ITINERA INSTITUTE ANALYSE Expertise - Pathways - Impact
V
roegtijdig schoolverlaten – Evidence based beleidsaanbevelingen
2015/4 12| 11 | 2015 MENSEN WELVAART BESCHERMING
INLEIDING In de hedendaagse samenleving is een diploma secundair onderwijs (aso, tso, kso, bso) een belangrijke voorwaarde om de arbeidsmarkt succesvol te betreden en erin te blijven. Leerlingen onder 24 jaar die geen secundair onderwijs hebben voltooid en die niet langer aan onderwijs of training deelnemen, worden vroegtijdige schoolverlaters genoemd. Vroegtijdig schoolverlaten (vsv) is een ernstig probleem dat erkend wordt door nagenoeg alle Westerse landen. In zijn toespraak voor de VS Kamer van Koophandel constateerde de Amerikaanse President Barack Obama dat: “Je scholing opgeven en vroegtijdig school verlaten betekent niet alleen je toekomst opgeven, maar ook de toekomst van je familie en de toekomst van je land.” (The White House, 2010) De ernst van het probleem werd vertolkt in de ‘No Child Left Behind Act’ in de Verenigde Staten en de ‘Europa 2020 doelstellingen’ van de Europese Unie. Deze initiatieven hebben als doel respectievelijk het afstudeercijfer in de VS tot 90% te verhogen en het gemiddelde aandeel vroegtijdig schoolverlaten in de EU tot 10% te beperken tegen het jaar 2020.1 1 De auteurs bedanken Jean Hindriks, Marc De Vos, Frederic Heymans, Ivan Van de Cloot, Jean Libeert, Patricia De Smet, en Etienne Denoël voor hun constructieve bijdragen op een eerdere versie van dit rapport.
Kristof De Witte
(LEER – KU Leuven; TIER – Maastricht University)
Deni Mazrekaj
(LEER – KU Leuven)
Expertise - Pathways - Impact
1 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
België is in dit opzicht meer ambitieus. In het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 stelt het zich een daling van vsv tot 9,5% tot doel in 2020. Voor Vlaanderen werd in het Pact 2020 voorgesteld om het percentage vsv tegen 2020 tot 4,3% te verminderen. Hiervoor werd een tussentijdse doelstelling bepaald die 5,7% bedraagt tegen 2016. Voor de Federatie Wallonië en Brussel werden geen specifieke doelstelling vooropgesteld. Zowel België als Vlaanderen lijken op het eerste zicht op goede weg om hun doelstellingen te bereiken. Volgens de meest recente cijfers bedroeg in 2014 het percentage vroegtijdig schoolverlaten 9.8% en 7% in België en Vlaanderen respectievelijk. In de twee andere gewesten is dit percentage aanzienlijk hoger, met name 12.9% in Wallonië en 14.4% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Nu het ‘laag hangend fruit geplukt is’, wordt een verdere reductie steeds moeilijker. Daarenboven staat België pas op de 20ste plaats indien het tegenover andere Europese landen wordt geplaatst, wat suggereert dat er bovenop de doelstelling nog verdere kansen liggen 2. Daarnaast is er ook een urgent verschil in het percentage vsv voor jongens en voor meisjes: respectievelijk 11,8% en 7,7%, en voor diverse andere subgroepen. Er is dus duidelijk nog ruimte voor verdere verbetering. Bovendien kan België van andere landen leren om het hoofd te bieden aan vsv. Dit artikel wil de vsv-problematiek duidelijk toelichten en een aantal wetenschappelijk bewezen (buitenlandse) best-practice maatregelen weergeven. De paper is als volgt gestructureerd. Eerst worden de gevolgen van vsv opgesomd om duidelijk te maken dat schooluitval effectief een urgent probleem is. Vervolgens worden de beschikbare gegevens gepresenteerd. Ten derde staan we stil bij de voorspellers van vsv. Hierna worden de huidige maatregelen in Vlaanderen en de Federatie Wallonië en Brussel toegelicht en ten slotte worden een aantal nieuwe bewezen maatregelen aanbevolen. We sluiten af met 8 prioritaire aanbevelingen.
2 http://ec.europa.eu/eurostat/tgm/graph.do?tab=graph&plugin=1&pcode=t2020_40&language=en&toolbox=sort
Expertise - Impact - Pathways
2 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
GEVOLGEN VAN VROEGTIJDIG SCHOOLVERLATEN Volgens Rumberger (2011) kunnen de gevolgen van vroegtijdig schoolverlaten ingedeeld worden in twee belangrijke categorieën: de consequenties voor de schoolverlater zelf en consequenties voor de hele maatschappij. De verschillende elementen zijn schematisch weergegeven in Figuur 1.
Figuur 1: Gevolgen van vroegtijdig schoolverlaten
Individu
Maatschappij
Werkloosheid
Gemist nationaal inkomen
Armoede
Gemiste belastinginkomsten
Lage lonen Minder extralegale voordelen Vaak deeltijds werk Fysieke aandoeningen Mentale aandoeningen Lagere levensverwachting
Verhoogde socialezekerheidsuitgaven Verhoogde criminaliteit en vandalisme Verlaagde politieke en civiele participatie Verlaagde intergenerationele mobiliteit
Lagere mate van geluk
Slechte gezondheid
Bron: Eigen samenstelling op basis van Rumberger (2011)
Aan de ene kant heeft vsv nadelige gevolgen voor het individu zelf. Ten eerste hebben vroegtijdig schoolverlaters zwakke vooruitzichten op de arbeidsmarkt doordat ze minder kans hebben om werk te vinden. Dit komt omdat ze ofwel minder vaardigheden hebben verworven door een lagere scholing, ofwel ze weliswaar over genoeg vaardigheden beschikken, maar deze niet kunnen bewijzen aan de werkgever door het gebrek aan een kwalificatie (de signaalfunctie van een diploma). Bijgevolg is de werkloosheid onder vroegtijdig schoolverlaters groter en vertoeven ze vaker in relatieve armoede. Bovendien biedt het werk dat ze doen vaak lagere lonen, minder extralegale voordelen en is het
Expertise - Impact - Pathways
3 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
vaker deeltijds. Vsv’ers blijken vaak ook minder gezond te zijn. Onderzoek toont aan dat hoger opgeleide personen een lagere kans hebben om te lijden aan zowel fysieke (cholesterol, diabetes, astma) als mentale (stress en depressie) aandoeningen. Bijgevolg is de levensverwachting ongeveer 9 jaar lager voor vroegtijdig schoolverlaters in vergelijking met afgestudeerden. Onderwijs kruist hier met diverse persoonlijke en omgevingsfactoren die de mentale en fysieke toestand van personen positief of negatief kunnen beïnvloeden. Ten slotte toont onderzoek aan dat zowel economische als gezondheidsproblemen voor een groot deel overgedragen worden naar de volgende generaties, waardoor de gevolgen van het vroegtijdig schoolverlaten zich in de toekomst ook manifesteren en vicieus worden (een goede samenvatting van het bestaande onderzoek is weergegeven in Rumberger, 2011). Het is dan ook niet verrassend dat vroege schoolverlaters aangeven gemiddeld genomen minder gelukkig te zijn dan hun afgestudeerde leeftijdsgenoten. Aan de andere kant brengt vsv aanzienlijke kosten voor de hele maatschappij met zich mee. Deze bestaan uit gederfd nationaal inkomen, lagere belastinginkomsten voor de overheid, verhoogde sociale zekerheidsuitgaven, verhoogde criminaliteit en vandalisme, lagere politieke en civiele deelname, verlaagde intergenerationele mobiliteit en verhoogde gezondheidsuitgaven. Eurofound (2011) schat de jaarlijkse economische kosten van vroegtijdig schoolverlaten op ongeveer 4.2 3 miljard euro voor België. Hierbij werd nog geen rekening gehouden met de minder kwantificeerbare gevolgen zoals lagere politieke deelname en de groei in ongelijkheid als gevolg van een lagere intergenerationele mobiliteit. Het is dus duidelijk dat vroegtijdig schoolverlaten een bedreiging vormt voor zowel de economische en de sociale groei, als voor het welzijn en welvaart van een land.
VROEGTIJDIG SCHOOLVERLATEN IN CIJFERS Eurostat gegevens Er zijn verschillende cijfers over vroegtijdig schoolverlaten beschikbaar. Deze verschillen door hun berekeningswijze en de manier van steekproeftrekking. De meest gangbare bron zijn de cijfers van het Statistisch agentschap van de Europese Commissie (Eurostat). Deze vsv-cijfers zijn er gebaseerd op een steekproef in het kader van de Enquête naar Arbeidskrachten (Labour Force Study). Men meet er het percentage personen met een leeftijd van 18 tot 24 jaar dat geen diploma hoger secundair onderwijs heeft behaald en geen enkele vorm van onderwijs of vorming meer volgt4 . 3 Dit is berekend op basis van de zogenaamde NEET groep: jongeren noch in onderwijs noch op de arbeidsmarkt in 2010. 4 Hoewel deze gegevens eenvoudig tussen landen vergeleken kunnen worden, moeten we opmerken dat ze geen rekening houden met het verschil tussen de formele opleiding enerzijds en de informele vorming (niet noodzakelijk een kwalificerende opleiding) anderzijds (De Witte et al., 2013) Ook wordt een persoon tussen 18 en 24 jaar die in de vier weken voor de enquête een opleiding van welke aard en duur ook heeft gevolgd, niet beschouwd als een vroegtijdige schoolverlater.
