NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HERPETOLOGIE EN TERRARIUMKUNDE
Lacerta
6
Jaargang 65 november-december 2007
Lacerta NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HERPETOLOGIE EN TERRARIUMKUNDE
© 2007 NVHT Lacerta
Uitgever: Hoofdredacteur: Redactieadres: E-mail: Internet: Opmaak: Redactieraad: Ereleden:
ISSN 0023-7051
Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde “Lacerta”, KvK Utrecht nr. 40478049 J.W.L. Smits Sint Franciscusweg 34, 6417 BD Heerlen
[email protected] www.lacerta.nl J.W.L. Smits J.W.L. Smits, P. van Beest, J. ter Borg, F. Fleminks, T. Groot, Y. Horstink, M.L. Kik, D. Lambrechts, H. Veldkamp, A.A. Verveen E.F. Elzenga, B. Kruyntjens, A. Zuiderwijk, P. Zwart
Lacerta
Lacerta
“Lacerta” is de tweemaandelijkse publicatie van de Nederlandse Vere niging voor Herpetologie en Terrariumkunde (NVHT) “Lacerta.” De vereniging heeft ongeveer 1600 leden, waarvan ruim 150 in het buitenland. Voor plaatsing komen in aanmerking Nederlandstalige artikelen over reptielen, amfibieën, geleedpotigen, terrariumtechniek en terrariumplanten. Gedegen artikelen over voortplanting, gedrag en/ of ecologie, geschreven voor een breed publiek, worden met prioriteit behandeld. Originele bijdragen genieten de voorkeur, maar onder bepaalde omstandigheden komen ook eerder gepubliceerde artikelen (bijvoorbeeld vertalingen uit een vreemde taal) en/of illustraties voor publicatie in aanmerking, mits schriftelijke toestemming van de copyrighthouder kan worden overgelegd. Lacerta heeft geen winstoogmerk. Medewerkers en auteurs ontvangen geen honorarium. Auteurs van wie bijdragen van in totaal twintig pagina’s (inclusief illustraties) in Lacerta geplaatst worden, hebben in het daaropvolgende jaar recht op een gratis abonnement. Het is niet noodzakelijk dat deze twintig bladzijden in één jaargang geplaatst zijn. Auteurs ontvangen daarnaast drie presentexemplaren van de aflevering waarin hun bijdrage is geplaatst. Overname van artikelen, of delen daarvan, alléén na schriftelijke toestem ming van de uitgever (vertegenwoordigd door de hoofdredacteur).
Lacerta is the bi-monthly journal of the Dutch Society for Herpetology and Herpetoculture NVHT Lacerta The society has approxi¬mately 1600 members, of which over 150 reside outside the Netherlands. Articles considered for publication concern reptiles, amphi¬bians, arthropods, terrarium techniques and terrarium plants. Thorough papers addressing captive propagation, behaviour and/or eco¬logy, written for a broad audience, are treated with priority. Original submissions are preferred, but under certain conditions artwork and papers that have been published elsewhere (e.g. translations of papers previously published in a foreign language) may be consi¬dered for publication, provided written permission of the copyright holder is supplied with the submission. Lacerta is a non-profit organisation. Neither authors nor editors receive a honorarium, however once the number of published pages (inclu¬ding artwork) by an author exceeds 20, the author is eligable for a free subscription to the subsequent volume (6 issues). It is not neces¬sary that these 20 pages are published in the same volume. Authors furthermore receive three complimentary copies of the issue in which their articles have been published. Reproduction of articles published in Lacerta, or parts thereof, is only permitted after written consent of the Publisher (represen¬ted by the editor) has been obtained.
Lidmaatschap en abonnement Bij lidmaatschap van de vereniging zijn abonnementen op het tweemaandelijkse tijdschrift “Lacerta” en het mededelingenblad “lacertActueel” (11 afleveringen per jaargang) inbegrepen. Verenigingsjaar en jaargang lopen sinds 2002 van januari tot december. De contributie voor 2004 bedraagt voor Nederland: €32,25 (bij machtiging €30,75), België €33,75, overige landen van Europa €46,25, rest van de wereld €56,25. Daarnaast kent de vereniging nog het gezinslidmaatschap, zonder tijdschrift (€10,75) en het jeugdlidmaatschap (€27,25, bij machtiging €25,75). Adreswijziging, aanmelding of opzegging (dit laatste vóór 1 december) schriftelijk bij de ledenadministratie: P. de Koning, Nasahof 19, 3402 ZV IJsselstein.
Membership and subscription
Aanwijzingen voor auteurs zijn te vinden op www.lacerta.nl of kunnen worden aangevraagd bij de redactie.
Instructions for authors can be obtained from the editor and are also available at www.lacerta.nl.
Druk: Drukkerij Van der Meer, Oosterwolde (Fr.)
Membership of the Society includes a subscription to Lacerta and the newsletter lacertActueel (eleven issues per volume). Membership dues for 2004 are for the Netherlands € 32.25, for Belgium € 33.75, for Europe € 46.25, for the rest of the world € 56.25. Registration, change of address and cancellation (the latter before December 1st) should be sent in writing to the Membership Secretary: J. ter Borgh Nieuwemeerdijk 253 1171 NP Badhoevedorp the Netherlands.
Inhoudsopgave Jaargang 65, nummer 6: november-december 2007 Omslag: Uromastyx ornata, juveniel Eén van de Uromastyx-soorten die in het afgelopen decennium meer en meer in terraria te zien is. Ter herinnering aan Frits van Leeuwen Peter Mudde
224
Standje schildpad Fred Fleminks
225
Luipaardgekko’s in alle kleuren Peter Mudde In dit artikel worden enkele kleurvormen van de Luipaardgekko, Eublepharis macularius, voorgesteld. Geenszins uitputtend, maar als voorzet voor liefhebbers met interesse in deze tak van reptielen kweken. 226 Salamanders houden en kweken anno 2007 Sergé Bogaerts Frits was eigenlijk altijd bezig met kennis verzamelen. Lezen, waarnemen en proberen vast te leggen. Wat is er eigenlijk gebeurt in die tien jaar op het gebied van salamanders houden, kweken en in de wetenschap? 236 Reptielen en amfibieën in Obergoms (Zwitserland) Peter Mudde Door vele jaren telkens weer hetzelfde gebied te bezoeken krijg je een aardig beeld van wat er leeft in een dergelijke streek — en vooral ook hoe zo’n streek verandert. 248 De Frits van Leeuwenpoel bij Rémouchamps Fred Fleminks Sinds de eerste keer in de jaren ’70 kwam ik meerdere keren per jaar in Rémouchamps. Zonder fiets of auto is je actieradius heel beperkt, maar je leert een gebied wel goed kennen. 251 Nieuwe Uromastyx-soorten in de hobby Peter Mudde en Gerrit Hofstra In de laatste jaren van de vorige eeuw was het assortiment doornstaartagamen nogal beperkt, het ging vrijwel altijd om de soorten U. acantinurus of U. hardwickii. Tegenwoordig komen er ook andere soorten in de handel, en daar zitten buitengewoon fraai gekleurde soorten tussen. 254 Lacerta 65 nummer 6
223
Ter herinnering aan De vereniging Lacerta is inmiddels bejaard. Al die tijd hebben bestuursleden zich ingespannen om de vereniging draaiend te houden en redacteurs hebben er voor gezorgd dat er telkens weer een aantrekkelijk blad in de bus viel. We zijn geneigd al die oude medewerkers te vergeten. Deze aflevering van Lacerta wilden we een van die vele oude bestuurs- en redactieleden herdenken met een speciaal herdenkingsnummer. En met hem ook een beetje al die andere mensen die de vereniging gemaakt hebben wat hij is. Tien jaar geleden overleed Frits van Leeuwen. Frits was sinds 1980 actief in de redactie van Lacerta, als eindredacteur en onvermoeibaar werver van artikelen. Daarnaast ook als ondersteunend en kritisch volger van het bestuur, waarin hij ook de nodige functies vervulde, onder andere die van ledenadministrateur. Typisch iets voor Frits, die graag nauwkeurig werkte. Zoals hij altijd zei: “Als iets de moeite waard is om te doen is het ook de moeite waard het goed te doen”. Met die instelling werkte hij ook zeventien jaar in de redactie. De laatste twee jaren kon hij niet zo veel meer bijdragen, -hij leed aan multiple sclerose en kon op het laatst nog maar slecht lezen- maar wat hij goed kon doen, deed hij ook, en goed. Frits’ belangstelling ging uit naar allerlei terrariumdieren. Zo had hij in zijn huis een ‘koude beestenkamer’ en een ‘warme beestenkamer’ In die koude kamer stonden allerlei aquaria netjes opgesteld te borrelen en zwommen salamanders rond en ook vuurpadden. En allerlei kikkers, die daar ooit geheel legaal terecht gekomen waren, maar inmiddels door de verandering in de wetgeving illegaal geworden waren. Daar kon Frits zich druk over maken. Zijn ooit legale vroedmeesterpadden en vuursalamanders plantten zich telkens weer voort, maar de wetgeving hield geen rekening met deze nakweekdieren. “Ik ga ze niet uitzetten in de natuur, want ik weet niet waar ze oorspronkelijk vandaan komen. En ik mag ze ook niet weggeven of
224 Lacerta 65 nummer 6
zelf houden? Moet ik ze zeker dood maken?” Ook met het gegeven dat Vuursalamanders bij goede verzorging (en die kregen ze bij Frits) vele tientallen jaren kunnen leven hield de wet BID geen rekening. Frits’ dieren zijn uiteindelijk grotendeels in Artis terecht gekomen, maar ik weet zeker dat er nog her en der nakomelingen van zijn dieren illegaal in terraria en tuinen rondkruipen. Het ergste vond Frits wel, dat hij over deze kweeksuccessen niets kwijt kon in Lacerta. Vele interessante waarnemingen zijn zo helaas met hem verloren gegaan. De ‘warme beestenkamer’ was het domein van de Doornstaarten, Luipaardgekko’s en Blauwstaartskinken. Frits deed zijn best om de natuurlijke omstandigheden voor deze dieren zo veel mogelijk na te maken en spitte menig bibliotheek om, op zoek naar obscure geschriften waarin iets van informatie over het leven van deze hagedissen te vinden was. Zo konden we filosoferen over de temperatuur in een hol, een meter onder de grond, of over het gewicht van zand. Weer steeds onder het motto “Als het de moeite waard is om te doen, is het ook de moeite waard om het goed te doen”. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was de terrariumliefhebberij er vooral een van doe-het-zelven en het zelf oplossingen verzinnen voor allerlei problemen. Frits introduceerde in Lacerta het idee van de ‘tips’, die jarenlang in elke aflevering van Lacerta verschenen. Simpele aanwijzingen over hoe iets (beter) kan. In het licht van de techniek van vandaag de dag komen die tips soms heel naïef over, maar iedereen was er toen blij mee. Behalve de redactie, want er moesten er in elke aflevering wel een paar staan en verzin dat maar eens. Van buiten kwam er slechts een enkele, vaak nog op de achterkant van een bierviltje geschreven of zo. Frits wist er genoeg, maar om nu alle tips van zijn hand te laten verschijnen, leek hem niet zo een goed idee. Zodoende zijn verschillende tips gepubliceerd onder pseudoniemen.
