12-11-1948—12-12-1948 INDRAMAJOE Zaterdag 13 november 1948. De volgende morgen ga ik me eerst melden bij mijn baas Kapt. K. Daar krijg ik meteen de wind van voren. Ik had me gisteren bij aankomst gelijk moeten melden. Afijn, dat is te overkomen. Werk is er overigens niet voor me. Ik kan niet nalaten wat pinnig op te merken dat ze me dan beter in Cheribon hadden kunnen laten. Maar dat was niet in overeenstemming met mijn opleiding, volgens Kapitein K. Daar is niks aan te veranderen, dus maar niet mopperen. De hele boel irriteert me behoorlijk, maar dat komt natuurlijk omdat ik de afgelopen tijd behoorlijk verwend ben. Tot overmaat van ramp hoor ik van sergeant-majoor G. dat ik vanmiddag de weekdienst moet overnemen. Ik voel me, wat ze in soldatentermen ”zwaar genaaid” noemen. Zodoende heb ik een zin voor 14 dagen onweer met slagregen. Om drie uur moeten alle oo’s en off’s bij het hoofdgebouw zijn, voor een les theorie in samenwerking. Artillerie-infanterie. Een majoor van de artillerie, die helemaal geen talent heeft om theorie te geven, staat wat te raaskallen en om zijn onvolledigheid wat bij te spijkeren, krijgt iedereen een schriftelijke les uitgereikt. Hier ontmoet ik vaandrig A. die eens mijn sergeant instructeur was. Hij is nog steeds lang en een dienstklopper. (K.S I. Weert). Korporaal S. van de sluipschutters gaat tijdelijk naar Bandoeng. Dat betekent. nog minder oo’s om de weekdienst te draaien en andere klussen te doen. Zondag 14 november 1948. Als sergeant van de week begint de dag vroeg, zelfs ’s Zondags kun je niet rustig uitslapen. Toch werk ik me niet kapot vandaag. Naar mijn zin te oordelen, ben ik helemaal niet van plan me te overwerken. Ik had het goed naar mijn zin in Cheribon en deed er nuttig werk, waarom halen ze me daar dan weg om hier voor klusjesman te spelen. Maandag 15 november 1948. Maandagochtend ben ik voor dag en dauw in de weer. De kampbewoners wekken. Dat gaat gepaard met veel herrie want de meeste zijn niet gevleid als je aan hun klamboe komt. Maar volgens mijn principe hier, met een zacht lijntje is veel te bereiken. Vandaag wordt er een demonstratie gegeven van de samenwerking tussen Infanterie en artillerie. Ondanks mijn weekdienst moet ik toch mee, want het is heel belangrijk voor mij, volgens mijn chef. Ik ben er wel voor te porren, trouwens in patrouille verband trekken we naar de uitgangslijn. De weg naar Petjoek. Hier is ruimte zat op de uitgestrekte sawahs. De aanwezige infanterie wordt in linie opgesteld en zal na een artillerie bombardement moeten stormen, onder dekking van een rookgordijn. Ze beginnen met het inschieten van de stukken op een boom. Elk stuk vuurt een correctie schot en krijgt van de waarnemer via de radio de nodige correctie door. Als alle stukken zijn ingeschoten komt de vuurleiding aan de beurt. Een opgraving in een wal is het doelwit. “200 meter zuid” is het commando. Een doffe dreun en een moment later ieeee---beng, valt de granaat achter het doel. “50 meter oost” klinkt het nu. “Boem ieee…beng” nog steeds achter het doel. “50 meter oost, 8 graden”, klinkt het nu. Dof dreunen de schoten. Met een angstaanjagend gefluit komen de granaten over ons heen. Links, rechts,
voor en achter het doel komen de granaten neer. Twee treffen de afgraving dus het doel is geraakt. Nu moet een der andere officiers vuur leiden. Twee groene bosjes is nu het doel. Twijfelend geeft hij het commando. “500 zuid van inschietpunt”. Dat is te veel denk ik, 350 zuid oost was beter geweest. Het schot valt dan ook ver achter het doel. “300 noord” geeft hij nu door. Ook dat schot valt achter het doel, maar de richting is beter. Zo gaat het nog even door, tot eindelijk het bombardement kan beginnen. De batterij vuurt twee salvo’s af. Het doel heeft geen voltreffer gehad maar aangezien ze allemaal