Expertise - Impact - Pathways
4 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Figuur 2 toont dat vsv in 2014 in de meerderheid van de Europese landen rond de 10% schommelt. Dit komt overeen met de EU-doelstelling zoals vooropgesteld in de ‘Europa 2020’ doelstellingen. Niettemin vertonen een aantal landen, met name Italië, Roemenië en Portugal met 15% een hoog percentage vsv’ers en heeft zelfs één op vijf jongeren in Malta en Spanje het middelbaar onderwijs vroegtijdig verlaten. Figuur 2: Vroegtijdig schoolverlaten in Europa (2014)
Bron: Eurostat, 2015 [http://ec.europa.eu/eurostat/tgm/mapToolClosed.do?tab=map&init=1&plugin =1&language=en&pcode=t2020_40&toolbox=types]
Expertise - Impact - Pathways
5 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Figuur 3: Vroegtijdig schoolverlaten in België
PERCENTAGE PERSONEN MET EEN LEEFTIJD VAN 18 TOT 24 JAAR DAT GEEN DIPLOMA HOGER SECUNDAIR ONDERWIJS HEEFT BEHAALD EN GEEN ENKELE VORM VAN ONDERWIJS OF VORMING MEER VOLGT
18,00% 16,00% 14,00% 12,00% 10,00% 8,00% 6,00% 4,00% 2,00% 0,00% 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Totaal
Jongens
JAAR
Meisjes
Bron: Eigen samenstelling op basis van Eurostat (2015) gegevens.
Als we de evolutie in België bekijken, geeft Figuur 3 aan dat vsv in het algemeen aan het dalen is in de laatste 14 jaar. Meer specifiek bedroeg het percentage vroegtijdig schoolverlaten nog 13,8% in 2000 en 9,8% in 2014, of een vermindering in vsv van vier procent punten. Het ging om 121 809 jongeren tussen 18 en 24 jaar in 2000 en 93 972 in 2014, of een daling van 27 837 vroegtijdig schoolverlaters. Ondanks deze daling van het aantal vroegtijdig schoolverlaters, en ondanks de doelstelling van 9,5% bijna bereikt is, blijft vsv een urgente problematiek omwille van diverse redenen. Ten eerste toont Figuur 3 aan dat jongens systematisch meer het middelbaar onderwijs verlaten dan meisjes. Dit geldt voor elk jaar en is bovendien een internationaal fenomeen. Voor jongens is de Europese doelstelling niet bereikt. Het percentage vsv bedraagt respectievelijk 11,8% en 7,7% voor jongens en voor meisjes.
Expertise - Impact - Pathways
6 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Figuur 4: Vroegtijdig schoolverlaters met en zonder werk in België 14
% vsv volgens Eurostat gegevens
12 10 8 6 4 2 0 2005
2006
2007
2008
Totaal % vsv Zonder werk Zonder werk maar zoekt geen werk
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Met werk Zonder werk maar zoekt werk
Bron: Eigen samenstelling op basis van Eurostat (2015) gegevens.
Figuur 5: Vroegtijdig schoolverlaten in België per gewest en provincie (2014)
Bron: Eigen samenstelling op basis van Eurostat (2015) gegevens.
Expertise - Impact - Pathways
7 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Ten tweede bevestigt Figuur 4 de eerdere onderzoeken die aangeven dat vsv’ers een moeilijke groep vormen op de arbeidsmarkt. Van de 9,8% jongeren in de leeftijdsgroep 18 tot 24 jaar die niet over een hoger secundair diploma beschikken en niet in onderwijs of vorming zitten, heeft in 2014 slechts 40% werk en is 60% werkloos. Van deze laatste groep zoekt 66% actief naar werk. Bovendien valt uit Figuur 4 op te maken dat vsv’ers ook een kwetsbare groep vormen in tijden van economische recessie. Vóór het uitbreken van de economische crisis van 2009 had een ongeveer even groot deel van de vsv’ers wel en geen werk. Sinds de recessie van 2009 loopt dit patroon uit elkaar. Ten derde zijn er grote verschillen tussen de drie gewesten en de provincies. De daling in vsv tussen 2000 en 2014 is per provincie weergegeven in de linkerzijde van Figuur 5. De sterkste daling observeren we in de provincie Antwerpen. Daar daalde vsv van 12,9% in 2000 tot 5,9% in 2014. Ook de provincie Limburg (daling met 6,7 procent punt) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (daling met 6,3 procent punt) zijn sterke dalers. De provincie Waals Brabant is de enige provincie met een lichte stijging in vsv tussen 2000 en 2014: van 7,8% tot 8,8%. Anderzijds is de situatie in provincie Henegouwen ook precair: daar daalde het hoge percentage vsv van 15,3% in 2000 met slechts 1,2 procent punt in de voorbije 14 jaar. De rechterzijde van Figuur 5 geeft het percentage vsv weer in 2014. Het geeft aan dat de provincie Luik met 15,2% de rode lantaarn draagt. Het wordt gevolgd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 14,4%, de Provincie Henegouwen (14,1%) en de provincie Namen (12,9%). Gemiddeld gezien is het vsv-percentage in Brussel (14,4%) meer dan het dubbele dan in Vlaanderen (7%). Als we opnieuw nuanceren tussen jongens en meisjes zien we dat ongeveer één op zes jongens in Brussel het middelbaar onderwijs vroegtijdig verliet. In Wallonië is dit ongeveer één op zeven en in Vlaanderen slechts één op tien. Voor meisjes is dit ongeveer één op 10 in Brussel en Wallonië, en één op 20 in Vlaanderen. Het is dus duidelijk dat de lage Vlaamse cijfers het gemiddelde naar beneden drukken, waardoor de omvang van de vsv-problematiek wordt gemaskeerd.
Regionale administratieve data Omwille van de beperkingen van de Eurostat gegevens heeft elke regio zijn eigen indicatoren ontwikkeld die gebaseerd zijn op administratieve gegevens. Administratieve gegevens hebben als voordeel dat ze accuraat zijn, en alle leerlingen omvatten. Bovendien kunnen ze in principe ook continu gemonitord worden, en op een heel laag aggregatieniveau worden weergegeven (bijvoorbeeld per gemeente of school). Dit laatste is niet mogelijk met gegevens gebaseerd op een steekproef. In Vlaanderen ontwikkelde het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen een Vlaamse
Expertise - Impact - Pathways
8 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
indicator. Deze indicator is gebaseerd op alle leerlingen in het Vlaamse middelbaar onderwijs. Bovendien houdt het ook rekening met het verschil tussen de formele opleiding aan de ene kant en informele vorming aan de andere kant. Helaas is deze indicator slechts beschikbaar tot het schooljaar 2012-2013 en niet geschikt voor een internationale vergelijking van vsv-percentages. Op basis van deze indicator blijkt dat het verschil in vsv groot is tussen de Vlaamse gemeenten (Figuur 6). In Antwerpen bijvoorbeeld verliet één op vier leerlingen het middelbaar onderwijs zonder een kwalificatie, waaronder ongeveer één op drie jongens en één op vijf meisjes (Onderwijs Vlaanderen, 2015). Deze hoge cijfers zijn grotendeels ook te vinden in Gent waar 1 op 5 het onderwijs vroegtijdig verliet. Daarentegen is het percentage vroegtijdig schoolverlaten in Leuven en Brugge beduidend lager, maar nog altijd significant boven de Europese doelstelling van tien procent (die weliswaar een andere definitie is). Deze gegevens worden in Onderwijs Vlaanderen (2015) verder uitgesplitst volgens enkele leerlingkenmerken. Tabel 1 geeft weer dat Vlaamse leerlingen uit buurten waar er relatief veel jongeren zijn met meer dan 2 jaar schoolse vertraging op hun beurt tot 3 keer meer kans hebben tot vsv. Als de meerderheid van de gezinsleden een andere taal dan Nederlands spreekt, stijgt de kans op vsv van 7,5% tot 25,3%. Als de moeder niet beschikt over een diploma lager onderwijs is de kans op vsv voor haar kinderen 34,1%. Bij een diploma van lager onderwijs daalt dit tot 19,3%; bij lager secundair onderwijs tot 15,8% en bij hoger secundair onderwijs tot 8,0%. Leerlingen met een moeder die hoger onderwijs succesvol heeft afgerond hebben in schooljaar 2012-13 3,6% kans op vsv. Vsv blijkt ook sterk te verschillen volgens de schoolse achterstand. Leerlingen zonder schoolse achterstand lopen nauwelijks kans om het middelbaar onderwijs te verlaten zonder diploma, terwijl leerlingen met meer dan 2 jaar achterstand bijna 1 kans op 2 hebben tot vsv. Niet-Belgen die niet uit de EU komen hebben een bijna 5 keer hogere kans op vsv dan Belgen.
Expertise - Impact - Pathways
9 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Figuur 6: Vroegtijdig schoolverlaten in Vlaanderen per gemeente (schooljaar 2010-2011)
Bron: Eigen samenstelling op basis van de gegevens uit Van Landeghem, De Fraine, Gielen & Van Damme (2013).
Tabel 1: Vsv in Vlaanderen volgens enkele leerlingkenmerken in schooljaar 2012-2013 % 15-jarigen in de buurt waar leerling woont met minstens 2 jaar schoolse vertraging
Veel schoolse vertraging
Gezinstaal
Niet-Nederlands
Beperkt schoolse vertraging 6,70% Nederlands
Opleidingsniveau moeder
Enkel lager onderwijs Hoger dan lager onderwijs
Schoolse achterstand
Nationaliteit
18,50%
25,30% 7,50% 19,40% 6,40%
Geen 1 jaar 2 jaar
0,70% 10,50% 30,10%
> 2 jaar
47,90%
Belg Niet-Belg EU
10,30% 25,90%
Niet-Belg niet-EU
46,00%
Bron: Onderwijs Vlaanderen (2015).