Frits van Leeuwen Onvermoeibaar was Frits ook in het opvoeden van beginnende liefhebbers, van alle leeftijden. Hij drukte alle liefhebbers steeds weer op het hart: “Zo een dier is voor alles wat hij nodig heeft afhankelijk van jou! Het kan niet zelf water gaan halen of eten pakken. Realiseer je dat goed”. En vervolgens liet hij graag iedereen zien hoe hij zijn dieren verzorgde. Frits was zelf er ook altijd op uit om te leren. Hij vond dat samenwerken heel belangrijk was, het onderling uitwisselen van ervaringen en meningen was in zijn ogen de manier om verder te komen. Daarom onder andere -ook voor de gezelligheidwerd hij een van de oprichters van de ‘Doelgroep Salamanders’ en steunde hij de oprichting van allerlei andere doelgroepen van harte. En actief,
bijvoorbeeld door er op oprichtingsvergaderingen bij te zijn. Zo was Frits, hoewel hij alleen een paar Roodkeelanolisjes hield, ook lange tijd bestuurslid van de ‘Doelgroep Anolissen’. Om Frits te herdenken hebben we artikelen gezocht op de terreinen waar zijn interesse met name lag: Doornstaarten, salamanders, vuurpadden en ook het rondstruinen in de natuur, op zoek naar amfibieën. Eigenlijk zou Frits zich denk ik het best herdacht voelen door een heel nummer vol ‘tips’. Maar, en dat is misschien ook iets dat jezelf eens goed moet realiseren, de laatste tien jaar is er zo veel nieuws ontwikkeld dat de reptielenhobby al lang niet meer een doe-het-zelvers hobby is. En dat is mede te danken aan mensen als Frits. Peter Mudde
Standje Schildpad Onlangs was ik in de wachtkamer van een ziekenhuis waar mijn oog viel op de voorkant van een van de vele tijdschriften die daar lagen. Ik las: Sexherexamen: Wat is standje schildpad? Als schildpaddenliefhebber had dit natuurlijk mijn volledige aandacht. Diezelfde dag nog heb ik het tijdschrift (Yes) bij de uitgeverij (Sanoma, tevens voor uw Donald Duck) besteld. De dame die ik aan de telefoon had vond het kennelijk heel apart dat een schildpaddenliefhebber dit nummer met dit artikel opvroeg. De uitleg van ‘standje schildpad’ voor mensen was eerlijk gezegd teleurstellend. De beschreven positie is ‘op z’n hondjes’ maar dan plat op de buik liggend. Schildpadden hebben dan tenminste meer fantasie. Mannetjes Terrapene gaan bij de paring op hun rug liggen terwijl zij zich met hun achterpootnagels aan de schildrand van het vrouwtje vasthouden, Testudo-mannetjes doen het staand achter het liggende vrouwtje en waterschildpadmannetjes zoals Chrysemys laten zich aan hun penis door het vrouwtje meesleuren door het hele aquarium. Overigens schijnt ‘standje schildpad’ ook nog een betekenis te hebben bij de zeilsport als een bootje ondersteboven komt te liggen door gebrek aan kiel. Gelukkig heb ik meer verstand van schildpadden... Literatuur: Sexherexamen; Yes 42 (2007), blz. 26 - 29 Fred Fleminks Lacerta 65 nummer 6
225
Peter Mudde Lepelaarstraat 42 1542 XM Ilpendam
[email protected]
226 Lacerta 65 nummer 6
Lacerta 65 nummer 6
227
K
leurvormen van reptielen vormen een door sommigen minder gewaardeerde nieuwe ontwikkeling in de hobby. Toch zit juist in het kweken met kleurvormen veel toekomst en geeft het een nieuwe dimensie aan de terrariumliefhebberij. In dit artikel worden enkele kleurvormen van de Luipaardgekko, Eublepharis macularius, voorgesteld. Geenszins uitputtend, maar als voorzet voor liefhebbers met interesse in deze tak van reptielen kweken. Luipaardgekko-geschiedenis Een dikke twintig jaar geleden was het kweken van luipaardgekko’s in liefhebberskringen nog reden tot enige opwinding. Op laboratoriumniveau was er al het nodige aan resultaat. In sommige wetenschappelijke laboratoria werden de dieren als proefdieren gekweekt in schoenendozen. Dat wekte nogal eens wrevel bij liefhebbers die in mooi ingerichte en op luipaardgekko’s afgestemde terraria geen resultaat boekten. ‘Sunglow’, inzet rechterpagina: ‘Patternless’, vrouw met ei. ‘High yellow’ heeft een intensieve kleur geel
228 Lacerta 65 nummer 6
Inmiddels hoort de luipaardgekko tot de meest gekweekte reptielen, ook onder liefhebbers. En er zijn als gevolg van de grote aantallen gekweekte exemplaren kleurvariaties opgedoken. Nu zijn de meningen verdeeld over de ‘kleurslagen’ bij terrariumdieren. Natuurlijk is het niet natuurlijk, maar het is ook niet de bedoeling dat deze afwijkend gekleurde dieren ooit weer in de natuur terecht komen. Evenmin als de ‘wildkleur’exemplaren overigens. Het opnieuw uitzetten van in gevangenschap gekweekte dieren is zeker voor Eublepharis macularius niet aan de orde. Genetica De andere kant is, dat de verschillende kleurslagen een verruiming van het assortiment terrariumdieren geven. We zullen steeds zuiniger moeten zijn op de natuur en wildvang kon wel eens tot de bijzonderheden gaan behoren op niet al te lange termijn. Dan is het kweken van kleurslagen een manier waarop de hobby levend blijft. Het kweken van
Aberrant
kleurslagen is ook uit genetisch oogpunt interessant. Nu is de genetica veel ingewikkelder dan het gebruikelijke middelbareschoolverhaal, maar met dat verhaal is het voor sommigen heel interessant om kweekexperimenten uit te voeren. Voorlopig is dat nog grotendeels in de onderzoeksfase. Het is nog steeds niet van alle eigenschappen duidelijk of ze dominant dan wel recessief overerven. Wel is duidelijk dat bepaalde eigenschappen op meerdere manieren kunnen voorkomen. Zo is der een kleurslag bij luipaardgekko’s dat ‘albino’ wordt genoemd. Daar zijn in ieder geval drie vormen
van, die onafhankelijk van elkaar ontstaan zijn en ook ieder weer net een tikje anders uitpakken. Overigens zijn dit alle eerder ‘bleke’ dieren, dan albino’s in de werkelijke zin van het woord. In de basis zijn er een aantal eigenschappen bij luipaardgekko’s die aan- of afwezig kunnen zijn. In de natuurlijke populatie zijn die eigenschappen steeds aanwezig, maar onder gevangenschapomstandigheden wordt het ontbreken van een bepaalde eigenschap niet meteen afgestraft en kunnen de gekko’s volwassen worden zonder die eigenschap. Zulke eigenschappen zijn bijvoorbeeld Striped, lijkt nog sterk op de ‘wildkleur’
Lacerta 65 nummer 6
229
het ontbreken van de kleur geel, van de zwarte tekening, patroon, stippen op de kop en zo meer. Combinaties van dergelijke afwijkingen geven dan weer nieuwe afwijkingen. In de meeste gevallen zijn zulke kleurafwijkingen niet van invloed op de gezondheid, maar dat is toch iets dat in de gaten gehouden moet worden. Zo is bij katten bekend dat witte katten vaak ook doof zijn. Dat is voor
‘Afghanistan’
230 Lacerta 65 nummer 6
katten bepaald een gezondheidsrisico, zeker als ze met verkeer te maken hebben bijvoorbeeld. Een nieuwe ontwikkeling onder luipaardgekko’s is de kweek van ‘raptors’, gekko’s met oranjerode ogen. Het is de vraag of een dergelijke afwijking niet ergens een gezondheids of welzijnsbeperking met zich mee brengt.
Kleurvormen Behalve ‘albino’, dat dus niet echt albino is, zijn er een hele serie kleurslagen die naast en door elkaar kunnen voorkomen. Echt witte dieren heten ‘blizzard’ Dieren met een intensief gele kleur heten “high yellow’ en als die kleur naar oranje toe neigt, zelfs “tangerine”. Afhankelijk van het patroon zijn er ‘stip’met een fijnere bestippeling, ‘stripe’ met een
rugstreep,’ ‘patternless’ zonder patroon, ‘baldy’, zonder stippen op de kop en ‘jungle’voor een meer contrasterend vlekkenpatroon. Deze patronen kunnen naast elkaar voorkomen, waardoor de dieren met nogal complexe namen worden aangeduid. Grappig is, dat in deze kweekvormen soms patronen boven komen, die sterk doen denken aan de patronen van andere gekkosoorten. Het lijkt haast,
Lacerta 65 nummer 6
231
232 Lacerta 65 nummer 6
Lacerta 65 nummer 6
233
234 Lacerta 65 nummer 6
Bell albino. Inzet links: jungle-albino; rechts: ‘Giant jungle tangerine albino’. ‘Blazing blizzard’, witter dan een ‘albino’! 'Tremper albino’, één van de drie versies van wat bij luipaardgekko’s albino wordt genoemd
alsof ergens in de luipaardgekko als het ware de ‘oerpatronen’ van gekko’s verborgen liggen. Jeugdkleed Het uiteindelijke resultaat bij luipaardgekko’s is een staalkaart aan variaties in kleur en tekening, waaronder soms bijzonder fraaie dieren. Een lastig puntje bij het kweken van luipaardgekko’s is, dat lang niet alle uiteindelijke kleuren bij de jonge dieren al te zien zijn. Jonge luipaardgekko’s hebben een kenmerkend contrastrijk patroon, dat op latere leeftijd verandert in dat van een volwassen dier. In vele gevallen is bij de jonge dieren nog weinig van het uiteindelijke kleurpatroon te herkennen. Dankbetuiging Met dank aan Eelco Schut en Brigitte Luis van BCreptiles.
Summary Leopard gecko’s in all colours Breeding colour variations is a new development in the reptile hobby, especially for Leopard gecko’s (Eublepharis macularius). The last 20 years a lot of animals were bred in captivity, now and then resulting in aberrant colours. More variations and patterns are available nowadays, which stimulates breeding and breeding experiments and limits the need for import of wild Leopard gecko’s. For instance albinism emerged three times, all slightly different from each other. Actually the animals are not true albino’s but very light coloured gecko’s. In captivity deviant qualities, like lacking colours, are not at once punished like in nature. Usually these variations in colour don’t have an effect on the health of the animals, but caution is necessary. Juveniles are rather uniform in colour and pattern, there are often no clues for their variation in adulthood.
Lacerta 65 nummer 6
235
Sergé Bogaerts Honigbijenhof 3 6533 RW Nijmegen
[email protected]
236 Lacerta 65 nummer 6
Tien jaar geleden stierf Frits van Leeuwen aan een slopende ziekte. Salamanders houden was een van de passies van Frits. Als een van de zeer actieve krachten in de oprichting van de doelgroep Salamanders is Frits niet weg te denken in de geschiedenis van de huidige Salamandervereniging. Niet alleen zijn enthousiasmerende houding en vriendelijkheid, maar ook zijn kennis en kunde stelde hij graag ter beschikking
Mannetje van de Karpatenwatersalamander, Lissotriton montandoni. Door de uitbreding van de Europese Unie is deze soort ook onder de Habitatrichtlijn komen te vallen en kan alleen nog via kweek in gevangenschap gehouden worden.
