Jaarverslag Binnenlandse Veiligheidsdienst 2001
Jaarverslag Binnenlandse Veiligheidsdienst 2001
Woord vooraf Dit jaarverslag staat vanzelfsprekend in het teken van een van de belangrijkste veiligheidsvraagstukken van dit moment: het internationale terrorisme van radicaalislamitische signatuur, met de aanslagen op 11 september 2001 als een ongekend dramatisch dieptepunt. Met grote inzet van zijn medewerkers heeft de BVD de volle prioriteit aan dit onderwerp gegeven. De rol van de BVD bij de bestrijding van terrorisme ligt vooral in de preventieve sfeer. Het gaat erom door het verzamelen van informatie zicht te krijgen op bepaalde personen en organisaties, zodat terroristische aanslagen kunnen worden voorkomen. Internationale samenwerking is daarbij van wezenlijk belang. Tegelijk werkt de BVD door het bevorderen van beveiligingsmaatregelen aan het versterken van de weerbaarheid tegen mogelijke aanslagen. In het ‘Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid’ heeft het kabinet verschillende maatregelen opgenomen om het terrorisme tegen te gaan. Een van die maatregelen is het besluit tot uitbreiding van de BVD in de komende jaren. Dit jaarverslag is het laatste jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Vanaf 29 mei 2002 zal de dienst van naam veranderen en Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) heten. Het motto van de AIVD blijft hetzelfde als dat van zijn voorganger: Per undas adversas (tegen de stroom in). Immers, ook van de nieuwe dienst wordt verwacht dat hij ons waarschuwt wanneer gewichtige belangen van de staat op het spel staan, ook al is die boodschap niet altijd welkom. Tenslotte: in het jaarverslag is geen informatie opgenomen over operationele bijzonderheden. Deze informatie is wel verstrekt aan de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer. K.G. de Vries
3
Inhoud Woord vooraf Lijst van afkortingen
3 11
1
Ontwikkelingen op het gebied van de nationale veiligheid
15
1.1
Internationaal terrorisme
15
1.2
Brede benadering
17
1.3
Overige ontwikkelingen
19
1.4
Naar een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
21
2
Tegenkrachten bij integratie
25
2.1
Extreem rechts
25
2.2
De Marokkaanse gemeenschap
28
2.2.1
Representativiteit Marokkaanse zelforganisaties
28
2.2.2
Het Marokkaanse beheersnetwerk
28
2.2.3
De Marokkaanse gemeenschap na 11 september
29
2.2.4
Radicalisering
30
2.3
De Turkse en Koerdische gemeenschap
30
2.4
Koerdische Arbeiderspartij (PKK)
32
2.5
De Afghaanse gemeenschap
32
2.6
Pakistanen in Nederland
35
2.7
Tsjetsjenen
35
2.8
Islamitische niet-gouvernementele organisaties
35
3
Terrorisme
39
3.1
Uitbreiding van het onderzoek naar terrorisme
39
3.2
Nationaal georiënteerde radicaal-islamitische groeperingen
40
3.2.1
Algerijnse radicaal-islamitische groeperingen
40
3.2.2
Egyptische radicaal-islamitische groeperingen
41
3.2.3
Kaplan
42
3.3
Internationaal georiënteerde radicaal-islamitische
42
groeperingen en netwerken 3.3.1
Al Qa’ida organisatie van Osama bin Laden
43
3.3.2
Overige radicaal-islamitische groeperingen en
44
niet-gebonden radicale moslims 5
3.4
Palestijnse en Libanese groeperingen
45
3.5
DHKP/C (Revolutionaire Volksbevrijdingspartij-Front)
45
3.6
New People’s Army
46
3.7
Dreiging tegen premier Bangladesh
47
3.8
Mujahedin-e Khalq
47
4
Politiek gewelddadig activisme
51
4.1
Antiglobalisme
51
4.2
Antimilitarisme
53
4.3
Dierenrechtenactivisme
53
4.4
Beveiliging huwelijk Prins van Oranje en mevrouw Zorreguieta
54
4.5
Moluks activisme
55
5
Ongewenste bemoeienis van vreemde mogendheden
59
5.1
Irak
59
5.2
Iran
59
5.3
Volksrepubliek China
60
5.4
Rusland
61
5.4.1
Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten
61
5.4.2
De zaak Hanssen
63
6
Internationale rechtsorde
65
6.1
Proliferatie van massavernietigingswapens en
65
ongewenste handel in conventionele wapens 6.1.1
Massavernietigingswapens – statelijke en niet-statelijke actoren
66
6.1.2
Illegale en politiek ongewenste handel in conventionele wapens
67
6.2
Internationale organisaties
67
6.2.1
Joegoslavië Tribunaal
68
6.2.2
Internationaal Strafhof
68
7
Overige aandachtsgebieden
71
7.1
Suriname
71
7.2
Migratie en veiligheidsrisico’s
72
7.3
Financieel onderzoek
73
7.4
Wetenschappelijk onderzoek
74
8
Beveiligingsbevordering
77
8.1
Bijzondere informatiebeveiliging
77
6
8.1.1
Herziening regelgeving beveiliging staatsgeheimen
78
8.1.2
Evalueren en certificeren van IT-beveiligingsapparatuur
78
8.1.3
Echelon
79
8.1.4
NAVO
79
8.1.5
Europese Unie
80
8.2
Vitale onderdelen
81
8.2.1
Vitale ICT-infrastructuur
81
8.2.2
Security surveys
82
8.2.3
Burgerluchtvaart
82
8.2.4
Nieuwe generatie reisdocumenten
83
8.3
Integriteit van het openbaar bestuur
83
8.3.1
Begeleiden van kwetsbaarheidsonderzoeken
84
8.3.2
Meldpunt integriteitsaantastingen
84
8.4
Veiligheidsonderzoeken
85
8.4.1
Aantallen functies en onderzoeken
85
8.4.2
Resultaten
87
8.4.3
Bezwaar en beroep
87
8.4.4
Procescriteria
88
8.4.5
Veiligheidsonderzoeken bij de politie
89
8.4.6
Evaluatie
90
9
Samenwerking
93
9.1
Samenwerking in Nederland
93
9.1.1
Samenwerking met de Militaire Inlichtingendienst
93
9.1.2
Samenwerking met justitie en politie
93
9.1.3
Grote Evaluatiedriehoek en Technische Evaluatiecommissie
94
9.2
Samenwerking binnen het Koninkrijk
95
9.3
Internationale samenwerking
96
9.3.1
Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten
96
9.3.2
NAVO
97
9.3.3
Europese Unie
97
10
Informatieverschaffing en klachtenbehandeling
101
10.1
Verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur
101
10.2
Klachten
101
11
Personeel en organisatie
105
11.1
Personeel
105
11.2
Archiefbeheer
106
7
11.3
Informatievoorziening
106
11.4
Huisvesting
107
11.5
Financieel kader
107
11.6
Algemene Rekenkamer
108
Bijlage 1
Kamerstukken over de BVD in het jaar 2001
111
Bijlage 2
Sturing en controle
121
Bijlage 3
Ontwikkeling van het islamistisch terrorisme
127
8
9
Lijst van afkortingen ABM-verdrag
Anti Ballistic Missile-verdrag
AIVD
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
AJAI
Al Jama’a al Islamiyya, Egyptische politiek-islamitische groepering
Arbo
Arbeidsomstandigheden
BdL-netwerk
Bureau de Liaison-netwerk
BIB-beraad
Bijzondere Informatiebeveiligingsberaad
BPRC
Biomedical Primate Research Centre
BVD
Binnenlandse Veiligheidsdienst
BZK
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CD
Centrum-Democraten
CIA
Central Intelligence Agency
CPP
Communist Party of the Philippines
CTG
Counter Terrorism Group
CVIN
Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland
DHKP-C
Devrimci Halk Kurtulus Partisi-Cephesi, Revolutionaire VolksbevrijdingspartijFront, Turkse linkse groepering
EIJ
Egyptische Islamitische Jihad, terroristische organisatie
EU
Europese Unie
FAVON
Federatie Nederlandse Vluchtelingenorganisaties Nederland
FSB
Federalnaya Sluzhba Bezopasnosti, Russische federale veiligheidsdienst
fte
fulltime equivalent
GAARN
General Association of Afghan Refugees in the Netherlands
GED
Grote Evaluatiedriehoek
GIA
Groupe Islamique Armé, Algerijnse terroristische groepering
GRU
Glavnoye Razvedyvatelnoye Upravleniye, Russische militaire inlichtingendienst
GSI
Grote Steden- en Integratiebeleid
GSPC
Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat (afsplitsing van de GIA)
G8
De acht grootste geïndustrialiseerde landen van de wereld
HLS
Huntingdon Life Sciences, VK
ICC
International Criminal Court (Internationaal Strafhof)
ICT
Informatie- en communicatietechnologie
ICTY
International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia, Joegoslavië Tribunaal
IMF
Internationaal Monetair Fonds
IND
Immigratie en Naturalisatiedienst
11
IT
Informatie technologie
JBZ-raad
Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken
JKLF
Jammu and Kashmir Liberation Front
KEC
Koerdisch Economisch Congres
KGB
Komitet Gosudarstvennoi Bezopasnoti (veiligheidsdienst van voormalige Sovjet-Unie)
KLPD
Korps Landelijke Politiediensten
LIFG
Libyan Islamic Fighting Group
LOvJ
Landelijk Officier van Justitie
MEC
Midden-Europa Conferentie
MHP
Milliyetci Hareket Partisi (Partij van Nationale Actie)
MKO
Mujahedin-e Khalq, Iraanse oppositiegroepering
MICIV
Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
MID
Militaire Inlichtingendienst
MIVD
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
MOIS
Ministry of Intelligence and Security (Iraanse inlichtingen- en veiligheidsdienst)
MVW
Massavernietigingswapens
NAPMA
NATO Airborne Early Warning & Control Programme Management Agency
NAVO
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
NB
Nederlands Blok
NBV
Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging
NCC
Nationaal Coördinatie Centrum
NCRI
National Council of Resistance of Iran
NGO
Niet-gouvernementele organisatie
NNP
Nieuwe Nationale Partij, extreem-rechtse Nederlandse splinterpartij
NO
Nationaal Offensief
NOS
NATO Office of Security
NPA
New People’s Army (organisatie van moslimrebellen op de Filippijnen)
NSA
National Security Authority
NVU
Nederlandse Volksunie
OCW
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen
OM
Openbaar Ministerie
OPCW
Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons
PKK
Partiye Karkeren Kurdistan, Koerdische Arbeiderspartij
PR
Presidentiële Raad van de PKK
RID
Regionale Inlichtingendienst
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
12
RMS
Republik Maluku Selatan (Regering in ballingschap van de Republiek der Zuid-Molukken)
SFN
Stormfront Nederland
SHAC
Stop Huntingdon Animal Cruelty
SIM
Stichting Solidariteit met Iraanse Mensen
SVR
Slushba Vneshney Razvedky, Russische inlichtingendienst
TEC
Technische Evaluatie Commissie
TFM
Taskforce Mensensmokkel
TFN
Turkse Federatie Nederland, Turkse nationalistische groepering
TWH
Takfir Wal Hijra (radicaal-islamitische groepering)
vgb
verklaring van geen bezwaar
VK
Verenigd Koninkrijk
VN
Verenigde Naties
VRC
Volksrepubliek China
VROM
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
VS
Verenigde Staten
WAMY
World Assembly of Muslim Youth
WICS
World Islamic Call Society, Libische religieuze zendingsorganisatie
Wiv
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
WTC
World Trade Centre
Wvo
Wet veiligheidsonderzoeken
13
1
Ontwikkelingen op het gebied van de nationale veiligheid In dit hoofdstuk over de algemene ontwikkelingen op het gebied van de nationale veiligheid wordt eerst ingegaan op de ontwikkelingen binnen het internationale terrorisme. Daarna volgt een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen op de andere aandachtsgebieden van de dienst. Het hoofdstuk eindigt met de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die dit jaar in werking treedt.
1.1
Internationaal terrorisme De wereld is het afgelopen jaar geconfronteerd met een ernstige verslechtering van de internationale veiligheidssituatie. Op scherpe wijze kwam aan het licht, dat het sedert enkele jaren snel uitdijende transnationale netwerk van moslim-extremisten inmiddels een onvoorstelbare slagkracht heeft ontwikkeld. Met de simultaan uitgevoerde aanslagen van 11 september in New York en Washington werd niet alleen de Verenigde Staten (VS) in het hart getroffen, maar de gehele internationale gemeenschap geraakt. Een inderhaast gesmede brede coalitie tracht sedertdien het radicaal islamitische, oftewel islamistisch terrorisme te verslaan. Het eerste doelwit vormde Afghanistan als de voornaamste logistieke basis en schuilplaats voor het ‘islamitisch front’ van Osama bin Laden en andere leiders. In bijlage drie wordt uitgebreider ingegaan op de ontwikkeling van het islamistisch terrorisme door de jaren heen. Bij de bestrijding van het omvangrijke terroristische netwerk vormen de sterke internationale vertakking en het diffuse karakter ervan een groot probleem. Meedrijvend met de stroom van massale migratie en gebruik makend van de toegenomen transport- en communicatiemogelijkheden, zijn leden van het netwerk de afgelopen decennia over de gehele wereld verspreid, met instandhouding van hun onderlinge contact. Een gewelddadige actie kunnen zij hierdoor in principe overal en op elk gewenst moment voorbereiden of uitvoeren. In de loop van 2001 bleek dat ook Nederland een uitvalsbasis kan zijn voor dit terrorisme. Op aangeven van de BVD werd in Rotterdam een gedeelte van een internationale terroristische cel opgerold, die voorbereidingen trof voor een aanslag op een Amerikaans doel in Parijs.
15
De analyse van de achtergronden van bij de verijdelde aanslag in Frankrijk betrokken extremisten, gecombineerd met informatie over de daders van de aanslagen in de VS en andere in West-Europa verblijvende leden van het islamistisch-terroristische netwerk, bracht een andere zorgwekkende ontwikkeling aan het licht. Afghanistanveteranen en leden van kleine groepen radicale moslims die – meestal illegaal – in Nederland verblijven, hielden zich tot voor kort vrijwel geheel afzijdig van de samenleving. In toenemende mate blijken zij thans aansluiting te zoeken en te vinden bij het ultra-orthodoxe segment van de hier reeds veel langer gevestigde islamitische gemeenschappen. In deze kring bestaat zowel een afkeer van de als heidens beschouwde westerse samenleving als emotionele betrokkenheid bij lotgevallen van verdrukte geloofsgenoten elders in de wereld. Dit biedt voor extremisten aangrijpingspunten om een radicaliserende invloed uit te oefenen op met name jongeren en zo hun aanhang in het westen te vergroten. Inmiddels is niet alleen in Nederland maar ook elders in Europa gebleken dat sommige jongeren, die hier zijn opgegroeid en niet zelden in een identiteitscrisis verkeren, ontvankelijk zijn voor rekrutering ten behoeve van de gewapende islamitische strijd. Inmiddels is gebleken dat een in Nederland actief netwerk van moslimextremisten direct in verband gebracht kan worden met de tragische dood van twee Nederlandse, in Eindhoven woonachtige, jongemannen van Marokkaanse afkomst. Zij kwamen eind december jongstleden om het leven in de Indiase deelstaat Kashmir. Vast staat dat het tweetal in Nederland werd gerekruteerd en geestelijk voorbereid op deelname aan de ‘jihad’, de heilige oorlog tegen alle vijanden van de islam. Ook in materiële zin ontvingen zij de ondersteuning die nodig was om aan het islamitisch front het in hun ogen hoogst bereikbare te verwerven, te weten het martelaarschap. Het ging hierbij om jongens van de tweede generatie, die in Nederland zijn opgegroeid, een goede opleiding hebben genoten en verregaand geïntegreerd leken. Ook enkele andere moslimjongeren met een vergelijkbare achtergrond zijn inmiddels ontvankelijk gebleken voor dergelijke radicale opvattingen. Niet eerder is zo concreet zichtbaar geworden dat extreme godsdienstige opvattingen bij delen van de moslimgemeenschap ook risico’s met zich meebrengen op het vlak van radicalisering en terrorisme. Deze risico’s bestaan naast andersoortige veiligheidsproblemen, zoals polarisatie tussen bevolkingsgroepen of voortzetting van geïmporteerde conflicten. Omgekeerd hebben terrorisme en radicalisme ook een schadelijk effect op de beeldvorming en acceptatie van de islam in Nederland en daarmee op het integratieproces. Dit noopt tot bijzondere aandacht voor anti-integratieve
16
tendensen. Voorkomen moet worden dat Nederlandse ingezetenen zich inlaten met politiek-islamitisch geïnspireerde geweldsactiviteiten elders of zelfs hier te lande.
1.2
Brede benadering De wijze waarop de dreiging van het islamistisch terrorisme zich de afgelopen tijd wereldwijd heeft ontwikkeld, laat zien dat het onjuist zou zijn terrorismebestrijding te isoleren van andere probleemvelden. Het accent moet liggen op preventie, waarvoor kennis noodzakelijk is van radicale islamitische en andere extremistische stromingen in binnen- en buitenland, kennis van de massale migratiebewegingen met hun pushen pullfactoren, inzicht in de voedingsbodem voor nieuwe terroristische bewegingen, zicht op de ontwikkelingen binnen de ‘nieuwe minderheden’ in Nederland (zoals Afghanen, Somaliërs en Irakezen) en aandacht voor belemmeringen van het integratieproces van moslims in de Nederlandse samenleving. De gevolgen van het huidige terrorisme op de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen in Nederland mogen evenmin uit het oog verloren worden. Betrokkenheid van allochtonen bij terroristische aanslagen of waarderende reacties hierop van kleine groepen sympathisanten, kunnen leiden tot vijandigheid van autochtone zijde tegenover bepaalde etnische minderheidsgroepen. Het is ook mogelijk dat misbruik zal worden gemaakt van deze verscherping van de interetnische verhoudingen door extreem rechts aan de ene zijde en radicale organisaties van etno-religieuze aard ter andere zijde. De BVD heeft de aandacht voor dergelijke processen, die de cohesie in de samenleving bedreigen, de afgelopen tijd dan ook vergroot. Het verschijnsel terrorisme is door de gebeurtenissen in de Verenigde Staten en Afghanistan nationaal en internationaal hoog op de politieke agenda beland. Inmiddels zijn tal van initiatieven genomen die tot doel hebben de kwetsbare westerse samenleving beter te beschermen tegen dergelijke gewelddadige aanvallen van politieke extremisten. Met het oog op het grensoverschrijdende karakter van het terrorisme is een geïntensiveerde internationale samenwerking bij de bestrijding ervan geboden. Bij alle internationale vastberadenheid en daadkracht om een dam op te werpen tegen het terrorisme, bestaan vanzelfsprekend ook verschillen van inzicht tussen bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Europa, maar ook tussen Europese landen onderling, over de te volgen koers. De vraag wat moet worden verstaan onder terrorisme en welke maatregelen
17
geëigend zijn om de wereld te vrijwaren van deze vorm van geweld, wordt soms uiteenlopend beantwoord en noopt tot intensief overleg. Het Nederlandse beleid is er in het algemeen op gericht radicaliseringsprocessen te voorkomen. Politieke organisaties of groeperingen die extreme, intolerante en ondemocratische doelstellingen uitdragen, worden via een brede benadering binnen de grenzen van de democratische rechtsorde gehouden. Deze benadering kan variëren van dialoog tot juridische dwangmiddelen. Doel van deze aanpak, die niet alleen wordt toegepast tegenover radicaal-islamitische organisaties maar ook tegenover andere radicale groeperingen, is onder meer te voorkomen dat radicaliseringsprocessen doorschieten naar terrorisme. Ook in Europees verband bepleit Nederland een brede en gedifferentieerde benadering van politiek extreme minderheden. Ten aanzien van organisaties die de grens tussen radicalisme en terrorisme overschrijden, bestaat geen ruimte meer voor nuances en volgt Nederland de inmiddels in breed internationaal verband aanvaarde repressieve koers. De terroristische dreigingen moeten resoluut aangepakt worden, waarbij veiligheidsdiensten hun kracht vooral moeten zoeken in intelligente informatievergaring op basis van een goede mix van menselijke en technische bronnen. Het streven zal er op gericht moeten zijn de bestaande werkwijze te optimaliseren en ook in internationaal verband te komen tot intensieve samenwerking en gegevensuitwisseling. Binnen het reeds lang bestaande overleg tussen de Europese veiligheidsdiensten is op initiatief van de BVD de informatie-uitwisseling verbeterd. De aanslagen in de VS hebben nog weer eens pijnlijk aan het licht gebracht dat terrorismebestrijding een zaak van lange adem is. Terroristen in de sfeer van het islamitisch radicalisme worden niet gedreven door een drang naar snelle successen, maar handelen in het licht van de eeuwigheid. De ervaring heeft inmiddels geleerd dat zij desnoods vele jaren de tijd nemen bij het voorbereiden van hun aanslagen. Dit houdt in dat zij ook gedurende lange tussenpozen inactief kunnen zijn. Een dergelijke werkwijze dwingt de veiligheidsdiensten rekening te houden met een geheel andere tijdshorizon. Er moet worden geïnvesteerd in operaties en inzet van middelen over veel langere termijnen dan voorheen, waarbij perioden van geringe opbrengst niet te snel mogen leiden tot vermindering of stopzetting van de aandacht voor bepaalde personen en groepen. Inmiddels heeft de regering in het kader van ‘Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid’ besloten om de BVD te versterken, zodat ook op
18
de langere termijn de gewenste aandacht aan de bestrijding van terrorisme kan worden besteed.
1.3
Overige ontwikkelingen De aandachtsgebieden van de BVD die in dit jaarverslag aan de orde komen, bestrijken een breed terrein. Zo wordt naast terrorisme, zoals hierboven reeds vermeld, ook aandacht besteed aan de integratie van etnische minderheden waar deze wordt belemmerd door bijvoorbeeld anti-westerse beïnvloeding vanuit het buitenland. Steeds duidelijker wordt dat de onderwerpen terrorisme en tegenkrachten bij integratie raakvlakken vertonen. Ook op het terrein van de illegale migratie is het verschijnsel terrorisme manifest geworden. De BVD verricht onderzoek naar de wijze waarop bepaalde terroristische groepen netwerken opbouwen om mensen naar West-Europa te sluizen. Onderzoek wordt gedaan naar politiek gewelddadige activisme. Gewelddadige actievormen komen op dit moment met name voor binnen het dierenrechtenactivisme en binnen de anti-globaliseringsbeweging. Opmerkelijk is dat binnen het antiglobalisme de neomarxistische/neotrotskistische stroming steeds nadrukkelijker aanwezig is. Nog altijd is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de activiteiten van buitenlandse mogendheden, waaronder die van buitenlandse inlichtingendiensten, in Nederland. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan klassieke vormen van spionage, zoals die van Rusland, maar zeker ook aan pogingen om grip te krijgen op naar Nederland uitgeweken landgenoten. Zo zetten landen als Irak en Iran hun inlichtingendiensten in om naar Nederland uitgeweken leden van de oppositie op te sporen en te registreren. De pogingen van de Chinese regering om aanhangers van de Falun Gong beweging in het buitenland onder druk te zetten, vormen in dit verband eveneens een verontrustende ontwikkeling. Op verschillende manieren werkt de BVD in het kader van de nationale veiligheid mee aan Nederlandse inspanningen om de internationale rechtsorde te waarborgen. Zo wordt een bijdrage geleverd aan het tegengaan van de verspreiding van massavernietigingswapens. Verschillende risicolanden in het Midden- en Verre Oosten
19
gaan onverminderd voort met hun streven naar een eigen arsenaal van dit type wapens. Onderzoek is gedaan naar eventuele Nederlandse betrokkenheid bij de ongewenste handel in conventionele wapens. Op dit moment bestaan geen concrete aanwijzingen dat vanaf of via Nederlands grondgebied wapenstromen naar bijvoorbeeld spanningsgebieden plaatsvinden. Tot de bijdrage aan de internationale rechtsorde behoort ook het onderzoek naar bedreigingen van in Nederland gevestigde internationale organisaties. Met name gaat het hier om het Joegoslavië Tribunaal en de OPCW (Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons), beide gevestigd in Den Haag. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in 2002 wordt het takenpakket van de BVD uitgebreid met het doen van onderzoek naar andere landen, de zogenaamde inlichtingentaak buitenland. Hiermee beschikt de nieuwe Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst over meer mogelijkheden om onderzoek te doen naar aandachtsgebieden als terrorisme, illegale migratie en dergelijke. De onderwerpen, waarop onderzoek concreet betrekking heeft, worden vastgesteld door de minister-president in overeenstemming met de minister van Defensie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met de betrokken ministeries wordt thans overleg gevoerd over de wijze waarop onderwerpen voor onderzoek zullen worden aangewezen. Tegelijk is een inventarisatie gemaakt van de verwachtingsbeelden bij toekomstige afnemers. Met het oog op de nieuwe inlichtingentaak worden de werkrelaties met de betrokken ministeries, de toekomstige Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en met buitenlandse inlichtingendiensten verdiept en uitgebouwd. Een aparte taak binnen de huidige wet is het bevorderen van beveiligingsmaatregelen. De overkomst van het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging heeft de rol van de BVD als beveiligingsadviseur versterkt. De beveiligingsadviezen van de BVD richten zich onder meer op vitale sectoren in de samenleving. In dit kader is een uitvoerig onderzoek naar de beveiligingssituatie op Schiphol verricht. De aanbevelingen die op basis van dit onderzoek zijn gedaan, worden inmiddels uitgewerkt. Beveiligingsadviezen kunnen ook betrekking hebben op de beveiliging van informatie. De snelle ontwikkeling van communicatie- en informatietechnologie stelt steeds nieuwe eisen aan informatiebeveiliging. De waarschijnlijkheid van grootschalige afluistersystemen, zoals ‘Echelon’, heeft de aandacht voor beveiligingsmaatregelen
20
versterkt. Een van de ontwikkelingen is dat binnenkort in Nederland beveiligingsapparatuur kan worden geëvalueerd en gecertificeerd op een wijze die aansluit bij internationale normen. Een derde onderdeel van de beveiligingsbevorderende taak is het verrichten van veiligheidsonderzoeken naar kandidaten voor vertrouwensfuncties. Op dit moment wordt door de BVD een nieuw onderzoeksmodel ontwikkeld voor deze veiligheidsonderzoeken. Voorts is een begin gemaakt met het ‘screenen’ voor vertrouwensfuncties bij de politie.
