen gesteld zijn, waarop geen stellige antwoorden konden worden gegeven, vat de voorzitter het over en weer gesprokene samen in de conclusie, door allen bevestigd, dat het niet raadzaam en zelfs niet mogelijk is, op een zóó vaag aanbod als het ingekomene in te gaan, vooral, daar het begeleidend schrijven op allerlei punten onzekerheid overlaat.
4 Er bestond in die jaren veel kritiek op het Koninklijk Conservatorium, zijn directeur Henri Viotta en de Commissie van Toezicht. Haagse kranten, zoals Het Vaderland, maar ook De Telegraaf bemoeiden zich ermee en spraken van ‘een janboel’. Zie John Kasander, 150 jaar Koninklijk Conservatorium.
Een voorloopige commissie / 11
Het is intussen januari 1909 als een der leden weet te melden dat het oude verblijf van Pulchri Studio aan de Prinsengracht, ‘thans in gebruik bij het Leger des Heils’, te koop is. Maar: ‘eenstemmig wordt door de aanwezige leden aanstonds het denkbeeld van een concertzaal op voornoemd punt van de Prinsengracht onder groote hilariteit verworpen.’
Om aan die onzekerheid een eind te maken wordt prof. Springer om advies gevraagd, maar uit een brief van Cuijlits aan secretaris Jeltes blijkt dat Springer het terrein ongeschikt acht. Daarmee is het plan-Cuijlits van de baan. Het is intussen januari 1909 als een der leden weet te melden dat het oude verblijf van Pulchri Studio aan de Prinsengracht, ‘thans in gebruik bij het Leger des Heils’, te koop is. Maar: ‘eenstemmig wordt door de aanwezige leden aanstonds het denkbeeld van een concertzaal op voornoemd punt van de Prinsengracht onder groote hilariteit verworpen.’ Het tot hiertoe zo nauwgezet bijgehouden notulenboek van de Commissie Kleine
Circulaire van september 1912.
12 \ Een voorloopige commissie
Concertzaal eindigt abrupt met deze algemene hilariteit. Hoe het de commissie verder vergaan is, valt dus niet meer na te gaan. Wel kan worden geconcludeerd dat haar inspanningen niet tot een nieuwe zaal, noch tot verbouw van een bestaande zaal hebben geleid. De notulen van de algemene ledenvergadering van de Vereeniging voor Kamermuziek van 1926 (wij lopen even op de tijd vooruit) geven ons daar uitsluitsel over. In die vergadering werd voorgesteld naar een andere zaal om te zien ‘wyl Diligentia én wat aanzien én wat zitplaatsen betreft weinig comfort biedt.’ Het is nog steeds het oude liedje. Het bestuur antwoordt ‘dat plannen voor een nieuwe concertzaal reeds menigmaal zyn overwogen, maar steeds zyn afgestuit op de financieele bezwaren.’
2.
Het wordt tijd dat wij de Vereeniging voor Kamermuziek nader onder de loep nemen. Op maandag 11 november 1912 vond in Diligentia de eerste algemene ledenvergadering plaats. Deze datum kan gelden als de datum van oprichting. Naast de vier leden van het Voorloopig Comité dat de oprichting heeft voorbereid, Dr. D.F. Scheurleer en Mr. A. de Stoppelaar, die wij al eerder ontmoetten, J.C. Gijsberti Hodenpijl van Hodenpijl en H. van der Mandere, zijn twaalf (wat men noemt:) ‘werkende leden’ aanwezig. Het Voorloopig Comité, niet te verwarren met de Commissie Kleine Concertzaal, maar wel wederom onder voorzitterschap van dr. D.F. Scheurleer, heeft goed werk verricht. Ruim een jaar tevoren, in de zomer van 1911, was het plan opgekomen om de traditionele jaarlijkse concertserie van het Amsterdamsch A-CapellaKoor, naar zijn leider Anton Averkamp ook wel het Averkampkoor geheten, uit te breiden met drie kamermuziekconcerten. Een door middel van een circulaire uitgevoerde peiling onder het Haagse publiek - wij zouden spreken van een opinieonderzoek - wijst uit dat daarvoor maar beperkte belangstelling bestaat. Het plan is dus vanzelf komen te vervallen, vermeldt een in later jaren opgesteld chronologisch overzicht van de gebeurtenissen, waaraan hier enkele
bijzonderheden zijn ontleend. Toch laat men de gedachte aan een meer gestructureerd aanbod van kamermuziek nog niet los. Men besluit, aldus evengenoemd chronologisch overzicht, ‘ernstig de vraag onder het oog te zien of de tijd niet rijp is om door oprichting van een corporatie met blijvend doel, dus van een “Haagsche Kamermuziek Vereeniging”, uitvoeringen van vocale en instrumentale kamermuziek zooveel mogelijk te centraliseren.’ Het is mr. Jeltes die in de commissie met dit idee gekomen is. Er wordt uit de initiatiefnemers een subcommissie gevormd die zich gaat bezighouden met het opstellen van ‘een eventueel te verspreiden circulaire, opwekkende tot toetreding van het lidmaatschap,’ zoals het enigszins kreupel wordt uitgedrukt.
De Vereeniging voor Kamermuziek / 13
Notulen eerste ledenvergadering op 11 november 1911.
14 \ De Vereeniging voor Kamermuziek
Na enig vijven en zessen - onder andere over het aantal aan te bieden concerten per seizoen - komt een dergelijke circulaire tot stand. Zij is gedateerd september 1912, men is dus ruim een jaar verder sinds de samenwerking met Averkamp wegens gebrek aan belangstelling schipbreuk leed. Uitvoeringen van kamermuziek zijn in Den Haag ‘geheel prijsgegeven aan het toeval waarmede de verschillende concertgevers elkander opvolgen,’ aldus de circulaire. Dat levert soms ‘een grillig teveel’, soms ‘een betreurenswaardig te weinig’ op voor ‘de vrienden der meer intieme Kamermuziek.’ De oprichting van een Vereeniging voor Kamermuziek moet daar verandering in brengen. De ‘totnutoe geïsoleerde voorstanders der Kamermuziek’ zullen zich daarin ‘tot een werkdadig en krachtig lichaam’ kunnen verenigen. Er wordt op soortgelijke initiatieven elders gewezen. Jaarlijks zal een serie kamermuziekconcerten worden georganiseerd, die voor de leden der vereniging ‘tegen een matigen prijs’ toegankelijk zullen zijn - zij betalen immers een jaarlijkse contributie -, voor niet-leden slechts voor zover dat van geval tot geval mogelijk zal blijken en dan ‘tegen een gewonen en evenredig natuurlijk veel hoogeren toegangsprijs’. Of er één serie van vijf concerten zal zijn of twee, zal afhangen van de mate waarin het plan onder het Haagse publiek instemming zal ontmoeten. Met elk genre en met ieders smaak zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden. Een serie zou er bijvoorbeeld als volgt uit kunnen zien:
Bij de circulaire zijn briefkaarten gevoegd waarmee men zich als lid kan aanmelden. Dit plan vindt weerklank. Er hebben zich in korte tijd, zo zal op de constituerende vergadering van 11 november worden meegedeeld, in totaal 470 personen als lid aangemeld. De meerderheid heeft zich voor een serie van vijf concerten uitgesproken. Er gaat opnieuw een circulaire uit, waarin het eerste verenigingsconcert wordt aangekondigd. Het Boheemsch Strijkkwartet zal op woensdag 6 november 1912, luttele dagen dus vóór de officiële oprichting van de vereniging, een concert geven in Diligentia. Het concert wordt aangekondigd als een jubileumconcert ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van het kwartet. ‘De Bohemers’ zijn populair in Den Haag.
a. een concert van het Boheemsche Strijkkwartet of gelijkwaardig ensemble; b. een concert van een bekend (instrumentaal) ensemble met historisch of modern programma; c. een concert voor vocale kunst; d. een concert van groter ensemble (voor kwintetten, septetten, e.d.); e. een kerkconcert van het Amsterdamsch A-Cappella-Koor.
De Vereeniging voor Kamermuziek / 15
‘Grosse Thaten’ Op de avond van die 6e november is de zaal meer dan vol, er moeten maar liefst drie rijen stoelen op het podium worden bijgezet. ‘De Bohemers hebben de jonggeborene, de Vereeniging voor Kamermuziek te ’s-Gravenhage, ten doop gehouden, haar gewijd zu grossen Thaten’, schrijft A. de Wal, de muziekrecensent van Het Vaderland de volgende dag. Het programma toont een foto van de vier jubilarissen, allen ten voeten uit, besnord, gekleed in lange jassen en met door (bol)hoeden gedekte hoofden. Kwartetten van Haydn (opus 76, 2) en Beethoven (opus 59, 2) flankeren opus 31 van Josef Suk, de tweede violist van het jubilerende kwartet. De achterzijde van het programma behelst een oproep voor de algemene ledenvergadering op maandag 11 november, des namiddags te 4 uur in de voorzaal van Diligentia. Het zou de reeds genoemde oprichtingsvergadering worden.
16 \ De Vereeniging voor Kamermuziek
Bij acclamatie worden bij die gelegenheid de leden van het Voorloopig Comité, aangevuld met enkele medeondertekenaren van de circulaire, tot bestuurslid verkozen. Deze eerste bestuurders, negen in getal, verdienen het hier vermeld en geboekstaafd te worden. Het zijn: Dr. D.F. Scheurleer, voorzitter J.C. Gijsberti Hodenpijl van Hodenpijl, onder-voorzitter Jonkvrouwe M.H. van Citters Mevrouw A.C.A. Eschauzier Mejuffrouw B. Henny Mr. G.A. van Haeften Mr. H.F.W. Jeltes Mr. A. de Stoppelaar, penningmeester H. van der Mandere, secretaris.
Het Boheemsch Strijkkwartet, november 1912.
Vanuit de vergadering wordt erop aangedrongen ‘plaatsbespreking ineens op alle concerten tegelijk’ mogelijk te maken en de programma’s van tevoren toe te sturen. Het bestuur is voorzichtig: voor beide suggesties wordt ‘overweging toegezegd’. Concepten voor statuten en een huishoudelijk reglement worden in het vooruitzicht gesteld, mr. Jeltes neemt op zich deze op te stellen. Voor de komende maanden zijn al concerten voorbereid, zij worden ter vergadering medegedeeld en bovendien per circulaire aan de leden bekend gemaakt. In december is er
een kerkconcert van het Koor van Averkamp, de verhoudingen zijn kennelijk door het mislukken van de eerdere plannen niet verstoord geraakt. In januari vindt een uitvoering plaats door het Amsterdamsch Sextet, in februari treden Haagse musici op en in maart het Rosé-kwartet, ‘tenzij het mogelijk zou blijken een vocale kracht van den eersten rang voor optreden bereid te vinden.’ Van de vijf concerten vinden er telkens twee plaats in november en december, drie in de eerste drie maanden van het nieuwe jaar. Het kerkconcert in de kersttijd wordt al spoedig, als niet passend in een kamermuziekserie, als ‘buitengewoon’ concert aangekondigd.
De Vereeniging voor Kamermuziek / 17
Ambitieus was ook het organiseren van een Reger-avond in maart 1914, in aanwezigheid van de componist. Dat concert kon echter niet doorgaan omdat Reger, getroffen door een beroerte, zich ziek meldde ‘en men geen Reger-avond wenscht zonder Reger zelf.’ 18 \ De eerste Seizoenen
3. Wie met kennis van de hedendaagse gang van zaken, waarbij een concertseizoen ongeveer twee jaar tevoren moet worden vastgelegd, de notulen van de bestuursvergaderingen uit die eerste jaren doorbladert, zal zich verbazen over de korte termijn waarop de concerten een eeuw geleden werden georganiseerd.
In de bestuursvergadering van 3 december 1912 werd het programma voor het kerkconcert op 16 december vastgesteld en besloten in te stemmen met het door het Amsterdamsch Sextet zelf voorgestelde programma voor 25 januari 1913. Voor het concert in februari zal men de zaal van Pulchri huren. Het Rosékwartet5 blijkt niet beschikbaar te zijn voor maart, een vervangend kwartet, het Hayotkwartet uit Parijs, vraagt ƒ 700, maar dat is te duur. Men besluit de netto-inkomsten van het kerkconcert af te wachten om te zien of die zodanig zijn dat toch het Hayot-kwartet kan worden gevraagd.
Arnold Rosé (foto Nederlands Muziek Instituut).
In de vergadering van 9 februari 1913 wordt besloten ‘de onderhandelingen te openen’ met de artiesten die men voor het volgende seizoen, dat is dus het seizoen 1913/14, wil engageren. Dat onderhandelen ging blijkbaar vlugger dan tegenwoordig. Reeds in de vergadering van maart kan de penningmeester de resultaten melden. Daarop wordt besloten ‘in dezen geest een programma op te maken’.
5 Genoemd naar zijn primarius Arnold Rosé (1863-1946), reeds op 18-jarige leeftijd concertmeester van de Wiener Philharmoniker, zwager van Gustav Mahler.
De eerste seizoenen / 19
Wij zullen de bestuurlijke besluitvorming verder niet op de voet volgen. Het vorenstaande is alleen bedoeld om een indruk te geven van de wijze waarop een eeuw geleden concerten nog konden worden georganiseerd. Ook het bestuur van onze huidige stichting heeft soms voor hete vuren gestaan en op korte termijn beslissingen moeten nemen, maar in de regel was het mogelijk, maar ook nodig, om de concerten op veel langere termijn te plannen dan destijds kennelijk normaal was. De ambities waren destijds - evenals nu overigens - hoog. In een van de bestuursvergaderingen wordt geopperd een avond te organiseren met het wereldvermaarde
pianotrio van Pablo Casals, Alfred Cortot en Jacques Thibaud, ‘welk plan men zeer toejuicht, doch als vrij kostbaar voorloopig afwijst.’ Op dit punt verschilt de toenmalige situatie dus toch ook weer niet van de huidige. Ambitieus was ook het organiseren van een Reger-avond in maart 1914, in aanwezigheid van de componist. Dat concert kon echter niet doorgaan omdat Reger, getroffen door een beroerte, zich ziek meldde ‘en men geen Reger-avond wenscht zonder Reger zelf.’ Twee jaar later, op 15 maart 1916, vond alsnog een concert plaats met de beroemde componist. Enkele maanden later, op 11 mei 1916, zou hij, amper 43 jaar oud, te Leipzig aan een beroerte overlijden.
Koninklijke goedkeuring Kennelijk bestond van meet af aan een groot vertrouwen van de leden in het bestuursbeleid. Waren er in de oprichtingsvergadering van november 1912 behalve de vier initiatiefnemers nog twaalf ‘werkende’ leden aanwezig, een jaar later waren dat er nog slechts vier, in 1914 twee, in 1916 slechts één, in 1917 en 1918 zelfs geen enkel lid.6 Het is bij zo weinig belangstelling van de kant van de leden dan ook geen wonder dat men in de archieven tevergeefs naar jaarverslagen zoekt. Zelfs van het allereerste verenigingsjaar ontbreekt een verslag. Het reeds eerder genoemde chronologische overzicht van de beginjaren, waarschijnlijk in 1926 opgesteld door de secretaris van het eerste uur, Van der Mandere, vermeldt dat in de ledenvergadering van ‘October of November’ - hij wist het blijkbaar
6 In de notulen van de algemene ledenvergadering van 1915 wordt het aantal aanwezige leden niet vermeld. Van de vergaderingen na 1918 heb ik geen notulen gevonden, behalve van 1925, toen - naast het bestuur één gewoon lid de vergadering bijwoonde.
20 \ De eerste seizoenen
ook zelf niet meer precies - 1913 het eerste jaarverslag werd uitgebracht en vervolgt dan: Het is mij nader gebleken, dat dit jaarverslag door mij destijds slechts schematisch is uitgebracht, d.w.z. ik had aanteekeningen voor mij en heb op grond van die aanteekeningen voorgelezen. Ge zult dus, naar ik vrees geen jaarverslag kunnen vinden. Een vrees die, zoals gezegd, bewaarheid is. Daardoor is nergens in de annalen der vereniging officieel geboekstaafd dat in de voorjaarsvergadering van 1913 de statuten zijn vastgesteld en dat koningin Wilhelmina daarop haar goedkeuring heeft verleend bij Koninklijk Besluit van 5 mei 1913, No. 22, gepubliceerd in de Staatscourant van 26 juni 1913. Die statuten zijn niet opzienbarend. Zij bevatten een simpele, tot op de huidige dag niet gewijzigde doelomschrijving: ‘het concertwezen op het gebied van kamermuziek te ’s-Gravenhage te bevorderen in de ruimste zin des woords.’
Aanvaring met het Residentie Orkest Het zal niet verbazen dat ledenvergaderingen die zo slecht bezocht zijn weinig spannende notulen opleveren. Er viel misschien ook niet zo heel veel mee te delen of te besluiten. Hoogstens was een kleine aanvaring met het bestuur van het Residentie Orkest het vermelden waard geweest, maar in de notulen valt er niets over te lezen. Het bestuur had flink van zich af gebeten toen het niet tijdig de bevestiging had ontvangen dat een aantal leden van het Haagse orkest beschikbaar zou zijn om mee te werken aan een concert op een bepaalde datum. De tijd begon te dringen. De jonge kamermuziekvereniging wilde juist ook Haagse kunstenaars de gelegenheid geven, zo liet haar secretaris op 26 september 1913 het bestuur van het orkest weten,
Het Koninklijk Besluit van 5 mei 1913.
Het bestuur diende uit ten minste vijf leden te bestaan, minimaal één maal per jaar moest een algemene ledenvergadering worden gehouden. Geen revolutionaire bepalingen. Ook artikel 6, over het eindigen van het lidmaatschap, zag er tamelijk vanzelfsprekend en onschuldig uit. Het lidmaatschap eindigde, behalve door de dood en door royement, door schriftelijke opzegging aan de secretaris voor 1 mei, bij gebreke waarvan het lid gehouden was het abonnementsgeld over het komende verenigingsjaar te voldoen. Toch zou deze ogenschijnlijk voor de hand liggende regeling al snel tot een heftig conflict, en zo’n zestig jaar later - wij komen daar later op terug - tot juridische beschouwingen aanleiding geven.
... zich in intiemeren kring te doen horen. Krijgt het bestuur onzer Vereeniging zoo weinig medewerking in zijn streven als dit jaar (en vorig jaar) van Uw Bestuur, dan zullen we tot ons leedwezen genoodzaakt zijn aan onze leden met opgaaf van redenen mede te delen dat van medewerking van Haagsche kunstenaars op onze concerten in het vervolg moet worden afgezien. Dit dreigement werkte. Het antwoord van het Residentie Orkest, dat helaas niet bewaard is gebleven, kwam blijkbaar per kerende post, want reeds op 6 oktober ging een verzoenende brief uit naar mr. L.G. van Praag, de secretaris van het orkestbestuur. Uit het antwoord van het orkest was gebleken, aldus die brief, dat het verwijt van onvoldoende medewerking ‘een verkeerde en slechts door toevallige feiten schijnbaar juiste veronderstelling kan worden geheeten.’ Het concert op 11 december kon doorgaan.
De eerste seizoenen / 21
schriftelijk op dat zij de enige was die het bestuur van de verandering in het programma een verwijt meende te mogen maken.7 ‘Én de pers én vele leden hebben het Bestuur een compliment gemaakt voor de wijze waarop het, niettegenstaande de groote moeilijkheden tengevolge van den oorlog, de concerten heeft geregeld,’ schreef hij. Het lidmaatschap moest krachtens de statuten voor 1 mei worden opgezegd. Het bestuur was daarom bereid de Hummels ‘desgewenscht voor het seizoen 1916/17 van de ledenlijst af te voeren,’ maar zou eerdaags opnieuw ‘over de contributie [1915/16] laten beschikken.’
Oproep voor de algemene ledenvergadering van 20 oktober 1913.
Royement van een wanbetaler Een ander voorval werd wel in de ledenvergadering gerapporteerd, al was het maar omdat naar aanleiding daarvan besluitvorming nodig was. In de vergadering van 25 oktober 1915 werd bij acclamatie besloten tot royement van het lid Hummel. Aanleiding daarvoor was het volgende. In augustus 1915 meldde de ‘bode belast met de inning der contributie’ aan het bestuur dat mevrouw Hummel de contributie voor het komend seizoen niet wilde betalen omdat de concerten in het vorig seizoen niet volgens het gepubliceerde programma waren gegeven. Zij en haar man wensten om die reden het lidmaatschap niet voort te zetten. Maar dat gaat natuurlijk zomaar niet. De penningmeester, mr. A. de Stoppelaar, wees mevrouw er
22 \ De eerste seizoenen
Maar voor het zover is komt de heer Hummel in actie. ‘Verleden jaar inschrijvende voor Uwe uitvoeringen’, verkeerde hij in de mening dat dit slechts voor één jaar gold. Na afloop van het seizoen was hij niet van plan geweest ‘nogmaals in te teekenen voor uitvoeringen die blijken het beloofde programma niet te kunnen volgen. Of U onder die omstandigheden het recht hebt van mij een contributie te eischen voor concerten die ik niet wensch bij te wonen is een vraag die U desverkiezende door de bevoegde machten kunt doen uitmaken. De quitantie zal evenwel worden geweigerd’, voegt een boze Hummel er ‘hoogachtend’ aan toe. De Stoppelaar volstaat met een laconieke reactie. Hij zendt het weerspannige lid dat beweert in de mening te hebben verkeerd dat de inschrijving slechts voor één jaar gold, een kopie van diens ‘inteekenbillet’, waarop hij de laatste woorden, ‘tot wederopzeggens toe’, heeft onderstreept. ‘Daaruit zal U blijken dat U U in deze vergist hebt’. Dit ontlokt aan de heer Hummel een uitvoerige reactie. Hij pent twee dichtbeschreven pagina’s vol. In de eerste plaats voert hij aan dat hij weliswaar destijds het intekenbiljet heeft getekend, maar zulks in de veronderstelling dat er niet
7 Uit de correspondentie blijkt helaas niet om welke wijziging het ging. Het is mogelijk dat het de vervanging betrof van de cellist in het concert op 19 januari 1915, dat nog ter sprake zal komen.
‘U schynt zich een lidmaatschap te denken, waarby het lid zou kunnen profiteeren van hetgeen hem goeddunkt en het overige voor rekening van het Bestuur te laten. Zulke leden kunnen wy zooals vanzelf spreekt niet gebruiken.’ Aan de ledenvergadering zal worden voorgesteld ‘U van de ledenlijst, als wanbetaler voorgoed af te voeren.’
‘iets in voorkomt waardoor de gelegenheid tot onbillijke behandeling wordt gegeven.’ Voorts blijft hij bij zijn opvatting dat het ‘hoogst unfair is te blijven staan op betaling der contributie.’ Toen het bestuur in het afgelopen seizoen door omstandigheden niet in staat was het gepubliceerde programma te volgen had het de leden moeten aanbieden ‘onder terugbetaling van een evenredig deel hunner contributie, uit te treden.’ En nu dreigt weer hetzelfde te gebeuren: opnieuw wordt van de leden verwacht dat zij, ingeval van een wijziging in het gepubliceerde programma, betalen voor concerten ‘waarvan zij liever geen gebruik willen maken.’ ‘U zult bij enig nadenken toch wel zelf inzien’, aldus Hummel, dat dit een handelwijze is die hij ‘met een zacht woord ongebruikelijk wil noemen.’
Inschrijfbiljet lid Hummel, met veelzeggende doorhaling...
Hij besluit zijn brief met een voorstel om uit de impasse te komen: ‘U zendt mij een door U onderteekend exemplaar van het gedrukte prospectus voor het a.s. seizoen en verbindt U schriftelijk wanneer daarin belangrijke wijziging voorkomt mij op mijn verzoek een evenredig deel mijner contributie te restitueren voor
die concerten die ik niet wensch bij te wonen. Daarna kunt U over de contributie beschikken.’ Het verenigingsarchief bevat doorslagen van twee getypte brieven van voorzitter en secretaris van het bestuur, geadresseerd aan de heer Hummel, beide gedateerd 7 september 1915. Het valt niet uit te maken welke van deze twee overeenkomt met de definitieve versie die aan de heer Hummel is verzonden, ja zelfs is niet zeker òf een van beide aan hem in deze vorm is verstuurd. Maar aan duidelijkheid laten beide versies niets te raden over. Het bestuur, ‘niet gewend wegens enkele luttele guldens naar de rechtbank te loopen’, wil zich ‘niet blootstellen aan bejegeningen als van Uwe zyde.’ Het acht het ver beneden zijn waardigheid ‘te antwoorden op Uwe beschuldigingen van onbillykheid en unfairheid en op Uwe insinuaties.’ De toon van Hummels brieven is bovendien van ‘zoo ongewonen aard, dat wy vreezen in nadere uiteenzettingen door U toch niet voldoende te zullen worden begrepen.’ ‘Ongehoord’ worden Hummels eisen en verwijten genoemd. Zijn argumenten ‘en de daarbij ontwikkelde denkbeelden aangaande vereenigingsleven zyn van zoodanig ongebruikelyken aard’ dat het vergeefse moeite lijkt te trachten hem van de onjuistheid ervan te overtuigen. ‘U schynt zich een lidmaatschap te denken, waarby het lid zou kunnen profiteeren van hetgeen hem goeddunkt en het overige voor rekening van het Bestuur te laten. Zulke leden kunnen wy zooals vanzelf spreekt niet gebruiken.’ Aan de ledenvergadering zal worden voorgesteld ‘U van de ledenlijst, als wanbetaler voorgoed af te voeren.’ Er volgt geen hoogachting meer. Wel, zoals gezegd, royement.
De eerste seizoenen / 23
Koningin Emma bezocht Diligentia regelmatig, ook voor de lezingen van de Natuurkundige Maatschappij.
Koninging Emma op het Lange Voorhout met haar kleindochter Juliana (foto Haags Gemeentearchief). 24 \ Koninklijke belangstelling
4. Van geheel andere aard is de briefwisseling met een andere, een koninklijke kamermuziekliefhebber, koningin Emma. Niet alleen was zij een trouw bezoekster van de concerten - Diligentia was slechts enkele minuten gaans van haar paleis aan het Lange Voorhout verwijderd - maar haar belangstelling ging verder. Haar nauwe betrokkenheid bij de Vereeniging blijkt duidelijk uit een kort vertrouwelijk briefje van de hand van haar Grootmeester Jhr. S.M.S. de Ranitz (die door kwaadwillenden voor de natuurlijke vader van de kleine Wilhelmina werd gehouden, maar dat doet hier nu niet ter zake). Het briefje is gedateerd 20 september 1915 en gericht aan de secretaris, de heer Van der Mandere. Het luidt als volgt: Wel Edel Geboren Heer, Mag ik mij veroorloven U een kleine inlichting te vragen? Hare Majesteit de Koningin Moeder ontving het hierby gaande schryven met Bylagen, en het zou my aangenaam zyn te weten, of de hier bedoelde Kamermuziek-avonden al of niet iets te maken hebben met de Haagsche Vereeniging voor Kamermuziek, waarvoor U U interesseert. Is dit wellicht een poging om U concurrentie aan te doen? Met eenige vertrouwelijke inlichting in deze en de terugzending van den brief van den Heer Moissel en Bylagen zult U my zeer verplichten. Hoogachtend heb ik de eer te teekenen, Uw WelEdel Geb. dienstw. dr., w.g. De Ranitz
Koninklijke belangstelling / 25
Om welke concurrerende kamermuziekavonden het hier gaat is niet duidelijk. Ook wie de heer Moissel was weten wij niet. Kan het een verschrijving zijn voor Mossel? Het is in een grootmeesterlijk schrijven haast niet voorstelbaar, maar misschien toch ook niet uitgesloten. In dat geval zou het kunnen gaan om de violist Max Mossel of zijn broer Isaac, cellist. Zij organiseerden in Londen abonnementsconcerten voor kamermuziek, nadat zij in 1904 in een hooglopend conflict van een aantal orkestleden met dirigent Willem Mengelberg uit Amsterdam waren vertrokken.