Lacerta 65 nummer 6
237
H
ij had onder andere een flinke collectie Zwaartstaartsalamanders, Cynops ensicauda (zie kader) en heeft een paar artikelen geschreven die in feite nog steeds verplicht door een beginnende salamanderliefhebber gelezen moeten worden (zie: van Leeuwen & Zuurmond, 1982; van Leeuwen & Mudde, 1984; van Leeuwen, 1984; van Leeuwen & Vos, 1992). Frits was eigenlijk altijd bezig met kennis verzamelen. Lezen, waarnemen en proberen vast te leggen. Wat is er eigenlijk gebeurt in die tien jaar op het gebied van salamanders houden, kweken en in de wetenschap? Als actief bestuurslid van de Salamandervereniging (www.salamanders.nl) wil ik in dit artikel proberen een globaal overzicht te geven. Professionalisering Het houden van salamanders heeft een flinke vlucht genomen. Niet zozeer in het aantal liefhebbers dat salamanders heeft. De aantallen zijn wel toegenomen, maar dat houdt gelijke tred met andere terrariumdieren. Salamanders zijn nog steeds niet de meest populaire diergroep bij de terrarianen. Wel zijn de liefhebbers veel beter georganiseerd. De voormalige doelgroep Salamanders van Lacerta is een zelfstandige vereniging geworden met eigen statuten en huishoudelijk reglement. In totaal heeft ze zo’n 90 leden in Nederland, Vlaanderen en zelfs Frankrijk en Spanje. De jaarlijkse bijeenkomsten met lezingen zijn er nog steeds en in 2006 was het de dertiende keer dat salamanderliefhebbers elkaar troffen om kennis en gekweekte dieren uit te wisselen. Daarnaast zijn er driemaal per jaar huiskamerbijeenkomsten, die in opzet weinig anders zijn dan ten tijde van de doelgroep. Een van de grote mijlpalen van de vereniging was het 20-jarige bestaan. In 2002 heeft de vereniging ter ere hiervan, dus inclusief de jaren van de doelgroep, een jubileumbundel uitgegeven (Bouwman & Bogaerts, 2002). Deze bundel bevatte allemaal nieuwe artikelen door de leden zelf geschreven. De afgelopen jaren zijn er ook meer boeken verschenen over salamanders alhoewel het geen gelijke tred houdt met andere terrariumsoorten. Een zeer fraai en uitgebreid werk over de Noord-Amerikaanse soorten verscheen alweer 9 jaar gelden (Petranka, 1998). In 2000 kwam een bijgewerkte herdruk
238 Lacerta 65 nummer 6
uit van het standaardwerk van Thorn uit de jaren zestig (Thorn & Raffaëlli, 2001). Echte t errariumboeken zijn er eigenlijk nauwelijks verschenen. Maar er zijn pas twee boeken die specifiek over de veel gehouden en gekweekte vuurbuiksalamanders (genus Cynops) gaan (Franzen & Franzen, 2005; Germain, 2006). En begin dit jaar verscheen dan het allereerste boek waarin alle salamandersoorten van de wereld worden voorgesteld. Bijzonder is vooral dat ook alle soorten die in Middenen Zuid-Amerika voorkomen worden voorgesteld (Raffaëlli, 2007). Techniek Zoals in de hele terrariumwereld heeft ook voor salamanderhouders de techniek niet stil gestaan. Het aanbod aan lampen, pompen, filters, bakken etcetera heeft tot flinke revoluties geleid. De in Murphy et al., 1994, aangekondigde sterielere manier van houden is ook bij sommige salamanderliefhebbers doorgedrongen en de keukenrollen zijn vaak niet aan te slepen. Het terugbrengen tot de essentie van wat een salamander nodig heeft om zich succesvol voort te planten is een ware zoektocht. Zoals slangen individueel in plastic bakjes kunnen worden gestapeld, zo gebeurd dat soms bij salamanders ook. Een Engelse kweker van vuursalamanders houdt al zijn dieren in plastic containers, met keukenrol en kurk als enige inrichtingen. En hij kweekt met alle soorten en ondersoorten die hij houdt. De dierenbescherming zou zijn werkwijze waarschijnlijk niet goedkeuren, maar feitelijk is er met de welzijn van die dieren niets mis. Natuurlijk zijn er ook nog veel salamanderliefhebbers waarbij niet het kweken maar juist de esthetica van een aquarium dan wel terrarium hoog in het vaandel staat. Maar in tegenstelling tot de aquaristiek is dit bij salamanderhouders nooit zover doorgevoerd dat esthetica de doorslag geeft. Internet Een belangrijke impuls voor eigenlijk alle uitwisseling van kennis en ervaringen is natuurlijk de komst van internet. Er zijn zeer degelijke en informatieve websites en er zijn fora in alle talen waar liefhebbers met elkaar kunnen discussiëren, vragen stellen, foto’s uitwisselen of dieren aanbieden of ruilen. De Salamandervereniging heeft een eigen informatieve website (www.salamanders.nl) en leden van de verenging hebben een forum en informatieve website opgericht (www.caudata.nl) in navolging
De Zuidelijke of dwerg marmersalamander, Triturus pygmaeus, vrouwtje in landfase. Een soort die alleen via nakweek gehouden mag worden. Larve van 9 maanden oud van Pachyhynobius shangchengensis, een van de eerste foto’s van deze soort! Foto: Frank Pasmans.
van het Engelstalige en veel bezochte www.caudata. org, waarop internationale experts kun kennis samen brengen. Hetzelfde gebeurt overigens ook in Duitsland op www.ag-urodela.de en andere fora.
Taxonomie In tien jaar tijd is er ook veel veranderd op het gebied van naamgeving. Dit komt vooral door de moderne DNA technieken waardoor veel nauwkeuriger dan voorheen vergeleken kan worden welke Lacerta 65 nummer 6
239
soorten meer met elkaar verwant zijn. Daardoor zijn er nieuwe soorten gevonden die als twee druppels water op andere soorten lijken en daarmee altijd verward werden, maar ook op genus niveau leidde dat tot veranderende inzichten. Ik zal er een aantal bespreken, want volledig zijn is onmogelijk. Maar er zijn ook echt nieuwe soorten ontdekt waarmee ik zal beginnen. In Korea werd een eerste longloze salamander van de familie Plethodontidae ontdekt. Deze familie omvat zo’n 70% van het totaal aantal salamandersoorten op aarde. Tot nu toe was de verspreiding beperkt tot Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, met als (kleine) uitzondering hierop het geslacht van grottensalamanders (Speleomantes) dat ook in Europa voorkomt. Het ontdekken van de Karsenia koreana (Min et al., 2005) kun je voor salamanderenthousiasten bijna gelijkstellen met het vinden van een levende dinosaurus en werpt ook heel wat vragen op over de historische ontwikkeling van de Plethodontidae. Deze familie had tot nu toe geen soorten in Azië. Deze soort heeft blijkbaar geen verwantschap met Amerikaanse soorten wat erop wijst dat deze opsplitsing zeer oud is. Ook in Azië is in de provincie Bac Giang,Vietnam werd een nieuwe krokodilsalamander ontdekt; Tylototriton vietnamensis (Böhme et al., 2005). De geelbruine relatief kleine dieren (ongeveer 12 cm totale lengte) werden gevonden in een poel in een dicht secundair bamboebos. Tot nu toe werden tijdens de twee opeenvolgende door Duitse salamanderliefhebbers met Vietnamese herpetologen opgezette expedities enkel mannetjes gevonden. Er wordt vermoed dat de vrouwtjes -zoals bij andere krokodilsalamander soorten- minder lang in het water vertoeven. Er werd ook een larve van 4,5 cm gevangen. Deze nieuwe soort is vermoedelijk nauw verwant met T. hainanensis en T. asperrimus. Maar ook in Europa is een totaal nieuwe soort ontdekt. Samen met een revisie van het geslacht Euproctus werd ook Calotriton arnoldii beschreven (Carranza & Amat, 2005). Al eerder werd aangetoond dat de morfologisch gelijkenis van de Pyreneënbeeksalamander met de Corsicaanse en Sardijnse beeksalamandser (resp. Euproctus montanus en E. platycephalus) niet ondersteund werd met genetische technieken. In tegenstelling tot de Pyreneënbeeksalamander, C. asper verlaat deze soort het water niet, waardoor genetische uitwisseling sterk beperkt wordt. De jonge dieren missen het voor C. asper typische gele vlekkenpatroon. Bij
240 Lacerta 65 nummer 6
jonge dieren van C. arnoldii komen wel gele kleine vlekjes op de zijkant voor. Verder bezitten ze in tegenstelling met C. asper een veel gladdere huid, zeker op de zijkant. De soort heeft een zeer beperkt verspreidingsgebied; de Montseny bergen in de omgeving van Barcelona, Spanje. Maar er zijn meer genus wijzigingen doorgevoerd vooral in het genus Triturus. De aanzetten zijn gegeven door Titus & Larson (1995). Het verschijnen van een Spaans boekwerk (García-París et al., 2004) gaf daarvoor een verdere onderbouwing en uitdieping. De discussie gaat al terug tot het begin van de vorige eeuw toen op basis van verschillen in schedelkenmerken al voorgesteld werd om de kleinere soorten in een andere genus te plaatsen (Paleotriton), de Alpenwatersalamander een eigen genus te geven (Mesotriton), de Bandsalamanders ook (Ommatotriton) en de grotere soorten (Marmeren Kamsalamanders) in het genus Triturus te houden. Het afgelopen decennia is door genetische analyses ook duidelijk geworden dat deze salamanders inderdaad niet zo nauw met elkaar verwant zijn en dat het dus logisch is om ze ook niet allemaal in het genus Triturus te houden. In García-París et al. (2004) is die knoop definitief doorgehakt en lijkt door gerenommeerde wetenschappers (zie www. amphibiaweb.com) te worden geaccepteerd. Wel is niet de naam Paleotriton gekozen voor de groep van kleine watersalamanders, maar Lissotriton, die nog ouder is. De oudste geldige naam heeft voorrang. De groep van “kleine” watersalamanders zijn dus nu Lissotriton helveticus, L. vulgaris, L. boscai, L. montandoni en L. italicus. Litvinchuk et al. (2005) geven vervolgens nog onderbouwing om de Bandsalamanders van Turkije en aangrenzende gebieden in het genus Ommatotrtion te plaatsen en tevens te splitsen in twee soorten: de Noordelijke bandsalamander, Ommatotriton ophryticus, die ook veel in gevangenschap gekweekt wordt, en de Zuidelijke bandsalamander Ommatotriton vittatus. Vervolgens gaan Weisrock et al. (2006) weer een stap verder en nemen ook Aziatische genera mee. Maar dit voert te ver voor dit artikel. Een goed voorbeeld van cryptische soortsvorming is de beschrijving van een nieuwe soort in het geslacht Salamandrella. In een recent artikel (Berman et al., 2005) wordt op basis van rDNA-onderscheid een nieuwe soort Salamandrella schrencki beschreven Het onderzoek laat zien dat er naast genetische verschillen ook duidelijke geografische en ecologische verschillen zijn tussen twee vormen. Alleen
Kopportret van een van de verschillende soorten van de Lycische landsalamander, voorheen Mertensiella luschani billae, nu Lyciasalamandra billae.