Expertise - Impact - Pathways
10 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Ook de Federatie Wallonië en Brussel gebruikt een eigen indicator. Deze is gebaseerd op alle 15- tot 22-jarigen die in Wallonië en Brussel het derde tot vijfde middelbaar hebben gevolgd en het jaar nadien niet meer in het leerplichtonderwijs zijn ingeschreven. Doordat deze indicator steunt op administratieve data kan ze jaarlijks worden berekend, op een laag aggregatieniveau en voor alle leerlingen. Anderzijds volgt deze indicator leerlingen slechts voor een beperkte tijdspanne (tot 22 jaar in plaats van tot 24 jaar bij Eurostat), en zijn de gegevens niet beschikbaar voor de leerlingen van het eerste en tweede middelbaar. Deze groep van leerlingen blijkt uit onderzoek echter ook kwetsbaar te zijn. In Figuur 7 observeren we dat vooral in de centrumsteden het vroegtijdig schoolverlaten zeer problematisch is. Meer bepaald vertonen Brussel, Charleroi en Luik de grootste vsv-percentages die respectievelijk 7,6%, 6,1% en 5,6% bedragen. Bemerkt dat deze cijfers ver onder deze van Eurostat liggen omwille van de eerder besproken redenen. Ze zijn in feite een maatstaf voor vsv in de loop van het schooljaar voor de leeftijdsgroep 15-22 jaar. Leerlingen tussen de 22 en 24 jaar zonder een hoger middelbaar diploma worden niet in rekening gebracht in de cijfers, net als jongeren die in het voorbije schooljaar uitvielen en jongeren die niet hun zesde middelbaar afgerond hebben. Figuur 7: Vroegtijdig schoolverlaten in Wallonië en Brussel per gemeente (2012)
Bron: Eigen samenstelling op basis van Fédération Wallonie-Bruxelles (2013) gegevens.
Expertise - Impact - Pathways
11 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
VSV-DETECTIE Om een effectief vsv-beleid te ontwikkelen is het noodzakelijk om de oorzaken van vsv te (her)kennen. De literatuur beschrijft welke factoren er bepalend zijn in de beslissing om school vroegtijdig te verlaten. Het is evenwel niet steeds duidelijk wat de fundamentals zijn, en wat reeds tweede-ronde-effecten of de domino-effecten zijn van deze fundamentals. Bovendien is vsv een veelkoppig monster en vaak het resultaat van een lang proces van demotivatie voor het onderwijs. Ook toont onderzoek aan dat de groep vroegtijdige schoolverlaters erg heterogeen is en dat de oorzaken verschillen, zowel in de tijd vóór het werkelijk schoolverlaten als in de mate dat de oorzaken binnen of buiten het individu te zoeken zijn. Sommige factoren hebben pas invloed in het middelbaar onderwijs, terwijl andere al in de lagere school of zelfs voordat het kind naar school gaat actief zijn. Ondanks deze kanttekeningen worden de kenmerken die samengaan met een grotere kans op vsv systematisch weergegeven in Figuur 8. Ze zijn weergegeven volgens de actoren die verantwoordelijk geacht kunnen worden voor bepaalde determinanten: het individu, de familie, buurt en scholen. Dit maakt hier reeds duidelijk dat vsv een integrale aanpak vergt van verschillende actoren (zie verder). Figuur 8: Determinanten van vsv
Bron: Eigen samenstelling gebaseerd op Rumberger (2011).
Expertise - Impact - Pathways
12 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Ten eerste kunnen een aantal individuele achtergrondkenmerken het schoolverlaten beïnvloeden. Zoals eerder aangetoond, hebben jongens een grotere kans om het middelbaar vroegtijdig te verlaten dan meisjes. Van Keirsbilck (2008) geeft aan dat genderneutraal onderwijs en aangepaste didactische methoden nog ruimte voor verbetering laat. Analoog zijn jongeren van allochtone afkomst gekenmerkt door een grotere kans op vsv dan autochtone jongeren. Griffin en Heidorn (1996) opperen hier twee verklaringen voor. Aan de ene kant kunnen deze verschillen het gevolg zijn van de inherente verschillen tussen deze groepen wat betreft taal- of culturele belemmeringen. In Vlaanderen bijvoorbeeld moet het onderwijs Nederlandstalig zijn. Dit betekent dat jongeren die thuis een andere taal dan het Nederlands spreken een schoolse achterstand dreigen op te lopen (Heyerick, 2008). Dit wordt bevestigd door het onderzoek van Verhaeghe en Van Damme (2007). Ze ramen dat jongeren die thuis Turks spreken gemiddeld een grote achterstand voor wiskunde hebben omwille van hun gebrekkige Nederlandse taalvaardigheid. Aan de andere kant kunnen institutionele factoren zoals de financiële beperkingen van het gezin of de kenmerken van de buurt waarin de jongere opgroeit een belangrijke rol spelen. Meer specifiek geven sommige studies aan dat hoe hoger de socio-economische status van leerlingen, hoe minder zichtbaar de verschillen tussen deze groepen worden. Ten tweede zijn er de attitudes van leerlingen. Hiermee worden o.a. de schoolseverwachtingen en -doelstellingen bedoeld. Alexander et al. (2001) tonen aan dat leerlingen die de ambitie hebben om aan een universiteit af te studeren een lagere kans hebben om vroegtijdig school te verlaten dan leerlingen die alleen maar middelbaar verwachten te vervolledigen. Dit effect speelt vooral in het middelbaar onderwijs een rol, maar niet in de lagere school. Ten derde kan het gedrag van leerlingen het vroegtijdig schoolverlaten al op een vroege leeftijd voorspellen. Zo hebben leerlingen die weinig geëngageerd zijn voor onderwijs, gemeten aan de hand van absenteïsme en deelname in extra-curriculaire activiteiten, een grotere kans om het middelbaar onderwijs vroegtijdig te verlaten. Zoals het geval met schoolprestaties is dit effect reeds aanwezig vanaf de vroege schoolloopbaan van leerlingen. Vervolgens toont onderzoek dat een aantal gedragsafwijkingen tot een grotere kans op vsv kunnen leiden. Deze zijn criminaliteit, drugs (inclusief marihuana), alcohol, geslachtsverkeer op jonge leeftijd en tienerzwangerschap. Bovendien kunnen deze leerlingen een negatieve invloed uitoefenen op andere leerlingen. Verschillende studies besluiten dat deze peer-effecten een merkbare rol spelen in de beslissing om het middelbaar onderwijs te verlaten en opnieuw al vroeg in de schoolloopbaan optreden. Ten slotte kan het combineren van werk en studie tijdens het middelbaar het vsv ontmoedigen. Niettemin kan langdurig werken (meer dan twintig uur per week) juist het omgekeerde effect hebben en voor meer vroegtijdig schoolverlaten zorgen. Ten slotte gelden schoolprestaties in het middelbaar onderwijs als een voorspeller van het
Expertise - Impact - Pathways
13 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
latere vsv. Er wordt geschat dat ieder vak met een tekort de kans om af te studeren met tien procent punten vermindert. Hierbij heeft het falen van wiskunde de grootste voorspellende waarde. Analoog heeft ook het zittenblijven een grote voorspellingskracht. Het zittenblijven, zowel in het middelbaar als in het lager onderwijs, verhoogt namelijk de kans op vsv aanzienlijk. Gegeven dat er in FWB en Vlaanderen ongeveer 46%, respectievelijk 26%, van de leerlingen op 15-jarige leeftijd minstens 1 keer heeft blijven zitten, stelt er zich vooral voor FWB een groot probleem (Hindriks en Lamy, 2014). Waar zittenblijven en falen een gevolg zijn van beperkte remediëring, foutieve studiekeuze en peer-effecten is het mogelijk om een gericht beleid hierop te voeren door een snelle detectie (bv. via adequate interpretatie van leerlingvolgsystemen) én opvolging van leerlingen die problemen ervaren. Anderzijds kunnen zittenblijven en falen ook het gevolg zijn van de eerder vermelde individuele factoren die reeds vroeger spelen. Een evenwichtige mix van leerlingen in een klas kan hierbij een oplossing bieden (Hindriks en Lamy, 2014). De individuele factoren worden mee beïnvloed door drie institutionele kenmerken. Deze kunnen onderverdeeld worden in familiale-, school- en buurtkenmerken. Ten eerste spelen familiale kenmerken zoals bijvoorbeeld familiestructuur een grote rol. Jongeren uit tweeoudergezinnen hebben een lagere kans om het middelbaar onderwijs vroegtijdig te verlaten. Meer specifiek hebben jongeren van gescheiden ouders een meer dan twee keer grotere kans op vsv. Vervolgens verhoogt ook het verhuizen de kans op vsv aanzienlijk, zelfs al vanaf het lager onderwijs. Ten slotte is er een uitgebreide literatuur te vinden omtrent de relatie tussen socio-economische kenmerken (SES) en vroegtijdig schoolverlaten. Hierbij blijken de opleiding van de ouders en hun financiële middelen een sterke voorspeller. Jongeren van hoogopgeleide ouders met een hoog inkomen hebben namelijk een veel kleinere kans om het middelbaar onderwijs te verlaten. Ook de school zelf speelt een belangrijke rol. Ongeveer 20 tot 25 procent van de verschillen in schoolprestaties zijn toe te schrijven aan de kenmerken van de school. Wat betreft vsv geeft onderzoek aan dat goede leerkrachten de kans op vsv verminderen. De beste leerkrachten kunnen best bij het begin van het middelbaar onderwijs ingezet worden. Ook het veranderen van school is een belangrijke voorspeller van het latere vsv. Namelijk, hoe meer een leerling van school verandert, hoe groter de kans op latere vsv. Scholen die snel en adequaat spijbelende leerlingen opvolgen, kunnen hun kans op vsv merkbaar verlagen. Ten slotte kunnen buurtkenmerken de kans op vsv beïnvloeden. In het algemeen zorgt een buurt met hoge armoede, criminaliteit en drugsgebruik voor een hogere kans op vsv. Daarentegen leidt een hoge werkloosheidsgraad tot minder prikkels om de school te verlaten aangezien de arbeidsmarktomstandigheden toch niet gunstig zijn. Bijgevolg resulteert dit in een daling in vsv. Tot nu toe hebben we ons gefocust op lange-termijn indicatoren. Grotendeels wordt vroegtijdig schoolverlaten gezien als een cumulatief proces in plaats van een beslissing die
Expertise - Impact - Pathways
14 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
plotseling plaatsvindt. Toch is dit niet het hele verhaal. Onderzoek toont aan dat liefst 40% van de jongeren geen schoolse- of gedragsproblemen hebben ondervonden in de jaren voor de beslissing om het middelbaar onderwijs te verlaten. Dupéré et al. (2014) stellen vast dat er aan de andere kant ook onmiddellijke factoren kunnen bijdragen tot een abrupte stop in de schoolloopbaan. Deze zijn onder andere conflicten met jeugdgenoten en met leerkrachten, auto-ongelukken, zwangerschap, langdurige ziektes, scheiding van de ouders en recente migratieproblemen. Bovendien is er een wisselwerking tussen deze onmiddellijke factoren en de lange termijnfactoren.