Koningin Emma’s bijdragen geboekt.
Koningin Emma bezocht Diligentia regelmatig, ook voor de lezingen van de Natuurkundige Maatschappij. Dit blijkt uit het feit dat op haar verzoek een ad hoc plaatsbare loge8 moest worden gebouwd op het balkon. ‘Veel gebruik is er niet van gemaakt’, meldt het verslag over 150 jaar Natuurkundige Maatschappij Diligentia dat verscheen in het Jaarboek 1943 van de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe, ‘want koningin Emma zat liever voor in de zaal. Met hofloges was Diligentia niet gelukkig.’
Prinses Juliana in Diligentia. 8 Vandaar dat in de vergadering van 15 februari 1908 (zie hierboven) gesproken werd van een ‘blijvende hofloge’.
26 \ Koninklijke belangstelling
Gedurende lange tijd heeft koningin Emma de concerten in Diligentia trouw bezocht, in latere jaren soms samen met haar kleindochter Juliana. Dat zij ook een toegewijd lid van de Vereeniging was blijkt uit haar regelmatige donaties (van telkens ƒ 25) die keurig in het kasboek zijn bijgeschreven. In de jaarvergadering van 1916 wordt oprechte dank uitgesproken aan Hare Majesteit de koninginmoeder, die in dat seizoen niet minder dan drie van de vijf concerten heeft bijgewoond. Van haar vertrouwelijke bedrijfsspionage noch van haar onderhandse donaties wordt overigens in de vergadering melding gemaakt. Het bestuur besluit haar het beschermvrouwschap van de vereniging aan te bieden. Maar dat loopt op een teleurstelling uit. Wij laten het antwoord, een handgeschreven brief van haar secretaris, gedateerd 17 oktober 1916, hier in extenso volgen: Ingevolge de bevelen van Hare Majesteit de Koningin Moeder heb ik de eer ter kennis te brengen van het Bestuur der Vereeniging voor Kamermuziek te ‘s-Gravenhage, in antwoord op het aan Hare Majesteit gerichte schrijven van het Bestuur van den 7n October j.l., dat Hare Majesteit - hoewel erkennende en waardeerende hetgeen door genoemde Vereeniging verricht werd ter bevordering van het muziekleven in de Residentie evenwel tot Hoogstderzelver leedwezen om der gevolgen wille bezwaar moet maken gevolg te geven aan het in voornoemd schrijven neergelegde verzoek tot het aanvaarden van het Beschermvrouwschap over de Vereeniging voor Kamermuziek te ‘s-Gravenhage. Voorts heeft Hare Majesteit mij opgedragen aan het Bestuur Hoogstderzelver dank over te brengen voor de mededeeling betreffende de uitvoeringen, welke dit seizoen vanwege de Vereeniging zullen plaats hebben. De Secretaris van Hare Majesteit de Koningin-Moeder, w.g. J.B. Vorstman.
Ook in het ‘Jaarverslag’ over de jaren 1917/1922 werd dank uitgesproken aan ‘deze muzikale Vorstin’, die niet alleen herhaaldelijk de concerten had bezocht, maar daarover ook na afloop telkens haar tevredenheid aan de bestuursleden had doen kennen. Welnu, voor tevredenheid was alle aanleiding. Immers, ook ‘van de zyde der pers’ waren de Vereeniging in de verslagperiode ‘allerwege gunstige kritieken ten deel’ gevallen. Het bestuur had inmiddels enkele wijzigingen ondergaan. De heren Gysberti Hodenpijl en Jeltes, die beiden tot de oprichters van de vereniging hadden behoord, hadden het bestuur moeten verlaten ‘door verlegging van woonplaats’. Ook Mejuffrouw Henny was verhuisd en als bestuurslid afgetreden. In de vacatures was voorlopig niet voorzien, men meende wel met een kleiner bestuur te kunnen volstaan. Het ledental was na een aanvankelijke dip sterk gegroeid en thans stationair, waaruit het bestuur ook de tevredenheid van ‘de muziekliefhebbers der Residentie’ meende te mogen afleiden, die zich ‘in het getrouw bywonen der concerten [deed] gevoelen’.
Koninklijke belangstelling / 27
28 \ Programmering
5. Laten we eens een blik slaan in de programma’s van deze zozeer tot tevredenheid stemmende eerste jaren. Wij zagen reeds dat het Boheemsch Strijkkwartet het openingsconcert van het seizoen 1912/13 voor zijn rekening had genomen. ‘De Bohemers’, zoals zij gemeenlijk werden genoemd, kwamen - met uitzondering van de oorlogsjaren 1914/18 - elk seizoen terug, totdat zij in een bijzonder concert op 7 februari 1931 met een Dvořák/Suk/Smetana-programma officieel afscheid namen. Zij vormden dus bijna twintig jaar de rode draad in de programmering. Daarbij voerden zij behalve het klassieke repertoire (bijvoorbeeld een ‘all-Beethoven’ programma op 22 november 1919) ook werk uit
van minder bekende componisten, zoals - naast Josef Suk, de eigen tweede violist - Vitezsláv Novák, Boleslav Jirák, Josef Bohuslav Foerster en Reinhold Glière, van wie in onze huidige programmaring geen spoor meer te vinden is. Leoš Janáček (1854-1928) droeg in 1923 zijn Eerste Strijkkwartet, Kreutzer Sonate, aan ‘De Bohemers’ op.
Musici van wereldfaam
Max Reger aan de piano, karikatuur van Wilhelm Thielmann.
Het optreden van Max Reger op 15 maart 1916 vermeldden wij al. Hij begeleidde de toen nog slechts 24-jarige violist Adolf Busch in werken van Bach en Brahms en in (zoals het programma vermeldde:) de eerste uitvoering van zijn eigen (zevende) Vioolsonate opus 139. Onder auspiciën van de Vereeniging verscheen ter gelegenheid van dit bijzondere concert een klein boekje van de hand van A.H. Amory, secretaris van de Arnhemse Kamermuziekvereniging, met een korte levensbeschrijving van de beroemde componist, die amper twee maanden later overleed. Een groot man als Max Reger ‘als medewerker te hebben bij de vertolking van een zijner eigen scheppingen, teneinde daarop zijn stempel te kunnen drukken, daaraan het persoonlijk cachet te geven, is een niet te onderschatten voorrecht,’ meende Amory.
Programmering / 29
30 \ Programmering
De waardering voor Reger onder Haagse muziekliefhebbers blijkt uit het feit dat zijn Strijkkwartet opus 109 in korte tijd drie maal werd uitgevoerd, respectievelijk door het Wendling Kwartet (februari 1919), het Hongaarsch Strijkkwartet (oktober 1919) en het Busch Kwartet (december 1920). Vervolgens werd ditzelfde kwartet in de seizoenen 1929/30, 1931/32 en 1936/37 telkens wederom uitgevoerd, door respectievelijk het Guarneri Kwartet, het Budapester Strijkkwartet en het Adolf Busch Kwartet, terwijl in diezelfde periode ook Regers Strijkkwartet opus 121 herhaalde malen op het programma stond. Er waren meer musici van wereldfaam in de Haagse kamermuziekseries te horen. Zo schitterde de pianiste (later Dame) Myra Hess, nog slechts 24 jaar oud, in het Pianokwintet van César Franck tezamen met het Hess-kwartet (eerste en tweede viool respectievelijk Willy en Alfred Hess) op 19 januari 1915. Het programma vermeldt dat de cellist van het kwartet ‘onder de wapenen geroepen’ is en dat ‘de heer I. Mossel zich bereid verklaard [heeft] hem te vervangen.’ Het gaat hier om Isaac Mossel, die wij in ander verband reeds noemden. Andere beroemdheden waren Carl Flesch, viool en Arthur Schnabel, piano (Beethoven-avond op 16 februari 1915), die samen met cellist Hugo Becker een jaar later (16 februari 1916) terugkwamen met onder andere Beethovens Aartshertogtrio. De programmatoelichtingen waren destijds zeer uitvoerig, voorzien van talrijke muziekvoorbeelden en bloemrijke beschrijvingen. Het slot van Beethovens beroemde opus 97 wordt aldus beschreven: Hoog-op wappert de lentelust dan ten einde uit. […] Een voorjaarswerk. Vol lente en hoop en verlangen, vol malsch groen en lachend licht. De klaveciniste Wanda Landowska speelde, samen met een tenor en een fluitist, Bach (december 1915), broer en zuster Maria en Joseph Pembaur gaven een recital op twee
De jonge Myra Hess.
piano’s (februari 1917), de pianiste Vera Schapira verzorgde een Chopin-programma (februari 1918). Sommige kunstenaars die in deze jaren hier optraden verwierven pas later hun roem. Zo is het grappig om te zien dat een 26-jarige John Barbirolli, die later als Sir John Barbirolli de beroemde dirigent van het Hallé Orchestra in Manchester zou worden, hier op 8 maart 1926 optrad als cellist in het Strijkkwartet van de Music Society (met een kwartet van zijn destijds eveneens nog vrij onbekende landgenoot Vaughan Williams). Op 25 november van dat zelfde jaar was Gregor Piatigorski, nog slechts 23 jaar oud, hier te horen als cellist van het Berliner Trio. ‘Een ster van de eerste grootte aan den cellistenhemel,’ volgens De Wal. Het Trio keerde reeds het volgende jaar terug.
Programmering / 31
Artiesten van eigen bodem Maar men moet niet denken dat uitsluitend buitenlandse musici werden geëngageerd. Ook artiesten van eigen bodem betraden regelmatig het podium van Diligentia, zoals de Haagsche Kwintet Vereeniging, een blazersensemble van leden van het Residentie Orkest, dat in februari 1913 een programma uitvoerde oplopend van kwin-, via sex-, naar septet. In november 1913 werd het Sextet opus 6 van de Duitse, nu geheel vergeten componist Ludwig Thuille uitgevoerd met medewerking van André Spoor, de concertmeester van het Residentie Orkest. Deze was enkele jaren eerder tijdens het reeds genoemde conflict uit diezelfde functie bij het Concertgebouworkest verjaagd door Willem Mengelberg, die daaraan de speelse bijnaam van ‘Spoorwegwerker’ overhield. Een ensemble bestaande uit leden van het Concertgebouworkest speelde Beethovens Septet opus 20 (januari 1913). Het Residentie Orkest speelde in december 1914 het Vijfde Brandenburgs Concert van Bach, tweemaal zelfs, eerst met klavecimbel, daarna met piano. Louis Zimmermann, concertmeester van het Concertgebouworkest met aan de piano Evert Cornelis, toen nog tweede dirigent van dat orkest (maar ook al geen vriend van Mengelberg) gaf op 27 december 1917 een avond met vioolsonates van Beethoven. Sem Dresden leidde een jaar later een koor in een concert van madrigalen.
Concentratie op het strijkkwartet Zijn de programma’s aanvankelijk dus zeer gevarieerd van samenstelling, geleidelijk aan tekent zich een concentratie op het strijkkwartet af. In het seizoen 1919/20 treden vrijwel alleen
32 \ Programmering
Het Haagsche Strijkkwartet, v.l.n.r. Sam Swaap, Adolphe Poth, Jean Devert, Charles van Istendael.
strijkkwartetten op. Er is één uitzondering, het reeds genoemde trio Schnabel/Flesch/Becker. Zij komen het volgende seizoen terug (met Carl Friedberg als pianist in plaats van Schnabel), maar de verdere serie bestaat dan wederom uitsluitend uit kwartetavonden. Met dien verstande dat het seizoen geopend wordt door het Chailley Kwintet, opgericht door de Franse violist Marcel Chailley, dat ook de volgende seizoenen steeds het eerste concert zou verzorgen, totdat het in 1925 werd opgeheven. Het blijft voorlopig de enige uitzondering op een verder loutere kwartettenprogrammering, waarbij buitenlandse en Nederlandse ensembles elkaar afwisselen. Het is dus niet zo verwonderlijk dat in de ledenvergadering stemmen opgaan om ook andere ensembles dan strijkkwartetten te laten optreden. Opvallend is wel dat ook op composities van Nederlandse bodem wordt aangedrongen. Het Amsterdamsch Strijkkwartet trad hier vooral in de beginjaren enkele malen op met - op 28 december 1916 kwartetten van onder anderen de Nederlander Jan Ingenhoven (1876-1951) en de Fransman Gustave Samazeuilh (1877-1967). Of het aan hun programmakeuze heeft gelegen valt niet meer na te gaan, maar naderhand komt dit kwartet onder de hier optredende musici niet meer voor. Merkwaardigerwijs treedt het Haagsche Strijkkwartet, bestaande uit de aanvoerders van de strijkersgroepen in het Residentie Orkest, Sam Swaap en Adolphe Poth, viool, Jean Devert, altviool en Charles van Isterdael, cello, slechts een enkele maal voor het voetlicht, met name op 4 april 1925, het herdenkingsconcert
ter gelegenheid van het 12½-jarig bestaan, waarover wij nog komen te spreken. Het Hollandsch Strijkkwartet daarentegen, bestaande uit Cor Kint en Herman Leydensdorff, viool, Bram Mendes, altviool en Thomas Canivez, cello (de laatste overigens Belg), was een regelmatig terugkerende gast. Zij speelden onder andere met de componist aan de piano Dirk Schäfers Pianokwintet (9 november 1916) en diens Strijkkwartet (14 februari 1918). Ook met het Pianokwintet van de Franse componist Jean Huré (1877-1930) lieten zij het Haagse publiek kennis maken (16 november 1918, met pianist Evert Cornelis). Het Chailley Kwintet introduceerde eveneens contemporaine muziek in de Residentie. Zij kwamen met werk van de Spanjaard Joaquín Turina (1882-1949), de Fransman Paul Paray (1886-1979) en de Nederlander Alexander Voormolen (1895-1980).
Het Hollandsch Strijkkwartet in 1918. V.l.n.r. : Cor Kint, Herman Leydensdorff, Thomas Canivez, Bram Mendes. Foto J. Merkelbach.
Onder de buitenlandse ensembles zien wij kwartetten van wereldfaam, zoals het Capet, het Rosé en het Poulet Kwartet. Het Capet Kwartet verzorgde in een korte serie van drie concerten in één week (7, 8 en 9 februari 1924) een Beethoven-programma van telkens een vroeg, een midden- en een laat kwartet. Op dezelfde manier speelden zij het volgende seizoen (14, 18 en 21 februari 1925) de overige kwartetten van Beethoven, om deze tour de force twee seizoenen later (januari/februari 1927) te herhalen in een serie van zes concerten.
‘Waarom niet eens een ander ensemble?,’ vraagt de altijd kritische criticus A. de Wal zich in Het Vaderland af. Hij heeft trouwens nog meer noten op zijn zang. Met name de inleiding door dr. Rudolf Mengelberg (‘een 20 min. lange toespraak over Beethoven enz., die met een beleefd applaus werd gequitteerd’) vond in zijn ogen geen genade. Met diverse leden die vonden dat dit ‘niet op den weg dezer vereeniging’ lag, was hij het ‘volkomen eens’. En ‘zoo het dan moést, waarom daarvoor iemand uit Amsterdam te vragen?’ Had hij het graag zelf gedaan? Ook minder bekende kwartetten maakten hun opwachting in Diligentia, zoals het Ševčik Strijkkwartet van de Tsjechische violist en pedagoog Otokar Ševčik (met Szymanovski), het Brussels Strijkkwartet (met Tsjaikovski) en het Schachterbeck Kwartet. Dit laatste kwartet had de euvele moed het Strijkkwartet in c mineur van Arthur Honegger te spelen. ‘Een kwartet?’, schreef De Wal de volgende dag. ‘Ik kan het er niet in hooren (…), totaal onkwartetmatig als het is. (…) Het is een geluk dat er maar drie delen zijn. Het eerste deel, appassionato, is één aanhoudende cacophonie, vormloos, ruggegraatloos in hooge mate bovendien, oorverscheurend! Dito de nog onmachtiger finale! (…) Het middendeel, Adagio, is onbeschaamd lang en onbeduidend. Een drab van wan-harmonieën, één ononderbroken pijniging van het gehoor, een dorre woestijn van wanklanken.’ Zo lees je ze tegenwoordig niet meer. Het Lener Strijkkwartet (primarius Jenö Lener) uit Boedapest was in deze jaren een regelmatige gast, soms met bekend repertoire, maar soms ook met werken van minder bekende componisten, zoals de Britse componist Eugene Goossens (1893-1962) in het concert van 10 december 1925. ‘De Leners’ bleven trouwe bezoekers, zelfs tot in de eerste jaren na de oorlog, toen zij met een waar ‘Beethovenfestijn’ in 1947 hier furore maakten. Maar laten wij niet op de gebeurtenissen vooruit lopen en eerst stilstaan bij het 12½-jarig bestaan van de vereniging.
Programmering / 33
34 \ Het 12½ jarig jubileum
6.
Het 12½-jarig jubileum werd op zaterdag 4 april 1925 feestelijk gevierd met een concert in Diligentia. Het in Den Haag verschijnende periodiek Het Weekblad deed er in een paginagroot artikel verslag van. Maar ook het in Amsterdam verschijnende Algemeen Handelsblad (‘Men meldt ons uit Den Haag’) maakte er zij het beknopt - gewag van. Op het programma stonden werken van Haydn, Brahms en Franck. Van deze laatste speelde het Haagsche Strijkkwartet, bijgestaan door pianist Willem Andriessen, het Pianokwintet. Voor de pauze vond de eigenlijke jubileumviering plaats. Voorzitter Scheurleer ontving uit handen van de voorzitter van het huldigingscomité, Jhr. mr. dr. E.A. van Beresteyn, een bekend Haags politicus, tevens auteur van de brochure Concert Diligentia, 1821-1921, een fraaie voorzittershamer. Vervolgens werd ‘de wakkere penningmeester, Mr. A. de Stoppelaar’, die tijd noch moeite had gespaard om de vereniging tot
zo grote bloei te brengen, in het zonnetje gezet. Hem werd wegens zijn grote verdiensten voor de vereniging een Bechsteinpiano aangeboden, ‘een lieve wensch van den jubilaris,’ volgens het verslag dat de volgende dag in Het Vaderland verscheen. Hij zou het instrument bij thuiskomst aantreffen. Ter herinnering aan deze grote dag overhandigde Jhr. Van Beresteijn hem een album met handtekeningen van de deelnemers aan het huldeblijk, ‘met de Koningin-Moeder en den Prins [Hendrik] voorop.’
Het 12½ jarig jubileum / 35
Het strijkkwartet ‘To search for the origins of the string quartet is as vain as to search for the origins of man,’ schrijft Paul Griffiths in zijn The String Quartet. A History. Niettemin wordt Joseph Haydn algemeen als de vader van het genre beschouwd. Samen met een handjevol collega’s (van Mozart en Beethoven tot en met Ravel en Bartók) is hij verantwoordelijk voor zo’n tweehonderd strijkkwartetten. Buiten dit gangbare repertoire bestaat er nog een zee aan gesprekstof voor ‘vier verstandige mensen’, zoals Goethe het strijkkwartet typeerde. En aan die enorme voorraad wordt nog dagelijks toegevoegd, denk aan de Amerikaanse componist Morton Feldman, met zijn Tweede Strijkkwartet dat bijna zes uur duurt, en zijn tegenpool: Alban Bergs Fünf Stücke, opus 3, die samen niet meer dan enkele minuten duren. Of aan Karlheinz Stockhausen, die een strijkkwartet schreef voor vier spelers die, elk vanuit hun eigen helikopter, in de lucht met elkaar in contact staan via koptelefoons. In Nederland kwam het strijkkwartet al vroeg tot bloei. De Duitse componist en violist Christiaan Ernst Graaf (1723-1804) werd door Willem V benoemd als hofkapelmeester en publiceerde in 1776 en 1777 - dus nog vóór Haydns opus 33 - twee bundels van telkens zes strijkkwartetten. Een ander voorbeeld van de vroege Nederlandse kwartetliteratuur is de eveneens uit Duitsland afkomstige Joseph Schmitt (1734-1791), van wie een zestal kwartetten een tijd lang is toegeschreven aan Haydn, wiens naam op het titelblad stond afgedrukt. Of dit een vergissing was of een sluwe marketingtruc is onduidelijk. Het zegt wel iets over de kwaliteit van Schmitts composities. En onze eigen Belle van Zuylen (1740-1805) componeerde rond 1800 zes menuetten voor strijkkwartet. Johannes Verhulst (1816-1891), die in Leipzig bij Mendelssohn studeerde, schreef daar in 1839 onder het toeziend oog van zijn leermeester zijn eerste strijkkwartet. Het zouden er uiteindelijk drie worden. Zij werden geroemd door Schumann, met wie Verhulst zijn leven lang bevriend bleef. Een voorbeeld van een Nederlands strijkkwartet uit onze tijd is het kwartet Lenteregen (2001/04) van Theo Verbey (*1959). Tegen het einde van de negentiende eeuw kwam de openbare kamermuziekpraktijk, de strijkkwartetcultuur in het bijzonder, tot grote bloei. Vanaf circa 1900 werd het genre, oorspronkelijk bedoeld voor particulier gebruik, in toenemende mate beoefend door professionele kwartetten die vaak langdurig in eenzelfde vaste bezetting speelden. Een vroege voorloper was het door Johannes van Bree in 1838 opgerichte strijkkwartet de Amsterdamsche Quartet-Vereeniging, waarvan hijzelf primarius was. Het is dus niet verwonderlijk dat het initiatief van Scheurleer en de zijnen in vruchtbare aarde viel, noch dat het strijkkwartet in de programmering geleidelijk aan de boventoon voerde. De in 2001 door Stefan Metz opgerichte Nederlandse Strijkkwartet Academie, een postdoctorale opleiding voor jonge strijkkwartetten, markeert de bloeiende ontwikkeling van de Nederlandse strijkkwartetcultuur.
36 \ Het 12½ jarig jubileum
Gewone treinjasjes en ‘muzikale nieuwleving’ Het loont de moeite nog even stil te staan bij het artikel in Het Weekblad, ondertekend door ‘het kamermuzieklid F.S.’. Wie achter deze initialen schuil gaat is moeilijk te achterhalen. In de gedurende de eerste jaren zorgvuldig bijgehouden ledenlijsten komen verschillende kandidaten voor. Is het bijvoorbeeld Mejuffrouw Fanny Simons geweest, uit de Van Blankenburgstraat? Het is mogelijk. Maar het kan ook de heer F. Schwiep geweest zijn. We komen er niet uit, maar zullen van zijn (of haar) artikel toch dankbaar gebruik maken. Daarin wordt, behalve een verslag van de feestavond, ook een terugblik gegeven op wat de vereniging in de afgelopen jaren tot stand heeft gebracht. Heeft zij zich inderdaad ontwikkeld tot het beloofde ‘werkdadig en krachtig lichaam’? Reeds in haar jeugdjaren tekende zich, zoals wij hebben gezien, bij de Vereeniging een tendens af die zich tot op de huidige dag heeft voortgezet: het strijkkwartet heeft de show gestolen. Andere vormen van kamermuziek krijgen weliswaar van tijd tot tijd aandacht, maar komen toch in mindere mate in de programmering voor. Dat was reeds spoedig na het allereerste begin het geval en in de algemene ledenvergadering gaan soms stemmen op om ook andere ensembles te engageren. Maar dit stuit blijkens mededelingen van het bestuur op helaas niet nader toegelichte ‘praktische moeilijkheden’. Ook in latere jaren is een afwijkende bezetting uitzondering, zoals het concert van het Belgische Walter Boeykens Ensemble in 1993 met naast Mozarts Kegelstatt-trio en Webers Klarinetkwintet de Märchenerzählungen van Schumann voor klarinet, altviool en piano en de zelden gehoorde Ouverture over Hebreeuwse thema’s voor klarinet, strijkkwartet en piano van Prokoviev; een prachtig programma. Traden in het eerste seizoen naast ‘de Bohemers’ nog Averkamps A-Cappellakoor,
het Concertgebouw-sextet en de blazers van de Haagsche Kwintetvereeniging op, het seizoen moest en zou worden afgesloten door een strijkkwartet.
Ludwig van Beethoven, portret van Ferdinand Waldmüller uit 1823 (Berlijn, Staatsbibliotheek).
Het 12½ jarig jubileum / 37
F.S. juicht het daarom toe dat ‘onze ruim-blikkende en op noviteiten ingestelde Haagsche vereeniging hiermede ten volle rekening houdt.’
Zo memoreert F.S. in Het Weekblad het optreden van het Hayot-kwartet, ‘dat zich eerst te voornaam voelde om voor de Haagsche vereeniging op te treden, maar door persoonlijke bemoeiingen van Dr. Scheurleer met den cellist Salmon9 toch van zijn hoogte afdaalde, om zelfs geheel sans-gêne, entre nous in hun gewone treinjasjes op het podium te verschijnen, omdat de trein, door een hevigen storm oponthoud had gehad, en de tijd tot rok-kleeding ontbrak.’ De reeks concerten, verdeeld over de seizoenen 1923/24 en 1924/25, waarin het Capet Strijkkwartet alle zeventien Beethovenkwartetten ten gehore bracht noemt F.S. een hoogtepunt: Dit waren groote feesten van wijding, ontroering en vervoering, waarin slechts de ziel en de grootmacht van het Genie Beethoven om ons zweefde. De Capets, gehuld in een waas van objectiviteit, hadden hun geheele persoonlijkheid weggecijferd, om in heilige overgave en gesloten rust het wonder Beethoven te laten weerklinken in de diepste diepten van ons zieleven.
9 De Nederlander Joseph Salmon (1864-1943) was cellist in het Franse Hayot Kwartet. Salmon had nog gestudeerd bij Auguste Franchomme, voor wie Chopin zijn cellosonate schreef.
38 \ Het 12½ jarig jubileum
F.S. werpt, zoals gezegd, de vraag op of de vereniging haar doel in deze 12½ jaar heeft bereikt. Een door mr. De Stoppelaar samengesteld overzicht van de tot dan toe uitgevoerde werken ‘toont op ondubbelzinnige wijze aan, dat het doel op uitnemende wijze bereikt is, voortreffelijk door de keuze der uitvoerende kunstenaars, voortreffelijk door de keuze der composities,’ luidt zijn (of haar) oordeel. Ook merkt F.S. op dat men zich steeds meer ging beperken ‘tot de eigenlijke strijkkwartetten en -kwintetten, waarbij soms de piano haar medewerking verleende.’ Nog een andere tendens signaleert hij (of zij): de vele buitenlandse ensembles die in Den Haag optreden (waarover het bestuur al snel een appeltje te schillen zou krijgen met de Nederlandsche Organisatie van Toonkunstenaars, maar daarover later) brengen vaak nieuwe werken van hun landgenoten mee. De kamermuziekliteratuur neemt toe, meent F.S., ‘de moderne geest ontwikkelt zich op dit gebied, en in de algemeen muzikale nieuwleving wordt aan de intieme kunst een groote plaats toebedeeld.’ F.S. juicht het daarom toe dat ‘onze ruim-blikkende en op noviteiten ingestelde Haagsche vereeniging hiermede ten volle rekening houdt.’ Maar of deze ‘muzikale nieuwleving’ inderdaad de instemming had van het Haagse kamermuziekpubliek is misschien toch de vraag.
7.