1.4
Naar een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv), die sinds 1988 het algemeen wettelijk kader vormt voor het optreden van de BVD en de Militaire Inlichtingendienst (MID), zal worden vervangen door een nieuwe wet. De naam van de BVD wordt in die wet gewijzigd in Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de naam van de MID in Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Het inmiddels door beide Kamers van de Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstel beoogt het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds de noodzaak om in het belang van de nationale veiligheid goed geëquipeerde inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het leven te roepen – toegerust met alle vereiste bijzondere bevoegdheden – en anderzijds de noodzaak grondrechten te eerbiedigen en te voldoen aan de eisen die de democratische rechtsstaat stelt. Daarbij gaat het met name om de voorzienbaarheid, transparantie en controle van overheidsoptreden. De aanslagen in de VS vormden voorshands geen aanleiding wijzingen aan te brengen in het wetsvoorstel. Er lijkt een goede afweging te hebben plaatsgevonden tussen de soms tegenstrijdige eisen die aan de nieuwe wet worden gesteld, hetgeen de wet een goede mate van toekomstbestendigheid geeft. De nieuwe wet bevat een uitputtende regeling voor de taken en bevoegdheden van de AIVD. Het takenpakket van de AIVD is, in vergelijking met dat van de BVD, uitgebreid met het doen van onderzoek naar andere landen, de zogenaamde inlichtingentaak buitenland. De bijzondere bevoegdheden, zoals observeren en afluisteren, worden limitatief in het voorstel opgesomd. Verder regelt het wetsvoorstel het toetsingskader voor de inzet van de bijzondere bevoegdheden en wordt een notificatieplicht ingevoerd.
21
Dit laatste betreft de verplichting betrokkenen te informeren over de uitoefening van enkele daarvoor aangewezen bijzondere bevoegdheden. De wet stelt het uitbrengen van een jaarverslag - de BVD doet dit reeds sinds 1991 verplicht. Het jaarverslag moet zowel een terugblik geven op de aandachtsgebieden in het verslagjaar als zicht bieden op de aandachtsgebieden in het lopende jaar. Met betrekking tot het toezicht op de taakuitvoering van de AIVD bepaalt de wet dat er een onafhankelijke commissie wordt ingesteld waarvan de leden op voordracht van de Tweede Kamer worden benoemd. De commissie heeft toegang tot alle voor haar taakuitvoering benodigde informatie. Het wetsvoorstel voorziet daarbij in de mogelijkheid dat daarvoor in aanmerking komende informatie wel aan de commissie wordt verstrekt maar niet in de openbaarheid wordt gebracht. De nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten treedt op 29 mei 2002 in werking, met uitzondering van hoofdstuk 6. Dit hoofdstuk, dat handelt over de commissie van toezicht, treedt in werking op 26 april 2002.
22
23
2
Tegenkrachten bij integratie De integratie van etnische minderheden is van groot belang voor het behoud van cohesie in de samenleving. Het verstoren van dit integratieproces, al dan niet doelbewust, vormt dan ook een bedreiging van die cohesie. Het kan ertoe leiden dat de vrije uitoefening van democratische grondrechten van Nederlandse ingezetenen wordt belemmerd of dat conflicten ontstaan tussen bevolkingsgroepen van verschillende etnische of nationale herkomst. Ook kan het gevolg zijn dat inwoners van Nederland zich onveilig voelen door intimidatie of ongewenste bemoeienis vanuit landen van herkomst. Daarmee komen de beginselen van onze democratische rechtsorde in het geding. Een stagnerend of mislukt integratieproces kan ook tot nieuwe veiligheidsproblemen leiden wanneer sprake is van vervreemding van de Nederlandse samenleving. Zo zijn groepen, die in een isolement verkeren, meer vatbaar voor radicale opvattingen en kunnen zij zich keren tegen de hen omringende samenleving of delen daarvan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende tegenkrachten bij het integratieproces. Allereerst wordt ingegaan op de verschillende extreem rechtse groeperingen in Nederland. Vervolgens komen specifieke integratieproblemen bij verschillende allochtone gemeenschappen aan de orde. Tenslotte wordt in dit hoofdstuk de invloed van islamitische non-gouvernementele organisaties besproken.
2.1
Extreem rechts Extreem rechtse groepen dragen veelal een ondemocratisch gedachtegoed uit en zetten zich op xenofobe of zelfs racistische wijze af tegen de aanwezigheid van vreemdelingen in Nederland. De extreem rechtse politieke organisaties en bewegingen in Nederland zijn onderling sterk verdeeld en houden er soms zeer verschillende ideologieën op na. Toch is grofweg een onderscheid aan te brengen tussen twee extreem rechtse richtingen. Ten eerste is er het zogeheten ‘burgerlijk extreem rechts’, waarvan de vertegenwoordigers ultra-nationalistische en xenofobe ideeën prediken. Van een andere orde zijn de radicalere ‘neonazistische’ groeperingen, die onversneden anti-democratische en racistische opvattingen huldigen.
25
De burgerlijk extreem rechtse partijen en organisaties hebben zich dit jaar niet weten te herstellen van de electorale klappen en de organisatorische malaise waarmee zij de voorgaande jaren te kampen hadden. Alhoewel niet officieel bevestigd, bestaat het Nederlands Blok (NB) sinds het verlies van de enige zetel in de Utrechtse gemeenteraad in 1998 niet meer. Ook heeft voormalig politiek leider Janmaat van de Centrumdemocraten (CD) enkele malen publiekelijk aangegeven dat hij weinig heil meer ziet in een terugkeer in de politiek. Aangezien de CD nauwelijks over kader beschikt, lijkt de CD definitief op zijn retour. De Nieuwe Nationale Partij (NNP) is de enige burgerlijk extreem rechtse partij die een eigen aanhang heeft. Deze partij heeft in 2001 vooral van zich laten horen via haar internetpagina en folderacties. Het NNP-kader, dat voornamelijk bestaat uit oudgedienden uit de CD en CP’86, wordt langzamerhand vervangen door een jongere generatie. De ‘Heel-Nederlandse’ organisatie Voorpost heeft in 2001 nauwelijks van zich doen spreken. Nederlandse neonazistische groeperingen hebben in 2001 – in tegenstelling tot hun gematigder geestverwanten - veel activiteiten verricht. Stormfront Nederland (SFN), dat eind 2000 door dissidente leden van de Nederlandse Volks-Unie (NVU) werd opgericht, heeft kans gezien onaangekondigd korte demonstraties te houden in enkele grote steden. Gewelddadige confrontaties met linkse tegenstanders konden ternauwernood door de aanwezige politie worden verhinderd. Het SFN houdt er een nationaalsocialistische en racistische ideologie op na en presenteert zich als een actiegroep die oproept tot eenheid in extreem rechtse kringen. Het ledental is zeer wisselend en bestaat voornamelijk uit jonge skinheads en gabbers, die nauwelijks politiek gemotiveerd zijn. De leiding van het SFN heeft weinig greep op de individuele leden. De Nederlandse Volks-Unie (NVU) heeft een demonstratieverbod van de gemeente Kerkrade met succes bij de rechter aangevochten. Op 24 maart trok een groep van ongeveer 150 Nederlandse en Duitse neonazi’s onder het motto ‘Tegen de criminalisering van nationalisten’ door een afgegrendeld Kerkrade. De NVU-leiding heeft aangegeven deze uitspraak van de rechter aan te grijpen om tweemaal per jaar legaal in een Nederlandse gemeente te demonstreren. Aangezien NVU-voorzitter Constant Kusters, de centrale figuur binnen de organisatie, enige tijd later een gevangenisstraf diende uit te zitten, heeft de NVU zich sinds de demonstratie niet meer in het openbaar vertoond. De partij kende door deze inactiviteit een zeker verloop, waarschijnlijk ten gunste van het SFN. De positie van Duitse neonazi’s binnen de NVU
26
is sterker geworden met de aanstelling van Christian Malcoci als NVU-partijsecretaris. Het in 1999 opgerichte Nationaal Offensief (NO) is opgeheven. In 2001 bleek wederom sprake te zijn van een opwaartse trend in het aantal geweldsmisdrijven met een racistisch motief. Aangezien deze incidenten een belangrijke indicatie geven van de ernst en omvang van het verschijnsel racisme en xenofobie in de Nederlandse samenleving, tracht de BVD een zo helder mogelijk beeld te verkrijgen van daders, achtergronden, organisatiegraad en eventuele betrokkenheid van extreem rechts. Tot nu toe bleken de meeste incidenten op zichzelf te staan en werden zij veelal gekenmerkt door een geringe mate van voorbereiding en organisatie. Ofschoon individuele leden van extreem rechtse groeperingen enkele malen verantwoordelijk konden worden gehouden voor misdrijven met een racistisch motief, werd geen regie of planning vanuit extreem rechtse organisaties waargenomen. Wel kon - mede op basis van een ambtsbericht van de BVD - een drietal SFN-leden worden gearresteerd en veroordeeld wegens de bekladding van een joodse begraafplaats in de gemeente Oosterhout. Na de terroristische aanslagen van 11 september in de Verenigde Staten deed zich in Nederland een korte golf van anti-islamitische gewelddaden voor. Deze incidenten vonden vooral plaats in september en de eerste helft van oktober; daarna is het aantal incidenten sterk gedaald. Een deel van deze incidenten kon bijvoorbeeld vanwege achtergelaten leuzen worden gerelateerd aan de gebeurtenissen in de VS. Opvallend is dat de daders hun agressie veelal richtten op objecten met een sterke islamitische symboolfunctie, zoals moskeeën en islamitische scholen. Meer dan twintig moskeeën in Nederland waren het doelwit van telefonische of schriftelijke bedreigingen, bekladdingen, vernielingen en enkele pogingen tot brandstichting. De gewelddaden zijn veelal op amateuristische wijze uitgevoerd, waardoor de schade in de meeste gevallen beperkt bleef. Op één ernstig geval na zijn er nauwelijks meldingen binnengekomen over mishandeling of andere gewelddaden met lichamelijk letsel tot gevolg. Enkele leden van de NVU en SFN werden opgepakt wegens betrokkenheid bij het anti-islamitische geweld, doch er zijn geen aanwijzingen dat zij gehandeld hebben onder aansturing of regie van deze extreem rechtse organisaties. Vanuit de extreem rechtse organisaties is zeer terughoudend gereageerd op de aanslagen in de Verenigde Staten en de gevolgen ervan. In kringen rond de NNP en de CD heerst beduchtheid dat uitspraken verkeerd worden uitgelegd en deze strafrechtelijk tegen hen zullen worden gebruikt.
27
Zoals te doen gebruikelijk heeft de BVD onderzoeksgegevens betreffende aard en omvang van racistisch en extreem rechts geweld verstrekt aan de Universiteit Leiden en de Anne Frankstichting. Deze hebben voor de vierde maal de ‘Monitor Racisme en Extreem Rechts’ vervaardigd.
2.2
De Marokkaanse gemeenschap Bij de integratie van de Marokkaanse gemeenschap in de Nederlandse samenleving signaleert de BVD een aantal mogelijke belemmeringen. Deze zijn gelegen in de aard van de Marokkaanse zelforganisaties (organisaties die zijn opgericht op initiatief van de Marokkaanse gemeenschap) en het Marokkaanse beheersnetwerk (het netwerk van personen en organisaties dat door de Marokkaanse overheid wordt aangestuurd om controle uit te oefenen op Marokkanen in het buitenland). Ook de gevolgen van 11 september en een begin van radicalisering vragen om aandacht.
2.2.1
Representativiteit Marokkaanse zelforganisaties Een centrale vraag is of de Marokkaanse gesprekspartners en belangenorganisaties waarmee Nederlandse bestuurders in overleg treden, daadwerkelijk een achterban vertegenwoordigen en in hoeverre zij een dubbele agenda voeren. Dat wil zeggen een agenda, die mede bepaald wordt door de Marokkaanse overheid of door belangen van politieke, religieuze of andersoortige aard. Voor zowel landelijke als lokale bestuurders in Nederland blijkt het vaak moeilijk de representativiteit en loyaliteit van hun Marokkaanse gesprekspartners te bepalen. Complicerende factor daarbij is de grote diversiteit aan Marokkaanse zelforganisaties in Nederland. Als bestuurders genoegen nemen met gebrekkige resultaatverantwoording bij en geringe controle op (gemeentelijke) projecten, is het risico van onzuivere belangenbehartiging extra groot. Marokkaanse zelforganisaties die andere doelen nastreven dan zij het (lokaal) bestuur voorhouden, krijgen in die situatie namelijk de ruimte zich ongehinderd te profileren. De BVD heeft in een enkel concreet geval aan bestuurders nader inzicht verschaft over de daadwerkelijke motieven en doelstellingen van Marokkaanse zelforganisaties.
2.2.2
Het Marokkaanse beheersnetwerk Na zijn troonsbestijging in 1999, kondigde de Marokkaanse koning Mohamed VI een groot aantal hervormingen in zijn land aan. De verwachting was, dat ook de invloed en controle die Marokko van oudsher op alle Marokkanen in het buitenland probeert uit te
28
oefenen, zou verminderen. Deze verwachting lijkt gedeeltelijk bewaarheid. Het klassieke beheersnetwerk van door Rabat gecontroleerde organisaties en personen, lijkt thans nauwelijks (nog) actief waar het gaat om politieke opposanten in het buitenland. Werden voorheen bijvoorbeeld nog politieke conflicten in Marokko mede in Nederland uitgevochten, het afgelopen jaar bleef het wat dat betreft rustig in de Marokkaanse gemeenschap. Op grond van overwegingen van nationalistische en - vooral - financiële aard wil de Marokkaanse overheid haar greep op de Marokkanen in het buitenland echter nog steeds niet loslaten. Een belangrijke bron van inkomsten voor Marokko is namelijk het (spaar)geld dat Marokkanen in het buitenland jaarlijks naar het moederland overmaken. Initiatieven van de Marokkaanse overheid om lokale bestuurders van dienst te zijn bij problemen die zich voordoen in de Marokkaanse gemeenschap in Nederland, lijken dan ook mede voort te komen uit de behoefte de (financiële) band tussen die gemeenschap en Marokko warm te houden. 2.2.3
De Marokkaanse gemeenschap na 11 september Vlak na de aanslagen van 11 september trokken berichten over de reacties van met name enkele leden van de Marokkaanse gemeenschap te Ede veel aandacht. Zo was er het - ook door CNN uitgezonden - bericht dat enkele jeugdige Marokkanen op straat hun vreugde over de aanslagen hadden geuit. Uit enquêtes zou blijken dat met name Marokkanen niet geheel negatief of zelfs positief tegenover de aanslagen stonden. Nader onderzoek van het Ede-incident door de politie wees uit dat er geen sprake was van vreugde-uitingen over de aanslagen. Ook werden bij de representativiteit van de enquêtes in de media de nodige vraagtekens geplaatst. Als gevolg van deze negatieve uitingen werden vanuit de Marokkaanse gemeenschap vrijwel onmiddellijk initiatieven gestart om afkeur over de aanslagen kenbaar te maken en om de gemoederen te sussen. Verschillende moslimorganisaties riepen op tot kalmte. Vanuit de Marokkaanse ambassade werden imams opgeroepen zich in hun preken matigend te uiten over de gebeurtenissen in Amerika. Het idee dat de aanslagen in Amerika als een aanval van moslims op niet-moslims en op Westerse waarden en normen kon worden gezien, heeft ook de verhoudingen in Nederland tussen moslims en niet-moslims beïnvloed. De vele oproepen tot verdraagzaamheid van zowel Marokkaanse zijde als vanuit de Nederlandse overheid bereikten daarbij niet altijd hun doel. Positieve effecten hiervan werden soms weer teniet gedaan door uitspraken van intolerante moslimvertegenwoordigers en activiteiten van criminele Marokkaanse jongeren. Zij werkten negatieve beeldvorming
29
over moslims in het algemeen en Marokkanen in het bijzonder in de hand. 2.2.4
Radicalisering De geïntensiveerde aandacht van de BVD voor de bestrijding van terrorisme, richt zich in Nederland onder andere op het onderkennen van broedplaatsen voor het ontstaan van radicale ideeën, die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot daadwerkelijke ondersteuning van of deelname aan terroristische aanslagen. De BVD beschikt over informatie dat zich onder leden van de moslimgemeenschap in Nederland een klein aantal personen bevindt, dat ontvankelijk is voor dergelijke radicale ideeën. Deze personen tonen zelfs, zoals in hoofdstuk 1 is gemeld, de bereidheid zich actief in te zetten voor het ondersteunen of uitvoeren van gewelddadige activiteiten. In dat kader peilt de BVD ook de stemming binnen de Marokkaanse gemeenschap in Nederland.
2.3
De Turkse en Koerdische gemeenschap In Nederland zijn momenteel ruim 300.000 personen van Turkse afkomst woonachtig. Deze gemeenschap kenmerkt zich door een grote variatie aan religieuze en politieke stromingen. Het is een afspiegeling van het brede politieke spectrum in Turkije zelf, dat varieert van extreem links tot zeer nationalistisch. Dit betekent dat ontwikkelingen in het land van herkomst, bijvoorbeeld ten aanzien van de politieke speelruimte van religieuze (oppositie)bewegingen, hun weerslag hebben op de Turkse gemeenschap alhier. De Turkse overheid, in haar rol als bewaker van de seculiere eenheidsstaat, probeert de Turkse gemeenschap in Nederland aan zich te binden en te beïnvloeden. In hun sterke verbondenheid met het land van herkomst lijken delen van de Turkse gemeenschap in Nederland vatbaar te zijn voor directieven uit Turkije, die erop gericht zijn het seculiere karakter en de eenheid van de staat te helpen waarborgen. Dat de intentie van het Turkse beheersnetwerk niet altijd tot volle wasdom komt, bleek tijdens de langslepende kwestie van de plaatsing van een gedenksteen in Assen voor de Armeense slachtoffers in de periode 1910 – 1920. Er was sprake van een vanuit Turkije gedirigeerd protest tegen plaatsing van de gedenksteen, maar aangekondigde verregaande acties bleven achterwege. Openlijke discussie en democratische en transparante besluitvorming in
30
deze kwestie, maakten uiteindelijk op 24 april 2001 de onthulling van de veelbesproken gedenksteen mogelijk. De Turkse en Koerdische gemeenschap in Nederland heeft niet alleen aandacht voor de Turkse politiek, maar ook voor de Nederlandse. Diverse groeperingen zoeken nadrukkelijk naar mogelijkheden voor een betere articulatie van hun belangen in het Nederlandse politieke bestel. Op verschillende plaatsen in Nederland zijn hiertoe initiatieven ondernomen. Zo is in Amsterdam op 31 mei 2001 het Turks Comité Nederland opgericht, bestaande uit de voorzitters van een tiental Turkse organisaties die in ons land vertegenwoordigd zijn. Opvallende naam in dit rijtje organisaties is die van de Turkse Federatie Nederland (TFN), officieuze representant van het gedachtegoed van de Turkse extreem-nationalistische MHP in Nederland. Aanhangers van de MHP worden ook wel aangeduid als Grijze Wolven en maken zelf ook dikwijls in beeld en gebaar gebruik van dit mythische symbool.1 Het Turks Comité Nederland, inmiddels Turks Platform geheten, wilde bevorderen dat in 2002 een aantal van tweehonderd Turken via de kieslijsten van de verschillende politieke partijen in gemeenteraden zouden worden verkozen en ook enkele zetels in de Tweede Kamer zouden innemen. De verwachting is dat deze kandidaten de belangen van de Turken in Nederland beter zullen behartigen dan de huidige leden van gemeenteraad en Tweede Kamer. Gelet op de achtergrond van enkele betrokkenen – onder wie de genoemde Grijze Wolven – bestaat het risico dat de nagestreefde belangenbehartiging zich ook zal uitstrekken tot de belangen van de Turkse Republiek of van bepaalde extreem-nationalistische politieke partijen in Turkije. In de tweede helft van 2001 zijn overigens nauwelijks activiteiten van het Turks Platform waargenomen. Eenzelfde ontwikkeling lijkt zich voor te doen bij de Koerden in Nederland. Zij hebben hun hoop op een betere politieke belangenbehartiging in Nederland gevestigd op enkele bestaande politieke partijen. De diverse Turkse en Koerdische groeperingen en stromingen in ons land hebben zich na de aanslagen in de Verenigde Staten veel moeite getroost om namens hun aanhang direct en openlijk te reageren op de gebeurtenissen. Door de aanslagen eensgezind af te keuren is een mogelijke voedingsbodem voor hernieuwde spanningen tussen (delen van) de diverse allochtonengemeenschappen in Nederland, alsook tussen allochtonen en autochtonen, voortijdig weggenomen. Met name de politiek-islamitische Milli Görüs organisatie heeft snel en adequaat publiekelijk de aanslagen veroordeeld. Daarmee heeft zij een bijdrage geleverd aan het in goede banen leiden van de emoties en onrust
31
1 Zie voor meer informatie over ‘De Grijze Wolven’ Kamerstuk 1997-1998, 25801, nr. 2, Tweede Kamer.
die in de eerste weken na 11 september ook binnen de Turkse en Koerdische gemeenschap waren ontstaan.
2.4
Koerdische Arbeiderspartij (PKK) In januari 2001 is in Rotterdam het Koerdisch Economisch Congres (KEC) opgericht. Het congres, waaraan ook PKK-aanhangers hebben deelgenomen, beoogt Koerdische zakenmensen te organiseren en te interesseren voor economische activiteiten in Zuidoost-Turkije. Hiertoe is een internationale vereniging van Koerdische werkgevers opgericht, Karsaz genaamd. De oprichting van het KEC past in het geheel van PKKactiviteiten die sinds 1999 een geweldloos en politiek karakter dragen. In 2001 heeft de PKK de in 1999 afgekondigde politieke koers voortgezet. Sinds de arrestatie en veroordeling van PKK-leider Abdullah Öcalan, over wiens lot het Europese Hof van de Rechten van de Mens in 2001 nog geen uitspraak heeft gedaan, berust de dagelijkse leiding van de partij bij de zogeheten Presidentiële Raad (PR). Net als in het jaar 2000, toen topman M. Karayilan tijdelijk in Nederland verbleef, heeft ook dit jaar een lid van de PR in ons land asiel aangevraagd. Het betreft N. Kesbir die sinds september 2001 in Nederland verblijft. Net als bij haar collega PR-lid R. Altun in Frankrijk, heeft haar aanwezigheid in Europa ten doel het uitdragen van de politieke koers van de PKK te versterken. De staatssecretaris van Justitie heeft inmiddels negatief over de asielaanvrage beschikt.