HUIDIGE VSV-MAATREGELEN IN BELGIË Vorige beschrijving maakt duidelijk dat vsv veel meer is dan slechts een schools probleem. De Europese aanbeveling van 28 juni 2011 (Raad van de Europese Unie, 2011) inzake de algemene strategie om vsv te bestrijden raadt dan ook een goede samenwerking en coördinatie aan tussen alle stakeholders. Zo moeten zowel leerlingen, hun ouders als de lokale buurten en bedrijven samen werken om een effectief beleid te vormen. Er wordt ook voorgesteld om op een samenhangende wijze zowel in de algemene als in de beroepsopleidingen in te grijpen. België en haar regio’s heeft in lijn met deze aanbeveling haar eigen beleidsmaatregelen uitgewerkt. Vlaanderen Figuur 9: Vlaams Actieplan Vroegtijdig Schoolverlaten
Identificatie, monitoring en beleidscoördinatie •Macrorapport Vlaanderen •Databundel voor scholen •Vorming scholen datageletterdheid
Preventie
Interventie
Compensatie
•Website •Beleid op schoolniveau •Inspectie •Flexibele leerwegen •Visienota leerlingenbegeleiding •Stelsel Leren en Werken •Groenpluk tegengaan
•Actieplan spijbelen en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag •Praktijkvoorbeelden rond coaching verzamelen en verspreiden
•Onderwijskwalificerende trajecten verder uitwerken en verder bekend maken
Bron: Eigen samenstelling op basis van Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2012).
Expertise - Impact - Pathways
15 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
In 2009 heeft de Vlaamse regering beslist om via het Pact 2020 het percentage vroegtijdig schoolverlaten van 2008 te halveren tegen 2020. Dit betekent een vermindering van 8,6% in 2008 naar 4,3% in 2020, met een tussentijdse doelstelling van 5,7% in 2016 (volgens de Eurostat definitie). Bijgevolg is in dit opzicht Vlaanderen veel ambitieuzer dan het EU gemiddelde. Om dit te verwezenlijken werd op 27 september 2013 het Actieplan Vroegtijdig Schoolverlaten door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Dit actieplan omvat zowel enkele quick wins als acties op lange termijn die in naar analogie met het Europees beleid in vier groepen kunnen worden opgesomd. Deze zijn (1) identificatie, monitoring en beleidscoördinatie, (2) preventie, (3) interventie en (4) compensatie. Ze worden weergegeven in Figuur 9. Ondertussen werd op 26 juni 2015 de Conceptnota ‘Samen tegen Schooluitval’ goedgekeurd door de Vlaamse regering. Aangezien deze nog niet publiek beschikbaar is en volgens de VLOR (2015) voortbouwt op lopende acties, bespreken we het Vlaamse beleid vanuit de kernlijnen van het Actieplan Vroegtijdig Schoolverlaten. Op het vlak van identificatie, monitoring en beleidscoördinatie wordt er gewerkt aan een geactualiseerde databank om de schoolverlaters op te sporen. Meer specifiek is het doel om een macro-rapport inzake vsv op te stellen met regionale vsv-indicatoren zoals bepaald door het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen. Vervolgens wordt een databundel opgesteld met vsv-gegevens op schoolniveau en worden de scholen ondersteund bij het correct lezen van deze databundel. De Nederlandse ervaring leert dat een sluitend registratiesysteem onontbeerlijk is voor een vsv-beleid (De Witte en Cabus, 2013). De registratie mag geen ‘witte vlekken’ bevatten (bv. leerlingen die als vsv’er geregistreerd staan omdat ze in het buitenland school lopen), moet publiek beschikbaar zijn via voorbeeld een vsv-verkenner (www.vsvverkenner.nl), en jaarlijks geüpdatet worden zodat het als monitor gebruikt kan worden. Op die manier ontstaat een effectief beleidsinstrument voor zowel de overheid, de scholen, de gemeenten als onderzoekers die maatregelen op hun effectiviteit evalueren. Er werden ook een aantal preventiemaatregelen ingevoerd om te vermijden dat leerlingen het middelbaar onderwijs vroegtijdig verlaten. Ten eerste wordt een website gestart om de informatie aan de scholen te verspreiden. Deze bevat onder andere cijfers en goede praktijkvoorbeelden. Zo kunnen de scholen zelf hun beleid uitstippelen om het vroegtijdig schoolverlaten te bestrijden en hierover specifieke acties uitwerken. Ervaringen uit het buitenland suggereren dat beleid dat aangepast is aan de lokale noden en populatie het meest effectief is (De Witte en Cabus, 2013). Ten tweede wordt er een inspectieteam samengesteld om de doeltreffendheid van het beleid op te volgen. Scholen moeten op die manier zich verantwoorden (accountability) voor de maatregelen die ze met de toegenomen autonomie uitvoeren. Aangezien verantwoording en autonomie steeds hand in hand moeten gaan, is dit een goede maatregel.
Expertise - Impact - Pathways
16 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Ten derde zijn er de ‘flexibele leerwegen’ waarbij de klassenraad wordt toegelaten om in het eerste jaar van elk graad leerlingen over te laten gaan ongeacht de opgelopen tekorten. Theoretisch gezien werd dit al in 2002 ingevoerd, maar in de praktijk wordt dit niet regelmatig toegepast. Niettemin is het een goede oplossing voor het verminderen van zittenblijven, waarvan de kosten volgens de OESO (2012) 13% van de totale kosten van het lager en middelbaar onderwijs bedragen. Aansluitend wordt ook in de ‘visienota leerlingenbegeleiding’ beoogd om een betere begeleiding van de leerlingen te voorzien zodat ze geen verkeerde studiekeuze maken die tot schoolmoeheid kan leiden. Daarnaast wordt een evaluatie voorzien van het stelsel Leren en Werken waarbij leerlingen deeltijds leren en deeltijds bij een werkgever tewerkgesteld zijn (deze evaluatie is onderhands bijna afgerond). In het stelsel van Leren en Werken zijn er veel jongeren die vroegtijdig schoolverlaten. Er moet dus meer onderzoek worden gedaan naar de oorzaken van het vsv voor deze specifieke leerlingen en naar de doeltreffendheid van de huidige Leren en Werken systemen zoals bijvoorbeeld modularisering in het Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs (DBSO). Ten slotte moet het actief rekruteren door werkgevers van jongeren zonder middelbaar diploma die nog onderwijs volgen (‘groenpluk’) worden tegengegaan. Bovendien moeten de werkgevers worden gesensibiliseerd over de gevolgen van hun acties voor de jongeren en kan de verdere verspreiding van stages als een belangrijk hulpmiddel dienen om hier een einde aan te brengen. Cabus en De Witte (2011) tonen aan dat groenpluk tot ernstige ongewenste effecten kan leiden bij de invoering van nieuw beleid. Deze maatregel is naar alle verwachting dan ook duidelijk effectief. In het actieplan worden ook een aantal interventiemaatregelen voorzien. De bedoeling is om op te treden indien een leerling als een potentiële schoolverlater wordt gezien. Zo wordt nadruk gelegd op het spijbelen. Er werd namelijk een apart plan, met name het ‘Actieplan spijbelen en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag’ ontwikkeld om dit fenomeen tegen te gaan. In het algemeen gaat het hier over het effectief identificeren van spijbelgedrag naar Nederlands voorbeeld. Dit omdat het onderzoek heeft aangetoond dat een betere detectie van spijbelaars tot een betere opvolging van de leerlingen en sneller ingrijpen zorgt. Bijgevolg resulteert dit in een verlaging van het vroegtijdig schoolverlaten. Verder wordt er ook gepland om te werken met rolmodellen via het Amerikaans voorbeeld van ‘mentoring en coaching’. Ten slotte wordt inzake compensatiemaatregelen gestreefd naar het verder uitwerken van het volwassenonderwijs. De bedoeling is om jongeren die het onderwijs al hebben verlaten via kwalificerende beroepsgerichte trajecten met een certificaat te bewapenen zodat ze snel een job kunnen vinden. Bovendien is het ook nodig om nazorg te krijgen eenmaal een leerling werk heeft gevonden door bijvoorbeeld job coaching.
