15 Juli 1923
No. 13
Zes en Twintigste Jaar^ané
e
ilNDISCn BOUWKUHDIÖ i^TUDSGtlRIFT • ^
DfdEH DERLAHD5CH-INDIÈ •••• • • J
Uitgrefster ^ D e V e r e e m g i n g van B o u w kundigen in N e d - I n d i ë .
• • •
Redacteur: J. H. ANTONISSE.
Gedrukt b i i : G. K O L F F 6 C o . , Batavia —Weltevreden.
Hoofd-Techtt. Dienst Grond^Woningzaken, Batavia.
£ • ••••••••••••••aBaBHBResaaaHBHaaiBBaaBiiinnDBBiiKciswMnaRaBxivaB
Voor plaatsing van advertentie's zich te wenden tot den vertegenwoordiger voor Nederlandsch-Ind g^Hi J. DE JONG, Reiniersz Boulevard 84, Soerabaia. ^H I N H O U D : Correspondentie. — Waarop we ons moeten voorbereiden — Mutaties ledenlijst enz — Kasstaat. — Toelichting kasstaat —Uit het V.V. L. — Ontvangen stukken. — Examen bouwk Opzichter. — Personeelsinkrimping bij de B.O.W. — Ons Jutiileumnumraer. - Uit andere en Technische Tijdschriften.— Briefonderwijs. — Landmeten en waterpassen. — Resultaten van het Technische onderzoek enz — Voordracht gehouden te Weltevreden door den Heer H G. Nieuwenhuis op 20 en 29 Mei 1923. — Mutat es technisch personeel. — Advertenties.
Uit alles blijkt, dat we er nog niet zijn, hoeveel verrassingen — in dezen zin — zijn ons nog weggelegd, alvorens alle voorstellen die de Commissie uitwerkt bekend zullen zijn?
MUTATIES LEDENLIJST ENZ.
: :
A. LEDEN. 11 R. Poedarmo,
CORRESPONDENTIE. V. v, B. lid. Stukken waarvan de naam van den inzender niet bekend is, worden nooit geplaatst.
1 j
WAAROP WIJ ONS MOETEN VOORBEREIDEN.
: j
De Srildr scommissie heeft bij de samenstelling van die schalen, die zij neerlegde in de Eerste nota het salaris van de Opzichters en Aichitecten B. O. W. vastgesteld aan de hand van die welke zij billijk achtte voor de Inlandsche bestuursambtenaren. Hoe het oordeel der leden en het H. B. daarover was kan men weten uit de besprekingen in ons orgaan. Thans wordt ons van zeer betrouwbare zijde medegedeeld, dat overwogen is een herziening van de schalen vooral die betrekking hebbende op de opzichters B. O. W., omdat deze in vergelijking met die van de Inlandsche B. B. ambtenaren en zelfs ook van die der onderwijzers te hoog zyn gesteld. Dit geeft te denken, het H. B. moge niet ruste alvorens hij de geopperde meening als absoluut onjuist —en onaanvaardbaar—heeft weersproken.
21 22 23 24 25
R ij g e k 0 m e n. Ond. O.iz. B. 0 W.
Buitenzorg
Afgevallen. J. C. van der Hoeven, Opz. B, 0 . W . overleden. H. R. Soemolang, pensioen. H. C. van der Veen, Bjocja 0. J. Eggink, „ „ Semarang. F. C. Gerrits, Arch. „
B. DONATEURS. ( g e e n e). C. ABONNE'S. B ij g e k o m e n. 6 N.V. B. O W. Mij., Garene 7 L. Th. Derk.«, Bouwkundige
Bandoeng Rotterdam.
Afgevallen. 25 M R. Wolrabe, Oud Arch B. O. W. Malang 26 E. Koopmans. Leeraar M. T. S. Bandopng. 27 G . J . Dommerholt, Opz. N. I . S . Ijepoe. 28 A.C. Neijndorff, Kotaboemi Lampongs. GEVRAAGDE ADRESSEN . . • > • E. Bas, O. Opz. B O.W. laatst G. W Boprs, „ „ „ J. Laanbroek, Arch Genie „ P. Langelatn, Opz. B O W. „ R. Soejoedi, O. „ „ „
> • • • • Malang. Weltevreden. Holland. P idang. Probolinpgo.
De administratie van het I.B, T. houdt zich ten zeerste aanbevolen, indien een der lezers het adres van bovenstaande personen kan opgeven. Een verhuiskaart is voldoende.
262
Si
o lOO l o (M l o CX3 CO >o (N l o c o
I o I I (M I. ö ei ö ^ -H
OCR - ; "^ i« r r T-i era
1 I ri; l_in co" l O C~ l O (N
I tg
I "* • . - ; .'^. 1 I (N wd c o lO" CD ' CD C (N
O in co' LO CQ
O CO co os ^
O I lO I l O I. c-; I. ö » o co' l o ' lO t cN CM
O <Ji «o co i>i t -* o co
O
i ^ (MqS>( • * CO O
(N CO lO (M
03 iX>
lO lO o
0 0 ^
^H
0coo 2
I lO O O o lO I O i i C » 0 t ^ LO
M i l l
lo "-i '^" C-' SB oJ I I
l O IN > 0 >0 r H T H
lO _
I lO I T)(
coco
d
'
'
. 1 1
I cJ I
!N
-H
I
I II
(N X CD CO (N
2 0 Kr
co"o-*öc-- I I 'S I 5 C 0 - * - H l O tN
(ji co oi> !N lO Ol (M
I I 11 I
O O o B o o
cö o
lo CO o:' lO CD CD CO
o
in lO (M oo' lO lO --1
S
'5
O Ift
l e l t "
ël
I e - ; l_ CD l o cri l o c d (M 0 1 C - O i
o i o r - c D c o i o
o i o O ' - j
Tj
^ '
'
'CD S
kO
I
' C O Ö
OJ CO c o
263
TOELICHTING KASSTAAT I e HALFJAAR 1923. ONTVANGSTEN. Op bijna alle posten, ook betreffende de uitgaven, moeten over de maand Juni nog verschillende bedragen in de maand Juli worden opgenomen, zoodat een juist beeld van onze financiën over de helft van 1923 niet volkomen in de kasstaat is weergegeven. Trots dit feit is echter bijna de helft der begrooting aan ontvangsten, reeds binnengekomen hetwelk in vergelijk met vorige jaren een zeer goed resultaat is. Post voor post bekeken geeft dan ook de inkomstenzijde geen reden tot nadere beschouwingen. Alleen willen wij even de aandacht vestigen op de i ost contributie die alweer het slechtst naar voren treedt. UITGAVEN. Omtrent de uitgaven is het beeld post voor post bezien minder mooi. Wat namelijk is het geval. In het begin van het jaar is de post „Nadeelig saldo 1922" dadelijk geheel aangezuiverd en dat bedrag heeft natuurlijk op alle andere posten een flinke druk uitgeoefend. Hierdoor moest het betalen van rekeningen soms even uit middelen van andere fondsen plaats vinden. Met elke maand echter wordt deze toestand beter en als onze achterstalligen nu maar eens flink uit den hoek komen dan is te voorzien dat het 2e halfjaar mede een goed verloop kan krijgen. OVERIGE FONDSEN. Slechts weinige bijdragen mochten wij daarvoor boeken, hetwelk als gevolg der tijdsomstandigheden zeker te billijken is. Op den kasstaat vinden wij de stand der fondsen gespecifiseerd. BIJDRAGEN GRAFSTEEN WIJLEN COLLEGA VAN DER HOEVEN. Op de jongst gehouden Alg. Verg. werd het besluit genomen, dat van het steundfonds f 150.- zal worden afgestaan, tot het plaatsen van een eenvoudige steen op het graf van onzen overleden collega van der Hoeven. Aan de leden thans hierbij de oproep om naar krachten bij te dragen tot verhooging van dit bedrag. De eerste staat van ontvangsten over Juni 1923 vinden wij hieronder. Steunfonds. V. v. B. f 1 5 0 . K te W. „ 10.H. D. te B. „ 10— f 170.H. A. Th. DERKS.
UIT HET V. V. L. Bezoekt allen de Algemeene Vergadering van het V. V. L. op Zaterdag en Zondag a.s. in het Logegebouw Vrijmetslaarsweg te Weltevreden. ONTVANGEN STUKKEN. Uittreksel
uit het Register der Besluiten van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Batavia,
den Isten Juli 1923.
Gelezen het verzoekschrift, gedagteekend Weltevreden 12 April 1923 No. I02/B van de Vereeniging van Bouwkundigen in Nederlandsch-Indië, houdende het verzoek om aan het thans dienende Corps Architecten, opzichters en onderopzichters bij den dienst (jer Burgerlijke Openbare Werken gerekend van 1 januari 1923 de bezoldiging en titulatuur toe te jjennen, als voorgesteld door de Commissie, ingesteld crij het besluit van 14 Januari 1920 No. 16.