2.5
De Afghaanse gemeenschap Op dit moment verblijven ongeveer 30.000 tot 40.000 Afghanen in Nederland. Zij vormen een van de snelst groeiende nieuwe minderheden. Al enkele jaren is ons land één van de belangrijkste bestemmingslanden in Europa voor Afghaanse vluchtelingen, onder meer als gevolg van de aanzuigende werking van de reeds hier verblijvende Afghaanse gemeenschap. Deze gemeenschap is in Nederland bijzonder heterogeen. Zij bestaat uit diverse groepen, die hier gekomen zijn in de verschillende fasen die het conflict in Afghanistan van de afgelopen 23 jaar heeft doorlopen. Alle partijen uit dit conflict zijn inmiddels ook in Nederland present: voormalige Moskougetrouwe en nietMoskougezinde communisten, leden van het islamitisch verzet tegen het
32
communistische regime, democraten, maoïsten en nationalisten. Dit geeft aanleiding tot de nodige spanningen binnen de Afghaanse gemeenschap in Nederland. Tot dusver hebben deze, op een enkel incident na, geen ernstige conflicten of confrontaties teweeg gebracht. De bestaande spanningen worden mede veroorzaakt door de aanwezigheid van verscheidene leidinggevende figuren uit de voormalige regimes en strijdgroepen in Afghanistan. Het merendeel van deze kopstukken blijkt niet de intentie te hebben om de strijd die zij in Afghanistan voerden, in Nederland voort te zetten. Tegen een aantal van hen loopt wel een justitieel onderzoek naar oorlogsmisdaden. De kwestie van de oorlogsmisdaden ligt aan de basis van de controverse tussen twee organisaties die zich bezighouden met belangenbehartiging voor Afghanen in Nederland. Het betreft een conflict tussen de Federatie Afghaanse Vluchtelingenorganisaties Nederland (FAVON) en de General Association of Afghan Refugees in the Netherlands (GAARN). FAVON zegt een koepelorganisatie te willen zijn voor alle Afghaanse verenigingen in Nederland, met uitsluiting van organisaties waaraan Afghaanse oorlogsmisdadigers gelieerd zijn. Op dit moment zijn achttien Afghaanse organisaties lid van FAVON. FAVON uit beschuldigingen dat het GAARN, waarvan de leden voornamelijk voormalige Afghaanse communisten van de Moskougezinde strekking zijn, een organisatie is die oorlogsmisdadigers herbergt. GAARN spreekt dit tegen en stelt op zijn beurt dat FAVON nauwelijks een echte achterban heeft binnen de Afghaanse gemeenschap in Nederland. De gebeurtenissen van 11 september 2001 hebben geleid tot een vergroting van de aandacht van de BVD voor de Afghanen in Nederland. Het merendeel van hen heeft de terroristische acties in de Verenigde Staten scherp veroordeeld. Ook stond de overgrote meerderheid achter de door de Amerikanen gevoerde oorlog tegen het terrorisme in Afghanistan. Wel was er binnen de Afghaanse gemeenschap in Nederland grote bezorgdheid over het lot van de Afghaanse burgerbevolking als gevolg van de Amerikaanse bombardementen. In diverse kleinschalige demonstraties vroegen Afghaanse organisaties hiervoor aandacht. Deze demonstraties hadden een vreedzaam karakter en van anti-Westerse uitingen was geen sprake.
33
De BVD onderzocht de in de Afghaanse gemeenschap in Nederland circulerende geruchten over de aanwezigheid van actieve Talibankernen. Waarschijnlijk komt deze geruchtenstroom vooral voort uit de sfeer van wantrouwen, die heerst tussen de diverse groepen binnen de Afghaanse gemeenschap. Mogelijk ging het zelfs om bewust gelanceerde verdachtmakingen. Wel bestond er binnen sommige geledingen van de Afghaanse gemeenschap, met name onder nationalistische Pashtun, enige sympathie voor de eveneens deels uit Pashtun bestaande Taliban. Daarnaast kent de Afghaanse gemeenschap in Nederland ook een kleine groep andere, nauwelijks georganiseerde, fundamentalistische moslims. Er zijn geen aanwijzingen dat deze groep gewelddadige intenties heeft. Het onderzoek naar actieve Talibankernen binnen de Afghaanse gemeenschap in Nederland richtte zich op twee specifieke zaken. Allereerst was dit het bezoek dat de toenmalige minister van volksgezondheid van de Taliban in februari 2001 aan de Afghaanse gemeenschap in Nederland bracht. Naar alle waarschijnlijkheid ging het om een min of meer geheime diplomatieke missie, waarmee het door VN-sancties geïsoleerde Talibanregime contacten wilde leggen met de Afghaanse migranten in Nederland en hen wilde overhalen tot het geven van steun. De tweede zaak was de lijst die in het najaar 2001 in de openbaarheid kwam met een honderdtal namen van politieke tegenstanders van de Taliban. De lijst was waarschijnlijk afkomstig uit het kantoor van de niet officiële Talibanvertegenwoordiging in Frankfurt en werd door de media geïnterpreteerd als een ‘dodenlijst’. Op de lijst stond één in Nederland verblijvende Afghaan vermeld. Dit veroorzaakte wel reacties in de Nederlandse pers, maar was binnen de Afghaanse gemeenschap in Nederland geen aanleiding tot paniek. De BVD ontving diverse nuancerende signalen van Afghanen over deze lijst, die sterk verouderd en onsystematisch bleek te zijn. Verder onderzoek van de BVD deed gerede twijfel ontstaan of het hier wel om een ‘dodenlijst’ ging. Het onderzoek naar deze lijst maakte ook duidelijk dat de geruchten over een grote Talibanaanhang in Nederland, geen groot realiteitsgehalte hadden. De oorlog tegen het terrorisme in Afghanistan en vooral de val van het Taliban-bewind heeft bij verscheidene in Nederland woonachtige kopstukken van voormalige Afghaanse regimes tot hernieuwde activiteiten geleid. Een aantal van hen heeft zich gericht op het versterken van hun netwerk met politieke medestanders binnen de Afghaanse gemeenschappen in West-Europa, met het doel een rol te kunnen spelen in het nieuwe Afghanistan.
34
2.6
Pakistanen in Nederland De gebeurtenissen van 11 september 2001 en de oorlog in Afghanistan die daarop volgde, zijn ook in de Pakistaanse gemeenschap in Nederland niet zonder weerklank gebleven. Er kan van worden uitgegaan dat het merendeel van de ongeveer 17.000 in Nederland levende Pakistanen de terroristische acties van Al Qa’ida scherp heeft afgekeurd. Binnen de Pakistaanse gemeenschap in Nederland, die voor het merendeel nauwelijks politiek actief is, bevindt zich slechts een klein aantal radicale moslims. In tegenstelling tot radicale moslimgroeperingen in Pakistan, zijn zij echter niet in de openbaarheid getreden met publieke demonstraties. Ook zijn er geen aanwijzingen dat zij gewelddadige activiteiten hebben voorbereid. Op geweldadige incidenten in Kashmir, waar moslimstrijders van het Jammu and Kashmir Liberation Front (JKLF) afsplitsing van India nastreven, werd door het merendeel van de Pakistanen in Nederland rustig gereageerd.
2.7
Tsjetsjenen Hoewel het conflict in Tsjetjenië internationaal wat op de achtergrond is geraakt, blijft het de kleine Tsjetsjeense gemeenschap in Nederland bezighouden. De animo onder andere minderheidsgroepen, met name radicale Turkse groeperingen, om de strijd in Tsjetsjenië via protestdemonstraties en collectes mede te ondersteunen, blijkt echter te zijn afgenomen. Wel zijn personen uit deze kringen betrokken bij een onder diverse namen opduikende internetsite (een tijd lang bekend als www. qoqaz.nl), die oproepen tot deelname aan de gewapende strijd in onder meer Tsjetsjenië.
2.8
Islamitische niet-gouvernementele organisaties Onderzocht wordt in hoeverre en op welke wijze vanuit het buitenland pogingen worden ondernomen om door middel van islamitische niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) radicaal-extremistisch gedachtegoed onder de moslimbevolking in Nederland te verspreiden. Zoals in het vorig jaarverslag vermeld, wordt reeds langere tijd aandacht besteed aan de activiteiten van een van deze NGO’s, de Libische World Islamic Call Society (WICS) in Nederland.
35
Islamitische NGO’s ontplooien primair humanitaire en sociaal-culturele activiteiten. Gebleken is dat binnen deze organisaties soms echter ook personen of secties actief zijn, die zich inlaten met het steunen van gewapende strijd. Na de gebeurtenissen van 11 september 2001 is daarom de vraag opnieuw actueel geworden in hoeverre vanuit islamitische NGO’s ook (financiële) ondersteuning aan terrorisme wordt verleend. Nadat hierover berichten in de media verschenen, zijn Kamervragen gesteld over de rol die een aantal islamitische NGO’s hierbij speelt (Muwaffaq, Al-Haramain, International Islamic Relief Organization en met name World Assembly of Muslim Youth). Ook de BVD acht het waarschijnlijk dat vanuit of via sommige van deze NGO’s steun wordt verleend aan gewelddadige activiteiten van extremistische moslims. Tegelijk moet vastgesteld worden dat de Nederlandse vestigingen van deze vooralsnog een zieltogend bestaan leiden. Activiteiten van deze en andere NGO’s in en vanuit Nederland blijven aandacht houden van de BVD.
36
37
3
Terrorisme Als gevolg van de aanslagen van 11 september in de Verenigde Staten is het verschijnsel terrorisme internationaal hoog op de politieke agenda geplaatst. Andermaal werd duidelijk hoe kwetsbaar een samenleving is voor gewelddaden die gericht zijn tegen weerloze burgers met als doel politieke of maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen. Dit hoofdstuk begint met een algemene inleiding op het BVD-onderzoek naar terrorisme. Daarna komen de ontwikkelingen aan bod rond de verschillende islamistische groeperingen en rond organisaties van andere signatuur, die wegens betrokkenheid bij terrorisme de aandacht hebben van de BVD.
3.1
Uitbreiding van het onderzoek naar terrorisme De omvang en de effecten van de aanslagen in de VS maakten een drastische uitbreiding van het onderzoek van de BVD naar islamistisch terrorisme noodzakelijk. In de eerste plaats dienden eventuele Nederlandse connecties naar de aanslagen in de VS te worden bestudeerd en werd het reguliere onderzoek uitgebreid om nieuwe aanslagen te onderkennen die mogelijk gepland waren voor de periode direct na de aanslagen in de VS. Tevens breidde de BVD zijn onderzoek uit met het oog op eventuele nieuwe geweldsactiviteiten als reactie op of zelfs geïnspireerd door de aanslagen in de VS, waarbij er terdege rekening mee gehouden moest worden dat ook Europa opnieuw doelwit zou worden van de terroristen. Geconstateerd kan worden dat na 11 september in Nederland geen grote politiekislamitisch geïnspireerde geweldsactiviteiten of aanslagen zijn geweest. Wel vonden in Nederland in de weken na 11 september verschillende incidenten plaats, gericht tegen islamitische objecten als moskeeën en scholen. Tevens zijn enkele gebouwen met een christelijke functie voorwerp van vernieling geweest. De aanslagen in de VS hebben in de Nederlandse samenleving een belemmerende werking gehad op de maatschappelijke cohesie en de integratie van islamitische gemeenschappen. Zeker in de periode direct na de aanslagen waren er signalen over wederzijdse gevoelens van angst en wantrouwen tussen islamitische gemeenschappen en delen van de autochtone Nederlandse bevolking. Voor de BVD was dit alleen al direct waarneembaar vanwege de grote toename in verontruste burgers die contact zochten met de dienst. De verontrusting werd verder versterkt doordat in de VS enkele ‘antrax-brieven’ werden
39
verstuurd. In Nederland zijn tot nu toe geen brieven met antrax opgedoken, maar het aantal ‘nep-brieven’ was legio. Na 11 september nam de behoefte aan dreigingsinschattingen door de BVD toe bij diverse belangendragers in de Nederlandse samenleving. De BVD heeft in de maanden na de aanslagen dan ook verschillende omvangrijke dreigingsanalyses uitgebracht, ten behoeve van een groot aantal voor beveiliging verantwoordelijke afnemers op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Het feit dat Nederland in toenemende mate het podium is voor internationale strafrechtspraak, brengt met zich mee dat extra attentie nodig is om eventuele gewelddadige acties uit radicaal-islamitische hoek te voorkomen.
3.2
Nationaal georiënteerde radicaal-islamitische groeperingen In Nederland verblijven leden van verschillende radicaal-islamitische groeperingen die zich oriënteren op hun land van herkomst. Het betreft groeperingen uit Algerije, Egypte en Turkije.
3.2.1
Algerijnse radicaal-islamitische groeperingen Het onderzoek van de BVD naar Algerijnse radicaal-islamitische groeperingen concentreerde zich in 2001 overwegend op de Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat (GSPC) en de Takfir Wal Hijra (TWH). De GSPC, een radicale afsplitsing van de begin jaren negentig opgerichte Groupe Islamique Armé (GIA), voert nog steeds een gewapende strijd in Algerije tegen het Algerijnse regime met als oogmerk het verwezenlijken van een islamitische staat. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de GSPC in Algerije daartoe financiële en materiële steun ontvangt van leden van de organisatie die in West-Europa verblijven. Ook in Nederland hebben zich - overwegend illegaal leden van deze groepering gevestigd. Door arrestaties in Duitsland, Frankrijk, Engeland en Spanje in december 2000 werd voorkomen dat leden van de GSPC een fragmentatiebom tot ontploffing konden brengen op de massaal bezochte Kerstmarkt in Straatsburg. Hieruit blijkt dat voor verschillende radicaal-islamitische groeperingen en netwerken, waaronder de GSPC, ook burgers het primaire doelwit van een aanslag kunnen vormen. Het is niet uitgesloten dat deze poging is aangestuurd vanuit de Al Qa’ida organisatie van Osama bin Laden; in ieder geval onderhielden de betrokkenen contacten met leden van deze organisatie.
40
Reeds verscheidene jaren verricht de BVD onderzoek naar een netwerk van in Nederland verblijvende Algerijnse leden van de radicaal-islamitische Takfir Wal Hijra (TWH). Deze groepering streeft de vestiging van een islamitisch wereldkalifaat na. Mede door dit onderzoek kon met arrestaties in Nederland, België en Frankrijk in september 2001 worden voorkomen dat leden van deze groepering een aanslag konden plegen op de Amerikaanse ambassade of het Amerikaanse cultureel centrum in Parijs. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat deze poging werd aangestuurd vanuit de Al Qa’ida organisatie van Osama bin Laden. Enig organisatorisch verband met de aanslagen in de VS op 11 september 2001, anders dan het gegeven dat Al Qa’ida bij beide gebeurtenissen betrokken is geweest, is vooralsnog niet gebleken. Op basis van deze incidenten kan gesteld worden dat in 2001 van Algerijnse radicaalislamitische netwerken en groeperingen een aanzienlijke dreiging van een terroristische aanslag is uitgegaan naar West-Europa, waaronder Nederland. Hoewel bij deze netwerken en groeperingen nog duidelijk sprake is van autonomie en zelfstandige doelstellingen, hebben verschillende leden daarvan militaire trainingen ondergaan in Afghanistan en/of deelgenomen aan een islamitische strijd in bijvoorbeeld Tsjetsjenië of Afghanistan. Ook onderhouden personen in deze groeperingen en netwerken contacten met leden van Al Qa’ida 2. 3.2.2
Egyptische radicaal-islamitische groeperingen Sinds het moment dat de Egyptische, radicaal-islamitische groepering Al Jama’a al Islamiyya (AJAI) in maart 1999 een staakt-het-vuren afkondigde in zijn strijd tegen het Egyptische regime, heerst binnen de AJAI verdeeldheid. Vooraanstaande leden, zoals Ahmed Rifa’í Taha en de blinde sheikh Omar Abderrahman (die een gevangenisstraf in de VS uitzit wegens zijn betrokkenheid bij de aanslag op het World Trade Center in New York in 1993) hebben meermalen publiekelijk hun kritiek op het staakt-het-vuren kenbaar gemaakt. Zij zijn van mening dat een wapenstilstand de groepering niet in staat stelt zijn centrale doelstelling te verwezenlijken, namelijk de vestiging van een islamitische staat in Egypte. Voorlopig lijkt de AJAI zijn staakt-het-vuren te handhaven, ondanks het feit dat het Egyptische regime geen concessies wenst te doen en verscheidene gevangen leiders van 2 In april 2002 zijn op aangeven van de BVD op diverse plaatsen in Nederland aanhoudingen verricht. Deze
houden verband met de waargenomen tendens tot radicalisering en rekrutering voor de jihad door leden van de GSPC en andere extremistische organisaties.
41
de organisatie nog niet heeft vrijgelaten, ook al is hun straftijd verstreken. De opstelling van de AJAI lijkt mede het gevolg van het beleid van de Egyptische autoriteiten. Deze hebben de AJAI enerzijds op het justitiële vlak gevoelige slagen weten toe te brengen en anderzijds wind uit de zeilen genomen door een meer islamitische koers te volgen. Op dit moment gaat van de AJAI dan ook een beperkte terroristische dreiging uit naar West-Europa, waaronder Nederland. De BVD verricht onderzoek naar enkele leden van de organisatie die reeds meerdere jaren in Nederland verblijven en die mogelijk ondersteuning verlenen aan geweldsactiviteiten elders. De Egyptische Islamitische Jihad (EIJ) is een kleine terroristische groepering die nauw samenwerkt met Al Qa’ida. Om die reden gaat van de groepering een aanzienlijke terroristische dreiging uit naar het gehele Westen. Er zijn duidelijk aanwijzingen dat enkele leden van de EIJ gedurende 2001 in West-Europa hebben verbleven. 3.2.3
Kaplan De radicaal-islamitische Kaplan-beweging in Nederland is ondanks haar marginale positie en ondergeschikte politieke betekenis, uitgebreid in het nieuws geweest. In Duitsland, waar het hoofdkwartier van de beweging (daar bekend onder de naam Hilafet Devleti, de Kalifaatstaat) zetelt, is de Kaplan-beweging in december 2001 verboden verklaard in het kader van de maatregelen ter voorkoming van het internationaal terrorisme. Als gevolg daarvan is de aan de Kaplan verbonden Stichting Dienaar aan Islam, gevestigd in Papendrecht, ook volop in de belangstelling komen te staan. Tot op heden is echter geen directe betrokkenheid vastgesteld van de Kaplanbeweging in Nederland, of daartoe behorende leden, bij praktijken die de internationale rechtsorde bedreigen. Aangezien de leiders van de Kaplanorganisatie geweld echter geoorloofd achten ter realisering van hun politiek-religieuze doel - een islamitische staatsvorm in Turkije - is onverminderde aandacht van de BVD voor de Kaplanbeweging vereist.
3.3
Internationaal georiënteerde radicaal-islamitische groeperingen en netwerken Internationaal georiënteerde radicaal-islamitische groeperingen en netwerken met contacten in Nederland zijn de Al Qa’ida organisatie en andere meer diffuse netwerken.
42
3.3.1
Al Qa’ida organisatie van Osama bin Laden De Al Qa’ida (‘De Basis’) organisatie is ruim tien jaar geleden opgericht door Osama bin Laden. De organisatie omvatte de laatste jaren verscheidene honderden personen van verschillende nationaliteit. Daarnaast heeft Al Qa’ida begin 1998 een verbond gesloten met verschillende geestverwante radicale moslimorganisaties waaronder de Egyptische Islamitische Jihad (EIJ) en wordt vanuit Al Qa’ida contact onderhouden met enkele andere (onder meer Algerijnse) terroristische, radicaal-islamitische organisaties. Al Qa’ida kan in verband worden gebracht met diverse terroristische aanslagen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden, waaronder de aanslagen op de Amerikaanse ambassades in Nairobi en Dar Es Salaam in augustus 1998. Centrale doelstelling van de Al Qa’ida organisatie is de verwezenlijking van een islamitisch wereldkalifaat en de verovering van de heilige plaatsen van de islam. Als uitvloeisel daarvan richt de organisatie zijn geweld tegen Israël en de machtsdominantie van het Westen en de VS in het bijzonder, maar bijvoorbeeld ook tegen het Saoedische regime. Vanuit Al Qa’ida wordt eveneens steun verleend aan partijen die verwikkeld zijn in regionale conflicten, zoals in Tsjetsjenië en Kashmir. Osama bin Laden leverde de afgelopen jaren ook veel mujahedeen voor de strijd van de Afghaanse Taliban tegen de Noordelijke Alliantie. Het lijdt geen twijfel dat Al Qa’ida verantwoordelijk was voor de aanslagen op 11 september 2001 in de VS. In de eerste plaats heeft Osama bin Laden in interviews – zij het in bedekte termen – toegegeven dat hij en zijn Al Qa’ida organisatie verantwoordelijk zijn voor de aanslagen. Gebleken is daarnaast dat betrokken terroristen van 11 september contact hebben onderhouden met verschillende personen die onderdeel uitmaken of in verband kunnen worden gebracht met Al Qa’ida. Tevens zijn er duidelijke aanwijzingen dat leden van Al Qa’ida weet hadden van de voorbereiding van de aanslagen en al vóór september 2001 hebben geanticipeerd op eventuele wraakacties van de VS. De aanvallen van Westerse mogendheden in Afghanistan hebben de infrastructuur van Al Qa’ida in Afghanistan grotendeels verwoest en verscheidene belangrijke leden van de organisatie zijn omgekomen. Veel leden van deze organisatie zijn vóór de aanvallen reeds uit Afghanistan vertrokken. De kans dat deze mujahedeen zich in andere landen gaan hergroeperen is duidelijk aanwezig. Terroristische aanslagen vanuit of met ondersteuning van Al Qa’ida kunnen voor de nabije toekomst niet worden uitgesloten.
43
De BVD verricht onderzoek naar verschillende in Nederland verblijvende radicale moslims, die contact onderhouden met Al Qa’ida-gerelateerde personen in het buitenland. De BVD houdt er tevens rekening mee dat Al Qa’ida-strijders op illegale wijze een goed heenkomen zullen zoeken in West-Europa, waaronder Nederland. Het betreft dan niet noodzakelijkerwijs personen die direct betrokken zijn geweest bij de ondersteuning of uitvoering van terroristische aanslagen, maar bijvoorbeeld ook personen die in opdracht van Osama bin Laden aan de zijde van de Taliban hebben gevochten tegen de Noordelijke Alliantie. 3.3.2
Overige radicaal-islamitische groeperingen en niet-gebonden radicale moslims In het eerste hoofdstuk is reeds aandacht besteed aan het bestaan van een diffuus netwerk van mujahedeen van verschillende nationaliteit die militaire training hebben ondergaan of ook betrokken zijn geweest bij strijdtonelen in Afghanistan, Bosnië of Tsjetsjenië. Een deel van hen heeft deel uitgemaakt van nationaal georiënteerde radicaal-islamitische groeperingen, zoals bijvoorbeeld de Algerijnse Groupe Islamique Armé (GIA) of de Libyan Islamic Fighting Group (LIFG) en onderhoudt nog steeds contact met leden van deze groeperingen. Dit diffuse internationale netwerk van mujahedeen heeft zich uitgespreid over vele landen in de wereld. Verscheidene van hen hebben zich in West-Europa gevestigd, waaronder Nederland. Het netwerk is de afgelopen jaren in omvang toegenomen, en heeft zich ook beter weten te organiseren. Daarbij konden leden ‘onderduiken’ in het uit illegalen en randgroepen bestaande circuit zoals dat de laatste jaren in West-Europese landen is ontstaan. Leden van dit netwerk blijken tevens in staat om in West-Europa andere moslims, zowel illegalen als leden van gevestigde islamitische gemeenschappen, te radicaliseren of zelfs in te schakelen bij de ondersteuning of uitvoering van gewelddadige activiteiten. Verschillende radicale moslims naar wie de BVD in 2001 onderzoek instelde, zijn op deze wijze bij de islamitische strijd betrokken geraakt.
44
3.4
Palestijnse en Libanese groeperingen Ondanks een sterk geëscaleerd conflict in het Midden-Oosten, hebben de aan terrorisme gerelateerde activiteiten van Palestijnse en Libanese radicaal-islamitische groeperingen zich in 2001 vrijwel geheel tot het conflictgebied beperkt. In Nederland is de stichting Al Aqsa gevestigd. Al Aqsa zamelt geld in voor de radicaalislamitische Palestijnse organisatie Hamas, waaraan de stichting gelieerd is. Al Aqsa is in 2001 negatief in het nieuws gekomen omdat een video over de Palestijnse intifada, welke is vertoond op een Nederlandse islamitische basisschool, van de stichting afkomstig bleek. Tot nu toe kon niet worden aangetoond dat de door Al Aqsa in Nederland ingezamelde gelden zijn aangewend voor terroristische activiteiten in het conflictgebied. Naast gewelddadige activiteiten ontplooit de Palestijnse Hamas in de Palestijnse Gebieden ook veel sociaal-maatschappelijke activiteiten. De niet-radicaal-islamitische Palestijnse gemeenschap in Nederland heeft wel zeer scherpe kritiek op het handelen van de Israëlische overheid, maar was in 2001 niet betrokken bij gewelddadige protestuitingen.
3.5
DHKP/C (Revolutionaire Volksbevrijdingspartij-Front) Activiteiten in Nederland van de Turks linkse gewelddadige groepering DHKP/C beperkten zich tot een handvol protestacties (het aanbieden van petities, bekladdingen, enkele kortdurende bezettingen en estafette-hongerstakingen) om solidariteit te betuigen met lotgenoten in Turkije. Sinds het jaar 2000 wordt in Turkije namelijk door met name DHKP/C-aanhangers de hervorming van het gevangeniswezen door middel van massale hongerstakingen aan de kaak gesteld. Hierbij zijn al meer dan veertig hongerstakers overleden. In Nederland zijn bovengenoemde acties vooral gericht op het verkrijgen van media-aandacht voor de politieke situatie in het land van herkomst. Gezien het voortdurende gewelddadige karakter van de DHKP/C in Turkije - in september pleegde de beweging nog een aanslag in Istanbul waarbij vier doden en twintig gewonden vielen - wordt de DHKP/C nog immer beschouwd als een terroristische organisatie.
