PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN
ISRAËL'S EXPANSIEVE WAPENINDUSTRIE
door
Larry Lockwood
PALESTINA - BULLETIN Postbus 2311 Den Haag
Het hierna volgende artikel is overgenomen uit Journal of Palestine Studies, Vol. I, Nr. 4, 1972. Larry Lockwood is een free-lance journalist, woonachtig in Washington D.C. Hij publiceerde o.m. Imperialism and the Israeli Economy, Middle East Research Centre, Buffalo, New York.
PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN, Nr. 10-1, Jaargang 1972, vertraagd verschenen mei 1973. Maandblad van Palestina-Bulletin, Postbus 2311, Den Haag, Giro 1623077, Redactie, H. J. Franken en J. B. H. Otker. 2
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
ISRAEL'S EXPANSIEVE WAPENINDUSTRIE door Larry Lockwood De technologische enclave en de banden met het buitenlands kapitaal. De snelle expansie van Israël's wapenindustrie sinds 1967 biedt een van de meest in 't oog lopende weerleggingen van het begrip „een weerloos Israël”. Hoewel israëlische zegslieden er nog steeds aanspraak op maken een vredelievende staat te vertegenwoordigen die in het nauw gebracht wordt door „arabische oorlogszuchtigheid”, beliep de israëlische export van militaire goederen in 1970 75 miljoen dollar; men verwacht dat dit getal in 1975 verdubbeld zal zijn. Los beschouwd lijken 75 miljoen dollar verwaarloosbaar, maar in de praktijk maakte de wapenuitvoer bijna 10% uit van Israël's bruto export in 1970, daarbij wedijverend met traditionele zaken als citrusvruchten, chemicaliën of textiel en kleding1. Israël's expansieve wapenhandel met andere naties weerspiegelt niet alleen de doelstellingen van het „zionistisch establishment”, maar ook de ambities van buitenlandse investeerders, die Israël tot ontwikkeling hopen te brengen als een winstgevende technologische buitenpost. Dit denkbeeld komt duidelijk naar voren in onlangs tot stand gekomen bedrijven als Motorola Israel wier moederfirma in de Verenigde Staten een van de grootste fabrikanten is van verfijnde militaire uitrusting: (Motorola Israel) levert een verscheidenheid van apparatuur voor de israëlische strijdmacht, waaronder alle verfijnde en in hoge mate ingewikkelde communicatiesystemen die nodig zijn voor militair gebruik.2 Motorola verwacht dit jaar (1971) een uitvoer van zes miljoen dollar aan elektronische en communicatieapparatuur ... dat vertegenwoordigt een stijging van 160% ten opzichte van het voorgaande jaar.3 Met haar 1000 werknemers speelt Motorola een dubbele rol: die van leverancier aan de israëlische strijdkrachten en die van exporteur van zowel civiele als militaire goederen. Haar produkten vinden niet alleen een weg naar industrieel hoog ontwikkelde landen, maar ook naar landen van de Derde Wereld, zoals Iran, Ethiopië, Ghana en Kongo (Kinshasha). In Kongo heeft Motorola Israël een 1
De bruto uitvoer in 1970 bedroeg 780 miljoen dollar, waarvan citrus-vruchten, textiel, kleding en chemicaliën 214 miljoen dollar voor hun rekening namen. Sinds 1948 is Israël's voornaamste uitvoerprodukt geslepen diamanten, die in 1970 245 miljoen dollar aan buitenlandse valuta opleverden. Israel Export and Trade Annual, (april-mei, 1971). De cijfers betreffende de israëlische wapenuitvoer werden verstrekt door zegslieden van het amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken, geciteerd in de New York Times d.d. 14 januari, 1972. 2 The Israel Economist, september 1971. 3 Israel Export and Trade Journal, juni 1971. Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
3
project ten uitvoer gelegd, omvattende de installatie van een gecentraliseerd communicatienetwerk voor alle vliegvelden, zowel militaire als niet-militaire.4 Motorola Israel is geen geïsoleerd geval van gelijktijdige penetratie van vreemd kapitaal op de israëlische markt en andere nieuwe markten. Integendeel, deze situatie is wijd verbreid, vooral in de „technologische en militaire” sfeer. Het vooruitzicht voor buitenlandse investeerders in Israël is wellicht samen te vatten met de woorden van N. M. Zelazo, een amerikaans zakenman, toen hij een israëlisch filiaal voor de fabricage van instrumentpanelen voor vliegtuigen opende: „We streven hier in Israël een aantal doelen na. Het eerste is een aanvang te maken met de levering aan de plaatselijke luchtmacht van ter plaatse vervaardigde instrumenten. Ons tweede doel is het vestigen van een wetenschappelijke, technische organisatie die Israël's meest vooraanstaande ingenieurs naar zich toe zal trekken, en het derde doel is van Israël onze basis te maken voor internationale operaties voor de bevoorrading van onze groeiende ex-port. Dit laatste heeft momenteel betrekking op ca. twintig landen.”5 Hoewel bepaalde 'unieke' kenmerken van Israël's economische struktuur een obstakel vormen voor een goed begrip van de rol van buitenlands kapitaal, kunnen enkele voorlopige opmerkingen de pogingen om de ontwikkelingsgang van de „technologische en militaire” branche te bepalen, op weg helpen. Waar veel auteurs, zowel sympathisanten als opponenten van het Zionisme, chronische tekorten op de handelsbalans altijd als een wezenlijk kenmerk van de israëlische economie hebben beschouwd, hebben maar weinigen getracht specifieke sectoren binnen de economie te analyseren. Het kan niet ontkend worden, dat tekorten met fascinerende regelmaat voorkomen, maar men moet erkennen dat sommige sectoren wé1 gunstige handelsbalansen vertonen:6 1969
1970
export-overschot export-overschot Voedsel (met inbegrip van citrusvruchten) $ 26 miljoen $ 17 miljoen Textiel en kleding $ 17 miljoen $ 24 miljoen Diamanten en juwelen $ 34 miljoen $ 62 miljoen 4
The Israel Economist, september 1971 Israel Export and Trade Journal, december 1971. 6 De cijfers zijn verkregen door in- en export van elkaar af te trekken, waarbij de gegevens ontleend zijn aan het Israel Export and Trade Annual (april-mei 1971). Ondanks deze uitzonderingen op de regel bedroeg Israël's bruto handelstekort in 1970 658 miljoen dollar (import 1.438 miljoen, export 780 miljoen). 5
4
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