om het doel heen vallen wordt het voldoende geacht. De volgende vuurleider is beter, reeds na drie correcties ligt het vuur goed. Daarmee is dit spelletje afgelopen en kan de storm oefening beginnen. De wal wordt als de te bestormen doel aangewezen. Een paar correctieschoten en het bombardement kan beginnen. Een flinke regen van granaten daalt neer op de wal. Het is nu stormrijp en een honderd meter voor het doel wordt een rookgordijn gegooid. Dat is een eigenaardig gezicht. De granaten komen aangieren, ontploffen met een lichte knal boven onze hoofden en werpt elke granaat drie rookpotten uit. Elk salvo van vier granaten geeft dus twaalf rookbommen. De lege granaten komen bij de vijandelijke stelling neer. In korte tijd ligt er een dik rookgordijn voor de wal. Nu komt het commando “stormen” en de infanterie stormt naar voren. Ik ga ook de uitwerking van de granaten eens bekijken. De gaten vallen erg mee. Of de scherfwerking ook meegevallen zou zijn betwijfel ik. De tijd is weer gekomen om af te nokken. In patrouille verband lopen we terug, ik bedoel de infanterie, want ik rijd keurig met een auto mee. Dat hou je altijd langer vol bij deze temperatuur. Is vandaag 15 november. Na het eten krijg ik een briefje. Om één uur moet ik met 7 geweren bij de Overste zijn. Waar haal ik zeven geweren, en hoe kom ik bij de Off. mess. Ik heb weinig tijd om na te denken en grijp daarom de MT sergeant in zijn kraag. Nu de geweren nog. Er zit niets anders op dan de geweren van de jongens te lenen. Om één uur ben ik waar ze me verwachten. Nu hoor ik ook wat de bedoeling is. De overste gaat met zijn gasten, twee majoors van de RVA en nog een overste en enkele officieren op krokodillen jacht. De grote baas wilde zeker zijn van buit ha, en daarom moest ik sergeant sluipschutter mee. “Waar is de munitie?” vraag ik, want ik heb alleen mijn eigen bandelier met 50 patronen bij me. “Je had toch wel kunnen begrijpen dat je ook munitie mee moest nemen”, protesteert de overste. “Op het briefje stond zeven geweren meebrengen” verweer ik me. Hoe het ook zij, er moeten patronen komen, dus haal ik de gewenste bandelieren op. Het is tegen twee uur als we in de gereed liggende prauwen zitten en de Tjimanoek afzakken. Daar zitten veel krokodillen. Voor donker moeten we terug zijn anders wordt het te gevaarlijk in verband met de ploppers. Ik haal het beeld van de stafkaart in mijn hoofd. De monding van de Tjimanoek is zeker 14 km. dat heen en terug in 4 à 5 uur. Dat wordt niks, denk ik. Zover is het niet wordt er beweerd. Ik vind het wel goed en een beetje grijzend om het gebabbel van de heren, zit ik van de prachtige natuur te genieten. Er is niet veel water in de kali en soms raken we zowat de grond. Het wordt drie uur en er is nog geen monding te bekennen. Zo nu en dan roeien we zelf ook eens, dat is wel grappig. Maar krokodillen.tidah adah. Enkele mooie fel gekleurde geel en blauw gekleurde vogels vliegen op, uit de oever begroeiing. Tegen vier uur is er nog steeds geen monding met krokodillen te bekennen. Nu beginnen de “heren” toch te rekenen of ze nog verder kunnen als ze tijdig terug willen zijn. “Ik snap er niks van” zegt een der heren, “de korporaal zei dat het maar een kilometer of 4 was. Daar moet ik hem toch nog eens over spreken. Laten we eens aan wal kijken of we wat kunnen zien, stelt iemand voor. Een goed idee. Eerst landen we op de rechter oever. Na een flinke worsteling met de oever begroeiing sta ik op de kalidijk. Zover ik kan zien, en dat is verscheidene kilometers, zie ik niets dan boes-boes en droge sawah grond. Ideaal om varkens