45
3.6
New People’s Army Op 20 januari 2001 verving in de Filippijnen president Arroyo haar weggestuurde voorganger, Estrada. Arroyo ging kort na haar aantreden vredesbesprekingen aan met gewelddadige groeperingen in haar land, waaronder organisaties van moslimrebellen (zoals het Moro Islamic Liberation Front en Abu Sayyaf) alsmede met het communistische New People’s Army (NPA). De onderhandelingen met de communisten hebben informeel - ook in Nederland plaatsgevonden. De belangrijkste leden van het forum, dat namens de communistische partij met de Filippijnse regering onderhandelt, wonen in Nederland. Eén van hen, mede-oprichter, eerste voorzitter en ook nu nog politiek leider van de Communist Party of the Philippines (CPP), is reeds lange tijd bij de BVD bekend. Al in 1992 werd vastgesteld dat vanuit Nederland feitelijke sturing werd gegeven aan het NPA, dat als de militaire arm van de CCP beschouwd wordt. Het NPA is verantwoordelijk voor een groot aantal gewelddadige acties in de Filippijnen, waarbij jaarlijks tussen honderd en tweehonderd slachtoffers vallen. Naar aanleiding van de asielaanvraag van de voorzitter van de CPP heeft de BVD in 1993 een ambtsbericht uitgebracht aan de staatssecretaris van Justitie. Daarin werd gesteld dat gewichtige belangen van de staat in het geding zijn, als de voorzitter van de CPP de vluchtelingenstatus wordt verleend. De staatssecretaris besloot naar aanleiding van de asielaanvraag van de voorzitter van de CPP, hem de status van vluchteling alsmede een vergunning van verblijf te onthouden. De rechter stelde de staatssecretaris hierin in 1997 in het gelijk. Inmiddels verblijft de betrokkene nog altijd in ons land omdat uitzetting juridisch niet mogelijk is gebleken vanwege de doodstraf die hij zou krijgen in de Filippijnen. De genoemde onderhandelingen in 2001 lijken gepaard te gaan met een aanzienlijke hoeveelheid dramatiek. Zo verschenen in februari berichten in de pers dat op één van de in Nederland woonachtige Filippijnse communisten een aanslag werd beraamd. Nader onderzoek van die berichten hebben geen informatie opgeleverd die dit zouden kunnen bevestigen. De besprekingen hebben nog niet tot een staakt-het-vuren geleid. Het is zorgwekkend dat ook tijdens de periode van de onderhandelingen vanuit Nederland nieuwe oproepen zijn gedaan om het gewelddadig verzet in de Filippijnen voort te zetten. Met de ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken vindt overleg plaats over een effectieve aanpak.
46
3.7
Dreiging tegen premier Bangladesh In het voorjaar 2001 verschenen er in Bengaalse en Indiase kranten berichten over een in Nederland beraamde moordaanslag op de premier in Bangladesh. Volgens deze berichten, die ook door Nederlandse media werden overgenomen, zou een in ons land verblijvende Bengalees betrokken zijn bij deze plannen. Onderzoek van de BVD leert dat er geen aanwijzingen in deze richting zijn.
3.8
Mujahedin-e Khalq De Mujahedin-e Khalq (MKO) voert door middel van een gewapende strijd vanuit buurland Irak al ruim twintig jaar oppositie tegen de Islamitische Republiek Iran en vormt daarmee een belangrijke bedreiging voor de regering aldaar. In de afgelopen twee decennia heeft de MKO zich in Iran verantwoordelijk gesteld voor talrijke gewelddadige aanvallen op overheidsgebouwen en voor aanslagen op verscheidene vertegenwoordigers van de Iraanse overheid. Doel is de Iraanse samenleving te destabiliseren. De MKO is een islamitisch-marxistische organisatie, die vanuit Irak op autoritaire wijze geleid wordt door het echtpaar Massoud en Maryam Rajavi. De MKO verlangt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid en permanente inzetbaarheid van haar aanhangers. Gedwongen onderwerping aan het collectief, mentale onderdrukking en ideologische indoctrinatie maken de aanhangers tot werktuigen van de MKO-leiding. De MKO wordt in het westen vertegenwoordigd door de National Council of Resistance of Iran (NCRI). In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk staat de MKO op de lijst van verboden terroristische organisaties. De activiteiten van de MKO in Nederland (fondsenwerving, politieke lobby en recrutering van nieuwe sympathisanten onder andere voor de MKO-strijd in Iran) werden tot voor kort vanuit het NCRI-kantoor in Den Haag geleid. In het voorjaar van 2001 kreeg de NCRI-leiding hier te lande opdracht naar Irak te vertrekken en werd het kantoor - ook om financiële redenen - opgeheven. De activiteiten worden thans, aangestuurd vanuit het Europese hoofdkantoor in Frankrijk, voortgezet door individuele leden.
47
Behalve met de NCRI werkt de MKO met een aantal andere mantelorganisaties, waaronder de stichting Solidariteit met Iraanse Mensen (SIM). De SIM zamelt op een vasthoudende en misleidende wijze geld in. De opbrengsten worden onder meer gebruikt voor de instandhouding en bewapening van MKO-kampen in Irak.
48
49
4
Politiek gewelddadig activisme De BVD heeft als één van zijn taken te onderkennen waar en wanneer ‘politiek’ activisme gewelddadige trekken gaat vertonen. Dat wil zeggen geweld tegen personen of tegen objecten, met het aanbrengen van soms aanzienlijke materiële schade. Om dergelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium te kunnen ontdekken, is onderzoek - in eerste instantie via open bronnen - gepast. Een volgende stap is dat personen of organisaties van extremistische signatuur, wanneer dat noodzakelijk wordt geacht, ook met inzet van zowel menselijke als technische inlichtingenmiddelen kunnen worden gevolgd. In deze paragraaf wordt met name aandacht besteed aan politiek (gewelddadig) activisme van ‘radicaal-links’. Daarbij gaat het om het antiglobalisme, het antimilitarisme en het dierenrechtenactivisme. Verder komen aan de orde de beveiliging rond het koninklijk huwelijk begin 2002 en het Molukse activisme.
4.1
Antiglobalisme Ook in ons land won de nieuwe stroming van het verzet tegen vooral de economische ‘globalisering’, sterk aan invloed. Met name sinds de gebeurtenissen in Seattle, eind november 1999, is een wereldwijde beweging ontstaan die wordt gekenmerkt door de bereidheid om gezamenlijk de straat op te gaan en actie te voeren. Daarbij wordt door de actievoerders het gemeenschappelijke doel - een einde maken aan de nieuwe politiek-economische inrichting van de wereld - vooropgesteld. Dit thema wordt opgepakt door zowel links als rechts, door zowel vooruitstrevende als ook behoudende groeperingen en individuen: een gelegenheidscoalitie die tot voor enkele jaren onmogelijk leek te zijn. Extreem rechts neemt, hoewel vaak separaat, deel aan de betogingen tegen de globalisering, die zij vijandig bejegenen vanuit hun nationalistische invalshoek. Daarnaast geven ook neomarxisten/neotrotskisten acte de présence. Zij zijn in aantal sterk gegroeid en er in Nederland zelfs in geslaagd de beweging voor een belangrijk deel naar hun hand te zetten. Hun uiteindelijke doel, een machtsovername door henzelf als voorhoedepartij, hebben zij in relatie tot de mondiale antiglobaliseringsbeweging naar eigen zeggen voor een deel reeds kunnen realiseren. Een breed scala aan Nederlandse activisten heeft zich in 2001 ingezet voor een in hun
51
ogen rechtvaardiger wereld, waarin meer aandacht is voor de - mede door de activiteiten van IMF en Wereldbank - onderdrukte en uitgebuite bevolking van de arme landen. De protesten hiertegen liepen bij de in juni in Göteborg gehouden Eurotop en de G8-Top (bijeenkomst van de acht grootste geïndustrialiseerde landen van de wereld) in Genua een maand later behoorlijk uit de hand. Bij deze ongeregeldheden, die werden veroorzaakt door een kleine groep in ‘zwarte blokken’ optredende politieke hooligans, werden ook Nederlandse betogers aangehouden, respectievelijk bestuurlijk opgehouden. De gebeurtenissen in Göteborg en Genua hebben geleid tot een zekere herbezinning onder de antiglobalisten, die een dualistische uitwerking had. Een deel van de gematigde antiglobalisten, veelal binnen non-gouvernementele organisaties, durfde het niet langer aan om samen met de kleine groep radicale actievoerders de straat op te gaan. Andere, meer als burgerlijk ongehoorzame te typeren actievoerders, individuen en groeperingen toonden daarentegen begrip voor de relschoppers, wier geweld zij steeds vaker gaan beschouwen als een proportionele reactie op het harde optreden van de autoriteiten. De groep voorstanders van harde actie kan overigens niet als omvangrijk worden aangemerkt. Zoals verwacht kwamen ook de protesten tegen de Eurotop in Brussel (medio december) voor een aanzienlijk deel van de kant van antiglobalisten. Van Nederlandse zijde was hier wederom sprake van deelname van een veelkleurig palet van actievoerders, dat op geweldloze wijze uiting gaf aan zijn ongenoegen. De aanslagen op het Pentagon en de Twin Towers van het World Trade Centre (WTC) in de VS hebben, zoals hiervoor reeds gezegd, geleid tot een tijdelijke terugval van activiteiten van anti-globalisten. De enkele manifestatie die doorging droeg het vaandel ‘anti-oorlog’ en ‘anti-racisme’. Er werden vredeswaken gehouden maar ook werd reeds spoedig geageerd tegen de ‘nieuwe oorlog’. De protesten hiertegen werden echter met name geïncorporeerd in het algemene verzet tegen de globalisering, waaraan in de optiek van de actievoerders de Verenigde Staten immers ook het meest schuldig zijn. Nederlandse, vreedzame demonstranten zijn bevreesd dat zij te maken zullen krijgen met de nadelige gevolgen van de jacht op terroristen. Deze heeft immers geleid tot verscherping van de Europese regelgeving en een discussie binnen de Europese Unie of gewelddadige uitingen van antiglobalisme ook beschouwd moeten worden als terrorisme. Op grond van onder meer analyses van de uit de hand gelopen
52
demonstraties in Göteborg en Genua stelt de BVD zich op het standpunt dat er geen sprake is van terrorisme, maar van een brede, overwegend vreedzame, protestbeweging, waarbinnen zich kleinere kernen van politiek gewelddadige activisten bewegen. De activiteiten van deze radicale segmenten van de beweging vormen een serieuze bedreiging voor de democratische rechtsorde en hebben daarom de aandacht van de BVD.
4.2
Antimilitarisme Ook in 2001 was sprake van voortdurende, maar hoofdzakelijk kleinschalige, activiteiten op het gebied van antimilitarisme. Met name de vliegbasis Volkel bleef een zekere aantrekkingskracht uitoefenen op een kleine, nauwelijks in samenstelling veranderende, groep activisten. De huidige oorlog tegen het terrorisme heeft vanzelfsprekend ook geleid tot meer activiteiten van antimilitaristische activisten / onderzoekers.
4.3
Dierenrechtenactivisme Een (mislukte) dierenbevrijding in de nieuwjaarsnacht van 2001, maar vooral de daarmee gepaard gaande claimbrief, zette de toon wat betreft het dierenrechtenactivisme. Er werd in de claim gewaarschuwd dat wrede praktijken jegens (proef)dieren niet langer getolereerd zouden worden. De tijd van geweldloze actie was voorbij, aldus de actievoerders. Met name het in Rijswijk gevestigde Biomedical Primate Research Centre (BPRC) werd het afgelopen jaar geconfronteerd met deels ludieke en vreedzame, deels hinderlijke en radicale activiteiten. Zo werden op 16 januari grootschalige vernielingen aangericht door een actiegroep. Daarnaast werden veel picket-lines gehouden en betogingen voor en blokkades van de poort. Steeds meer echter verplaatsten de activiteiten zich ook naar de woonomgeving van stafleden en onderzoekers, waarbij in enkele gevallen ook partners en kinderen werden geïntimideerd. Een geoorloofde daad, aldus een woordvoerder van het Animal Liberation Front, die vertelde dat deze psychische druk het doel had een einde te maken aan dierenleed.
53
De acties tegen genoemd BPRC hebben steun gevonden in enkele media, die het beeld deden ontstaan dat hun kritische berichtgeving de bereidheid tot subsidieverstrekking van het ministerie van OCW aan het Rijswijkse instituut heeft doen verminderen. Dit laatste wordt met name door radicale dierenrechtenactivisten niet alleen gezien als een grote overwinning, maar ook als een aansporing om op de gekozen weg van harde actie door te gaan. Naast het genoemde BPRC kregen wederom transporteurs en verwerkers van varkens, met name in Noord-Brabant, te maken met brandstichting. In één geval leidde dat tot een schade van vele miljoenen euro. Naast brandstichtingen gaf 2001 ook weer enige bevrijdingen van dieren te zien, waarbij het in augustus in Valkenswaard alleen al bijna 18.000 nertsen betrof. Een zorgwekkende ontwikkeling in 2001 was de groeiende invloed die het, voor een deel zeer gewelddadige, Britse dierenrechtenactivisme heeft op de Nederlandse geestverwanten. Niet alleen het BPRC kreeg hiermee te maken. Onder auspiciën van het Britse SHAC (Stop Huntingdon Animal Cruelty), dat strijd levert tegen het met het BPRC vergelijkbare Huntingdon Life Sciences (HLS), worden op het Europese continent door een internationaal gezelschap acties uitgevoerd tegen multinationals en andere, financiële, ondernemingen die betrokken zijn bij de activiteiten van de HLS.
4.4
Beveiliging huwelijk Prins van Oranje en mevrouw Zorreguieta De Binnenlandse Veiligheidsdienst heeft in 2001, met name in de tweede helft van het jaar, onderzoek verricht naar de risico’s voor eventuele verstoringen van het huwelijk van de Prins van Oranje en mevrouw Zorreguieta. In eerste instantie ging het daarbij vooral om de festiviteiten zelf, maar na de gebeurtenissen van 11 september werd in versterkte mate ook aandacht besteed aan de veiligheid van de gasten. Daartoe werd contact onderhouden met zowel relevante collegadiensten als ook met nationale en internationale Argentinië-deskundigen. De BVD vervaardigde in de aanloop naar het huwelijk een aantal risico- en dreigingsanalyses, ook in relatie tot de zogeheten kennismakingstour.
54
4.5
Moluks activisme De Molukse gemeenschap toonde opnieuw een emotionele betrokkenheid bij de situatie op de Molukken. Daar namen de geweldsuitbarstingen in omvang af, maar vonden tussen periodes van betrekkelijke rust telkens wel nieuwe incidenten plaats. De bezorgdheid van Molukkers in Nederland over het geweld op de Molukken en het daarmee verbonden humanitaire leed nam dan ook niet af, zoals ook bleek bij de gesprekken die de minister van Grote Steden- en Integratiebeleid (GSI) met Molukse jongeren heeft gevoerd. Hoewel in kringen van radicale Molukkers nog wel enkele malen nieuwe harde acties werden overwogen, kwam het daar niet toe. Wel werden vooral in de eerste maanden nog allerlei dreigingen anoniem gemeld. In de zomer werd in de media uitgebreid gespeculeerd over oneigenlijke bemoeienis van de ‘RMS (Republik Maluku Selatan) regering-in-ballingschap’ in Nederland met de strijd op de Molukken. Aanleiding tot de publiciteit vormde het uitlekken van een brief van de ‘president van de RMS-regering’, waarin hij reeds in 2000 vier zogenaamde strijdgroepen op de Molukken opriep zich onder één commando te voegden, zodat vanuit Nederland sneller ‘hulp’ kon worden geboden. Het schrijven was voortgevloeid uit contacten tussen de ‘RMS-regering’ en een Molukse persoon, die als ‘Vaderlandse Afgezant‘ in Nederland de strijdgroepen zou vertegenwoordigen. De brief is echter niet op de Molukken bekend, heeft niet geleid tot verzoeken om wapens en is evenmin uitgemond in daadwerkelijke steun van de ‘RMS-regering’ aan de vier ‘strijdgroepen’. Los van deze affaire kon herhaaldelijk wel worden geconstateerd dat Molukkers uit Nederland tijdens hun bezoeken aan de archipel werden geconfronteerd met indringende verzoeken om wapens. Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat een deel van de door Molukkers in Nederland particulier en voor humanitaire doelen ingezamelde gelden door de ontvangers op de Molukken is aangewend om wapens te verwerven. De aanslagen in de VS en de daaropvolgende ‘War on terrorism’ hebben binnen de Molukse gemeenschap in Nederland, die voor een klein deel ook uit moslims bestaat, niet geleid tot spanningen. Wel rees in brede kring de hoop dat de internationale coalitie tegen terrorisme meer oog zou krijgen voor het geweld op de Molukken en bereid zou zijn de Indonesische regering onder druk te zetten om de activiteiten van extremistische moslims op de eilanden te beteugelen. Haaks op dit gespannen verwachtingspatroon stonden in de laatste maanden van het verslagjaar nieuwe geweldsincidenten op de Molukken, waarbij ook een Molukse bezoeker uit Nederland
55
tot de dodelijke slachtoffers behoorde. Een voor Molukse begrippen grote demonstratie te Amsterdam op 8 december weerspiegelde een weer groeiende behoefte aandacht te vragen voor de situatie op de Molukken. Het aanhouden van de gewelddadigheden aldaar zou ook aanleiding kunnen geven tot groeiende actiebereid onder jonge radicale Molukkers. Mede daarom zal de BVD ook in 2002 oog houden voor het conflict op de Molukken en de weerslag daarvan op de Molukse gemeenschap in Nederland.
56
57
5
Ongewenste bemoeienis van vreemde mogendheden Verschillende landen trachten, met verschillende oogmerken, op heimelijke wijze in Nederland invloed uit te oefenen of informatie te verkrijgen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de activiteiten van Irak, Iran, China en Rusland.
5.1
Irak De Iraakse inlichtingedienst, Mukhabarat, heeft als belangrijkste taak het Iraakse verzet in het buitenland tegen het regime van Saddam Hoesein te bestrijden. Om die reden geniet ook de Iraakse gemeenschap in Nederland de belangstelling van de Mukhabarat. Vanwege de penibele politieke en economische situatie in hun vaderland is er nog altijd sprake van een aanzienlijke vluchtelingenstroom van Irakezen naar Nederland. De rijke schakering van de Iraakse gemeenschap biedt de Mukhabarat mogelijkheden om, al dan niet daartoe gedwongen, mensen te rekruteren om informatie te vergaren over het Iraakse verzet in Europa. De Mukhabarat zet hiertoe reizende medewerkers in. Handelsdelegaties bieden daarvoor een goede dekmantel. De aanslagen in de Verenigde Staten waren aanleiding voor de BVD de aandacht voor de Iraakse gemeenschap in Nederland te verbreden en te verdiepen. Enerzijds vanwege mogelijke reacties op het Amerikaanse optreden met implicaties voor de veiligheidssituatie in Nederland. Anderzijds vanwege de vrees voor intensivering van de tegen de Iraakse gemeenschap gerichte activiteiten van de Mukhabarat.
5.2
Iran Het democratiseringsproces in Iran dat met de verkiezing van de hervormingsgezinde president Khatami in 1997 in gang is gezet en met diens herverkiezing in 2001 is bekrachtigd, schrijdt voort. Het land kent echter nog altijd een strijd tussen hervormingsgezinden en conservatieven en moet beschouwd worden als een theocratische republiek. Het buitenlands beleid van Iran kenmerkt zich door - deels succesvolle - pogingen tot normalisering van de betrekkingen met het Westen.
59
Nederland staat niet onwelwillend ten opzichte van toenadering, maar stelt onder meer als voorwaarde dat de mensenrechtensituatie in Iran verbetert. De Iraanse inlichtingendienst MOIS heeft onder andere tot taak personen in het buitenland die in contact staan met oppositionele groeperingen op te sporen en te registreren. (Ex-)aanhangers van de belangrijkste groepering, de Mujahedin-e Khalq (MKO), genieten daarbij bijzondere belangstelling (zie 3.8). De Iraanse autoriteiten beschouwen de MKO als terroristische organisatie en dringen er bij westerse landen op aan de groepering ook als zodanig te bestempelen en te verbieden. Het MOIS probeert met gebruikmaking van leden en ex-leden van de MKO zoveel mogelijk informatie over deze organisatie te verzamelen. Daarnaast krijgen agenten van de Iraanse inlichtingendienst opdracht om negatieve informatie over (individuele leden van) de MKO te verspreiden. Hiermee tracht men de organisatie te destabiliseren en in het gastland in een kwaad daglicht te stellen, waardoor het politieke en maatschappelijk draagvlak voor de beweging verloopt. De MKO, zich van deze activiteiten bewust, komt hiertegen met behulp van een strikt, intern gericht, controleregime in het geweer en brengt als National Council of Resistance of Iran (NCRI), iedere (vermeende) poging tot penetratie of negatieve berichtgeving van de Iraanse inlichtingendienst onder de aandacht van de autoriteiten in het gastland.
5.3
Volksrepubliek China Het onderzoek van de BVD naar inlichtingen- en andere ongewenste activiteiten van de Chinese overheid in het buitenland, heeft duidelijk gemaakt dat hierdoor ook Nederlandse belangen kunnen worden geschaad. De bezetenheid waarmee het regime in Beijing zich ten doel heeft gesteld de geestelijke stroming Falun Gong wegens vermeend staatsgevaar en terrorisme wereldwijd uit te roeien, heeft gezagsgetrouwe Chinezen in den vreemde opgezadeld met de taak Falun Gong-aanhangers in kaart te brengen en waar mogelijk te dwarsbomen. Naast de rigoureuze vervolging in de Volksrepubliek China (VRC) zelf, leidde dit in een aantal andere landen al tot pesterijen jegens sympathisanten van Falun Gong. Zo was sprake van felle antipropaganda om de beweging in een kwaad daglicht te stellen en werd druk uitgeoefend om te proberen bijeenkomsten en publicaties te verhinderen. Hierdoor voelen individuele aanhangers zich bespioneerd en bedreigd. Hoewel nog niet zo sterk als elders heeft de bescheiden aanhang in Nederland inmiddels ook kennis gemaakt met zulke tegenwerking. Tot nu toe gebeurde dat in de vorm van soms hinderlijke
60
belangstelling voor manifestaties van Falun Gong-volgelingen en het vermoedelijk vanuit de VRC gecoördineerd verstoren van hun internetcommunicatie. In ons land is sprake van een steeds bredere instroom van ondernemers uit de per traditie op migratie naar West-Europa gerichte Chinese kustprovincies Zhejiang en Fujian. Zij zullen op termijn vrijwel zeker worden gevolgd door vele landgenoten, onder wie werknemers en familieleden. Zij zullen de uitbreiding van economische activiteiten in het buitenland aangrijpen als een naar verhouding goedkoop en risicoloos migratiealternatief. Voor de Chinese overheid houdt deze commerciële expansie niet alleen een vergroting in van de mogelijkheden om aan harde westerse valuta te komen. Het is ook een versterking van het overzeese potentieel aan mensen waarop de VRC in hoge mate rekent, zowel bij het verwerven van hoogwaardige kennis en technologie als bij het bevorderen van politieke doelstellingen. De groeiende en kwalitatief veranderende presentie van de Volksrepubliek China in Nederland zal gaandeweg meer impulsen vanuit Beijing tot beïnvloeding, controle en inzet van de Overzeese Chinese gemeenschap met zich meebrengen. Aanwijzingen voor clandestiene activiteiten in dat verband hebben reeds de volle aandacht van de BVD. Hetzelfde geldt voor de soms verborgen agenda’s van Chinese afvaardigingen naar Nederland. Niet zelden blijken daar op de achtergrond onuitgesproken politieke en economische motieven mee te spelen. De veiligheidsimplicaties van de Chinese presentie in ons land zullen daarom ook in 2002 de belangstelling houden van de BVD.
5.4
Rusland In deze paragraaf wordt allereerst ingegaan op de Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarna wordt de zaak ‘Hanssen’ besproken, een spionage-zaak in de VS met internationale uitstraling.