Een jaar na het feestelijke koperen jubileum geeft Dr. Scheurleer, die eind 1925 zeventig jaar is geworden en volgens het rooster aan de beurt is om af te treden, te kennen dat hij zich niet herkiesbaar stelt. Hij ontvangt als dank voor bewezen diensten het eerste, gouden, exemplaar van de medaille der Vereeniging. De nieuwe voorzitter is Mr. G.A. van Haeften, evenals Scheurleer vanaf het eerste uur bestuurslid. Hij is geen onbekende in muzikaal Den Haag. Al jaren lang is hij lid en sinds 1924 tevens voorzitter van de Commissie van Toezicht van het Koninklijk Conservatorium. Een van zijn eerste taken is het toespreken, voor aanvang van hun concert op 4 november 1926, van ‘de Bohemers’, die op die avond hun vijfhonderdste concert geven. Ook zij ontvangen uit zijn handen - maar nu niet in goud - de ‘médaille van verdienste van de Vereeniging’, die hun ‘door vier jonge dames op den borst werd gespeld.’ De nieuwe voorzitter krijgt al direct te maken met kritiek op het gevoerde beleid. Bij brief van 16 juni 1926 laat de Nederlandsche Organisatie van Toonkunstenaren, gevestigd te Amsterdam, weten uit een bericht in het Algemeen Handelsblad te hebben vernomen dat in het volgende seizoen uitsluitend buitenlanders voor de Haagse vereniging zullen optreden. Het bestuur van de Organisatie van Toonkunstenaren betuigt zijn spijt over deze ‘eenzijdige samenstelling’. Hoewel overtuigd
Een nieuwe voorzitter / 39
voorstander van gastvrijheid ten opzichte van buitenlandse kunstenaars, betreurt het bestuur het toch ‘ten zeerste’ indien deze gastvrijheid ‘zoo ver wordt doorgevoerd dat de landgenooten er door verdrongen worden.’ Temeer, zo voegt de strijdbare secretaris van het bestuur der Organisatie, een zekere Maarten Dijk, eraan toe, ‘daar ons land vele superieure krachten rijk is en het buitenland tegenover hen niet op dezelfde wijze handelt.’ Wat er van dit laatste ook zij, in het seizoen 1926/27 traden inderdaad uitsluitend buitenlandse ensembles op. Daarin kwam in de volgende seizoenen maar mondjesmaat verandering, voornamelijk door enkele optredens van het Hollandsch Strijkkwartet. Was het de tijdgeest waaruit dit pleidooi voor nationaal talent voortkwam? Charles Lindberghs
40 \ Een nieuwe voorzitter
transatlantische vlucht van New York naar Parijs in mei 1927 maakte op spectaculaire wijze voor iedereen de relativiteit van nationale grenzen zichtbaar. Black Thursday luidde op 24 oktober 1929 een periode van depressie in die het besef van nationaal eigenbelang aanwakkerde. Het is hier niet de plaats om daarover cultuurhistorische beschouwingen ten beste te geven. Maar het kan toch niet toevallig zijn dat de grote historicus Johan Huizinga enkele jaren later een rede die hij voor een studentenconferentie hield Nederland’s Geestesmerk noemde. ‘Als natie en staat’, hield hij zijn gehoor voor, ‘zijn wij nu eenmaal in zekeren zin satisfait, en het is onze nationale plicht het te blijven.’ Zo dacht de Organisatie van Toonkunstenaars er blijkbaar ook over.
Schubert herdacht Niet alleen eigen jubilea worden met een bijzonder concert herdacht, ook andere historische data worden gevierd. Op 19 november 1928 is het honderd jaar geleden dat Franz Schubert, slechts 31 jaar oud, in Wenen stierf. Het is voor de Vereeniging voor Kamermuziek aanleiding voor een herdenkingsconcert. Men zoekt en verkrijgt hiervoor de medewerking van de Vereeniging Nederland-Oostenrijk. Het Wiener Streichquartett speelt Schuberts Rosamundekwartet, waarna vier liederen volgen, gezongen door de sopraan Jo Vincent (18981989), aan de piano begeleid door haar man, Maurice van IJzer. Na de pauze opnieuw vier liederen, waarna het Wiener Streichquartett het concert besluit met het strijkkwartet Der Tod und das Mädchen. Dit is het kwartet met in het Andante de variaties op Schuberts gelijknamige lied, door Arnold Steinhardt, de primarius van het Guarneri Kwartet, in zijn boek Undivisible by four voorafschaduwing genoemd van de strijd die Schubert zelf niet veel later met de dood zou moeten voeren. Het moet als afsluiting van dit herdenkingsconcert op Schuberts honderdste sterfdag diepe indruk hebben gemaakt. Zelfs De Wal was enthousiast in zijn uitvoerige verslag in Het Vaderland. Hij vond de avond ‘ongemeen interessant’ en looft het Wiener Streichquartett om zijn ‘verbluffende genialiteit en virtuositeit en intimissimo muzikaliteit.’ Mevrouw IJzer-Vincent komt er iets minder goed af: ‘er ontbreekt iets aan deze stem, die een klankeenzijdigheid en -onvolledigheid heeft, ongelooflijk jammer,’ meent hij. Ook het volgende concert is gewijd aan ‘Franz den Onuitputtelijken’ (dixit De Wal). Op het programma staat een onvoltooid werk van zijn hand, een Kwartet in G voor fluit, gitaar, altviool en cello. Volgens de programmatoelichting was deze compositie enkele jaren tevoren teruggevonden op een zolder in Zell-am-See. Een vriendelijk, niet overal belangrijk werkje,
Franz Schubert (1797-1828).
noemt onze recensent het, ‘maar in het derde deel, lento e patetico, plots ver boven het geestelijk milieu van het geheel uitstijgend.’ In datzelfde najaar vindt nog een gedenkwaardig concert plaats. Op 27 november 1928 treedt het Amar Kwartet op, genoemd naar primarius Licco Amar, waarin de componist Paul Hindemith (1895-1963) de altviool bespeelt. Van hem wordt het Derde Strijkkwartet opus 22 gespeeld, ‘een sterk werk’, meent De Wal, die ook Hindemiths altspel prijst. Zelden heeft hij de altviool ‘zoo apart getimbreerd [gehoord], zoo buitengewoon poëtisch van innerlijk, zoo schoon van schakering’. Hindemith keerde reeds een jaar later, op 12 december 1929, terug met de violist Josef Wolfstahl en de legendarische cellist Emanuel Feuermann in een concert van strijktrio’s.
Een nieuwe voorzitter / 41
Het vooroorlogse muziekleven in Den Haag was intensief en van hoge kwaliteit. Wie de kranten uit die jaren doorbladert raakt onder de indruk van de vele beroemdheden die de Haagse podia betraden.
‘geen podiumgasten dan Jacques en Alfred’, noteert een familiaire De Wal tevreden. Men heeft ervan afgezien stoelen op het podium bij te plaatsen. De Wal, die in zijn ijdele taalvirtuositeit van Thibauds ‘snaartuig’ spreekt, noemt het een avond van ‘superieur genot’.
Ook ‘de Bohemers’ treden weer aan, nu in gezelschap van het Hollandsch Strijkkwartet (De Wal: ‘De karakterkoppen uit Bohemen tegenover de drie minder ‘romantisch’ uitziende Hollanders en het Zuidelijker type van den Belg Canivez’), met wie zij Mendelssohns Octet opus 20 spelen, en het Octet opus 5 van de Rus Reinhold Glière (1875-1956), dat volgens De Wal niet voor dat van Mendelssohn onderdoet. Een met recht als buitengewoon aangekondigd concert vindt plaats op 10 februari 1930 als Jacques Thibaud en Alfred Cortot een ‘sonatenavond’ geven met werk van Brahms, Mozart, Debussy en Franck. De zaal is stampvol, maar
42 \ Een nieuwe voorzitter
Het vooroorlogse muziekleven in Den Haag was intensief en van hoge kwaliteit. Wie de kranten uit die jaren doorbladert raakt onder de indruk van de vele beroemdheden die de Haagse podia betraden. Alleen al in de jaren 1927/30 traden hier op de pianisten Alexander Brailowski, Serge Rachmaninoff, Leopold Godowsky, Myra Hess, Elly Ney, Wilhelm Backhaus, Jan Smeterlin, Alfred Cortot, Robert Casadesus, Edwin Fischer, Claudio Arrau, Arthur Rubinstein, Vladimir Horowitz, Walter Gieseking en Benno Moiseiwitch. Ja zelfs de al bejaarde Ignaz Paderewski was op 11 maart 1929, 68 jaar oud, na bijna dertig jaar weer in Nederland te horen. Hij speelde voor elk stuk ‘pompeuze toonsoortinleidingen, soms met
Niet minder dan veertien ‘podiumgasten,’ zich noemende Concertgebouw-Kamermuziekvereeniging, betreden op 28 april 1934 de Haagse planken.
allesbehalve fijne modulaties,’ rapporteert De Wal. Er ging wel ‘een zekere grandeur’ van hem uit, maar ‘deze ultra-romantiek staat ons verre.’ Voor de 23 jaar jonge Vladimir Horowitz, die op 12 januari 1927 in Diligentia voor het eerst in Nederland optrad, had De Wal meer bewondering. Hij noemde hem een ‘poëet van het coloriet’, met een ‘superieure klankschoonheid en een souvereine techniek’. De Wals pen is ‘machteloos’, schrijft hij, om zijn vertolkingen van een drietal mazurka’s van Chopin te beschrijven. ‘Ik heb zoo iets ontroerends in dit genre, geloof ik, mijn heele leven niet gehoord.’ Niet alleen pianisten, ook grote violisten als Fritz Kreisler, Mischa Elman, Jacques Thibaud, Carl Flesch, Bronislaw Huberman, Nathan Milstein, Adolf Busch en Georges Enesco doen Den Haag in die jaren aan. Na een ‘viool-avond’ op 18 december 1929 door de 13 jaar oude Yehudi Menuhin, met aan de piano Hubert Giesen, schrijft De Wal: ‘Wat van dit kleine Jodenjochie
Ignaz Jan Paderewski in Den Haag, maart 1929 (foto Nederlands Muziek Instituut).
te profeteeren? Wie zal ’t zeggen? We kunnen alleen (..) vermoeden, dat hier een evenknie rijpt van de allerbelangrijkste violisten, die de wereld ooit zag. Iets heel eigens al in den toon, die zingt van uit een andere wereld.’ Over zingen gesproken. Ook zangers (zoals Richard Tauber) en zangeressen (onder anderen Elisabeth Schumann) van wereldfaam kwamen naar Den Haag, om nog te zwijgen van dirigenten als Bruno Walter en Arturo Toscanini, die in 1937 voor het Residentie Orkest stond. In het Kurhaus te Scheveningen speelden in de zomermaanden de Berliner Philharmoniker onder leiding van Wilhelm Furtwängler. Met het Concertgebouworkest onder leiding van Pierre Monteux speelde Béla Bartók hier zijn eigen Pianoconcert, ‘gedruisch’ volgens De Wal, dat ‘gelukkig niet zoo heel lang duurt’, geschikt voor liefhebbers ‘die er blijkens applaus enkele zijn. Dat de componist het wanhopig ernstig meent, is duidelijk’, meent hij. Daarin had hij natuurlijk geen ongelijk.
Een nieuwe voorzitter / 43
44 \ Het 25-jarig jubileum
8.
Inmiddels naderde het 25-jarig bestaan van de Vereeniging. Het zou, hoe kan het anders, worden gevierd met een concert in Diligentia op de verjaardag zelf, 11 november 1937. In het verenigingsarchief bevindt zich de doorslag van een aan koningin Wilhelmina gerichte brief waarin Hare Majesteit wordt uitgenodigd deze ‘feestuitvoering’ met haar tegenwoordigheid te willen vereren. De brief is gedateerd 26 oktober 1937. Dat is wel erg kort dag voor een koninklijke agenda. Of de brief ook daadwerkelijk is uitgegaan is overigens twijfelachtig. Onder de namen van voorzitter Van Haeften en secretaris De Stoppelaar is namelijk met de hand nog een extra alinea toegevoegd waarin eraan wordt herinnerd dat wijlen koningin-moeder Emma (zij was op 20 maart 1934 gestorven) de concerten in Diligentia placht te bezoeken, zodat Harer Majesteits aanwezigheid ‘ook op dien grond’ aan het feestconcert bijzondere luister zou bijzetten. Die alinea is niet in de getypte tekst van de brief opgenomen, het is dus misschien bij een concept gebleven. Een antwoord op de uitnodiging is in het archief ook niet te vinden en uit de krantenverslagen blijkt niets van de aanwezigheid van de koningin.
In Het Vaderland van zondag(!) 7 november 1937 verscheen onder de kop ‘Vereeniging voor Kamermuziek heeft ten volle aan haar cultureel doel beantwoord’ een uitvoerige voorbeschouwing. In de Vereeniging concentreert zich, aldus de krant, de belangstelling voor kamermuziek van hen, ‘en het zijn er gelukkig velen‘, die deze kunst thuis beoefenen ‘in hun vaste kwartet, trio of ander ensemble’ en voor wie de concerten van de jubilerende vereniging ‘deels loutering, verkwikking of ontmoediging brengen,’ al zal het met die ontmoediging wel los lopen. Want ‘áls daar op dat podium al eens een nootje ‘ernaast’ terecht komt, zal menig liefhebber tot zichzelf zeggen: daar grijp ik ook meestal verkeerd en dan geeft het zelfs den burger moed, dat de mannen van de perfectie ook gelukkig maar menschen zijn.’
Het 25-jarig jubileum / 45
‘Malaise’ De economische crisis - men sprak destijds van de ‘malaise’ - die sinds het ineenstorten van de NewYorkse effectenbeurs op 24 oktober 1929 (‘Black Thursday’) de gehele Amerikaanse en West-Europese economie in zijn greep hield, deed zich ook in Nederland, waar hij door een koppig vasthouden aan de ‘gouden standaard’ door de regering-Colijn langer duurde dan elders, geducht voelen. Het aantal werklozen steeg volgens officiële cijfers tussen 1929 en 1936 van 80.000 tot 480.000. Academici moesten als trambestuurder of taxichauffeur hun brood verdienen. Bovendien werden al spoedig, onder invloed van de gebeurtenissen in buurland Duitsland, de politieke verhoudingen verscherpt. Kamermuziekconcerten hadden onder deze omstandigheden geen grote prioriteit en de Vereeniging voor Kamermuziek voelde dat. In de eerste jaren dertig liep het concertbezoek sterk terug, ook bij de grote symfonieorkesten. In Amsterdam werd gevreesd voor het voortbestaan van het Concertgebouworkest, dat met stijgende verliezen te kampen kreeg. Op de salarissen van de musici moesten enkele malen kortingen worden toegepast, met ingang van september 1934 werden zij definitief verlaagd. Om deze ontwikkeling te keren vatten de Amsterdammers een ambitieus plan op. Op 2 juni 1934 vond in het Olympisch Stadion een groots concert plaats van het Concertgebouworkest en het Residentie Orkest gezamenlijk, onder leiding van Willem Mengelberg. Onder de zeer talrijke toehoorders - volgens het jaarverslag van het Concertgebouworkest wel 30.000 - behoorden de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen H.P. Marchant en prinses Juliana. Het programma werd geopend met een compositie van Mengelberg zelf, Preludium over het oude Wilhelmus. Daarna volgde de Piet Hein Rhapsodie van Peter van Anrooy, de dirigent van het Residentie Orkest, die dit stuk zelf dirigeerde. Vervolgens het Vorspiel tot Wagners Die Meistersinger von Nürnberg en ter afsluiting de Negende Symfonie van Beethoven. Of dit initiatief het beoogde resultaat heeft gehad is moeilijk te zeggen, maar als evenement was het zeker geslaagd. De feestelijkheden gingen na afloop nog geruime tijd door en eindigden voor Mengelberg en de zijnen, naar verluidt, in een lange nacht op de sociëteit N.I.A. van het Amsterdamsche Studenten Corps. Ook andere sectoren dan die van de klassieke muziek werden vanzelfsprekend getroffen. In Den Haag was dat aanleiding om in 1936 een ‘Residentieweek’ te organiseren. De bedoeling van de organisatoren was om met allerlei activiteiten ‘de ondernemingslust te prikkelen, de levenslust op te wekken en de herleving van de welvaart te bevorderen.’ Er werden wielerwedstrijden georganiseerd, een bedrijvenoptocht, een pasar malam, wandeltochten, een vliegerwedstrijd en tentoonstellingen in het Gemeentemuseum en het Gemeentearchief. De openingstijden van de horeca werden verlengd en op de openingsdag vond op de boulevard van Scheveningen een ‘kelnerwedstrijd’ plaats, waarbij kelners uit verscheidene cafés en restaurants wedijverden om een volgeladen dienblad zonder te morsen zo snel mogelijk over een afstand van vijftienhonderd meter veilig over de finish te brengen. In zijn openingsspeech riep burgemeester De Monchy zijn stadgenoten op om op deze manier ‘de malaise’ langs psychologische weg te bestrijden. Het is de vraag of dit goedbedoelde streven geslaagd kon worden genoemd, de Haagse middenstand klaagde over de geringe omzet tijdens de festiviteiten. Op de concerten in Diligentia heeft de malaise naar het schijnt weinig invloed gehad.
46 \ Het 25-jarig jubileum
Johannes Brahms (1833-1897).
Dit publiek van ‘waarachtige liefhebbers’ is ‘zonder snobisme’, ‘men ziet er weinig smokings, de dames in onopvallende toiletten’, neen, men komt er ‘niet om de pauze.’ Welnu, deze ‘echte, edele, warme vreugde’ is te danken aan het comité dat vijfentwintig jaar geleden het initiatief heeft genomen tot oprichting van een Haagse kamermuziekvereniging. De geschiedenis van de vereniging had ups en downs gekend. Weliswaar ondervond de vereniging na een enthousiaste start tijdens de Wereldoorlog een inzinking, maar de belangstelling groeide daarna weer, zodat korte tijd zelfs een tweede serie kon worden georganiseerd. Door de moeilijke economische tijden daalde het aantal abonnees echter de laatste jaren opnieuw. Maar dit seizoen was het magische getal van vijfhonderd abonnees weer gepasseerd, er moesten zelfs extra plaatsen op het podium worden ingeruimd. Tot zover de krant.
Inderdaad waren er in de seizoenen 1929/30 tot en met 1931/32 twee series: een serie A met zes en een serie B met vier concerten. Daarenboven vonden in die jaren soms nog buitengewone concerten plaats, zoals bijvoorbeeld de al genoemde sonatenavond door Jacques Thibaud en Alfred Cortot op 10 februari 1930. Ook het afscheidsconcert van ‘de Bohemers’ vond in deze periode plaats, evenals een korte Beethovencyclus van drie concerten door het Guarneri Kwartet (april 1931). Ook het jaar daarna vond er weer een buitengewoon concert plaats. Op 26 november 1931 speelden violist Carl Flesch en cellist Gregor Piatigorski, met pianist Leonid Kreutzer in een ‘buitengewoon concert’ pianotrio’s van Brahms (opus 87), Haydn (Hob. XV/25) en Schubert (D. 929). De toegangsprijs voor leden bedroeg ƒ 2,55, voor niet-leden ƒ 3,50.
Het 25-jarig jubileum / 47
Het is interessant om de namen te zien van de componisten van wie, buiten het vaste, klassieke repertoire, in die vijfentwintig jaar werken zijn gespeeld. Zij worden voor de verslaggever van Het Vaderland opgesomd door mr. De Stoppelaar, zoals wij weten van begin af aan bestuurslid, die in het artikel ‘de ziel van de Vereeniging’ wordt genoemd. Sommigen van hen, zo niet de meesten, zijn ons thans volslagen onbekend. Wie kent nog Jirák, Jan Ingenhoven, Richard Barth, Guy Ropartz, Thuille, Le Guillard, Harsanyi of Arbos? De Stoppelaars opsomming (waarin ook minder onbekende maar thans zelden meer gespeelde namen als Novák, Dirk Schäfer, Zimmermann, Malipiero, Jongen, Juon, Korngold, Pizzetti, Roger Ducasse, Tanejef, Turina en Goossens voorkomen) lijkt moeilijk te rijmen met zijn verzuchting in hetzelfde
48 \ Het 25-jarig jubileum
interview dat de veelal vaste ensembles die Den Haag bezoeken ‘allen altijd hetzelfde wilden spelen.’ Dat zou voor het bestuur feitelijk de enige moeilijkheid zijn, vertelt hij, ‘want de kwartetten reizen met hun vaste drie nummertjes en de pers [let wel, hij zegt niet: ons publiek!] vraagt om afwisseling.’ Men kan zich afvragen of het huidige publiek een afwisseling van het ‘vaste klassieke repertoire’ met werken van de hierboven genoemde componisten erg op prijs zou stellen. Maar hoe dat ook zij, Het Vaderland komt in deze voorbeschouwing woorden te kort om uiting te geven aan de dankbaarheid van het Haagse publiek voor dit ‘allerschoonste’, dat ‘voor de Residentie een blijvende verheugenis geworden’ is.
Een nobele jolijtstemming In de rubriek Kunst en Letteren van Het Vaderland verschijnt daags na het feestconcert een uitvoerig verslag van de hand van A. de Wal. Er heerste ‘een nobele jolijtstemming,’ schrijft hij, het podium ‘zag er feestelijk uit.´ De avond werd geopend met een toespraak van voorzitter Van Haeften. Daarna volgde een uitvoering van het Octet van Schubert, gespeeld door het in Den Haag bekende en zo gewaardeerde Lener Strijkkwartet - het is het vijftiende seizoen dat zij voor de Vereeniging optreden - , voor de gelegenheid aangevuld met leden van het Residentie Orkest. De Wal kan niet nalaten op te merken dat het Octet, ‘hoeveel heerlijks het ook bevat’, niet in de schaduw kan staan van Schuberts Kwintet. Hij vindt het Octet als geheel ‘wat lang’, zonder dat we daarbij ‘in den hemel zijn.’ Ook de vertolking heeft hem niet helemaal bevredigd, maar hij wil ‘geen roet in het feestdiner gooien.’ Daarna volgde een optreden van het Hollandsche Vocaal Kwartet, bestaande uit sopraan Ankie van Wickevoort Crommelin, alt Theodora Versteegh, tenor Louis van Tulder en bas-bariton Willem Ravelli, bijgestaan door Theo van der Pas aan de piano. Zij zingen vierstemmige liederen van Johannes Brahms. ‘Het publiek bleek de vocale attractie zeer op prijs te stellen,’ rapporteert De Wal. ‘Het peil, waarop deze gerenommeerde artisten hun edele taak volvoerden, was een Brahms waardig. (…) Er zat fameus brio in de uitvoering van de Zigeunerlieder-Quartette, geest en éénheid naar den eisch, fijn karakteronderzoek en vocale beheersching.’ Voor het laatste programmaonderdeel, Beethovens Septet opus 20, komt De Wal woorden te kort. Dit werk van ‘de groote Ludwig’ heeft ‘ons allen weer verrukt in zijn onverwoestelijken eenvoud, rijkdom aan geest en hart, zijn zeldzame jeugd en edele innigheid.’ Op de uitvoering was ook hier wel iets aan te merken (‘een enkel vezeltje ernaast’), maar toch was de vertolking ‘zeer gelukkig, althans naar het karakter.’
Het was bij De Wal, dat was algemeen bekend, niet gauw goed. Vanzelfsprekend ging dit jubileum ook met een uitbundige huldiging gepaard. Daarvoor waren niet de geringsten uit de Haagse beau monde in Diligentia aanwezig. De minister van Buitenlandse Zaken, mr. J.A.N. Patijn was er, evenals de burgemeester, mr. S.J.R. de Monchy. Verder de deken van het corps diplomatique, de Zwitserse gezant De Pury en hoge ambtenaren van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Voorts dr. Peter van Anrooy10 en zowel de kersverse als de oud-directeur van het Koninklijk Conservatorium, respectievelijk Sem Dresden en Johan Wagenaar. Ook de aanwezigheid van mr. Jeltes, oud-bestuurslid en bij zijn vertrek naar Amsterdam, waar hij griffier van het Gerechtshof was geworden, tot erelid van de vereniging benoemd, wordt in Het Vaderland expliciet vermeld. Wederom was het, evenals 12½ jaar geleden, Jhr. Mr. Dr. E.A. van Beresteyn, voorzitter van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, die het woord voerde. Hij overhandigde voorzitter Van Haeften een grote krans. Daarna volgde een receptie in de voorzaal van Diligentia, waarvan velen gebruik maakten ‘om het wakkere bestuur geluk te wenschen,’ aldus Het Vaderland. Een maand later, op 16 december 1937, traden niet minder dan vijf leden van de familie Casadesus voor het voetlicht onder de naam Société des Instruments Anciens met een programma van oude muziek, Bach, Scarlatti, Destouche en anderen. Het waren Marius, Henri, Lucette en Régina Casadesus, en zwager Maurice de Villiers. De Société des Instruments Anciens was in 1901 opgericht door Camille Saint-Saëns en de violist Henri Casadesus (1879-1947), een oom van de later zo beroemde pianist Robert Casadesus.
10 Van Anrooy was van 1917 tot 1935 dirigent van het Residentie Orkest. Hij had juist van zich doen spreken omdat hij eerder dat jaar, op 7 januari 1937, had geweigerd bij het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard het Horst-Wessel-lied te dirigeren.
Het 25-jarig jubileum / 49
Zij speelden op oude instrumenten als de viola d’amore, viola da gamba en het klavecimbel. Zij haalden werken van lang vergeten componisten onder het stof der eeuwen vandaan, maar smokkelden daarbij soms ook werk van eigen hand over het voetlicht. Zo was het beweerdelijk door hen ontdekte Adelaïde concert van Mozart in feite van de hand van Henri’s broer Marius. Een concert voor altviool en orkest van C.P.E. Bach was in werkelijkheid van Henri zelf, evenals altvioolconcerten ‘van’ J.C. Bach en G.F. Händel. Of onze criticus De Wal zich van de dubieuze herkomst van sommige stukken
De bedriegertjes....
50 \ Het 25-jarig jubileum
bewust was, valt te betwijfelen. Hij was met het gebodene tevreden en sprak van ‘een weelde van smaak en een bad van welluidendheid’. Het jubileumseizoen werd op 31 maart 1938 afgesloten door het Calvet Kwartet met een programma van kwartetten van Haydn, Franck en Ravel.
9. Bij het doorbladeren van de programmaboekjes en seizoenoverzichten valt op dat in deze en volgende jaren Duitse ensembles niet meer voorkomen. Duitse muziek wordt weliswaar niet geschuwd, Duitse musici wel. Het zijn, naast Nederlandse, vooral Franse, Hongaarse en Italiaanse kwartetten die door de Vereeniging worden geëngageerd. Zo werd het seizoen 1938/39 op 20 oktober geopend door het Lener Kwartet uit Budapest, dat met de Nederlandse hoboïst Jaap Stotijn (‘vijf adelaars’, aldus De Wal) het Hobokwintet van Arnold Bax (1883-1953) speelde. Het Belgische Pro Arte Kwartet speelde op 2 februari 1939 onder andere de Lyrische Suite (1925/26) van Alban Berg. ‘Men moet zich over dergelijke tijdsverschijnselen niet boos maken,’ schreef De Wal de volgende dag. ‘Dergelijke abnormaliteiten verslinden zichzelf.’ Daarin heeft hij geen gelijk gekregen. In zijn boek The String Quartet. A history, noemt Paul Griffiths Bergs Lyrische Suite het eerste seriële strijkkwartet van betekenis. Een enkele maal spreekt uit de recensies van onze Vaderlandse criticus de tijdgeest van deze laatste vooroorlogse jaren. Het concert waarmee het Hongaars Strijkkwartet op 26 oktober 1939 het nieuwe seizoen opent met werk van Kodály verwelkomt hij als een ‘met waar kunstenaarschap gebrachte blijde en ernstige boodschap uit een wereld, die we allen toch zoo volstrekt nodig hebben, wijl dáár richtlijnen te vinden zijn voor onze innerlijke houding in dezen tijd.’
Lili Kraus
Alban Berg, schilderij door Arnold Schönberg.