te jagen, maar zee is nergens te bekennen. Dan naar de linkeroever. De kant is hier niet erg best te bereiken. Ik neem een sprong en beland in de modder en val op mijn gezicht, waarbij de tromp van mijn geweer in de modder prikt. Na al die ellende te hebben overwonnen, klim ik met achter me nog een heel stel, de oever op. Hier is een kampong die ons uitzicht belemmert. Ik loop een eind de dijk af en zie dan een uitgestrekt sawah met daar achter weer kampong. Het is intussen dik vier uur en we besluiten terug te keren. Maar eerst even onze dorst lessen met klappermelk, Daar wordt je slap van in je knieën, zegt men, maar daar heb ik nog nooit iets van gemerkt en toch heb ik al vele klappers weg gewerkt de afgelopen maanden. We aanvaarden de terugweg, tegen de stroom op en dat gaat niet half zo vlug als stroomopwaarts. De overste heeft zwaar de smoor in en ik heb wel enig leedvermaak. We komen aan een stuk, waar de linkeroever niet zo begroeit is. Met een lang touw laten we de prauwen nu slepen. Dat schiet een stuk beter op. Tussen de zandbanken door manoevreren is een mooi werk. Soms gaat onze prauw gevaarlijk scheef als we wat al te schuin op de trekrichting komen. Zo, roeiend en slepend komen we toch vrij vlot in de goede richting. Niettemin is het toch half zeven voor we de brug in Indramajoe bereiken. Het begint al knap te schemeren. Met een bedankje en dito bandelieren kan ik afnokken. Ik hang de bandelieren om mijn nek, en elke schouder vier geweren. Alzo afgeladen sjouw ik naar het kamp met knikkende knieën en dat niet van de klappermelk, maar van het gewicht en van het lange zitten in de prauw. Niettemin heb ik me kostelijk geamuseerd en ben direct in, om het nog eens over te doen. Maar dat zal voorlopig wel niet nodig zijn!. * * De volgende dag weer gewoon weekdienst. Ik vind dat een vervelende klus. Het begint al met het ochtend appèl. Er is geen mens die zin heeft om op te staan. Ik neem het niet al te nauw, want veel jongens hebben toch niks te doen, waarom zou je dan vroeg op staan.
Woensdag 17 november 1948.
Woensdag begint de natte moesson al aardig op te spelen. Het water in de Tjimanoek begint al aardig te stijgen. Vorige week was het nog een kabbelend stroompje maar nu bruist het water al met vaart door de kali. Ik heb nog steeds de pest in. Het loopt niet lekker. Het begon vanmorgen vroeg al. De wachtcommandant vergat de MT. sergeant te wekken, die vroeg weg moest. Ook het keukenpersoneel was te laat gewekt waardoor het eten te laat klaar was. Vandaag 18 november. Ik hoor van sergeant majoor G. dat er een plan is om een eigen Bat.kantine te bouwen. Dan zijn we niet meer afhankelijk van de E.M. kantine en dat heeft zijn voordelen. Wegens gebrek aan zinnig werk mag ik ’s middags exercitie geven wat ook al niet in goede aarde valt. Noch bij mij noch bij de jongens. Vrijdag 19 november 1948. Ik hoor dat de jongens op de foeragewagen gisteren geschoten hebben vanaf de auto en dat valt niet goed bij de baas. Ze krijgen dus prompt een rapport aan hun broek. Ik verwacht
trouwens ook narigheid met vaandrig A. die ken ik nog uit Holland. Het is een echte dienstklopper. Hij is de nieuwe officier van Piket en is van plan de bezem eens flink door de troep te halen. Alles moet op tijd en organiek en de tenues moeten volgens voorschrift, enz. enz. Zaterdag 20 november 1948. Ik ben op tijd en begin de jongens wakker te maken. Veel gekanker natuurlijk. Dan komt de wachtcommandant op me af. Er moet morgenappèl gehouden worden, zegt hij. “Weet jij waar ik de sergeant van de week kan vinden?” Ja, dat weet ik wel, dat ben ik dus. Iedereen moet op het ochtend appèl aanwezig zijn. De officier van piket neemt het appèl af. Zorg dat je er bent. Ik doe mijn best, hoor zeg ik. Bij het ochtendappèl wordt de troep geïnspecteerd. Dat levert 5 jongens een rapportje op. Ze voldoen niet aan de gestelde eisen. De officier van piket draagt me op de rapporten voor de middag in te dienen bij de compagnie commandant. Nu ben ik niet en nooit van plan