5.4.1
Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten De prominente positie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het Russische staatsbestel en de uitgebreide wettelijke bevoegdheden waarover deze beschikken, hebben een grote rol gespeeld bij het versterken van de politieke machtsbasis van president Poetin, die zelf afkomstig is uit de inlichtingenwereld. Via hun positie in de
61
nationale veiligheidsraad, waar het binnenlands en buitenlands beleid wordt bepaald, oefenen deze diensten grote invloed uit. Deze sleutelpositie is nog versterkt door het continue proces van machtsconcentratie in het Russische politieke centrum en het tegengaan van politieke en bestuurlijke decentralisatie. Naast de institutionele macht van de diensten, speelt de invloed die zij kunnen uitoefenen via informele netwerken een belangrijke rol. De binding die de president vanuit zijn eigen achtergrond heeft met de inlichtingengemeenschap - waarvan vele vertegenwoordigers door Poetin zijn aangesteld op hoge posities binnen de federale regering en de presidentiële administratie - verklaart de grote politieke en financiële ruimte die de diensten momenteel krijgen. Naast de versterking van de binnenlandse positie van de Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten is ook de samenwerking met het buitenland geïntensiveerd. In het begin van het jaar gaven de internationale politieke ontwikkelingen (de oorlog in Tsjetsjenië, de opzegging door de VS van het Anti Ballistic Missile (ABM)-verdrag, de uitbreiding van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) richting Oost Europa) nog een duidelijke verkoeling te zien in de betrekkingen tussen de Russische Federatie enerzijds en de Verenigde Staten en Europa anderzijds. Inmiddels zijn de betrekkingen met het Westen als gevolg van de aanslagen in de VS aanmerkelijk verbeterd. De totstandkoming van de internationale coalitie tegen het terrorisme bood Rusland de kans om in het Westen gehoor te vinden voor de jarenlange strijd tegen de islamitische dreiging in Tsjetsjenië. Ook kon Rusland daardoor zijn streven naar het herstel van zijn grootmachtstatus vorm geven. In tegenstelling tot het andere segment van Poetin’s machtsbasis, het leger, steunt de Russische inlichtingengemeenschap de samenwerking met de Westerse coalitie, gezien de politieke en economische voordelen die een dergelijke samenwerking het verzwakte Rusland biedt. De bovengenoemde samenwerking tussen de Russische Federatie en het Westen op politiek, economisch en veiligheidsgebied betekent niet dat de Russische inlichtingenen veiligheidsdiensten hun offensieve activiteiten in de richting van de samenwerkingspartners verminderen. De Russische diensten hanteren in hun relatie met hun westerse partners duidelijk een tweesporenbeleid. Het verzamelen van politieke, economische, militaire en wetenschappelijke informatie is voor hen een in de wet vastgelegde taak en blijft hun eerste prioriteit. Daarnaast zijn zij graag bereid samen te werken op het terrein van de bestrijding van het internationale terrorisme, georganiseerde misdaad of proliferatie van massavernietigingswapens. Het hoofd van de buitenlandse inlichtingendienst SVR (Sloezjba Vnesjnej Razvedki), Sergej
62
Nikolajevitsj Lebedev, gaf vorig jaar na zijn aantreden in een televisie-interview duidelijk aan dat westerse partners de combinatie van wederzijdse samenwerking en inlichtingenactiviteiten hebben te accepteren. Nederland blijft als hoog ontwikkelde industriële natie en als lid van de NAVO en EU een belangrijk targetland voor de Russische inlichtingen– en veiligheidsdiensten. Op de officiële Russische vertegenwoordigingen in Nederland zijn vertegenwoordigers van de SVR en de militaire inlichtingendienst GRU (Glavnoe Razvedyvatelnoe Upravlenie) aanwezig. De veiligheidsdienst FSB (Federalnoe Sloezjba Bezopasnosti) richt zijn aandacht meer op de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in de Russische Federatie zelf. 5.4.2
De zaak Hanssen Op 18 februari 2001 werd in de VS Robert P. Hanssen aangehouden. Hanssen was een hooggeplaatste medewerker van de FBI, die ervan wordt verdacht spionageactiviteiten voor de Sovjetrussische inlichtingendiensten KGB en SVR te hebben ondernomen, gedurende de periode van 1985 tot 2001. Hanssen wordt ervan beschuldigd in die periode grote hoeveelheden kwetsbare informatie te hebben geleverd van de FBI en CIA en naar alle waarschijnlijkheid ook van andere inlichtingen- en veiligheidsdiensten 3. Aangezien BVD en FBI al langere tijd samenwerken op het gebied van nationale veiligheid worden tussen de beide diensten, binnen gestelde kaders, gegevens uitgewisseld en werken de diensten – waar nodig en mogelijk – samen. De BVD heeft na het bekend worden van de aanhouding van Hanssen een intern onderzoek ingesteld om na te gaan of Hanssen door zijn activiteiten BVD-gegevens heeft kunnen compromitteren. Ook aan de FBI zelf zijn vragen gesteld met het oog op de schade die de dienst zou kunnen hebben opgelopen. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat in de frequente persoonlijke contacten tussen BVD-medewerkers en vertegenwoordigers van de FBI (operationele) zaken zijn besproken die door Hanssen’s verraad kunnen zijn geschaad.
3 Hanssen is in mei 2002 voor zijn spionageactiviteiten veroordeeld..
63
6
Internationale rechtsorde De bijdrage van de BVD aan de bescherming van de internationale rechtsorde bestaat uit verschillende elementen. De BVD werkt mee aan het internationaal streven om proliferatie van massavernietigingswapens en ongewenste handel in conventionele wapens tegen te gaan. Daarnaast speelt de BVD een rol bij de beveiliging van de internationale organisaties die in Nederland zijn vertegenwoordigd.
6.1
Proliferatie van massavernietigingswapens en ongewenste handel in conventionele wapens
Nederland voert een actief beleid om de verspreiding van massavernietigingswapens (MVW) tegen te gaan en te voorkomen dat vanaf of via Nederlands grondgebied conventionele wapens worden verhandeld naar spanningsgebieden of staten waartegen internationale wapenembargo’s zijn afgekondigd. Het beleid beoogt de belangen van de internationale rechtsorde en de staatsveiligheid te waarborgen. Om die reden is Nederland toegetreden tot diverse ontwapenings- en non-proliferatieverdragen, en neemt het deel aan de bestaande exportcontroleregimes. Ter uitvoering van dit beleid heeft de Nederlandse regering een aantal wettelijke middelen tot haar beschikking. De In- en uitvoerwet vormt de wettelijke basis voor de controle op uitvoer van strategische goederen (dat zijn zowel militaire goederen als goederen die ook voor militaire doeleinden kunnen worden gebruikt, de zogenaamde dual use goederen). Deze wet is begin 2001 aangescherpt op het punt van de doorvoer van militaire goederen via Nederlands grondgebied. De wetgeving is een voortzetting van hetgeen in Europees verband is afgesproken onder het gezamenlijke exportcontrolebeleid van dual use goederen (Verordening (EG) nr.1334/2000). Daarin is ook een bepaling opgenomen die de controle op de niet-tastbare overdracht van technologie en programmatuur (intangible technology transfer) regelt. De BVD ondersteunt het Nederlandse non-proliferatie- en exportbeleid door het geven van adviezen aan de verantwoordelijke ministeries van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken. Een belangrijke taak hierbij is het onderkennen van heimelijke pogingen van vreemde mogendheden om in of via Nederland materiaal of kennis te
65
verwerven ten behoeve van hun massavernietigingswapen- en ballistische raketprogramma’s. Daarnaast heeft de BVD een taak bij het verstrekken van informatie over de eventuele Nederlandse betrokkenheid bij illegale of politiek ongewenste handel in conventionele wapens in de richting van conflictgebieden. 6.1.1
Massavernietigingswapens – statelijke en niet-statelijke actoren Het streven van verschillende landen om chemische, biologische en nucleaire wapens alsook ballistische raketten in hun bezit te krijgen dan wel zelf te produceren vormt een bedreiging voor de internationale veiligheid. Het gaat hierbij om landen als Iran, Irak, Libië, Syrië, India en Pakistan. Deze landen blijven deels afhankelijk van aankopen in het buitenland. In dit kader bestaan er contacten tussen deze landen en personen en organisaties uit China, Rusland en Noord-Korea. Naast steun uit deze landen zijn de risicolanden voor de vervaardiging van MVW ook aangewezen op verwerving in geïndustrialiseerde landen. Omdat het hier meestal zaken betreft die onder internationale exportcontrolemaatregelen vallen, is de laatste jaren een trend waar te nemen dat risicolanden in meerdere mate samenwerken en de aanwezige kennis en technologie onderling uitwisselen; de zogenaamde secundaire proliferatie. Een voorbeeld hiervan is de voortgaande samenwerking tussen Iran en Syrië. Iran lanceerde in mei 2001 volgens eigen zeggen succesvol zijn eerste zelfgefabriceerde korte afstand ballistische raket: de Fateh-110. Tezamen met de eerdere proeflanceringen van de middellange afstand Shahab-3 ballistische raket in 2000, onderstreepte deze lancering nogmaals de ambities en activiteiten van Iran op proliferatiegebied. In de afwezigheid van VN-inspecties, lijkt Irak zijn programma’s voor massavernietigingswapens verder te activeren ter verwezenlijking van zijn streven een dominante rol in het Midden Oosten te spelen. Naast deze activiteiten van staten bestaat er zorg over de getoonde interesse van terroristische groeperingen om nucleaire, radiologische, biologische of chemische middelen in handen te krijgen, een ontwikkeling die in de tweede helft van 2001 nadrukkelijk naar voren is gekomen. De aanslagen met de antraxbacterie in de VS lieten de mogelijke gevolgen van een dergelijk terrorisme zien, ook voor Nederland. Ter ondersteuning van het nationale beleid participeerde de BVD in een interdepartementale werkgroep die zich bezighoudt met de voorbereiding en respons op een mogelijke terroristische aanslag met de genoemde middelen. De BVD heeft in 2001 in het kader van preventie zijn bewustmakingsprogramma op
66
proliferatiegebied voor bedrijven en wetenschappelijke instellingen gecontinueerd. Dit bewustmakingsprogramma is in het kader van de aanslagen met de antraxbacterie in de VS geïntensiveerd. 6.1.2
Illegale en politiek ongewenste handel in conventionele wapens Het Nederlandse wapenexportbeleid is erop gericht terughoudendheid te betrachten en transparantie te bevorderen bij de uitvoer van conventionele wapens. Met name geldt dit voor uitvoer naar landen in spanningsgebieden of naar landen waar de mensenrechten ernstig worden geschonden. Daarnaast wordt uitvoering gegeven aan internationale verplichtingen onder de bestaande VN- en EU-wapenembargo’s, zoals deze in 2001 bestonden voor bijvoorbeeld Irak, Birma en Congo. De BVD heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van Nederland bij illegale of politiek ongewenste wapentransacties. Nederland is immers een belangrijk transitoland en speelt als zodanig een voorname rol bij de distributie en doorvoer van diverse soorten goederen, met name via de luchthaven Schiphol en de havens van Rotterdam en Amsterdam. Daarbij komt dat bij illegale wapenhandel veelal gebruik wordt gemaakt van omleidingroutes via derde landen, verandering van eindbestemming, valse eindgebruikerverklaringen, vage omschrijvingen van de goederen of valse vervoersdocumenten en wapenhandelbemiddelaars (‘brokers’). Het BVD-onderzoek heeft geen concrete aanwijzingen opgeleverd, dat vanuit of via Nederlands grondgebied omvangrijke wapenstromen richting spanningsgebieden of embargolanden zouden plaatsvinden.
6.2
Internationale organisaties Nederland is gastland van een groeiend aantal internationale organisaties op het gebied van controle en rechtspraak. Voorbeelden hiervan zijn het Joegoslavië Tribunaal (ICTY), het Internationaal Gerechtshof, de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW), Europol, het Iran-US Claims Tribunal en het Scottish Court in the Netherlands. Nederland heeft als gastland tot taak een bijdrage te leveren aan het ongestoord functioneren van deze organisaties. Potentieel bestaan er fysieke dreigingen tegen de gebouwen, het personeel en bezoekers van de organisaties. Ook bestaat de mogelijkheid dat informatie binnen de organisaties wordt ontvreemd of gemanipuleerd. Ter voorkoming van deze risico’s heeft de BVD in 2001 aan een aantal
67
organisaties beveiligingsadviezen verstrekt. Bovendien zijn veiligheidsonderzoeken verricht. 6.2.1
Joegoslavië Tribunaal In 2001 is onderzoek gedaan naar dreigingen die zouden kunnen voortkomen uit de overkomst naar en detentie in Den Haag van door het Joegoslavië Tribunaal (ICTY) aangeklaagde personen. Op 29 juni 2001 is Slobodan Milosevic, de voormalige president van de Federale Republiek Joegoslavië, overgebracht naar het cellencomplex van het ICTY in Scheveningen. Het vervoer werd omgeven door een groot aantal veiligheidsmaatregelen. Voorafgaande aan de komst en tijdens de detentie van Milosevic heeft de BVD aan de betrokken instanties risico-analyses verstrekt. Deze hadden betrekking op mogelijke dreigingen gericht tegen het ICTY of tegen Nederland als gastland van het ICTY. Verstoringen van de openbare orde of gewelddadige acties hebben zich niet voorgedaan. In februari 2002 heeft het strafproces tegen Milosevic een aanvang genomen. Vanwege de verschillende emoties die dit proces mogelijk kan oproepen, besteedt de BVD aandacht aan potentiële dreigingen die daaruit voortvloeien. Ook is de BVD attent ingeval andere personen aan het ICTY worden overgedragen, zoals de Bosnische Serviërs Mladic en Karadzic.
6.2.2
Internationaal Strafhof Naar alle waarschijnlijkheid start het Internationaal Strafhof (ICC) in de loop van 2002 zijn werkzaamheden in Den Haag. In eerste instantie zullen kwartiermakers zich richten op de huisvesting en de organisatie van het ICC. Vooruitlopend hierop vinden reeds besprekingen plaats tussen afgevaardigden van aan het ICC deelnemende landen en gastland Nederland. Aan deze besprekingen heeft de BVD door middel van (beveiligings)adviezen een bijdrage geleverd. Ook in 2002 zal de BVD de betrokken departementen adviseren over veiligheidsrisico’s die samenhangen met de vestiging van het ICC in Den Haag.
68
69
7
Overige aandachtsgebieden In dit hoofdstuk komen aandachtsgebieden aan de orde met een uiteenlopend karakter. Het betreft Suriname, (illegale) migratie en financieel onderzoek. In tegenstelling tot eerdere jaarverslagen wordt niet meer apart aandacht besteed aan het onderwerp georganiseerde misdaad. De bestrijding van de georganiseerde misdaad is primair een verantwoordelijkheid van justitie en politie. Voorzover aspecten van de georganiseerde misdaad raken aan de taakuitvoering van de BVD, zoals bij (illegale) migratie of illegale wapenhandel, wordt daaraan in de betreffende paragrafen aandacht besteed.
7.1
Suriname De BVD verrichtte in 2001 onderzoek naar (al dan niet vanuit Suriname geïnitieerde) veiligheidsrisico’s die verband hielden met de strafrechtelijke vervolging van Desi Bouterse wegens betrokkenheid bij drugshandel. Op 23 oktober 2001 verwierp de Hoge Raad het beroep dat de advocaat van Bouterse had aangetekend tegen de veroordeling van Bouterse tot elf jaar gevangenisstraf. De advocaat heeft op grond van een nieuw verkregen getuigenverklaring aangekondigd dat hij de Hoge Raad zal vragen de zaak te heropenen. Verder onderzocht de BVD of er mogelijke veiligheidsrisico’s zouden kunnen voortvloeien uit de vervolging van Bouterse c.s. in zowel Suriname als Nederland, in verband met de moord op 15 leden van de oppositie tegen het militaire bewind op 8 december 1982. Op 18 september 2001 besloot de Hoge Raad dat Bouterse in Nederland niet kan worden vervolgd wegens betrokkenheid bij de decembermoorden. Door de uitspraak van de Hoge Raad is de vervolging van Bouterse in Nederland uitgesloten. Enkele nabestaanden hebben aangekondigd de zaak aanhangig te zullen maken bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het onderzoek van de BVD heeft geen concrete dreiging aan het licht gebracht die in verband staan met de genoemde processen. Vooralsnog blijft BVD-aandacht voor dit onderwerp geboden.
71
7.2
Migratie en veiligheidsrisico’s De BVD doet sedert 1998 onderzoek naar veiligheidsrisico’s die gerelateerd zijn aan (illegale) migratie. Zo is onderzoek verricht naar (mogelijk) misbruik van migratiekanalen door buitenlandse inlichtingendiensten en politiek-religieus extremistische organisaties. Voorts verricht de BVD onderzoek naar integriteitaantasting bij Nederlandse overheidsinstanties, die bij de toelating en het verblijf van vreemdelingen dan wel de bestrijding van illegale migratie betrokken zijn. In 2001 heeft de BVD met name onderzoek verricht naar misbruik van migratiekanalen door politiek-religieus extremistische organisaties. Radicaalislamitische groepen hebben netwerken die migratie faciliteren. Deze netwerken beschikken over mogelijkheden om identiteitsdocumenten te vervalsen. De documenten worden niet alleen gebruikt om te reizen, maar ook om zich gedurende een langere periode in een bepaald land te vestigen. Leden van radicaal-islamitische groepen trachten tevens op allerlei manieren een legale verblijfsstatus in Westerse landen te bemachtigen. Migratie- en asielprocedures worden niet uitsluitend misbruikt door extremistische organisaties. Ook bij de PKK, die zich de laatste jaren profileert als een vreedzame democratische beweging, is sprake van een mechanisme voor het illegaal binnensluizen van kaderleden in Europa, waaronder Nederland. De activiteiten die deze kaderleden in Europese landen ontplooien, dragen veelal een organisatorisch karakter. Naast onderzoek naar bovengenoemde veiligheidsrisico’s heeft de BVD in 2001 bijdragen geleverd aan de Task Force Mensensmokkel (TFM). De Taskforce is ingesteld door de minister van Justitie en vormt een samenwerkingsverband van de instanties die bij de aanpak van mensensmokkel zijn betrokken, zoals IND, Koninklijke Marechaussee (KMar), politie, BVD en enkele ministeries. De BVD werkt mee aan de tweede rapportage over mensensmokkel die in 2002 zal verschijnen. Voorts heeft de BVD studie verricht naar illegale migratie vanuit Afghanistan en China waarin met name gebruikte routes, methodieken en belangrijke doorvoerlanden centraal stonden. Opvallend is dat Nederland zich voor Chinese en Afghaanse vluchtelingen steeds meer als doorvoerland ontwikkelt. Afghanen gebruiken Nederland als doorvoerland naar voornamelijk het Verenigd Koninkrijk (VK). Chinezen gebruiken Nederland als doorvoerland naar de VS en het VK.
72
De BVD is in 2001 een samenwerking aangegaan met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) teneinde zogenaamde ‘1F-gevallen’ te identificeren. ‘1Fgevallen’ zijn asielzoekers die op grond van artikel 1F van het ‘Verdrag betreffende de status van vluchtelingen’ uit 1951 zijn uitgesloten van internationale bescherming als vluchteling, omdat er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat zij oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid hebben gepleegd. Naast bijdragen aan de TFM, zal de BVD in 2002 verder onderzoek verrichten naar de eerder genoemde veiligheidsrisico’s, waarbij met name netwerken van radicaalislamitische groepen die migratie faciliteren, centraal zullen staan. Zonder deze netwerken kunnen leden van genoemde groepen minder gemakkelijk ongehinderd grenzen passeren. Om terrorisme effectief te bestrijden is het essentieel dat zicht bestaat op de activiteiten van deze faciliterende netwerken en dat hun activiteiten waar mogelijk worden verstoord.
7.3
Financieel onderzoek De methoden voor het instellen van onderzoeken aan de hand van financiële gegevens zijn verder ontwikkeld en aanzienlijk vaker toegepast. Deze methoden vormen een waardevolle aanvulling op het reeds beschikbare onderzoekinstrumentarium van de BVD. Naast bijvoorbeeld inzage in de financiering van terrorisme, kunnen financiële gegevens tevens van belang zijn voor de ontwikkeling van profielen van terroristen en het lokaliseren van terroristen. De BVD heeft onder meer een rol bij het identificeren van personen en groepen die onder financiële sanctiebepalingen vallen. De VN en de EU hebben na 11 september 2001 diverse lijsten vastgesteld met personen en organisaties die in verband kunnen worden gebracht met het Taliban-regime in Afghanistan en/of met terrorisme. Deze lijsten worden aan financiële instellingen voorgelegd om tegoeden van personen en organisaties die op deze lijsten voorkomen te laten bevriezen. Samen met het ministerie van Financiën, het Openbaar Ministerie (OM) en de toezichthouders in de financiële sector, draagt de BVD bij aan behandeling van deze lijsten door de financiële instellingen. De samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba is versterkt. Op financieel gebied verzorgde de BVD presentaties voor verschillende internationale gremia, waaronder de Midden Europa Conferentie (MEC).
73
De BVD was betrokken bij de voorbereiding voor de invoering van de chartale euro. Een bijdrage is geleverd aan de ongestoorde omwisseling door te participeren in het maken van opeenvolgende risico-analyses, waardoor verantwoordelijke instanties mede in staat zijn gesteld gepaste beveiligingsmaatregelen te nemen. Tevens zijn veiligheidsonderzoeken uitgevoerd naar sleutelfunctionarissen die werkzaam zijn in het omwisseltraject.
7.4
Wetenschappelijk onderzoek De BVD is medefinancier van een extern wetenschappelijk (promotie-)onderzoek naar de vraag in hoeverre het verschijnsel georganiseerde misdaad in de kring van Turken en Koerden zich uit of via Turkije voortplant naar de tweede en derde generatie Turken en Koerden in Nederland. Het onderzoek vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het Willem Pompe Instituut voor Strafwetenschappen van de Universiteit van Utrecht. De BVD neemt deel aan de commissie die het onderzoek begeleidt. Het eerste deel van het onderzoek is geheel gewijd aan mensensmokkel en illegale migratie, waarbij met name de rol van zowel politieke en religieuze organisaties als onderdelen van de Turkse overheid worden beschreven. De afsluitende rapportage van dit eerste deel van het onderzoek zal naar verwachting vóór de zomer van 2002 worden gepubliceerd in de reeks studies van het Willem Pompe Instituut.
74
75
8
Beveiligingsbevordering De BVD heeft de taak beveiligingsmaatregelen te bevorderen. Daarbij gaat het om de beveiliging van gegevens waarvan de geheimhouding door het belang van de staat wordt geboden en om de beveiliging van die onderdelen van de overheid en van het bedrijfsleven die van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven. In dit hoofdstuk komen de verschillende deelterreinen aan bod waarop de beveiligingsbevorderende taak betrekking heeft. Dat zijn achtereenvolgens: bijzondere informatiebeveiliging, vitale onderdelen, integriteit van het openbaar bestuur en veiligheidsonderzoeken.
8.1
Bijzondere informatiebeveiliging Bijzondere informatie omvat staatsgeheimen en andere kwetsbare informatie die extra beveiliging behoeft. De ontwikkelingen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie spelen op dit terrein een belangrijke rol. Zo is er een groeiend besef van de maatschappelijke afhankelijkheid van informatie- en communicatietechnologie en wordt de noodzaak van de betrouwbaarheid daarvan steeds meer onderkend. Tegelijk neemt de complexiteit en verwevenheid van informatiesystemen toe en kunnen algemene en bijzondere informatie in grote informatiesystemen steeds minder als aparte terreinen worden onderscheiden. Op het terrein van bijzondere informatiebeveiliging levert de BVD verschillende bijdragen. Bijvoorbeeld aan de nationale en internationale regelgeving. In dit kader is vooruitgang geboekt met het maken van nieuwe regelgeving over bijzondere informatiebeveiliging binnen de rijksdienst. Andere bijdragen bestaan uit advisering aan overheidsinstanties en bedrijven en evaluatie van apparatuur. In 2001 zijn op deze terreinen diverse projecten gestart. Sinds 1 januari 2001 is het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging, dat deel uitmaakte van het ministerie van Buitenlandse Zaken, een onderdeel van de BVD. Met de inzet van dit nieuwe bureau zijn bijdragen geleverd aan projecten die raakvlakken hebben met informatie- en communicatietechnologie van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie.
77
Het Bijzondere Informatiebeveiligingsberaad (BIB-beraad) is een interdepartementale commissie die beleidsmatige aangelegenheden bij de beveiliging van bijzondere informatie binnen de rijksdienst coördineert. Het hoofd van de BVD is voorzitter van het BIB-beraad en de BVD voert het secretariaat. Onder aansturing van het BIB-beraad is gewerkt aan de herziening van de regelgeving voor de beveiliging van staatsgeheimen (zie paragraaf 8.1.1) en het opstellen van een Nederlands schema voor het evalueren en certificeren van IT-beveiligingsproducten (zie paragraaf 8.1.2). In opdracht van het BIB-beraad heeft de BVD bevorderd dat beveiligde mobiele telefonie voor delen van de Nederlandse overheid wordt gerealiseerd. 8.1.1
Herziening regelgeving beveiliging staatsgeheimen De uit 1989 daterende regelgeving voor de beveiliging van staatsgeheimen (‘Aanwijzingen voor de beveiliging van staatsgeheimen en vitale onderdelen bij de Rijksdienst’) wordt herzien door een interdepartementale projectgroep, onder voorzitterschap van de BVD. In het beoogde nieuwe voorschrift worden meer (technische) eisen gesteld aan de beveiliging van staatsgeheimen die worden verwerkt en opgeslagen in geautomatiseerde systemen. De werkzaamheden van de projectgroep hebben geleid tot een voorstel voor een nieuw voorschrift bijzondere informatiebeveiliging. Het voorstel wordt nog aan een aantal instanties voor commentaar voorgelegd. Er wordt naar gestreefd de werkzaamheden rond de herziening in 2002 af te ronden.
8.1.2
Evalueren en certificeren van IT-beveiligingsapparatuur Medio 2001 heeft het BIB-beraad zijn goedkeuring verleend aan een Nederlands schema voor het evalueren en certificeren van informatietechnologie (IT)beveiligingsapparatuur. Het schema is, onder coördinatie van het BIB-beraad, opgezet door een interdepartementale projectgroep in samenwerking met TNO. Het schema is vervolgens door TNO en de BVD nader uitgewerkt en zal medio 2002 door de Raad van Accreditatie zijn goedgekeurd. IT-beveiligingsproducten kunnen dan in Nederland worden geëvalueerd en gecertificeerd op een wijze die aansluit bij de zogenaamde ‘Common Criteria’, een internationale methodiek (ISO-norm15408) voor evalueren en certificeren. Daarmee wordt voorzien in een belangrijke behoefte van consumenten en producenten om meer inzicht te krijgen, respectievelijk te geven in de beveiligingsniveaus van IT-beveiligingsproducten.