Zulke uitzonderingen op de „handelstekorten-regel” vormen, ook al doen zij geen afbreuk aan de regel, een waarschuwing tegen al te haastige conclusies dat de import de plaatselijke produktie in alle sectoren van de israëlische economie overtreft. Te zelfder tijd dient men te erkennen, dat Israël er op sommige gebieden gunstige handelsbalansen op na houdt. Bedroeg het handelstekort tussen Israël en de industrieel hoog ontwikkelde landen (de Verenigde Staten en de Common Market) ten minste 420 miljoen dollar in 1970, het export-overschot ten opzichte van Afrika bedroeg 11,5 miljoen dollar. De handel van Israël met Azië, Japan inbegrepen, gaf aanleiding tot een export-overschot van 40,5 miljoen dollar.7 Terwijl de zichzelf als links aanprijzende „linkervleugel-Zionisten” hardnekkig het beeld naar voren brengen van een potentieel onafhankelijk „socialistisch Israël”, legt de Israëlische Socialistische Organisatie (Matzpen) er de nadruk op dat „Israël een uniek geval is in het Midden-Oosten; dat het gefinancierd wordt door het imperialisme, zonder er economisch door geëxploiteerd te worden.”8 Dit standpunt verdoezelt, net als de illusies van de links-Zionisten, de pogingen van buitenlandse kapitalisten om zeggenschap te krijgen over bepaalde sectoren binnen de israëlische economie, waaronder de opkomende „technologische en militaire” sector. Natuurlijk is de relatie tussen „privé-” en „staatskapitaal” binnen de Israëlische economie de oorzaak van veel verwarring. Waar Matzpen toegeeft dat privé-zaken de oorsprong zijn van tenminste 58,5% van Israël's totaal netto produkt, wordt er geen poging gedaan de mogelijke connecties tussen „particulier” en „staatskapitaal” te bestuderen.9 Mijn eigen onderzoekingen zijn er niet in geslaagd enige produktieve sector naar voren te brengen waarin „staatskapitaal” een autonome rol speelt. Zelfs de zo hoog opgehemelde kibbutzim zijn afhankelijk van privé-tussenpersonen voor de distributie van hun „socialistische” agrarische 7
Ik trok in- en export van elkaar af volgens de gegevens van het Israel Export and Trade Annual, 1971. Sinds vanouds vormen zware machinerieën een van Israël's belangrijkste importartikelen uit de ontwikkelde, kapitalistische landen. In deze zin kan een deel van de jaarlijkse handelstekorten worden toegeschreven aan beginnende industrialisatie. 8 Haim Hanegbi, Moshe Machover, Akiva Orr, „The Class Nature of Israel”, New Left Review, 65 (januari-februari 1971), (verschenen in nederlandse vertaling in Link, 11 (januari-maart 1972), noot vert.). Het artikel van Hanegbi, Machover en Orr vertegenwoordigt het meerderheidsstandpunt na een splitsing in de Israëlische Socialistische Organisatie, doch hun inzichten schijnen ook door vele anti-Zionisten buiten Israël aangehangen te worden. In mijn pamflet Imperialism and the Israel Economy (gedrukt door het Middle East Research Center, Buffalo, New York), heb ik gepoogd dit inzicht te weerleggen door aan te tonen dat „privé-” en „staatskapitaal”, zowel uit binnen- als buitenland in Israël's economische geschiedenis altijd zij aan zij hebben gewerkt. 9 Hanegbi-Machover-Orr, p. 15. De schatting van de auteurs, gebaseerd op studies uitgekomen in 1960, is een globale raming, die geen rekening houdt met takken als de diamant- of kledingindustrie, waar staatskapitaal vrijwel afwezig is. Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
5
opbrengst, of van privé-leningen voor het beginnen van niet-agrarische activiteiten.10 Evenzo heeft privé-kapitaal de zeggenschap gekregen over de bouwnijverheid, waarin vroeger regering en Histadderoet een dominerende rol speelden.11 Terwijl er algemene overeenstemming heerst dat Israël gebrek heeft aan eenvoudig te exploiteren, natuurlijke hulpbronnen, zijn er aanwijzingen dat het arbeidspotentieel Israël's meest vitale bron is. Vele commentatoren zijn weliswaar met betrekking tot de eerste 20 jaar van Israël's economische geschiedenis tot de slotsom gekomen dat de gemiddelde jaarlijkse produktie van de israëlische arbeiders ver ligt beneden het europese of noord-amerikaanse niveau. Zo schat Nathan Weinstock de gemiddelde jaarlijkse produktie van de israëlische arbeiders op slechts 1.150 dollar, in tegenstelling tot de 2.000 dollar in Europa of de 6.000 dollar in Amerika.12 Niettemin zijn er binnen de israëlische economie takken te vinden waar zelfs vóór 1967 hoge produktieniveaus bestonden. In 1964 produceerde de gemiddelde diamantbewerker 13.700 dollar aan geslepen diamanten.13 In de vliegtuigindustrie bedroeg het gemiddelde in 1967 7.070 dollar, en in elektronische en elektrische goederen 8.530 dollar.14 Evenals bepaalde industrieën in Israël gekarakteriseerd worden door hoge produktieniveaus, bestaan er zaken onder privé-bestuur die in staat zijn hoge winstmarges te behalen. Bijv. de op een na grootste bank, de Discount Bank, die beheerd wordt door de familie Recanati, gaf een winst op van 6,4 miljoen dollar in 1969 en 13,5 miljoen dollar in 1970. Delek, een van Israël's leidende oliemaatschappijen, liet een winst zien van 1,1 miljoen dollar in 1969 en 1,7 miljoen dollar in 1970.15 10
S. N. Eisenstadt, Israeli Society (New York, 1967), beschrijft uitgebreid de rol van tussenpersonen bij distributie van landbouwprodukten en de rol van privé-leningen in industriële activiteiten onder auspiciën van de kibbutzim. 11 Hoewel regeringskapitaal samen met de aan de Histadderoet onderhorige firma Solel Boneh de bouwnijverheid tot de vijftiger jaren beheerste, beliepen privé-investeringen 66,3% van de totale bouwinvestering in 1966 (Israel Government Yearbook, 1968-69, p. 247). Terzelfder tijd dient aangetekend te worden dat zegslieden van Solel Boneh, evenals die uit andere takken van de Histadderoet, vaak aanvullende betrekkingen hebben als directeuren van privé-banken en industriële ondernemingen. 12 Nathan Weinstock, Le sionisme contre Israël (Parijs 1969), pp. 328-29. Weinstock's schattingen zijn gebaseerd op statistieken uit de vroege zestiger jaren. Hij geeft aan dat de lage gemiddelden in Israël gedeeltelijk ontstaan zijn doordat een hoog percentage buiten de industrie werkzaam is. 13 Annual Report of the Industrial Development Bank of Israel, 1969. 14 Israel Government Yearbook, 1968-69, pp. 86, 100. Het jaarboek vermeldt de aantallen arbeiders en de totale jaarlijkse produktie. De gemiddelden zijn op grond hiervan berekend. 15 Deze winstcijfers (Discount Bank en Delek) over 1970 worden geciteerd in de nieuwsbrief van maart 1972 van de Communistische Partij van Israël (Rakah). Hoewel deze bedragen klein zijn vergeleken met amerikaanse en europese standaards, is op dit punt vooral de winststijging belangrijk. De winst van de Discount Bank was verdubbeld en die van Delek gestegen met 50% tussen 1969 en 1970. 6
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
Erkenning van het bestaan van potentieel winstgevende sectoren binnen de israëlische economie geeft toegang tot een beter begrip van de rol van buitenlands kapitaal. Hoewel geschat wordt dat minder dan 15% van de buitenlandse kapitaaltoevloed tussen 1948 en 1967 betrekking had op direkte kapitalistische investeringen, vormt deze omstandigheid geen ontkenning van het feit dat aan Israël winsten onttrokken worden. De onlangs gepubliceerde „Nationale Begroting voor 1972” vertoont de volgende cijfers:16 1969
1970
1971
1972 Raming
Bruto kapitaal import a) schenkingen
$ 474 m.
$ 678 m.
$ 745 m.
$ 760 m.
b) leningen
$ 443 m.
$ 900 m.
$ 1030 m.
$ 915 m.
c) investeringen
$
$
81 m.
$ 130 m.
$ 120 m.
d)
$ 999 m.
$1649 m.
$ 1905 m.
$1795 m.
Uitgevoerde winsten (incl. rentebetalingen)
$ 151 m.
$ 179 m.
$ 205 m.
$ 250 m.
82 m.