geweest om, één rapportje te schrijven. Als er wat is dat me niet aanstaat dan zeg ik dat wel tegen de betrokken persoon, maar rapportje schrijven of er mee dreigen, nee dat is niet mijn stijl. Maar ja, ik zit nu wel met die rapportjes in mijn maag. Ik besluit één rapport te schrijven en begin aldus: In opdracht van de officier van piket, de vaandrig A. rapporteer ik het volgende: Daarna volgen de namen en de overtredingen van de betreffende manschappen en teken met: De sergeant van de week. Sergeant L Vervolgens breng ik het rapport op het bureau van kapitein k. Daarmee is mijn humeur weer tot het nulpunt gedaald en kanker ik tegen iedereen die in mijn vaarwater komt. De kali is weer fors gestegen en tegen de avond regent het weer enorm. Ik hoor dat stroomafwaarts de kalidijk stuk is. Maar goed de week is weer voorbij en ik ga naar mijn huisje, waar ik met een collega woon en probeer alles te vergeten. Na het eten en het avondappèl duik ik vroeg onder mijn klamboe. Zondag 21 november 1948. Vandaag ben ik voor de laatste dag sergeant van de week. Met de reveille is het weer net als altijd. Iedereen komt uit bed als hij zin krijgt en aangezien er geen officier van Piket te bekennen valt laat ik het maar zo. In de loop van de morgen komt sergeant-majoor G. zich weer met mijn bezigheden bemoeien. Dat is een oud conflict tussen mij en hem. Dat speelde al in Bergen op Zoom voor ons vertrek. Ik leidde toen de sluipschuttergroep op, en dat deed ik op mijn eigen manier. Ook toen vond sergeant-majoor G. dat het zijn taak was er op toe te zien dat dat goed gebeurde. Hij wilde toen dat ik me hield aan een programma dat hij zou opstellen. Dat weigerde ik toen, omdat ik vond dat hij zich niet moest bemoeien met dingen waar hij geen verstand van had. Maar hij was van mening dat ik onder de staf cie, viel dus ook onder zijn verantwoording. Ik heb hem toen proberen wiis te maken dat ik onder de bataljon staf viel en alleen administratief onder de staf cie. viel. Daar wilde hij niets van weten en beval mij zijn orders op te volgen. Dat pikte ik niet en ben toen naar de bataljon-adjudant gegaan, een kapitein van L. en heb hem de situatie uitgelegd. Hij vond dat ik gelijk had en dat ik alleen aan hem verantwoording hoefde af te leggen. Hij stelde voor dat ik elke week een dienst rooster bij hem zou indienen en verslag zou uitbrengen van de vorderingen. Hij zou persoonlijk sergeantmajoor G. op de hoogte brengen van zijn besluit. Het conflict met G. zat dus nogal diep met veel oud zeer. Het lag nu wat moeilijker omdat ik bij de staf cie. was onder gebracht. Ik heb hem er toch nog eens aan herinnerd dat ik bataljonstaf was en geen staf cie. Maar het dienstrooster van de staf cie.met de inwendige dienst betrof wenste ik uit te voeren. Wat de
sluipschuttergroep betrof val ik onder de bataljon-commandant en ben alleen aan hem verantwoording schuldig. Het blijft dus een chronisch conflict zolang ik in de buurt van de staf cie. ben. Ik hoor dat alle compieën deze week vertrekken voor opleiding naar andere balajons om ervaring op te doen. Ze gaan voor een dag of 14 naar de E.M. De eerste en de ondersteuning cie onder 3-1 RI en 3e en 4e cie gaan naar het Koeninganse onder 3-12 RI. De 2e cie zit in Batavië voor wachtdiensten. Begin december als ze terug zijn worden de buitenposten van 3-1 RI door ons bataljon overgenomen. Maandag 22 november1948. Ik draag de weekdienst over aan mijn opvolger. Het is nu lekker rustig zonder te veel gezeur aan mijn kop. ’s Avonds gaan we naar de passar en naar de kantine van 3-1 voor een pilsje en een spritskoek. Daar ontmoet ik soldaat K. van de kwartiermakers. Hij leert voor kantinebaas om straks onze eigen kantine te kunnen beheren. Dat is een goede job voor K., want een gevechtssoldaat is van hem absoluut niet te maken.