Overwegende, dat in afwachting van de totstandkoming der thans in voorbereiding zijnde algemeene salarisherziening, geene incidenteele positieverbeteringen ter hand zullen worden genomen. Is goedgevonden en verstaan: Aan de verzoekster te kennen geven, dat geen termen zijn gevonden tot inwilliging van haar bovenomschreven verzoek. Uittreksel dezes zal worden verleend aan de verzoekster, tot inlichting. Stemt overeen met voorz. Register; De Gouvernements Secretaris, (w. g.) ONLEESBAAR. Aan de Vereeniging van Bouwkundigen in Nederlandsch-Indië, te Weltevreden.
•EXAMENS BOUWKUNDIG OPZICHTER I i EN BOUWKUNDIG TEEKENAAR. : Voor het examen Bouwkundig Opzicnter — in Nederland — hadden zich dit jaar 190 kandidaten aangemeld, van hen deden er 130 volledig examen, terwijl daarvan aan 33 kandidaten het diploma werd uitgereikt. Voor het examen van Bouwkundig Teekenaar meldden zich 8 kandidaten aan, waarvan 4 het diploma verwierven. Er wordt niet mede gespot, de waarde van deze diploma's valt dan ook niet in twijfel te trekken. i I
PERSONEELS INKRIMPING BIJ DE B. O. W.
i i
*••••••••••*••••*••••••».•••*•»*.•.»*•••••.*•••*••••••••»•»••**••***»••.
Bekend is dat het corps Bouwkundige opzichters ingekrompen moet worden, men zegt in verband met de bezuiniging ; een inkrimping, die bijna neer zal komen op een volkomen opheffing daarvan. Nog kort geleden, werden de vele buitenlandsche krachten, die den technischen Dienst der B. O. W. kwamen versterken, bij het Corps opzichters voor Landsgebouwen geplaatst, zoodat er een groots aanwas te bespeuren viel. Thans, nu er een even groote bezuiniging noodig blijkt op de personeels-uitgaven der B. O-W. wordt het eerst het snoeimes in het meergenoemde corps gezet, begrijpelijk misschien omdat de uitvoering van groote bouwwerken geen voortgang vindt en dus een deel van dit personeel niet voldoende te werk kan worden gesteld. Wat niet begrijpelijk is, is dat de buitenlandsche krachten rustig blijven voortdienen en begonnen wordt met de bouwkundige opzichters, Nederlanders in tijdelifken dienst, wier contract is afgeloopen, aan te zeggen. Indien er geen buitenlandsche krachten indienst zouden zijn, zou zulks misschien geen reden geven om hierover te spreken, maar nu dit wel het geval is en zelfs bij het corps Opzichters van Landsgebouwen in groote mate, komt 't al zeer onbillijk voor, dat onze collega's, Hollanders en hiergeborenen plaats moeten ruimen voor buitenlandsche krachten. Om even te demonstreeren, dat er een overvloed van dit personeel werkzaam is bij de B. O. W. zi.i vermeld, dat in een residentieplaats in Sumatra, naast één hier opgeleiden
264
Technisch Weekblad orgaan van den Bond van Technici, zoowel als Het Bondsblad van den Opzichters en Teekenaars bond, geven vereenigingsnieuws, waaronder steun aan werklooze collega's eigenlijk de hoofdschotel vormt, een feit dat te denken geeft en den toestand waarin de technici in Nederland op dit oogenblijk, verkeeren duidelijk afschildeit.
opzichter B. O. W. vier buitenlandsche opzichters te werk ziin gesteld, dat er daarbij nog een aantal buitenlandsche werkbazen eveneens werk gevonden hebben. Het geval doet zich voor, dat een opzichter van Landsgebouwen, wiens dienstverband afgeloopen ip, aanfiezegd werd dat hem met Augustus a.p, ontslag uit 's Lands dienst zal worden verleend. Deze collega ontving zijn opleiding in Indié, was vroeger jarenlang bij de S S. en B.O.W. werkzaam, wilde echter meerdere kennis verwerven en trok naar Nederland om aldaar het diploma van Bouwkundig- en Waterbouwkutidig opzichter te behalen. De bouwkundige zijde van zijn vak trok hem aan en hij werd uitgezonden als opzichter van Landsgebouwen bij de B.O.W. in lijdelijken dienst. Men zou zeggen, waarom moet iemand het een staat van dienst als deze collega heeft, heengaan, terwijl tientalhn en meer buitenlanders, eveneens in tydelijken dienst, aangehouden worden en zoodoende aanleiding zijn, dat zij die hier thuis hooren weggezonden worden, met het vooruitzicht van werkloosheid, want zelfs met alle inspanning van krachten en met heel veel voorspraak valt het moeilijk een bescheiden betrekking als opzichter te vinden. Verandering daarin is dan ook dringend noodig.
: \
ONS JUBILEUMNUMMER.') Zoowel door de dagbladpers, als door de onderscheidene redacties van vakvereenigingsorganen is ons jubileumnummer zeer goed beoordeeld. Naast een omschrijving van dit nummer, werd ons daarbij tevens het beste toegewenscht voor de verdere groei en bloei der vereeniging. De Vereeniging van Waterstaats Ingenieurs besluit aldus: „De jubileerende Vereeniging kan met recht trotsch zijn op dit feestnummer zooals zij ook met voldoening kan terugzien op het achter haar liggende tijdvak. Al mogen in dit afgeloopen tijdvak niet alle wenschen der vereeni^ ging vervuld zijn, wij zijn er toch van overtuigd, dat zij heeft weten te verwerven de waardeering van ieder, die met haar kennis maakte." Met bijzonder veel genoegen maken wij van 't bovenstaande gewag. 1) Zij die nog exemplaren wensohen, wenden zich tot de administratie van het 1. B. T.
i j
UIT ANDERE EN TECHNISCHE TIJDSCHRIFTEN.
\
Nadat in langen tijd het Bouwkundig Weekblad niet meer was ontvangen, geweid de redactie een aantal van deze bladen, terwijl ook de daarop volgende mail wederom het vervolgnummer brac t. Zoodoende zal het ons mogelijk zi.in vanaf heden geregeld de inhoud van dit weekblad te bespreken.
BRIEFONDERWIJS.
\ !