78
8.1.3
Echelon De Nederlandse regering acht het aannemelijk dat wereldwijd afluistersystemen bestaan. Een dergelijk systeem, bekend onder de naam Echelon, zou gericht zijn op het grootschalig onderscheppen door onder andere de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk van de internationale communicatie via de ether (bijvoorbeeld satellietverkeer) en via zeekabels. In januari 2001 heeft de Tweede Kamer over dit onderwerp een brief ontvangen van de regering, waarmee ook de vragen van de Kamer over deze zaak werden beantwoord. Op 29 november 2001 hebben de vaste commissies van Justitie, Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de betrokken ministers over grootschalig afluisteren van telecommunicatie gesproken. Tijdens dit overleg is door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een notitie toegezegd over de mogelijke beschermingsmaatregelen tegen afluisteren van burgers, bedrijven en instellingen. In samenwerking met de betrokken ministeries is daartoe een overzicht gemaakt van de juridische en technische beschermingsmogelijkheden. Daarbij is gebruik gemaakt van de resultaten van het in september 2001 afgeronde onderzoek van het Europees Parlement naar Echelon alsmede van de aanbevelingen uit de aanvaarde resolutie. De notitie is op 4 april 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden.
8.1.4
NAVO De Militaire Inlichtingendienst, de Beveiligingsautoriteit (ministerie van Defensie) en de BVD bekleden samen, namens de ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Nederlandse NSA-schap (National Security Authority). In deze hoedanigheid nemen zij deel aan de vergaderingen van het ‘NATO Security Committee’ en de daaraan verbonden werkgroepen. Hierin wordt het beleid ontwikkeld voor de beveiliging van gerubriceerde NAVO-informatie. In 2001 is gewerkt aan de herziening van de algemene beleidsregels voor de beveiliging van gerubriceerde NAVO-informatie. Naar verwachting zal in 2002 het nieuwe beleidsdocument gereed zijn. Daarnaast is veel aandacht besteed aan het ontwerpen van een verdrag dat regels moet geven voor de beveiliging van gerubriceerde informatie, die wordt uitgewisseld tussen de NAVO en de EU. Thans wordt deze informatie nog beveiligd op basis van een tussen de NAVO en de EU gesloten interim-overeenkomst. Ter uitvoering van de door de NAVO aan de lidstaten opgelegde NSAverantwoordelijkheden is een inspectie uitgevoerd bij het ministerie van Economische Zaken. De bevindingen waren positief. Volledigheidshalve werden enkele adviezen
79
gegeven en aanbevelingen gedaan om de beveiligingsorganisatie efficiënter in te richten. Ook heeft het NATO Office of Security (NOS) een inspectie in Nederland uitgevoerd. De NOS bezoekt bij zo’n inspectie onderdelen van de overheid en het bedrijfsleven waar zich gerubriceerde NAVO gegevens bevinden. De BVD en het ministerie van Defensie hebben de voorbereidingen alsmede de begeleiding hiervan gezamenlijk verzorgd. Naast enkele Defensie-onderdelen werd ook een bezoek gebracht aan Fokker Space en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het resultaat van de inspectie gaf geen aanleiding tot het nemen van bijzondere maatregelen. In het kader van de ‘host nation’ verplichting is een gastland verplicht een op haar grondgebied gevestigde NAVO-instelling een veilig werkklimaat te bieden. De BVD heeft op verzoek van het NOS-inspectieteam bij het NAVO-agentschap NAPMA (NATO Airborne Early Warning & Control Programme Management Agency) te Brunssum uitleg gegeven over de invulling van die verplichting. Voorts konden vragen worden beantwoord over bij NAPMA werkzame Nederlanders. Dit gebeurde in het kader van de ‘parent nation’ verplichting, die inhoudt dat het vaderland verantwoordelijk is voor de afgifte van een zogenaamde security clearance voor zijn bij de NAVO werkzame onderdanen. 8.1.5
Europese Unie Sinds 1 december 2001 beschikken zowel de Raad van de Europese Unie als de Europese Commissie over een beveiligingsvoorschrift. Deze beveiligingsvoorschriften gelden niet alleen intern voor het secretariaat van de Raad en de Commissie, maar zijn ook van toepassing op gerubriceerde informatie van de EU binnen de lidstaten. In het kader van het beveiligingsvoorschrift van de Raad is een EU Security Committee ingesteld, waaraan voor Nederland wordt deelgenomen vanuit de BVD en het ministerie van Defensie. Dit Security Committee, dat formeel onder voorzitterschap staat van de Secretaris-Generaal/Hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie, is tweemaal bijeen geweest. Belangrijke gespreksonderwerpen waren de implementatie van het voorschrift en de beveiliging van de netwerken tussen het secretariaat van de Raad en lidstaten. Daarnaast werd vanuit de BVD ondersteuning verleend aan het secretariaat. Het internationale overleg tussen Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Nederland over informatiebeveiliging is in 2001 negen maal gehouden. Het voorzitterschap van de Nederlandse delegatie berust bij de BVD. Belangrijke
80
onderwerpen op de agenda waren: het voorstel van de Europese Commissie voor een Europese beleidsaanpak voor netwerk- en informatieveiligheid, het actieplan eEurope (gericht op de verdere ontwikkeling van de Europese informatiemaatschappij) en de beleidsvoornemens van de Europese Commissie op het terrein van computercriminaliteit. Voorts is bezien hoe de door de Commissie voorgestelde activiteiten op het terrein van informatiebeveiliging in de lidstaten kunnen worden vormgegeven.
8.2
Vitale onderdelen De BVD richt zich in het kader van zijn beveiligingsbevorderende taak ook op de zogenaamde vitale onderdelen van de samenleving. Dit zijn onderdelen van overheid en bedrijfsleven die naar het oordeel van de verantwoordelijke ministers van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven. De BVD verstrekt daartoe informatie over dreigingen, adviseert over de beveiliging en verricht zonodig veiligheidsonderzoeken. De aanslagen in de VS van 11 september hebben opnieuw aandacht gevestigd op de afhankelijkheid en kwetsbaarheid van vitale onderdelen van overheid en bedrijfsleven. In het kader van het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid wordt onder leiding van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een samenhangend pakket van maatregelen ter bescherming van de infrastructuur van overheid en bedrijfsleven ontwikkeld.
8.2.1
Vitale ICT-infrastructuur In het kader van de bescherming van de ICT-infrastructuur heeft de BVD meegewerkt aan een onderzoek naar de kwetsbaarheid van het Internet. Dit onderzoek vond plaats in opdracht van de minister van Verkeer en Waterstaat. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het aantal incidenten waarbij inbreuk werd gemaakt op de beschikbaarheid, vertrouwelijkheid of integriteit van informatie(systemen) de laatste jaren enorm is toegenomen. De opkomst van het Internet heeft de grenzen van voorheen losstaande informatiesystemen doen vervagen. Door het grote aantal onderlinge koppelingen is de kwetsbaarheid vergroot. Het onderzoek is uitgemond in het rapport ‘Kwetsbaarheid op internet; samen werken aan meer veiligheid en betrouwbaarheid’. Op basis hiervan heeft de regering -in navolging van diverse buitenlandse overheden- besloten het
81
initiatief te nemen voor een publiek-private aanpak van de kwetsbaarheid van het (Nederlandse deel van het) Internet. De BVD zal hieraan een bijdrage leveren. 8.2.2
Security surveys In 2001 heeft het ministerie van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) de BVD verzocht het vigerende beveiligingsbeleid te toetsen. Dit resulteerde in een onderzoek naar de beveiliging van de organisatie (security survey), bedoeld om bij te dragen aan de verbetering van de opzet van de beveiliging. Een (minder diepgaande) security scan is uitgevoerd bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in Bilthoven. Directe aanleiding hiervan was het veranderde dreigingsbeeld door de gebeurtenissen op 11 september 2001. De security scan heeft geresulteerd in bevindingen en aanbevelingen op het gebied van organisatorische, fysieke en personele beveiliging. Binnen het RIVM wordt een projectgroep belast met het werken aan maatregelen. De BVD zal hierbij een adviserende rol vervullen.
8.2.3
Burgerluchtvaart De security survey Schiphol, die in maart 2001 is afgerond, resulteerde in een aantal adviezen over de organisatie van de beveiliging van de burgerluchtvaart in Nederland. Hierbij gaat het om adviezen over de toedeling en uitvoering van taken en verantwoordelijkheden van de partijen die bij de beveiliging betrokken zijn. Daarnaast zijn de gewenste beveiligingsmaatregelen voor de luchthaven Schiphol beschreven. De BVD heeft deelgenomen aan diverse werkgroepen die door het ministerie van Justitie zijn ingesteld om dit alles nader uit te werken. Naar aanleiding van de aanslagen in de VS op 11 september is de samenwerking met het ministerie van Justitie geïntensiveerd om de beveiliging van de burgerluchtvaart waar nodig aan te scherpen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen om tot een vermindering van het aantal vertrouwensfuncties op de luchthaven Schiphol te komen, zonder dat dit leidt tot een lager beveiligingsniveau. Daartoe zal voor een groot aantal functies, in plaats van het instellen van een veiligheidsonderzoek, een ‘Verklaring Omtrent het Gedrag’ worden geëist, zoals die in de toekomst afgegeven zal worden door het ministerie van Justitie. Deze verklaring geldt dan als waarborgmiddel voor de aanname van betrouwbaar
82
personeel op Schiphol. Dit geldt niet voor personen die direct betrokken zijn bij de beveiliging en/of het toezicht hierop. Deze categorie blijft een regulier veiligheidsonderzoek ondergaan. Het realiseren van het voornemen om tot vermindering van het aantal vertrouwensfuncties op de luchthaven Schiphol te komen, zal echter nog enige tijd vergen. Dit hangt samen met de afronding van het wetgevingstraject en de opbouw van de uitvoeringsorganisatie bij het ministerie van Justitie voor de ‘Verklaring Omtrent het Gedrag’. 8.2.4
Nieuwe generatie reisdocumenten Sinds 1999 is de BVD betrokken bij het project ‘nieuwe generatie’ reisdocumenten. De BVD heeft gedurende het hele project geadviseerd over de beveiliging van de productie, distributie en uitgifte van het nieuwe reisdocument alsmede over de beveiliging van de informatie- en communicatienetwerken tussen de producent en de aanvragende instanties. In oktober 2001 is de productie van het nieuwe reisdocument daadwerkelijk gestart en in november is het project formeel afgerond. De BVD zal betrokken blijven bij de beveiliging van het nieuwe reisdocument nu bij de producent vertrouwensfuncties zijn aangewezen en de BVD dus de taak heeft veiligheidsonderzoeken te verrichten naar de kandidaten voor deze functies.
8.3
Integriteit van het openbaar bestuur De integriteit van het openbaar bestuur is van wezenlijk belang voor de kwaliteit van de democratische rechtsorde. Een overheid die niet integer is, verliest immers het vertrouwen van de burgers en daarmee haar legitimiteit. Zonder vertrouwen en legitimiteit kan een democratie niet functioneren. In deze paragraaf worden de twee bijdragen toegelicht die de BVD op het terrein van de integriteit levert. De eerste is ondersteuning bij kwetsbaarheidsonderzoeken die overheidsorganisaties zelf kunnen uitvoeren. Daarnaast neemt de BVD meldingen in ontvangst over vermeende aantastingen van de ambtelijke of bestuurlijke integriteit.
8.3.1
Begeleiden van kwetsbaarheidsonderzoeken Sinds 1996 propageert en begeleidt de BVD kwetsbaarheidsonderzoeken bij overheidsinstanties. Deze onderzoeken zijn gericht op het inzichtelijk maken van
83
processen en functies binnen organisaties die vanuit integriteitsoogpunt kwetsbaar zijn. De onderzoeken worden primair door de organisaties zelf uitgevoerd. In voorkomende gevallen kan de BVD (op verzoek) het onderzoek - op afstand - begeleiden. In 2001 is, op basis van opgedane praktijkervaringen, een aanvang gemaakt met een herziening van de BVD-handleiding ‘Een beetje integer kan niet’. Bij deze herziening zal de nadruk vooral liggen op het vergroten van de zelfwerkzaamheid, de gebruiksvriendelijkheid en de actualiteit. De nieuwe handleiding zal in 2002 worden afgerond. Begin 2001 is de dienst in het kader van een project - gesubsidieerd door de Europese Unie - verzocht de kennis omtrent de uitvoering van dit onderzoek over te dragen op een aantal overheidsfunctionarissen in Estland. De BVD bood met name hulp aan de veiligheidsdienst van Estland. 8.3.2
Meldpunt integriteitsaantastingen Het Meldpunt integriteitsaantastingen bij de BVD is een voorziening waarbij een ieder vermeende inbreuken op de ambtelijke en bestuurlijke integriteit kan melden. De meldingen worden in een vooronderzoek op drie aspecten gewogen alvorens de BVD eventueel zelf een onderzoek instelt. Allereerst dient sprake te zijn van een integriteitsaantasting binnen het openbaar bestuur. Ten tweede dient de aantasting binnen de wettelijke taakstelling van de BVD te vallen en dus een aantasting van de democratische rechtsorde, de staatsveiligheid, of andere gewichtige belangen van de staat te betreffen. Tenslotte dient er geen andere competente instantie voorhanden te zijn die de melding in behandeling kan nemen, of al in behandeling heeft. Indien aan al deze voorwaarden voldaan wordt en de inbreuk op de integriteit mogelijk en niet onwaarschijnlijk is, neemt de BVD de melding in onderzoek. In gevolge de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten zal de BVD onder alle omstandigheden de identiteit van de melder beschermen. Tabel 1 geeft een beeld van de aantallen meldingen en de behandeling ervan.
Tabel 1 Mepiameldingen en de behandeling daarvan Stand van zaken in het jaar 2001 1999 Lopende zaken 2000 Lopende zaken 2001 Nieuwe zaken
84
Meldingen 6 18 33
Afgesloten 6 17 18
In behandeling 0 1 15
8.4
Veiligheidsonderzoeken Voorafgaande aan de plaatsing van een persoon in een vertrouwensfunctie stelt de BVD een veiligheidsonderzoek in op basis van de Wet veiligheidsonderzoeken (Stbl. 1996, 525). Alleen met een door of namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afgegeven ‘verklaring van geen bezwaar’ (vgb) kan een vertrouwensfunctie worden bekleed. Er bestaan verschillende categorieën vertrouwensfuncties, de belangrijkste zijn de A, B, en C-functies. In deze vertrouwensfuncties kan de veiligheid van de staat of andere gewichtige belangen van de staat zeer grote schade (A-functie), schade (B-functie) of nadeel (C-functie) berokkend worden. De diepgang van het veiligheidsonderzoek is gerelateerd aan de zwaarte van de vertrouwensfunctie. Bij de politie kent men naast A-onderzoeken ook de minder zware P-onderzoeken.
8.4.1
Aantallen functies en onderzoeken Een overzicht van het aantal vertrouwensfuncties en het aantal in behandeling genomen veiligheidsonderzoeken in 1999, 2000 en 2001 is opgenomen in tabel 2. Tabel 2 Vertrouwensfuncties (v.f.) en in behandeling genomen veiligheidsonderzoeken (v.o.)
Rijksoverheid* Defensie-orderbedrijven Burgerluchtvaart** Vitale bedrijven Diversen*** Totaal
* **
***
85
v.f. 1999 6.956 12.559 35.285 1.180 55.980
v.o. 1999 1.134 2.636 35.285 .824 .873 40.752
v.f. 2000 6.822 13.659 35.171 1.314 56.966
v.o. 2000 1.374 2.950 35.171 .796 1.513 41.804
v.f. 2001 5.215 16.000 31.430 1.547 54.192
v.o. 2001 1.600 2.866 31.430 .918 1.470 38.284
Exclusief ministerie van Defensie en krijgsmacht. In de kolommen vertrouwensfuncties is het aantal veiligheidsonderzoeken vermeld, omdat in de burgerluchtvaart geen concrete vertrouwensfuncties zijn aangewezen. Een vastgesteld aantal vertrouwensfuncties dat vermeld zou kunnen worden ontbreekt dan ook. In de burgerluchtvaart is voor toegang tot de beschermde gebieden een pas vereist en een van de voorwaarden om zo’n pas te krijgen is een verklaring van geen bezwaar, die als uitkomst van een veiligheidsonderzoek is verstrekt. De categorie ‘diversen’ betreft onderzoeken naar aanleiding van een verzoek van een ander land (780) of van een internationale organisatie (690), dat wordt gedaan in verband met de door dat land of die internationale organisatie gehanteerde beveiligingsmaatregelen.
Het totale aantal in 2001 in behandeling genomen onderzoeken is ten opzichte van het vorige verslagjaar met 3.520 onderzoeken gedaald. Deze daling is grotendeels toe te schrijven aan de daling van het aantal veiligheidsonderzoeken in de burgerluchtvaart met 3.741 onderzoeken. De afname van het aantal onderzoeken binnen de burgerluchtvaart manifesteerde zich na de maand september en houdt verband met de teruggang van de werkgelegenheid in de burgerluchtvaart als gevolg van de aanslagen in de Verenigde Staten. Naar verwachting zal de daling van het aantal veiligheidsonderzoeken in de burgerluchtvaart in 2002 niet doorzetten. De Koninklijke Marechaussee (KMar) voert onder mandaat van de BVD de veiligheidsonderzoeken uit ten behoeve van de burgerluchtvaart en geeft verklaringen van geen bezwaar af. In gevallen waarin een verklaring van geen bezwaar niet lijkt te kunnen worden afgegeven draagt de Koninklijke Marechaussee de onderzoeken over aan de BVD. In 2000 betrof dat 3.567 onderzoeken. In 2001 is dit aantal met 233 onderzoeken licht gedaald naar 3.334 overgedragen onderzoeken. In 1.065 van de genoemde gevallen ging het om onderzoeken waarbij sprake was van relevante justitiële antecedenten en in 2.269 gevallen leverde het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens op om een beslissing te kunnen nemen. De BVD heeft naar deze gevallen zelf onderzoek ingesteld en bezien of al dan niet een Vgb afgegeven kon worden. In september 2001 heeft de BVD een bescheiden start gemaakt met de uitvoering van de A-onderzoeken bij de politie (zie § 8.4.5). In januari 2002 waren enkele politiekorpsen gereed om, namens en onder mandaat van de BVD, de uitvoering van de zogenoemde P-onderzoeken zelf ter hand te nemen. Ook hier geldt, dat in gevallen waarin een verklaring van geen bezwaar niet lijkt te kunnen worden afgegeven, de politie de P-onderzoeken zal overdragen aan de BVD. Een overzicht van het aantal door de BVD in behandeling genomen veiligheidsonderzoeken in 1999, 2000 en 2001 is opgenomen in tabel 3. De onderzoeken die de KMar zelfstandig heeft verricht in het kader van de burgerluchtvaart zijn hierin niet opgenomen, behalve de onderzoeken die de KMar aan de BVD heeft overgedragen.
86
Tabel 3
Veiligheidsonderzoeken in behandeling genomen door de BVD (incl. eigen personeel)
A-functie B-functie C-functie Totaal
8.4.2
1999 2000 956 1.071 5.509 (incl. 2.247 KMar) 7.514 (incl. 3.567 KMar) 1.249 1.615 7.714 10.200
2001 1.055 7.709 (incl. 3.334 KMar) 1.424 10.188
Resultaten Op basis van de verrichte veiligheidsonderzoeken is in 2001 in 36.038 gevallen een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Het aantal weigeringen om een verklaring van geen bezwaar af te geven, steeg van 1.175 in 2000 tot 1.471 in 2001. De 1.471 weigeringen betroffen 1.384 B-onderzoeken ten behoeve van de burgerluchtvaart. De Aonderzoeken hebben in drie gevallen geleid tot een weigering van een verklaring van geen bezwaar. Van de 3.334 door de Koninklijke Marechaussee aan de BVD overgedragen onderzoeken is in 1.329 gevallen een verklaring van geen bezwaar afgegeven; in 1.384 gevallen is een verklaring van geen bezwaar geweigerd. Een aantal van 593 onderzoeken werd op verzoek van de werkgever of van betrokkene voor de afronding ervan stopgezet. De werkvoorraad is met 28 onderzoeken toegenomen. Het aantal door de Koninklijke Marechaussee afgeronde onderzoeken dat de wettelijke behandeltermijn van acht weken heeft overschreden is verwaarloosbaar. De overschrijdingen van de wettelijke behandeltermijn doen zich hoofdzakelijk voor bij de door de BVD zelf uitgevoerde A-onderzoeken (waarbij in een veldonderzoek informanten gehoord moeten worden). Zo bedroeg in 2001 de gemiddelde behandeltermijn van de A-onderzoeken 12 weken; circa een kwart van het totaal aantal A-onderzoeken werd binnen acht weken afgerond. De oorzaak van de vertraagde afhandeling is onder meer gelegen in de afhankelijkheid van de BVD van informatie uit het buitenland.
8.4.3
Bezwaar en beroep Op basis van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de mogelijkheid bezwaar aan te tekenen tegen de weigering tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar. In het jaar 2001 werd 51 maal van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
87
In het verslagjaar zijn 55 bezwaarschriften – deels daterend uit de daaraan voorafgaande periode - afgehandeld. Drie daarvan werden door de indieners ingetrokken. Van de resterende bezwaarschriften werden er 12 niet ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift of omdat de gronden van het bezwaar, ondanks een verzoek daartoe, niet werden ingediend. Achttien bezwaarschriften werden ongegrond verklaard. De overige 22 bezwaarschriften werden gegrond verklaard, waarbij aan de betrokkenen alsnog een verklaring van geen bezwaar werd verstrekt. Deze voor betrokkenen positieve beslissingen werden veelal genomen op basis van door hen in het kader van de bezwaarprocedure verstrekte aanvullende informatie. Indien het voornemen bestaat afwijzend op een bezwaar te beslissen, wordt de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken gehoord. In 2001 heeft de commissie 18 maal een advies uitgebracht. In vijf gevallen werd geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren. Deze adviezen werden overgenomen, waarbij in vier gevallen alsnog een verklaring van geen bezwaar werd verstrekt. In het vijfde geval was de commissie van oordeel dat het besluit op grond van een gebrek in de motivering niet in stand kon blijven en adviseerde zij een nieuw besluit te nemen. De motivering van het betreffende besluit werd hierop aangevuld, waarbij de weigering van de verklaring van geen bezwaar werd gehandhaafd. In de overige dertien gevallen adviseerde de commissie het bezwaar ongegrond te verklaren. In het verslagjaar werd twee keer beroep aangetekend tegen een beschikking op bezwaar. Eén beroep werd niet ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht en het niet indienen van de gronden van het beroep. Het tweede beroep is nog niet afgehandeld. Ten slotte werden in het verslag jaar drie reeds eerder aanhangig gemaakte beroepszaken afgehandeld. In deze gevallen werd het beroep ongegrond verklaard. 8.4.4
Procescriteria De BVD heeft in 2001 verder gewerkt aan het actualiseren en opnieuw valideren van de basismethodiek veiligheidsonderzoeken binnen het kader van de Wet veiligheidsonderzoeken. De te onderzoeken thema’s voor een veiligheidsonderzoek en het te hanteren onderzoeksmodel worden daarbij uitgewerkt. Aan de orde komen de uitgangspunten van de verschillende veiligheidsonderzoeken, een A-, respectievelijk B-, C- of P-veiligheidsonderzoek, de relatie naar de te vervullen vertrouwensfunctie en de
88
waarderingsfactoren waarop beslissingen moeten worden gebaseerd. Specifiek is de aandacht uitgegaan naar de wijze van interpreteren van persoonlijke gedragingen en omstandigheden, die tijdens een veiligheidsonderzoek aan het licht komen en zijn er criteria geformuleerd voor de beslissing betreffende al dan niet afgifte van een verklaring van geen bezwaar. De resultaten worden in het voorjaar van 2002 extern getoetst. De implementatie in het werkproces, voorzien in 2002, zal worden vooraf gegaan door een praktijktoets (pilot). 8.4.5
Veiligheidsonderzoeken bij de politie In 2001 zijn de voorbereidende activiteiten in het project uitvoering vertrouwensfuncties politie afgerond. Hierbij is voorzien in de uitbreiding van het aantal vertrouwensfuncties bij de politie. Het gaat hierbij om het instellen van veiligheidsonderzoeken naar politiefunctionarissen die kwetsbare functies (gaan) bekleden. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de Wet veiligheidsonderzoeken Wvo. Het ministerieel beleid voorziet in de totstandkoming van twee categorieën vertrouwensfuncties bij de politie. Het gaat hierbij enerzijds om functies met een relatief groot afbreukrisico, te weten de zwaardere A-vertrouwensfuncties (waarvan de onderzoeken door de BVD worden uitgevoerd) en anderzijds om de minder zware P-vertrouwensfuncties waarvan de onderzoeken onder mandaat van de BVD door de politie zelf worden uitgevoerd. Om invulling aan het ministerieel beleid te geven is de BVD in 2001 in contact getreden met de 25 regiokorpsen en het KLPD. Twee onderwerpen stonden hierbij prominent op de agenda, namelijk de organisatorische inbedding van de uitvoering van de P-onderzoeken en het opstellen van de lijsten vertrouwensfuncties. Voor de medewerkers bij de politiekorpsen die de P-veiligheidsonderzoeken gaan uitvoeren, is een opleidingstraject gestart. Op dit moment beschikt bijna de helft van de politiekorpsen over hiertoe opgeleid personeel. Bij het opstellen van de lijsten vertrouwensfuncties werd bekeken welke functies voldoen aan de criteria om voor een vertrouwensfunctie in aanmerking te komen. Alle politiekorpsen hebben in de loop van 2001 conceptlijsten van vertrouwensfuncties opgesteld. Van vijf korpsen zijn per ultimo 2001 de aanwijzingsbesluiten met bijbehorende lijsten van vertrouwensfuncties door de minister vastgesteld. In deze korpsen kan een aanvang worden gemaakt met het uitvoeren van de P-veiligheidsonderzoeken. De BVD heeft in 2001 ten behoeve van deze regio’s circa tachtig A-veiligheidsonderzoeken in behandeling genomen. Naar verwachting zullen
89
deze korpsen op korte termijn tevens aanvangen met de P-veiligheidsonderzoeken. De overige korpsen zullen volgen in 2002. Op basis van de conceptlijsten is een raming gemaakt van het aantal vertrouwensfuncties bij de politie. Dat aantal zal hoger uitvallen dan is begroot in het vorig jaarverslag. De uitvoeringscapaciteit zal hiermee in overeenstemming worden gebracht. Naar schatting zal het aantal vertrouwensfuncties bij de politie waarvoor een A-onderzoek is vereist circa 4.600 bedragen. Het aantal P-functies wordt geraamd op 10.900. Dat betekent dat thans rekening gehouden wordt met in totaal circa 15.500 vertrouwensfuncties bij de politie, in plaats van totaal 9.000 vertrouwensfuncties waarmee eerder rekening was gehouden begin 2000. Het definitieve aantal zal in de loop van 2002 vastgesteld kunnen worden. 8.4.6
Evaluatie In 2001 is de voorbereiding ter hand genomen van de evaluatie van de uitvoering van de Wet veiligheidsonderzoeken. Naar verwachting zal de evaluatie medio 2002 van start kunnen gaan. De vertraging is in het verslagjaar opgetreden doordat prioriteit is gegeven aan met name afhandeling van de veiligheidsonderzoeken in het algemeen en de invoering van veiligheidsonderzoeken bij de politie in het bijzonder.