Indramajoe.23-11-48 Beste broer, Hier is weer een brief uit de Far East met de beste berichten die redelijkerwijze mogelijk zijn. Ik maak het nog steeds goed, wat ik gisteren van jou in je brief heb gelezen. Jammer dat je die fotootjes al gestuurd hebt, want ik had al een beschrijving van de foto’s naar thuis gestuurd. Ze zijn wel goed gelukt al zijn ze niet allemaal even duidelijk. Ik zal ze weer terug sturen met deze brief, want als je precies weet waar het is dan zijn ze nog mooier.Morgen ga ik met de auto mee naar Bandoeng, dan neem ik, denk ik, mijn toestel weer eens mee. Ik heb er nog een rolletje opzitten. Ik hoop dat het een beetje droog weer is, want we zitten nu in de regentijd. Vandaag gaat het goed. Eergisteren heeft het de hele dag gestortregend. Gisteren ging het ook nogal. Het is nu niet zo warm meer. Als het pas geregend heeft is het zelfs koel. ’s Nachts is het een en al leven. Krekels, padden, vleermuizen, nachtzwaluwen en duizenden insecten in tientallen soorten. Al die muggen, torren en vliegende mieren, enz. komen op de lamp af. Zondagavond was het zo bar dat we de lichten moesten uitdoen. Dit was een goede methode: een paar kranten in brand steken en dan de lamp uit. Alles vloog dan het vuur in. Even later waren er echter weer evenveel. Gisterenavond hadden we wat nieuws bedacht. Verlopen olie in een paar blikjes voor de ramen en de deur en in brand steken. De stomme diertjes vlogen dan eerst op het licht van de oliepotjes af en verbrandden. Ook de walm konden ze niet goed hebben. We hebben daarbij nog een rare stunt uitgehaald. Bij het overgieten van een bus vuile benzine in een fles viel er een deel op de grond.(beton). Er bleef ook nog wat over en dat hebben we er ook nog bijgegooid. Toen de brand er in. De vlammen werden steeds groter en groter en stonden tenslotte tegen het plafond te roosteren. Het plafond is van bamboe(bilit) dus je snapt wel dat we hem even knepen. Een bus koffie dreef de vlammen uit elkaar. Het plafond was gered, maar nu stonden de stoelen midden in de vuurzee. Nu, het liep goed af en we hebben er na afloop hard om gelachen. Zo zijn soldaten. Maar we hebben geen mug meer gezien. Ik ga er
maar weer mee stoppen, want mijn blad is zowat vol. Doe de groeten aan de rest en tot de volgende brief maar weer. Je broer, Leen. Behalve brieven schrijven heb ik ook mijn revolver eens goed schoon gemaakt, want morgen ga ik mee naar Bandoeng en dan neem ik dat ding mee. Ik zit alleen in de kamer, dus niemand stoort me. Na het schoonmaken stop ik de patronen weer in de trommel. Dan maak ik een stomme fout, ik span de haan. Als de haan niet gespannen is gaat de trekker vrij zwaar, omdat je met de trekker ook de haan spant. Maar nu had ik de haan met de hand gespannen. Ik stootte de trekker en BAM ging er een schot af. Ik schrok me rot. De kogel was door de leuning van de stoel, waar ’s avonds mijn collega zit, en de muur naar buiten gevlogen. Ik ben snel buiten gaan kijken, maar daar was niemand gelukkig. Nog gelukkig dat mijn collega niet thuis was, ik zou hem zo overhoop geschoten hebben. Een ding is zeker, het is een effectief kanon! Deze avond eten we aardappelen, maar dat betekent wel dat de beschikbare jongens moeten aantreden om aardappelen te schillen, wat met het nodige gekanker gepaard gaat. Na het eten nog wat lezen en maar weer vroeg naar bed. 24 november 1948. Nu ik geen weekdienst heb kan ik mooi een keer mee met de MT naar Bandoeng. De route gaat via Cheribon en Kalipadang. Dat is wel een mooi ritje. Alleen het weer werkt niet erg mee. Het regent geregeld en dat maakt het een natte en ook koude expeditie. 