Hoewel de Nationale Begrotingstabel rente op leningen combineert met „normale” winsten, waardoor een exacte waardering van de opbrengst van de israëlische industrie voor buitenlandse investeerders niet mogelijk is, voldoet de tabel om bepaalde mythen te ondermijnen. Aan de ene kant, worden linkszionistische fantasieën omtrent een „socialistisch Israël” omvergeworpen door de gestadig groeiende afvloeiing van rente en „normale” winsten. Aan de andere kant verhult de voorstelling van Matzpen van een Israël „gefinancierd door het imperialisme, zonder er economisch door geëxploiteerd te worden” de wisselwerking tussen imperialistische steun en imperialistische investeringen. Hoewel niet te ontkennen valt dat „schenkingen” (giften van joden in de Diaspora, zowel als andere eenzijdige kapitaaloverdrachten) de investeringen overtreffen, staan de „geëxporteerde winsten” sterk in de reuk van imperialistische exploitatie. In het verleden is Israël's import van militaire goederen in vele analyses geïnterpreteerd als een zeer belangrijke factor in de hoge handelstekorten, welke,
16
Deze tabel uit de „Nationale Begroting” is afgedrukt in de nieuwsbrief van maart 1972 van de Communistische Partij. In de kategorie leningen, stegen de leningen van de regering van de V.S. van 56 tot 300 miljoen dollar (raming 1969-72). Gemengde leningen, waaronder die van buitenlandse banken, stegen van 36 tot 235 miljoen (raming 1969-72). Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
7
op hun beurt kunstmatig ongedaan schijnen te worden gemaakt door subsidies en leningen. Wederom is bestudering van de Nationale Begroting leerzaam:17 1969
1970
1971
A. Totale militaire import $ 462 m. $ 787 m. $ 716 m. (Militaire import/totale import) (21 %) (30 %) (25 %) B. Schenkingen en leningen $ 917 m. $1578 m. $1775 m. Verhouding B/A 1,99 2,00 2,48
1972 raming $ 795 m. (24 %) $1675 m. 2,10
Elk jaar is het bedrag dat Israël aan schenkingen en leningen ontvangt ten minste twee keer zo groot als de militaire import, terwijl deze laatste voortdurend minder dan 1/3 van het totaal aan import uitmaakt. Ook al maken de militaire uitgaven sedert 1969 ten minste 20% uit van het bruto nationale produkt, er bestaan nu redenen om te betwijfelen of de militaire import werkelijk een zware last voor de regering genoemd kan worden.18 Tijdens een onlangs gehouden interview suggereerde het hoofd van de afdeling buitenlandse valuta van de Bank van Israël dat schulden voortkomend uit overzeese wapenaankopen eerder fictief dan reëel zijn:19 Hoe men het ook bekijkt, de begrotingspolitiek wordt nauwelijks beïnvloed. Zelfs al zou de regering van de VS. met kwistige hand haar militaire kredieten verdubbelen, echter zonder ons toe te staan Phantoms of bepaalde andere zaken te kopen, dan zou een gedeelte van het bedrag ongebruikt blijven. Het zou zelfs niet voorkomen in de ramingen van de Hr. Sapir. Als daarentegen, de Amerikanen nog eens 25 Phantoms zouden toestaan en een nieuw krediet van 150 miljoen dollar zouden openen, dan zou het budget van het Ministerie van Defensie automatisch moeten toenemen met 756 miljoen israëlische ponden .. . In werkelijkheid zou de Minister van Financiën het nieuws bedaard opnemen, daar een buitenlandse lening voor de aankoop van buitenlands materieel de nationale begroting niet in de rode cijfers brengt, noch nieuwe inflatoire pressie creëert. [cursief van de schrijver] 17
Tabel overgenomen uit de gegevens omtrent de „Nationale Begroting” in de nieuwsbrief van de Communistische Partij. De percentages komen voort uit mijn eigen berekeningen en dienen om aan te geven dat giften van Joden in de Diaspora en buitenlandse leningen meestal ruim voldoende zijn om de militaire uitgaven te dekken. 18 Tussen 1951 en 1964 liepen Israël's militaire uitgaven uiteen van 6,1 tot 10,7 procent van het Bruto Nationaal Produkt (Nadav Safran, From war to War, New York, 1969 - tabel XV, p. 198). De cijfers voor 1969-72 zijn telkens hoger dan 20%. (Gegevens „Nationale Begroting” in de nieuwsbrief van maart 1972 van de Communistische Partij van Israël). 19 Interview met Moshe Meirav door David Krivine, Jerusalem Post, 26 december, 1971. 8
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
Dezelfde functionaris verklaarde verder dat de huidige leningen, in plaats van een groter tekort op de betalingsbalans voor Israël te veroorzaken, aanvullende leningen zouden stimuleren: Een financiële toezegging helpt deze gevaarlijke kloof te overbruggen (om rente te kunnen betalen op bestaande leningen), versterkt Israël's kredietwaardigheid en maakt het tot een betrouwbare klant voor grotere financiële voorschotten in de toekomst. Net als de zeer gunstige leningen die door het AID (United States Agency for International Development) aan ontwikkelingslanden overgemaakt worden ... is steun ook een vorm van investering. 20 Recente leningen van de Verenigde Staten aan Israël zijn niet alleen bedoeld om een gestadige toelevering te verzekeren van Phantom-straalvliegtuigen en andere militair materieel, maar ook om de ontwikkeling van een binnenlands „Militairindustrieel complex” aan te moedigen. Het perspectief van de amerikaanse functionarissen is als volgt omschreven: Zij wijzen er op dat, voorzover Israël tanks en vliegtuigen en andere moderne wapens zelf zou kunnen produceren, er minder gelegenheid zou zijn voor beschuldigingen in de arabische wereld betreffende de verscheping van wapens uit de Verenigde Staten naar Israël. En een verder gevorderde wapenindustrie zou Israël, door de verkoop aan andere landen, in een gunstiger positie brengen, om meer van haar eigen behoeften op het gebied van de defensie zelf te financieren.21 Amerikaanse plannen om de israëlische luchtvaartindustrie te steunen bij het vervaardigen van haar eigen JA-79 straalmotoren voor de Phantom of om Israël aan te moedigen motoren te ontwikkelen voor z'n eigen tanks22 dienen niet slechts geïnterpreteerd te worden als een uitbreiding van het vertrouwen dat de Verenigde Staten vanouds in Israël heeft als militaire voorpost in het Midden-Oosten, maar tevens als een nieuwe fase in het streven van de Verenigde Staten naar „law and order” in de gehele wereld. In dit kader zou Israël met zijn hoogontwikkelde industriële macht, een belangrijke leverancier kunnen worden van „veramerikaanst” wapentuig, geproduceerd door een technologisch apparaat dat onder amerikaanse overheersing staat, doch opereert in Israël. Deze mogelijkheid wordt niet alleen gesuggereerd door de activiteiten van Motorola Israël, dat tegelijkertijd aan het israëlische leger en aan de wapenmarkt van Kongo (Kinshasa) levert, maar ook door de bezigheden van vele andere in Israël gevestigde bedrijven, die door buitenlands privé-kapitaal beheerst worden. Israël's uitbreidend „technologisch en militair” complex, verhuld in de rethoriek 20
Ibid. New York Times, 14 januari, 1972 22 Ibid. 21
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
9