Hieronder nemen wi.i een groot deel van een artikel uit het A. I. D. over, hetwelk juist voor voortgezette middelbare technische studie van zeer groot belang is. „De oudere personen kunnen zich in het algeme'en geen goede en juiste vourstelling maken van de waarde van m o d e r n briefonderwijs; zij toch hebben ze hun kennis bijna zonder uitzondering verkregen door mondelinge cursussen; een enkele heeft wel eens direct of indirect kennis gemaakt met briefonderricht toen deze onderwijsmethode nog in haar eerste windselen lag, toen veelal bij de briefonderwijs-instellingen het finantieele van het bedrijf nog te sterk op den voorgrond stond, tengevolge waarvan die kennismaking geen onverdeeld gunstigen indruk kon achterlaten. Doch in de laatste jaren hebben welbegrepen eigenbelang der verschillende inrichtingen voor briefonderwijs en de scherpe concurrentie het hunne gedaan om dit soort onderwijs te verbeteren en aan te passen aan de behoeften van den tegenwoordigen tijd; uitgebreide ervaring, opgedaan bij honderden leerlingen in al hun schakeering ea nuanceering, gedocumenteerd door ingezonden werk der leerlingen, behoorlijk gesorteerd en gegroepeerd, gaf aanleiding tot perfectioneering, zoodanig, dat gaandeweg deze onderwijsmethode de aandacht begint te trekken van tot oordeelen bevoegden. We denken er vooralsnog niet aan om de waarde van het briefonderwijs te overschatten door haar al op één lijn te stellen met die van goed geleid klassikaal onderwijs, doch wanneer, door welke oorzaken dan ook, dit meer en meer in waarde daalt, wanneer de kosten van dit onderwijs zoodanige hoogte gaan innemen, dat zij alleen bestreden kunnen worden ten kosto van de algemeene volksontwikkeling, als dus blijken zou dat de regeering niet bij machte is de verzorging van het onderwijs op den huldigen voet en over de geheele linie ter hand te nemen, als zij zelfs tot maatregelen haar toevlucht zou moeten nemen, die bij velen den indruk vestigen van „sprongen van een kat die in het nauw is gebracht"-schoolgeldverhooging, waardoor het onderwijs meer buiten het bereik gebracht wordt van de breede massa; overvolle klassen, waardoor individualileering bij het onderricht eene aanfluiting wordt; vermeerdering van lesuren, mitsgaders de instelling van 2/3 leerkrachten waardoor het onderwijs verslechterd wordt en ontevredenheid hand over hand toeneemt; enz. . . ., dan wordt het hoog tijd eene andere richting uit te koersen. Er zijn natuurlijk veel leerlingen, die het voortdurend mondeling contact met den onderwijzer niet kunnen missen; er zijn er zelfs die niet genoeg hebben aan de voeling tusschen
265
leeraar en leerling, zooals die zich bij goed geleii klassikaal-onderwijs voordoet, en dus op privaatlessen zijn aangewezen, doch op deze achterlijke en minder begaafde leerlingen mag men, onder de huidige omstandigheden; niet langer een onderwijsstelsel blijven baseeren, want dan zou het onderwijs te kostbaar worden, zooals de ervaring hier leert. Goed modern briefonderwijs stelt ons in staat om het contact, voorzoover het tusschen leerkracht en leerling noodig is, geheel te regelen overeenkomstig de individueele behoefte; de begaafde en middelmatige leerlingen hebben daar minder behoefte aan, dan de minder gunstig bedeelde, krijgen ook veel minder mondelinge lessen als aanvulling van het briefonderwijs, minder uitleg en herhaalden uitleg van de leerstof en . . . . behoeven ook, eo ipso, minder te belalen voor hunne opleiding. De begaafden komen sneller tot hun doe), worden niet geremd en verveeld door de andere leerlingen en het is deze stimulans, deze opwekking om te trachten tot de besten te behooren, die we vooral in de huidige ontwrichte maatschappij zoo dringend noodig hebben, en die bij het verslechterd tegenwoordig klassikaal onderwijs niet meer zoo op den voorgrond kan komen. Maar wat ons bovenal zoo aantrekt in het briefonderwijs is wel: „het stelselmatig aankweeken van zelfwerkzaamheid, zelfcontiöle, zelfbeheersching, zelfstandigheid, wilskracht en doorzeitingsvermogen", alle eigenschappen, die de tegenwoordige tijd noodig heeft om eerst tot betere en normale toestanden te geraken als voorlooper van een nieuw tijdperk van ongekenden bloei. Bezit men din eigenschappen niet van nature of niet in voldoende mate en kunnen die niet voldoende aangekweekt worden — selectioneering van leerlingen — dan heeft de gemeenschap weinig aan de uitgereikte diploma's. Het tijdperk van baantjesgasten en diplomajagers sch;int ons wel langzamerhand afgesloten te zullen worden; zij, die niet in voldoende mate hebben kunnen slagen in het verkrijgen van die karaktereigenschappen naast parate kennis, welke van waarde is voor de samenleving, zullen ongetwijfeld in het gedrang komen, ook al zijn ze in het bezit van moeizaam verworven diploma's. Willen we het pad effenen voor ons nageslacht, dan moeten we zoo spoedig mogeli,jk de bakens verzetten, dan moeten aan onze kinderen zoo vroeg en zoo geleidelijk mogelijk worden bijgebracht de eigenschappen, die we hierboven noemden, door alle ons ten dienste staande middelen en dus ook door middel van correspondentie-onderwijs; te beginnen met — b.v. om de gedachten te bepalen — de 5de klasse van de Europeesche Lageie school ware langzamerhand een steeds ruimer wordend deel van het leerplan aan het briefonderwijs toe te deelen, zoodanig, dat elke abituriënt van die Lagere school beeft geleerd zelfstandig en goed te leeren. Dan zal ook een ieder het zelf in de hand hebben, om zich in bepaalde richtingen verder te bekwamen overeenkomstig lust, aanleg, talent, zonder een ander te hinderen, en wel door mondelingen uitleg, in overeenstemming met noodzaak en finantieele draagkracht.
Ons huidig ondei wijs-stelsel is meedoogenloos voor diegenen, die, door ziekte, tijdelijke o:;gunstige omstandigheden enz. niet de bestaande scholen hebben kunnen volgen. Redres is dan veelal alleen mogelijk als men zich groote finantieele offers kan getroosten ; kan men dat niet, dan blijft men zijn geheele leven in zeer oi gunstige positie. Lesverzuim als gevolg van ziektn wordt gestraft met een „blijven zitten", met verlies van een jaar, ook al was men slechts een paar maanden ziek. Hoe geheel anders en beter staat het brief-onderwi.is tegenover dergelijke, lang niet zeldzame gevallen. Tot dusverre is het correspondentie-onderwijs, zoewel in Nederland als in Ind ë geheel in particuliere handen, waardoor niet uitgesloten is dat deze bureau's nog te veel het finantieele gedeelte op den voorgrond stellen en het verleenen van diploma's daardoor minder waarde heeft. Rijkstoezicht op deze inrichtingen is er nog niet en is ook niet gemakkelijk deugdelijk in te voeren. Zaak zou dus zijn, dat de regeering öf een rijksbureau voor correspondentieonderwijs inrichtte —öf aan scholen en inrichtingen dit werk opdroeg met rijkssubsidie, waardoor het vanzelf onder rijkstoezicht zou komen te staan, de diploma's grooter waaide zouden krijgen en meer met de geldeUjke omstandigheden der leerlingen rekening zou gehouden kunnen worden. Een flink en gued geleide onderwijsinrichting behoeft geen toezicht te schuwen, doch er moet voor dat toezicht toch eenigen rechtsgrond aanwezig zijn. Waar we hier in Indië thans leven in een tydvak, waarin een streven naar vermindering van regeeringsbemoeienis zeer merkbaar is, daar zal uitbreiding van het correspondentie-onderwijs en pt-.rfectionering daarvan wel voorloopig aan het particulier initiatief moet-n worden overgelaten. Doch de regeering werke voorloopig die uitbreiding in de hand en steune haar met alle ten dienste slaande middelen en wel uit welbegrepen eigenbelang, als „middel tot bezuiniging en overwege terdege of het zelf ter hand nemen van de verzorging van het briefondeiwijs niet zou leiden tot nog belangrijker bezuiniging.
i
LANDMETEN EN WATERPASSEN.
\
In het I. B. T. 1922 No. 8 wordt het een en ander aangehaald uit ons „Zoeklicht" 1914, en wel een artikeltje over Parallax. De Heer Derks, wijst in een noot op de verbeteringen in den tweeden druk van Buysman's werk. Billpheidshalve zou ik gaarne het volgende zien opgenomen, voorkomende in den opnieuw bewerkten druk van mijn boek: Landmeten en Waterpassen. „Wenscht men een zuivere waarneming te doen, dan moet het snijpunt der kruisdraden hetzelfde punt van het beeld aangeven, ook al verplaatst men het oog iets ten opzichte van de oculairlens. Hiertoe is het noodig, dat het diaphragma volkomen op dezelfde plaats is, waar het beeld wordt gevormd. Is dit niet het geval, dan kan er verschilzicht (parallax) ontstaan.
266
Stel, dat D in fig. 189 ') het diaptiragma is en B het vlak, waarin het beeld wordt gevornad. Heeft men nu het oog in Oi, dan valt punt a van het beeld naet het snijpunt M der kruisdraden samen. Bevindt zich het oog echter in O2, dan is het gericht op punt c. Door het verplaatsen van het oog van Oi naar O2 schijnt zich dus het beeld van M ten opzichte van het voorwerp naar boven te verplaatsen. Vallen B en D echter samen, dan is men steeds op hetzelfde punt grericht en kan er dus geen parallax bestaan. Het wegnemen („corrigeeren") van parallax geschiedt, door het vlak, waarin zich het beeld bevindt (B), samen te doen vallen met het diaphragma. Dit bewerkstelligt men, door het beeld te verplaatsen, dus door b (fig. 185) te veranderen. Aangezien b =
en ƒ constant is, moet
71 veranderd worden, zoodat dus de objectieflens verplaatst moet worden door de kijkerbuizen te verschuiven". Gevolg is natuurlijk, dat beeld en kruisdraden minder duidelijk zichtbaar worden. Teneinde hieraan weer tegemoet te komen moet de oculairbuis verschoven worden. Voor het wegnemen van parallax zijn dus twee handelingen noodig: Eerst objectief verplaatsen, daarna oculair. Handelt men zooals in de in JSo. 8 bijname genoemde boeken staat aangegeven, dan keert men deze volgoide om en bereikt natuurlijk hetzelfde resultaat, al kan het iets langer duren. Wat betreft de door den Heer Derks genoemde regelingsmethode wil het mij voorkomen, dat ze het bezwaar heeft, dat wegens den korten afstand de aflezirg H op baak B niet bijzonder zuiver kan zijn, waaiom wij de voorkeur geven aan de gebruikelijke methoden. F. W. 1) De tekst is zonder de figuurtjes wel te begrijpen. •«•«•*««••*••*««••«««*««*
: RESULTATEN VAN HET TECHNISCHE : i ONDERZOEK VAN ENKELE VEEL OP j j JAVA GEBRUIKTE HOUTSOORTEN.') • «
•
Door de welwillendheid van verschillende bosch-exploitatie maatschappijen kwam de Technische Hoogeschool te Bandoeng in het bezit van een goede verzameling houtsoorten, die meerendeels op Java practisch worden toegepast, waarvan in bygaanden staat de inheemsche en latijnsche namen zi,in opgenomen met de voornaamste technische eigenschappen. Bij de beoordeeling van de cijfers moet evenwel in aanmerking worden genomen dat van de meeste houtsoorten slechts één balk of dolk beschikbaar was voor het daaiuit vervaardigen van de voor de proeven benoodigde stukken, zoodat deze cijfers geen gemiddelde voorstellen van bi^jv. „djatihout" of welke andere houtsoort ook, doch wel een gemiddelde voor het hout uit dien balk verkregen. 1) Indien er voldoende vraag is, zullen van deze zeer belangrijke en voor de praktijk van groote waarde zijnde verhandeling een aantal overdrukken worden gemaakt. Om den oplaag daarvan te bepaleo worden zij, die een aantal daarvan willen ontvangen verzocht de redactie daarvan omgaand mededeeling te doen. De platen zullen in het volgende nummer worden opgenomen. Red.