Expertise - Impact - Pathways
17 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Naast dit actieplan zijn er ook een aantal maatregelen die al eerder werden ingevoerd. Op het vlak van preventie zijn de schooltoelages afhankelijk van schoolparticipatie. Wie tijdens twee opeenvolgende schooljaren 30 of meer halve schooldagen problematisch afwezig was, heeft geen recht op een schooltoelage (Smet, 2013). Vervolgens zijn er op het vlak van interventie de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB’s) (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2015a). Hun voornaamste doel is het bevorderen van het welbevinden van leerlingen. Ze doen dit door te focussen op vier domeinen: het leren en studeren, emotionele ontwikkeling, de onderwijsloopbaan en de preventieve gezondheidszorg. De initiators van de begeleiding zijn in het algemeen de leerlingen zelf, hun ouders of de scholen. Een belangrijke uitzondering is het spijbelen waarbij de leerling verplicht kan worden om een CLB te bezoeken. De begeleiding van de leerlingen wordt volledig gesubsidieerd en is dus voor de leerlingen gratis. Ten slotte werd op het vlak van compensatie de ‘Starting Jobs’ project geïnitieerd in 1999 (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2015b). Meer specifiek bestaat het uit twee projecten, met name Jo-Jo starting job project en VeVe starting job project voor jongeren tot en met 25 jaar die geen secundair diploma hebben behaald, jongeren die tot een etnische minderheid behoren en kansarme jongeren. Bij de Startbanenproject Scholen voor Jongeren – Jongeren voor Scholen (JoJo) worden jongeren in de scholen of scholengemeenschappen tewerkgesteld, terwijl bij de Startbanenproject Verkeersveiligheid (VeVe) jongeren eerder bij de steden, gemeenten, provinciebesturen of verkeersorganisaties werken.
Expertise - Impact - Pathways
18 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Federatie Wallonië en Brussel Figuur 10: Decreet ter bevordering van het welzijn van jongeren op school en ter preventie van het geweld op school, schoolverzuim en schooluitval
Identificatie en monitoring •Scholingsindicatoren jaarlijks gepubliceerd •Observatoire de la violence et du décrochage en milieu scolaire
Preventie
Interventie
Compensatie
•Beleid op schoolniveau •Leerlingenbegeleiding •Flexibele leerwegen •La communauté Décolâge •Dispositif Interne D’accrochage Scolaire (DIAS) •L’enseignement en Alternance
•Spijbelen aanpakken
•Services d’Accrochage Scolaire (SAS)
Bron: Eigen samenstelling op basis van Fédération Wallonie-Bruxelles (2013).
De Federatie Wallonië en Brussel (FWB) ontwikkelde eveneens een beleid tegen vsv dat schematisch wordt weergegeven in Figuur 10. Via het decreet van 21 november 2013 op het vlak van identificatie en monitoring wordt het ‘Observatoire de la violence et du décrochage en milieu scolaire’ opgericht. De bedoeling van deze organisatie is om gegevens inzake geweld op school, spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten te verzamelen, te analyseren en te verspreiden. Meer bepaald wordt de aandacht gevestigd op onderwijsindicatoren die jaarlijks worden gepubliceerd. Inzake vsv gaat het om de leerlingen uit de leeftijdsgroep 15-22 jaar die in één bepaald schooljaar zijn ingeschreven en volgend schooljaar het leerplichtonderwijs niet meer volgen. Bovendien gaat het alleen over leerlingen in het derde tot vijfde jaar middelbaar. Opnieuw kan veel verwacht worden van het publiek beschikbaar stellen van deze gegevens. Ze zorgen voor een positieve druk
Expertise - Impact - Pathways
19 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
waarbij gemeenten en scholen van elkaar kunnen leren, en de best practices kunnen opzoeken. Bij een dergelijke benchmarking moet er evenwel ook aandacht zijn voor ongewenste negatieve effecten die kunnen voortkomen uit bijvoorbeeld selectie van kansrijke leerlingen in scholen. Hier kan inspectie een rol in spelen. De preventiemaatregelen zijn vooral op schoolniveau gesitueerd. Er wordt veel aandacht besteed aan leerlingenbegeleiding. Een verkeerde studiekeuze kan leerlingen ontmoedigen om hun studies te voltooien. De Nederlandse ervaring geeft aan dat goede studiebegeleiding bijzonder effectief is (De Witte en Cabus, 2013). Als leerlingen beter weten wat het latere beroep precies inhoudt en wat de alternatieven zijn, vatten ze de opleiding meer gemotiveerd aan. Opleidingen worden dan ook best gestructureerd volgens de praktijk in het beroep (cf. idee van ‘future self’). Ten tweede wordt ook hier gesproken van flexibele leerwegen waarbij de klassenraad kan beslissen om een leerling toch te promoveren naar het volgend schooljaar ongeacht de slechte studieprestaties. Opmerkelijk is de organisatie van ‘Communauté Décolâge’ die de achterstand van sommige jongeren in de eerste leerjaren van het kleuter en lager onderwijs (tussen 2,5 en 8 jaar) door middel van geïndividualiseerde trajecten probeert te verhinderen. De hoofdbedoeling van dit project is om het zittenblijven in het eerste en het tweede jaar basisonderwijs te verminderen, aangezien deze jaren cruciaal zijn in de bestrijding van het vroegtijdig schoolverlaten. Gegeven het onderzoek van o.a. Nobelprijswinnaar James Heckman naar vroege interventies en de accumulerende effecten hiervan, en gegeven het individuele karakter van deze interventies, lijkt deze maatregel effectief te zijn. Vervolgens wordt ook de ‘Dispositif Interne d’Accrochage Scolaire’ georganiseerd die bedoeld is voor jongeren die schoolmoe zijn. Ten eerste identificeert de klassenraad jongeren met een hoog risico op vroegtijdig schoolverlaten. Bijgevolg wordt in samenspraak met de leerling en zijn ouders een geïndividualiseerd plan opgesteld die één maand in beslag neemt. Na het beëindigen van het maandelijks plan wordt dan de beslissing genomen om de leerling ofwel opnieuw in de klas te integreren, ofwel een nieuw maandelijks plan op te stellen. Gedurende deze periode worden de ouders steeds op de hoogte gehouden van de vooruitgang van hun kind. De Nederlandse ervaring leert dat een intensief programma waar ook de ouders bij betrokken zijn, ondanks de hoge kostprijs, duidelijk kosten-effectief is (Cabus en De Witte, 2014). Ten slotte wordt de ‘l’Enseignement en Alternance’ op gelijkaardige wijze georganiseerd als het Vlaamse Stelsel van Leren en Werken. Wat betreft interventiemaatregelen wordt in Wallonië en Brussel vooral de aandacht gevestigd op spijbelen. De bedoeling is om de leerlingen te monitoren en te straffen zodat dit gedrag niet wordt herhaald. Zo kan een school de leerling uitschrijven als hij/zij meer
Expertise - Impact - Pathways
20 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
dan twintig halve dagen zonder een goede reden afwezig is. Bovendien wordt in het decreet vermeld dat de ouders moeten worden aangesproken en met hen een degelijk beleid voor het kind moet worden ontwikkeld. Waar literatuur aangeeft dat aandacht voor spijbelen bijzonder goed is, moet er voldoende aandacht zijn dat deze jongeren opnieuw kunnen instromen in het onderwijs. De interventie moet bijgevolg hand in hand gaan met het curatieve aspect. Verder wordt in Wallonië en Brussel veel aandacht besteed aan mentoring en coaching zoals blijkt uit de geïndividualiseerde trajecten in Communauté Décolâge en DIAS. Ten slotte worden er drie ‘Services d’Accrochage Scolaire’ (SAS) opgericht in Brussel en negen in Wallonië. Deze compensatiemaatregel heeft als doel om minderjarige jongeren die het middelbaar onderwijs vroegtijdig hebben verlaten opnieuw op de schoolbanken te krijgen. Bijgevolg bieden ze sociale, educatieve en pedagogische hulp via een persoonlijk traject en wordt het programma ieder jaar geëvalueerd en aangepast aan de gewijzigde noden. Curatieve projecten blijken uit eerder onderzoek vaak een onmiddellijke invloed te hebben, en kunnen zo beschouwd worden als een ‘quick win’ (De Witte en Cabus, 2013).