van „zelfbekwaamheid” is zowel een potentiële winstbron voor buitenlandse investeerders als, door de hulp aan dictatoriale regiems, een feitelijke dreiging voor de Derde Wereld. De infra-structuur van de israëlische wapenhandel Sedert 1967, is de bloei van de israëlische luchtvaartindustrie duidelijk tot stand gekomen in de schaduw van het in Amerika gefabriceerde Phantom-straalvliegtuig. Gedurende de vooroorlogse periode, was de franse Mirage het voornaamste wapen van de israëlische luchtmacht geweest, terwijl de binnenlandse produktie (43 miljoen dollar in 1967) primair op de burger-luchtvaart gericht was.23 Tegenwoordig echter, is Israel Aircraft Industries, welke na de oorlog van 1967 gereorganiseerd werd, bezig met het ontwerpen van drie prototypen van een groot gevechts/bombardementsstraalvliegtuig, de Super-Mirage: Door (israëlische) bronnen werd gemeld dat het eerste prototype gelijkwaardig zal zijn aan de Mirage 5, hier geassembleerd met uit Frankrijk gesmokkelde onderdelen, nadat in 1967 een leveringsembargo betreffende dit moderne toestel werd uitgevaardigd door President Charles de Gaulle. Het tweede prototype, waarmee, naar men zegt, reeds gevlogen is, zal een vergrote Mirage 5-romp, en de amerikaanse J-79 straalmotor van de Phantom F-4 bezitten. Het zal, naar men zegt, niet de moderne radar en andere apparatuur bevatten die noodzakelijk zijn voor efficient opereren bij slecht weer en 's nachts, maar slecht weer komt dan ook niet vaak voor in het Midden-Oosten. Het derde prototype is, volgens deze bronnen, bestemd om met in Israël ontwikkelde radar en andere apparatuur in elk weertype gebruikt te worden.24 Het gebruik van de Phantommotor als stuwkracht voor de Super-Mirage vormt een belangrijke aanwijzing voor de „veramerikanisering” van Israel's luchtvaartindustrie. Daar Israël nu de faciliteiten bezit voor reparaties aan de JA79 motor, en daar het amerikaanse hulp zal krijgen om fabrieken op te zetten voor de bouw van zijn eigen JA-79's,25 zou Israël kunnen functioneren als een „servicestation” voor nabijgelegen landen waarvan de strijdkrachten ook Phantoms aangekocht hebben. Tot deze potentiële cliënten behoren Turkije en Iran en sinds zeer kort Griekenland. Zo'n situatie is duidelijk voordelig voor Mc DonnellDouglas, het amerikaanse bedrijf dat de Phantom produceert, daar Mc Donnell, in tegenstelling tot zijn concurrenten, bepaalde cliënten zou kunnen overtuigen dat reparatie-faciliteiten ruim binnen vliegbereik zijn.26 Er is nu al tenminste één 23
Israel Government Yearbook, 1968-69, p. 100. New York Times, 15 september, 1971. 25 New York Times, 14 januari, 1972. 26 De V.S. heeft onlangs de verkoop van Phantoms, tanks en andere wapens aan Griekenland tot een bedrag van 70 miljoen dollar aangekondigd (New York Times, 4 maart, 1972). Sinds 1967 heeft 24
10
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
„israëlisch” bedrijf — Turbochrome Limited — dat gespecialiseerd is in het reviseren van vliegtuigmotoren. Turbochrome, een gezamenlijke onderneming van Israel Aircraft Industries en het amerikaanse bedrijf Chromalloy, zal de helft van zijn capaciteit wijden aan niet-israëlische vliegtuigen, hoewel er niet precies vermeld is of het hier militaire of burgervliegtuigen betreft.27 Behalve de Super-Mirage, produceert Israel Aircraft Industries nu ook de Arava, een toestel dat snel kan starten en landen, ontworpen voor anti-guerilla acties. De Arava, die vele functies van de helicopter uit kan voeren, kan behalve voor acties van para-troepen ook voor verkenningsdoeleinden of voor antiduikbootoorlogsvoering gebruikt worden. In september 1971 meldde The Israel Economist verheugd dat „Israël tot nu toe 82 opties verkocht had op de Arava (voor 450.000 dollar per stuk), het merendeel aan oost- en centraalafrikaanse landen.” Zeer recentelijk kondigde de Jerusalem Post28 aan dat men verwacht dat de Arava in maart goedgekeurd zal worden door de United States Federal Aviation Authority. Er werd bericht dat het aantal bestellingen voor het vliegtuig van verschillende afro-aziatische staten eind maart de dertig zal halen, op voorwaarde dat deze staten krediet in baar geld kunnen verkrijgen voor hun aankopen.29 Israel Aircraft Industries heeft zich bok begeven op het gebied van de produktie van geleide projectielen. Eén produkt, de Gabriël anti-scheepsraket, wordt door sommige wapenexperts beschouwd als het enige operationele projectiel in zijn soort.30 Al Schwimmer, president van Israel Aircraft Industries, beweerde dat „de maatschappij een dik orderboek voor het lopende fiscale jaar heeft en verwacht dat dit in het komende jaar zal verdubbelen.”Al eerder had de New York Times31 Singapore aangewezen als de eerste buitenlandse koper van de Gabriël, met het doel „hem te monteren op snelle patrouilleschepen.” Iran werd ook genoemd als een van de landen die de aankoop van de Gabriël raket van Israël overwegen. Tezelfdertijd werd bekendgemaakt dat Israel Aircraft Industries, samen met de franse onderneming Marcel Dassault een ground-to-ground projectiel, de Jordan, testte. Hoewel israëlische woordvoerders het in 1967 door Frankrijk afgekondigde wapenembargo luidkeels hadden veroordeeld,32 werd het embargo niet toegepast op het gebied van kapitaal voor de israëlische luchtvaart of op het gebied van de technische samenwerking tussen franse en israëlische Israël minstens 80 Phantom's F-4 en 120 Skyhawks A-4 ontvangen uit de Verenigde Staten (New York Times, 4 augustus, 1971). 27 The Israel Economist, juli 1971. 28 25 januari, 1972. 29 Jeruzalem Post, 29 maart 1972. De exportvergunning voor twee vliegtuigen, besteld door Oeganda, werd later ingetrokken. 30 Jerusalem Post, 31 januari, 1972. 31 15 september, 1971. 32 De kwestie van het „franse embargo” is onlangs op zeer gunstige voorwaarden voor Israël geregeld. Terwijl Israël aanvankelijk 50 miljoen dollar in franse franken had uitgegeven voor de levering van Mirages (in 1967), ontving het 72 miljoen dollar als vergoeding voor de niet geleverde vliegtuigen. (New York Times, 16 februari, 1972). Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
11
experts. Hieraan hebben deelgenomen mannen als David Abir, vroeger hoofd van de afdeling research en ontwikkeling van Israel Aircraft Industries en werkzaam op het gebied van de engels-franse Concorde voor supersonisch transport. Een van Abir's collega's merkte op dat het embargo een stimulans geweest is voor de gehele bewapeningssector in Israël: Ik denk dat Frankrijk ons, op de een of andere manier, een gunst bewees, toen het ons een absoluut embargo op de schouders legde. Tot dat ogenblik werkten we samen met Frankrijk op een groot aantal gebieden van wapenontwikkeling, wat resulteerde in een terughoudendheid van de regering om het zelfstandig te gaan doen. Sinds het franse embargo echter, heeft de houding van de regering een drastische wending ondergaan. Als er vroeger een nieuw wapen overwogen werd, vroegen functionarissen hoeveel meer het zou kosten om het hier te maken, rentevoeten enz. Tegenwoordig wordt, hoewel we zitten te springen om fondsen, de berekening zeer ten gunste van de zelfbekwaamheid beoordeeld. We wensen niet opnieuw met een politieke beslissing geconfronteerd te worden, die plotseling onze voornaamste voorzieningsbron afsnijdt.33 Israël's nieuwe „zelfbekwaamheid” betreft niet alleen vliegtuigen en projectielen, maar ook militaire communicatie-apparatuur. Op de tentoonstelling van de United States Armed Forces Communications and Electronics Association (AFCEA) van 1971, was