25 november 1948. We hebben bij ons Bat. een groot tekort aan stoelen, vooral nu de kantine bijna klaar is. Verder moet er voor de kantine drank worden ingeslagen. Dus word ik met nog een paar man naar Cheribon gestuurd om een en ander te regelen en contact te zoeken met luit. v.Z.. Want zei de kapt.:”Jij bent daar bekend. Dus nemen we de jeep en om 1 uur vertrekken we”. Het is al net als gisteren buiig weer en als we Cheribon naderen nadert er ook een tropische bui. De lucht wordt inktzwart en het begint al te spetteren. Als we de eerste huizen passeren gutst het water naar beneden. De chauffeur parkeert de jeep aan de kant en we vluchten naar het dichtstbijzijnde huis. Maar dat staat 50 m van de weg af. Als we de waranda bereiken staan we al tot onze knieen in het water en er is een draad meer droog aan ons lijf. Zo’n bui heb ik mijn leven nog niet meegemaakt. Na een half uurtje is het voorbij. In de kortste keren is ook het water van de straat verdwenen. De afvoergoten langs de straat zijn dan ook een meter breed en even diep. Na een paar uurtjes hebben we de zaken geregeld en luit.v.Z. zorgt voor transport. We zijn weer mooi voor donker thuis. Ik moet nog even een horloge wegbrengen. Dat heb ik vanmorgen gerepareerd. Dat kwam zo: Een poosje geleden was kapt.K. zijn wekker defect. Ik zei toen langs mijn neus weg, dan maak je het toch. Dat kon hij niet, zei hij. Ik wil er wel eens naar kijken, zei ik toen en als er niets echt stuk is dan loopt hij weer zo. Ben je dan klokkenmaker, vroeg hij. Nee dat niet, maar ik heb wel wat technisch inzicht. Nou en toen moest ik er naar kijken. Nu hadden we thuis in Holland nogal eens oude wekkers uit- en in elkaar gezet, dus nam ik de uitdaging aan. Het kostte me niet al te veel moeite om het ding weer aan de praat te krijgen. Sindsdien weet iedereen dat ik verstand van klokken heb en
regelmatig krijg ik dus het verzoek om naar een klokje te kijken. En aangezien een horloge ook een klokje is, krijg ik ook die regelmatig ter reparatie aangeboden. Nou, meestal is het vuil, dus met benzine of spiritus kom je al een heel eind. Verder goed kijken waar het mechanisme hapert en met een speld en een vergrootglas kom je een heel eind. Zodoende werd ik bat. klokkenreparateur. Vrijdag 26 november 1948. Sergt. B. van de MT heeft de weekdienst dus heb ik rust. Die rust is van korte duur, want sergt. B moet morgen naar Bandoeng dus moet ik de weekdienst overnemen. Dat vindt kapt. K. Ik heb daar andere ideeen over, maar dat zal wel weinig helpen. Ik zeg tegen kapt. K.: “Als je geen ander werk voor me hebt, ga ik, geloof ik, maar terug naar Holland.” “Maar je zit hier toch goed”, aldus kapt. K. “Dat kan wel zo zijn kaptein maar ik verveel me dood en bovendien heb ik de pest aan weekdiensten. In een kazerne in Nederland is dat wel te doen, daar is regelmaat maar hier is niks geregeld, iedereen doet maar wat of is zoek. Kamerwachten en etenhalers moet je overal gaan zoeken of ze zitten als bewaking op een auto naar Bandoeng. Dat is geen werk. Dus kaptein, als je niets anders voor me weet ga ik naar huis”.