Terwijl de inheemsche namen door de boschexploitatie maatschappijen weiden medegedeeld, zi,in de iati.insche namen van de soorten 1 t/m 19 bepaald door het proefstation voor het boschwezen te Buitenzorg na toezending van monsters vervaardigd volgens fig. 1; AB is radiaal genomen BC tangentiaal; deze vorm is door het proefstation aanbevolen, zoodat bij het inzenden van monsters van keuringsmateriaal aan bovengenoemd proefstation stukken van dien vorm moeten worden ingezonden. De beproeving van alle houtsoorten had plaats met een houtbeproevingsmachine van de firma Amsler te Schaffhausen in het Laboratorium voor materiaalonderzoek der B.O.W., gevestigd in een der localen van de Technische Hoogeschool te Bandoeng. Deze machine is voorgesteld in fig. 2; een balkje waarop buigproeven zullen worden genomen is ingespannen, daarvóór staat de inrichting voor het nemen van afschuifproeven onder 4 beschreven. Met dit weiktuig kan een maximale druk worden uitgeoefend van 30 ton, welke door verstellen van het hefboomgewicht en het in werking brengen van kleinere zuigers verminderd kan worden tot 30 kilogram, welke geringe krachten zooals die bij splijtiogsproeven vereischt worden, nog gemakkelijk op de machine woiden afgelezen. Aan de hand van den staat werden de volgende pioeven genomen. lo. Bepalen van het soortelijk volumegewicht. Het soortelijk gewicht van de eigenlijk houtstof (cellulose) die men verkrijgt door vermalen van een of andere houtsoort tot een ontastbaar fijn poeder, verwijderen van de lucht en drogen tot constant gewicht bi.i een temperatuur 100 graden Celcius niet te boven gaande in een luchtstroom om den gevormden waterdamp voortdurend te verwijderen, is voor alle houtsoorten even groot, nl 1,56; dat de verschillende houtsoorten een verschillend volume-gewicht hebben is het gevolg van de structuur; de cellen zijn nl. met verschillende stoffen en hoeveelheden lucht gevuld, terwijl ook de celwanden met veri-chillende stoffen geïncrusteerd zijn. Voor het bepalen van het soortelijk volumegewicht werd gebiuik gemaakt van een daartoe sedert kort uitgevonden toestel door den Franschen ingenieur van den vliegdienst Breuil,die dit instrument gedurende den oorlog construeerde voor het onderzoek van verschillende houtsoorten benoodlgd voor het vervaardigen van vleugels voor vliegmachines. Fig. 3 geeft van dit toestel een afbeelding. Het ijzeren reservoir is met zeer zuiver kwikzilver gevuld, welks stand geregeld wordt door het in- en uitdraaien van een schroefvormigen zuiger door middel van de dubbele kruk. Bij het gebruik wordt de zuiger eerst naar rechts teruggedraaid, het deksel geopend en het zuiver tot in tienden milligram gewogen stukje hout op het kwik geplaatst. Na sluiten van het deksel wordt de zuiger ingpdraaid totdat de kwikkolom precies gelijk staat met de bovenzijde van het koperen busje over de glazen buis geschoven. De stand van den zuiger wordt op de in millimeter verdeelde schaal afgelezen met een micrometer, verdeeld in honderdste deelen van een m.M. Daarna wordt de zuiger teruggedraaid, het deksel geopend, het monster verwijderd en na v^luiten van het deksel de kwikkolom op dezelfde hoogte
267
in de glazen buis gebracht als te voren. Een nieuwe schaal- en micrometer-aflezing heeft plaats, zoodat uit het verschil der beide aflezingen het volume van het door het hout ingenomen kwikzilver bekend is, want de oppervlakte van den zuiger bedraagt 300 m.M.2 en één omwenteling van de kruk verplaatst den zuig<-r 11 ro.M. of 300 m,M.3 kwik. Men kan dus met dit instrument den inhoud zuiver bepalen in honderdste deelen van een m.M.^en nog schatten op 34 hiervan. Vóór dn uitvinding van Breuil was men verplicht de houtmonsters met lijn-olie te bestrijken of met paraffine of met was te bekleeden om indringen van water in de pon'ën te beletten, ook de monsters met een stuk lood te bezwaren bi.i het bepalen van het volume-gewicht in water met den z.g.n. Xylometer, waat mede zeer veel tijd verloren ging, niet alleen, doch aan welke volume-meting verschillende fouten kleven, nu is alles zeer eenvoudig geworden daar het hout op het kwik drijft en geen kwik in de poriën dringt; alle bovengenoemde fouten worden dus vermeden. Ook bij het bepalen van het volum'^-gewicht van andere materialen doet dize volumemeter van Breuil met kwikzilvervulling goede diensten, bijv. bij metalen, gesteenten, enz. mits de te onderzoeken stof niet door kwikzilver wordt aangetast of daarin opgelost, zooals het geval is bij goud, koper, messing enz., die dan op de oude manier behandeld mceten worden. 2o, Bepalen van de hardheid. Evenals bij metalen geschiedt by hout de hardheidsbepalii g volgens een kogel-indrukmethdde. In tegenstelling met de methode van Brinell bij metalen toegepast, wordt bij hout opgegeven welke druk noodig is om een stalen kogel juist tot op de helft in het hout te drukken. De dwarsdoorsnede over het midden van den kogel is juist 1 cM2. groot. Dit punt kan zeer juist bepaald worden door in de houtbeproevingsmachine een stukje gereedschap aan te brengen volgens fig. 4. De kogel van Brinell's metaal beproevingstoestel is hier vervangen door een cilinder met kogelvormig ondereinde A, in het huis B bevestigd, dat ingeschroefd wordt in het drukstuk der machine. Dit huis' B wordt omsloten door een cilinder C van zoodanige hoogte dat de onderrand iuist overeenkomt met de middellijn van den kogel. Bij het indrukken raakt dus de cilinderrand op het juiste oogenblik het houtoppervlak en ziet men den wijzer, die den uitgeoefenden druk aangeeft, plotseling stijgen, daar de druk nu over een zooveel grooter oppervlak wordt opgenomen, meer druk noodig is om den rand in te persen dan noodig voor den kogel. Voor deze proef worden de stukken hout van zuiver evenwijdige vlakken voorzien en op een kogelgewricht geplaatst om zijdelingsche drukking te voorkomen. De getallen in den staat geven dus aan den druk in kilogram per vieikante centimeter noodig om den kogel van 11,28 m.M. raiddellün halverwege in te drukken, zoowel bij kops als by langshout, want de doorsnede van den cilinder is juist 1 c.M. groot. Het eenige hout waarbij de kogel in kopshout niet halverwege ingedrukt kon worden is vermeld onder No. 25, Nani, dat zóó broos bleek te zijn dat reeds bij geringen druk spleten werden gevormd. Maar het langshout hield den grootsten diuk van alle houtsoorten uit.