uiterlijk is het onmogelijk om de nieuwe soort van zijn zustersoort te onderscheiden. Er wordt gesteld dat beide soorten even oud zijn en dus niet van elkaar afstammen. Hun gemeenschappelijke voorouder leefde 14 miljoen jaar geleden. Een ander voorbeeld van twee bijna cryptische soorten is de Brilsalamander uit Italië. Wat reeds door Pasmans & Drieskens (2002) voor het eerst werd gemeld is door twee onafhankelijk van elkaar opererende Italiaanse onderzoeksgroepen bevestigd (Mattocia et al., 2005; Nascetti et al., 2005); de Brilsalamander, Salamandrina terdigitata, bestaat uit twee soorten; Salamandrina terdigitata (in het zuiden) en Salamandrina perspicillata (in het noorden). De zuidelijke Brilsalamanders zijn veel kleiner als ze volwassen zijn dan de noordelijke soort, ze zijn meer grijzigblauwbruin van rugkleur en de gele bril op de kop is relatief groter. Zeer grote veranderingen zijn er bij de Lycische landsalamander (Mertensiella luschani). Eerst werd aangetoond dat deze veel nauwer verwant was met de vuursalamander (Salamandra salamandra) dan met de Kaukasus salamander (Mertensiella caucasica) (Titus & Larson, 1995; Veith et al., 1998). Daarna werd voorgesteld om de soort dus in het genus Salamandra onder te brengen en op
te splitsen in diverse soorten (Weisrock et al., 2001), maar werd vervolgens voorgesteld om er toch een apart genus Lyciasalamandra van te maken (Veith & Steinfartz, 2004). De vuursalamanders blijken overigens ook uit meerdere soorten te bestaan (Veith et al., 1998; Steinfartz et al., 2000) naast de bekende Salamandra salamandra en de twee Alpensalamanders (Salamandra lanzai, Salamandra atra) worden nu ook De Corsicaanse vuurslamander, Salamandra corsica, de NoordAfrikaanse vuursalamander, Salamandra algira en de Midden Oosten vuursalamander Salamandra infraimmaculata als zelfstandige soorten gezien. De wereld is kleiner In de afgelopen jaren is de wereld ook kleiner geworden doordat er meer en makkelijker op allerlei bestemmingen in de wereld gevlogen kan worden. De handel in salamanders is daardoor toegenomen. Waren vroeger salamanders nog een soort bijproducten van de handel in siervissen, de laatste jaren worden er gericht door particuliere “liefhebbers” vangexpedities opgezet naar alle hoeken van de wereld om die zeldzame of bijzondere salamandersoort te vangen en vervolgens te verkopen. Vooral in Duitsland zijn een Lacerta 65 nummer 6
241
De Noordelijke bandsalamander, mannetje in voortplantingskleed, die voorheen Triturus vittatus ophryticus heette en nu Ommatotriton ophryticus.
aantal particulieren actief op dit gebied. Soorten uit Turkije (Neurergus strauchii barani, Triturus vittatus cilicensis), Vietnam (Paramesotriton deloustali ssp., Tylototriton vietnamensis), Laos (Paramesotriton laoensis), Marokko (Salamandra algira) en Tunesië (Pleurodeles nebulosus) zijn in aantallen variërend van enkele tientallen tot een paar honderd bij andere liefhebbers beland. Vanuit dierenwelzijn gezien zijn dit de minst slechte ondernemingen; de dieren worden immers rechtstreeks en snel van vangstplaats naar de serieuzere liefhebber gebracht. De commerciële handel is er niet bij betrokken, met alle voordelen voor de dieren zelf. De sterfte tijdens vangst en transport is minimaal. Vanuit ethisch en maatschappelijk oogpunt echter wordt de liefhebber als semi-handelaar bestempeld en aangezien het meestal om forse prijzen gaat heeft de vanger doorgaans nog een forse winst als reiskosten worden verrekend. De grens tussen liefhebber en handelaar vervaagt daardoor duidelijk. Ook wettelijk gebeurd dit niet altijd helemaal volgens de regels. Soorten waarvan men vroeger alleen kon dromen worden nu bij de liefhebber thuis bezorgd. In de Verenigde Staten ontstond dit jaar grote ophef omdat bijna gelijktijdig een Duitse liefhebber en een Japanse handelaar in Laos Paramesotriton
242 Lacerta 65 nummer 6
laoensis hadden gevangen en vervolgens deze dieren in flinke aantallen werden aangeboden. De soort is pas in 2002 beschreven (Stuart & Papenfuss, 2002). De Amerikaanse ontdekker van deze soort, Bryan Stuart was erg verontwaardigd dat een salamandersoort waarover feitelijk niet veel meer bekend is dan dat ze bestaat nu al door de handel werd bedreigd. Een terecht punt, immers vooral de dieren uit de handel worden gewoon verkocht zonder dat bekend is of de koper wel verstand heeft van die dieren. Die gaat vooral op de mooie kleurtjes af. Afhankelijk van die koper wordt de kweek en zorg al dan niet serieus opgepakt. De dieren die via de Duitse liefhebber in Europa zijn gekomen zijn bijna allemaal bij serieuzere liefhebbers belandt en voor deze Paramesotriton soorten ziet het er niet slecht uit. Enkele serieuze liefhebbers hebben meteen een stamboekachtig verband opgericht en proberen kennis en ervaring uit te wisselen om te laten zien dat één import voldoende moet zijn om een grote groep van liefhebbers van dieren te voorzien (http://www.ag-urodela.de/molchregister_laoensis_deloustali/laoensis_deloustali.htm). Opvallend is natuurlijk wel dat de zogenaamde handelaar-liefhebber zelf niet aan dit soort projecten mee doet, wat zijn eigen integriteit ter discussie stelt.
Het nadeel is nu dat er commerciële handelaars zijn die zien dat er grof geld wordt betaald voor salamanders en zelf importen gaan organiseren. Zo zijn er de laatste jaren naar schatting honderden Salamandra algira uit Marokko naar Duitsland geïmporteerd waarvan er vele sterven bij de groothandel of al onderweg. De lokale bevolking wordt ingeschakeld en die vangen natuurlijk alles wat ze te pakken krijgen, zodat ook drachtige vrouwtjes in de import belanden. Voor de lokale populaties kan dit behoorlijk desastreus zijn als dat enkele jaren doorgaat. Sinds een aantal jaar zijn er jaarlijks importen. Veel erger zijn de illegale importen van Neurergus kaiseri via een groothandelaar in de Oekraïne die al zeker drie jaar gaande zijn. In Iran zijn de salamanders beschermd, maar elk jaar in het voorjaar (voortplantingstijd) worden er weer forse aantallen de grens over getransporteerd via Armenië waarschijnlijk. Aangezien er slechts een paar populaties bekend zijn van deze beeksalamander zal lokaal uitsterven zeker mogelijk zijn als dit enkele jaren doorgaat. Kweken, kweken, kweken… De bewustwording onder salamanderhouders dat kweken het enige alternatief is voor de grootschalige importen en strenger wordende wetgeving is
wel groter geworden. Er zijn inmiddels een aantal liefhebbers die serieus grootschalig kweken. In Nederland zijn er een paar die daarmee zelfs de commerciële handel van salamanders kunnen voorzien. Soorten als Italiaanse kamsalamander, Triturus carnifex, Donaukamsalamander, Triturus dobrogicus en Noordelijke bandsalamander, Ommatotriton ophryticus (voorheen Triturus vittatus ophryticus) worden jaarlijks in grote aantallen aangeboden. Grootschalig kweken van deze soorten is vooral een kwestie van serieuze tijdsinzet, ruimte en voedselaanbod is gebleken (zie o.a. www.salamanders. nl.nu of http://members.chello.nl/a.kente/. Ook in Oostenrijk is iemand bezig grootschalig en gecontroleerd te kweken, waarbij een installatie is gebouwd die sterk aan viskwekers doet denken (zie ook www.salamanderland.at). Gelukkig is er niet alleen in kwantiteit vooruitgang geboekt maar ook in kwaliteit. Het aantal gekweekte soorten is sterk toegenomen. Soorten die al jarenlang werden gehouden maar nooit gekweekt worden nu wel gekweekt. Denk aan twee Noord-Amerikaanse soorten als de Tijgersalamander (Ambystoma tigrinum/ A. mavortium) en de Gevlekte molsalamander (Ambystoma maculatum) die in Nederland, Frankrijk en België zijn gekweekt. Maar ook in gevangenschap weinig gehouden soorten als de
Mannetje van de Ribbensalamander, Pleurodeles waltl, een grote salamander die nog steeds veel wordt gehouden en gekweekt.
Lacerta 65 nummer 6
243
Langteensalamander Ambystoma macrodactylum is inmiddels in gevangenschap gekweekt. Bijzonder te vermelden zijn de geslaagde kweken met Echnotriton andersoni en Pachynobius shangchengensis. De eerste is sterk bedreigd in het wild, van de tweede zijn vele dieren geïmporteerd een tiental jaar gelden en pas vorig jaar is Frank Pasmans uit België er in geslaagd ze eindelijk te kweken. De serieuze inzet van een Belgische liefhebber, Henk Wallays, op het gebied van Hynobius soorten heeft er toe geleid dat een flink aantal soorten inmiddels gekweekt wordt. Hij heeft met slechts enkele dieren enorme nakweek bestanden opgebouwd van o.a Hynobius (leechii) quelpartensis, Hynobius retardatus en vooral Hynobius dunni (lees zijn Nieuwsbrieven op http://www.caudata.org/ people/Henk/index.html). De toekomst? De toekomst van de salamanderliefhebber ziet er niet slecht uit. De Salamandervereniging bestaat nu uit bijna 100 leden. Enkele leden kweken grootschalig en kunnen daardoor de jaarlijkse aanwas van nieuwe liefhebbers voorzien van gekweekte salamanders. Daarnaast zal de import van salamanders ook nodig blijven om nieuwe soorten in cultuur te krijgen. De serieuze liefhebber kan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan de kennis over de biologie van deze diersoorten, iets wat door de tegenstanders van wildvang vaak wordt vergeten. De meeste informatie over voortplantingsgedrag van salamanders is gepubliceerd door serieuze liefhebbers die veel tijd en energie steken in het zorgvuldig observeren van gedrag en die met veel toewijding proberen de dieren tot voortplanting te brengen. Bovendien is van een aantal soorten al gebleken dat slechts weinig dieren nodig zijn om een grote terrarium populatie te ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld van de Anatolische beeksalamander, Neurergus strauchii, waarvan aangetoond is dat er nakweek van dieren (tot zeker F7 generaties) in gevangenschap zijn afkomstig van wildvang dieren die meer dan 20 jaar geleden voor het eerst gekweekt zijn (Bogaerts, 2007). Ook de serieuzere samenwerking in de vorm van stamboeken en kweekprojecten is een middel dat goede resultaten kan geven. Zo hebben Mark Bakkers en Wouter Beukema een website opgezet voor de Aziatische krokodilsalamanders met informatie over houden en kweken, maar ook voor de bedreigingen van hun natuurlijke leefomgeving en bedreigingen door
244 Lacerta 65 nummer 6
de handel in deze soorten. Tevens is er een stamboek opgericht (www.tylototriton.org). De grootschalige wildvang moet echter zo snel mogelijk verdwijnen. Hier vinden de grootste misstanden plaats en de mensen die daarbij betrokken zijn kun je ook nauwelijks van interesse voor de dieren betitelen. Zij willen allen zo snel mogelijk zo veel mogelijk geld verdienen en dat er dan flinke Literatuur Berman, D., I. Derenko, M.V. Malyarchuk, B.A. Grzybowski, T. Kryukov & A.P. MiscickaSliwka, 2005. Genetic Polymorphism in the Siberian newt (Salamandrella keyserlingii, Caudata, Amphibia) in its Range and the cryptic species of the newt S. schrencki from Primorie. Doklady Biological Sciences C/C of Doklady Akademia Nauk SSSR Vol 403 number 1-6, pages 275-278. Böhme, W., T. Schöttler, N. Quang & J. Köhler, 2005. A new species of salamander, genus Tylototriton (Urodela: Salamandridae), from Northern Vietnam, Salamandra (41): 215-220. Bogaerts, S., 2007. Internationales Projekt: Haltung und Zucht des Türkischen Bergbachmolches, Neurergus strauchii. Amphibia, 6 (1): 28-29. Bouwman, A. & S. Bogaerts (samenstelling en redactie), 2002. Salamanders. Jubileumbundel. Uitgave: Salamandervereniging. ISBN 90-9016241-0. Carranza, S. & F. Amat, 2005. Taxonomy, biogeography and evolution of Euproctus (Amphibia: Salamandridae), with the resurrection of the genus Calotriton and the description of a new endemic species from the Iberian Peninsula. Zoological Journal of the Linnean Society 145: 555-582. Franzen, M. & U. Franzen, 2005. Feuerbauchmolche. Pflege und Zucht. Offenbach Herpeton. ISBN 3-936180-15-6. García-París, M., A. Montori & P. Herrero, 2004. Amphibia, Lissamphibia. In: Fauna Ibérica, Vol. 24. Ramos M.A. et al (Eds). Museo Nacional de Ciencias Naturales CSIC, Madrid. 640 pp. ISBN 84-00-08292-3 Germain, M.S., 2006. Les tritons japonais et chinois. De Vecchi, S.A., Paris. ISBN 2732884243. Leeuwen, F. van & F. Zuurmond, 1982. Salamanders. Lacerta 40 (10-11): 212-217. Leeuwen, F. van & P. Mudde, 1984. De Japanse Vuurbuiksalamander, Cynops pyr-
aantallen dieren sterven tijdens vangst en transport of in de handel zelf wordt verrekend in de prijs. De serieuze liefhebbers moeten zelf de toekomst van de hobby veilig stellen door actief te kweken en daarmee nieuwe liefhebbers te voorzien van dieren. Er zijn genoeg voorbeelden die laten zien dat dit prima kan. Salamanders kunnen heel oud worden.