Oorlogsjaren / 51
In januari van die ijskoude winter (voor het eerst na jaren werd die maand weer een Elfstedentocht gereden) trad ook het Vocaal Kwartet van Ankie van Wickevoort Crommelin weer op (18 januari 1940), ditmaal begeleid door Felix de Nobel en de beroemde Hongaarse pianiste Lili Kraus, die ook enkele solostukken speelde. De Wal, die wel vaker had gepleit voor uitbreiding van het repertoire buiten dat van het strijkkwartet, spoorde het bestuur aan ‘op dit terrein gerust nog eens wat te grasduinen.’ Een maand later trad Lili Kraus, die kort daarna met haar man en kinderen tijdens een tournee op Java door de Japanners zou worden geïnterneerd, onder auspiciën van de Vereeniging op in een buitengewoon concert in de Koninklijke Schouwburg. Zij speelde maar liefst drie pianoconcerten van Mozart met een orkest onder leiding van Bertus van Lier. Op 21 maart concerteerde de Nederlandse pianist Cor de Groot met pianotrio’s van Haydn, Ravel en Beethoven, samen met violist Hendrik Rijnbergen en cellist Piet Lentz. Nog geen twee maanden later, op 10 mei 1940, vielen Duitse troepen ons land binnen, hoewel Nederland ‘met angstvallige nauwgezetheid al deze maanden een stipte neutraliteit had in acht genomen’, aldus de proclamatie waarin koningin Wilhelmina diezelfde dag ‘een vlammend protest’ richtte tegen ‘deze voorbeeldenlooze schending van de goede trouw en aantasting van wat tusschen beschaafde staten behoorlijk is.’ Ook het Nederlandse muziekleven zou van de oorlog natuurlijk de gevolgen ondervinden.11 Sommigen meenden in de ontstane situatie kansen te zien om van de nood een deugd te
11 Zie daarover o.a. Muziek in de schaduw van het Derde Rijk door Pauline Micheels, waaraan hier enkele bijzonderheden zijn ontleend.
52 \ Oorlogsjaren
maken. Aan ‘muziek in oorlogstijd’ zouden de hoogste eisen worden gesteld, schreef componist Willem Pijper op 15 juni 1940 in De Groene Amsterdammer. ‘Maar de opbouwende en regenererende krachten van de waarachtige muziek zullen thans hun onmisbaarheid kunnen bewijzen,’ meende hij. Maar niet iedereen was zo optimistisch. Toen Eduard van Beinum zich na een bezoek dat hij met enkele andere prominente Nederlandse musici (onder wie Willem Andriessen en Cor de Groot) kort na diens aankomst in Nederland had gebracht aan Seyss-Inquart, lovend uitliet over de muziekkennis van de Reichskommissar, met wie hij uitvoerig over Mahler12 had kunnen praten, temperde Rudolf Mengelberg zijn enthousiasme met de woorden: ‘Pas op Eduard, Mof blijft altijd Mof!’ Een bijzonder concert, waaraan de Vereeniging voor Kamermuziek part noch deel had, moet in dit verband worden vermeld. Het betreft een concert in de balzaal van het witte paleisje in de hoek van de Kneuterdijk, waar nu de Raad van State is gevestigd. Dit ‘Hauskonzert’ vond plaats op 12 september 1940. Het was georganiseerd door Oberregierungsrat Fink in opdracht van Rijkscommissaris Seyss-Inquart. De zaal was ‘sober met Duitsche vlaggen behangen’, meldt het verslag in Het Vaderland, er stond een ‘bronzen buste van den Führer’. ‘Als de Rijkscommissaris, plechtig begroet, is binnengetreden’, begint het concert met Mozarts Dissonantenkwartet (‘een naam die ons slechts even doet glimlachen’, kan onze verslaggever niet nalaten op te merken) gespeeld door het Nederlandse Zepparoni Kwartet. Daarna klinkt een strijkkwartet van de Duitse componist Ottmar Gerster (1897-1969).
12 Dit is opvallend omdat Mahler, die van joodse afkomst was, al spoedig tot de verboden componisten behoorde; Pauline Micheels meldt dat Johan Koning, als vertegenwoordiger van Willem Mengelberg, reeds in oktober 1940 bij het Rijkscommissariaat op het matje werd geroepen, omdat de Rijkscommissaris erover ontstemd was dat o.a. de Eerste Symphonie van Mahler op het programma van het Concertgebouw stond.
Het ‘Hauskonzert’ op 12 september 1940 (NIOD, Instituut voor Oorlogsdocumentatie).
Vervolgens zong de bariton Laurens Bogtman liederen van Schubert, Wolf, Pfitzner en Richard Strauss, met Felix de Nobel aan de piano.13 Twee maanden later vond opnieuw een dergelijk concert plaats, toen verzorgd door het Schneiderhahn Kwartet. Krachtens een bekendmaking van 20 maart 1942 moest iedere kunstenaar zich voor 1 april 1942 bij de Kultuurkamer hebben aangemeld. Wie dat niet had gedaan was het na die datum verboden in het openbaar op te treden. De inwijding van de Kultuurkamer vond plaats in de Koninklijke (destijds genaamd Stads-) Schouwburg op 30 mei, Seyss-Inquart hield een toespraak. Pauline Micheels citeert in haar boek het verslag dat van deze bijeenkomst verscheen in het illegale blad De Vrije Kunstenaar: De muziek van de Egmont Ouverture van Beethoven is uiteraard de enige waarachtige klank geweest op deze namiddag, waarlijk, wij zouden misbruik maken van de plaatsruimte, indien hier kritisch werd ingegaan op deze woordenstroom van Germaanse bloed-en-bodem-waanzin, rassendwaasheid, geschiedvervalsing, bedrieglijke voorspiegelingen en wat er bij een dergelijk feest nog meer behoort.
13 Beiden, zowel Bogtman als De Nobel, moesten zich na de oorlog in het kader van de zuivering verantwoorden voor de Ereraad voor de Muziek. Zij kregen een brevet van zuiverheid.
Over publieke belangstelling had de Vereeniging intussen niet te klagen. ‘De V.v.K. boert niet slecht,’ schreef De Wal eind 1941, ‘zij heeft nog haar goede volle zaal.’ Maar het zal voor het bestuur niet altijd gemakkelijk geweest zijn om met handhaving van het niveau dat het publiek gewend was Duitse artiesten te vermijden. Bovendien maakten de oorlogsomstandigheden het moeilijk andere buitenlandse ensembles te engageren. Daarbij kwam dat het joodse musici en hen die zich niet tijdig bij de Kultuurkamer hadden aangemeld, verboden was op te treden. Ook de programmering werd bemoeilijkt doordat werk van joodse componisten en van componisten uit landen waarmee Duitsland in oorlog was, verboden was.14 Toch hebben de abonnementsconcerten van de vereniging gedurende de oorlogsjaren steeds doorgang gevonden. Ook in Nederland bestonden immers ensembles die voldeden aan de hoge eisen die het bestuur stelde. Zodoende traden in de oorlogsjaren in de series van de vereniging veel Nederlandse artiesten op.
Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893).
14 Daartoe behoorde ook het werk van de Rus Tsjaikovski. Toen Mengelberg (naar verluidt op voorspraak van mevrouw Seyss-Inquart, wier lievelingsstuk het was) bij hoge uitzondering toestemming kreeg diens Zesde Symphonie uit te voeren (o.a. op 26 februari 1944 in Den Haag), had het publiek heel goed in de gaten, schrijft Micheels, ‘dat hier iets bijzonders aan de hand was.’
Oorlogsjaren / 53
Het Hongaarsch Strijkkwartet omstreeks 1940.
Nadat op 13 oktober 1940 het Hongaarsch Strijkkwartet (primarius Zoltán Székely15), dat gedurende de oorlog in Nederland verbleef, het seizoen 1940/41 had geopend, gaven Theo van der Pas, piano, Herman van der Vegt, viool en Lou Schuyer, cello, op 17 november een concert met pianotrio’s van Brahms, Beethoven en Tsjaikovski (dat kon toen nog). Twee maanden later begeleidde Van der Pas violist Carl Flesch, die met zijn Nederlandse vrouw destijds in Scheveningen woonde, in een programma van vioolsonates. Op 29 december speelde een kamermuziekensemble bestaande uit leden van het Concertgebouworkest. De sopraan Ankie van Wickevoort Crommelin zong op 19 april 1941, begeleid door een kamerorkest onder leiding van Frits Gaillard, onder andere Il Tramonto van Ottorino Respighi. Het seizoen daarna was het Trio Van der Pas weer te gast (16 november 1941), op 15 maart 1942 speelde het Röntgen Strijkkwartet, primarius Joachim Röntgen, met aan de piano diens broer Johannes, het Pianokwintet van vader Julius Röntgen (18551932). De Wal, die dit werk in Het Vaderland tevoren uitvoerig had besproken, sprak van een ‘fijnzinnig dichtwerk’ met een ‘nobele inhoud’.
15 Zoltán Székely (1903-2001), Hongaars violist, was tevens eerste concertmeester van het Concertgebouworkest, uit welke functie hij wegens zijn joodse afkomst in augustus 1942 werd ontslagen.
54 \ Oorlogsjaren
Het seizoen 1941/42 werd op 4 april besloten met een concert door het Haags Kamermuziekgezelschap en pianist Cor de Groot. Ditzelfde gezelschap verzorgde ook het laatste concert van het volgende seizoen (18 april 1943), waarin wederom - op de Italiaanse kwartetten Quartetto Poltronieri en Quartetto di Roma na - uitsluitend Nederlandse musici optraden, onder andere het duo Theo van der Pas/Willem Noske en het Hollandsch Pianotrio van Edvard Röntgen. Het was in het seizoen 1943/44 niet anders. Ook toen vrijwel uitsluitend Nederlandse musici. Zij namen soms hun toevlucht tot uitzonderlijk repertoire. Zo speelde het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap op 9 april 1944 van Joseph Haydn Das Echo. Suite für 4 Violinen [d.w.z. twee violen en twee altviolen] und 2 Violoncelli zur Aufführung in zwei verschiedenen Zimmern. Hoe men in Diligentia die ‘zwei verschiedene Zimmer’ heeft georganiseerd vertelt de geschiedenis niet. Het laatste concert voor de bevrijding vond plaats op 14 januari 1945. Opnieuw had men een beroep gedaan op het Röntgen Strijkkwartet. Door de papierschaarste was er geen gedrukt programma beschikbaar, er was enkel een handgeschreven velletje papier.
Röntgen Pianotrio, v.l.n.r. Engelbert, Julius sr. en Julius jr. (foto Nederlands Muziek Instituut).
Het programma van het concert van 14 januari 1945.
Het is opmerkelijk dat in de tweede helft van de oorlog de belangstelling van het publiek voor concerten van klassieke muziek sterk groeide. Had Willem Pijper gelijk gekregen? Pauline Micheels spreekt zelfs - voor wat de orkesten betreft - van ‘een niet te stillen muziekhonger’. Die honger kon door de geschetste moeilijkheden inderdaad lang niet altijd gemakkelijk worden gestild. Het gevolg daarvan was dat overal in het land, ook in Den Haag, huisconcerten werden georganiseerd. Men sprak van ‘zwarte avonden’. De zangeres Jo Vincent maakt in haar mémoires Zingend door het leven melding van de vele clandestiene concerten waar zij optrad, onder andere in Voorburg, ‘waar een grossier in levensmiddelen (welk een relatie!)’ zijn huis voor concerten placht open te stellen en de optredende kunstenaars ‘overlaadde met grote pakketten vol verrassingen.’ Of het muziekleven in Den Haag gedurende de oorlog zich onderscheidde van dat in andere delen van het land is moeilijk te zeggen. Over het algemeen was de culturele belangstelling groot in Den Haag, een stad van ‘bedachtzaam bestuur en kalme ambtenarij’ waar ‘zelfs het culturele leven iets deftigs heeft’, zoals Bart van der Boom schrijft in zijn bekende boek Den Haag in de Tweede Wereldoorlog. Evenals de
kamermuziekconcerten gingen aanvankelijk ook de concerten van het Residentie Orkest in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen en ’s zomers in de Scheveningse Kurzaal gewoon door. Moeilijker werd het toen een groot gedeelte van de Haagse bevolking werd geëvacueerd in verband met de sloop van huizen en andere gebouwen in het gebied waar de Duitsers als onderdeel van de Atlantikwall de tankgracht en andere verdedigingswerken begonnen aan te leggen en de ‘vesting’ Den Haag bouwden. Een kwart van de Haagse bevolking moest verhuizen, bericht Van der Boom, 28.000 woningen werden ontruimd, waarvan er 3200 werden gesloopt. Angst voor een invasie van de Geallieerden vanuit zee deed de bezetter bovendien besluiten het overgrote deel van de Duitse en Nederlandse overheidsinstellingen naar oostelijker gelegen plaatsen over te brengen. Zo verhuisde de Hoge Raad bijvoorbeeld tijdelijk naar Nijmegen. De Haagse bevolking, en daarmee het potentiële concertpubliek, werd zodoende (nog afgezien van de duizenden gedeporteerde joden en honderden andere oorlogsslachtoffers) aanzienlijk gereduceerd. Ook in materieel opzicht kwam Den Haag zwaar gehavend uit de oorlog. Den Haag was na Rotterdam de zwaarst getroffen stad van Nederland.
Oorlogsjaren / 55
Een jonge Ludwig van Beethoven (naar een portret door G. Stainhauser, 1801).
56 \ Na de oorlog
10.
Het was het Belgische Quatuor De Groote dat op 8 november 1945 het eerste naoorlogse concert van de Vereeniging gaf. Het werd in de maanden daarna gevolgd door het Röntgen Kwartet, de Franse kwartetten Pascal en Calvet, het Nederlandsch Strijkkwartet met medewerking van pianist Hans Schouwman en het Trio Pasquier, bestaande uit de broers Jean, viool, Pierre, altviool en Etienne Pasquier, cello, dat met de Nederlandse pianist Jean Antonietti op 11 april 1946 het Pianokwartet opus 15 van Gabriel Fauré ten gehore bracht. Ook de volgende seizoenen werden geheel verzorgd door niet-Duitse kunstenaars. Het Hongaarsch Strijkkwartet, dat na de bevrijding aan een wereldwijde carrière was begonnen, maar ook minder bekende kwartetten als het Winterthurer Strijkkwartet (27 november 1947) en het Franse Quatuor Loewenguth (16 januari 1947 en 11 maart 1948), volgens De Wal ‘de volmaaktheid-zelf’, traden hier op. Het Lener Kwartet was van oudsher een trouwe gast. In één maand tijd (december 1947) speelde het in zes concerten, buiten de normale serie van zes abonnementsconcerten, alle strijkkwartetten van Beethoven, inclusief het zelden gespeelde opus 14a, Beethovens eigen bewerking voor strijkkwartet van zijn Pianosonate opus 14, nr.1. ‘Een aardig kamermuziek-snufje’, vond De Wal het, uit ‘de dartele lenteweide van [Beethovens] jeugdige mannelijkheid.’ Het leek wel of het Haagse publiek ook na de donkere oorlogsjaren nog naar kamermuziek hongerde. In april en mei 1947 was er door het jonge Sweelinck Kwartet naast de
reguliere serie al een serie van zes middagen avondconcerten verzorgd met uitsluitend kwartetten en kwintetten van Mozart, ‘een rondleiding in het Mozart-paradijs’, schreef De Wal, ‘met de uiterste distinctie rein naar uiterlijk en innerlijk voorgedragen.’ Toch was de zaal niet vol. Kwam dat door de concurrentie? Er werden door Haagse concertdirecties, onafhankelijk van de abonnementsconcerten van de Vereeniging, kamermuziekconcerten in Diligentia en elders georganiseerd, bijvoorbeeld de matinees op zondagmiddag van concertdirectie Dr. G. de Koos, de concerten van de concertdirecties Johan Koning en J. Beek en de muziekavonden van Kunst voor Allen. In januari 1949 trad het Haags Blaaskwintet op, een enigszins vreemde eend in de bijt van strijkkwartetten en pianotrio’s. Helaas was de zaal nog niet half gevuld. Naar aanleiding van een in Diligentia gegeven concert van de amateurorkestvereniging Musica had een Haagse recensent kort daarvoor geschreven
Na de oorlog / 57
A. de Wal Albert de Wal trad op 1 oktober 1908 op 32-jarige leeftijd als muziekcriticus in dienst van het Haagse dagblad Het Vaderland. Hij schreef niet alleen recensies van de vele concerten die hij onvermoeibaar bijwoonde (het waren er naar verluidt aan het eind van zijn leven meer dan 20.000), hij publiceerde in Het Vaderland en elders ook artikelen over diverse muzikale onderwerpen. Het merendeel van zijn geschriften is door zijn dochter verzameld, uitgeknipt en ingeplakt in schoolschriftjes. Die schriftjes worden bewaard in het Nederlands Muziek Instituut. Zij geven een caleidoscopisch overzicht van het Haagse muziekleven tussen 1908 en 1951, toen De Wal, 75 jaar oud, de pen definitief neerlegde. Behalve recensies wijdde De Wal in zijn rubriek Muzikale Post- en Praeludia soms ook gedegen muziektheoretische beschouwingen aan op handen zijnde concerten. Die voorbesprekingen, gekenmerkt door zijn zeer persoonlijke stijl, getuigen van grote deskundigheid op musicologisch gebied, waarbij muziektechnisch jargon en van vervoering getuigende juichkreten elkaar afwisselen. Zijn persoonlijke opvattingen placht De Wal bepaald niet onder stoelen of banken te steken. Eigentijdse muziek kon hij maar matig waarderen. Sjostakovitsj vindt hij ‘van begin tot einde vervelend, leeg, spits, onmachtig (nog zacht uitgedrukt).’ Arnold Schönbergs opus 10 ‘behoort tot die werken’, aldus De Wal, ‘welke de componist eigenlijk allang had moeten verbranden.’ Toch ontwaart hij in het opus 7 van deze componist ‘hier en daar genietbare episoden in een confusie van verwarde, overspannen, van hartstocht verschroeide muziek.’ Strawinski’s Concertino vindt hij ‘jammer van het papier.’ Een pianotrio van de Italiaan Alfredo Casella (1883-1947) is volgens hem niet meer dan ‘moderne poespas’. In een voorbeschouwing over Brahms’ Strijkkwintet opus 111 en Strijksextet opus 18 analyseert hij de verschillen tussen het vroege sextet en het late kwintet. Het Sextet roemt hij als ‘een schone bloem in de tuin van Brahms’ jeugdlyriek’, die ‘groeit uit een bloembed, dat kiemt uit klassieke voedingsstoffen, Schubert en Beethoven lachen hem bemoedigend toe.’ Het Kwintet opus 111 daarentegen ‘ademt een geheel andere geest. Het Hongaars wijntje gist van belang, tot overschuimends toe. Maar de perioden van zangerige beschouwelijkheid en vriendelijke deining brengen het geheel in evenwicht’. Aldus een enkel voorbeeld van De Wals tot overschuimends toe overvloedige taalgebruik. De Wal, die zijn bijdragen placht te ondertekenen met A.d.W., werd door zijn scherpe kritieken, vooral waar het eigentijdse werken betrof, wel de Haagse Hanslick genoemd, naar de bekende Weense criticus Eduard Hanslick (1825-1904), bewonderaar van Brahms en Dvořák en fervent bestrijder van Wagner en Bruckner. Evenals Hanslick was ook De Wal auteur van enkele boeken, onder andere een studie over Bachs Matthäus Passion en het destijds populaire Pianistenwereld. Ook zijn er composities van hem bewaard gebleven, waaronder liederen op teksten van Heinrich Heine en Jacques Perk. De Wal, aan wie kort na zijn ambtsjubileum een benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau ten deel viel, stierf op 28 november 1952, twee maanden na zijn 76e verjaardag. Nog tot een halfjaar voor zijn dood waren artikelen van zijn hand verschenen. Oud-minister mr D.G.W. Spitzen, voorzitter van de Haagse Kunstkring, zelf leerling en goede vriend van De Wal, herdacht hem in een warm In memoriam.
58 \ Na de oorlog
dat concerten met (koper)blazers in deze zaal beter niet konden worden gegeven, ‘daar dit voor de toehoorders onaangenaam is. (…) Vooral wanneer koper en slagwerk een woordje medespreken, is het haast niet te harden’. Was dit er de oorzaak van dat de zaal zo slecht bezet was? Of lag dat aan het lange programma van maar liefst zeven stukken? Een meer gebruikelijke bezetting was die van het Chailley Pianokwintet, dat op 24 februari 1949 optrad. Maar ook toen was de programmering verrassend: zij speelden naast pianokwintetten van Franck en Dvořák het Pianokwintet van Jean Huré (1877-1930).
Een huldiging Hierboven hebben wij een- en andermaal de muziekcriticus A. de Wal aan het woord gelaten. Het is daarom gepast een ogenblik stil te staan bij de huldiging die hem op 1 oktober 1948 in Diligentia ten deel viel wegens zijn veertigjarig jubileum als muziekrecensent van Het Vaderland. De Vereeniging voor Kamermuziek had De Wal altijd een goed hart toegedragen, hij noemde haar ‘een der voornaamste centra van het Haagsche muziekleven, het Haagsche Kamermuziek-Sanhedrin.’ Soms had De Wal zich in zijn kritieken rechtstreeks tot het bestuur gewend, bijvoorbeeld toen hij het opwekte om ook eens andere kamermuziek te programmeren dan louter strijkkwartetten. Na een uitvoering van Brahms’ Tweede Strijksextet, had hij uitgeroepen: ‘Bravo! Van kwartetten alleen kunnen we niet leven.’ Een uitvoering van Brahms’ Hoorntrio had hij begroet als een welkome ‘repertoire-verruiming.’ En toen het jonge Sweelinck Kwartet voor de pauze vier werken speelde, gispte hij het ‘belachelijke en te lange voorprogramma. Laat het bestuur zich dat opdringen?’ In het comité dat zijn huldiging voorbereidde had ook de voorzitter van de Vereeniging, mr. G.A. van Haeften, zitting, naast muzikale coryfeeën als Sem Dresden, Theo van der Pas,
Carl Schuricht, Jaap Stotijn en Sam Swaap. De ‘super-recensent op het gebied der toonkunst’ werd volgens het verslag dat daags na de huldiging in de Nieuwe Courant verscheen, door zijn vrienden en bewonderaars hartelijk gehuldigd. Tot die vrienden en bewonderaars behoorde ook de Haagse wethouder van onderwijs, de heer J. van Zwijndregt. Deze maakte in zijn toespraak gewag van de gewetensvraag waarmee hij had geworsteld, namelijk of het de gemeente wel paste om van overheidswege deel te nemen aan deze particuliere huldiging, gezien de - wat hij noemde - positieve en negatieve taak van het gemeentebestuur ten opzichte van de kunst, te weten enerzijds financiële steun, anderzijds onthouding van inmenging in de ontwikkeling van de kunst zelf. Voorwaar een dilemma dat ons ook tegenwoordig van tijd tot tijd nog bezighoudt. Of het feest erg uitbundig is geworden kan men zich overigens afvragen. Het krantenverslag eindigt met de vermelding dat ‘de dichte drom van aanwezigen’ nog lang ‘in grote harmonie’ bijeen bleef ‘onder het genot van thee.’ Tempora mutantur et nos in illis.
Leopold Mozart met zijn beide kinderen.
Na de oorlog / 59
Wapengekletter Wij spraken hierboven van hoge eisen. Hoe hoog die eisen waren ondervond het Haagse Den Hertog Kwartet, genoemd naar zijn primarius Gerard den Hertog. Het kwartet was uitgenodigd een concert te verzorgen in het seizoen 1953/54 en had die uitnodiging graag aanvaard. Over het programma zou nog onderhandeld worden, het bestuur stelde voor het Klarinetkwintet van Mozart met Jolle Huckriede, eerste klarinettist van het Residentie Orkest, en Bartóks Vijfde Strijkkwartet. Na enige tijd bleek dat er in de samenstelling van het kwartet wijzigingen waren opgetreden, sterker: alle leden behalve de primarius waren vervangen, hetgeen het bestuur ertoe bracht in de vinnige correspondentie die volgde, niet te spreken over een gewijzigde samenstelling maar, niet geheel onbegrijpelijk, over het ‘uiteenvallen’ van het kwartet. Het bestuur wenste nog voor het einde van het jaar een concert in de nieuwe samenstelling bij te wonen voordat het, gezien de hoge eisen die het stelde aan de voor zijn leden georganiseerde concerten, kon besluiten het voor 4 maart 1954 geplande concert door te laten gaan. Het werd toegezegd, maar Den Hertog kwam deze toezegging niet na. Op 29 december 1953 schreef de secretaris van het bestuur, mevrouw
60 \ Na de oorlog
M.W. Greve-de Stoppelaar (de functie was in de familie gebleven), een uitvoerig gemotiveerde brief, waarin de heer Den Hertog werd medegedeeld dat het bestuur voor het concert op 4 maart (waaraan inmiddels Mendelssohns opus 12 was toegevoegd) een ander ensemble zou engageren. Dit leidde tot een verontwaardigd telefoontje van de gekrenkte primarius. Zijn nieuwe kwartetgenoten waren zelfs nog beter dan de vorige, het concert was door het bestuur al aangekondigd in het seizoenoverzicht, er was een vaste afspraak gemaakt, etc. etc. Hij zou de zaak graag met mevrouw Greve komen bespreken, wat nog diezelfde middag, op 21 januari 1954, geschiedde. Van dit gesprek zijn de aantekeningen van de volijverige secretaris, die daarmee verslag uitbracht aan haar voorzitter, bewaard gebleven. Den Hertog had, hoewel hij bezwoer de kwestie in der minne te willen regelen, fijntjes laten doorschemeren dat hij, louter ‘voor de aardigheid, omdat hij er niet over zou denken er een zaak van te maken’, de kwestie had besproken met mr. Hoogenbergh, advocaat te Rotterdam, met wie hij bevriend was. Deze had hem gezegd dat met de circulaire aan de leden
mag ik u nog even aan onze afspraak herinneren, dat wij uw kwartet zouden kunnen beluisteren vÓÓr 1 januari. Het hoeft niet dadelijk een concert te zijn, op een repetitie krijgen wij ook wel een indruk. wij moeten het evenwel weten vÓÓr het einde 1953, want mocht dit engagement niet kunnen doorgaan, dan moeten wij voor een vervanging zorgen.
waarin het concert werd aangekondigd, de zaak definitief was, en dat alle voorbehouden over een te voren te houden auditie daarmee waren vervallen. Mevrouw Greve had dit ‘ten stelligste ontkend’, maar Den Hertog ‘zeide dat dit toch de mening van mr. Hoogenbergh was.’ Den Hertog besefte blijkbaar wel dat het te kort dag was om de zaak nog een andere wending te geven en dat het concert van zijn kwartet op 4 maart niet door zou gaan (‘wij zouden ook niet eens meer willen’, noteerde mevrouw Greve uit zijn mond). Wel drong hij erop aan dat de redengeving van het niet doorgaan neutraal en niet schadelijk voor zijn kwartet zou zijn. Mevrouw Greve noteert: ‘Wij mochten gerust zeggen dat hij een vioolarm had en het concert daarom niet kon doorgaan; hij had dit al eens eerder gehad en zou het best nog eens kunnen krijgen. Dit heb ik natuurlijk verontwaardigd van de hand gewezen.’ Den Hertog wilde achter de affaire een punt zetten. Daarvan vroeg mevrouw Greve, na overleg met haar voorzitter, mr. van Haeften, de volgende dag een schriftelijke bevestiging. Deze bleef echter uit. In plaats daarvan ontving mr. van Haeften een geharnaste brief van mr. Hoogenbergh. Volgens hem was er sprake van een definitieve overeenkomst tussen het kwartet en de Vereeniging en van zwaarwichtige redenen die een ontbinding zouden kunnen rechtvaardigen was hem niet gebleken. Voordat het bestuur hierop bij monde van zijn advocaat mr. H.A. Tels, zelf bestuurslid, had kunnen reageren kwam er een volgende brief van mr. Hoogenbergh. Een circulaire aan de leden die het bestuur had laten uitgaan was de lont in het kruitvat geweest. Daarin was aan de leden bericht dat de heer Den Hertog aan het bestuur had medegedeeld, dat drie leden
van zijn oorspronkelijke kwartet vervangen waren door anderen en dat de daarop volgende onderhandelingen over ‘een eventueel engagement van dit nieuwe ensemble’ niet tot resultaat hadden geleid. Het voor 4 maart vastgestelde concert zou dus niet doorgaan. In plaats daarvan zou het Végh-kwartet op 8 april het laatste concert van het seizoen geven. ‘Deze circulaire’, schreef mr. Hoogenbergh, ‘heeft de situatie uitermate verscherpt.’ Zijn cliënten stonden erop dat hun concert op 4 maart zou doorgaan, zo niet, schreef hij, dan zou hem niets anders overblijven, ‘dan de zaak in kort geding voor de President [van de rechtbank] te brengen, teneinde op die wijze de doorgang van het concert te bewerkstelligen.’ Antwoord verwachtte hij ‘uiterlijk a.s. Zatermorgen met de eerste post,’ daar hij anders de kortgedingdagvaarding moest laten uitgaan. Het is jammer dat de in het archief van de vereniging aanwezige documentatie hier ophoudt. Of het kort geding heeft plaatsgevonden kan dus niet met zekerheid worden gezegd. Wel staat vast dat het concert op 4 maart niet is doorgegaan en dat het laatste concert van het seizoen 1953/54 is verzorgd door het Végh Kwartet. Het ziet er dus naar uit dat ofwel Den Hertog c.s. bakzeil hebben gehaald of hun kort geding hebben verloren. Het desbetreffende dossier in het verenigingsarchief sluit met een kort briefje van enige tijd later, waarbij mr. Tels aan mevrouw Greve de hem ter beschikking gestelde stukken retourneert. Is er dus misschien toch geprocedeerd?