3o. Bepalen van de buigingsmomenten. Tegelijk met de buiging werd de spanning, zoowel bij den proportionaliteitsgrens als bij breuk bepaald uit de voor buiging gevonden cijfers, volgens de formules: d X h^ ï ^ = weerstandsmoment = cM^6 P X l s = spanning in uiterste vezel = zr,-^ 4X W PXP E =elasticiteitsmodulus = —; r.' \xfxoxh^ T = taaiheidsquotient = — ~' A = verrichte buigingsarbeid = F—A. kgrm.; in welke formule beteekenen: b breedte in cM.; h hoogte in cM; 1 ondersteuningslengte in cM.; p uitgeoefende druk in kilogram; y doorbuiging gemeten in m.M., in rekening gebracht in cM.; verder b aanwi.jziging voor breuk, p voor proportionaliteitsgrens. Ten einde meer overzichtelijke getallen te verkrijgen zijn de gevonden uitkomsten voor spanning gedeeld door 100, die voor elasticiteitsmodulus door 1000, die voor het taaiheidsquotient vermeningvuldigd met 100 enz., zooals op den staat is vermeld. De doorbuiging gedurende de belasting, waarvoor balkjes van / = 75 cM. ondersteuningslengte en 5 X 5 cM. doorsnede werden gebruikt, kan voortdurend op de schaal boven op de machine worden afgelezen in halve millimeters, terwijl tiende deelen nog zeer goed te schatten zijn. De druk wordt zeer langzaam en geleidelijk verhoogd en bij 100, 200, 300, enz. kilogram minstens één minuut aangehouden op het hout gelegenheid te geven zich te zetten; wordt de proportionaliteitsgrens bereikt, dan wordt de doorbuiging van daar te beginnen bij elke 50 kgr. drukvermeerdering afgelezen en eveneens één minuut aangehouden. Door op teekenen van de doorbuiging bü eiken belastingtrap is het mogelyk de proportionaliteitsgrens zuiver te bepalen, hetgeen nog gecontroleerd kan worden door het teekenen van diagrammen, waarvan fig. 5 voor pasanghoufe een afbeelding geeft. Bovendien kan de geheele doorbuiging door de machine zelf automatisch worden opgeteekend, waartoe de met papier omwonden cilinder aan de recherzijde dient. Het potlood teekent dan door horizontale verplaatsing elk oogenblik den uitgeoefenden druk aan, terwijl de buiging, gelijkstaande met de rijzing van den drukzuiger, door middel van snaaroverbrenging den papiercilinder doet draaien evenredig aan de doorbuiging. Uit het aldus opgeteekende of volgens fig. -5 geconstrueerde diagram kan tevens de verrichte arbeid A worden berekend en wel door den inhoud te bepalen van de gehardeerde figuur, rechts boven, waarin de horizontale lijn weder den uitgeoefenden druk, de verticale de doorbuiging voorstelt. Van den inhoud van den rechthoek ABCD = F wordt die van den driehoek AEF = A, vermeerderd met dien van den inhoud van het trapezium FBDE afgetrokken. Het geharceerde overblijvende deel is dan de arbeid uitgeoefend om den balk te breken, in kgrm. uitgedrukt. Op deze wijze is kolom A van den staat berekend. (Wordi vervolgd.)
268 : : : : :
V O O R D R A C H T GEHOUDEN TE W E L T E V R E D E N D O O R DEN HEER H G . N I t U W E N H U l S ') O P 20 EN 29 MEI 1923 R E S P . V O O R DE „VEREENIGING VAN BOUWKUNDIGEN" EN H E T „KONINKLIJK INSTITUUT VAN INGENIEURS".
: • ! l :
Dames en Heeren, INLEIDING. Het door mij te behandelen onderwerp heet; „stadshygiëne door bodemassaineering". Ik hoop, dat het mij zal gelukken om U een idee te geven van het groote belang der bodemassaineering voor de hygiëne der grootere of kleinere bevolkingscentra, en meer speciaal voor onze Indische steden. Zullen de onder het begrip „bodemassaineering" vallende werken inderdaad hygiënische waarde hebben, dan zal het voor den technicus — die toch de' werken ontwerpt en uitvoert — van groot belang zijn om te weten, waarin die hygiëmsche waarde bestaat, of m. d. w.: hoe de hygiënische eischen zijn, die er aan gesteld moeten worden in verband met de plaatselijk aanwezige factoren Wij staan dan als ontwerpers en uitvoerders niet meer op zuiver technisch terrein, maar betreden dat van den technicus-hygiënist. In hoeverre ook nog do ir hygiënisten van andere dan technische richting aan de totstandkoming dezer werken wordt deelgenomen, wordt hier verder buiten beschouwing gelaten, doch slechts opgemerkt, dat die deelname zich in het algemeen en hoofdzakelijk bepaalt tot het natuarwetenschappelijk onderzoek, zoowel vóór de vaststelling van het ontwerp als tijdens de uitvoering der werken te verrichten. De urgentie der werken wordt vastgesteld uit de medische gegevens over sterfte en ziektecijfers ter plaatse in verband met de locale oorzaken daarvan. De werken voor den technicus, vallende onder stadshygiëne of, ruimer genomen, die welke in het belang van de algemeene gezondheid moeten worden uitgevoerd, bestaan uit: a. bodemassaineering. h. drinkwatervoorziening. c. woningverbetering en bebouwing, zoowel van de stad als van de afzonderlijke perceelen. i. reinigingsdienst Om bij de laatstgenoemde te beginnen, nl.de reinigingsdienst, wordt slechts opgemerkt, dat deze een geheel aparte plaats inneemt; is reinheid on zindelijkheid voor het individu van hygiënisch gewicht, dit geldt algemeen ook en niet minder voor menschengroepen, geheel afgezien nog van de plaatselijk aanwezige ziekte-verwekkende oorzaken. Van de overige drie is voor de Indische steden uit hygiënisch oogpunt de bodemassaineering van zeer groot belang, hetgeen ik nader hoop aan te toonen. Onder bodemassaineering zou ik dan willen verstaan alle werken betreffende: 1. afwatering en drainage; 2. rioleering; waarmede somtijds standsaanleg en bebouwing gepaard gaat. STERFTECIJFERS. Om nu een juiste voorstelhng ie Kujgeii van de groote waarde der 1) Architect der C. O. W.
technisch hygiënische werken in het algemeen en m het bizonder van die der bodemassaineering voor de Indische stad, meende ik er goed aan te doen eerst eenige sterftecijfers te produceeren. in het algemeen kan worden opgemerkt, dat de groote stad in Indië een veel hoogere sterfte heeft dan het platteland, hetgeen begrijpelijk is, als men de veel grootere besmettingskans in aanmerking neemt, die dicht-opeen-wonen van individuen biedt. Dezelfde verhouding, die thans in Indië bestaat, vonden wij ruim een halve eeuw geleden in Europa. Toen kon aldaar de groote stad het graf der bevolking worden genoemd en thans woont men in de steden soms gezonder dan op het platteland, hetgeen te danken is aan de voortreffelijke hygiënische maatregelen, in de groote steden getroffen. Op het platteland zijn de natuurlijke verhoudingen uit gezondheidsoogpunt weliswaar gunstiger dan in de stad, doch over hygiënische maatregelen maakt men er zich niet al te druk. De sterfte in de groote s eden is voor Nederland te stellen op 12 tot ]5 °/oo. He zuigelingensterfie in de groote steden van Europa was vóór 1850 van 40 tot 50 pCt. van het aant.l geboorten en is thans teruggebracht tot 1 2 pCt., in Nederland zelfs lager (Amsterdem 9 pCt. en Den Haag 7 pCt.); hierdoor alleen is de gemiddelde levensduur belangrijk verlengd en voor West-Europa te stellen op 42 jaar. Voorts is de daling der sterfte in het algemeen en in het bizonder die in de groote steden, aanleiding geweest tot bevolkings-aanwas, tot uitdrukking komende in het geboorte-overschot, d.w.z. het voordeelig verschil tusschen geboorten en sterften De keerzijde der medaille is het feit, dat een tè groote bevolkings-aanwas de economische levensvoorwaarden verslechtert, waartegenover echter de natuur en het vernuft van den mensch wel weer reguleerend optreedt. De U allen bekende bevolkingsvermeerdering der laatste decennia op Java toont aan, dat het met den gezondheidstoestand in het algemeen hier zoo slecht nog niet gesteld is, hoe zeer ook menschen van het slag Tillema een anderen indruk trachten te vestigen. Het bewijst ook, dat de economische levensvoorwaarden voor de bevolking gunstig waren. De groote stad echter zou een bevolkingafname te zien geven, als niet geregeld aanvulling van buiten plaats had, waardoor zelfs bevolkings-aanwas in vele s'eden te constateeren valt. Plaat I geeft de sterftecijfers van eenige der steden op Java, alsmede het gemiddelde voor Java met inbegrip der hooge cijfers voor de steden. Het cijfer vonr Java doet zien, dat inderdaad, zooals ik zooeven zei, de gemiddelde gezondheidstoestand op Java gunstig is te noemen. Weliswaar moet dit cijfer onder eenig voorbehoud worden aangenomen, omdat van vele plaatsen, maar vooral van het platteland, het aantal opgegeven sterfgevallen niet voldoende controleerbaar is. De onder aan de reeks gegeven cijfers voor Sibolga, op Sumatra, en de steden Panama en Colon, in tropisch midden-Amerika, zullen straks nader worden besproken.