Ik heb zelf een 47 jaar oude Cynops ensicauda gezien in Berlijn bij Wolfgang Mudrack. Dit dier heeft in haar leven voor heel veel nageslacht gezorgd. En zo komen we weer terug bij Frits van Leeuwen, want ook de Cynops ensicauda die hij had zijn er nog steeds en zorgen nog steeds voor nakweek.
rhogaster (3) Gedrag en verzorging in het aquarium. Lacerta 42 (9): 183-189. Leeuwen, F. van, 1984. De Japanse Vuurbuik salamander, Cynops pyrrhogaster (4) Voortplanting in gevangenschap. Lacerta 42 (12): 230-237. Leeuwen, F. van & R. Vos, 1992. Enige ervaringen met de Hoektandsalamander van Leech (Hynobius leechii) in het terrarium. Lacerta 50 (2): 66-73. Mattocia, M., A. Romano & V. Sbordoni, 2005. Mitochondrial DNA sequence analysis of the spectacled salamander, Salamandrina terdigitata (Urodela: Salamandridae) supports the existence of two distinct species. Zootaxa (995) 1: 19. Nascetti, G., F. Zangari & D. Canestrelli, 2005. The spectacled salamanders, Salamandrina terdigitata (Lacépède, 1788) and S. perpicillata (Savi, 1821) genetic differentiation and evolutionary history. Red. fis. Acc. Lincei 16: 159-169. Litvinchuk, S. N., A. Zuiderwijk, L.J. Borkin & J.M. Rosanov, 2005. Taxonomic status of Triturus vittatus (Amphibia: Salamandridae) in western Turkey: trunk vertebrae count, genome size and allozyme data. Amphibia-Reptilia 26: 305-323. Min, M.S., S.Y.Yang, R.M.Bonett, D.R. Vieites, R.A. Brandon & D.B. Wake, 2005. Discovery of the first Asian Plethodontid salamander, Nature (435): 87-90. Murphy, J.B., K. Adler & J.T. Collins, 1994. Captive management and conservation of amphibians and reptiles. Society for the Study of Amphibians and Reptiles, ISBN 0-916984-33-8. Pasmans, F. & A. Drieskens, 2002. Field notes on Salamandrina terdigitata from Southern Italy. Amphibia 1 (02): 18-19. Petranka, J.W., 1998. Salamanders of the United States and Canada. Smithsonian Institution Press, Washington. ISBN 1-56098-828-2. Raffaëlli, J., 2007. Les Urodeles du Monde. Penclen Editions. ISBN 978-2-9528246-0-6 Steinfartz, S., M. Veith & D. Tautz, 2000.
Mitochondrial sequence analysis of Salamandra taxa suggests old splits of major lineages and postglacial recolonizations of Central Europe from distinct source populations of Salamandra salamandra, Molecular Ecology 9: 397–410 Stuart, B.L. & T.J. Papenfuss. 2002. A new salamander of the genus Paramesotriton (Caudata: Salamandridae) from Laos. Journal of Herpetology 36 (2): 145-148. Titus, T.A. & A. Larson, 1995. A molecular phylogenetic perspective on the evolutionary radiation of the salamander family Salamandridae. Systematic Biology 44 (2): 125-151. Thorn, R. & J. Raffaëlli, 2001. Les salamanders de l’ancien monde. Editions Boubée, Paris. ISBN 2-85004-104-1. Veith, M. & S. Steinfartz, 2004. When nonmonophyly results in taxonomic consequences – the case of Mertensiella within the Salamandridae (Amphibia: Urodela), Salamandra 40 (1): 67-80 Veith, M., S. Steinfartz, R. Zardoya, A. Seitz & A. Meyer, 1998. A molecular phylogeny of ‘true’ salamanders (family Salamandridae) and the evolution of terrestriality of reproductive modes. Journal of Zoological Systematics and Evolutionary Research 36 (1-2): 7-16. Weisrock, D.W., J.R. Macey, I.H. Ugurtas, A. Larson & T.J. Papenfuss, 2001. Molecular phylogenetics and historical biogeography among salamandrids of the “true” salamander clade: rapid branching of numerous highly divergent lineages in Mertensiella luschani associated with the rise of Anatolia, Molecular Phylogenetics and Evolution 18 (3): 434-448 Weisrock, D.W., T.J. Papenfuss, R. Macey, S.N. Litvinchuk, R. Polymeni, I.H. Ugurtas, E. Zhao, H. Jowkar & A. Larson, 2006. A molecular assessment of phylogenetic relationships and lineage accumulation rates within the family Salamandridae (Amphibia, Caudata). Molecular Phylogenetics and Evolution 41: 368-383. Lacerta 65 nummer 6
245
Frits was altijd bezig met zijn dieren , In 2004 er over te lezen , onderzoek aan doen , h H arry Dre ebben wij van gedrag en voedsel bestuderen , vooral sens vier ensicau Cynops ook nakweken en dat alles vastleggen da pope i gekrege en publiceren zodat ook andere lieftwee ma n, nnen en hebbers daar hun voordeel mee twee vrouwen , die no g als adulte d konden doen . Werken was, zoals hij ieren va n Frits afkomst het uitdrukte , maar een slechte ig waren . Naar Harry’s manier om je tijd aan te besteden . Hij zeggen w a ren de dieren 2 zag dat ook meer als een noodzakelijk 0+ jaar oud . In 2006 zi kwaad om in het levensonderhoud van jn drie d ieren , zijn dieren en hemzelf te voorzien . één was i n m o v i erleden ddels Van Frits zijn collectie zijn nog steeds ,v Yvonne R ia Harry aan dieren in leven . Ik kreeg op 14 nois doorg Bij ons p egeven . vember 1985 vijf Cynops ensicauda lantten d e dieren popei van Frits. Toen al volwassen zich no g altijd n akweek voort; dieren van minimaal twee jaar oud . hebben we verNu, 21 jaar later, leven ze alle vijf spreid o p de lan ddag nog! Ik heb mij nooit toegelegd op het J 2 an en W 005. nakweken . Dat hoefde volgens Frits outer Be ukema ook niet echt, want dat ging wel vanzelf. Van de eitjes die in de bak werden afgezet, werden altijd wel een aantal larven volwassen . Hij had dan ook veel jonge nakweek in zijn bakken bij de volwassen dieren zitten . Bij mij werden de meeste eitjes en larven steeds opgegeten . Eind tachtiger jaren heb ik eens een tweetal larven apart gehouden en die zitten nu samen bij de oude dieren in de bak . Ik heb er al nu nog zeven zitten . De dieren zien er r gev ts e d e nog steeds goed uit en zijn nog even n i an Fri eb i Ik h ieren v s ensilevendig als in het begin . Dat het goed d nog e Cynop da en gaat, blijkt wel uit het feit dat ik het d n j cau . zi afgelopen seizoen nog een larve in de ensi e popei a d u d a n u c e bak aantrof die al tegen de metamorsica rker C. en eren ve stekfose aanzat. Ik had toen even geen tijd di uit Deze eeds in nditie . om het diertje te vangen . Als salamanst co n nog ders maar gezond zijn , gaan ze blijkende nkelma i W baar hun hele leven door met zich Cees voortplanten . Gerard Keizer
Over salamanders van Frits van Leeuwen
246 Lacerta 65 nummer 6
Een F1 dier van één jaar oud van de Noord-Afrikaanse vuursalamander, Salamandra algira. Alleen regelmatige nakweek zal de grootschalige import kunnen tegen houden.
Summary Keeping and breeding salamanders and newts in 2007 In the last ten years we’ve seen a lot of developments in the salamander hobby. Keepers are better organized and more literature is available. There are many developments in terrariumtechniques and there is much exchange in knowledge via the internet. Much has changed in the taxonomy of the salamanders and newts. For instance a new plethodontid salamander was discovered in Korea (Karsenia koreana) and a new species of Tylototriton (T. vietnamensis) in Vietnam. There was a revision of the genus Triturus, which was subdivided in Triturus, Lissotriton, Ommatotriton and Mesotriton. A new species of Salamandrella (S. schrencki) and a new species of Salamandrina (S. perspicillata) was recognized. Mertensiella luschani was renamed Lyciasalamandra luschani and Salamandra corsica, S. algira and S. infraimmaculata were
recognized as distinct species compared to S. salamandra. Travelling around the world is easier, so more animals are collected in nature. Partly this is small-scale import, with minimal losses in transport, but sometimes it concerns import with a substantial impact. Paramesotriton laoensis, a recently discovered species, and Neurergus kaiseri are some of the species that suffer from these phenomena. Breeding salamanders and newts is very important to fight this problem. In recent years good results were produced with Triturus carnifex, T. dobrogicus, Ommatotriton ophriticus, Ambystoma tigrinum, A. maculatum, A. macrodactylum, Echnotriton andersoni and Pachynobius shangchengensis. Excellent results were booked with several Hynobius species. Large-scale import is rejected, while breeding of salamanders and newts is recommended.