de enige buitenlandse deelnemer het israëlisch bedrijf Tadiran, dat hoog gespecialiseerde radiocommunicatie systemen produceert.34 Dr. Abraham Harel, hoofd van de research- en ontwikkelingsafdeling van Tadiran, gaf de volgende omschrijving van de werkzaamheden van zijn bedrijf: Tegenwoordig is Tadiran een van 's werelds leidende communicatiesystemen, dat met succes een concurrerende positie inneemt op de wereldmarkt, samen met enige van de grootste elektronica-bedrijven. Gebruik makend van de ervaring opgedaan met de fabricage en het aan de markt brengen van talrijke typen moderne, militaire toerustingen, onder licentie van leidende amerikaanse maatschappijen, en geconfronteerd met de zware militaire eisen van de V.S., is Tadiran begonnen met zijn eigen ontwikkelingsprogramma.35 Tadiran, waarvan de export momenteel éénderde van de verkoop bedraagt, is feitelijk een dochtermaatschappij van het grote amerikaanse bedrijf General Telephone and Electronics (Sylvania is de wereldwijde electronica-afdeling van GTE). Omschrijvingen van de activiteiten van GTE weerspiegelen duidelijk de uitgebreide samenwerking tussen israëlische technici en het amerikaanse „militairindustrieel complex”: Een aantal israëlische specialisten werd opgeleid aan het grondstation Bartlett, 33
New York Times, 15 september, 1971. Israel Export and Trade Journal, juli 1971. 35 The Israel Economist, augustus, 1971. 34
12
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
Alaska, dat vorig jaar door GTE voltooid werd ... Deskundigheid van deze aard zal door de israëlische dochtermaatschappij aan andere naties aangeboden worden, waarbij Israël een sleutelpositie inneemt. De actieradius van het plaatselijke bedrijf omvat delen van Afrika, Cyprus, Griekenland, Turkije en Iran.36 Israëlische ex-deelnemers aan het grondstationproject te Alaska hebben kort geleden gewerkt aan een microgolf communicatie-systeem in Ethiopië en aan een nieuw grondstation in Nigerië. Hoewel men soms ten onrechte meent dat grondstations deel uitmaken van een niet-militair netwerk van volgstations, geven beschrijvingen van recente GTE-contracten in de Verenigde Staten aan, dat de plannenmakers in het Pentagon de militaire mogelijkheden van communicatie tussen satelliet-aarde duidelijk inzien. Voor het TACSATCOM programma van de Luchtmacht van de Verenigde Staten heeft GTE voor 14 miljoen dollar aan contracten ontvangen, inclusief een contract om in Iran „een communicatiesysteem tot ontwikkeling te brengen, dat bestemd is om te werken met taktische satelliet-communicatiesystemen, geplaatst op voertuigen, in vliegtuigen en op schepen.37 Dergelijke onheilspellende tekenen van plannen van het Pentagon om een modern communicatie-systeem in het Midden-Oosten te vestigen kunnen vergeleken worden met de creatie na 1967 van een blok van naties — Israël, Turkije, Iran en Griekenland -- waarvan het voornaamste luchtwapen het Phantomstraalvliegtuig is. De groei van een Israëlisch „militair-industrieel complex” dat nauw samenwerkt met de leidende wapenfabrikanten van de Verenigde Staten, vertegenwoordigt een nieuwe fase in de rol die de zionistische staat in de amerikaanse plannen speelt ten aanzien van gebiedsbeheersing door lokale bondgenoten.38 Tezelfdertijd zullen bepaalde israëlische militaire produkten waarschijnlijk door de amerikaanse markt aangetrokken worden. Behalve dat Tadiran zijn radiouitrustingen aan het oordeel van de amerikaanse strijdkrachten onderwerpt, treedt het geval RAGE (Radiation Amplification for Gamma Emissions) naar voren, een gammastraal wapen dat kort geleden geperfectioneerd werd door de israëlische ingenieur Dr. Etan Harlew. RAGE, „primair een commandowapen, bestemd om door kleine, goedgetrainde eenheden midden in vijandelijk gebied gebracht te worden,” heeft reeds een amerikaans patent gekregen. Het amerikaanse Ministerie van Defensie is momenteel bezig dit wapen, dat „gebruikt zou kunnen worden om 36
Israel Export and Trade Journal, maart 1971. Beschrijving van het contract van General Telephone volgens het TACSATCOM programma zoals gepubliceerd in de drie-maandelijkse DMS-rapporten (maart 1971), uitgegeven door McGraw-Hill Publishers, New York. 38 Vroegere vormen van samenwerking tussen Israël en het amerikaans „militair-industrieel complex” moeten bepaald niet over het hoofd gezien worden, maar op dit punt moet benadrukt worden dat Israël's vermogen om zijn eigen wapens te produceren en hand- en spandiensten te verlenen aan het Pentagon en aan amerikaanse militaire producenten sterk gestegen is. 37
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
13
militaire posten uit te schakelen met een minimum aan schade voor burgers”, te testen. Behalve de feitelijke penetratie in Israël's „technologische en militaire sector” door amerikaanse reuzenbedrijven als Motorola of General Telephone and Electronics, of pogingen van Israël om bepaalde militaire produkten aan het Pentagon te verkopen, is het belangrijk op te merken dat emigratie van amerikaanse wapenexperts naar Israël ten zeerste aangemoedigd wordt. Een recent artikel in de New York Times meldde: Sinds de 6-daagse oorlog van 1967 zijn naar schatting 3.000 hooggeschoolde amerikaanse technici en geleerden als immigranten naar Israël gekomen. Hoewel dit minder aandacht heeft gekregen dan de spectaculaire emigratie vanuit de Sovjet Unie, blijkt deze voorraad aan technologisch talent stilaan een van Israël's belangrijkste nationale verworvenheden te worden met betrekking tot het op lange termijn tot ontwikkeling brengen van de mogelijkheden van het land.39 Het zelfde artikel, dat de wetenschappelijke aliya (immigratie) roemt, verklaart dat 300 technici uit de Verenigde Staten nu werkzaam zijn bij Israel Aircraft Industries. Op het technologisch instituut te Haifa, het beroemde Technion, zijn tenminste 60 leden van de faculteit immigranten uit de Verenigde Staten. Hoewel het artikel er op wijst dat het salarispeil van geleerden in Israël over het algemeen lager ligt dan in Amerika, geeft het ook enige van de materiële voordelen aan die aantrekkingskracht uitoefenen op amerikaanse experts: Mét het personeel komen er ook contacten en plannen voor samenwerking en gezamenlijke ondernemingen — zowel voor onderzoek als voor produktie — die de toekomstige wetenschappelijke en technologische banden tussen Israël en de Verenigde Staten even veelbelovend maken als de tegenwoordige militaire en diplomatieke banden. Israël's investeringen in wetenschappelijk onderwijs en research nemen toe op een moment dat de Verenigde Staten en West-Europa twijfel schijnen te koesteren over de hoge prioriteit die zij de laatste tien jaar aan de wetenschappelijke research hebben gegeven. Besnoeiingen in op de wetenschap steunende industrieën in Amerika en de daaruit volgende angst voor ontslag of het verliezen van subsidies voor research hebben ongetwijfeld veel mensen aangespoord te emigreren ... ... Top-technici en afdelingschefs bij israëlische elektronische concerns zijn meestal amerikaanse immigranten 40 Zo houdt de wederzijde penetratie op wetenschappelijk gebied van Israël en de Verenigde Staten niet alleen de investeringen door grote amerikaanse bedrijven in, 39 40
New York Times, 28 februari, 1972. Ibid.