90
91
9
Samenwerking De BVD werkt zowel in Nederland als in Koninkrijksverband en op internationaal vlak nauw samen met inlichtingen- en veiligheidsdiensten en met andere instanties. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van deze samenwerkingsrelaties.
9.1
Samenwerking in Nederland In Nederland wordt samengewerkt met de Militaire Inlichtingendienst (MID), met justitie en politie en met de adviesorganen Grote Evaluatiedriehoek en Technische Evaluatie Commissie.
9.1.1
Samenwerking met de Militaire Inlichtingendienst De samenwerking met de Militaire Inlichtingendienst (MID) vindt plaats op verschillende terreinen. Allereerst bracht de totstandkoming van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die zowel betrekking heeft op de BVD als op de MID, de nodige afstemming met zich mee. De internationale strijd tegen het terrorisme heeft geleid tot een intensivering van de werkrelatie tussen BVD en MID. Daarnaast wordt samengewerkt op het gebied van de proliferatie van massavernietigingswapens en de ongewenste handel in conventionele wapens. Ook de (beperkte) opleving van het anti-militarisme in Nederland vergde de aandacht van beide diensten. Voorts bestaan contacten over de beoordeling van beveiligingsmaatsregelen, de uitvoering van veiligheidsonderzoeken en de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur.
9.1.2
Samenwerking met justitie en politie De aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 hebben op een zeer indringende wijze bevestigd dat samenwerking tussen veiligheids- en inlichtingendiensten en justitie/politie op het gebied van de voorkoming en bestrijding van terrorisme essentieel is. Uitgangspunt hierbij is het huidige wettelijke kader dat voldoende mogelijkheden biedt voor een effectieve en efficiënte samenwerking.
93
De preventie van terrorisme krijgt in eerste instantie vooral inhoud binnen de context van de bestaande veiligheids- en inlichtingendiensten. Dit is de ‘voorkant’ van het proces van contra-terrorisme. Pas wanneer er een redelijk vermoeden van schuld aan de voorbereiding of uitvoering van terroristische handelingen is vastgesteld, gaat informatieverzameling over in vervolging en repressie. De coördinatie van deze strafrechtelijke kant van de bestrijding van terrorisme ligt bij de Landelijk Officier van Justitie voor Terrorismebestrijding (LOvJ), met wie de BVD krachtens artikel 22, lid 3 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) intensief overleg voert. De LOvJ is ook voorzitter van het afstemmingsoverleg terrorisme, waarin naast de BVD het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) zitting heeft. Dit overleg zal in 2002 worden geïntensiveerd. Naar aanleiding van de aanslagen in de Verenigde Staten is in overleg met de LOvJ en het KLPD een liaison van de afdeling Anti Terrorisme en Bijzondere Taken van het KLPD aangesteld om, rekening houdend met een ieders wettelijke taakstelling en scheiding van bevoegdheden, te komen tot optimale gegevensuitwisseling. Hiernaast is in de Wiv geregeld dat een korpschef van politie werkzaamheden voor de BVD verricht. Feitelijk worden deze werkzaamheden uitgevoerd door de Regionale Inlichtingendiensten (RID-en), onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en op aanwijzing van het hoofd van de BVD (artikel 18 Wiv). In het kader van de preventie van terrorisme zijn de RID-en van grote betekenis voor de BVD. Hun taak ligt bovenal in het signaleren van politieke radicaliseringstendensen. De RID-en hebben ook een rol in het onderkennen van etnische, politieke en religieuze spanningen en tegenstellingen. Met het oog op de terrorismebestrijding, is in het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid (Tweede Kamer 2001-2002, 27925, nr. 10) als maatregel opgenomen dat de RID-en zullen worden uitgebreid. Daarnaast blijft de BVD vanzelfsprekend ook op de andere aandachtgebieden van de dienst een beroep doen op de medewerking van de RID’en, op basis van jaarlijks vast te stellen activiteitenplannen en de daarbij behorende capaciteitsplanning. 9.1.3
Grote Evaluatiedriehoek en Technische Evaluatiecommissie De BVD heeft zitting in de Grote Evaluatiedriehoek (GED) en de Technische Evaluatiecommissie (TEC) van het Nationaal Coördinatie Centrum (NCC). GED en TEC zijn interdepartementale adviesorganen voor beveiligings- en bewakingsaangelegenheden. Op verzoek van de TEC maakt de BVD analyses van mogelijke dreigingen tegen
94
personen, specifieke objecten en/of gebeurtenissen waarvoor de rijksoverheid verantwoordelijkheid draagt. De bevindingen van de TEC vormen de grondslag voor de adviezen over de te treffen beveiligingsmaatregelen van de Grote Evaluatiedriehoek aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zoals dat ook in de afgelopen jaren het geval was, werd in 2001 een groot aantal dreigingsanalyses opgesteld in het kader van belangrijke bijeenkomsten, manifestaties en bezoeken van buitenlandse staatshoofden en hoogwaardigheidsbekleders. Een van de vaste agendapunten van GED en TEC in het jaar, waarin de voormalige president van Joegoslavië Slobodan Milosevic werd gearresteerd en overgebracht naar de strafgevangenis te Scheveningen, was de beveiliging van het Joegoslavië Tribunaal. Naast de reguliere werkzaamheden vormden de invoering van de euro op 1 januari 2002 en het huwelijk van de Prins van Oranje op 2 februari 2002 belangrijke agendapunten voor GED en TEC. Het spreekt voor zich dat de gebeurtenissen van 11 september in de Verenigde Staten van grote invloed zijn geweest op de werkzaamheden en de vergaderfrequentie van de Grote Evaluatie Driehoek en de Technische Evaluatie Commissie. De gebeurtenissen in de Verenigde Staten en de daaropvolgende ontwikkelingen in de rest van de wereld hebben geresulteerd in een groot aantal dreigings- en risicoanalyses die de grondslag vormden voor maatregelen op het gebied van de beveiliging en bewaking van objecten en personen in Nederland.
9.2
Samenwerking binnen het Koninkrijk De veiligheidsdiensten van het Koninkrijk overleggen met elkaar over de ontwikkelingen op veiligheidsgebied in de afzonderlijke landen om van wederzijdse ervaringen te profiteren. Waar dat voor de veiligheid van de afzonderlijke landen noodzakelijk is wordt concrete informatie uitgewisseld. De terroristische aanslagen in de VS hebben het besef doen groeien dat de bestrijding van terrorisme een belang is dat het gehele Koninkrijk raakt. Daarom is in de Rijksministerraad besloten dat intensivering van de samenwerking geboden is. Daarbij gaat het er vooral om in kaart te brengen waar het Koninkrijk kwetsbaar is en terzake een adequate informatiepositie op te bouwen en te onderhouden. De veiligheidsdienst van Aruba maakt een reorganisatieproces door. De BVD leverde een bijdrage op het gebied van de organisatie-ontwikkeling
95
9.3
Internationale samenwerking De internationale samenwerking heeft betrekking op de Europese Veiligheidsdiensten, de NAVO en de Europese Unie.
9.3.1
Europese Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten De aanslagen in de VS hebben ook op het niveau van internationale samenwerking hun effect gehad. Een grensoverschrijdend fenomeen als dit islamistisch terrorisme is, heeft het geleid tot een met hoog tempo ingezette ontwikkeling in de richting van verdieping van de internationale samenwerking en een beweging in de richting van multilaterale samenwerkingsverbanden. Daarmee is het netwerk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten waarover de BVD beschikt uit het oogpunt van inlichtingenvergaring, preventie en positionering aanzienlijk in belang toegenomen. In oktober 2001 werd door de hoofden van de Europese veiligheidsdiensten naar aanleiding van de aanslagen in de VS besloten tot een samenwerkingsverband op het gebied van terrorismebestrijding van de EU-veiligheidsdiensten, aangevuld met Noorwegen en Zwitserland. Doel van deze Counter Terrorism Group (CTG) is de verbetering van de operationele samenwerking. De eerste bijeenkomst vond in november plaats in Den Haag, onder Belgisch voorzitterschap en georganiseerd door de BVD. De CTG vergadert eens per drie maanden onder voorzitterschap van de dienst van het land dat het EU-voorzitterschap bekleedt. Het is geen nieuwe EU-werkgroep. Er wordt via de nationale hooofdsteden gerapporteerd aan de nationale vertegenwoordigers in regulier EU-overleg. In het verband van de Midden-Europa Conferentie, bestaande uit een aantal West Europese en Centraal Europese veiligheidsdiensten waaronder de BVD, werd naar aanleiding van de aanslagen in de VS op 27 november 2001 een seminar over internationaal terrorisme gehouden. De diensten besloten tot nauwere samenwerking op het terrein van de terrorismebestrijding. Daartoe werden afspraken gemaakt inzake operationele samenwerking en intensivering van de informatie-uitwisseling op alle niveau’s.
96
9.3.2
NAVO Onder Belgisch voorzitterschap heeft het NATO Special Committee de Noord Atlantische Raad geïnformeerd over potentiële bedreigingen van de nationale veiligheid van de Alliantie en haar leden. In reactie op de aanslagen van 11 september 2001 hebben de diensten in het comité besloten het internationaal secretariaat van de NAVO te versterken met een klein aantal gedetacheerde experts. Zij vervaardigen op basis van informatie van de veiligheidsdiensten periodiek analyses van de dreiging van het gewelddadig islamitisch extremisme ten behoeve van de Noord Atlantische Raad. In hetzelfde kader heeft het comité met vertegenwoordigers van Rusland gesproken over mogelijke verdergaande samenwerking bij de strijd tegen het internationaal terrorisme. In mei van het verslagjaar sprak het comité met de diensten van de landen die zijn aangemerkt als geschikte kandidaten voor NAVO-lidmaatschap, de landen van het ‘Membership Action Plan’, over de rol van de veiligheidsdiensten in NAVO-kader.
9.3.3
Europese Unie Het overleg in de EU over veiligheidsaangelegenheden, in het bijzonder terrorismebestrijding en -preventie is, na de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001, sterk geïntensiveerd. De snelheid waarmee beleid werd gemaakt was groot. Dat kwam bijvoorbeeld tot uitdrukking in het maken van nieuwe regelgeving zoals EUkaderbesluiten over de strafmaat van terroristische misdrijven en over internationale aanhoudingen. Als gevolg van de conclusies van de JBZ-raad van 20 september werd door de hoofden van Europese veiligheidsdiensten een overleg van directeuren terrorismebestrijding ingesteld dat vier maal per jaar bijeenkomt. De BVD plaatste na deze JBZ-raad, net als de veiligheidsdiensten van de meeste andere EU-lidstaten, een liaison bij de taskforce terrorismebestrijding van Europol. Terrorismebestrijding en veiligheid werd in veel meer werkverbanden van de EU behandeld dan de gebruikelijke. De raakvlakken tussen de EU en organisaties als de VN en de NAVO nam toe. Een voorbeeld van dit laatste zijn de resoluties van de VN-veiligheidsraad die tot doel hebben de financiering van terrorisme aan te pakken. Zowel op nationaal niveau als in EU-verband worden deze resoluties voor wat betreft de rechtsbasis en de uitvoeringsregeling uitgewerkt. Eind december 2001 heeft de Europese Unie een uitvoeringsverordening aangenomen die tot doel heeft de financiële tegoeden van personen en organisaties die betrokken zijn bij het plegen van terroristische daden te bevriezen.
97
Onder Portugees voorzitterschap is uiteindelijk overeenstemming bereikt over het Nederlandse voorstel om een open EU terrorisme-dreigingsdocument te produceren naast het al bestaande vertrouwelijke dreigingsdocument. Het open document wordt gemaakt door Europol op basis van informatie van de lidstaten. Verder pakte het Portugees voorzitterschap het misbruik van het Internet door terroristen aan en het EU-beleid om uitwisseling van informatie in dit verband te stimuleren. Het Belgisch voorzitterschap werd na de zomer 2001 volledig gedomineerd door de gevolgen van 11 september. Naast aandacht voor het onderwerp terrorismedreigingsanalyse, realiseerde het Belgisch voorzitterschap de (her-) invoering van snelle informatieuitwisseling na terroristische incidenten, zowel wat betreft aanslagen als aanhoudingen. Een aanvang werd gemaakt met het opstellen van een open EU-lijst van terroristische organisaties, van welke de financiële tegoeden bevroren moeten worden. In november 2001 kon aan de werkgroep terrorisme een qua uitrusting volledig vernieuwd geëncrypt email-netwerk van de Bureau’s de Liaison, het zogenaamde Bureau de Liaison- (BdL)net, worden opgeleverd. Om deze naar de maatstaven van nu veilige email-communicatie mogelijk te maken is enkele jaren gewerkt door een pilotgroep van zes EU-lidstaten met Nederland, in casu de BVD, als voorzitter. Het (tweede pijler-) comité terrorisme hield zich vooral bezig met het EU-hulpprogramma terrorismebestrijding voor de Palestijnse inlichtigen- en veiligheidsdiensten en met de voorbereiding in EU-verband van VN-verdragsonderhandelingen over terrorismebestrijding voorafgaand aan de halfjaarlijkse onderhandelingsronden bij de VN in New York.
98
99
10
Informatieverschaffing en klachtenbehandeling In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de afhandeling van verzoeken van informatie in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en op de klachten over de BVD.
10.1
Verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur. Evenals in de voorgaande jaren ontving de BVD in 2001 een groot aantal inzageverzoeken. Informatie die niet langer actueel is voor de taakuitvoering van de BVD komt voor informatieverstrekking in aanmerking. De informatieverstrekking blijft echter achterwege indien daardoor bronnen of werkwijzen van de BVD worden onthuld. Bovendien worden geen persoonsgegevens van derden verstrekt. Met het inwerkingtreden van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zal dit laatste, behoudens de hiervoor genoemde beperkingen, wel mogelijk zijn met betrekking tot een overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager. De behandeling van inzageverzoeken is zeer arbeidsintensief. Ook in 2001 bleek het vrijwel onmogelijk verzoeken binnen de in de Wet openbaarheid van bestuur gestelde termijn van maximaal vier weken af te doen. In de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is de behandeltermijn daarom in beginsel op uiterlijk drie maanden gesteld. Deze termijn kan met vier weken worden verlengd. Daarvan moet dan schriftelijk en gemotiveerd mededeling worden gedaan aan de aanvrager. De werkvoorraad bestond eind 2001 uit 83 inzageverzoeken. Bovendien waren er 64 bezwaarprocedures tegen weigeringen van inzage, 11 beroepsprocedures tegen besluiten op bezwaar en 26 procedures in hoger beroep, in behandeling.
10.2
Klachten De Nationale ombudsman heeft in 2001 twee klachten over vermeend onbehoorlijk optreden van de BVD behandeld. De eerste klacht werd ingesteld naar aanleiding van
101
een inzage-verzoek. De ombudsman beoordeelde deze klacht als kennelijk ongegrond. De tweede klacht betrof door de klager veronderstelde achtervolgingen door de BVD. Aangezien deze klacht reeds bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in behandeling was, heeft de ombudsman geen onderzoek ingesteld. De minister heeft de klager te kennen gegeven dat zijn klachten ongegrond waren. Betrokkene heeft vervolgens geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zich opnieuw tot de ombudsman te wenden. Daarnaast zijn er in het verslagjaar twee bij de BVD zelf ingediende klachten afgehandeld. Ook hier was er een klacht over vermeende achtervolgingen door de BVD. Betrokkene werd medegedeeld dat na onderzoek niet is gebleken van enig onbehoorlijke gedraging van de BVD. De kern van de tweede klacht betrof een vermeend onbehoorlijk en hinderlijk handelen van de BVD, hetgeen volgens klager had geleid tot schade, zowel in zijn privé- als in zijn zakelijk leven. Ook in deze zaak heeft de BVD, na intern onderzoek, geconcludeerd dat niet is gebleken van enige onbehoorlijke gedraging. Behalve bij de Nationale ombudsman, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de BVD kunnen ook klachten worden ingediend bij de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer. De commissie heeft in 2001 geen klachten ontvangen die haar aanleiding gaven zich tot de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties of de BVD te wenden.
102
103
11
Personeel en organisatie In dit hoofdstuk komen de ontwikkelingen op het gebied van de interne organisatie van de BVD aan de orde.
11.1
Personeel Onder andere door wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de overkomst van het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging (NBV) naar de BVD is de personeelssterkte in 2001 toegenomen tot 702 fte’s met een bezetting van 749 medewerkers waarvan 252 vrouwen en 497 mannen. Tegenover een instroom van 138 medewerkers bedroeg de uitstroom 39 medewerkers. Het personeelsbeleid is op een aantal punten vernieuwd. Het accent ligt hierbij vooral op het centraal onderbrengen van alle wervingsactiviteiten van de dienst, het verder ontwikkelen en professionaliseren van verschillende BVD-specifieke opleidingen en het voorbereiden van de implementatie van nieuwe personeelsinstrumenten zoals het werken met persoons- en functieprofielen. Ter voorbereiding op de nieuwe inlichtingentaak buitenland is begonnen met de werving van personeel en is intensief aandacht besteed aan (de ontwikkeling van) opleidingen voor diverse functiecategorieën. In aansluiting op de door de Arbo Management Groep uitgevoerde risico-inventarisatie zijn alle aanbevelingen in een plan van aanpak vastgelegd. In het komende jaar zal de aandacht zich vooral richten op een aantal aspecten van het Arbo-zorgsysteem dat nog verder moet worden ingevuld. Het gaat hierbij vooral om het opstellen van een concreet Arbo-beleidsplan en het geven van voorlichting. Eind 2001 werd, gelet op de afspraken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Sector Rijk 1999-2000 over het beheersen van de werkdruk, een meetinstrument bij de dienst beschikbaar gesteld. Op vrijwillige basis vullen medewerkers op een computer een vragenlijst in, waarna het programma op basis van alle ingevulde lijsten een rapportage genereert met globale indicaties van de achtergronden van de geconstateerde werkdruk.
105
11.2
Archiefbeheer Eind 2001 heeft de Rijksarchiefinspectie een rapport uitgebracht naar aanleiding van een bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst in 2000-2001 uitgevoerde archiefinspectie. De algemene conclusie is dat het archiefbeheer bij de BVD van voldoende niveau is. Voor de punten waarvoor de Rijksinspectie extra aandacht vraagt, worden verbeteracties uitgevoerd. De onderbouwing van de archiefselectielijst van de BVD wordt in 2002 verder uitgewerkt. Het betreft allereerst afronding van de rapportage van het Institutioneel Onderzoek, de archiefanalyse en de handelingenlijst. In 2001 heeft de dienst voor het eerst een archief officieel overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Het betreft het archief van een van de voorgangers van de BVD, het Bureau Nationale Veiligheid. In de landelijke pers werd aandacht besteed aan de formele overdracht die op 4 oktober door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Algemeen Rijksarchivaris ondertekend werd. In 2001 zijn opnieuw alle Regionale Inlichtingendiensten (RID-en) bezocht voor een schouwing van de administratie. Het doel van deze schouwingen is vast te stellen of de administraties nog altijd aan de Privacyregeling BVD voldoen. Daarnaast bevorderen de schouwingen de eenduidigheid van de werkwijze. Deze activiteit heeft verbeterpunten voor de diverse RID-en opgeleverd.
11.3
Informatievoorziening Goede toegang tot vrijelijk beschikbare informatie via het Internet en andere informatienetwerken is (ook) voor de BVD noodzakelijk. In 2002 wordt, op basis van voorbereidende werkzaamheden in de verslagperiode, de interne netwerkinfrastructuur uitgebreid tot een niveau, waarop vanaf iedere werplek de mogelijkheid tot het raadplegen van dergelijke netwerken bestaat. Daarbij wordt rekening gehouden met de hoge eisen die aan de beveiliging worden gesteld. Inmiddels zijn aanvullende maatregelen genomen om 24-uurs beschikbaarheid van de automatisering nog beter te waarborgen. Tevens is gewerkt aan de uitbreiding van de mogelijkheden om via datacommunicatie informatie uit te wisselen met buitenlandse
106
partners. Gelet op de verdere intensivering van internationale samenwerking behoudt dit ook de komende jaren bijzondere aandacht.
11.4
Huisvesting Op huisvestingsgebied zijn de belangrijkste gebeurtenissen de ingebruikname van tijdelijke huisvesting en de overkomst daarna van het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging (NBV) in mei 2001 van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar de BVD. De huidige huisvesting biedt onvoldoende mogelijkheden om de groei van de organisatie, naar behoren op te vangen. Tegen die achtergrond zijn mogelijkheden tot uitbreiding op de huidige locatie onderzocht en worden potentiële alternatieve locaties in de regio op hun mogelijkheden bezien.
11.5
Financieel kader De begroting van de BVD maakt onderdeel uit van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De opstelling, uitvoering en verantwoording van de begroting maken dan ook deel uit van het financiële proces binnen het ministerie van BZK. Naast een ‘open begroting’ is sprake van een ‘geheime begroting’, die de operationele uitgaven van de dienst omvat. De realisatiecijfers van de begroting over 2001 zien er als volgt uit: Personele uitgaven Materiële uitgaven Totaal open begroting
€ € €
35,3 mln 22,2 mln 57,5 mln
Geheime begroting
€
1,9 mln
(ƒ 77,8 mln) (ƒ 48,9 mln) (ƒ 126,7 mln) (ƒ
4,3 mln)
In samenhang met taken die verband houden met illegale migratie, het Lockerbieproces en veiligheidsonderzoeken voor de politie kwamen extra middelen beschikbaar. Ten aanzien van de veiligheidsonderzoeken bij de politie staat reeds vast dat verdere capaciteitstoename noodzakelijk is. Ook de overkomst van het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging (NBV) werd op de begroting zichtbaar, naast de verdere opbouw van de Inlichtingentaak en een extra investering ten behoeve van de
107
afhandeling van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Het NBV is inmiddels in de BVD geïncorporeerd. De daartoe benodigde bestedingen zijn volgens plan verlopen. Dit geldt eveneens voor de personele opbouw van de inlichtingentaak buitenland. De materiële bestedingen in relatie tot die nieuwe taak zijn grotendeels uitgesteld, in afwachting van de goedkeuring van het voorstel voor een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten door het parlement. De aan de BVD toegewezen middelen konden op doelmatige en doeltreffende wijze worden besteed. Vooral in de sfeer van de bedrijfsvoering zijn in de loop van het jaar verschillende plannen bijgesteld. Op het gebied van de huisvesting zijn geplande verbouwingen uitgesteld of juist vervroegd. De verbouwingskosten in verband met de overkomst van het NBV waren overeenkomstig de raming, terwijl de kosten voor aanpassing van de tijdelijke uitbreiding van huisvesting lager uitvielen. Hierdoor ontstond de mogelijkheid om andere noodzakelijke verbeteringen uit te voeren. Op het gebied van de ICT zijn gelden vrij gemaakt voor de uitbreiding van het interne datanetwerk. Dit is een grote operatie, waarvoor ook middelen naar 2002 zijn doorgeschoven. De kosten voor werving en selectie hoger zijn uitgevallen dan voorzien. Dit heeft te maken met een ruimere groei dan in de begroting was voorzien en met het belang dat moet worden gehecht aan een kwalitatief hoogwaardige instroom. Een uitvloeisel van die groei is tevens, dat de opleidingskosten hoger zijn uitgevallen. De ontwikkelingen op het gebied van terrorismebestrijding leidden in het najaar tot verschuivingen binnen de operationele inzet en reallocatie van middelen. Onder invloed van diezelfde ontwikkelingen zijn inmiddels extra middelen toegekend. De dienst zal groeien van 702 fte’s in 2001 tot 835 fte’s in 2002. Op de langere termijn zal de BVD doorgroeien naar 975 fte’s in 2006.