Lacerta 65 nummer 6
247
Reptielen en amfibieën in Obergoms (Zwitserland)
Sinds 1976 heb ik vele zomers een kort of langer bezoek gebracht aan de Goms, het Duitssprekende gedeelte van het Zwitserse kanton Wallis. Uitgangspunt was steeds het dorpje Reckingen (1350 m), van waar uit wandel- en fietstochten werden gehouden in de streek tussen Fiesch en de bergpassen aan de grens. Dit gedeelte staat bekend als de Obergoms. Peter Mudde Lepelaarstraat 42 1542 XM Ilpendam
[email protected]
D
oor vele jaren telkens weer hetzelfde gebied te bezoeken krijg je een aardig beeld van wat er leeft in een dergelijke streek — en vooral ook hoe zo’n streek verandert. Het gebied bestaat voor het grootste gedeelte uit hooiland, weiden en kleine akkertjes, met op de steile hellingen naaldbos van Lariks en sparren. Nog hoger op de hellingen groeien enorme velden bosbessen en boven de boomgrens zijn er weer weiden en rotspartijen. Dit alles wordt doorsneden door vele kleine en grote bergstromen met koud maar helder water, dat zich in het dal verzamelt in de Rhône, ter plaatse ‘der Rotten’ geheten. In het laagland vormden deze stroompjes aanvankelijk natte zones in de weiden, kleine moerasjes en poelen, maar in de loop der jaren zijn vele van die
248 Lacerta 65 nummer 6
stroompjes gebruikt als bron voor drinkwater beneden in het dal en voor waterbakken, veedrinkplaatsen, ook hoger op de hellingen. Daardoor zijn de poelen en de natte weiden grotendeels verdwenen, Daarmee is een belangrijke habitat voor amfibieën en vele planten zeldzaam geworden. Daar staat tegenover dat de ontwikkeling ook nieuwe kansen biedt voor amfibieën. Zo is er in het dal een golfbaan aangelegd (de dalbodem is tamelijk vlak), waarin een aantal poelen een leefgebied vormen voor salamanders. Ook een bij het dorp Ulrichen aangelegde recreatieplas biedt mogelijk mogelijkheden voor amfibieën. Alpenwatersalamander Triturus alpestris komt redelijk veel voor in de Obergoms. Daar waar geschikte watertjes te vinden zijn is hij met enig zoeken wel aan te treffen, van juli tot september in het water. De vindplaatsen liggen grotendeels op grotere hoogte. De wateren zijn van zeer uiteenlopende kwaliteit. Zo vond ik deze salamanders in een stilstaande poel in een bergweide op de Hungerberg (bij Oberwald). Het water daarin was donker gekleurd door humus en misschien ook mest van koeien. Behalve salamanders leek er weinig ander leven in te ontdekken. Hemelsbreed een paar kilometer verderop ligt Gletsch, een verzameling hotels en restaurants op de splitsing van de Grimsel- en Furkapass. Vanuit Gletsch kijk je uit op de Rhônegletscher. Je kunt naar het begin van de gletscher lopen door een moerasgebied met stroompjes gletscherwater dat tussen rotshopen en veenvelden doorstroomt. In dit water zijn bij-
Zootoca vivipara, drachtig vrouwtje
zonder veel kikkervisjes te vinden. Waarschijnlijk is dat het voedsel voor de Alpenwatersalamanders die er ook regelmatig aan te treffen zijn. Vooral in het eerste deel van de zomer zijn ze aanwezig. In het heldere licht stromende water liggen ze op de kleiige bodem. Zwarte salamanders op een gelige ondergrond vallen op en zijn goed te vinden. Ik vond larven van deze salamanders ook in het dal, in de poelen op het zojuist aangelegde golfterrein. Dat is nu alleen toegankelijk voor leden, zodat ik niet kan zeggen hoe het de salamanders op het golfterrein nu vergaat. Ik heb echter redenen om aan te nemen dat het goed gaat. In andere poelen die recent aangelegd zijn in het dal, heb ik nog geen salamanders kunnen vinden. Bruine kikker Rana temporaria is zonder meer het meest algemeen voorkomende amfibie van Obergoms. Ze zijn overal te vinden, in het dal tot in poelen op de passen. Een voorwaarde lijkt te zijn dat de poelen hogerop de berg in ieder geval een deel van het jaar sneeuwvrij zijn en goed zonnig liggen. Daardoor kunnen de poelen ondanks hun hoge ligging toch een beetje opwarmen. In dergelijke omstandigheden hebben de kikkers kennelijk weinig concurren-
tie of predatoren, want de kikkervissen leven er in soms enorme dichtheden. Daar zit een zeker risico aan. De poelen zijn niet altijd permanent en regelmatig heb ik ook uitgedroogde poelen met grote hoeveelheden uitgedroogde kikkervisjes gevonden. Volwassen kikkers kom je overal wel tegen, in natte weiden, bij de plassen met kikkervisjes, maar ook in het bos en in tuinen. Het is typisch zo’n dier dat je ‘treft’. Je kunt er niet echt gericht naar zoeken, al zijn met name jonge dieren altijd wel in het stroompjesgebied bij Gletsch te vinden. Gewone pad Bufo bufo is een zeldzame soort in dit gebied. In de loop der jaren heb ik er slechts enkele gevonden. De opvallendste vindplaats was mijns inziens die langs de weg naar Gletsch. Aan het eind van de weg, die voert door een steil met naaldbos, is er een vlakker stuk met stukje rangeerterrein. Daar vond ik, op 1800 meter, een grote pad. Het dichtstbijzijnde geschikte voortplantingswater is dan zeker een kilometer verderop en dat is dan nog altijd behoorlijk stromend.
Lacerta 65 nummer 6
249
Levendbarende hagedis Zootoca vivipara heb ik wel gevonden in de Obergoms, maar niet echt regelmatig. In tegendeel, er is eigenlijk geen peil op te trekken of je levendbarende hagedissen zult tegenkomen. Bij het huis waar ik altijd verblijf is een hoop stenen en er ligt een oude uitgeholde boomstamwaterbak. Nu kan het het ene jaar gebeuren dat zowel op de hoop stenen als op de waterbak hagedissen leven, terwijl het volgende jaar die dieren alweer verdwenen zijn. De laatste tien jaar heb ik bijna elk jaar wel een hagedisje rond het huis gevonden, maar het afgelopen jaar juist weer niet. De dieren leven in maaivelden; het gras is er hoog tot eind juli en wordt dan gemaaid. In dat hoge gras vinden ze zonneplekken op grote stenen of op de hopen stenen die de maaiers uit het veld gehaald en bij elkaar gegooid zijn. Ook stapelmuurtjes langs weiden worden als zonneplek gebruikt. Gladde slang Coronella austriaca is een zeldzaamheid in de Obergoms. In ieder geval wordt hij maar zelden gevonden. In de dertig jaar heb ik er één gezien, afgelopen jaar, op een koude zomerdag. Het was de eerste enigszins lichte dag na een periode van regen en somber weer en het dier lag in de dekking van wat heide te zonnen langs een pad op een naar het zuiden gerichte helling, net boven de weidezone van de helling. Op die helling zijn wel regelmatig waarschuwingsbordjes te vinden die vertellen dat er in een bepaald weiland slangen te vinden zijn. Dat zouden ook gladde slangen kunnen zijn. Als reptieleneter heeft de gladde slang waarschijnlijk ook te maken met Triturus alpestris, Gletch
250 Lacerta 65 nummer 6
het wisselende bestand aan levenbarende hagedissen en ik denk dat hij mede daardoor weinig gevonden wordt. Aspisadder Vipera aspis is een bekende verschijning in het dal, al moet ik bekennen dat ik er in die dertig jaar, ondanks soms gericht zoeken, slechts twee gevonden heb. De eerste vrij dicht bij mijn vaste verblijfplaats in Reckingen, op een hoop stenen bij een beekje. Het dier vluchtte bij benadering gek genoeg niet tussen de stenen, maar juist de weide in. De tweede waarneming, een fraai zilverwit vrouwtje, was bij Oberwald. Daar vond ik de adder aan de rand van een weidegebied, op een steile helling, geheel in slangenstijl, onder een oude roestige golfplaat. De golfplaat echter lag in een kleine kloof en geheel in de schaduw. Het vrouwtje had kennelijk net jongen geworpen, want er kroop ook een regenwormdik addertje rond en was ook zojuist verveld. Untergoms Iets meer stroomafwaarts langs de Rhône wordt het al snel rijker aan reptielen. Tussen het dorp Mörel en de stad Brig heb ik muurhagedissen (Podarcis muralis) en smaragdhagedissen (Lacerta bilineata) gevonden op warme hellingen tot op 1000 meter. De helling langs en boven de spoorbaan tussen Brig en de Lotschbergtunnel is een bekende vindplaats van deze soorten, Aspisadders en ook andere warmteminnende diersoorten zoals bidsprinkhanen. Het terrein is hier voor het grootste deel begroeid met loofbomen. Voor de herpetologisch geïnteresseerde vakantieganger in Obergoms beslist een leuk uitstapje.
Summary Reptiles an Amphibians in Obergoms (Switzerland) The author has visited Obergoms frequently since 1976. In this area many Triturus alpestris and Rana temporaria were found. Bufo bufo and Zooteca vivipara were seen not too often. During these years only one Coronella austriaca and two Vipera aspis were seen. In the adjecent region Untergoms Podarcis muralis, Lacerta bilineata were found. In this area Vipera aspis can be found more frequently.
Fred Fleminks
[email protected]
De Frits van Leeuwenpoel bij Rémouchamps en andere verhalen Eind september 1997 moest ik van mijn vriendin – daarna echtgenote – op huwelijksreis. We gingen naar de Ardennen voor de wittebroodsweken, waar we allebei bekend waren door eerdere (herpetologische) kampeertochten met Lacerta- en RAVON-vrienden. We huurden een gedeelte van een huisje “Grenouille verte” in het gehucht Houssonloge, nabij Aywaille in de Ardennen pal ten zuiden van Luik.