Na de oorlog / 61
62 \ De vijftiger jaren
11.
We zijn ongemerkt in het seizoen 1953/54 aangeland, de moeilijke oorlogsjaren liggen achter ons. Was er sedertdien veel veranderd? Ja en nee, is het geijkte antwoord op zo’n vraag. En ook hier is dat antwoord niet onjuist. Een opvallende verandering voor de trouwe Diligentiabezoekers was het gemis van de vaste aanwezigheid van mevrouw Wieringa, de beheerder van het gebouw. In Het Vaderland van 17 oktober 1950 was onder de kop ‘Mevrouw Wieringa overleden’ over haar verscheiden bericht. ‘Het concertleven zonder ‘artistenmoeder’ mevrouw Wieringa, heeft een wonde gekregen, die niet gauw heelt. Wij zullen haar missen, de soliste van de pauze’, aldus de krant. De jaarlijkse series van telkens zes concerten hadden echter, zoals wij zagen, direct na de oorlog hun loop hernomen, zij het dat er voorshands geen Duitse ensembles werden geëngageerd. Destijds beroemde maar nu veelal vergeten namen passeren de revue, zoals bijvoorbeeld het Engelse Griller Kwartet (primarius de Brit Sidney Griller), dat op 24 november 1949 optrad, maar daarna niet is teruggekeerd. Een wel regelmatig terugkerende gast was het Végh Kwartet. Dit kwartet was in 1940 te Budapest opgericht door de voormalige eerste violist van het Hongaarse Strijkkwartet, de Hongaar Sandor Végh, en had zich in 1946 in
Parijs gevestigd. Het kwartet heeft veertig jaar bestaan (het werd in 1980 ontbonden) en trad voor het eerst op in Nederland op 8 april 1948. Het door hen bij die gelegenheid aan het Haagse publiek gepresenteerde Vijfde Strijkkwartet van Béla Bartók, dat zij nota bene met de componist zelf hadden ingestudeerd, ervoer criticus De Wal als ‘een bittere pil’, met ‘rhythmisch zagen en boom-bijlslagen in begin- en laatste deel’. Dit commentaar weerhield het bestuur er niet van Végh c.s. terug te vragen. Zij waren wederom in Diligentia te horen in 1950, 1951, 1952 en 1954. Even trouwe gasten waren de leden van het Nuovo Quartetto Italiano, die hier concerteerden in 1949, 1950, 1952, 1953 en 1955. Ook het Italiaanse pianokwartet Quartetto Chigiano, dat reeds op 27 april 1953 het gloednieuwe (1952) Pianokwintet van Henk Badings uitvoerde, en het Wiener Oktett waren in deze jaren herhaaldelijk in Diligentia te gast. Voor zover er iets veranderd was, betrof het dus hoogstens de nationaliteit van de gecontracteerde ensembles, geenszins het niveau van hun uitvoeringen of de kwaliteit van de gespeelde werken.
De vijftiger jaren / 63
Voor zover er iets veranderd was, betrof het dus hoogstens de nationaliteit van de gecontracteerde ensembles, geenszins het niveau van hun uitvoeringen of de kwaliteit van de gespeelde werken.
Nadat in het seizoen 1954/55 de abonnementserie tot zeven concerten was uitgebreid, werd besloten in het vervolg twee series samen te stellen, één van vier concerten op dinsdag en één van zes op donderdag. De leden hadden de keus de A-serie te nemen voor de donderdagavonden of de B-serie voor de dinsdag. Of, voor de echte liefhebbers, beide. De A-serie kostte ƒ 20,-, de B-serie ƒ 13,50. Beide series bestonden traditiegetrouw voornamelijk uit strijkkwartetten. Maar in het eerste seizoen waarin de twee series werden gegeven, het seizoen 1955/56, stonden in beide series ook de destijds zo geliefde ‘oude Italianen’, zoals Vivaldi, Corelli, Albinoni, op het programma, op 29 november 1955 uitgevoerd door het Nederlandse ensemble Alma Musica, op 2 februari 1956 door de Società Corelli, een ensemble van vijftien Italiaanse musici. Geleidelijk deden ook Duitse ensembles weer hun intrede in de programmering. In het seizoen 1956/57 trad het Hamann Kwartet uit Hamburg op, met onder andere Alban Bergs Fünf Stücke opus 3, en het Münchener Kammerorchester met medewerking van de Nederlandse pianist Hans Schouwman. Het daarop volgende concertseizoen werd gekenmerkt door twee nieuwkomers, het Hollands Strijkkwartet, bestaande uit Nap de Klijn, Jaap Schröder, Paul Godwin en Carel van Leeuwen Boomkamp en het toen reeds wereldberoemde Amadeus Kwartet, opgericht in 1947, van Norbert Brainin, Siegmund Nissel, Peter Schidlof en Martin Lovett. Het Quartetto Italiano trad in februari 1958 in beide series op, telkens met een ander programma.
64 \ De vijftiger jaren
Het daarop volgende seizoen was Alma Musica, een instrumentaal sextet van Nederlandse solisten, onder wie klarinettist Haakon Stotijn en cellist Carel van Leeuwen Boomkamp, wederom te gast. Zij speelden nu, naast werken van Boccherini en Telemann, ook een Sextet van de Franse componist Daniel Lesur (19082002). Op 15 oktober 1959 trad het befaamde Fine Arts Quartet hier op. Dit kwartet was in 1946 in Chicago opgericht door Leonard Sorkin, Josep Stepansky, Sheppard Lehnhoff en George Sopkin, maar heeft in de loop der jaren diverse wisselingen in zijn samenstelling gekend16. De summiere programmatoelichting sprak van een ‘in de traditie gewortelde constructie, die tegen persoonswisselingen bestand bleek.’ Zoals reeds terloops opgemerkt bezat de Vereeniging geen monopoliepositie: ook anderen organiseerden kamermuziekconcerten. Er was in Den Haag nu eenmaal een ‘markt’ voor. Het voert natuurlijk te ver om ook deze concerten in onze beschouwingen te betrekken. Maar wij willen één uitzondering maken, voor een inderdaad uitzonderlijk concert. Het vond plaats in Diligentia op zondagmiddag 26 februari 1956 ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van concertdirectie Johan Koning, impresario van onder anderen Willem Mengelberg. Het was een schitterende middag. Het programma begon met Schuberts An die Musik, gezongen door de destijds beroemde Duitse sopraan Agnes Giebel
16 Zo waren 2e violist Stepansky en altist Lehnhoff bij hun optreden in Den Haag in 1959 inmiddels vervangen door respectievelijk Abram Loft en Irving Ilmer.
Rudolf Koumans ontvangt de zilveren Fockmedaille uit handen van mr. G.A. van Haeften, december 1952.
met Willem Andriessen aan de piano. Daarna speelde het Hamann Kwartet een Strijkkwartet van Haydn. Samen met Willem Andriessen begeleidden de primarius en de cellist van dat kwartet vervolgens Agnes Giebel in een aria van Händel, waarna de Poolse pianisten Stefan Askenase en Jan Smeterlin het Rondo in C opus 73 voor twee piano’s van Chopin speelden. Na de pauze speelden Hans Richter-Haaser, piano, Johanna Martzy, viool en Tibor de Machula, cello, het Geistertrio van Beethoven, waarna het concert werd besloten met het Concert voor vier piano’s en strijkorkest in a mineur (naar een concert van Vivaldi) van J.S. Bach, onder leiding van de jubilerende Johan Koning himself. Het ‘orkest’ werd gevormd door het Hamann en het Röntgen Kwartet, aangevuld met bassist Stef Schouten van het Residentie Orkest. Het podium
van Diligentia kon een dergelijke bezetting - de vier vleugels stonden naast elkaar opgesteld met de klavieren naar de zaal, zodat men de vier pianisten op de rug zag - maar nauwelijks bevatten. Het was een waarachtig feest, niet het minst doordat men in de pauze en na afloop in de foyer onverwacht schouder aan schouder kon komen te staan met Stefan Askenase, Agnes Giebel, Bernhard Hamann of een andere beroemdheid. Uw chroniqueur, die erbij was, zal het niet licht vergeten.
De vijftiger jaren / 65
Modigliani Kwartet.
Atos Trio.
Ebène Kwartet.
nog een foto van een gezelschap In overleg met coos
Borodin Kwartet.
66 \ Blijvend hoog niveau
Hagen Kwartet.
12.
Wij keren na dit uitstapje terug naar de activiteiten van de Vereeniging. Daar valt in de eerste plaats te vermelden dat aan het eind van het seizoen 1957/58 mr. Van Haeften, bestuurslid van het eerste uur, zich op doktersadvies genoodzaakt zag af te treden als voorzitter. Hij had de voorzittershamer 32 jaar gehanteerd en werd tot erelid benoemd. In zijn plaats werd Jonkheer mr. J.H. de Brauw tot voorzitter verkozen. De programma’s van de Vereeniging bleven van hoog niveau, waarbij ernaar werd gestreefd zowel het klassieke als het meer avontuurlijke repertoire aan bod te laten komen. Zo komen wij in de programmering bijvoorbeeld Alban Berg tegen naast Haydn en Verdi (Quatuor Parrenin, november 1958), en een maand later Marius Flothuis (diens opus 44) naast Mendelssohn en Brahms. Het Quintetto Chigiano speelt naast Dvořák een Pianokwintet van Malipiero17 (maart 1959) en hun collega’s van het Quartetto di Roma spelen een jaar later een Pianokwartet van Viozzi18, geflankeerd door Brahms en Fauré. Ook Nederlandse hedendaagse componisten komen aan bod. Het seizoen 1960/61 wordt geopend met Willem Pijpers Tweede Pianotrio, gesandwicht tusssen Beethoven en Brahms. Zo is er voor elk wat wils, vooral – zoals uit de gegeven voorbeelden blijkt – voor de liefhebbers van kamermuziek met piano. Voor hen moet
het concert op 25 oktober 1960 een bijzondere belevenis zijn geweest: het Amadeus Kwartet speelt die avond Brahms’ Pianokwartet opus 26 met de Engelse meesterpianist Dennis Matthews. Maar ook andere bezettingen komen voor, zoals het Tsjechisch Nonet (met Martinu’s Nonet uit 1915) en het Quintette à vent français (fluitist Jean Pierre Rampal) met werken van Françaix19, Honegger, Debussy en Damase20. Dit neemt niet weg dat er ook voor de liefhebber van het klassieke strijkkwartet veel moois te genieten was. Het Borodin Kwartet (februari 1966, met Sjostakovitsj en Beethoven), het Hongaars Strijkkwartet (met Haydn, Beethoven en Bartók) en het Quartetto Italiano (met Haydn en Schubert, november 1968) zijn slechts enkele voorbeelden van het uitzonderlijk hoge niveau van de concerten van de Vereeniging voor Kamermuziek.
17 Gian Francesco Malipiero (1882-1973), Italiaans componist 18 Giulio Viozzi (1912-1984), Italiaans componist
19 Jean Françaix (1912-1997), Frans componist 20 Jean-Michel Damase (*1928), Frans componist
Blijvend hoog niveau / 67
In het seizoen 1970/71 schotelde het bestuur zijn leden twee series voor die zo ongeveer de wereldtop aan strijkkwartetten omvatten.
Paul Hindemith.
In het seizoen 1970/71 schotelde het bestuur zijn leden twee series voor die zo ongeveer de wereldtop aan strijkkwartetten omvatten, aangevuld met een Italiaans pianotrio, het Trio di Bolzano, en een Nederlands blaaskwintet, het Danzi Kwintet, bestaande uit Frans Vester, fluit, Maarten Karres, hobo, Piet Honingh, klarinet, Brian Pollard, fagot en Adriaan van Woudenberg, hoorn. Dit ensemble, in 1958 opgericht door Frans Vester, legde zich speciaal toe op het uitvoeren van eigentijdse werken. Daar was wel moed voor nodig. Toen zij in Pulchri Studio in april 1958 de Nederlandse première gaven van Schönbergs Blaaskwintet opus 26 zaten er slechts vijftien mensen in de zaal. Voor de Vereeniging voor Kamermuziek brachten zij op 17 december 1970 een programma met werk van componisten variërend van François René Gebauer en Anton Reicha, beiden tijdgenoot van Beethoven, tot Rudolph Escher en John Cage, beiden geboren in 1912, dat zij afsloten met de Kleine Kammermusik opus 24, nr. 2 van Paul Hindemith. Bij een volgende gelegenheid (4 april 1974) speelden zij van de jonge Nederlandse componist David Porcelijn (*1947) diens Pulverisations (1972). Er kwamen wel vaker blazers aan bod, zoals wederom het Quintette à vent français (14 december 1971), maar toch
68 \ Blijvend hoog niveau
meestal in samenwerking met strijkers. Zo trad in 1969 het Franse Pleyel Fluitkwartet hier met veel succes op. Zij werden het jaar daarop teruggevraagd, maar moesten op het laatste moment wegens ziekte afzeggen. Het Amati Strijkkwartet (‘uit Amsterdam’ vermeldt het programma uitdrukkelijk) sprong in. Dit ensemble, bestaande uit de violisten Jacques Holtman en Richard Kilmer, altist Ton Willems en cellist Ben de Ligt, trad voor het Haagse voetlicht met Willem Pijpers (onvoltooide) Vijfde Strijkkwartet. Blijkbaar beviel dit, want ook zij werden teruggevraagd. Op 27 januari 1972 (Mozarts verjaardag, maar hij stond niet op hun programma) speelden zij, versterkt met Herman Krebbers en Theo Bruins het Concert voor viool, piano en strijkkwartet van Ernest Chausson. Het kwam, zoals wij zagen, vaker voor dat het strakke stramien van het strijkkwartet werd doorbroken. Het Wührer Strijksextet kwam in oktober 1969 naar Den Haag met het Eerste Strijksextet van Brahms en Tsjaikovski’s Souvenir de Florence. Ook onbekend werk stond in Diligentia regelmatig op de lessenaars. Wie kent heden ten dage nog het Vierde Strijkkwartet van J. Feld, van wie mij niet meer bekend is dan dat hij in 1925 is geboren? Het Smetana Kwartet
Skampa Kwartet. Amati Strijkkwartet.
speelde het op 6 november 1969. Het waren vaak de buitenlandse ensembles die werk van landgenoten introduceerden. Zo kwam het Bartók Kwartet regelmatig met werk van zijn naamgever, evenals het Alban Berg Kwartet met dat van de zijne. Het Engelse Lindsay Kwartet speelde op 7 februari 1974 Elgars Strijkkwartet opus 83. In het programma lag die avond een inlegvel met een door het ensemble zelf aangeleverde toelichting. Het was een uitzondering: programmatoelichtingen, die in de beginjaren zo uitvoerig plachten te zijn, waren in onbruik geraakt. Dit was het eerste optreden van het Britse viertal voor de Vereeniging. Zij keerden in volgende jaren terug met onder andere het Tweede en het Derde Strijkkwartet van hun landgenoot Michael Tippett (1905-1998). Het was ook een Engels kwartet, het Alberni Kwartet, dat Benjamin Brittens Eerste Strijkkwartet opus 25 aan het Haagse publiek voorstelde (7 oktober 1976). Ook Franse muziek kwam aan bod. Het Quintette Marie-Claire Jamet speelde een geheel Frans programma met onder andere Debussy’s Sonate voor fluit, altviool en harp en Albert Roussels Serenade op. 30 voor fluit, harp, viool, altviool en cello (16 november 1972). Het Quartetto
Italiano presenteerde op 17 april 1975 aan het Haagse publiek een Strijkkwartet van Sylvano Bussotti (*1931), bekend om de grafische notatie van zijn muziek. Maar ook Nederlandse ensembles (waar in de ledenvergaderingen nogal eens op aangedrongen werd) traden op, zoals het Guarneri Trio van (aanvankelijk) violist Herman Krebbers (later Mark Lubotsky), pianiste Danielle Dechenne en haar man, cellist Jean Decroos. Zij gaven in februari 1975 een mooie Ravel-avond met diens Vioolsonate, Sonate voor viool en cello en het Pianotrio. Het Concertgebouw Pianokwartet voerde op 12 december 1972 de Suite-Divertissement van de Pools-Franse componist Alexandre Tansmann (1897-1986) uit. Het Praags Strijkkwartet bracht in november 1975 het Derde Strijkkwartet van J. Tansinger naar Den Haag, in 1978 gevolgd door het Franz Schubert Kwartet uit Wenen met een aan hen opgedragen Strijkkwartet van Thomas Perne (*1956). En opnieuw betreurt men dat het bestuur zo standvastig volhardde in zijn beleid om geen toelichtingen te verstrekken op de te spelen werken en hun componisten. Want wie kent nu nog, en wie kende toén, A. Tansmann, J. Tansinger en Thomas Perne? Maar goed, er was naast Haydn, Mozart, Brahms en Schubert in ieder geval variëteit genoeg.
Blijvend hoog niveau / 69
Mendelssohn Trio. Vermeer Quartet.
Aan nieuwe en nog onbekende ensembles gaf het bestuur eveneens kansen. Vaak met veel succes. Reeds op 19 oktober 1972 trad onder auspiciën van de Vereeniging in Diligentia het kersverse Tokyo Strijkkwartet hier op, toen nog geheel Japans en nog maar twee jaar tevoren opgericht in New York. Het was een doorslaand succes. Weberns Fünf Sätze opus 5, waar een muisstille en tot op het podium gevulde zaal ademloos naar had geluisterd, herhaalden zij. Natuurlijk werden zij spoedig teruggevraagd. En opnieuw kwamen zij, met naast Mozart en Debussy, de Fünf Sätze (25 november 1974). Niet ongenoemd in dit verband mag het Mendelssohn Trio blijven, bestaande uit Jaring Walta, viool, Jan van der Meer, piano en Elias Arizcuren, cello, dat op 8 april 1976 Willem Pijpers’ Tweede Pianotrio ten gehore bracht. Op 1 december 1977 trad het nog jonge Amerikaanse Vermeer Kwartet, opgericht in 1969, voor de eerste keer voor de Vereeniging op met Haydn (opus 77, 2), Beethoven (opus 130), Wolf (Italienische Serenade) en Webern (Fünf Sätze). Andere first offenders waren in die jaren het Pražák Kwartet (29 april 1982) en het Beaux Arts Pianotrio, dat op 31 januari 1980 voor het eerst zijn opwachting in Diligentia maakte. Het was in 1955 opgericht door de onvermoeibare Menahem Pressler, piano en zijn metgezellen Daniel Guilet, viool en
70 \ Blijvend hoog niveau
Bernard Greenhouse, cello. Sindsdien was Guilet opgevolgd door Isidore Cohen. Hun optreden was een overweldigend succes. Het trio is herhaalde malen terug geweest, maar ook in ander verband hebben wij Menahem Pressler hier gehoord, namelijk samen met het Fine Arts Kwartet in onder andere Schuberts Forellenkwintet, met de Nederlandse bassist Hans Roelofsen (1991). Ook het eerste optreden op 26 april 1984 van het piepjonge Hagen Kwartet (cellist Clemens Hagen was slechts 18 jaar oud!) behoort hier vermeld te worden. Zij speelden naast Mozart en Beethoven ook het Tweede Strijkkwartet opus 10 van Kodály. Buitenlandse en Nederlandse ensembles wisselden elkaar af. Op 9 december 1980 trad het Haags Blaaskwintet voor het voetlicht. Het was een thuiswedstrijd voor de vijf leden van het Residentie Orkest: fluitist Koos Verheul, hoboïst Hans Roerade, klarinettist Jan Cober, hoornist Vicente Zarzo en fagottist Ton Kerstens, bij deze gelegenheid in Louis Spohrs Pianokwintet opus 52 bijgestaan door pianist Jan van der Meer. Soms moest het bestuur op zeer korte termijn handelen. Toen op maandag 23 november 1981 het Trio d’Archi di Roma wegens ziekte plotseling zijn concert voor die donderdag afzegde, zag het bestuur kans tijdig vervanging te organiseren.
Ad Libitum Kwartet. Beaux Arts Trio.
Het Londense Medici Kwartet, dat niet eerder in Den Haag was opgetreden, nam de honneurs waar, met onder andere Benjamin Brittens Derde Strijkkwartet, opus 94. Niet altijd was het nodig een vervangend ensemble te engageren. Toen in februari 1985 de Duitse altviolist Franz Bayer, die met het Melos Kwartet de volgende dag strijkkwintetten van Mozart en Brahms zou uitvoeren, plotseling ernstig ziek werd en in een Amsterdams ziekenhuis werd opgenomen, kon het concert toch doorgaan, maar nu met enkel strijkkwartetten.
Brahms’ Pianokwintet opus 34 met het Allegri Kwartet uit Londen, en weer een jaar later, op 17 december 1985 voerden Martijn van den Hoek, piano en Hans Roelofsen, contrabas, met leden van het Pražák Kwartet uit Praag Schuberts Forellenkwintet uit. Martijn van den Hoek bracht met het Kwartet Sine Nomine uit Lausanne op 4 maart 1993 het Pianokwintet van César Franck ten gehore. En als wij altvioliste Nobuko Imai, (met het Vermeer Kwartet, 27 maart 1986) ook tot de Nederlandse solisten mogen rekenen, dan hoort ook haar naam in dit rijtje thuis.
Ook Nederlandse solisten kregen op gezette tijden de kans zich in het kader van de concertseries van de vereniging aan het Haagse publiek te presenteren. Zo speelde George Pieterson, solo-klarinettist van het (toen nog niet Koninklijke) Concertgebouworkest op 21 oktober 1982 Brahms’ Klarinetkwintet opus 115 met het kort tevoren in Nederland geherformeerde Glinka Kwartet. Oorspronkelijk van Russische komaf was dit kwartet in 1980 door Misha Geller (altviool) en Dmitri Ferschtman (cello) samen met andere Russisiche immigranten, onder wie Zino Vinnikov (viool) opnieuw opgericht. Op 10 november 1983 vertolkte Emmy Verhey met het Engelse Gabrieli Kwartet het Rondo voor viool en strijkkwartet van Schubert. In 1984 speelde Rian de Waal, die het jaar tevoren finalist was geworden in het Concours Reine Elizabeth,
Blijvend hoog niveau / 71
Vanaf 1955/56 waren er twee series, A van zes concerten op donderdag, B van zes concerten op dinsdag. Vanaf 1988/89 bestonden beide series uit vier concerten. Sinds 2002/03 bevat het abonnement één serie van zes concerten. Naast de abonnementsprijs werd aanvankelijk ƒ 1,50 (A-serie), resp. ƒ 1,- (B-serie) in rekening gebracht voor toezending vooraf van het programma, in 1970/71 verhoogd tot ƒ 3,-, resp. ƒ 2,-. Vanaf 1973 werd bovendien bespreekgeld berekend, aanvankelijk ƒ 0,30, later ƒ 0,50 per concert. Vanaf 1977 werden deze extra’s, evenals een ‘energietoeslag’, in de abonnementsprijs verwerkt. De abonnementen werden toen verkocht met de toevoeging ‘rechten inbegrepen’ (r.i.). Met deze toeslagen is in deze tabel geen rekening gehouden, evenmin als met later geïntroduceerde extra’s als garderobe, pauzedrankje e.d. en kortingen als C.J.P. en 65+. Ook het extra concert (1997/98 t/m 2008/09), dat geen onderdeel uitmaakte van een serie, is hier buiten beschouwing gelaten.
72 \ De kosten
Abonnementsprijzen Seizoen A-serie B-serie 1955/56 t/m 1960/61
ƒ 20,-
ƒ 13,50
1961/62 t/m 1963/64
ƒ 24,-
ƒ 16,-
1964/65 t/m 1966/67
ƒ 30,-
ƒ 20,-
1967/68
ƒ 33,-
ƒ 22,-
1968/69
ƒ 36,-
ƒ 24,-
1969/70 t/m 1971/72
ƒ 45,-
ƒ 30,-
1972/73
ƒ 48,-
ƒ 32,-
1973/74 t/m 1974/75
ƒ 54,-
ƒ 36,-
1975/76
ƒ 60,-
ƒ 40,-
1976/77
ƒ 66,-
ƒ 44,-
1977/78
ƒ 72,-
ƒ 48,-
1978/79
ƒ 75,-
ƒ 50,-
1979/80
ƒ 81,-
ƒ 54,-
1980/81
ƒ 90,-
ƒ 60,-
1981/82
ƒ 96,-
ƒ 64,-
1982/83
ƒ 105,-
ƒ 70,-
1983/84
ƒ 120,-
ƒ 80,-
1984/85
ƒ 132,-
ƒ 88,-
1985/86 t/m 1987/88
ƒ 138,-
ƒ 92,-
1988/89
ƒ 93,50
ƒ 93,50
1989/90 t/m 1991/92
ƒ 97,50
ƒ 97,50
1992/93 t/m 1993/94
ƒ 102,50
ƒ 102,50
1994/95
ƒ 110,-
ƒ 110,-
1995/96
ƒ 115,-
ƒ 115,-
1996/97
ƒ 125,-
ƒ 125,-
1997/98 t/m 1998/99
ƒ 136,-
ƒ 136,-
1999/2000 t/m 2000/01
ƒ 145,-
ƒ 145,-
2001/02
ƒ 150,-
ƒ 150,-
2002/03 (Kon. Con.)
€ 95,-
2003/04 (Kon. Con.)
€ 95,-
2004/05
€ 105,-
2005/06 t/m 2006/07
€ 115,-
2007/08
€ 130,-
2008/09
€ 136,-
2009/10
€ 140,-
2010/11
€ 145,-
2011/12
€ 170,-
13.