14
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
maar ook een stroom van amerikaans personeel naar Israël. Dit laatste verschijnsel legt duidelijk de grondslag voor verhoogde samenwerking tussen Israël en de Verenigde Staten t.a.v. militaire projecten die op een ontwikkelde technologie berusten. Hoewel het artikel in de New York Times suggereert dat amerikaanse specialisten niet direct mogen werken aan „gevoelige” projecten, onthult het toch dat van hun fundamentele kennis snel gebruik wordt gemaakt door israëlische geleerden. Dr. Harry Wolff, die tien jaar lang had gewerkt aan raket aandrijvingsprojecten in de Verenigde Staten voor United Aircraft en nu raket-instructeur is geworden aan het Haifa Technion, beschrijft een relatie die waarschijnlijk vaak voorkomt: Ik heb in de Verenigde Staten mijn aandeel gehad in geheime projecten, maar hier heb ik nooit gevraagd, of ben ik nooit gevraagd, enig geheim werk te verrichten. We worden als nieuwkomers op afstand gehouden en ik kan dat begrijpen. Maar ik geef toe dat ik wel een beetje opkeek de eerste keer dat een van mijn eigen studenten — een Israëli — me plotseling zei dat hij een bepaald aspect van zijn researchproject niet verder met mij kon bespreken. Hij stond blijkbaar in hoger vertrouwen dan ik.41 Andere Aspecten van Israël's „Technologische en Militaire” Sector De uitbreiding van de wetenschappelijk/militaire banden tussen Israël en de Verenigde Staten sinds 1967, wordt ook aangetoond door de activiteiten van amerikaanse bedrijven wier werkzaamheden in Israël minder omvattend zijn dan die van General Telephone and Electronics of van Motorola.Zelfs al lijkt Tadiran, een dochter-maatschappij van General Telephone, op elektronisch gebied in het algemeen en op het gebied van radio-verbindingen in het bijzonder, te overheersen, toch dienen ondernemingen als Eljim Limited ertoe om de basis van de „technologische en militaire” sector te verbreden. Eljim, die zich gaat begeven op het gebied van de computer en micro-golf elektronica, is als dochtermaatschappij volledig in bezit van KMS Industries, een betrekkelijk klein amerikaans bedrijf: De vestiging van Eljim, werd volgens functionarissen van de maatschappij, aangemoedigd door de israëlische regering, in het bijzonder door het Ministerie van Defensie en door verschillende officiële, wetenschappelijke organisaties, met het doel de technologische basis van het land uit te breiden.42 Als een „genodigde gast” van het Ministerie van Defensie, heeft Eljim ook de gehele investeringsportefeuille van de Ontwikkelings- en Hypotheekbank overgenomen,43 waardoor zij vaste steunpunten verkreeg in een aantal israëlische bedrijven. Via Keeve M. Siegel, de voorzitter van de moedermaatschappij KMS 41
Ibid. The Israel Economist, juli 1971. 43 Ibid. 42
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
15
Industries, zal Eljim bijzonder voordelige banden met het Pentagon onderhouden. Siegel, het vroegere hoofd van de stralinglaboratoria van de Universiteit van Michigan, heeft gediend als lid van de Wetenschappelijke Advies Raad van de amerikaanse luchtmacht. Een groot deel van het kapitaal dat naar de „militaire en technologische” sector stroomt, is gemobiliseerd door Victor Carter Associaties, een beleggingsonderneming beheerst door de amerikaanse miljonair Victor Carter, die privé op z'n minst 5 miljoen dollar in Israël geïnvesteerd heeft. Met aan het hoofd Baruch Barak, vroeger onderdirecteur van het Ministerie van Defensie, bezit Victor Carter Association zowel een minderheidsaandeel in Motorola Israel, als een groot aandeel in Elron A Electronics.44 Elron heeft onlangs de hele research-afdeling voor gammastralen van de Yissum Research Development Company gekocht, die opgericht was als een „non-profit” instelling van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem: Yissum zelf gaat met Elron en enkele andere ondernemingen samenwerken om een groot industrieel park in Jeruzalem tot ontwikkeling te brengen.45 De Electronics Corporation of Israel, die gespecialiseerd is in de produktie van militaire communicatie-apparatuur, is volledig eigendom van Clal In-vestments, een syndikaat waarin de britse miljonair Sir Isaac Wolfson een meerderheidsaandeel bezit. Er zijn aanwijzingen dat Clal een belangrijke rol zal spelen als sponsor van naarstig onderzoek naar overzeese afzetgebieden voor israëlische goederen. Een van Clal's jongste dochtermaatschappijen is Israex (Rio de Janeiro), die zal trachten de verkoop van israëlische technologische produkten in Brazilië te stimuleren.46 Binnen Israël, heeft Clal's dochteronderneming Electronics Corporation of Israel, zich verzekerd van een buitengewoon gunstige positie als vertegenwoordiger van grote amerikaanse bedrijven als Westinghouse en Bell and Howell.47 Een ander produkt van buitenlandse kapitaal in Israël is Scientific Technology Limited, dat gevestigd is op het terrein van het Weizmann Instituut Instituut (Rehovoth). De oprichting van deze onderneming hield de deelneming in van
44
Israel Export and Trade Journal, oktober-november 1971, interview met Baruch Barak. Carter is tevens een der directeuren van de Israel Development Corporation, die in een aantal israëlische ondernemingen investeert. 45 Africa-Israel Investment Ltd., dat onder beheer staat van een groep van zuidafrikaanse investeerders, zal een industriepark van 38 acre's (ca. 15 ha) tot ontwikkeling brengen rond het Weizmann Instituut in Rehovoth. Gemeld wordt dat Dow Chemical, de voornaamste napalmfabrikant in de V.S., overwoog om binnen dit industriepark een hoofdkwartier te vestigen. (Israel Export and Trade Journal, maart 1971). 46 Israël ontvangt ook kapitaal van braziliaanse beleggers (Israel Export and Trade Journal, augustus 1971). Wellicht zal in Sao Paulo een nieuwe tak opgericht worden. 47 Israel Export and Trade Journal, april-mei 1971.
16
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
Itek,48 een amerikaanse maatschappij die innige banden heeft met het Rockefellerrijk. Begin 1968 berichtte de maatschappij (Itek) van haar plan om in een nieuwe onderneming in Israël te investeren, voorlopig genoemd Scientific Technology Limited, die gevormd werd door de Discount Bank Investment Corporation, de Israel Research and Development Corporation en E. R. Arazi, met het doel om de modernste elektro-optische technologie toe te passen op het gebied van de industriële regeltechniek en op randgebieden van de computer-techniek.49 De grote amerikaanse onderneming Control Data heeft besloten in Israël te penetreren via haar dochtermaatschappij Contahal, die zal dienen als „intellectueel reservoir” of als raadgevende dienst op het gebied van een verscheidenheid van problemen. Naast haar adviserende diensten aan bedrijven op het gebied van produktie- of beleidsproblemen, doet Contahal momenteel ook onderzoek op het gebied van de militaire logistiek, dit op verzoek van het Ministerie van Defensie. 50 Deze voorbeelden van het vitale belang van buitenlands kapitaal in de „militaire en technologische” sector zijn voldoende om de rethoriek van „zelfbekwaamheid” die israëlische woordvoerders ten toon spreiden, te ondermijnen. In 1971 vloeide 38% van alle industriële investeringen direct naar de elektrische, electronica- en metaalbedrijven.51 Hoewel het moeilijk is exacte cijfers te krijgen van het aandeel van buitenlandse investeringen, is de aanwezigheid van buitenlands kapitaal duidelijk onmisbaar voor de expansie van deze „op de defensie gerichte” takken van de economie. Tegelijkertijd is er een plotselinge verandering waar te nemen op het verwante gebied van „research en ontwikkeling” in de israëlische industrie. Terwijl gedurende het fiscale jaar 1966-67 de industriële research en ontwikkeling slechts 250.000 dollar ontving uit staats- en privé-bronnen, beliepen de uitgaven gedurende 1970-71 4,3 miljoen dollar.52 Zo ondergaat Israël's gehele industriële sector, en in het bijzonder de technologisch-georiënteerde takken, een snelle verandering. Vooral cijfers betreffende de wapenproduktie zijn bijzonder illustratief voor de veranderingen die momenteel plaats vinden in Israël's economische relaties met de rest van de wereld. Terwijl de binnenlandse wapenproduktie gedurende 1966-67 slechts 100 miljoen dollar bedroeg, was dit cijfer in 1970-71 370 miljoen dollar — 48