Zaterdag 27 november 1948. Vandaag kan ik aan de kapt. melden dat er eten tekort is. Nou die is woest en scheldt de korperaal en de koks uit voor alles en nog wat.’s Avonds moet ik de wacht afleveren bij de officier van piket. Twee man ontbreken, die lever ik erbij op een briefje. Ik zeg: “Zoek het maar uit, ik weet niet waar ze zijn”. Die avond wordt ook de nieuwe kantine geopend. “Het trefpunt” heet het. Bij de bouw en afwerking heb ik afgelopen week nog wat hand en spandiensten verleend dus ga ik ook naar de opening. Het meeste werk is verzet door sergt.-majoor G. Zeker wat schilderwerk en versiering betreft. Een pluim verdiend hoor! Maandag 29 november 1948. Als sergt.van de week moet ik ook de koks ’s morgens wekken. Ik heb ze zaterdag al verteld dat ik kamerinspectie houd na de reveille. De reveille veroorzaakt als gewoonlijk veel gekerm en gezeur. Over een half uur inspectie, zeg ik, zorg dat de boel in orde is. Maar dat dat ook zo zal zijn dat geloofd niemand. En dat klopt. Sommigen zijn nog niet eens uit hun bed, wat mij de gelegenheid geeft om eens ouderwets uit te pakken.Het gevolg is dat ze binnen de kortste keren voor hun bed staan. Ik geef de korperaal nog een extra uitbrander en de waarschuwing dat het in het vervolg wat vlotter moet en daarmee is voor mij de kous af. Vaandrig v.P. komt me vertellen dat ik voor vannacht wachtcommandant ben. Dat heeft tot gevolg dat ik, als sergt. van de week, de wacht bij mezelf, als wachtcommandant moet afleveren. Ik haal de jongens voor de wacht op en marcheer ze af naar het wachtlokaal. Daar meld ik de wacht aan de denkbeeldige wachtcommandant, doe 2 passen voorwaarts, maak rechtsomkeerd en meld aan de dan denkbeeldige sergt. van de week dat de wacht in goede orde is overgenomen. De hele vertoning verooorzaakt nogal wat hilariteit bij de toeschouwers, maar een grap is nooit weg.
Woensdag 1 december 1948 . Vandaag is er te weinig brood. 1 brood voor 5 man. Zo erg is het nog nooit geweest.Ik besluit luit.v.Z. in Cheribon te bellen. Die klaagt steen en been over de opgave van de sterkte van het bat. Als ze niet de juiste sterkte doorgeven hoe moet ik dan weten hoeveel brood ik moet bestellen. “Hoe deed jij dat dan?”vroeg hij. “Nou je weet toch hoe groot het bat. is. Als de sterkte erg afwijkt bel je toch de post op. Ze hebben allemaal telefoon. Verder neem je de opgave ruim, dat brood komt heus wel op. Je moet gewoon wat creatief inkopen, dan heeft het burgerpersoneel ook nog eens wat extra’s.”
Donderdag 2 december 1948. Vandaag krijgen we les in het gebruik van de geweergranaat. Dat is een granaat met een holle lading, zoals bij de piat, dus pantserdoorborende eigenschappen. De granaat wordt afgeschoten met behulp van een schietbeker, die met een bajonetaansluiting op de tromp van een geweer wordt geplaatst. Hij wordt met een speciale gaspatroon gelanceerd. Draagwijdte is 200 meter. Het effect is een hele harde knal en een groot doordringingsvermogen, tot 2 1/2 cm staal. In de grond slaat hij een gat van 15 a 20 cm in doorsnee en 30 tot 40 cm diep. Of het een bruikbaar wapen is zal nog moeten blijken. De korte dracht is wel een nadeel maar de harde klap een voordeel. Vrijdag 3 december tot vrijdag 10 december 1948. Een week als alle andere de laatste tijd. Er gebeurt niet zoveel anders dan anders. Vandaag hoorden we dat kapt. Boltjes van de EM gesneuveld is. Dat was een oude rot en een doordouwer. Mijn weekdienst zit er ook weer op. Er zijn zaterdag in Kp.Petjoek beschietingen geweest ’s nachts. Deze week komen ook de compagnieen weer terug die op oefening zijn geweest vanwege de voortgezette tropenopleiding. ‘s Maandags moet ik weer op wacht en Sint Nicolaas gaat niet door. De snipers rijden nogal eens mee als autobeveiliging. Dat verdrijft de verveling een beetje. Woensdag krijg ik een graafkarwei opgedragen en moet ik op zoek naar schoppen. De volgende dag krijg ik te horen dat het graafwerk niet doorgaat en kan ik mijn schoppen weer inleveren. Mijn revolver heb ik deze week verruild voor een fototoestel. Morgen gaat het bat. naar de buitenposten. Donderdag horen we dat kapt. Wieringa gewond is geraakt en vrijdag dat hij dat niet heeft overleefd. Met kapt. Wieringa heb ik in onze kwartiermakerstijd nog eens een nachtpatrouille gelopen. Zo zie je maar hoe wisselvallig het militaire bestaan is.