Eind vijftiger jaren begonnen de honoraria van de geëngageerde ensembles langzaam op te lopen. Om een idee te geven van de financiële huishouding van de vereniging in die jaren volgen hier enkele kerncijfers over de jaren 1959 tot 1969. In het boekjaar (gelijk lopend met het seizoenjaar) 1959/60 bedroegen de inkomsten aan abonnementen- en kaartverkoop (afgezien van enige gekweekte rente) voor beide series samen circa ƒ 19.000. Daartegenover stonden uitgaven van ƒ 18.800, zodat een batig saldo resteerde van circa ƒ 200. Het jaar daarop gaf vergelijkbare cijfers te zien, al bedroeg het netto resultaat toen slechts ƒ 2,84. Maar aan het eind van dat decennium bedroegen de uitgaven circa ƒ 34.000 en moest het jaar worden afgesloten met een verlies van een kleine ƒ 1.000. Op het programmaoverzicht van het seizoen 1971/72, dat in het archief van de stichting bewaard is gebleven, zijn (kennelijk door een bezorgd bestuurslid) met de pen de honoraria genoteerd die de gecontracteerde ensembles in rekening hadden gebracht. Het dubbele uitroepteken achter de optelsom (‘ƒ 27.550 !!’) verraadt zijn zorgen: de kosten liepen op. Het was dus onvermijdelijk de abonnementsprijzen van tijd tot tijd te verhogen. De A-serie kostte dat seizoen ƒ 45,-, de B-serie ƒ 30,-. Het jaar daarop werden deze prijzen bescheiden verhoogd, maar het abonnement op de programmatoezending
werd verdubbeld: ƒ 3,- voor de A-serie, ƒ 2,voor de B-serie. Bovendien werd vanaf 1973 bespreekgeld in rekening gebracht van ƒ 0,30, later ƒ 0,50 per plaats per concert. Dit bedrag verdween al snel geruisloos in de abonnementsprijs, evenals de ‘energietoeslag’ van (aanvankelijk) ƒ 3,-. Daarna werden de abonnementsprijzen vrijwel jaarlijks verhoogd. Het gevolg van dit alles was dat de prijzen in 1984 waren opgelopen tot ƒ 132,- (A-serie) en ƒ 88,- (B-serie) ‘alle rechten inbegrepen’. Het valt te vrezen dat de abonnementenverkoop terugliep, want in het seizoen 1984/85 is voor het eerst sprake van losse kaartverkoop à ƒ 25,- (al snel verhoogd tot ƒ 27,50) per plaats, waarbij vanaf het volgende seizoen bovendien verzendkosten in rekening werden gebracht. Wij zullen het prijsverloop hier verder niet op de voet volgen. Maar uit dit korte overzicht blijkt wel hoe zorgvuldig het bestuur, ook toen al, telkens, stapje voor stapje, niét de tering naar de nering, maar omgekeerd, de nering (de verkoop van abonnementen en kaarten) naar de tering (de kwaliteit van het muziekgenot) zette.
De kosten / 73
Puck Wieringa Op 28 oktober 2004 overleed Cornelia Hendrika Wieringa, beter bekend als Juffrouw of Puck Wieringa. Zij was 85 jaar eerder geboren in Diligentia. Zij had daar ook gewoond, totdat zij in 1994, op 75-jarige leeftijd, verhuisde naar een klein appartement in de Korte Houtstraat. ‘Diligentia is letterlijk mijn leven,’ zei zij in 1982 tegen Lex Dalen Gilhuys, die haar interviewde voor de Haagsche Courant. Pucks vader, Hendrik Wieringa, was pas 16 jaar toen hij op 3 oktober 1902 in dienst trad bij de Maatschappij Diligentia. Zijn moeder was na de dood van haar man hertrouwd met een zekere Van Olphen, die sinds 1891 pachter was van het gebouw aan het Lange Voorhout. De jonge Hendrik Wieringa nam, na het overlijden van zijn stiefvader, al spoedig de touwtjes in handen. Het was hem een doorn in het oog dat de opbrengst van kaartverkoop en plaatsbespreking, waarvoor men bij de firma Van Eck in de Vlamingstraat moest zijn, voor het grootste deel aan die firma toeviel, terwijl zijn moeder verantwoordelijk bleef voor het gebouw en de zaal. Hij bracht daarin met toestemming van het bestuur der Maatschappij verandering. Hij wist bovendien de revenuen in korte tijd aanmerkelijk op te krikken door, toen de Diligentia-concerten naar het Gebouw voor Kunsten & Wetenschappen werden verplaatst, cabaret- en filmvoorstellingen naar Diligentia te halen. Toen zijn moeder na twintig jaar haar werkzaamheden beëindigde, kon hij haar een pensioen toekennen van ƒ 600 per jaar, later met nog eens ƒ 600 verhoogd. Samen met zijn vrouw bestierde hij Diligentia op voortvarende wijze. Zijn vrouw zag toe op het personeel, waaronder de ‘bode’, die de podiumbelichting bediende, het toneelgordijn ophaalde en weer liet zakken, voor de kolenkachels zorgde (totdat in 1926 centrale verwarming werd geïnstalleerd) en in de pauze het buffet bemande. Het echtpaar Wieringa woonde met zijn vier dochters, waarvan Puck de jongste was, in Diligentia. De woonkamer was aan de voorzijde op de begane grond, boven waren de slaapkamers. Het aan de oudere Diligentiabezoekers nog wel bekende loketkamertje in de hal, waar in latere jaren ‘Juffrouw Puck’ zetelde, veelal geassisteerd door haar zuster Loes, was het kantoor. Na het overlijden van vader Wieringa in 1945 nam Annie, zijn oudste dochter, zijn positie als pachter over. Op 4 juni 1948 werd het veertigjarig jubileum van de oude mevrouw Wieringa - die wegens haar zichtbare aanwezigheid bij alle evenementen wel ‘de soliste van de pauze’ werd genoemd - groots gevierd. Zij werd letterlijk ‘in de bloemetjes gezet’. Zij overleed op 16 oktober 1950. Om gezondheidsredenen moest Annie in 1963 haar werkzaamheden in Diligentia beëindigen, Puck nam het over. Het werk nam haar volledig in beslag. Van alle kunstvormen die er, letterlijk, ten tonele werden gevoerd, was de kamermuziek haar het liefst. Zij genoot van de vaak kortstondige, maar ook dikwijls weerkerende contacten met de grote kunstenaars die zij in haar ‘huis’ mocht ontvangen. In haar kantoortje in de hal regeerde zij met vaste hand over de plaatsbespreking. Veel concertbezoekers zullen zich haar ongetwijfeld herinneren. Haar laatste jaren leefde Puck teruggetrokken in haar appartement in de binnenstad, omringd door de liefhebbende zorg van een tweetal goede vrienden. Bij de opening van het gerenoveerde gebouw door koningin Beatrix op 12 september 2004 bezocht zij haar dierbare geboortehuis voor het laatst [foto]. Bij haar overlijden, nauwelijks zes weken later, bleek dat zij de Stichting voor Kamermuziek een legaat van ƒ 1.000 had toegekend.
74 \ De kosten
De gouden jaren van de wachtlijsten waren in de jaren tachtig verleden tijd. Voordien plachten de abonnementen van de vaste ledenabonnees die niet tijdig hadden betaald, te worden toegewezen aan aspirantleden naar datum van hun aanmelding op de wachtlijst. Dat kon, vooral voor de A-serie, wel eens jaren geduld vergen. Na de definitieve toewijzing van de abonnementen volgde dan, kort voor aanvang van het seizoen, de loting, die in feite steeds door het bestuur werd verricht. De plaatsbespreking werd vervolgens verzorgd door Mejuffrouw (‘Puck’) Wieringa, die haar moeder in Diligentia was opgevolgd. De leden-abonnees wachtten thuis rustig de hun aldus toegewezen plaatsen af. De voortschrijdende verzakelijking bracht mee dat later, vanaf 1984 om precies te zijn, in de circulaire werd vermeld dat toewijzing van de plaatsen geschiedde in volgorde van binnenkomst van de betaling.
L. Brouwer.
Ledenvergaderingen De notulen van de algemene ledenvergaderingen, die jaarlijks in de maand juni plachten te worden gehouden, vertonen een grote eentonigheid. Dat is niet zo’n wonder, er waren - wij zagen het al eerder - nauwelijks leden die van hun belangstelling hiervoor blijk gaven. Als er op 3 juni 1970 behalve de bestuursleden drie gewone leden aanwezig zijn, roept de voorzitter verheugd uit: driémaal zoveel als vorig jaar! De notulen van de ledenvergadering van 11 juni 1975 maken zelfs expliciet melding van ‘het grote aantal leden’: vier. In de algemene ledenvergadering van 6 juni 1969 geeft mevrouw Greve te kennen dat zij haar functie van secretaris wil neerleggen. Zij wordt in die functie opgevolgd door mevrouw H.M. de Roo van Alderwerelt-Boekwijt, maar blijft wel lid van het bestuur. Mejuffrouw I.S. Karafiat en vicevoorzitter Ir. B. Reinders treden af, beiden wegens vertrek uit Den Haag, vermelden de bestuursmededelingen. In hun plaats worden geen opvolgers benoemd, er blijven immers nog zeven bestuursleden over, wat ruim voldoende lijkt. De heer Reinders wordt in de functie van vicevoorzitter opgevolgd door L. Brouwer, viceadmiraal b.d. Een formele kwestie die het bestuur in deze jaren bezighoudt lijkt een formaliteit, maar raakt aan het voortbestaan van de vereniging: de duur waarvoor de koninklijke goedkeuring was verleend verstrijkt op 10 september 1972. Dit hangt samen met het feit dat in de wetgeving van destijds een maximale levensduur van verenigingen was voorgeschreven. Na verloop van die termijn moest koninklijke goedkeuring voor een nieuwe termijn worden aangevraagd, waartoe in een algemene ledenvergadering moest worden besloten. Voer voor juristen, voer dus ook voor voorzitter De Brauw, die hierover een lang epistel schreef aan mevrouw De Roo van Alderwerelt, de nieuwe secretaris. Hij ziet een andere manier om de duur verlengd te krijgen, schrijft hij haar, namelijk door gebruik te maken van een recente wet (hij verwijst
De kosten / 75
‘De vraag zou dus zijn’, schrijft De Brauw, ‘of er nog iets anders te wijzigen valt waarvoor wel een echte wijziging met goedkeuring daarop door de Kroon nodig zou zijn. Zoudt Gij dat eens in de statuten willen nakijken?’ Arme mevrouw De Roo… mevrouw De Roo naar de vindplaats in het Staatsblad, maar men kan zich afvragen of zij dit heeft nageslagen), die duurverlenging mogelijk maakt bij ministerieel in plaats van koninklijk besluit. Maar van die snellere weg kan men slechts gebruik maken als het enkel om duurverlenging gaat. ‘De vraag zou dus zijn’, schrijft De Brauw, ‘of er nog iets anders te wijzigen valt waarvoor wel een echte wijziging met goedkeuring daarop door de Kroon nodig zou zijn. Zoudt Gij dat eens in de statuten willen nakijken?’ Arme mevrouw De Roo…
Jhr. mr. J.H. de Brauw.
Maar De Brauw zou niet de grondige advocaat zijn die hij was als hij niet ook zelf in die statuten had gespeurd. Hem is één punt opgevallen. Volgens artikel 6 eindigt het lidmaatschap (behalve door de dood) door schriftelijke opzegging voor 1 mei of - wij zagen het al door de bittere ervaringen van het lid Hummel - door royement. Maar de voorzitter vraagt zich af of deze regeling ‘naar de praktijk’ nog wel juist is. Immers, het lidmaatschap eindigt niet door het niet nemen van een abonnement. Wie niet (vóór 1 mei) opzegt blijft lid, abonnement of geen abonnement. Wie niet opzegt behoudt zijn stemrecht. Kunnen die ‘niet-opzeggers’ hun lidmaatschap dan slechts kwijt raken
76 \ De kosten
door royement, uit te spreken door het bestuur? Zolang er wachtlijsten zijn loopt het zo’n vaart niet, dan komt er wel een ander die de opengevallen plaats inneemt en een abonnement bestelt. ‘Maar wat indien er geen wachtlijst meer zou zijn?’, vraagt de voorzitter zich bezorgd af. De regeling is ‘niet erg gelukkig,’ meent hij, ‘maar ik zou denken dat, zeker op het ogenblik nu er nog een wachtlijst is (…) de regeling wel ongewijzigd kan blijven’, besluit hij niettemin berustend. ‘Wat vindt Gij? Gaarne Uw bericht.’ Dat bericht (als het er al geweest is) ontbreekt in de archieven, maar het feit dat de levensduur van de vereniging bij Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 19 januari 1973 is verlengd tot 10 augustus 2002, betekent dat niet de koninklijke maar de ministeriële weg is gevolgd. Voordat deze termijn was verstreken had de vereniging echter een gedaanteverwisseling ondergaan waarover wij nog komen te spreken. De inbreng van de gewone leden blijft in de vergaderingen meestal beperkt tot acclamatie bij voorgestelde (her)benoemingen. De vergaderingen duren dan ook in de regel niet lang. Dat komt goed uit, want zij plegen kort voor het concert, dat op tijd moet beginnen, te worden gehouden. Toch komt er af en toe een spontaan voorstel uit de vergadering, bijvoorbeeld om ook eens andere ensembles dan strijkkwartetten te engageren, of om meer, dan wel juist minder moderne muziek te programmeren, om ensembles van eigen bodem te laten optreden, of om jonger publiek aan te trekken. Dergelijke aansporingen worden door het bestuur welwillend aangehoord en in overweging genomen, maar niet altijd met veel enthousiasme. Voor het werven van jonger publiek bijvoorbeeld voelt het bestuur niet veel. Aan nieuw publiek is geen behoefte, er is immers een wachtlijst, voor serie A zelfs met een wachttijd van vier jaar. En bovendien, vindt
de voorzitter, ‘elke drie maanden verandert de
Tokyo Kwartet.
smaak van het jonge publiek’ (vergadering van 6 juni 1969). Gelukkig is het bestuur nadien tot andere inzichten gekomen. De suggestie van een lid om in de programma’s informatie op te nemen over de optredende ensembles wordt door het bestuur overgenomen, maar ‘eventuele uitleg over de te spelen stukken en hun onderdelen’ acht het bestuur niet noodzakelijk, ‘aangezien in naslagwerken voldoende inlichtingen te vinden zijn’ (vergadering van juni 1980). Ook de suggestie om een kwartet in de serie op te nemen dat op oude instrumenten speelt vindt weinig weerklank bij het bestuur. Naar aanleiding van dat voorstel merkt de voorzitter op ‘dat het spelen op oude instrumenten heel aardig en nuttig is’, maar een hele avond lijkt hem ‘niet geschikt voor onze vereniging’ (vergadering van juni 1981). In de algemene ledenvergadering van 15 juni 1976 wordt voorzitter Jhr. mr. J.H. de Brauw herdacht, die kort tevoren door een verkeersongeluk om het leven is gekomen. Vicevoorzitter L. Brouwer wordt tot voorzitter benoemd en in de vacature wordt voorzien door de benoeming van mr. ir. L.B. Chavannes. In de vergadering van juni 1979 wordt het bestuur aangevuld met mevrouw N. Hillenius-Boersma.
Voor aanvang van het concert van het Tokyo Kwartet op 18 november 1980 wordt een ogenblik stilte in acht genomen wegens het plotselinge overlijden van bestuurslid mevrouw M.J. Blackstone-de Groot. Ook in de ledenvergadering van juni 1981 wordt zij kort herdacht. De agenda van die vergadering vermeldt het aftreden van mevrouw M.W. Greve-de Stoppelaar, de inmiddels 81-jarige dochter van mr. A. de Stoppelaar, een van de oprichters van de vereniging, die zij als secretaris is opgevolgd. Zij wordt bij acclamatie tot erelid benoemd. Het bestuur, bestaande uit de heren Brouwer, Chavannes en Koumans, die in 1957 is toegetreden, en de dames De Roo van Alderwerelt en Hillenius, zal zich beraden over aanvulling met een zesde bestuurslid. Deze blijkt een jaar later gevonden te zijn: in de vergadering van juni 1982 wordt mr. E. Wervelman als bestuurslid benoemd. Twee jaar later treedt mevrouw M. Blode tot het bestuur toe. Er was aan extra ‘menskracht’ ook wel behoefte. In de bestuursvergadering van 25 november 1983 was besloten dat Puck Wieringa, zakelijk leider van Diligentia, de plaatsbespreking niet meer zou verzorgen, het bestuur zou dit in het vervolg zelf doen. Mevrouw De Roo van Alderwerelt, die de functie van secretaris-penningmeester bekleedde, nam die taak voor haar rekening. ‘Met het oog op het nieuwe systeem van plaatsbespreken, wat nog niet tot alle leden is doorgedrongen’, schreef zij in een notitie aan het bestuur, ‘lijkt het mij het beste dat ik de verkoop, betaling en plaatsbespreking, nog samen doe met mw. Blode, met dien verstande dat de bestellingen, betalingen etc. nog gewoon bij mij binnenkomen. Ik ken iedereen en weet waar de mensen gewoonlijk willen zitten.’ Dit werk werd na het aftreden van mevouw De Roo voortgezet door mevrouw Blode, later door anderen, die nog ter sprake zullen komen. Ruim 25 jaar is dat zo gebleven, totdat Diligentia het enkele jaren geleden heeft overgenomen. Mevrouw De Roo van Alderwerelt trad op 6 mei 1985 na 17 jaar bestuurslidmaatschap uit het bestuur. Zij werd bij die gelegenheid, evenals haar voorgangster, tot erelid benoemd.
De kosten / 77
78 \ De kosten
14.
Intussen maakte het bestuur zich zorgen. Het aantal verkochte abonnementen voor het seizoen 1984/85 was met dertig gedaald. Ook de losse kaartverkoop liep in dat seizoen substantieel (met circa ƒ 4.000) terug. Aan de werving van nieuwe leden diende de hoogste prioriteit te worden gegeven. In de bestuursvergadering van november 1984 werd besloten dat alle leden de circulaire voor het nieuwe seizoen in duplo zouden ontvangen met het verzoek het tweede exemplaar aan ‘een potentiële concertbezoeker’ te geven. Ook zou worden geïnformeerd naar de kosten van een ‘reclamebiljet’, dat op strategische plaatsen in de stad kon worden aangeplakt. In het jaarboekje en in het maandoverzicht van Diligentia zouden advertenties worden geplaatst. De inspanningen die het bestuur zich getroostte bleken hun uitwerking niet te missen. De inkomsten uit losse verkoop stegen het volgende seizoen reeds met circa ƒ 5.700 en ook het aantal abonnementen gaf een lichte stijging te zien, van 752 tot 770 (voor beide series tezamen). Opgelucht kon het bestuur de jaarcijfers afsluiten met een batig saldo van circa ƒ 7.000, waar het vorig jaar nog een verlies te zien had gegeven. Een en ander stemde weliswaar tot grote vreugde, meende de secretaris-penningmeester in haar jaarverslag, het was ‘in de praktijk echter een absolute noodzaak, willen wij het hoge niveau van de gecontracteerde ensembles kunnen handhaven, zonder verhoging der prijzen’.
In de bestuursvergadering van november 1984 kwam ook het zogeheten ‘Utrechtse beraad’ ter sprake. In Utrecht plachten plaatselijke kamermuziekverenigingen uit het hele land periodiek bijeen te komen om gemeenschappelijke problemen - en daarvan was de zorg over het ledenbestand er ongetwijfeld een - met elkaar te bespreken. Ook ervaringen met geëngageerde ensembles konden er worden uitgewisseld. Dit landelijke overleg, tegenwoordig het LOK, Landelijk Overleg Kamermuziek genoemd, bestaat nog steeds. Besloten werd dat de Haagse vereniging dit beraad, waar het de laatste jaren verstek had laten gaan, weer zou bijwonen. Mevrouw Blode en de heer Koumans werden afgevaardigd naar de eerstvolgende bijeenkomst, op 8 april 1985. Het belang van dit halfjaarlijkse overleg werd door de opvolgende besturen overigens nogal verschillend gewaardeerd. In de bestuursvergadering van oktober 1989 rapporteerde mr. Wervelman, die het beraad die keer namens Den Haag had bijgewoond: ‘Het is wel goed om er bij te zitten, maar het nut is niet zo groot gezien de diversiteit van de aanwezige verenigingen en stichtingen.’
Ledenwerving / 79
De conclusie van het bestuur voor het vervolg was eenvoudig: ’goed luisteren, weinig zeggen.’ Enkele jaren later klinkt een heel ander geluid. Dan rapporteert de Haagse afgevaardigde in de bestuursvergadering: ‘Het blijkt heel nuttig te zijn deze vergaderingen bij te wonen.’ Lange tijd werd het Utrechtse beraad geleid door de heer Loevendie, voorzitter van de Tilburgse Kamermuziekvereniging met de weidse naam Koninklijke Liedertafel ‘Souvenir des Montagnards’. Hij werd in 1996 opgevolgd door de voorzitter van onze Haagse stichting, die deze functie tot 2003 vervulde. Niet alleen op landelijk, ook op plaatselijk niveau was er aanleiding tot overleg met andere aanbieders van kamermuziek, in het bijzonder met de Kunstkring Diligentia, die sinds enige tijd een eigen kamermuziekserie van vier à vijf concerten per seizoen in Diligentia organiseerde op de zondagmiddag. Een totaal van veertien à vijftien kamermuziekconcerten per seizoen in een en dezelfde zaal (vier en zes in de beide series van de Vereeniging en vier à vijf van de Kunstkring) was naar het oordeel van het bestuur te veel. Het ‘verzadigingspunt’ voor Den Haag en omstreken lag, meende men, op tien, hooguit twaalf kamermuziekconcerten per seizoen. De zaal zou dan beter bezet zijn, wat meer inkomsten zou opleveren, zodat men de goede ensembles zou kunnen blijven engageren. Overleg met vertegenwoordigers van Kunstkring Diligentia was geboden, temeer omdat zich een zekere voorkeur voor de zondagmiddag leek af te tekenen. Het resultaat van dit overleg, dat in januari 1987 plaatsvond, was dat er een enquête onder de concertbezoekers gehouden zou worden. Na analyse van de resultaten zou worden bezien waar de voorkeur van het publiek naar uitging. Misschien behoorde een co-productie op de zondagmiddag tot de mogelijkheden. Zo gezegd, zo gedaan. In het tweede kwartaal van 1987 werd in samenwerking met de besturen van beide organisaties door het bureau Winkelman & Van Hessen de beoogde enquête gehouden. Aan een kleine duizend abonnees en
80 \ Ledenwerving
concertbezoekers werd een enquêteformulier toegezonden of uitgereikt. De respons was bevredigend, bijna de helft van hen stuurde een ingevuld enquêteformulier terug. Hoewel de enquête daarop natuurlijk niet in het bijzonder was gericht, gaven de resultaten ook enig inzicht in de leeftijden van de kamermuziekliefhebbers, althans van hen die het formulier ingevuld terugzonden. Van hen was slechts 3% jonger dan dertig jaar, 28% tussen dertig en zeventig, en 69% ouder dan zeventig. Doorslaggevende conclusies heeft het bestuur destijds, voor zover valt na te gaan, niet aan deze cijfers verbonden. Wel lijkt deze uitkomst een bevestiging te zijn van de stelling dat de liefde voor de kamermuziek slechts met het klimmen der jaren tot ontwikkeling komt. Een niet verrassend resultaat was dat men voortzetting van de verscheidenheid in de programmering wenste naast behoud van topkwaliteit, waarbij de meesten een eventueel beperkte prijsverhoging voor lief wilden nemen. Ook een voorkeur voor de dinsdag- en in mindere mate de donderdagavond zal voor het bestuur van de Stichting bevredigend zijn geweest. Een kleine meerderheid sprak zich uit voor vermindering van het totale aantal concerten. Op basis van deze resultaten werd besloten het totale aantal concerten per seizoen terug te brengen tot twaalf. Zowel de beide series van de Vereeniging als de zondagmiddagserie van de Kunstkring zouden uit vier concerten bestaan. Ook spraken de beide organisaties af dat de Kunstkring haar prijzen niet lager zou vaststellen dan de Vereeniging en dat de jaarprogramma’s van beide organisaties zo veel mogelijk tegelijkertijd bekend gemaakt zouden worden. Een klein kamermuziekkartel. De prijs voor de concerten werd gesteld op ƒ 23,- per concert in abonnement en ƒ 27,50 voor losse kaarten. Maar met deze prijs en een zaalbezetting van gemiddeld 85% - de tijd van de wachtlijsten was voorgoed voorbij - konden de uitgaven niet geheel worden gedekt. Er moest dus naar sponsoring worden gezocht.
Het 75-jarig bestaan Intussen naderde het 75-jarig bestaan van de vereniging, op 11 november 1987. ‘Voor die gelegenheid ware een sponsor zeer wenselijk’, valt reeds in de notulen van de bestuursvergadering van 6 mei 1985 te lezen. Het vijftiende lustrum zou niet gevierd worden met festiviteiten, maar met een over de beide series verspreid tiental ‘zeer speciale concerten, van zeer bijzonder gehalte, zowel qua ensembles als qua programmering’, beloofde de ledencirculaire. Een en ander was mogelijk zonder prijsverhoging door onder andere een bijdrage van de Gemeente ’s-Gravenhage, ‘doch ook dankzij de trouw en de constante belangstelling van onze leden,’ zo liet het bestuur weten. Ook Diligentia hielp een handje. Zij verleende voor het jubileumseizoen 10% korting op de zaalhuur en maakte melding van de concerten in haar eigen publicaties. Welnu, het werd ook een prachtig seizoen, waarin diverse kroonjuwelen van de vereniging schitterden, zoals het Vermeer Kwartet (met onder andere Brittens Tweede Strijkkwartet opus 36), het Bartók Kwartet, het Pražák Kwartet, het Wiener Kammer Ensemble (met Beethovens Septet en Schuberts Octet), het Münchner Streichtrio, dat met de fluitist András Adorjan fluitkwartetten van Mozart speelde, het Tákačs Kwartet en het Tokyo Kwartet. In haar verslag over het jubileumseizoen 1987/88 kon de secretaris-penningmeester melden dat ‘het speciale karakter van de jubileumconcerten expliciet enthousiasme’ had gewekt en dat de publiciteit vruchten had afgeworpen. De verkoop van abonnementen was gestegen van 724 tot 751 (voor beide series samen), terwijl twintig nieuwe leden zich hadden aangemeld. Ook de verkoop van losse kaarten was toegenomen: 409 tegen 282 in het jaar daarvoor.
in het bijzonder werden gememoreerd) tussentijds af. Laatstgenoemde had sinds 1957 in het bestuur gezeten. Hij was op 28-jarige leeftijd zijn leraar aan het Koninklijk Conservatorium, de in dat jaar overleden Everhard van Beijnum, als bestuurslid opgevolgd. Hun plaatsen werden ingenomen door mevrouw A.E. Blackstone-den Herder, de schoondochter van mevrouw M.J. Blackstone-de Groot, en mevrouw M.W. Thalheimer. Ondanks de gunstige resultaten van het voorbije seizoen waren de zorgen over tanende belangstelling nog niet geheel verdwenen. Topensembles als het Borodin en het Cleveland Kwartet zou het bestuur, zo liet het de leden weten, niet ‘zonder speciale donaties’ hebben kunnen engageren. Zekerheidshalve werd de A-serie met ingang van het seizoen 1988/89 tot vier concerten teruggebracht. De werving van nieuwe leden zou ‘met kracht’ worden voortgezet. De leden werd verzocht in hun vrienden- en kennissenkring naar mogelijke kandidaten om te zien. Voorzitter Brouwer zag in ‘de ervaringen van de laatste jaren op het gebied van ons financeel beleid’ aanleiding de uitgangspunten van dat beleid en ‘de mogelijkheden om de jaarlijkse exploitatie van onze concertactiviteiten rond te krijgen’ op papier te zetten. Hij deed dit in een uitvoerige notitie van 5 september 1988. Daarin begroot hij de inkomsten per serie van vier concerten, op basis van 400 abonnementen en 35 losse kaarten per concert, op ƒ 41.500, de vaste uitgaven op ƒ 16.000, zodat voor honoraria ƒ 25.500 resteert. Uitgaande van een gemiddeld honorarium van ƒ 8.500 per concert levert dit dus een tekort op van ƒ 8.500. Conclusie: voor een seizoen met twee series van vier concerten zijn extra inkomsten van ƒ 17.000 nodig, in de vorm van donaties en/of sponsoring.