Itek (activa in 1970 96 miljoen dollar), dat gevestigd is in Lexington Massachusetts, werd grotendeels opgericht met kapitaal van Laurence Rockefeller Associaties, dat ook in technologisch georiënteerde firma's in Israël geïnvesteerd heeft. 49 Moody's Industrial Manual, 1969. 50 Israel Export and Trade Journal, maart 1971. Contral Data beheert tevens Elbit, een in Israël gevestigde computer-firma. 51 Israel Export and Trade Journal, december 1971. 52 Israel Export and Trade Journal, juli 1971. Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
17
wat een toename aangeeft van 270%.53 Voor 1975-76 streeft men naar een produktie-cijfer van 740 miljoen dollar. Nu Israël steeds minder buitenlandse wapens aankoopt en steeds meer ter plaatse geproduceerde wapens exporteert, betreedt het waarschijnlijk een periode van „versnelde economische groei”, zoals bourgois-economen deze term gebruiken. Tussen 1967 en 1970 kwam 4,3 miljard dollar aan buitenlands kapitaal (giften, leningen, investeringen) Israël binnen, tegenover een inbreng aan buitenlands kapitaal van 6,7miljard dollar gedurende de periode 1948-67.54 Het is echter belangrijk op te merken dat leningen, meer dan giften in omvang zijn toegenomen. Terwijl leningen 22% innamen van de inbreng aan buitenlands kapitaal vóór 1967, Liepen deze op tot 47% tussen 1967 en 1970.55 Op deze wijze is Israël's economische afhankelijkheid van het imperialisme nog vaster verzekerd. In 1968 nam de industrie 28,5% van het israëlische bruto nationaal produkt voor haar rekening, voor 1975 echter wordt dit geraamd op 35%. Professor Michael Sela van het Weizmann Instituut voorziet zelfs een nog grotere groei rond 1980: ... Het is te verwachten dat Israël's industriële produktie zich zal verdrievoudigen gedurende de volgende 10 jaar, en daarmee een jaarlijks totaal van ongeveer 8,6 miljard dollar zal bereiken. De industriële ex-port kan dan ook verdrievoudigd worden tot jaarlijks 1,8 miljard dollar.56 Toch vertonen Israël's industriële prestaties, ten zeerste aangespoord door buitenlandse leningen en giften, onvermijdelijk bepaalde afwijkingen. Tegenwoordig slokken aankopen door het Ministerie van Defensie 7% van 's lands industriële produktie op.57 Tien procent van de niet-militaire arbeidskrachten is direct betrokken bij de produktie van militaire goederen.58 In deze omstandigheden wordt de „technologische en militaire” sector, die meer kapitaal-intensief dan arbeids-intensief is, de „oogappel” van zowel buitenlandse beleggers als van de politieke burokratie, daar zowel winsten als een gestadige toevloed van buitenlandse valuta gemakkelijk verkrijgbaar zijn. De landbouw of andere niet53
Ibid. Cijfers van de „Nationale Begroting”, overgenomen uit de nieuwsbrief van maart 1972 van de Communistische Partij van Israël (Bakah). Het stijgend belang van buitenlandse leningen boven subsidies zou, als het een tendens op lange termijn aangeeft, het beeld dat de Israëlische Socialistische Organisatie van Israël heeft, nl. een land dat gefinancierd wordt door het imperialisme zonder door dat imperialisme geëxploiteerd te worden, verder in het geding brengen. Hoewel het grootste deel van de buitenlandse leningen voor rekening komt van buitenlandse regeringen, brengen deze regeringen zelf vaak het kapitaal op door obligaties uit te schrijven, welke door privé-beleggers gekocht worden, zoals in de V.S. In deze zin zijn ,,staats leningen" uit het buitenland niet zonder meer een „staatsonderneming”. 55 Cijfers van de „Nationale Begroting”, overgenomen uit de nieuwsbrief van maart 1972 van de Communistische Partij van Israël. 56 Israel Export and Trade Journal, maart 1971. 57 Tamar Goznanski, „The War Economy of Israel”, World Marxist Review, (juli 1971). Defensieaankopen slokten tevens 25% op van de produktie van de israëlische bouwnijverheid in 1970. 58 Goznanski, op cit. 54
18
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
militaire bedrijven die meer arbeidskrachten vereisen in verhouding tot de produktie, lopen de kans er op achteruit te gaan, daar het kapitaal de „technologische en militaire” sector overstróómt. 59 Voor de meerderheid van de Israëlische arbeidskrachten is de na-oorlogse periode buitengewoon hard geweest. Hoewel de werkeloosheid wat gedaald is ten opzichte van het cijfer van 1967 dat 13,5% bedroeg, biedt de „technologische en militaire” sector weinig hoop op een wezenlijke toename van de werkgelegenheid.60 Tegelijkertijd bedraagt het loon van de gemiddelde arbeider ruw geschat 720 israëlische ponden per maand, een peil dat betrekkelijk weinig afwijkt van dat van 1967. Het gemiddelde zelf is enigszins misleidend, daar er branches zijn zoals de „persoonlijke diensten” sector, waar het gemiddelde maandloon slechts 420 israëlische ponden bedraagt.61 De gestadige inflatie en de verhoogde belastingen sedert 1967 hebben een beduidende verlaging van het reële inkomen veroorzaakt voor diegenen wier maandelijks inkomen minder dan 1.500 israëlische ponden bedraagt, volgens een recente studie, gepubliceerd door de Histadderoet.62 Het toenemen van stakingen en sociale onrust, zoals de pogingen van de „Black Panthers” zijn onmiskenbare tekenen die erop wijzen dat „economische groei” of „zelfbekwaamheid” uitdrukkingen zijn, die slechts relevant zijn voor het handjevol bevoorrechten, dat profiteert van de buitenlandse kapitaaltoevloed en van het bloeiende „militairindustrieel complex”.63 59
Hoewel de landbouwproduktie en belangrijke rol speelde tijdens de britse mandaatsperiode en de eerste twintig jaar van Israël's bestaan, is het aandeel ervan in de nationale produktie en in de israëlische export gestaag gedaald. In de niet-militaire industrie, zoals de ,diamant- of textiel-sector, werd de „mitun”, of malaise, van 1966-67 gemarkeerd door een ontslagpercentage dat beduidend hoger lag dan de procentuele produktie-verlaging (Zie de bespreking van dit verschijnsel in Lockwood, Imperialism and the Israeli Economy). 60 Een voorbeeld van de gapende kloof tussen produktie en werkgelegenheid in de israëlische wapensector is Israel Aircraft Industries. Tussen 1960 en 1969 werd de werkgelegenheid verviervoudigd, de produktie steeg echter tot het vijftienvoudige (Goznanski, „The War Economy of Israel”, op. cit.). 61 The Israel Economist, oktober 1971. Het gemiddeld loon in de persoonlijke diensten sector vertoonde een daling van 24% t.o.v. het peil van 1970. 62 De cijfers van de Histadderoet werden gepubliceerd in de nieuwsbrief van de Communistische Partij van Israël, maart 1972. De daling van het reële loon varieerde van drie procent (maandloon 1500 israëlische ponden) tot twaalf procent (maandloon 700 israëlische ponden). 63 Een beschrijving van de bovenste lagen van de Israëlische samenleving brengt beduidende theoretische moeilijkheden met zich mee. Het meerderheidsstandpunt van Matzpen (,,The Class Nature of Israel", New Left Review, 65) wijst de politieke en arbeidersbureaucratieën aan als de heersende klasse in de israëlische samenleving, want het ziet deze lagen als de verdelers van de buitenlandse subsidies, die van fundamenteel belang geweest zijn in de opbouw van Israël. Weinstock (Le sionisme contre Israel) wijst op een israëlisch bourgoisie, maar ziet de bureaucraten, technocraten en militairen als de dominerende groep in de israëlische samenleving (pp. 333-36). In Imperalism and the Israeli Economy heb ik getracht deze idealistische misvattingen te weerleggen door te wijzen op de voortdurende economische en politieke afhankelijkheid van andere geprivilegieerde kasten in Israël ten opzichte van buitenlands kapitaal, Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
19