269
MORTALITEIT
PLAAT 1,
PER 1000 INWONERS SEMARANO . SOERABAIA . PASOEROEAN BATAVIA . . CHERIBON
.
TJILATIAP . . BANDOENG .
JAVA
. . .
PANAMA .
1920
1909 T/M. 1916
COLON. .
SIBOLGA . .
ZIEKTENGROEPEN. Wij zien dus, dat de geproduceerde cijfers voor eenige hoofdplaatsen op Java ongunstig afsteken bij het doorsnee-cijfer voor geheel Java niet alleen, maar dat ze bovendien in absoluten zin ongunstig zijn. Wij kunnen ons nu de vraag stellen: „Door welke ziekten worden deze hooge cijfers grootendeels veroorzaakt en welken gunstigen invloed kunnen de technisch-hygiënische werken op die cijfers uitoefenen?" Buitengewone epidemiën door pest, Spaansche griep e.d., die tot zekere hoogte optreden onafhankelijk van de locale gezondheiisvoorwaarden, worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Voor het beantwoorden der gestelde vraag zij het mij allereerst vergund U de cijfers der doodsoorzaken te Semarang over 1920 te laten zien; zij zijn geput uit het officieel verslag der gemeente en geven geenszins een in ongunstigen zin geflatteerd beeld, maar steken zelfs gunstig af bij de twee voorafgaande jaren, (zie plaat 2) Het onder aan den staat voorkomende groote getal slaat op sterfgevallen, waarvan de doodsoorzaken niet genoemd zijn en kan het voor een deel beïnvloed zijn door ziekten der verschillende groepen. De ziekten stonden in het verslag in een geheel andere volgorde als op het geprojecteerde beeld, doch zijn door mij groepsgewijze samengevoegd, in hoofdzaak in drie groepen. Groep I: malaria en infectieuse buikziekten ') is de groep der typisch-tropische ziekten, d.w.z.
1) Waarbij ook ankylostomiasis (mijnwormziekte) moet worden gevoegd.
1921
zij komen in Europa ook wel voor, doch hebben daar niet dten grooten invloed op de sterfte als in de tropen. Üe7e groep vertegenwoordigt in casu eventjes 36 pCt. van het aantal sterfgevallen. Bedenkt men hier nu nog bij, dat malaria gewoonlijk niet als directe doodsoorzaak optreedt, maar meestal fungeert als wegbereider voor andere ziekten, dan behoeft het zeker geen nader betoog om den enormen invloed van groep I op de sterfte vast te stellen. Wij hebben bij de vraagstukken der technische stadshygiene in Indië dan ook voornamelijk met dtze typisch tropische groep te doen; op de teekening is aangeduid, dat de technische bestrijding dezer groep bestaat in bodemassaineering en drinkwatervoorziening, en — zooals later kan blijken — voor verreivege het voornaamste deel m bodemassaineering. Groep I I : tuberculose en ziekten der luchtwegen betreft het gewone vraagstuk der gezondsheidsverbetering, dat zich in alle landen met plaatselijk opeengehoopte, grootendeels arme en onontwikkelde bevolking voordoet. Groep I I I : geslachtsziekten, beweegt zich meer speciaal op medisch terrein en kan in zooverre voor den technicus-hygiënist verder buiten beschouwing worden gelaten; echter zij slechts opgemerkt evenals bij de malaria, dat de directe invloed dezer groep grooter moet zijn dan het opgegeven cijfer aangeeft, omdat syphilis gewoonlijk niet als rechtstreeksche doodsoorzaak optreedt. Komt groep I in een tropische stad niet voor, dan is gewoonlijk zoo'n plaats gezond te noemen.
270
DOODSOORZAKEN 1920
PLAAT 2.
TE S E M A R A N G
MALARIA AMOEBEN DYSENTERIE. BACILLAIRE „ • . FEBR. TYPHOIDEA. . . CHOLERA TUBERCULOSE PNEUMONIE ZIEKTEN DER LUCHTWEGEN (UITGEZONDERD PNEUMONIE) SYPHILIS DIVERSE BIJ NAME GENOEMDE ZIEKTEN OVERIGE ZIEKTEN
I
104 (—
3063
MALARIA EN I^FECTIEUSE DARMZIEKTEN
1256
TUBERCULOSE EN ZIEKTEN DER LUCHTWEGEN
104
GESCHLACHTS ZIEKTEN
-Q:
BODEMASSAINEERING DRINKWATERVOORZIENING
WONINGVERBETERING BEBOUWING
HH-
ZUIVER
MEDISCH
385 3637 8445
INVLOED DER MALARIA. Het gekozen voorbeeld Semarang is zeer zeker niet als een uitzonderingsgeval te beschouwen en geeft al evenmin een te ongunstig beeld van den toestand in andere Indische steden. Batavia, Soerabaja, Telok.Betong, e.a. zouden tot dezelfde conclusies voeren. Ook zou dan blijken hoezeer de malaria haar invloed doet gelden, zelfs zóó, dat het de moeite loont om eens deze materie uit malaria-oopunt speciaal na te gaan aan de hand van eenige voorbeelden. ANOPHELINEN. Zooals U allen bekend is, wordt de malaria van mensch op mensch overgebracht door het intermediair van muskieten, die bloed zuigen bij malaria-lijders (zg. gametendragers) ; de gameten ontwikkelen zich in de maag van de muskiet tot een nieuwe generatie van jonge malariaparasieten, die op hun beurt weer door de muskiet op den mensch worden overgebracht. Niet alle muskieten bezitten die geschiktheid tot malaria overbrengen of zijn m.a.w. infectabel gebleken voor malaria. Het is een bepaalde soort nl. de anopheles. De vrouwelijke muskieten leggen haar eitjes op het water, waarin deze zich langs den weg van larve in ongeveer 8 dagen ontwikkelen tot muskieten. Aan de gedragingen der larven kan men al dadelijk vaststellen, of zij behooren tot de soort ctilex, dan wel anopheles. De larven van de anopheles begeven zich naar de oppervlakte om lucht in te ademen en liggen dan horizontaal, terwijl de culex verticaal hangt als de figuur aangeeft (plaat 3). Het insect zelf gedraagt zich ook anders bij de twee genoemde soorten. De teekening geeft de standen der beide soorten weer, als zij op haar prooi of tegen een wand zitten. Verder zoemt de culex, en de anopheles niet of bijna niet.
Muskieten kunnen zich dus alleen voortplanten door tusschenkomst van water. Wil men dus de muskieten doen verdwijnen, ontneem ze dan de gelegenheid tot voortplanten in het water. Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Men heeft gevonden, dat de anopheles nog weer bestond uit tal van soorten of beter misschien groepen, die niet allen even gevaarlijk bleken te zijn als malaria-o verbrengers, maar een soms zeer uiteenloopende gevoeligheid of geschiktheid voor infectie met malaria bleken te bezitten, terwijl eenige soorten zelfs niet gevaarlijk schenen te zijn. Hierdoor kwam men op de gedachte, of het niet mogelijk was om bij assaineeringen de technische anti-malaria maatregelen slechts tegen de gevaarlijke soorten te richten en aldus die maatregelen eenvoudiger of althans goedkooper te maken. Men kon, zooals Dr. Swellengrebel dat zegt, twee wegen inslaan: 1. algemeene asaineering, bestaande uit het opruimen van alle broedplaatsen van anophelinen, dus van alle soorten; 2. een species-asaineertng, bestaande uit het opruimen van de broedplaatsen van die anophelinensoorten, die gebleken zijn in het te assaineeren gebied gevaarlijk te zijn, d.w.z. daar de malaria te kunnen overbrengen en dat ook werkelijk doen. Hoe meer men echter van de eigenschappen van de verschillende soorten onderzocht, t.w. de biologie in het algemeen, de infectabiliteit voor malaria, enz., hoe moeilijker het vraagstuk der soortbestrijding scheen te worden. Zonder U te vermoeien met een opsomming der verschillende onderzoekingen op dit gebied en de daaraan vast te knoopen theoretische beschouwingen, kan toch op eenige voorname punten worden gewezen, die tusschen al het ter
271 INDISCH BOUWKUNDIG TIIDSCHRIFT No. 13.
ANOPHELES - CULEX.
PLAAT 3.
LARVE
-^1-
272 beschikking althans een hij heeft te ten aanzien
staand materiaal, voor den practicus vingerwijzing geven, welken weg bewandelen om succes te verkrijgen der volksgezondheid.