E
rgens halverwege de jaren ’70 tijdens waarschijnlijk een zomervakantie ben ik al liftende op de bonnefooi samen met mijn (krakers) vriend Wimmie op een camping in Rémouchamps terecht gekomen. In die tijd werd de snelweg van Luik naar Luxemburg net aangelegd. De aanleg van deze snelweg (A2?)heeft ingrijpende invloed op de natuur daar gehad. De zuidhelling van de Amblèvevallei staat op oude stafkaarten (49/3-4 en 49/7-8) aangegeven als Le Grand Bois. Daar is nu weinig meer van over. De aanleg van de snelweg heeft gezorgd voor verregaande ontbossing, erosie en uitdroging. Er zijn wel nieuwe boompjes aangepland, maar daarmee is er nog niet echt bos teruggekomen. Sinds die eerste keer in de jaren ’70 kwam ik meerdere keren per jaar in Rémouchamps. Zonder fiets of auto is je actieradius dan heel beperkt, maar je leert een gebied wel goed kennen. De eerste keer, met Wimmie, ontdekten we een “salamanderburcht”, zoals het in oudere literatuur ook wel werd
genoemd. We hadden te hooi en te gras hier en daar een vuursalamander, bruine kikker of gewone pad ontmoet, dus we wisten dat we deze dieren konden verwachten. Wandelend over een paadje langs de helling van Le Grand Bois vonden we een grote natuurlijke bladerhoop die zich had gevormd tussen de helling en de verticale stam van een boom. Aangezien ik toen nog geen benul van natuur had, als stadskind, weet ik natuurlijk niet wat voor soort boom het was. De bladerhoop had een diameter van ongeveer 150 cm en had een hoogte van meer dan een halve meter. Voor de lol tilde ik een paar blaadjes en takjes op en voilà: een vuursalamander. En toen nog een, en daarna nog enkele tientallen, in alle grootten en kennelijk dan ook leeftijden. Ik herinner me nog dat Wimmie en ik op het pad zaten met de voeten tegen elkaar om weglopen van salamanders te verijdelen en dat we na een halve meter salamanderburcht scheppen het wel welletjes vonden. Sommige van die vuursalamanders hebben nog de weg gevonden naar Amsterdamse kraakpanden onder het motto “Ben je illegaal bezig, dan moet je het goed doen!” Nooit ben ik weer zo’n salamanderburcht tegengekomen. De locatie is daarna wel weer teruggevonden, maar de salamanders waren toen niet meer in zo overdonderend aantallen aanwezig. Kennelijk was deze bladerhoop een ideaal, optimaal milieu voor de dieren. Behalve vuursalamanders zaten er ook wat bruine kikkertjes, pissebedden, wormen en naaktslakjes in de hoop. Vocht, schuilplaatsen en voer genoeg. Een ander vast “stekkie” was de Van Leeuwenpoel. Deze poel in de Ardennen lag aan de noordkant van Lacerta 65 nummer 6
251
252 Lacerta 65 nummer 6
de Amblèvevallei en lag aan de kant van een weggetje, gedeeltelijk omsloten door bomen, en was als drinkpoel voor het vee in gebruik. Een rietkraag aan de wegkant, helder water en gezonde onderwatervegetatie. Ik zie Frits van Leeuwen nog tevreden tot aan zijn knieën in het water staan, Kleine Water salamanders en Alpenwatersalamanders scheppend. Uren kon hij blijven scheppen om zo veel mogelijk soorten te scoren. Guusje, de echtgenote van Frits, stond dan aan de kant met teksten als “Frits, kom nou!...” als iedereen al in de wagen zat en Frits nog midden in de poel stond. Alle roofinsecten zoals larven van de Geelgerande Watertor en libellenlarven gooide hij op de kant met teksten zoals “smerige beesten, salamandervreters!” Deze vorm van selectieve verontwaardiging heeft indruk op me gemaakt en het besef gevormd dat iedereen een andere kijk op de natuur heeft. Sommige mensen verwachten van een dagje Veluwe dat ze alleen maar moeflons en gnoes te zien krijgen, anderen zijn al tevreden met een smakkende egel die een dooie meeuw leegvreet in de berm van een fietspad. Een andere, vaste plek in het repertoire was een betonnen drinkbak aan de kant van een holle weg, kennelijk bedoeld als waterreservoir voor vee. Het was een fors geval van zeker drie of vier meter met een wisselende waterstand. Rondom bomen, geen bezonning. Hierin zaten altijd wel vuursalaman-
derlarven, watersalamanders en bruine kikkers. Ik heb hier ooit een zeer grote bruine kikker gevangen die alle kleuren van de regenboog had. Ik wist dat Rana’s zeer variabele kleuren konden hebben, maar deze Rana psychedelica maakte het heel bont. Blauwe flanken, oranje buik, groene poten, gele rug, maar wel heel herkenbaar een bruine kikker vanwege de donkere vlek achter de ogen. Frits sprak moeiteloos de Franse taal met als belangrijkste opmerking “plus lentement, s’il vous plaît!” Mijn taalbeheersing is aanzienlijk roestiger. Kinderen kijken in het algemeen beter naar kleine beestjes dan volwassenen, hun zintuigen zitten gewoon lager bij de grond. Ik probeerde kinderen uit de regio te vragen wat ze wisten van de plaatselijke reptielen en amfibieën. In alle toonaarden vertelden ze aan de Hollandse toerist dat dat soort enge beesten bij hen niet voorkwamen. Op twintig meter afstand wist ik een platgereden hazelworm te liggen op het asfalt. Eénmaal heb ik een gladde slang gezien. Het was de eerste keer dat ik in Rémouchamps was, na een paar dagen regen en eindelijk een zonnetje. Wimmie en ik zagen hem en Wimmie vond het wel strategisch dat ik de slang zou vangen. Zijn argument dat ik verstand van slangen zou hebben was in evenwicht met mijn gevoel dat hij gewoon bang was dat het een adder zou kunnen zijn. In Aywaille, een paar kilometer van Rémouchamps, ligt een steengroeve (carrière) die de status van verboden toegang heeft. Opmerkelijk hoeveel kapotgeschoten kleiduiven je daar vindt als je op zondag daar naar binnen wandelt. Ik heb me laten vertellen dat er oehoes broeden. Er zaten in ieder geval muurhagedissen, vroedmeesterpadjes en bruine kikkers. Frits heeft de vroedmeesterpadjes met succes zich laten voortplanten in Amsterdam-Noord. Ja, wat nog meer? Ik heb tijdens mijn huwelijksreis in bekend gebied bij de Bosbelgen duizenden dia’s gemaakt. De reden daarvan was onder andere dat bij mij staar was gediagnostiseerd en ik bang was dat ik mijn hobby als amateur-fotograaf niet meer zou kunnen uitoefenen in de toekomst. Dus plaatjes van sleutelbloemen, vingerhoedskruid, zwammen, Mariabeelden in een nisje, klavertjes vier, verwilderde damherten in de berm, roadkills van ringslangen en zeer vreemde Waalse verkeersborden aan de kant van de weg. Frits heeft mijn huwelijk niet meer kunnen meemaken. Maar bij iedere Kleine Watersalamander denk ik aan hem. Een Fritsbeestje. Lacerta 65 nummer 6
253
Peter Mudde Kemphaan 2 1452 XV Ilpendam
[email protected]
254 Lacerta 65 nummer 6
Gerrit Hofstra Bosscheweg 36 5151 BD Drunen
[email protected]
‘nieuwe’ soorten in de hobby
Lacerta 65 nummer 6
255
I
n de laatste jaren van de vorige eeuw was het assortiment doornstaartagamen, Uromastyxsoorten, nogal beperkt. Op enkele incidentele importen na behoorden alle geïmporteerde dieren tot de soorten U. acantinurus of U. hardwickii. Nu de landen vanwaar doornstaarten geïmporteerd kunnen worden weer gewijzigd zijn, komen er ook andere soorten in de handel. Daar zitten buitengewoon fraai gekleurde soorten tussen. Bij het houden van doornstaarten geldt als belangrijkste probleem dat de dieren goed warm gehouden moeten worden, met een groot aandeel ultraviolet in de verlichting. Kweekresultaten met doornstaarten waren aanvankelijk niet erg succesvol (van Kralingen, 1980; Uytterschoot, 1993), maar in de loop der jaren werd er met steeds meer succes gekweekt (Zwartepoorte, 1994; Wilms & Lohr, 1996). Vandaag de dag zijn er redelijk wat nakweekdieren te koop. Gek genoeg blijkt er niet zo heel veel belangstelling voor de nakweek te zijn. Dat is wonderlijk, want doornstaarten combineren fraaie kleuren, een imposant uiterlijk en vaak een mensvriendelijk gedrag en zijn, onder de juiste omstandigheden, goed houdbaar. Voedsel Doornstaartagamen zijn hoofdzakelijk planteneters. Eenvoudigweg wat groente en fruit voeren is echter niet de juiste manier om deze dieren te voeren. Bij de samenstelling van het voer moet met het een en ander rekening gehouden worden. Zo moet het voedsel een gunstige calcium/fosfor-verhouding hebben, een hoog gehalte aan droge stof en mag het niet te veel oxaalzuur bevatten. Andijvie en sla komen daarom alleen als onderdeel van het dieet in aanmerking, niet als hoofdbestanddeel. Een toevoeging van konijnen- of paardenbrokken, gemaakt uit gedroogd gras is goed om het vezelgehalte van het voedsel op te krikken. Veel vezels helpen de spijsvertering en de stoelgang. Naast bladeren eten doornstaarten ook zaden: gedroogde linzen, erwten en maïs, maar ook vogelzaad. Geraspte wortel bevat veel caroteen, hetgeen de dieren kunnen omzetten in vitamine A. Verder eten de dieren fruit als tomaten, druiven en appel. Fruit mag maar met mate gegeven worden. Naast dit plantaardige voedsel eten de dieren ook insecten. Daar mogen ze er echter niet te veel van. De dieren jagen weliswaar actief, maar van het eten van te veel insecten worden ze vooral moddervet. Het is bij alle dieren zaak om de keutels die de die-
256 Lacerta 65 nummer 6
ren produceren goed in de gaten te houden. Zolang die droog en vezelig, maar niet te hard zijn, zit het met de voeding van de dieren wel goed. Drinken doen de dieren op verschillende manieren, zoals het een woestijnbewoner betaamt. De belangrijkste bron van water is hun voedsel. Daarnaast likken ze dauw, hetgeen zich in de terrariumsituatie vertaalt als: ze likken sproeiwater. Een waterbakje wordt door sommige liefhebbers afgeraden, maar in de praktijk zijn er weinig nadelen aan verbonden. De stekels op hun staart zijn ook als dauwvangers erg nuttig. Op de stekels ontstaan druppels, die kunnen worden opgelikt of via de huid worden opgenomen. Als de dieren weinig water krijgen, kunnen ze zouten uitscheiden via hun neusgaten. Er ontstaan dan zoutkorstjes rond hun neusgaten. Dat kan geen kwaad, maar het geeft wel aan dat de dieren misschien iets meer te drinken zouden moeten krijgen. Kalk en vitamines kunnen eenvoudig gegeven worden via drinkwater en over het voedsel gestrooid. Uromastyx-soorten hebben een grote behoefte aan vitamine D3. Daarom is het zeer aan te bevelen om, naast vitaminen in water en voedsel, de dieren ook vitaminen te laten aanmaken door ultraviolet licht. Kalk kan ook nog gegeven worden in de vorm van sepia en eventueel knagen de dieren zelf nog wel aan de inrichting van hun terrarium (gasbetonblokken) als ze daar kalk in vermoeden. Terrarium Doornstaarten hebben ruimte nodig. Ze zijn levendig en hebben een uitgebreid gedragsrepertoire, dat enige ruimte vergt. Daarom moeten ze gehuisvest worden in terraria van tenminste zeven maal hun lichaamslengte lang en vier maal hun lichaamslengte breed. Voor een dier met een lijf van 15 cm dus 100 bij 60 centimeter. In dat terrarium zijn een aantal plaatsen van belang. Om te beginnen een zonneplek onder een lamp, waar het minimaal 55°C wordt. Verder een schuilhol, waar het dier zich kan terugtrekken en waar het altijd enigszins koel is in verhouding tot de rest van de bak (maar nog altijd rond de 25°C) en in ieder geval iets vochtiger. Denk hierbij aan een kistje met een gat in de zijkant, gevuld met licht vochtig zand. Verder klimtakken en stenen die zo geplaatst zijn dat de dieren zich aan elkaars zicht kunnen onttrekken. De luchttemperatuur overdag moet tussen de 30 en 35°C liggen, met in de nacht een behoorlijke
Uromastyx geyri, man
afkoeling. Doornstaarten gedragen zich soms tamelijk sociaal. Uromastyx hardwickii leeft zelfs in groepen, wordt wel eens gezegd. Maar de meeste soorten zijn toch tamelijk territoriaal en twee mannetjes in een terrarium loopt altijd uit op een drama. Het beste is de dieren per paar te huisvesten. Ook paartjes onderling verschillen wel eens van mening, maar dat blijft meestal beperkt tot wat verontwaardigd blazen. Sommige paartjes leven helemaal in pais en vree. Combineren met andere dieren lukt wel. Er zijn verschillende combinaties met andere soorten geprobeerd, ook met kleinere hagedissoorten. Daarbij moet u echter ook rekening houden met de gemoedsrust van de kleinere hagedissen. Die zullen altijd erg op hun hoede blijven. Als u merkt dat bodembewonende hagedissen ineens overtuigde muurklimmers of boombewoners worden, is dat een veeg teken. De omgang met mensen verschilt per individu. Sommige dieren zijn erg schuw, anderen laten zich