In de ledenvergadering van 9 mei 1988, waarin dit verslag aan de leden werd gepresenteerd, traden mevrouw Hillenius en de heer Koumans (wiens ‘waardevolle adviezen’door de voorzitter
Ledenwerving / 81
82 \ Ledenwerving
15.
In de bestuursvergadering van 18 november 1987 had mevrouw Blode voorgesteld te onderzoeken of de Vereeniging voor Kamermuziek niet ‘veranderd’ kon worden in een ‘beter werkbare stichting’. Dat beter werkbare zal haar wel ingegeven zijn door de rompslomp van een jaarlijkse algemene ledenvergadering waar de leden, op een enkele uitzondering na, toch praktisch nooit verschenen. Slechts één keer was voor de algehele afwezigheid van gewone leden een andere verklaring te geven geweest dan gebrek aan belangstelling (of was het: blindelings vertrouwen in het gevoerde beleid?). De notulen van juni 1986 vermelden dat achteraf was gebleken dat bij aanvang van de vergadering ‘door nalatigheid van het personeel van Diligentia de deuren onmiddellijk [waren] gesloten, zodat de leden die de vergadering hadden willen bijwonen, onverrichter zake naar huis moesten gaan.’ Veel zullen dat er misschien toch niet geweest zijn. Het woord ‘veranderen’ was overigens goed gekozen. Door een wijziging in het Burgerlijk Wetboek was het in 1987 mogelijk geworden een vereniging, mits met toestemming van de rechtbank, om te zetten in een stichting met
behoud van de identiteit van de rechtspersoon. Die bleef bij zo’n gedaanteverwisseling dus gewoon bestaan, alleen in een andere rechtsvorm. Zodoende is het gelukkig ook geheel verantwoord het 100-jarig bestaan van de stichting in 2012 te vieren en dit eeuwfeest niet uit te stellen tot honderd jaar na deze omzetting. Voor wijziging van de rechtsvorm diende men tot 1987 eerst de nieuwe stichting op te richten, waaraan de vereniging dan haar vermogen moest overdragen (met alle, ook eventuele fiscale, gevolgen van dien). Daarna kon de oorspronkelijke vereniging worden ontbonden en geliquideerd. De stap naar een ‘beter werkbare’ stichting was nu, door deze wetswijziging, betrekkelijk eenvoudig geworden. Het gaf meteen de gelegenheid om de langzamerhand wat verouderde statuten te moderniseren.
De Vereeniging wordt een stichting / 83
Op eenparig advies van zijn beide rechtsgeleerde raadslieden besloot het bestuur alsnog tot de eenvoudige naam ‘Stichting voor Kamermuziek’.
Met name zou de bestemming van een eventueel liquidatiesaldo bij vereffening van de stichting aangepast kunnen worden omdat men de indruk had dat potentiële donateurs zich lieten afschrikken door de bestaande formulering. Daarin ontbrak namelijk de bepaling dat die bestemming zoveel mogelijk in overeenstemming moest zijn met het doel van de rechtspersoon. Er liep echter nog een procedure over vrijstelling van BTW, waarvan men de uitslag (overigens zonder veel hoop op een gunstig resultaat) eerst wilde afwachten. Aan de Haagse notaris mr. G. Verdoes Kleijn, die met enkele bestuursleden persoonlijk bevriend was, vroeg het bestuur advies. Toen het verzoek om vrijstelling van BTW ook in hoger beroep definitief was afgewezen, besloot men de stichtingsplannen door te zetten. Eind 1988 lag een ontwerp voor de nieuwe statuten gereed. Het was nu zaak van de rechtbank goedkeuring voor de omzetting te verkrijgen. Daartoe moest opdracht aan een advocaat worden gegeven. In overleg met voorzitter Brouwer wendde Verdoes Kleijn zich tot mr. P.A. Wackie Eysten, verbonden aan het kantoor Blackstone, Rueb & Van Boeschoten, gevestigd aan de Koninginnegracht. Nu was er met de conceptakte iets merkwaardigs aan de hand. Kennelijk geïnspireerd door het nieuwe besef van behoud van identiteit van de rechtspersoon, die weliswaar een metamorfose onderging maar in wezen toch dezelfde bleef, luidde het voorstel de oude naam zoveel mogelijk te behouden en de nieuwe naam te doen luiden: ‘Stichting Kamermuziekvereniging ’s-Gravenhage’. Dit stuitte evenwel op begrijpelijke bezwaren bij de Officier van Justitie die in een rekestzaak als deze de rechtbank van advies moest dienen. Deze magistraat meende, niet verrassend, dat het gebruik van tweeërlei rechtsvorm in de
84 \ De Vereeniging wordt een stichting
naam van één enkele stichting verwarrend was. Op eenparig advies van zijn beide rechtsgeleerde raadslieden besloot het bestuur alsnog tot de eenvoudige naam ‘Stichting voor Kamermuziek’. Daarmee kon de rechtbank instemmen, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling op 16 augustus 1989, waar voorzitter Brouwer, bijgestaan door zijn advocaat, het bestuur vertegenwoordigde. De gevraagde machtiging tot omzetting werd verleend en op 26 september 1989 werd de desbetreffende akte gepasseerd ten overstaan van notaris Verdoes Kleijn. Hiermee was het laatste wapenfeit van voorzitter Brouwer voltooid. Een week tevoren, in de bestuursvergadering van 18 september, was hij na 25 jaar bestuurslidmaatschap waarvan twaalf als voorzitter, afgetreden. Ook de heer Chavannes trad uit het bestuur.
Terug naar de core business Na deze bestuurlijke beslommeringen wordt het hoog tijd terug te keren naar de concerten, per slot van rekening de core business van vereniging èn stichting. Hoogtepunten zijn er genoeg. Veel trouwe gasten, zoals het Melos Kwartet uit Stuttgart, het Bartók Kwartet uit Budapest, het Borodin Kwartet uit Moskou, en ook het Cleveland Kwartet en het Fine Arts Kwartet uit de Verenigde Staten, keerden regelmatig terug. Op 19 februari 1987 speelt het Wührer Strijksextet onder andere het Strijksextet van Richard Strauss dat de inleiding vormt tot diens opera Capriccio. Een bijzonder concert vindt plaats op 13 december 1988. Het Cherubini Kwartet uit Düsseldorf voert dan met klarinettist George Pieterson Brahms’ Klarinetkwintet uit en samen met sopraan Ingrid Smithüsen Arnold
Wiener Klaviertrio.
Schönbergs Tweede Strijkkwartet opus 10, met tekst naar een gedicht van Stefan George. Niet minder bijzonder is het concert van het Wiener Schubert Trio met onder meer het Pianotrio opus 100 van Philipp Scharwenka (1847-1979, oudere broer van Xaver). Voor een gedurfde programmering schrikt het bestuur nog steeds niet terug. Op 8 november 1990 speelt het Juilliard Kwartet, aangevoerd door zijn reeds bejaarde primarius Robert Mann, de laatste nog actieve speler van het originele kwartet uit 1943, onder andere een Strijkkwartet (1969) van de Duits-Amerikaanse componist Stefan Wolpe (1902-1972). Zo nadert langzamerhand het volgende lustrum: in november 1992 bestaat de stichting tachtig jaar. Dit feit wordt op de 26e van die maand opgeluisterd door een vreemde eend in de kamermuziekbijt, een pianorecital door de Tsjechische laureaat van het Koningin Elisabeth Concours in Brussel, de 25-jarige pianist Igor Ardašev. Hij speelt Schubert, Chopin en Janaček. Voor dit concert werden enkele autoriteiten uitgenodigd, zoals de burgemeesters van Den Haag en omliggende gemeenten, de voorzitter van het Residentie Orkest, de directeur van het Koninklijk Conservatorium en de ambassadeur van Tsjecho-Slowakije.
Ook eigentijdse muziek komt in deze periode in de programmering voor. Wij ontmoetten zojuist reeds de Amerikaan Wolpe, maar ook diens landgenoot Ned Rorem (*1923) komt aan bod met zijn Vierde Strijkkwartet (1994), dat maar liefst tien delen heeft. Het is het Amerikaanse Emerson String Quartet dat het op 23 januari 1997 uitvoert. Ook Alfred Schnittke (1934-1998) zal voor sommigen nog aan de (te?) moderne kant zijn geweest. Toch oogst het Wiener Klavier Trio op 27 januari 2000 veel succes met diens Pianotrio (1992), evenals het Altenberg Trio een jaar later met dat van Charles Ives (18741954). Het repertoire van het Kronos Kwartet uit San Francisco, dat zich afficheert als ‘firmly committed to the evolution and revolution of contemporary chamber music, with a relentless quest for innovation and variety’ en een ‘rebellion against the staid traditionalism of chamber music’, is echter ook voor het bestuur nog een brug te ver: het komt niet tot een engagement. Was dat achteraf misschien al te voorzichtig? De toekomst zal het moeten leren.
De Vereeniging wordt een stichting / 85
86 \ De Vereeniging wordt een stichting
16.
Het bestuur bestaat in het jubileumjaar 1992 inmiddels uit vijf personen. Voorzitter Brouwer is in 1989 opgevolgd door mr. J.Ph. van Hasselt, bestuurslid sinds 1987, die echter nog hetzelfde jaar plotseling overlijdt. Zijn opvolger is drs. W.J. Bennis, maar ook hij overlijdt, geheel onverwacht, enkele maanden later. Zijn plaats wordt ingenomen door de heer H.A.M. Hoefnagels, directeur van Sijthoff Pers en oud-hoofdredacteur van de Haagsche Courant. Mr. R.R. Smit is sinds mei 1991 penningmeester. Als jongste lid is in november 1991 mr. P.A. Wackie Eysten tot het bestuur toegetreden. De dames Blode en Thalheimer houden zich bezig met de administratie en verzending van de abonnementen, de plaatsbespreking, de voorbereiding van de komende seizoenen, de publiciteit, de programma’s en nog veel meer. In april 1994 overleed, onverwacht, mevrouw Blode. Zij werd opgevolgd door mevrouw J.M. van Beuningen-Romeijn, die even voortvarend als deskundig de planning van de seizoenprogramma’s, de contacten met impresario’s en artiesten en de voorbereiding van de concerten ter hand nam. In 1997 trad mevrouw Th.M. Aarts tot het bestuur toe. Zij vervulde de vacature die was ontstaan door het vertrek van mevrouw Thalheimer, die overigens op de achtergrond nog geruime tijd hand- en spandiensten bleef verrichten. Niet
minder voortvarend en deskundig dan haar collega ontfermde mevrouw Aarts zich over de abonnementhouders, van wie zij al spoedig velen persoonlijk kende. Toen de heer Hoefnagels zich in 1997 niet voor een nieuwe termijn beschikbaar stelde en uit het bestuur trad werd hij H.A.M. Hoefnagels. als voorzitter opgevolgd door Wackie Eysten. Vacatures in het bestuur werden in de regel via persoonlijke contacten, in onderling overleg vervuld, veelal uit de vaste abonnementhouders. Bij wijze van experiment riep het bestuur in januari 1998 ‘enthousiaste muziekliefhebbers’ op ‘de bestuursgelederen te komen versterken’.
Bestuurswisselingen en stijgende prijzen / 87
Het was tijdens het voorzitterschap van de heer Hoefnagels, begin negentiger jaren, dat de Gemeente Den Haag besloot te onderzoeken of de Nieuwe Kerk aan het Spui geschikt kon worden gemaakt voor muziekuitvoeringen.
Door het vertrek van de heer Hoefnagels en het aanstaande vertrek van mr. Smit, waren er twee vacatures te vervullen. Meer dan tien belangstellenden meldden zich. Aangevuld met enkele personen die toch ook nog door het bestuur waren gepolst leverde dit een tableau op van maar liefst vijftien geschikte kandidaten. Zo kon mr. Smit per 1 mei 1998 zijn financiële administratie overdragen aan ir. E.J. Jansen Schoonhoven, die hem als penningmeester opvolgde. Per diezelfde datum trad de heer F. Erkens tot het bestuur toe. Hij werd na vier jaar opgevolgd door mr. N.A.J. Bel, die echter wegens vertrek naar het buitenland reeds twee jaar later zijn functie moest neerleggen. De heer J.W.M. Meijer nam per 1 oktober 2004 zijn plaats in. Het beleid met betrekking tot de programmatoelichtingen bleef omstreden. In 1980 was een verzoek uit de ledenvergadering om de uit te voeren werken van een toelichting te voorzien nog van de hand gewezen met een verwijzing naar naslagwerken waarin de nodige informatie te vinden zou zijn. Maar in 1995 woei er een andere wind. Bij het begin van het seizoen 1995/96 troffen de bezoekers bij de eerste concerten van de A- en de B-serie een vel papier aan met daarop een korte beschrijving van de kwartetten die die avond gespeeld zouden worden. Onderaan dat vel papier was vermeld dat het bestuur overwoog om vanaf het volgende seizoen het programma (tot dan toe klein formaat, enkel gevouwen, met alleen de te spelen werken en een beknopt c.v. van het betrokken ensemble) in een andere vorm aan te bieden. Een programmatoelichting, ‘zoals u die hierbij aantreft’, zou daar deel van kunnen uitmaken. Men werd verzocht zijn voorkeur uit te spreken: wel, niet of neutraal. De uitslag van deze mini-enquête is niet geboekstaafd, maar
88 \ Bestuurswisselingen en stijgende prijzen
uit het feit dat vanaf 1996/97 tot op heden op de achterzijde van de programma’s een toelichting op het programma wordt afgedrukt, kan worden afgeleid dat de uitslag ‘pro’ was. Toch kwam er na enige tijd weer andere kritiek. Een trouwe bezoekster betreurde ‘dat in de programma’s geen enkele mededeling wordt gedaan over de optredende ensembles’, terwijl de beschrijving van de uit te voeren muziek volgens haar niet meer was ‘dan hetgeen menig geïnteresseerde toehoorder wel weet.’ Het kan verkeren. In de seizoenbrochure, antwoordde het bestuur, werden bijzonderheden over de uitvoerende kunstenaars vermeld. Die kon men dus bewaren en eventueel naar het concert meenemen. En wat de inhoud van de programmatoelichting betreft stond het bestuur voor de moeilijke opgave ‘het iedereen naar de zin te maken’: ook al waren de abonnementhouders zonder uitzondering liefhebbers van kamermuziek, ‘niet iedereen heeft dezelfde basiskennis of is in de gelegenheid iets op te zoeken’. Van de moeilijke taak het iedereen naar de zin te maken kweet het oud-bestuurslid Rudolf Koumans, die in deze jaren de toelichtingen schreef, zich overigens op bewonderenswaardige wijze. Het was tijdens het voorzitterschap van de heer Hoefnagels, begin negentiger jaren, dat de Gemeente Den Haag besloot te onderzoeken of de Nieuwe Kerk aan het Spui geschikt kon worden gemaakt voor muziekuitvoeringen. Er was volgens het gemeentebestuur in Den Haag behoefte aan een middelgrote muziekzaal, bij voorkeur aan het Spui of in de omgeving daarvan. Een ‘Commissie Nieuwe Kerk’ bracht advies uit in haar rapport Een Muziekcentrum aan het Spui. De Nieuwe Kerk zou voor muziekuitvoeringen geschikt gemaakt kunnen worden, meende de commissie. Ging de discussie van zo’n tachtig jaar eerder,
met een beschrijving waarvan dit verhaal begon, herleven? Namens de Stichting voor Kamermuziek wendde voorzitter Hoefnagels zich schriftelijk tot de wethouder, mevrouw A. van den Berg. Voor de kamermuziek ‘waarvoor de Stichting zich sinds 1912 inzet’ was zo’n zaal niet nodig, schreef hij. Het seizoen 1990/91 was in Diligentia begonnen met achtereenvolgens het Borodin Kwartet, het Juilliard Kwartet en het Beaux Arts Trio. ‘Veel beters kan het Haagse muziekpubliek niet worden geboden.’ En op de gemeenschap deed de stichting geen financieel beroep, voegde hij er fijntjes aan toe. Ook noemde hij enkele praktische bezwaren van het plan, zoals de te lange nagalmtijd van de kerk (ondanks de te nemen maatregelen volgens het rapport van de Commissie Nieuwe Kerk altijd nog 1,8 tot 2,0 seconden in plaats van de 1,2 tot 1,5 seconden, die gewenst is voor kamermuziek) en de ‘ontoereikendheid van de foyer en de trappen’. Dit punt zou later, bij het zoeken naar een tijdelijk alternatief voor Diligentia wegens de renovatie, wederom een rol spelen. Hij zag, ook als deze problemen konden worden opgelost, geen noodzaak om de concerten van de Stichting voor Kamermuziek naar de Nieuwe Kerk ‘te verkassen’. Nu, dat is ook niet gebeurd, al zou de positie van Diligentia als kamermuziekzaal tien jaar later opnieuw bedreigd worden. Daarover straks meer. De kosten van het engageren van ensembles met wereldfaam baarden het bestuur af en toe zorgen. De honoraria waren hoog. In 1994 vroeg het Alban Berg Kwartet ƒ 20.000 voor een optreden. Dat werd te duur gevonden, zeker gezien het teruglopende abonnementenbestand. Het was dus onvermijdelijk de prijs per serie te verhogen. Kostte een abonnement voor het seizoen 1995/96 nog ƒ 115 per serie van vier concerten, voor 1996/97 werd het ƒ 125, het jaar
daarop ƒ 136 en twee jaar later ƒ 145. Behalve aan deze prijsverhogingen weet het bestuur het teruglopende aantal concertbezoekers (ook de verkoop van losse kaarten liet te wensen over) aan de concurrentie die was ontstaan toen het Residentie Orkest kamermuziekavonden in Diligentia begon te organiseren, in uiteenlopende instrumentale bezettingen, waartoe een groot symfonieorkest de mogelijkheden nu eenmaal in huis heeft. Pogingen tot enigerlei vorm van samenwerking of onderlinge afstemming, waartoe in de loop van 1996 gesprekken werden gevoerd, bleven zonder resultaat. Meer publiciteit en sponsoring leek de enige oplossing. Er werden affiches vervaardigd die in foyers van culturele instellingen, in boekhandels en platenwinkels en op andere strategisch plaatsen in de stad werden opgehangen, maar helaas soms door ‘onbevoegden’ al snel weer werden verwijderd of overgeplakt ten behoeve van andere activiteiten. Er werd plaats ingeruimd voor advertenties in het seizoenoverzicht en de programma’s, die tegen een redelijk tarief aan plaatselijke winkeliers ter beschikking werd gesteld. Concertaankondigingen werden geplaatst in de zogeheten ’ladders’ van plaatselijke bladen, maar de tarieven daarvan waren hoog. Een enkele keer lukte het met een kort interview opgenomen te worden in een uitzending van Radio West. Contacten met de AVRO over concertopnamen leidden niet tot resultaat. Sinds lang verschenen van de Diligentiaconcerten geen recensies meer in Haagse kranten, de tijd van de uitvoerige besprekingen in Het Vaderland door A. de Wal was voorbij. Het bestuur nodigde recensenten persoonlijk uit de concerten bij te wonen, maar extra free publicity leverde dat nauwelijks op, kamermuziekuitvoeringen hadden te weinig
Bestuurswisselingen en stijgende prijzen / 89
‘nieuwswaarde’. Aan abonnementhouders van een vorig seizoen die voor het nieuwe seizoen (nog) geen abonnement hadden besteld werd met een vriendelijk briefje (‘Tot op heden hebben wij niets van u vernomen ….’) de seizoenfolder toegestuurd. Het extra concert, dat nog ter sprake zal komen, werd tegen gereduceerde prijs aangeboden. Aan de abonnementhouders werd met hun abonnement een ‘introductiecertificaat’ meegezonden, waarmee men een vriend of familielid in de gelegenheid kon stellen tegen gereduceerd tarief een van de concerten bij te wonen. Er ging een brief met folder uit aan de bezoekers van het Orlando-festival in Kerkrade. Vooral jonger publiek moest worden bereikt, zo meende men. Het moest gezelliger, feestelijker, losser worden in Diligentia. Was dát de oplossing? Het enthousiaste jongste bestuurslid, Franck Erkens, meende dat de aankleding van het podium (destijds nog een saai-grijze halfronde achterwand) wat vrolijker kon. Daarin had hij natuurlijk gelijk. En zo verschenen er in 1998 aan weerszijden van het podium grote, kleurrijke bloemstukken. Die waren duur en werden al spoedig vervangen door palmen. Maar die kostten ook altijd nog ƒ 25 per stuk per concert en moesten dus eveneens het veld ruimen. Het lukte echter toch om het hoofd boven water en het niveau op peil te houden, mede - het wordt hier met dankbaarheid gememoreerd - door substantiële bijdragen van diverse culturele fondsen en enkele particulieren. Toen in februari 2002 in NRC/Handelsblad een commentaar verscheen waarin naar aanleiding van een jammerlijk slecht bezocht recital van de bariton Thomas Quasthoff in de Dr. Anton Philipszaal werd beweerd dat blijkbaar ‘vrijwel niemand’ zich nog verantwoordelijk voelde voor de kamermuziek in Den Haag en dat van een ‘programmering met kwantiteit en consistentie’ geen sprake zou zijn, nam de Stichting met een ingezonden brief van haar voorzitter de gelegenheid te baat om de schijnwerper te richten op haar eigen concertseries, ‘waarin strijkkwartetten en pianotrio’s van wereldfaam optreden voor enthousiast publiek.’ Het moest maar eens gezegd worden.
90 \ Bestuurswisselingen en stijgende prijzen
Extra concert Op zondagmiddag 26 april 1998 vond voor het eerst, ter afsluiting van het seizoenprogramma, een extra concert plaats. Het werd verzorgd door het Kocian Kwartet uit Praag. Dit was een gezamenlijk initiatief van de stichting Kamermuziek, de Kunstkring Diligentia en de Vrienden van Diligentia. Met dit jaarlijks terugkerende extra zondagmiddagconcert werd in de daarop volgende jaren aan jonge Nederlandse ensembles in het begin van hun carrière de gelegenheid geboden op te treden voor een serieus en kritisch kamermuziekpubliek. Na afloop vond dan in de foyer van Diligentia een ‘meet the artists’ plaats. De jonge musici werden daar geïnterviewd en het publiek kon met hen in discussie gaan. Zo kwam het dat reeds op zondag 16 april 2000 de toen nog weinig bekende Janine Jansen voor ons optrad, als violiste in het Rembrandt Pianotrio, met pianist Folke Nauta en cellist Jeroen den Herder. Tot de ensembles die zich op deze manier aan het Haagse publiek hebben kunnen presenteren behoren ook het Rubens, het Matangi en het Ruysdael Kwartet en het Devich en het Storioni Pianotrio. Op den duur bleek de belangstelling voor deze extra concerten op de zondagmiddag toch te gering om de kosten ervan te dekken, zeker toen Diligentia liet weten er geen budget meer voor te hebben zodat de kosten moesten worden opgebracht door de Stichting en de Vrienden. De laatsten die in deze kortstondige traditie op de zondagmiddag optraden waren de dames van het Ragazze Kwartet (april 2009).
Ragazze Kwartet.
Rembrandt Pianotrio.
Rembrandt Pianotrio
EnAccord Strijkkwartet. Storioni Pianotrio.
Rubens Quartet.
Ruysdael Kwartet.
Bestuurswisselingen en stijgende prijzen / 91
Franz Schubert: Handschrift van het Strijkkwartet in G, D887.
Het seizoen 1989/90 bracht nog meer nieuwigheden. In de eerste plaats werd de benaming A- en B-serie, die bij het bestellen van abonnementen nogal eens verwarring gaf, vervangen door de simpele aanduiding donderdag- respectievelijk dinsdagavondabonnement. Voorts werd na afloop van het eerste concert van het nieuwe seizoen door het bestuur een drankje aangeboden in de foyer. Daar kon men dan met elkaar en meestal ook met de musici van die avond wat napraten. Een onverwachte ‘nieuwigheid’ - als je het zo noemen mag - was het eerste optreden in Den Haag van het Ad Libitum Kwartet. Het Franse Quatuor Mosaïques had slechts enkele dagen tevoren zijn concert, dat voor 21 januari 1990 gepland stond, moeten afzeggen: een der musici had
92 \ Bestuurswisselingen en stijgende prijzen
een hand gebroken. Het lukte te elfder ure het Ad Libitum Kwartet uit Boekarest te engageren. ‘Alleen het visum moet nog worden verstrekt maar we verwachten niet dat dit een probleem zal opleveren’, liet het bestuur in een circulaire weten. Dit bleek inderdaad het geval en in de loop van de middag meldden de vier Roemeense heren zich aan de zaal. Het programma van die avond (Haydns Kwintenkwartet, Schuberts Quartettsatz en Ravels Strijkkwartet) werd met een donderend applaus beloond. Het was een schitterend concert. De vier stevig gebouwde Roemenen waren voor geen kleintje vervaard. Zij waren voor dit concert die ochtend per auto uit Boekarest vertrokken en reden na het concert dezelfde avond nog opgewekt terug. Zij hadden een overweldigende indruk gemaakt en zijn nog vele malen teruggevraagd.
17.
Omstreeks de eeuwwende pakten zich donkere wolken samen boven de stichting. Ondanks de ingrijpende verbouwingen die in 1980 en 1992 hadden plaatsgevonden werd eind jaren negentig een drastische renovatie van Diligentia nodig geacht. Dat noopte het bestuur de concerten in de seizoenen 2002/03 en 2003/04 naar een andere zaal te ‘verkassen’. Maar waarheen? Diverse mogelijkheden passeerden de revue. Links en rechts tastte het bestuur mogelijke alternatieven af. Het Vredespaleis werd geopperd, het Congresgebouw, het Appeltheater, de Doopsgezinde Kerk aan de Paleisstraat, de Gotische Zaal van de Raad van State, de Kloosterkerk, de aula van het Aloysius College, de Arnold Schönbergzaal in het Koninklijk Conservatorium. Of tóch de Nieuwe Kerk? Maar aan al deze vluchthavens kleefden praktische bezwaren. Was de keuze van een tijdelijk onderkomen al lastig genoeg, daarmee zouden de dreigende problemen voor de lange termijn nog niet zijn opgelost. In het beleidsplan 2001-2004 van Diligentia werd een versterking van het profiel kleinkunst en cabaret noodzakelijk geacht. De gemeente, die dit beleidsplan onderschreef, stelde als voorwaarde voor financiële steun aan de renovatie, waarvan de kosten op ƒ 20
miljoen werden geraamd, dat het ‘profiel’ van Diligentia dat van een kleinkunst- en cabarettheater zou zijn. Kamermuziek, voorzover georganiseerd door derden, kon daarin ‘wel een bescheiden Mr. P.A. Wackie Eysten. plaats’ houden, maar de omvang moest worden ‘beperkt en de momenten aangepast.’ Bovendien moesten niet alleen de ‘momenten’ (lees: de beschikbaarheid voor ‘derden’) worden ‘aangepast’ (lees: beperkt), ook zouden de met het oog op het nieuwe ‘profiel’ op en boven het toneel en in de zaal te treffen voorzieningen de akoestische kwaliteiten van de zaal wel eens in gevaar kunnen brengen.