ALTERNATIEVE BEWEZEN MAATREGELEN Ondanks het reeds uitgezette beleid rond vroegtijdig schoolverlaten blijft het probleem dermate urgent dat er verdere maatregelen nodig zijn. Hierbij kunnen de verschillende gewesten veel van elkaar leren. Enerzijds geeft de huidige Vlaamse vsv-indicator een nauwkeuriger beeld van de werkelijkheid dan de FWB-indicator. Bovendien is er in Wallonië en Brussel een te beperkte focus op de problematiek van groenpluk waarbij de leerlingen actief door de werkgever uit het middelbaar onderwijs worden gehaald. Anderzijds kan Vlaanderen leren van de concrete projecten die in Wallonië en Brussel worden ondernomen. Meer specifiek kan veel geleerd worden uit La Communauté Décolâge, DIAS en SAS. Inspiratie voor doeltreffende en bewezen maatregelen kan ook in het buitenland gevonden worden (voorbeeld via het overzicht van de ‘What Works Clearinghouse’ dat het beschikbare onderzoek analyseert en rangschikt volgens de bewijskracht en doeltreffendheid). In lijn met evidence-based onderwijs suggereren we hier enkel maatregelen die via eerder onderzoek zijn geëvalueerd.
Expertise - Impact - Pathways
21 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Figuur 11: Alternatieve bewezen maatregelen
Compensatie Interventie
Preventie
Identificatie en Coördinatie •Kwalitatieve data verzamelen zoals in Frankrijk, Schotland, Malta
•Zittenblijven (vb. Accelerated Middle Schools) •Lage SES (vb. Talent Search & Pathways to Education) • Tienerzwangerschap (vb. Financial Incentives for Teen Prents to Stay in School)
•Mentoring en coaching studenten en familie (vb. ALAS) •Adequaat en geïntegreerd spijbelbeleid
•Tweedekansonderwijs versterken (vb. Project Learning for Young Adults)
Bron: Eigen samenstelling op basis van eigen onderzoek en van ‘What Works Clearinghouse’ (2015).
Identificatie en coördinatie Figuur 11 toont een aantal maatregelen bedoeld om de huidige Waalse, Brusselse en Vlaamse beleidsplannen effectiever te maken. Op het vlak van identificatie is het van belang de specifieke redenen te achterhalen die de jongeren het middelbaar onderwijs vroegtijdig doen verlaten. Elke schooluitval is persoonlijk en het juist afstemmen van maatregelen op de specifieke noden van vroegtijdige schoolverlaters is uitermate belangrijk. Deze kwalitatieve gegevens kunnen bijvoorbeeld op basis van bevragingen worden verzameld nadat de jongeren zonder een kwalificatie met het onderwijs en training stoppen. De motivatie om het onderwijs vroegtijdig te verlaten kan immers sterk verschillen tussen de onderwijsvormen, geslachten, of SES-groepen. Bovendien kunnen interviews met andere actoren zoals leerkrachten of schooldirecteuren een nieuw inzicht bieden in de vsv-problematiek per gewest. Bij het opstellen van de bevragingen kan inspiratie worden opgedaan uit andere landen, met name Frankrijk, Verenigd Koninkrijk (Schotland) en Malta die dit belangrijk onderdeel van het beleid al hebben geïmplementeerd.
Expertise - Impact - Pathways
22 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Preventiemaatregelen Wat betreft preventiemaatregelen kan er meer worden ingezet op het verminderen van zittenblijven. ‘Accelerated Middle Schools’ zijn in de VS een doeltreffende en bewezen maatregel hiervoor. Dit zijn scholen waarin leerlingen die één of twee jaar op hun leeftijdsgenoten achterstaan de mogelijkheid krijgen om hun leeftijdsgenoten terug bij te benen. Ze zijn ofwel een onderdeel van een al bestaande school, ofwel nieuw ontworpen scholen. De bedoeling is dat deze scholen zich slechts concentreren op de kernleerstof en via een ‘hands on’ benadering de leerlingen zo snel mogelijk op het niveau van hun leeftijdsgenoten brengen. Deze scholen zorgen op twee jaar tijd voor een vermindering van zeven procent punten in het percentage vsv. Het is duidelijk dat deze scholen een gelijkenis vertonen met het Décolâge project in Wallonië en Brussel. Niettemin is het succes van de Accelerated Middle Schools empirisch onderzocht en concentreren ze zich niet alleen op het kleuter en lager onderwijs. Een doelgericht beleid voor kansarme leerlingen en allochtone leerlingen kan ook vruchten afwerpen. Specifiek voor deze groep leerlingen is er het ‘Talent Search’ programma. Het programma bestaat onder andere uit studiebegeleiding, mentoring en coaching voor zowel leerlingen als hun ouders, academische hulp, bezoeken aan verschillende universiteiten en financiële hulp. Het slaagt er in om vsv met liefst 17 procent punten te verminderen. Analoog werd via het ‘Financial Incentives for Teen Parents to Stay in School’ programma gepoogd om via financiële hulp jonge ouders op de schoolbanken te doen blijven. In Californië bijvoorbeeld kon je meer dan 500 USD verdienen door het middelbaar onderwijs te voltooien. Dit programma leidde tot een gemiddelde daling in vroegtijdig schoolverlaten van 16 procent punten. Een ander voorbeeld is de zogenaamde ‘Pathways to Education’ programma voor kansarme jongeren. Het werd ingevoerd in 2001 in Toronto, Canada en heeft het vsv-percentage met 8 procent punten gereduceerd. Het programma omvat vier domeinen. Ten eerste zorgen vrijwilligers voor schoolse hulp na de schooluren op de hoofdvakken. Ten tweede worden ook vrijwilligers ingehuurd om jongeren te helpen met hun sociale vaardigheden en het uitstippelen van hun latere carrière. Deze maatregelen gebeuren in groepen. Daarnaast is er ook persoonlijke begeleiding om leerlingen te helpen slagen zowel op school, als thuis en in de gemeenschap. Ten slotte wordt ook financiële hulp in de vorm van studietoelagen tot 4 000 USD voor transport en schoolbenodigdheden aangeboden om de barrières tot het afstuderen te verlagen. Een derde doelgericht beleid bestaat er in om segregatie op scholen te verminderen. België behoort tot de slechtst presterende OESO landen op het vlak van schoolsegregatie. Bovendien is het fenomeen hardnekkig en neemt de segregatie verder toe (Hindriks en Lamy, 2014). In Vlaanderen is de oorzaak te zoeken in het watervalsysteem. In FWB ontstaat de segregatie vooral door zittenblijven en het doorverwijzen van leerlingen tussen onderwijsinstellingen. Ong en De Witte (2013) tonen aan dat de kans op vsv drastisch verhoogt eenmaal er een omslagpunt in de schoolsamenstelling bereikt wordt. Leerlingen
Expertise - Impact - Pathways
23 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
die reeds in de lagere school op een sterk gesegregeerde school les volgen, hebben een drie keer hogere kans op schooluitval dan jongeren die op een iets minder (maar nog steeds) gesegregeerde school les volgen. Rumberger en Palardy (2005) tonen aan dat de socio-economische samenstelling van de school nagenoeg dezelfde invloed heeft als de socio-economische status van de leerling zelf. Om segregatie in scholen te verminderen adviseren Hindriks en Lamy (2014) om meer aandacht te besteden aan het verbeteren van onderwijspraktijken en om leerlingen, ouders en scholen meer betrokken te laten zijn bij pedagogische projecten. Ook het systeem van vroege selectie in onderwijsvormen wordt in vraag gesteld, aangezien de studiekeuze sterk gecorreleerd is met socio-economische status van leerlingen. Niettemin wijst eerder onderzoek ook uit dat vroege selectie een positief effect heeft op leerprestaties, en dit niet alleen voor de best-presterende leerlingen maar voor alle leerlingen. Duyck en Anseel (2012) bevelen daarom aan om eerder te focussen op een betere studie-oriëntering dan in een brede eerste graad die de vroege selectie verlaat. Concrete inspiratie voor preventie komt ook uit een Brusselse vzw. Odyssée is een vzw met als missie om jongeren tussen 12 en 18 jaar bij te staan die het risico lopen om af te haken of het middelbaar reeds voortijdig verlaten hebben. Ze begeleiden 1126 adolescenten waarvan de overgrote meerderheid in Brussel en omstreken woont. De bedoeling is dat deze jongeren opnieuw het heft in eigen handen nemen ongeacht hun sociale status, handicap of familiale situatie. Odyssée heeft daarom partnerschappen met 25 scholen gesloten. Zo kunnen scholen Odyssée op de hoogte brengen van jongeren die afhaken of de school al verlaten hebben. Ze stappen dan op eigen initiatief naar die jongeren toe. In 2015 hebben 94% van de gecontacteerde jongeren het aanbod van Odyssée aanvaard. De methodes die door Odyssée worden gebruikt zijn onconventioneel. Een van de acties is de zogenaamde ‘Globale Motivering’. Meer bepaald vertoeven deze jongeren zich in moeilijke omstandigheden en denken ze vaak dat hun toekomst bepaald is en dat ze er maar weinig aan kunnen doen. Een methode om hier een einde aan te brengen is om hen aan projecten te laten deelnemen die niets met hun vertrouwde omgeving te maken hebben vb. in bomen klimmen om angsten te overwinnen en grenzen te verleggen. Daardoor kunnen deelnemers beseffen dat ze eigenlijk veel meer kunnen dan ze initieel dachten en veel meer potentieel in zich hebben. De resultaten van het project zijn veelbelovend. 79% van de jongeren die de tussenkomt van Odyssée hebben aanvaard, zijn naar school teruggekeerd. Dit cijfer verhoogt tot 91% als er slechts rekening wordt gehouden met jongeren die minder dan 20 halve dagen afwezig blijven (Odyssée, 2015). Tot slot wijzen we op individuele coaching van jongeren. Een Nederlands gerandomiseerd experiment toont aan dat individuele coaching zowel voor als na het vsv bijdraagt aan minder schooluitval en dit vooral voor leerlingen die het grootste risico op vsv lopen (Van der Steeg et al., 2012). Deze individuele opvolging bestaat onder andere uit het verbeteren van schoolprestaties, sociale interacties, familiale problemen en het oplossen van opgelopen trauma’s. Een jaar coaching vermindert het vsv met meer dan 40 procent. De maatschappelijke baten zijn dan ook ruim groter dan de kosten van het programma.