MUSKIETENDICHTHEID. Als voornaam punt, geheel vallende buiten elke theorie der soorten, zou ik in de eerste plaats willen noemen: de 'muskietendichtheid, d.w.z. het geproduceerde anophelinental ten opzichte van het bevolkingsgetal. Men stelle zich nl. voor een bevolking van bepaalde grootte, waaronder de malaria endemisch heerscht en daarbij een bepaald getal geproduceerde anophelinen. Er zal dan een zeker evenwicht bestaan in het heerschen der malaria, d.w.z. tusschen het aantal gevaarlijke personen (gamefondragers) en ongevaarlijke personen (herstelde te gestorven personen). Een vermeerdering van het aantal anophelinen geeft een vermeerdering van haar geïnfecteerd aantal en daarmede van het aantal malariagevallen, dus meerdere gametendragers. tot misschien de ongunstige kringloop eindigt in een maximum van muskietendichthetd waarboven vermeerdering van het anophelinengetal de toestand niet meer verslechtert. Omgekeerd geeft vermindering van het anophelinental vermindering op infectiekans en daarmede vermindering van het aantal gemetendragers en het optreden der ziekte. Men kan zich nu voorstellen, dat het aantal anophelinen ten aanzien van dat der bevolking, de muskietendichtheid dus, zoodanig vermindert, dat een gunstige kringloop ontstaat, die eindigt met een verdwijnen der malaria, zonder dat nog de anophelinen geheel zifn verdwenen. Hoe groot de muskietendichiheid zou moeten zijn om beneden het bedoelde minimum of boven het maximum te komen, is moeilijk met eenige bepaaldheid te zeggen. Vast staat echter, dat, zoolang wij beneden de maximum dichtheid staan, elke vermindering van die dichtheid een gunstige uitwerking moet hebben. Dr. van Breemen, die uitgebreide onderzoekingen wat betreft de muskieten-fauna te Batavia verrichtte, rekende globaal uit, dat in de langs de kust van Batavia aanwezige vischvijvers per nacht in bepaalde omstandigheden een 100-millioen anophelinen worden geproduceerd. Vermindert men nu het enorme broed-oppervlak dezer vijvers ( ± 500 H. A.), d'ior demping of drooglegging, tot een klein gedeelte van het origineele, dan zal zonder nadere theorie voor ieder duidelijk zijn, welk een enorme invloed ten goede daarvan zal moeten uitgaan. Als volgende punt wil ik twee in Indië meest op den voorgrond tredende en gevaarlijke anophelinensoorten noemen, nl. de Ludlowt en de Aconita\ de Lud owi in brakwater aan de kust en de Aconita bij voorkeur in de irrigatieleidingen, en ook in de sawahs, tot op groote hoogte in de binnenlanden. Over de Aconita wil ik door gebrek aan tijd niets verder opmerken, doch de Ludtowi eens even in nadere beschouwing nemen. SPECIES-ASSAINEERING. En hiermede kom ik nu wél en geheel op het vraagstuk de speciesassaineering.
Zooals ik zei: de ludlowi broedt aan de kust, bij preferentie in brakwater, en zullen wij haar daarom zoutwatermuskiet noemen. Het eigenaardige— en meteen weer de moeilijkheid — der kwestie is nu, dat in de lengtedalen van Sumatra (Zuid-Tapanoeli en Sumatra's Westkust) de ludlowis naar hartelust zich voortplanten in zoetwater. Hoewel ook de kust-ludlowi wel in zoetwater broedt, zoo bleek dit toch steeds in gering getal te zijn en vertoont zij in de kustgebieden een zeer sterke voorkeur voor zoutwater. Men zou nu de mogelijkheid kunnen onderstellen, dat de binnenland ludlowt van Sumatra— die overigens in kenmerken geheel overeenkomt met de kust-ludlowi — een. langdurig aanpassingsproces voor zoetwater heeft doorgemaakt, terwijl anderzijds de kust-ludlowi bij bet haar ontnemen der zoutwaterbroedp aatsen zich onmogelijk voldoende in korten tijd aan de zoetwaterbroedplaatsen kan accommodeeren. Ludlowi-productie van beteekenis, zoowel aan de kust als in de binnenlanden van Sumatra, komt s e e d s voor in broedplaatsen, voorzien van drijvende of ondergedoken vegetatie, die haar larven beschermt tegen de natuurlijke verdelgers (verschillende, soms heel kleine vischjes, die tusschen het wier de larven niet kunnen bereiken). Gewoonlijk zijn het dan ook de vischvijvers, die de ideale broedplaatsen leveren, omdat men', in het belang der vischcultuur, de algenen wiergroei er kunstmatig in bevordert of in het leven roept. Naast de zooeven geuite onderstelling zou men dus ook de vraag kunnen stellen, of in rijk met draadwieren voorziene zoutwaterplassen aan de kust de ludlowis wellicht zouden kunnen aarden, of m. a. w . : welke der twee criteria geldt voor de groot productie der kustludlowis: zoutwater met bescherming door vegetatie of uitsluitend die bescherming en dus zonder de voorwaarde zoutwater ? Ik stel deze vraag, omdat het voor een speciesassaineering, gericht tegen deze in Indië gevaarlijkste aller anophelinen, van zeer groot belang is om er een antwoord op te hebben. De natuurwetenschappelijke onderzoekingen hebben dit antwoord nog niet kunnen geven. Op grond van de ervaringen, door ons opgedaan bij uittójevoerde assaineeringswerken te Tjilatjap en Sibolga, die experimenten in het groot mogen heeten,- ben ik de meening toegedaan, dat het meest te zeggen is voor het criterium ,. zoutwater". In gevolge een opdracht van den Directeur der B. O. W. mocht ik eind 1919 een rapport uitbrengen over de te nemen assaineeringsmaatregelen te Tjilatjap. Het daarin vervatte voorstel was, wat de anti-malaria maatregelen betreft, geheel gericht op eene voorziening van de zoutwaterzóne, dus feitelijk op eene speciesassaineering, in het bizonder tot uitdrukking komende in het gebied A. (plaat 4). Deze terreinen liggen voor het grootste deel beneden de hooge vloedstanden in de er langs vloeiende Kali Joso, die daar tij-rivier is. De gronden waren hierdoor verzout, hetgeen vooral op de laagste plekken zich demonstreerde. Het gebied werd hoofdzakelijk voor sawahs benut, die dooi de verzouting niet schitterend van hoedanigheid waren ; overigens vond men in de zuidelijke punt moerassige plekken en een aantal
273 INDISCH BOUWKUNDIG TIIDSCHRIFT No 13
MILT-mDICES TE TJILATJAP in 1920 en 1923
n O
PLAAT 4
cijfers eerste helft 1920 cijfers Maart 1923
274
der zoo gevaarlijke vischvijvers ; ook meer noordelijk lagen tegen de Kali Joso eenige lage moerassige plaatsen. Dit gebied is ingepolderd door een dijk, liggende langs de Kali Joso en de noordelijke grens; deze dijk verhindert inundatie door de hooge vloedstanden, terwijl een uitwateringssluis in den zuidelijken punt het overtollige water van den polder in de Kali Joso loost bij lage buitenstanden en tevens de hooge buitenstanden keeit. Op alle andere terreinen, hoofdzakelijk liggende langs den buitenrand van Tjilatjap, werd een bodemassaineering toegepast, die door de locale omstandigheden vanzelf een algemeene werd, d. w. z. practisch gesprokken alle broedplaatsen opgeruimd door afwatering, annex drainage. De vischvijvers in gebied A zijn alle verdwenen en — met de overige lage plekken — in sawahs herschapen, mogelijk geworden door den veel lageren waterstand in het gebied van de inpoldering. Wat is er dus eigenlijk met de terreinen in dit gebied gebeurd na de voltooiing der inpoldering? Feitelijk in hoofdzaak dit: dat het karakter der terreinen is gewijzigd; de zoutwatergronden zijn nl. zö^^watergronden geworden en daarmede de broedplaatsen van zout- in zoetwaterbroedplaatsen veranderd. Door het opruimen der vischvijvers en de betere en doelmatiger afwatering van het gebied zijn natuurlijk ook het aantal broedplaatsen zeer sterk verminderd, en daarmede eveneens de muskietendichtheid. Wat is nu het merkwaardige bij het dit mooie experiment op het gebied van species assaineenng? Begin vorig jaar werden alle tijdelijke antimalariamaatregelen, bestaande in het petroliseeren of wel begieten met residu van poelen en plassen, volledig gestaakt in het poldergebied, daarentegen het zoeken naar larven verscherpt, met als resultaat, dat geen ludlowi-larven meer werden gevonden, terwijl die vroeger zoo overvloedig in aantal waren. De ervaring, te Sibolga opgedaan, wijst in dezelfde richting. Sibolga is sinds een 5-tal jaren volledig en met groot succes geassaineerd. Over dit succes straks meer. De assaineeringsgrens had ruimer genotnen moeten worden: er liggen in de onmiddellijke nabijheid nog moerassige terreinen, echter zoetwaterbroedplaatsen bevattende. Men heeft nu op de grens karbouwenstallen geplaatst, ten einde daarin de muskieten, die op die karbouwen bloed komen zuigen, te vangen. Het jongste jaarverslag (over 1922) geeft een opgaaf van het aantal gevangen anophelinen, die allen werden gedetermineerd. Bij deze anophelinen treedt slecht één soort overwegend in aantal op, nl. de sinensis. De ludlowi daarentegen, die vroeger zoo'n geweldig aandeel had in de beruchte ongezondheidstoestand van Sibolga, bleek in haast minimaal aantal voor te komen. Op grond van deze beide ervaringsvoorbeelden zou men dus geneigd zijn aan te nemen: ^dat de ludlowi aan de kust inderdaad een zoutwatermuskiet is en in zoetwaterbroedplaatsen niet voldoende tot ontwikkeling kan komen". Om volledig te zijn dien ik nog te vermelden.