Donkere wolken / 93
Op 15 februari 2001 ging een brief over deze bedreigende situatie uit aan alle abonnementhouders van de Stichting en de Vrienden van Diligentia, ondertekend door de voorzitters van beide organisaties. Een opiniepeiling: was er voldoende draagvlak onder de vaste concertbezoekers en de Diligentiavrienden om bij het gemeentebestuur aandacht te vragen voor het belang van de kamermuziekfunctie van Diligentia? Deze vraag werd met grote meerderheid positief beantwoord. 443 van de 507 binnengekomen antwoorden (87%) luidden bevestigend, slechts 64 respondenten vonden dit niet van belang. Die laatsten kunnen, hoewel vriend van Diligentia, bijna geen concertbezoekers zijn geweest. Telt men alleen de binnengekomen antwoorden van de abonnementhouders, dan is het percentage positieve antwoorden 94. Bijna de helft (49%) van deze groep verklaarde desgevraagd dat zij hun abonnement zouden beëindigen als de concerten naar een andere locatie zouden worden verplaatst. Dit was duidelijke taal, beide besturen voelden zich gesteund in hun pogingen om met klem bij het gemeentebestuur te pleiten voor behoud van de kamermuziekfunctie die Diligentia met zoveel succes bijna tweehonderd jaar had vervuld. Bij brief van 12 september 2001 liet de wethouder Financiën en Cultuur (een omineuze combinatie!) echter weten dat de kern van de programmering, zoals in het beleidsplan was aangekondigd, ‘bij cabaret/kleinkunst en wereldmuziek [zou komen] te liggen.’ Ja, zo werd eraan toegevoegd, ‘het aanbod van kamermuziek zou deze programmering zelfs enigermate belemmeren.’ Het profiel van het theater zou duidelijker worden, meende de wethouder, mevrouw drs. L.E.J. Engering-Aarts, als de kamermuziek naar de Nieuwe Kerk zou verhuizen. ‘Deze verplaatsing past tevens’, schreef zij, ‘in het beleid van de gemeente om de Nieuwe Kerk in de ontwikkeling van het Spuiplein als Cultuurplein een centrale plaats te laten innemen voor het [sic!] kamermuziek in Den Haag.’ Troost kon slechts worden geput uit de toevoeging dat het streven erop zou
94 \ Donkere wolken
zijn gericht de akoestiek van de zaal op het bestaande niveau in stand te houden, zodat er in principe geen belemmering zou zijn voor de Stichting ‘om haar concerten na de verbouwing te blijven programmeren op de oude vertrouwde plek’, waarvoor zij overigens verwees naar de directie van Diligentia. Op 15 augustus 2002 werd, na uitgebreide voorbereiding, met de renovatiewerkzaamheden begonnen. Diligentia ging voor twee jaar dicht. Het bestuur van de Stichting voor Kamermuziek had inmiddels de knoop over de tijdelijke behuizing doorgehakt. De keus was gevallen op de Arnold Schönbergzaal van het Koninklijk Conservatorium. Weliswaar was het bestuur aanvankelijk beducht dat voor velen de afstand en de ligging van het Conservatorium en de parkeermoeilijkheden een bezwaar zouden kunnen zijn, maar dat is in de praktijk gelukkig meegevallen. Velen gaven na verloop van tijd zelfs te kennen de informele en bedrijvige sfeer van een school, waar men studenten zich met hun instrument op de rug door de gangen kon zien reppen, wel aardig te vinden. Toen in januari 2004 duidelijk werd dat de concerten spoedig weer, zoals de wethouder had beloofd, ‘op de oude vertrouwde plek’ konden worden geprogrammeerd, schreef de voorzitter aan de directeur van het Conservatorium, Frans de Ruiter, een brief waarin hij hem bedankte voor de gedurende twee seizoenen genoten gastvrijheid. Voor ‘velen van onze trouwe bezoekers’, schreef hij, was het ‘een verrassende kennismaking’ geweest met diens veelzijdige instituut. Wel betekende het ‘aanpassen van de momenten’ dat de donderdagavond niet langer voor kamermuziekconcerten beschikbaar was. Decoropbouw voor in het ‘profiel’ passende vrijdagavond- en weekendvoorstellingen stond daaraan in de weg. De beide series werden teruggebracht tot één dinsdagavondserie van zes concerten. Wat de akoestiek betreft werd aan de verlangens van de muziekliefhebbers tegemoet gekomen door een speciaal reliëf in de wanden van het podium, waardoor deze
De Arnold Schönbergzaal van het Koninklijk Conservatorium (foto: Alex Schröder).
het uiterlijk kregen van een verzameling letterbakken. Bovendien werd een beweegbaar plafond geconstrueerd dat bij kamerconcerten boven het podium kan worden aangebracht, waardoor de holle ruimte van de nieuwe toneeltoren wordt afgesloten. Daarmee ontstaat wat de technici van Diligentia de ‘concertsituatie’ noemen. Niet onvermeld mag blijven dat de Stichting voor Kamermuziek veel te danken heeft aan mevrouw Anja Overhoff, die op 1 januari 2000 directeur van Diligentia was geworden. Het spreekt vanzelf dat de verbouwing, waartoe reeds in 1998 was besloten, haar voornaamste taak werd. In het beleidsplan 2003-2008, dat onder haar verantwoordelijkheid tot stand kwam, heeft zij niet nagelaten de functie van Diligentia als zaal voor kamermuziek onder de aandacht te brengen, zonder af te doen aan het door de gemeente nu eenmaal vastgestelde ‘speerpunt’ van kleinkunst en cabaret. In dat beleidsplan maakt zij op diverse
plaatsen in lovende bewoordingen melding van de concerten en pleit zij ervoor ‘deze vorm van kamermuziek te continueren’. In het Beleidsplan 2009-2012 werd dit speerpunt echter aangescherpt. Diligentia moest ‘toonaangevend zijn op het gebied van cabaret in al zijn verschijningsvormen’ en met ‘een breed en kwalitatief hoogwaardig aanbod (…) een jong en gemêleerd publiek bereiken.’ Cabaret was de ‘core business’. Acuut leek de situatie te worden toen een dinsdagavond die al voor een kamermuziekconcert was gereserveerd tóch niet beschikbaar bleek vanwege een ‘meerdaags’ optreden van een cabaretgroep. Het concert moest één dag worden vervroegd, waardoor er in de dinsdagavondserie 2008/09 één maandag heeft gezeten. Dit incident heeft geleid tot een gentlemen’s agreement tussen het stichtingsbestuur en de directie van Diligentia dat van een gereserveerde dinsdagavond niet
Donkere wolken / 95
Diligentia, de foyer.
96 \ Donkere wolken
anders dan in zeer dringende en uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken. Het is een werkbare afspraak gebleken. Na voltooiing van de renovatie brachten Prinssen en Bus Raadgevend Ingenieurs te Uden verslag uit van de akoestiekmetingen die zij in de gerenoveerde zaal hadden gedaan. De nagalmtijd in de nieuwe concertsituatie was teruggebracht tot circa 1,15 seconde, waarmee de zaal zich in goed internationaal gezelschap bevindt. De nagalmtijden van, bijvoorbeeld, de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw en de Wienersaal van het Mozarteum in Salzurg zijn respectievelijk 1,25 en 1,11 seconde. Het rapport van de raadgevende ingenieurs vermeldt bovendien dat de geluidsabsorptie van de stoelen ervoor zorgt dat de akoestiek niet of nauwelijks afhankelijk is van de publieksbezetting. Op 7 november 2005 vond een bijeenkomst plaats van de Koninklijke Maatschappij voor Natuurkunde Diligentia, die tot zij in 2002 het gebouw in eigendom aan de gemeente ’s-Gravenhage overdroeg daarvan de eigenares was geweest. Ook de abonnementhouders van de Stichting voor Kamermuziek werden voor deze bijeenkomst uitgenodigd. Ir. W.C.J.M. Prinssen van het genoemde bureau hield er een lezing over de verbeterde akoestiek van de zaal. De voorzitter van de Stichting genoot het voorrecht om aan de mooie Steinwayvleugel die de zaal rijk is, als begeleider van een bevriende violist de muzikale illustraties bij die voordracht te mogen verzorgen. Hoewel het leeuwendeel van de benodigde gelden voor de verbouwing door de gemeente was gefourneerd en substantiële bedragen waren gedoneerd door particulieren en het Haagse bedrijfsleven, was er nog een belangrijk tekort. Daarin trachtte de actieve en vindingrijke directeur Anja Overhoff te voorzien door middel van een stoelenplan. Tegen betaling van € 1.500 kon men voor een periode van drie jaar zijn naam op een koperen plaatje op de rugleuning van een stoel laten aanbrengen. ‘Er lijkt ons geen duidelijker manier om de vaste plaats
die de Stichting sinds 1912 in Diligentia heeft ingenomen te markeren’, schreef de voorzitter aan alle abonnementhouders, ‘dan door middel van ‘eigen’ stoelen in de vernieuwde zaal’. Hij wekte hen op om gezamenlijk € 3.000 bijeen te brengen zodat twee stoelen konden worden voorzien van de naam van de Stichting. Deze beide stoelen kwamen er. Op een verzoek van Diligentia, drie jaar later, om deze sponsoring te continueren reageerde het bestuur echter afwijzend. ‘Niet omdat wij Diligentia niet langer in ons hart sluiten,’ liet het de abonnementhouders weten, maar omdat het bestuur het niet juist vond de abonnementsgelden zonder de uitdrukkelijke instemming van de abonnementhouders aan iets anders te besteden dan aan de organisatie van de concerten waarvoor zij deze gelden hadden betaald. Het traditionele extra concert, waarmee het seizoen 2003/04 op zondagmiddag 25 april 2004 werd afgesloten, was het eerste concert van de Stichting dat in de nieuwe zaal plaatsvond. Deze bijzondere première werd verzorgd door het jonge Nederlandse Matangi Kwartet, dat veel succes oogstte, niet in de laatste plaats met hun toegift, Minimax van Paul Hindemith, dat met een daverend applaus werd beloond.
Matangi Kwartet.
Donkere wolken / 97
Zijn bestuurswisselingen en een tijdelijke verbanning naar een andere zaal van invloed op karakter of niveau van het geboden muziekgenot? Het antwoord moet nee zijn, of, in moderner jargon: niet ècht.
De programmering Hoe stond het in deze turbulente tijden met de programmering? Zijn bestuurswisselingen en een tijdelijke verbanning naar een andere zaal van invloed op karakter of niveau van het geboden muziekgenot? Het antwoord moet nee zijn, of, in moderner jargon: niet ècht. Natuurlijk speelt het persoonlijke oordeel van
de bestuursleden, in het bijzonder van diegenen onder hen die zich primair met de voorbereiding en samenstelling van het seizoenprogramma bezighouden, een belangrijke rol. Het hoge niveau van de geëngageerde ensembles, de variëteit in de gespeelde werken, de afwisseling tussen bekende en nog minder bekende kwartetten en trio’s, zijn echter even zo vele objectieve bakens in de wereldzee van kamermuziek waarop het bestuur zijn koers tracht te bepalen. In de jaren van ballingschap leverde dat twee prachtige seizoenen op, overigens niet langer met twee series van vier concerten, maar telkens één serie van zes concerten, op de dinsdagavond, een ritme dat tot op de huidige dag is gehandhaafd. Het jaarverslag over deze periode van ballingschap concludeert: Uitstekende ensembles, artistiek hoog niveau, prachtig samenspel en mooie instrumenten. Voor alle ensembles geldt: terug vragen! Ook de abonnementhouders waren zeer tevreden. Hoe zagen die seizoenen er uit? Het seizoen 2002/03 werd op 29 oktober 2002 geopend door een ensemble dat op het grote podium van de Arnold Schönbergzaal misschien makkelijker uit de voeten kon dan in Diligentia. Het Leipziger Streichquartett opende het programma met Beethovens Strijkkwartet opus 18, nr 6 en werd vervolgens bijgestaan door voortreffelijke vakgenoten in Schönbergs sextet Verklärte Nacht en, na de pauze, in Mendelssohns Oktet opus 20. Het was een feestelijk concert waarin de naamgever van onze tijdelijke behuizing een voorname plaats innam. Een maand later waren
98 \ Donkere wolken
onze trouwe Roemenen, het Ad Libitum Kwartet uit Boekarest, wederom te gast met Webern, Sjostakovitsj en Brahms. Ook het Wiener Klaviertrio is een vaker op ons podium verschenen ensemble. Zij lieten ons kennismaken met het pianotrio Fremde Szenen van Wolfgang Rihm (*1952). Met modern werk presenteerde zich ook het jonge Quartetto Prometeo uit Italië. Zij speelden naast Beethoven (opus 135) en Schumann een Strijkkwartet uit 1938 van hun landgenoot Giorgio Ghedini (1892-1965). De serie werd besloten door het Škampa Kwartet uit Tsjechië, dat onder andere, samen met violiste Janine Jansen en pianiste Kathryn Stott, Chaussons Concert voor viool, piano en strijkkwartet uitvoerde. Het jonge Nederlandse Ruysdael Kwartet verzorgde het extra kwartet op zondagmiddag 30 maart 2003 met Haydn, Berg (Lyrische Suite) en Dvořák. Het seizoen 2003/04 deed hier nauwelijks voor onder. Het bracht het Duitse Artemis Kwartet naar Den Haag, evenals het Amerikaanse Vermeer Kwartet (wederom, net als in het jubileumseizoen 1986/87, met Benjamin Brittens Tweede Strijkkwartet), het Nederlandse Storioni Trio, de vier dames van het Franse Psophos Kwartet, het Pražák Kwartet met een Dvořákprogramma (met de pianist David Kuyken in het Dumkytrio en het Pianokwintet) en het Rosamunde Kwartet uit Duitsland, dat een indrukwekkende uitvoering gaf van Haydns Die Sieben letzten Worte unseres Erlösers am Kreuze. Dit was het laatste concert op ons tijdelijke podium. Met het Matangi Kwartet maakte de stichting, zoals gezegd, in april 2004 haar rentree in het verbouwde, vertrouwde Diligentia.
Franz Joseph Haydn (1732 - 1809).
Dimitri Sjostakovitsj (1906 - 1975).
Donkere wolken / 99
www.stichtingkamermuziekdenhaag.nl
100 \ Een website tot slot
18.
Het eerste seizoen in het vernieuwde Diligentia werd op een ongebruikelijke manier geopend, namelijk op zondagmiddag 24 oktober 2004 door een groep van maar liefst acht kamermusici van Spectrum Concerts Berlin, een groep internationaal bekende musici, die door de Amerikaanse cellist Frank Dodge zijn samengebracht. Janine Jansen is een van hen en ook haar broer Maarten, cellist, speelde mee in onder andere Sjostakovitsjs Prelude en Scherzo voor Strijkoctet, opus 11 en Mendelssohns meesterwerk voor dezelfde bezetting, zijn opus 20. Het was een feestelijk concert ter gelegenheid van de herintreding van de Stichting voor Kamermuziek in het vertrouwde Diligentia. Het volgende concert, weer op de dinsdagavond, brengt onze Boheemse vrienden van het Ad Libitum Kwartet weer naar Den Haag, met Schubert, Ravel en het Klarinetkwintet van Brahms, waarbij Lars Wouters van den Oudenweijer de klarinet bespeelt. Op 19 april 2005 wordt de reguliere serie besloten door het Wiener Klavier Trio. Zij brengen behalve Haydns Pianotrio in D, Hob. XV/24, de bewerking van Schönbergs Verklärte
Nacht door Eduard Steuermann en Beethovens Aartshertogtrio. Haydn en Beethoven figureren, naast Paul Hindemith, eveneens op het programma waarmee het jonge Nederlandse Rubens Kwartet met het extra concert op zondagmiddag 20 maart het seizoen afsluit. Waartoe een optreden in zo’n extra concert kan leiden ervoer het Matangi Kwartet reeds het daarop volgende seizoen. Op 25 oktober 2005, precies anderhalf jaar na hun eerste optreden voor de Stichting, opende dit kwartet het nieuwe seizoen met het Quartettino van Julius Röntgen naast kwartetten van Schubert en Grieg. Het Rubens Kwartet verging het evenzo: zij keerden terug in de serie van het daarop volgende seizoen, op 23 januari 2007 met Haydn, Bartók en Mendelssohn.
Een website tot slot / 101
Fauré Pianokwartet.
In de circulaire waarmee het bestuur dit nieuwe seizoen inluidt blijkt een waarschuwing nodig om snel kaarten te bestellen, het vorige seizoen was al zeer snel uitverkocht geweest! Door de tijdelijke verhuizing hebben de concerten niet aan belangstelling ingeboet, al was er tijdens die ballingschap wel enige reden tot bezorgdheid. Waren er voor het laatste seizoen in Diligentia (2001/02) met twee series van vier concerten nog 778 abonnementen verkocht, voor het seizoen 2003/04 in de Schönbergzaal (één serie van zes concerten) waren het er nog maar 451. Maar na terugkeer in Diligentia lijkt de belangstelling weer te groeien. De programmering verdient die belangstelling dan ook dubbel en dwars. Zowel voor de liefhebbers van het ijzeren repertoire als voor nieuwsgierigen naar onbekend werk is er genoeg te genieten. Wat die laatsten betreft: behalve Röntgens al genoemde Quartettino en het Pianotrio opus 23, gespeeld door het Altenberg Trio (de aankondiging van maar liefst twee werken van zijn grootvader ontlokt aan kleinzoon Jurriaan een enthousiaste email aan het bestuur), komen ook Samuel Barber
102 \ Een website tot slot
(1910-1981) en de Armeense componist Tigran Mansurjan (*1939), beiden met hun Eerste Strijkkwartet, en de Finse componist Einojuhani Rautavaara (*1928) met zijn Strijkkwintet ‘Unknown Heavens’ voor in de programmering van het seizoen 2005/06. De traditioneel ingestelden, zullen hun hart hebben opgehaald aan de laatste drie Strijkkwintetten van Mozart door het Leipzicher Streichquartett, bijgestaan door de altist Hartmut Rohde, tijdens het laatste concert van het seizoen op 28 maart 2006. Vaste pianokwartetten zijn er niet veel. Eén ervan, het Duitse Fauré Kwartet maakte op 13 februari 2007 zijn opwachting in Den Haag met een drietal hoogtepunten uit het voor deze bezetting geschreven repertoire: Mozarts KV 493, Faurés Kwartet, opus 15 en Brahms’ opus 25. Het Fauré Kwartet werd direct voor het seizoen 2008/09 teruggevraagd. Eerdere vaste pianokwartetten die hier optraden waren het Spaanse Pianokwartet Emera op 15 januari 1987 (met onder andere het Pianokwartet opus 67 van hun landgenoot Turina) en het Quartetto
Veel is veranderd sedert de dagen waarin een gezelschap Haagse heren vergaderde over rijtuigfiles op de hoek van de Spiegelstraat en de Van Speykstraat, over een hofloge voor koningin Emma of over vervangende huisvesting.
Beethoven di Roma, dat hier op 26 januari 1989 voor het voetlicht trad. Bij de samenstelling van de series let het bestuur ook op variatie in de herkomst van de ensembles. Een mooi voorbeeld daarvan geeft het seizoen 2007/08. Daarin presenteerden zich een pianotrio en vijf strijkkwartetten (onder andere het jonge Jerusalem Kwartet dat samen met pianist Stefan Vladar met Brahms’ Pianokwintet opus 34 voor een hoogtepunt zorgde) uit respectievelijk Spanje, Israël, België, de Verenigde Staten, Oostenrijk en Tsjechië, waarna traditiegetrouw een jong Nederlands ensemble, het EnAccord Strijkkwartet, het seizoen besloot. Ook zij figureerden overigens het jaar na dat optreden in de reguliere serie. Op 10 november 2009 speelden zij onder andere het Eerste Strijkkwartet ‘Métamorphoses nocturnes’ van György Ligeti (1923-2006). Op 16 december 2008 vond een concert plaats dat zij die erbij waren zich misschien vooral om een niet-muzikale reden zullen herinneren. Het was een concert door het Borodin Kwartet. Juist voor hun vertrek uit Moskou hadden de vier musici gehoord dat Valentin Berlinsky, de cellist die in 1945 tot de oprichters van het kwartet had behoord en nog slechts twee jaar daarvoor op hoge leeftijd het kwartet had verlaten, die ochtend was overleden. Het Borodin kwartet droeg het concert van die avond in Diligentia aan zijn nagedachtenis op. Dat gaf een bijzondere dimensie aan het Eerste Strijkkwartet van hun naamgever, waarmee zij het concert besloten. Een ander bijzonder concert vond plaats op 20 april 2010. Die avond speelde het
wereldberoemde Tokyo Kwartet in Diligentia. En dat was niet de eerste keer. Het kwartet vierde dat seizoen zijn veertigjarig bestaan. Het was 38 jaar geleden, op 19 oktober 1972, reeds hier te gast. Alle vier de leden van dit kwartet bespelen een Stradivarius. Deze instrumenten worden wel het Paganinikwartet genoemd, omdat zij alle vier tot het bezit van Paganini hebben behoord. Drie van de kwartetleden zijn later toegetreden, maar oprichter Kazuhide Isomura neemt al veertig jaar de altpartij voor zijn rekening. Dit kwartet ‘blijft onverminderd tot de top behoren’ schreef Aad van der Ven in Den Haag Centraal. Het programma vermeldde werken uit de drie werelddelen waar zij in deze vier decennia zijn opgetreden: Amerika (Barbers Strijkkwartet met het Adagio dat wereldberoemd is geworden als zijn Adagio for strings), Azië (Takemitsus Kwartet dat hij in 1980 schreef in opdracht van het Tokyo Kwartet) en Europa (Schumanns opus 41 nr. 3). Nog steeds schrikt het bestuur er trouwens niet voor terug veelbelovende jonge ensembles te engageren. Goede voorbeelden daarvan zijn het Franse Ebène Kwartet en het Duitse Atos Pianotrio, die in het seizoen 2010/11 hier voor het voetlicht traden. Zal Den Haag ook hen over veertig jaar nog terug zien? Met het seizoen 2011/12 (dat ons onder meer een prachtige uitvoering bracht van Ravels Strijkkwartet door het jonge Franse Modigliani Kwartet) zijn we in het 100e seizoen terecht gekomen. Wij naderen het moment waarop de Stichting zich opmaakt voor de viering van haar eeuwfeest op 11 november 2012. De voorbereidingen worden tijdig ter hand genomen door het bestuur onder leiding van zijn nieuwe
Een website tot slot / 103
Voorzitters Dr. D.F. Scheurleer 1912 - 1926 Mr. G.A. van Haeften 1926 - 1958 Jhr. mr. J.H. de Brauw 1958 - 1976 L. Brouwer, 1976 - 1989 Mr. J.Ph. van Hasselt 1989 (†) Drs. W.J. Bennis 1989 - 1990 (†) H.A.M. Hoefnagels 1990 - 1997 Mr. P.A. Wackie Eysten 1997 - 2008 J.D. Walta 2008 - 2011 Mr. P.A. Offers 2011 - ... J.D. Walta.
voorzitter, Jaring Walta, hoofdleraar viool aan het Koninklijk Conservatorium en oudconcertmeester van het Residentie Orkest, die de voorzittershamer in 2008 heeft overgenomen. Op de hoge leeftijd van bijna 98 jaar heeft de Stichting in september 2010 haar website gelanceerd: www.stichtingkamermuziekdenhaag.nl Zij is hiermee definitief toegetreden tot het digitale tijdperk. Veel is veranderd sedert de dagen waarin een gezelschap Haagse heren
104 \ Een website tot slot
vergaderde over rijtuigfiles op de hoek van de Spiegelstraat en de Van Speykstraat, over een hofloge voor koningin Emma of over vervangende huisvesting. Wat bleef is een gezonde stichting die onder leiding van een daadkrachtig bestuur, sinds 2011 geleid door mr. P.A. Offers, in staat voor programma’s van hoge kwaliteit voor liefhebbers van kamermuziek in Den Haag en omstreken. Moge het jubileumconcert op zondag 11 november 2012, haar honderdste verjaardag, voor de Stichting voor Kamermuziek de opmaat zijn naar een volgende eeuw van kamermuziek op topniveau.
Het huidige bestuur van de Stichting Kamermuziek Den Haag met v.l.n.r. v.l.n.r. J.W.M. Meijer, P.A. Offers, Th.M. van den Elshout-Aarts, J.M. Willink, J.M. van Beuningen-Romeijn, E.J. Jansen Schoonhoven.
Slotwoord Dit jubileumboek is geschreven in opdracht van het bestuur van de Stichting voor Kamermuziek ter gelegenheid van haar honderdjarig bestaan. Het archief van de Stichting, dat berust in het Haags Gemeentearchief, is voor het samenstellen ervan de voornaamste bron geweest. Ik ben de medewerkers van het Gemeentearchief, van het Nederlands Muziek Instituut en van de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium dankbaar voor de door hen verleende assistentie. De honderd jaren van deze kleine muziekgeschiedenis bestrijken een eeuw die misschien wel de meest bewogen eeuw uit de wereldgeschiedenis is geweest.
Daarvan klinkt in dit verslag niet veel door. Toch is die wereldgeschiedenis niet aan Nederland, niet aan Den Haag en niet aan de bezoekers van Diligentia voorbij gegaan. In het wisselend getij van politieke, sociale en economische omstandigheden en in de ups en downs van ieders persoonlijk leven, zijn de kamermuziekconcerten in Diligentia (en een enkele keer elders) voor velen, jarenlang, een constante factor van betekenis, van ontroering, van houvast misschien, geweest. Laten wij de hoop uitspreken dat dit tot in lengte van jaren zo moge blijven, indachtig Lord Byron’s woord There’s music in all things.
Een website tot slot / 105
Colofon De totstandkoming van dit boek werd financieel mogelijk gemaakt door: Fonds voor de Geld- en Effectenhandel Gilles Hondius Foundation Het Haags Bankiersgezelschap M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting Van Ommeren - De Voogt Stichting Prins Bernhard Cultuurfonds Zuid-Holland Stichting Elise Mathilde Fonds Stichting Sint Nicolaas Gasthuis ISBN/EAN 978-90-9027063-0 ©2012 Stichting Kamermuziek Den Haag
[email protected] www.stichtingkamermuziekdenhaag.nl Theater Diligentia Lange Voorhout 5 2514 EA Den Haag Auteur Piet Wackie Eysten Productie en redactie Ciska Gomperts-Spanjaard www.com-pris.nl Ontwerp en vormgeving Ruud Vocking www.zwartlicht.nl Druk Graphic Support Oplage 500 ex. Omslag Pentekening van Paul Tetar van Elven (1823-1896), met toestemming van Museum Paul Tetar van Elven, Delft. Getracht is eventuele rechthebbenden van gebruikte foto’s te achterhalen. Zij die rechten menen te kunnen doen gelden en niet zijn benaderd worden verzocht contact op te nemen met de uitgever.
106
Van Piet Wackie Eysten verschenen eerder: Bruiloft zonder zegen Drie opstellen over opera’s van Mozart, Mendelssohn en Richard Strauss. (Groningen, 1981) Twee emmertjes water halen Opstellen over Beethoven en Rainer Maria Rilke. (Arnhem, 1995) Nel Slis, journaliste Een levensschets (Den Haag, z.j.) Haydns hoofd (Jongbloed, Den Haag, 2004) Rudolf de Bruyn Ouboter De prins der aquarellisten. (Marum, 2005) Wieck v. Wieck Robert en Clara Schumanns Eheprozess. (Jongbloed, Den Haag, 2008) Voor ik het vergeet! Autobiografische notities. (Jongbloed, Den Haag, 2012) In Wercken Eer Levensschets van Mr. Dr. Jan Wackie Eysten (1869-1931) (BorkaBooks, Den Haag, 2012)
107