Beste broer,
Indramajoe, 7 december 1948
Hier is weer een brief uit de Far East met het laatste nieuws. Het is niet veel, ik zou niet weten wat. Het is nu toch echt natte moeson hoor. De kali heeft nog nooit zo hoog gestaan als gisteren. Nog 1 meter van de kruin van de dijk. Gisteren zijn ze ook begonnen water op de sawahs te laten. Ze hoeven alleen maar de sluisjes in de rivierdijk open te draaien. Dan loopt het water via greppels en slootjes over de droge velden. Als die goed doorweekt zijn kunnen de mensen met behulp van een soort cultivators met karbouwen ervoor de grond omwoelen. Is het eenmaal goed omgeploegd dan kunnen ze later rijst (padi) planten in de modder. Dat wordt vaak gedaan door de vrouwen. De sawahs blijven onder water staan tot tegen de oogst, maar dan zijn we al weer enige maanden verder. Hier regent het nog maar weinig. Dat de rivier zo hoog staat komt door het water van de bergen. Tegen de bergen op regent het veel meer en dat water stroomt door de rivieren naar beneden en komt zo in het djatibos en op de sawahs. Je kunt overal aan merken dat de regentijd is aangebroken. De nacht is, in tegenstelling met het begin, vol leven. Kikkers, krekels, sprinkhanen, kevers, slangen, hagedissen, vogels, alles laat zich horen. Veel slangen, van de grootte van een paling tot de grootte van 2 a 3 meter. Er bloeien nogal bloemen en er is meer wind. Ik zit een beetje te slapen hoor, want ik zit op wacht. Als je de hele nacht wakker bent geweest heb je ’s morgens best wel slaap in deze warmte.Veel actie is er niet geweest deze week. Een paar patrouilles beschoten, verder niets. Gisteren ben ik voor het eerst in een klapperpalm geklommen en heb ik er klappers uitgehaald. Ik heb niet de hoogste boom uitgezocht natuurlijk, maar toch was ik best moe toen ik weer op de grond stond. Aan belangstelling uit de omgeving heb je bij zo’n klusje geen gebrek. Ik zou zeggen, tot de volgende keer maar weer. Je broer, Leen. Zaterdag 11 december 1948. Gisteren hebben de verschillende compagnieen de buitenposten van 3-1RI (de EM) overgenomen. Vandaag gaat een groep officieren de posten controleren, want als officier moet je toch weten waar je soldaten uithangen. Ik moet dus mee als beveiliging. Maar vlug wat eten, mandien, scheren en weg. Juist op tijd kan ik me melden bij de baas. Met een aantal jeeps doen we de ronde langs de posten: Kota Indramajoe, Karanampel, Djatibarang, Terisi, Losarang, Haoergeulis, Eretan-Wetan en Soekamelang. Overal zijn ze bezig zich te installeren voor hun nieuwe taak. Het is een hele expeditie. Als we terug zijn ben ik nog net op tijd om een injectie te halen bij de dokter. Vervolgens word ik bij kapt. K. ontboden en daar krijg ik te horen dat ik met de sluipschuttersgroep wordt gestationeerd in Soekamelang. Daar is vaandrig T. ook met een radiopost geplaatst. Verder ligt daar een groep oude KNIL, die we overnemen van de 3-1RI. Die zijn met hun gezinnen gelegerd op een rijstpellerij. Ik moet de jongens informeren en vervolgens naar Djatiebarang om een reisorder. Ik ga vroeg naar bed, want de volgende morgen is het vroeg dag.