Expertise - Impact - Pathways
24 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Gegeven de substantiële positieve effecten stellen we voor dat de focus op preventiemaatregelen gezet moet worden. Vroege interventies kunnen ervoor zorgen dat de cumulatieve ontwikkeling van problemen die met vroegtijdig schoolverlaten wordt geassocieerd niet tot stand komt. Het is hierbij belangrijk dat preventiemaatregelen niet alleen op het vlak van scholen worden geïmplementeerd maar alle actoren erbij betrekken (ouders, buurtwerkers, gemeenten). Bovendien zijn deze maatregelen kosteneffectief. Interventie Op het vlak van interventie verwijst het Vlaamse Actieplan naar het Amerikaanse voorbeeld van mentoring en coaching. Er wordt echter niet gespecificeerd hoe deze maatregel precies moet worden ingevuld. Interessant in dit perspectief is het ‘ALAS’ programma waarbij een aangeduide ‘mentor’, een ervaren leerkracht of een sociale werker, een risico-leerling begeleidt. De mentor volgt de aanwezigheid van leerlingen dagelijks op, en contacteert de ouders onmiddellijk bij spijbelgedrag. Overeenkomend deelt de mentor ook de feedback van de leerkrachten aan de ouders en de leerlingen mee over bijvoorbeeld hun punten of klasgedrag. Vervolgens werden de leerlingen getraind op probleemoplossende vaardigheden en zelfcontrole via een speciaal-ontwikkelde curriculum genaamd ALAS Resilience Builder. De huidige projecten in Wallonië en Brussel die een gelijkaardige interventie toepassen, kunnen hun beleid verbeteren door het ALAS programma nauwkeurig te analyseren. Ten slotte werden ook de ouders aangesproken en getraind op vaardigheden inzake ouder-kind relaties en het deelnemen aan het schoolgebeuren. Gemiddeld genomen zorgde dit programma voor een reductie in vsv van 5 procent punten. Inzake spijbelgedrag kan ook het voorbeeld van Nederland worden gevolgd. Meer bepaald is het ‘Het Bewust Aanwezig op School’ (BAS) project een kosteneffectieve maatregel om vsv te verminderen. Hierbij wordt een mentor of een sociaal werker aangeduid die een diepgaand gesprek voert met de spijbelaar in kwestie. Indien nodig kan ook een thuisbezoek volgen om zowel de leerling als zijn ouders te informeren over de voordelen van het onderwijs. Bovendien worden ook de leerkrachten gesensibiliseerd voor de vsv-problematiek. Compensatie Wat betreft compensatiemaatregelen is een lovenswaardig project het Sloveense ‘Project Learning for Young Adults’ (PLYA). In 2007 kreeg dit programma de European Regional Champions prijs voor het beste sociaal beleid in de EU. Dit tweedekansonderwijsprogramma zorgde er voor dat 40% van de vroegtijdige schoolverlaters hun scholing hebben hervat en 24% werk hebben gevonden (15% deeltijds en 9% voltijds). Bovendien was 94% van de deelnemers tevreden over hun participatie en 70% bereikte de doelen die aan het begin werden gesteld. Meer specifiek is dit programma bedoeld voor 15 tot 25 jarigen die het
Expertise - Impact - Pathways
25 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
middelbaar onderwijs niet hebben voltooid, die vervolgens geen werk hebben gevonden en die door hun gebrek aan opleiding heel moeilijk aan een job kunnen geraken. Het betreft dus jongeren met een problematische sociale, culturele en/of economische achtergrond waarbij specifieke pedagogische methoden noodzakelijk zijn om ze te begeleiden. Het programma duurt minimum drie maanden en maximum één jaar. Jongeren zijn elke werkdag zeven uur per dag actief aan het participeren. De inschrijving gebeurt op vrijwillige basis, maar de jongeren moeten wel aanbevolen worden door hun vrienden, familie, school of de gemeenschapsdiensten. Ze kunnen ook vrijwillig het programma verlaten. PLYA is gratis voor de participanten en volledig gesubsidieerd door de Ministerie van Onderwijs en Sport, Ministerie van Arbeid, Familie en Sociale Zaken en door de lokale gemeenschappen. Het programma is georganiseerd rond een aantal projecten waarbij deelnemers in alle fasen van het project actief zijn, met name in zowel het selecteren van een bepaald project als in het uitvoeren en het uiteindelijk evalueren van de prestaties. Verder wordt er gewerkt met mentors naar het Amerikaanse voorbeeld die de leerlingen met de nodige ‘jobhunting’ en ‘problem-solving’ skills moeten uitrusten om ofwel hun middelbaar onderwijs verder te zetten ofwel aan de slag te gaan in de arbeidsmarkt. Er zijn vier stijlen van projectleren. Ten eerste zijn er projecten die gekozen zijn op basis van de interesses van de hele groep. Vervolgens kunnen de studenten in productieprojecten meer kennis verwerven over het productieproces en business management. Ten derde worden gepersonaliseerde projecten aangeboden aangezien elke student met verschillende problemen wordt geconfronteerd. Ten slotte kunnen ook korte projecten van maximum drie dagen door de groep worden voorgesteld die bedoeld zijn om de groepssfeer te bevorderen.
BESLUIT Vroegtijdig schoolverlaten is een complex en dringend probleem dat de nodige aandacht vereist van het beleid. Jongeren die het onderwijs vroegtijdig verlaten, lopen het risico om zowel economisch als sociaal uitgesloten te worden uit de maatschappij. Ondanks de reeds gemaakte vooruitgang verlaat nog steeds een te groot aantal leerlingen het middelbaar onderwijs zonder kwalificatie. Gegeven de grote individuele en publieke kost zijn we het aan deze jongeren en de samenleving verontschuldigd om het aantal vsv’ers drastisch verder te laten dalen. Het is duidelijk dat vsv-beleid de investering waard is. Voor Nederland werd berekend dat elke euro aan vsv-beleid zichzelf op termijn minstens acht keer terugverdient. Voor Canada werd duidelijk dat de hoge kosten voor vsv-beleid zich tot 6 keer terugverdienen op termijn. Het is aannemelijk dat deze verhoudingen ook voor België en zijn regio’s opgaan. We pleiten er dan ook voor om meer middelen te voorzien voor concrete, bewezen en aan het individu aangepaste interventies.
Expertise - Impact - Pathways
26 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Waar nu nog steeds te weinig onderwijsvernieuwingen op hun (kosten)effectiviteit geëvalueerd worden, zou dit standaard moeten gebeuren. Pas op die manier weten we wat werkt, en wat er moet aangepast worden om de doelstellingen te bereiken, en jongeren een mooie toekomst te bieden. In dit artikel boden we diverse alternatieve én bewezen maatregelen aan om vsv verder te verminderen. Vsv-beleid moet meer zijn dan inspelen op individuele kenmerken. Ook de institutionele systeemkenmerken spelen een belangrijke rol in de beslissing van jongeren om vroegtijdig het onderwijs te verlaten. Het is bijgevolg noodzakelijk dat het beleid rond vroegtijdig schoolverlaten gepaard gaat met maatregelen die het socio-economisch klimaat proberen te verbeteren. Een stap vooruit inzake algemene economische groei, volksgezondheid of armoedebestrijding is een stap vooruit inzake de reductie in het vroegtijdig schoolverlaten. Allicht kan alleen een alomvattend beleid voor een duurzame vooruitgang zorgen.
8 PRIORITAIRE AANBEVELINGEN Voor scholen: 1. Zorg voor motiverende leraren – ook in de meest moeilijke scholen - die kwalitatief onderwijs aanbieden, en hun belangrijke rol in het falen of slagen van moeilijke kinderen beseffen en kunnen opnemen. Dit kan via aanvangsbegeleiding voor junior leraren, erkenning voor senior leraren, en een grote rol voor diversiteitsstages in lerarenopleidingen. 2. Zorg via goede monitoring en een ketenbenadering met alle actoren voor snelle en adequate opvolging van spijbelende leerlingen. Zorg hierbij voor individueel afgestemde maatregelen voor elke risico-leerling. 3. Het zittenblijven, zowel in het middelbaar als in het lager onderwijs, verhoogt namelijk de kans op vsv aanzienlijk. Waar zittenblijven en falen een gevolg zijn van beperkte remediëring, foutieve studiekeuze en peer-effecten is het mogelijk om een gericht beleid hierop te voeren door een snelle detectie (bv. via adequate interpretatie van leerlingvolgsystemen) én opvolging van leerlingen die problemen ervaren. Voor overheid: 1. Vsv-indicatoren zijn vandaag niet steeds nauwkeurig en actueel. Ontwikkel goede
Expertise - Impact - Pathways
27 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
en transparante indicatoren die up-to-date zijn. Door een jaarlijkse publicatie van cijfers komt de problematiek meer onder de aandacht. Bovendien kunnen scholen, gemeenten en regio’s zich zo onderling vergelijken en leren van elkaar. 2. Ontwikkel concrete projecten (zoals individuele coaching van jongeren) en put hiervoor inspiratie uit bewezen voorbeelden uit het buitenland. 3. Om de specifieke redenen te achterhalen die de jongeren het middelbaar onderwijs vroegtijdig doen verlaten, ontwikkel een bevraging voor jongeren die zonder een kwalificatie met het onderwijs en training stoppen. 4. Ontwikkel een cultuur waarin de (kosten-)effectiviteit van interventies geëvalueerd wordt. Een maatregel zou wetenschappelijk bewezen moeten worden op haar effectiviteit vooraleer ze uitgerold wordt op grote schaal. 5. Maak vanuit de overheid voldoende budget vrij voor vsv-preventie. Elke geïnvesteerde euro verdient zichzelf meermaals terug.