makkelijk hanteren, opzij duwen of zelfs oppakken. Zowel wildvangdieren als nakweek-exemplaren kunnen schuw of tam zijn, daar is niet echt een lijn in te vinden. Doornstaarten zullen zo goed als nooit bijten en dat is maar goed ook. Als ze bijten is het raak. Houd er rekening mee dat ook de kleinere soorten met speels gemak een gedroogde erwt in tweeën bijten. Rust De meeste doornstaarten varen wel bij een winterrust. Door de verlichting in het terrarium te koppelen aan de daglengte treedt er eind oktober een duidelijke vermindering van activiteit op bij de dieren. Tegelijkertijd wordt de temperatuur verminderd en rond half november komen de dieren niet zo veel meer hun holen uit. Maar ook in de winter, als het koel is, willen ze toch graag af en toe even zonnen onder een lamp. Van november tot februari eten de dieren dan niet. In februari is de daglengte weer behoorlijk toegenomen en de verwarming weer hoger gezet. De dieren gaan dan Lacerta 65 nummer 6
257
258 Lacerta 65 nummer 6
Uromastyx ornata, juveniel. Uromastyx geyri, vrouw
weer eten en worden actiever. Ze verliezen in de winterrust nauwelijks aan gewicht. Het is aan te bevelen om ook in de rustperiode de spots twee uur per dag te laten branden. Daar maken vooral de mannen graag gebruik van. Ziekten Wildvangdieren zijn vaak besmet met wormen en andere ziekteverwekkers, zonder dat dit nu tot ernstige ziekteverschijnselen leidt. Door goed op te letten en een goede hygiëne te betrachten, blijven die besmettingen wel onder controle. In een droge omgeving is het voor micro-organismen niet echt makkelijk in leven te blijven en zich te verspreiden. Elke dag vers drinkwater geven en alle feces zo snel mogelijk verwijderen helpt de besmetting onder controle te houden. Uiteindelijk zijn de dieren, als ze gezond zijn, van zichzelf sterk genoeg om hun ziekteverwekkers de baas te blijven. Helaas zijn heel veel importdieren uitgedroogd. Bij de vangst en de opslag op diverse plaatsen worden de dieren nauwelijks verzorgd en vooral het water geven wordt nogal eens vergeten. Maar hagedissen moeten goed drinken, ook woestijnbewoners. In vele gevallen zijn de dieren door de uitdroging zo verzwakt, dat de wormen en andere ziekteverwekkers wel de overhand kunnen krijgen. Dan zullen
de dieren wel vermageren en uiteindelijk sterven. Maar ook dieren die er aanvankelijk gezond bij lijken te zitten kunnen aan de gevolgen van uitdroging overlijden. Vaak hebben ze toch een nierbeschadiging opgelopen. Dan sterven ze na vier tot zes maanden zonder een aanwijsbare reden. Daarom is het ook voor woestijnbewoners zaak importdieren eerst goed te rehydrateren. In algemene zin kan gezegd worden dat dieren die met een ingevallen staart in de dierenwinkel zitten weinig kans hebben om te overleven. ‘Nieuwe’ soorten Natuurlijk zijn deze soorten niet nieuw in de zin dat ze niet eerder beschreven zijn. Wel zijn ze min of meer voor het eerst in de hobby opgedoken, nu er sprake is van import uit Mali en Soedan. Uromastyx maliensis wordt wel gezien als een ondersoort van Uromastyx dispar of U. acantinurus. Deze soort komt, zoals de naam al zegt, van Mali en het daar aan grenzende deel van Algerije in lager gelegen delen, een gebied met hoofdzakelijk zandwoestijnen en betrekkelijk weinig rotsformaties. Het is daar warmer dan in het verspreidingsgebied van andere doornstaarten, maar de dieren doen het onder de bovengeschetste omstandigheden toch heel goed en planten zich zelfs voort (Hofstra, Lacerta 65 nummer 6
259
2001). Het is een vrij grote soort met een opvallend korte staart. Volwassen mannetjes worden donker, tot zwart, met een lichtgekleurde rug. De kleur is veranderlijk. In de ochtend, net na het ontwaken is die een stuk somberder dan nadat de dieren enige tijd in de zon gezeten hebben. Uromastyx maliensis wordt in tamelijk grote aantallen (10.000-20.000 per jaar) uitgevoerd, terwijl eigenlijk weinig bekend is over zijn natuurlijke
260 Lacerta 65 nummer 6
populatie. Daarom kan de situatie voor deze soort mogelijk zorgelijk worden genoemd (Cites E2210-2-a6c). Gelukkig is er nakweek. Uromastyx geyri komt in hetzelfde gebied voor als U. maliensis en soms worden de soorten naast elkaar gevonden. Verder leeft deze soort ook in Niger. Wel leeft U. geyri over het algemeen in koelere en meer rotsachtige gebieden en in de bergen, tot op 2000 meter. Deze soort is opvallend helder gekleurd, van geel tot rood en allerlei tinten daar-
tussen. Het is een iets kleinere soort dan de vorige en met een lange staart. Hoewel deze soort tamelijk zeldzaam is en redelijk veel wordt verhandeld (jaarlijks worden enkele duizenden dieren geëxporteerd) beschouwt CITES de export voorlopig als ‘sustainable’ (Cites E22-10-2-a6d) Met deze soort wordt — onder andere door GH — nagekweekt in gevangenschap. Uromastyx ornata leeft in de Sinai-woestijn en aangrenzende delen van Israël en tot in Saudi-Arabië.
In Saudi-Arabië leeft een ondersoort, U. ornata philbyi. Ze leven in rotswoestijnen en op kiezelvlakten. Deze soort is zeer variabel van kleur en vooral de mannen kunnen in het voorjaar bijzonder mooi zijn, met combinaties van citroengeel, zwart en zacht groenblauw. Meestal is de kop van de mannen blauw tot zeegroen. Vrouwtjes zijn minder kleurrijk, maar ook fraai getekend. In de natuur leven deze dieren solitair of in kleine groepen van een mannetje met een of twee vrouwtjes en een enkele nakomeling. Uromastyx ocellata leeft in Noord-Afrika, langs de Rode zee, van het zuiden van Egypte tot Somalië en Erythrea. Dit is een kleine soort, die nog geen dertig centimeter lang wordt. Ze leven in steenwoestijnen met een redelijke begroeiing van acacia’s. In de natuur eten ze daarom voornamelijk acacia-bladeren en als ze die in gevangenschap kunnen krijgen, geven ze daar de voorkeur aan. De dieren leven in en rond gangenstelsels, waarin de vrouwtjes ook hun eieren leggen. Jonge dieren blijven aanvankelijk een tijdje bij hun moeder in de gang wonen, om pas na een maand of wat zelf een gang te gaan graven. Uromastyx ocellata is plaatselijk tamelijk algemeen en heeft een groot verspreidingsgebied. Jaarlijks worden er 2000-3000 geëxporteerd. CITES rekent deze soort daarom tot de categorie ‘least concern’, minst zorgwekkend (Cites E22-10-2-a6e). Dit is echter wel een soort die bij de kweek en het grootbrengen van de jongen de meeste problemen met zich meebrengt (persoonlijke ervaring GH) Met name het grootbrengen van de jongen wil nog wel eens problemen geven en de uitkomstpercentages (eieren) zijn ook vaak slechter dan van de andere soorten.
Uromastyx ornata
Lacerta 65 nummer 6
261
Koppel Uromastyx ornata
Summary ‘New ’Uromastyx species in the hobby. These Uromastyx species aren’t new to science, but new to the vivarium-hobby. Mastigures are mainly herbivorous and need a diet which is high on fiber and calcium but low on oxalic acid. They love warmth and must have a basking spot under a lamp where it is at least 55°C. Air temperatures should be between 30 and 35°C, but lower in the night. They will drink from a water bowl and from sprayed water. Vitamin D3 is relevant. They need additional D3 even if they receive UV. A rest during winter is advisable and they will not reproduce without it. Wild caught animals are often infested with worms, which can be controlled by strict hygiene and good husbandry. Wild caught animals are often dehydrated as well, and that’s more threatening. Four species that have been imported in numbers recently are described.
262 Lacerta 65 nummer 6
Literatuur Kralingen, R. van, 1980. De geboorte van een Afrikaanse Doornstaartagame (Uromastyx acantinurus). Lacerta 39: 3-5. Uytterschoot, G., 1993. Mislukte kweek met de Afrikaanse Doornstaartagame (Uromastyx acantinurus). Lacerta 52: 20-22. Wilms, T. & B. Lohr, 1996. De Noordafrikaanse Doornstaartagame (Uromastyx acantinurus); systematiek, ecologie, houden in gevangenschap en kweek. Lacerta 55: 92-103. Zwartepoorte, H.A., 1994. Verzorging, paargedrag en meervoudige kweek met de Afrikaanse Doornstaartagame (Uromastyx acantinurus). Lacerta 52: 70-75. Hofstra, G., 2001. Malinese Doornstaartagame, Uromastyx maliensis. Podarcis 2 (2): 45-54. http://www.cites.org/eng/com/AC/22/E22-102-A6c.pdf http://www.cites.org/eng/com/AC/22/E22-102-A6d.pdf http://www.cites.org/eng/com/AC/22/E22-102-A6e.pdf
B eknopte
aanwijzingen voor auteurs
Aanlevering Manuscripten bij voorkeur insturen per e-mail of op diskette of cd, in een gangbaar tekstverwer kersformaat (Word, WordPerfect, WordPad, Kladblok). Bij voorkeur geen enkele opmaak, anders dan cursivering (voor wetenschappelijke namen en om tekst te benadrukken). Voeg illustraties en tabellen toe als aparte bestanden en refereer daarnaar in de tekst als volgt: ***tabel1.doc***, ***iguana.tif***. Voeg een apart bestand bij met bijschriften, of neem deze op onder de hoofd tekst van het artikel, met eenzelfde referentie en direct daaropvolgend het bijschrift, bijvoorbeeld: “***iguana.tif***De groene leguaan is een van de meest bekende reptielensoorten.” Typ nooit te publiceren tekst in een e-mailbericht zelf, maar voeg deze altijd bij als een bijlage. Illustraties nooit in het tekstdocument plaatsen, maar eveneens los bijleveren (nooit in een Word-bestand!). Digitale (c.q. gedigitaliseerde) foto’s bij voorkeur in het TIFF-formaat, eventueel JPG. Getekende afbeeldingen, lijnteke ningen e.d. bij voorkeur in AI-, PDF- of EPS-formaat. In verband met de omvang verdient het aanbeveling illustraties niet per e-mail te verzenden, maar op cd, tenzij het relatief kleine bestanden betreft. Als richtlijn geldt dat e-mailberichten inclusief bijlagen niet groter moeten zijn dan 3 MB. Foto’s (dia’s of fotoafdrukken) en tekeningen kunnen ook als origineel worden ingestuurd en door de redactie worden ingescand. Originelen worden door de redactie met grote zorg behandeld en zo snel mogelijk teruggestuurd. Nummer de originelen duidelijk en verwijs naar deze nummers bij de bijschriften.
Stijl en indeling Raadpleeg voor stijl en indeling recente afleveringen van Lacerta en de uitgebreide ‘Aanwijzingen voor auteurs’ op de website. Deze aanwijzingen zijn ook gepubliceerd bij de index van jaargang 61 (vraag ze zo nodig op bij de redactie). Geef het artikel een korte, zo mogelijk pakkende titel en een ondertitel en laat hierop een korte introductie van circa vijftig woorden volgen. Verdeel de hoofdtekst in een aantal logische hoofdstuk ken met zo kort mogelijke kopjes. De eerste alinea (die direct op de inleiding volgt) krijgt geen kopje. Geen voetnoten gebruiken. Het artikel bij voorkeur beëindigen met een Engelse samenvatting of een Nederlandse samenvatting, die door de redactie in het Engels wordt vertaald, alsmede een alfabetische literatuurlijst met alle geraadpleegde en in de tekst aangehaalde werken. Daarin citeren zoals hieronder is aangegeven. Tijdschriftartikel:
Auteur, jaar. Titel. Titel van tijdschrift Jaargang (aflevering): Pagina’s. (bijvoor beeld. Leeuwen, F. van, 1984. De Japanse Vuurbuiksalamander (Cynops pyrrho gaster) (4). Voortplanting in gevangenschap. Lacerta 42 (6): 230-237. )
Boek:
Auteur, jaar. Titel. Uitgever, stad. (bijvoorbeeld Mertens, R. & H. Wermuth, 1960. Die Amphibien und Reptilien Europas. Kramer Verlag, Frankfurt am Main.)
Bij boeken met per hoofdstuk verschillende auteurs:
Auteur, jaar. Hoofdstuktitel. In. Redacteur (red.) Boektitel. pagina’s. Uitgever, stad. (bijvoorbeeld. Donoghue S. & J. Langenberg, 1996. Nutrition. In. Mader, D. R. (red.) Reptile medicine and surgery. 148-174. W B. Saunders Company, Philadelphia.) Neem in twijfelgevallen of bij vragen contact op met de redactie voor afspraken over de aanlevering.