Konklusie Terwijl de verhoogde produktie van de israëlische wapenfabrikanten en de aanhoudende opdrachten van het Ministerie van Defensie aanleiding zouden moeten geven tot duidelijke twijfels aangaande de uitspraken van israëlische woordvoerders, dat zij „vrede in het Midden-Oosten” wensen, wordt het ook noodzakelijk de mogelijke dreiging in aanmerking te nemen die Israël's plotseling opgekomen wapensector voor de volkeren van Afrika, Azië en Latijns-Amerika inhoudt. Deze dreiging omvat niet alleen de directe verkoop door Israël aan Derde-Wereldlanden, maar ook mogelijke wapenleveringen aan de Verenigde Staten en zijn bondgenoten. Recente rapporten duiden erop dat er door de Verenigde Staten en andere leden van de Noord-Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO) over gedacht wordt zowel de Gabriel anti-scheeps raket als de Arava, het vliegtuig dat snel kan opstijgen en landen aan te schaffen. Met betrekking tot de Gabriël-raket heeft de Jerusalem Post64 opgewekt gesuggereerd dat „reikwijdte, trefzekerheid én prijs alle zeer concurrerend zijn.” De krant berichtte dat het anti-guerilla vliegtuig, de Arava, voor het eerst tentoongesteld zal worden op 21 april 1972 te Hannover, Bondsrepubliek Duitsland, en dat NAVO-vertegenwoordigers reeds van hun belangstelling inzake aankoop van de Arava voor hun arsenaal, blijk gegeven hebben.65 Intussen is het belangrijk te letten op Israël's produktie van „conventioneel” wapentuig, hetgeen in dit artikel nog niet ter sprake is gekomen. Het machinepistool Uzi, door enige wapenexperts beschreven als de „Rolls-Royce onder de machinepistolen”, maakt reeds lang deel uit van Israël's export naar Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Ta'as, het bedrijf dat niet alleen de Uzi produceert en exporteert, maar ook ander militair materieel (kanonnen, mortieren, luchtbommen, handgranaten, enz.), berichtte in 1970 dat de binnen- en buitenlandse vraag de produktie-capaciteit had overschreden: In Israël gefabriceerd militair materieel, aangepast aan de strenge kwaliteitsen betrouwbaarheidseisen van de binnenlandse defensie zowel als aan NAVO-specificaties, heeft inmiddels een uitstekende reputatie in de hele wereld verworven en heeft afnemers in 50 landen. De overzeese vraag naar
en op het bestaan van een gemakkelijk te herkennen nationale bourgeoisie. De kasten die de Histadderoet en de regering beheersen, hebben een belangrijke rol gespeeld, maar zij hebben niet de meerderheid van de produktie-middelen in handen (tenminste 58,5% van de industrie is privé-bezit) en in de afgelopen jaren is de voorheen zo belangrijke „publieke sector” met instemming van de bureaucraten gestaag verzwakt. 64 29 maart, 1972. 65 Het zelfde artikel in de Jerusalem Post duidt erop dat de NAVO de aankoop van de Gabriël raket overweegt als tegenhanger van de Styx raket, in gebruik bij de Warschau Pact landen. 20
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
Ta'as produkten overtreft zelfs de beschikbare hoeveelheden, en er is een achterstand van twee jaar voor geboekte orders.66 Bovendien is gemeld dat het israëlische arsenaal spoedig een automatisch geweer zal bevatten „waarvan gezegd wordt dat het beter is dan zowel de amerikaanse M16, als de Sovjet AK-47.”67 Het nieuwe geweer, ontworpen door Uzi Gal, de ontwerper van de Uzi, zal een gemakkelijk te exporteren artikel zijn, daar het, naar men zegt, hetzelfde kaliber kogel gebruikt als de M-16. 68 De israëlische wapenexporten, die naar verwacht wordt, tegen 1975 bedragen van tenminste 150 miljoen dollar per jaar zullen bereiken, kunnen niet los gezien warden van Israël's pogingen op lange termijn om in Derde-Wereldlanden te penetreren. Gedurende meer dan een decennium wordt nu reeds een complex samenstel van „technische hulp"programma's op de been gehouden — variërend van de opleiding van vakbonds- en regeringsfunctionarissen door het AfroAziatische Instituut van de Histadderoet, tot aan directe militaire hulp. In Afrika alleen al heeft Israël tot 1966 in dertien landen para-militaire trainingsprogramma's voor de jeugd uitgevoerd. Met soortgelijke programma's was men ook reeds begonnen in Bolivia, Ecuador, Costa Rica en Singapore. 69 In verscheidene afrikaanse landen betroffen dergelijke programma's ook directe militaire opleidingen. In Kongo (Kinshasa) ondernam Israël uitgebreide trainingsprogramma's voor de Kongolese para-troepen, dit terwijl de Verenigde Staten trachtten hun directe betrokkenheid na de installatie van de dictator Moboetoe, minder te benadrukken. Evenzo hebben israëlische militaire adviseurs in Chad het leger anti-oproertraining gegeven in de strijd tegen het Nationale Bevrijdings Front van Chad. In Ethiopië, waar israëlische vertegenwoordigers voortdurend geprobeerd hebben uitbreiding van de handel tussen de twee naties aan te moedigen, hebben de Israëlies de amerikaanse „Groene Baretten” als militaire adviseurs vervangen. Ook speelt Israël's grote militaire missie een belangrijke rol bij het in staat van paraatheid brengen van Haile Selassie's leger voor de strijd tegen het Erythrees Bevrijdings Front.70 66
Israel Export and Trade Journal, september 1970. Ta'as vermeldde tevens dat de export van de Uzi sinds 1967 vervijfvoudigd is. 67 New York Times, 15 september 1971. 68 Ibid. Deze eigenschap van het Storm geweer zou een nieuw bewijs vormen voor de oriëntatie van de israëlische wapenproduktie op amerikaanse normen. 69 Africa Research Group, „Israel: Imperialist Mission in Afrika”, Tri-continental, 15 (november 1969) (Nederlandse vertaling: Palestijnse Drukken en Herdrukken, jaargang I, nr. 3 (maart 1971) noot v. vert.) Deze programma's zijn opgesteld naar het voorbeeld van Israël's binnenlandse Gadna-programma, dat de jeugd voorbereidt op het leven in de „nahal” para-militaire grensnederzettingen). Dit wijdverbreide artikel richt zich vooral op Afrika, maar noemt ook Israël's penetratie in andere landen. 70 Afrika Research Group, „Israel: Imperialist Mission”. Tevens is het belangrijk Israël's uitwisseling van militaire kennis met Zuid-Afrika in beschouwing te nemen en de verkoop van Uzi's aan de portugese strijdkrachten in Afrika. (Dit laatste werd vermeld in The Guardian (New York), 11 mei, 1968). Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
21
Oeganda, waar Israël op grote schaal programma's voor de opleiding van legerofficieren en piloten had ontwikkeld, heeft nu waarschijnlijk een andere koers ingeslagen. In maart 1972 stuurde generaal Idi Amin, een leerling van het Israëlische militaire onderricht, plotseling de israëlische militaire en niet-militaire adviseurs weg, op de beschuldiging dat enige van deze „weldoeners” zich bezig hadden gehouden met intriges tegen zijn regering. Er moet op gewezen warden dat Israël, vlak na dit incident, de exportvergunning voor de levering van twee Aravaanti-guerilla vliegtuigen aan Oeganda ingetrokken heeft.71 In Azië is Singapore een van de voornaamste ontvangers van israëlische militaire hulp; dit land staat te boek als koper van het Gabriel anti-scheeps projectiel. Sedert 1966 voert Israël hier een militair opleidingsprogramma uit en voorziet het leger van tanks en elektronisch materiaal.72 Israël's „technische hulp” programma's, die voor het grootste gedeelte gefinancierd worden door het State Department en andere amerikaanse instellingen, zijn een natuurlijk bijverschijnsel van de pogingen om op lange termijn de handel met de Derde Wereld uit te breiden.73 Het is te verwachten dat dié regeringen die israëlische militaire en politie-opleidingsprogramma's geaccepteerd hebben, ook „israëlisch zullen gaan” als zij wapenaankopen doen. Door de verkoop van zulke verfijnde moordwerktuigen als de Arava, het Gabriëlprojectiel en RAGE (Radiation Amplification for Gamma Emissions) begunstigen de israëlische wapenfabrikanten Israël's opkomst als „subimperialistische” macht, een macht die de markten van de Derde-Wereldlanden penetreert, en intussen in hoge mate afhankelijk blijft van amerikaans en europees kapitaal. Dit is een verschijnsel waarmee rekeninggehouden moet worden door iedereen, die zich solidair verklaart met de wereldwijde strijd tegen het imperialisme.
71
Jerusalem Post, 29 maart 1972. Der Spiegel, 3 november, 1969, geciteerd door Hanegbi, Machover en Orr in „The Class Nature of Israel”, New Left Review, 65, p. 7. 73 „Israel: Imperialist Mission” (Tricontinental, 15) levert geen statistische gegevens betreffende amerikaanse steun aan Israël's „buitenlandse hulp”, maar het citeert verklaringen van Leopold Laufer, een zegsman van het State Department, in Israel and the Developing Nations: New Approaches to Cooperation (New York, 1968). 72
22
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel
23
NIEUWSBRIEF PALESTINA- KOMITEE
De vierde aflevering is zojuist verschenen. Zes afleveringen per jaargang. Abonnementen door overschrijving van f 7,50 op postgiro 2047409 t.n.v. Stichting Palestina-Publikaties, Amsterdam.
24
Dit is een ingescande en berwerkte kopie van het origineel