Expertise - Impact - Pathways
28 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
REFERENTIES Alexander, K., Entwisle, D., & Kabbani, N. (2001). The dropout process in life course perspective: Early risk factors at home and school. The Teachers College Record, 103(5), 760-822. Cabus, S., & De Witte, K. (2014). The Effectiveness of Active School Attendance Interventions to Tackle Dropout in Secondary Schools -- A Dutch Pilot Case. Empirical Economics. In de pers. Cabus, S., & De Witte, K. (2012), Naming and shaming in a fair way. On disentangling the influence of policy in observed outcomes. Journal of Policy Modeling, 34, 767-787. Cabus, S., & De Witte, K. (2011), Does School Time Matter? On the impact of compulsory education age on school dropout. Economics of Education Review, 30, 1384-1398. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2015). Voortijdig schoolverlaters in de EU. Opgehaald uit http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/onderwijs/cijfers/overig/schoolverlaters.htm Dalton, B., Glennie, E., & Ingels, S. J. (2009). Late High School Dropouts: Characteristics, Experiences, and Changes across Cohorts. Washington DC: National Center for Education Statistics, US Department of Education. De Witte, K., & Cabus, S. (2013), Dropout prevention measures in the Netherlands, an evaluation. Educational Review 65, (2), 155-176. De Witte, K., & Csillag, M. (2014), Does anybody notice? On the impact of improved truancy reporting on school dropout. Education Economics 22, (6), p. 549-569. De Witte, K., Cabus, S., Groot, W., & Maassen van de Brink, H. (2014). De omvang en oorzaken van voortijdig schoolverlaten, en de effectiviteit van beleidsmaatregelen in Nederland. TIER/Platform31. De Witte, K., Cabus, S., Thyssen, G., Groot, W., & Maassen van den Brink, H. (2013). A Critical Review of the Literature on School Dropout. Educational Research Review 10, (1), 13-28. De Witte, K., Nicaise, I., Lavrijsen, J., Van Landeghem, G., Lamote, C. and Van Damme, J. (2013). The impact of institutional context, education and labour market policies on early school leaving: a comparative analysis of EU countries. European Journal of Education 48 (3). 331-345.
Expertise - Impact - Pathways
29 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Dupéré, V., Leventhal, T., Dion, E., Crosnoe, R., Archambault, I., & Janosz, M. (2014). Stressors and Turning Points in High School and Dropout : A Stress Process, Life Course Framework. Review of Educational Research. Duyck, W., & Anseel, F. (2012). Gelijke Kansen, Gelijke Kinderen, Gelijke Klassen?. Early Tracking in het Onderwijs. Itinera rapport. Opgehaald uit http://www.itinerainstitute.org/ sites/default/files/articles/pdf/20120827_discussion_paper_early_tracking_onderwijs_wd_ ivdc.pdf Europese Commissie (2014). Study on the effective use of early childhood education and care in preventing early school leaving’, prepared for the European Commission by PPMI. Isbn: 978-92-79-39670-0. Europese Commissie (2015a). Eurydice Brief: Tackling Early Leaving from Education and Training. Brussel: Eurydice. Europese Commissie (2015b). Education and Training Monitor for Belgium. Draft versie 1 september 2015. Europese Commissie (2015c). Country report Belgium 2015 – Including an In-depth Review on the prevention and correction of macroeconomic imbalances. European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions. (2011). Young people and NEETs in Europe: First Findings. Dublin: Eurofound. Eurostat. (2015). Education and Training – Database. Retrieved from http://ec.europa.eu/ eurostat/web/education-and-training/data/database Fédération Wallonie-Bruxelles. (2013). Accrochage Scolaire. Opgehaald uit http://www. enseignement.be/index.php?page=0&navi=2451. Hindriks, J., & Lamy, G. (2014). Retour à l’école, Retour à la ségrégation?. Itinera rapport. Opgehaald uit http://www.itinerainstitute.org/en/article/back-school-back-segregation-nlfr Griffin, B. W., & Heidorn, M. H. (1996). An examination of the relationship between minimum competency test performance and dropping out of high school. Educational Evaluation and Policy Analysis, 18(3), 243-252.
Expertise - Impact - Pathways
30 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
Haelermans, C., & De Witte, K. (2015). Does residential social mobility improve educational outcomes? Evidence from the Netherlands. Social Science Research. In de pers. Heyerick, L. (2008). De thuistaal van allochtone leerlingen als hefboom voor gelijke onderwijskansen. Opgehaald uit http://www.meertaligheid.be/drupal/sites/default/files/ De%20thuistaal%20van%20allochtone%20leerlingen%20als%20hefboom%20voor%20 gelijke%20onderwijskansen%20(Luc%20Heyerick).pdf Hindriks, J., & Lamy, G. (2014). Retour à l’école, Retour à la ségrégation?. Itinera rapport. Opgehaald uit http://www.itinerainstitute.org/en/article/back-school-back-segregation-nlfr Investing in your future. (2015). Project learning for young adults (PLYA). Opgehaald uit http:// www.eu-skladi.si/funds/best-practices/op-ropi/project-learning-for-young-adults-plya. Odysée (2015). http://www.odysseeasbl.be/resultats/efficacite/, opgehaald augustus 2015. Onderwijs Vlaanderen (2015). Vroegtijdig schoolverlaten in het Vlaams Secundair onderwijs. Cijferrapport voor de schooljaren 2009-2010 tot en met 2012-2013. Ong, C. and De Witte, K. (2013). The influence of ethnic segregation and school mobility in primary education on high school dropout – Evidence from regression discontinuity at a contextual tipping point. UNU-Merit Working Paper Series 2013-064. Pp. 35. Organisatie voor Economische Samenwerken en Ontwikkeling. (2012). Equity and Quality in Education: Supporting Disadvantaged Leerlings and Schools. Parijs: OECD Publishing. Raad van de Europese Unie. (2011). Council Recommendation of 28 June 2011 on policies to reduce early school leaving. Opgehaald uit http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/ PDF/?uri=CELEX:32011H0701(01)&from=EN Rumberger, R. W. (2011). Dropping Out: Why Students Drop Out of High School and What Can Be Done About It. Cambridge, Massachussetts and London, England: Harvard University Press. Rumberger, R., & Palardy, G. (2005). Does segregation still matter? The impact of student composition on academic achievement in high school. The Teachers College Record, 107(9), 1999-2045. Smet, P. (2013). Antwoord op vraag nr. 302 van 7 februari 2013 van Kathleen Helsen. Opgehaald uit docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=401397
Expertise - Impact - Pathways
31 www.itinerainstitute.org
ANALYSE
The White House. (2010). Remarks by the President at the America’s Promise Alliance Education Event. Opgehaald uit https://www.whitehouse.gov/the-press-office/ remarks-president-americas-promise-alliance-education-event. Van der Steeg, M., Van Elk, R., & Webbink, D. (2012). Zorgt intensieve coaching voor minder voortijdig schoolverlaten? Empirisch bewijs van een gerandomiseerd experiment. CPB Discussion Paper. Van Landeghem, G., De Fraine, B., Gielen, S., & Van Damme, J. (2013). Vroege schoolverlaters in Vlaanderen in 2010: Indeling volgens locatie, opleidingsniveau van de moeder en moedertaal. Leuven: Steunpunt SSL, paper nr. SSL/2013.05/1.2.0. Van Keirsbilck, C. (2008). Meisjes en wetenschap. Itinera Institute – Forum, pp. 78. Verhaeghe, J. P., & Van Damme, J. (2007). Leerwinst en toegevoegde waarde voor wiskunde, technisch lezen en spelling in het eerste en het tweede leerjaar in het Gents stedelijk onderwijs. Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen. Leuven. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2012). Actieplan Vroegtijdig Schoolverlaten. Opgehaald uit http://www.ond.vlaanderen.be/secundair/Actieplan_Vroegtijdig_ Schoolverlaten_def.pdf Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2015a). Historiek van de Centra voor Leerlingenbegeleiding. Opgehaald uit http://w w w.ond.vlaanderen.be/clb/clbmedewerker/Achtergrond.htm Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2015b). Startbanenprojecten JoJo en VeVe. Opgehaald uit http://www.ond.vlaanderen.be/veve/What Works Clearinghouse. (2015). Dropout Prevention. Opgehaald uit http://ies.ed.gov/ncee/wwc/FindWhatWorks. aspx?o=3&n=Dropout%20Prevention&r=1 Vlaams Parlement (2014). Geschreven vragen en antwoorden nrs 40,113,128,369. VLOR (2015). Advies over de conceptnota ‘Samen tegen Schooluitval’. Vlaamse Onderwijsraad. 8 oktober 2015 .
Expertise - Pathways - Impact
32 www.itinerainstitute.org