11.6
Algemene Rekenkamer In 1998 is door de Algemene Rekenkamer een onderzoek ingesteld naar de bedrijfsvoering van de BVD. In de periode tussen oktober 1999 en januari 2000 heeft de Algemene Rekenkamer een kort, aanvullend onderzoek ingesteld, om te bezien op welke wijze opvolging werd gegeven aan haar aanbevelingen. In oktober 2001 heeft President van de Algemene Rekenkamer, op basis van de voortgangsrapportage van de BVD, laten weten geen aanleiding te zien voor een tweede vervolgonderzoek. De
108
aandacht voor de BVD zal verder onderdeel uitmaken van de reguliere monitoring door de Algemene Rekenkamer.
109
Kamerstukken over de BVD in het jaar 2001
Bijlage 1
Kamerstukken 25877
Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19..)
nr. 14
Nota naar aanleiding van het nader verslag.
nr. 15
Tweede nota van wijziging.
nr. 16
Brief van Minister BZK over de tekst van de Uitvoerig Gemotiveerde Mening van de Europese Commissie inzake het wetsvoorstel Wiv alsmede het antwoord daarop van de Nederlandse regering.
nr. 17
Derde nota van wijziging.
nr. 18 t/m 21
Amendementen van het lid Van Oven.
nr. 22
Amendement van het lid Van der Hoeven.
nr. 23
Amendement van het lid Scheltema - de Nie.
nr. 24
Idem.
nr. 25
Amendement van het lid Vos.
nr. 26
Amendement van de leden Van Oven en Scheltema – de Nie ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 21.
nr. 27 t/m 51
Amendementen van het lid Harrewijn.
111
nr. 52 t/m 54
Amendementen van het lid Rouvoet.
nr. 55
Amendement van het lid Harrewijn ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 37.
nr. 56
Gewijzigd amendement van het lid Harrewijn ter vervanging van dat gedrukt onder nr . 41.
nr. 57
Gewijzigd amendement van het lid Rouvoet ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 53.
nr. 58
Verslag van een wetgevingsoverleg d.d. 11 juni 2001.
nr. 59
Brief van de Minister van BZK aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
nr. 60
Vierde nota van wijziging.
nr. 61
Gewijzigd amendement van het lid Scheltema-de Nie ter vervanging van dat gedrukte onder nr. 24.
nr. 62
Nader gewijzigd amendement van het lid Scheltema-de Nie ter vervanging van dat gedrukte onder nr. 61.
nr. 63
Gewijzigd amendement van het lid Harrewijn ter vervanging van dat gedrukte onder nr. 29.
nr. 64
Gewijzigd amendement van het lid Harrewijn ter vervanging van dat gedrukte onder nr. 34.
nr. 65
Gewijzigd amendement van het lid Harrewijn ter vervanging van dat gedrukte onder nr. 49.
nr. 66
Nader gewijzigd amendement van het lid Harrewijn ter vervanging van dat gedrukte onder nr. 56.
112
nr. 67
Brief van de Minister van BZK aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
nr. 68
Nota van wijziging.
nr. 69
Gewijzigd amendement van het lid Van Oven ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 19.
nr. 70
Subamendement van de leden Van Oven en Scheltema-de Nie.
nr. 71
Nader gewijzigd amendement van het lid Harrewijn ter vervanging van dat gedrukte onder nr. 65.
nr. 72
Verslag van een Wetgevingsoverleg d.d. 25 juni 2001.
nr. 73
Brief van de Minister van BZK aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Handelingen
Behandeling van het wetsvoorstel Wiv d.d. 28 juni 2001.
TK 93-5838 Handelingen
Idem.
TK 93-5854 Handelingen TK 94-5883
113
Stemmingen i.v.m. het wetsvoorstel Wiv d.d. 3 juli 2001.
Eerste Kamer der Staten-Generaal
nr. 337
Gewijzigd voorstel van wet.
nr. 58 I
Voorlopig verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat.
nr. 58 a
Memorie van antwoord.
nr. 58 b
Eindverslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat.
27591
Grootschalig afluisteren van moderne telecommunicatiesystemen
nr. 1
Brief van de Minister van Defensie over de technische en juridische aspecten van het grootschalig afluisteren van moderne telecommunicatiesystemen.
nr. 2
Lijst van vragen en antwoorden.
114
Aanhangsel van de Handelingen van de Tweede Kamer Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 493 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Koenders en Apostolou over de rol van Amsterdam bij wapenleveranties. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 574 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Oedayraj Singh Varma en Halsema over het doorspelen van informatie aan de BVD door een tolk. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 587 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Karimi over de aanval van de Grijze Wolven op Koerdisch-Turkse hongerstakers in Rotterdam. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 589 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Halsema over inzage BVD in dossiers vreemdelingen. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1010 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Verhagen en Balkenende over mogelijke activiteiten van het terroristennetwerk van Bin Laden in Nederland. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1155 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Bakker over aftapvoorzieningen bij Internetproviders. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1184 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Schreijer-Pierik en Rietkerk over een brandaanslag van het Dieren Bevrijdingsfront bij Dumeco in Boxtel. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1234 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Wilders en Nicolaï over de activiteiten van Hamas in Nederland.
115
Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1239 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Karimi over de bedreigingen die uitgaan van niet integrerende minderheden voor de nationale veiligheid. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1243 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Wilders en Rijpstra over een bezoek van een Taliban-minister aan Nederland. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1244 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Bommel over de Jihad. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1296 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Wilders, Rijpstra en Vos over het ronselen van moslims in Nederland voor de Jihad. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1299 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Harrewijn over de buitenlandtaken van de BVD/AIVD. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1386 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Rehwinkel en Albayrak over een voormalige eerste luitenant van de MID. Aanhangsel Handelingen I 2000-2001, nr. 18 Antwoorden op schriftelijke vragen van de 1e Kamerleden Jurgens en Van der Linden over politieke gevangenen in Turkije, die vanwege het extreme gevangenisregime, in hongerstaking zijn. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1514 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Verburg en Verhagen over de integratie van Marokkanen in Nederland. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1621 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Wilders over de Iraanse verzetsbeweging Mujahedin-e-Khalq.
116
Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1648 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Halsema en Hoekema over de Molukken. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 1660 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Pitstra over het functioneren van het Centraal Informatie- en Coödinatiepunt Infrastructurele projecten (CICI). Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 80 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Bommel over het optreden van de Italiaanse politie in Genua. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 105 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Scheltema-de Nie en Hoekema over de grondwettelijkheid van afspraken ter voorkoming van ongeregeldheden bij internationale topconferenties. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 124 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Koenders en Oudkerk over het aspect van terrorisme bij de proliferatie van massavernietigingswapens. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 146 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Harrewijn, Karimi en Pitstra over een notitie aangaande islamitisch radicalisme. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 258 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Kant over het ten onrechte arresteren van een journaliste. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 278 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Nicolaï, Vos en Wilders over de linkse terreurbeweging Dev-Sol uit Turkije. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 279 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Pitstra over illegale screening van sollicitanten bij de Nederlandse politie.
117
Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 289 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Oven over een dodenlijst van de Taliban. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 297 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van den Doel over de bescherming tegen biologische wapens. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 330 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Wilders, Weisglas en Nicolaï over Egyptische terroristen in Nederland. Aanhangsel Handelingen II 2000-2001, nr. 422 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Wilders, Weisglas en Vos over Terreurfondsen in Nederland. Aanhangsel Handelingen II 2001-2002, nr. 462 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden De Wit en Halsema over de wijze waaop de BVD asielzoekers aanzet inlichtingen te verstrekken. Aanhangsel Handelingen II 2001-2002, nr. 465 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Rietkerk over het handboek terrorisme te vinden op internet. Aanhangsel Handelingen I 2001-2002, nr. 520 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Nicolaï over het screenen van politieagenten. Aanhangsel Handelingen II 2001-2002, nr. 527 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Duijkers en Van Oven over de aanpak van corruptie binnen de overheid. Aanhangsel Handelingen II 2001-2002, nr. 557 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van der Hoeven over luchthavens.
118
Aanhangsel Handelingen II 2001-2002, nr. 601 Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Kant over de demonstratie tijdens de Eurotop. Aanhangsel Handelingen II 2001-2002, nr. 604 Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Rehwinkel en Van Oven over de islamitische organisatie Hilafet Devleti.
119
Sturing en controle
Bijlage 2
1
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst. De minister stelt de aandachtsgebieden van de BVD vast en wordt door het hoofd van de BVD op de hoogte gesteld van de werkwijze waarop de dienst zijn taken uitvoert. Naast de zaaksgerichte contacten, zowel mondeling als schriftelijk, geschiedt dit via de maandelijkse beleidsbesprekingen en de tweemaandelijkse rapportage, die met de minister wordt besproken. De minister maakt deel uit van de Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV). De minister legt verantwoording af aan het parlement. De Tweede Kamer heeft uit haar midden de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten gevormd, waarmee vertrouwelijk overleg plaatsvindt over zaken die in verband met de veiligheid van de staat niet in het openbaar kunnen worden besproken.
2
Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten De Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) coördineert het beleid met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en is verantwoordelijk voor een goede afstemming tussen de diensten. De MICIV wordt voorgezeten door de minister-president. Naast de ministers die verantwoordelijk zijn voor de diensten, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Defensie, maken de ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie, Financiën, Economische Zaken en van Verkeer en Waterstaat deel uit van de MICIV. Aan de MICIV-vergaderingen wordt verder deelgenomen door de leden van het CVIN (zie onder) en de secretarissen-generaal van de betrokken ministeries. In 2001 vonden vier vergaderingen plaats. De MICIV behandelde onder meer de notitie over het grootschalig afluisteren van moderne telecommunicatiesystemen, die begin 2001 aan beide Kamers der Staten-Generaal is gezonden en besprak het voorstel voor de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Na 11 september 2001 besteedde de MICIV bijzondere aandacht aan terrorismebestrijding en veiligheid, onder andere waar het gaat om de internationale samenwerking in dit verband.
121
3
Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland Het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN) is het ambtelijk voorportaal van de MICIV. Het CVIN coördineert de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en bevordert de samenwerking tussen die diensten. Het CVIN wordt voorgezeten door de coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die werkzaam is bij het ministerie van Algemene Zaken. Van het CVIN maken verder deel uit het hoofd van de BVD, de directeur van de MID, alsmede vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Justitie. Bij een aantal van de in totaal acht vergaderingen van het CVIN in 2001 waren ook vertegenwoordigers van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en van het ministerie van Economische Zaken aanwezig, vanwege de raakvlakken met deze ministeries. Tijdens de CVIN-bijeenkomsten vond afstemming en besluitvorming plaats over een reeks aan onderwerpen. Het ging met name om de nationale en internationale (terroristische) dreiging en de consequenties daarvan voor de diensten, om conflictsituaties in de wereld die uitstraling hebben naar Europa, bijzondere informatiebeveiliging, de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten inclusief de nieuwe inlichtingentaak buitenland van de BVD en om interceptie van telecommunicatie. Met twee Zweedse commissies vond een uitwisseling van informatie en gedachten plaats over de aansturing en coördinatie van het werk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten Na de aanslagen in New York en Washington op 11 september is een vergadering van het CVIN bijeengeroepen. In die vergadering werd de noodzaak tot het instellen van een brede ambtelijke stuurgroep terrorismebestrijding en veiligheid vastgesteld. In dit laatste verband is het veelomvattende nationaal actieplan tegen het terrorisme tot stand gekomen.
4
De Tweede Kamer Tijdens een algemeen overleg op 26 september 2001 besprak de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het jaarverslag van de BVD over 2000 en het verslag van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten over datzelfde jaar. Bij dit overleg kwam tevens de door de BVD in april 2001 uitgebrachte
122
notitie ‘Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw; dreigingsbeeld en positionering van de BVD’ uitgebreid aan de orde. De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie organiseerde tweemaal een wetgevingsoverleg met betrekking tot het voorstel voor een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dit wetsvoorstel werd éénmaal door de Tweede Kamer in pleno besproken. Bij een algemeen overleg op 29 november 2001 besprak de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tezamen met de vaste commissies voor Justitie en voor Defensie de in januari van dat jaar door de minister van Defensie mede namens zijn ambtgenoten van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgebrachte notitie ‘Het grootschalig afluisteren van moderne telecommunicatiesystemen’. Bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kwamen diverse de BVD betreffende onderwerpen aan de orde. Een overzicht van de schriftelijke vragen die leden van de Tweede Kamer in 2001 over activiteiten van de BVD stelden, is opgenomen als bijlage 1 van dit jaarverslag.
5
De commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten De door de Tweede Kamer ingestelde commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten bespreekt op basis van volstrekte vertrouwelijkheid operationele activiteiten van de BVD met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De fractievoorzitters van de vier grootste partijen hebben zitting in de commissie. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zond de commissie in 2001 vele malen gevraagd en ongevraagd schriftelijke informatie. Bovendien vergaderde de commissie zesmaal met de minister. Gesproken werd onder meer over de aan de huisvesting van internationale organisaties verbonden veiligheidsrisico’s en het geheime deel van het BVD-jaarverslag 2000. Meerdere malen werd diepgaand van gedachten gewisseld over zaken op het gebied van de bestrijding van het internationale terrorisme.
123
Het hoofd van de BVD en andere daarvoor in aanmerking komende ambtenaren vergezellen de minister bij de vergaderingen. De commissie wordt zonodig tot in detail over de aan de orde zijnde operationele aangelegenheden geïnformeerd. De commissie brengt een openbaar jaarverslag uit. Operationele informatie wordt niet in dit verslag verwerkt. Het verslag blijft daarom doorgaans beperkt tot een in algemene bewoordingen gestelde samenvatting van de besproken onderwerpen.
124
125
Ontwikkeling van het islamistisch terrorisme
Bijlage 3
In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen binnen het islamistisch terrorisme. Het overzicht vormt een actualisering van het in 2001 door de BVD uitgegeven document ‘Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw; dreigingsbeeld en positionering BVD’. Reeds lange tijd wordt de gewelddadige politieke islam – hier aangeduid als het islamisme - vrij algemeen gezien als één van de belangrijkste bedreigingen van de internationale veiligheid. Dat betekent niet dat aard en omvang van deze dreiging constant blijven; beide zijn voortdurend aan verandering onderhevig. Terugkijkend op de afgelopen decennia en voortbouwend op het in de BVD-notities De politieke islam in Nederland (1998) en Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw (april 2001) geschetste beeld, kunnen ruwweg drie fasen worden onderscheiden in het dreigingsbeeld van het islamisme voor het Westen - waaronder Nederland. De eerste fase omvat de periode tot het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Tot die tijd ging de dreiging voor het Westen vrijwel uitsluitend uit van nationaalgeoriënteerde radicaal-islamitische groeperingen, al dan niet gesteund door een islamitische staat als bijvoorbeeld Iran. Het betrof dan organisaties als de Egyptische Islamitische Jihad (EIJ) en de Egyptische Al Jama’a al-Islamiyya (AJAI), die zich vrijwel geheel richtten op het verwezenlijken van een islamitische staat in hun land van herkomst. De terroristische aanslagen die deze groeperingen pleegden, vonden dan ook merendeels in het land van herkomst plaats. Sinds het einde van de jaren tachtig zijn nog diverse andere nationaal georiënteerde, gewelddadige politiek-islamitische groeperingen opgericht, zoals bijvoorbeeld de Algerijnse Groupe Islamique Armé (GIA) en de Algerijnse Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat (GSPC). Op den duur zijn deze nationaal georiënteerde organisaties meer gaan samenwerken met radicaal-islamitische personen en netwerken uit andere landen (waaronder de Al Qa’ida organisatie van Osama bin Laden) en richtten zij zich niet alleen meer tegen het regime in eigen land, maar ook tegen het Westen en Israël. Deze nieuwe groeperingen vormen daarmee een grotere bedreiging voor het Westen dan de oudere nationaal georiënteerde groeperingen dit deden tot het eind van de jaren tachtig.
127
De tweede fase begon aan het eind van de jaren tachtig, nadat mujahedeen (islamitische strijders) in 1989 het Sovjet-leger uit Afghanistan wisten te verdrijven. Vrij snel na de inval van de Russen in Afghanistan in 1980 waren moslims uit verschillende (veelal Arabische) landen naar deze regio getrokken om deel te nemen aan het verzet. Deze samenkomst en gezamenlijke strijd van radicale moslims van verschillende nationaliteit is van cruciale betekenis geweest voor het ontstaan van een internationaal georiënteerde gewelddadige politieke islam. Deze op ideologie en gemeenschappelijke (oorlogs)ervaringen gebaseerde verbondenheid, die tussen 1979 en 1989 in Afghanistan en Pakistan is gegroeid tussen mujahedeen uit verschillende landen, is blijven bestaan ook nadat veel van deze zogeheten ‘Afghanistan-veteranen’ na 1989 weer uit de regio vertrokken. Zij keerden terug naar hun herkomstland, namen deel aan nieuwe strijdtonelen in bijvoorbeeld Bosnië en Tsjetsjenië of vroegen asiel aan in het Westen. Deze islamitische strijders vormen sindsdien een diffuus netwerk van internationaal georiënteerde radicale moslims en blijken vaak bereid in meer of mindere mate ondersteuning te verlenen aan of soms zelfs te participeren in politiek-islamitisch geïnspireerde geweldsactiviteiten. Veel meer dan leden van nationaal georiënteerde gewelddadige politiek-islamitische groeperingen, streven deze internationaal georiënteerde mujahedeen naar een herovering van de heilige plaatsen van het islamitische geloof en de vestiging van een wereldkalifaat, dat het gehele gebied dient te beslaan waar ooit de islam heeft ‘geheerst’. Hun activiteiten zijn dan ook vooral gericht tegen Israël en de macht en de cultuur van het gehele - in hun ogen imperialistische – Westen, waarvoor zij de machtsdominantie van de VS in het Midden-Oosten, zeker sinds de Golfoorlog in 1991, symbool vinden staan. De internationaal georiënteerde islamitische strijders die zich vanaf het eind van de jaren tachtig in West-Europa wisten te vestigen namen daar de eerste jaren een zeer geïsoleerde positie in. Zij vonden vrijwel geen aansluiting bij leden en organisaties van de gevestigde islamitische gemeenschappen. De dreiging voor West-Europa die in deze periode uitging van deze voormalige islamitische strijders, lag hoofdzakelijk in de logistieke, financiële of materiële ondersteuning die zij verleenden (of trachtten te verlenen) aan geweldsactiviteiten van radicale moslims elders in de wereld. Voor de terroristische aanslagen die in die periode door politiek-islamitische groeperingen in West-Europa werden gepleegd, waren vooral leden van eerdergenoemde nationaal georiënteerde politiek-islamitische groeperingen verantwoordelijk. Een voorbeeld daarvan vormt de GIA; leden van deze organisatie pleegden midden jaren negentig verschillende aanslagen in Frankrijk, dat door hen geassocieerd werd met het Algerijnse regime.
128
Van een derde fase is sprake sinds de tweede helft van de jaren negentig. Deze fase kenmerkt zich in de eerste plaats door een uitbreiding en professionalisering van het internationale diffuse netwerk van islamitische stijders. Ook na 1989 hebben verscheidene tienduizenden moslims een militaire training gevolgd in Afghanistan. Na deze training verspreidden zij zich over diverse landen, ook in West-Europa. Deze nieuwe generatie mujahedeen werd eveneens opgenomen in het diffuse internationale netwerk. Ondersteuningsactiviteiten die door personen in dit netwerk worden ontplooid, zijn de afgelopen jaren geprofessionaliseerd en in omvang toegenomen. Zo hebben zij de beschikking over hoogwaardige communicatiemiddelen en worden vele ‘broeders’ gesteund, onder andere door hen te voorzien van vervalste persoonsdocumenten, zodat zij zich (illegaal) kunnen verplaatsen. In de tweede plaats raken de voormalige islamitische strijders die zich reeds enige jaren tevoren in WestEuropa hadden gevestigd geleidelijk uit hun isolement. Niet alleen vestigen zich - al dan niet illegaal - steeds meer radicale geestverwanten in deze samenlevingen, zij bouwen tevens contacten op met het ultra-orthodoxe of zelfs radicale smaldeel van de hier sedert decennia gevestigde islamitische gemeenschappen. Als gevolg daarvan kon ondermeer de fondsenwerving in West-Europa voor de ondersteuning van de islamitische – terroristische en andersoortige - strijd in de wereld in omvang toenemen. Gesteld kan worden dat de Al Qa’ida organisatie van Osama bin Laden gedurende de jaren negentig zowel een centrale rol heeft gespeeld in het verschaffen van militaire trainingen aan moslims, als in het faciliteren en aansturen van terroristische activiteiten door personen die deel uitmaken van het internationale netwerk van mujahedeen. Al Qa’ida is daarnaast ondersteuning gaan verlenen - en zelfs activiteiten aan gaan sturen - van veel van de reeds langer bestaande nationaal georiënteerde gewelddadige politiek-islamitische groeperingen. De doelstellingen die in deze fase door de ‘leden’ van dit diffuse netwerk worden nagestreefd, verschillen niet wezenlijk van die in de tweede fase. De dreiging die in de derde fase voor het Westen uitgaat van gewelddadige politiek-islamitische groeperingen en netwerken beperkt zich echter niet meer tot de mogelijkheid dat vanuit het Westen ondersteuning wordt verleend aan gewapende strijd en terrorisme buiten West-Europa. Als gevolg van het feit dat de in het Westen gevestigde islamitische strijders zich minder in een maatschappelijk isolement bevinden, zijn zij ook beter in staat om een radicaliserende invloed uit te oefenen op met name jonge leden van de in deze samenlevingen gevestigde moslimgemeenschappen. Zij zijn in staat gebleken jongeren die zijn opgegroeid in een westerse omgeving te rekruteren voor de islamitische strijd.
129
De meest wrange illustratie daarvan is geleverd met de aanslagen in de VS op 11 september 2001. Van huis uit niet radicaal-islamitische mannen radicaliseerden in West-Europa (in dit geval Duitsland) en werden gerekruteerd om uit politiekislamitische motieven een terroristische aanslag in en tegen het Westen (in dit geval de VS) te plegen. De aanslagen in de VS staan wat dat betreft niet op zichzelf. Ook bij andere (pogingen tot) aanslagen die de afgelopen jaren in het Westen zijn ondernomen, waren verschillende personen betrokken die reeds vele jaren in het Westen verbleven en pas gedurende hun verblijf in het Westen een proces van politiekislamitische radicalisering hebben doorgemaakt. Geconstateerd kan worden dat de integratiebelemmerende tendens binnen sommige moslimgemeenschappen in Nederland raakvlakken begint te vertonen met geweldsactiviteiten van terroristische aard door politiek-islamitische groeperingen en netwerken. De sterke afkeuring of zelfs afwijzing van de Nederlandse samenleving vanuit persoonlijke, maatschappelijke of religieuze motieven blijken voor een kleine groep in Nederland opgegroeide moslims een voorbode voor verdere radicalisering. Sommigen tonen zich daarbij zelfs ontvankelijk voor rekrutering ten behoeve van ondersteuning van of zelfs participatie in politiek-islamitisch geïnspireerde geweldsactiviteiten. Concluderend kan gesteld worden dat de dreiging van gewelddadige politiekislamitische personen en groeperingen die de afgelopen decennia is uitgegaan naar het Westen is toegenomen. Zeer zorgelijk is daarbij het gegeven dat de sympathie voor en de ondersteuning van de gewelddadige politieke islam de afgelopen jaren ook onder leden van de gevestigde islamitische gemeenschappen is gegroeid. Het gaat daarbij echter nog steeds om een zeer klein aantal van de in Nederland gevestigde moslims.
130
131
Colofon Uitgave, productie en redactie Binnenlandse Veiligheidsdienst Afdeling Interne en Externe Betrekkingen Postbus 20010 2500 EA Den Haag E-mail
[email protected] Internet www.minbzk.nl Vormgeving Buro van Bergenhenegouwen, Den Haag Druk Van Langen Drukwerk B.V., Rijswijk Mei 2002