dat, volgens Dr. Watson, in Malakka de ludlowt niet in de binnenlanden in zoetwater voorkomt, op de Philippijnen, die, wat geologische formatie betreft, met Sumatra overeenkomen, daarentegen wel. Verder, dat destijds Dr. Schuffner te T a n djong-Morawa kust-ludlowis overplantte in een zoetwatervijver in de binnenlanden, waarbij zij na eenige generaties ondergingen. Dit experiment bewijst evenwel nog niets, zoolang wij het biologisch milieu van dien vijver niet kennen; immers in de zoutwatervischvijvers langs de kust verdwijnt de ludlowi onder bepaalde omstandigheden ook spontaan. De kustplaatsen in onzen archipel hebben gewoonlijk het meest te lijden onder de malaria, waarbij de ludlowi de groote boosdoener blijkt te zijn. Is de yooeven door mij geuite onderstelling dus juist, dan is dit van sociaal-economische waarde; het beteekent n.l. dit; dat men op at die kustplaatsen een species-assaineenng kan toepassen, gericht tegen de ludlowi, en dit wil weer zeggen : dat men zich tot de zoutwater-zóne der plaats kan beperken met het treffen van de ons thans bekende antt'malaria maatregelen, waardoor zeer groote kostenbesparingen worden verkregen. MILTINDEX EN STERFTE. Wij hebben ons tot zoover bezig gehouden met de overbrenger der malaria: de anopheles, en zullen nu eens even eenige miltindex- en sterftecijfers bezien, die tot ons spreken van den geweldigen invloed der malaria en tevens van het enorme succes met bodemassaineering daartegen bereikt. Onder miltindex wordt verstaan het getal, dat aangeeft het aantal positieve milten per 100 onderzochte personen. Zooals men weet, treedt bij malaria-lijders spoedig miltvergrooting op. Men stelt een onderzoek in naar het aantal miltvergrootingen bij de bevolking in een malariastreek en verricht dat onderzoek gewoonlijk bij kinderen. Het opnemen van den miltiniex is een eenvoudig middel om in een gebied vlug over de uitbreiding der malaria op de hoogte te komen; het geeft den menschen weinig last en het onderzoek is gemakkelijk uit te voeten. Ook het bloedonderzoek wordt voor hetzelfde doel toegepast, doch het is voor msssa-onderzoek veel tijdroovender en omslachtiger. Op de miltindexkaart van Batavia zijn de miltindices in cijfers aangegeven, zooals Dr. van Breemen bij zijn, een paar jaar geleden, verricht onderzoek die vond. (plaat 5) ') Men ziet het: de cijfers zijn hooger naarmate men de vischvijver-zone nadert. De andere kaart geeft de sterfte aan in de verschillende wijken. Die cijfers vertoonen in algemeenen zin een parallelisme met die der miltindices, al is dat parallelisme dan ook niet volledig, (plaat 6) ') Beide kaarten spreken over het heerschen der malaria in sommige wijken en de ermee samengaande hooge sterfte een voldoend duidelijke taal dan dat het noodig zou zijn er nog iets aan toe te voegen. 1) Deze beide kaarten zijn met de welwillende toestemnilng van Dr. M. L. van Breemen uit een artikel van zijn liand overgenomen.
275 INDISCH BOUWKUNDIG TIlDSCHRlKT No 13
MILTINDICES DER WIJKEN
PLAAT 5.
^AN DE
OEMEENTE BATAVIA voor het jaar 1917
GEMEEN n
BATAVIA
Schaal 1 60000 BATAVIA
WELTEVREDEN
i lAangga Dota I! Kebon Djtrotk II! Passer Baroe fV Gpenoeng Sahart V Kebon Ktlapa VI Pendjaringan Ml Djembatan Lima Vm Kroekoel IX Aitgke Doeri X Tanijvtiit Priok XI Anljol
" /
1 Gambir 2 Qondangdia 3 Menltng 4 Tanalmba ig 3 Karet 7 hemajoran Ottan Pai djnng 8 Tjempaka poehh 9 Kwitang OoU 10 Kramat IJ Kwttang 12 SaUmba 13 Pelod/o H Seltpi IS Djati 10 DJepang
•. Dlstnctsgrens Ka mpoe npgrtn s
4 MORTAUTEITSCIJFCRS DER WiJKEN
Pb AAT Ö
VAN DL
GEMEENTB BATAVIA voor het jaar 1917
GFMEFNPE BATAVIA Sthoi! 1 60000 BATAVIA / \iangga Üota II htbon DJcrotk lil Passer Baroe IV Ooenoeng Sahart V Kebon Ktlapa VI Pcndjai ingan Ml Djembatan Lima VII' Kroekoel IX Angke Do rt \ Tandjonn Pnok XI Anljol
WFLTEVRfcDEN 1 GambT 2 Oond ingd a f Mtntrng 4 1onahabang f Karet 6 Senen 7 hemajoran Oetan Pan<.jang 5 Tjempaka poctlh 1 Kwitniic Oost 10 Kramat n hwltaag 12 SoUmba 13 Peiodjo !4 i npi IS Djati 'S D}€] I i.
Oistr e Is gr tl v kampoengfTf •
276 PLAAT 7.
MORTALITEIT PRO MILLE TE SIBOLGA TIIDVAK 1912 t/m 1922
1912 1913 1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921 1922
I
EPIDEMIEJAAR |
I^^H
mm-' '*^'*' li:li ^^ '
Overeenkomstige cijfers van andere plaatsen, als Semarang, Soerabaja e.d. geven een soortgelijk beeld van den toestand. VERKREGEN SUCCES. De miltindexkaart van Tjilaljap demonstreeri het door ons nu reeds behaalde succes, (plaat 4) In de tweede helft van 1920 zijn wij er begonnen met de assaineeringswerken. In de eerste helft van dat jaar werden de miltindices (in vierkante vakjes) bepaald. De toen verkregen cijfers wijken niet belangrijk af van die, welke Dr. Swellengrebel een 3-tal jaren tevoren (in 1917) vond. Het is trouwens een bekend feit, dat in een streek waar malaria endemisch heerscht, de miltindex vrijwel constant blijft, als er geen veranderigen in de plaatselijk aanwezige factoren plaats vinden. De omcirkelde cijfers geven de miltindices, in Maart jl. vastgesteld De werken zijn nog niet voltooid, doch nu reeds blijkt, welk een enorme invloed ten goede zij reeds hebben gehad. Sterftecijfers van Tjilatjap, die voor het demonstreeren van het bepaalde succes voldoende betrouwbaar zijn, hebben wij eerst vanaf de 2de helft IQ20 en loopen dus nog over een te korte periode om er conclusies uit te trekken. Ook komt de verbetering van den gezondheidstoestand, althans voor zoover de malaria betreft, veel spoediger tot uitdrukking in de miltindex- dan in de sterftecijfers. Intusschen is het sterftecijfer over 1922: 3I°/oo op zichzelf reeds heel mooi; 1921 gaf 390/oo. De eenige plaats in Indië, die een volledige bodemassaineering heeft, is Sibolga; deze plaats is een schitterend voorbeeld van bodemassaineering op stedelij k-hygiënisch gebied. De grafiek (plaats 7) geeft een reeks van sterftecijfers over het 11-jarig tijdvak 1 9 1 2 1922. Uit de cijfers na de voltooiing der assaineeringswerken blijkt, dat de gezondheidstoestand zich heeft gestabiliseerd en die van de Europeesche steden evenaart. Het succes is zóó groot, dat men zich afvraagt, hoe het mogelijk is, dat in een warme kustplaats als Sibolga de sterfte zoo gering kan zijn?
BEGIN DER ASSAINËERINGSWERKEN EINDE DER • I
De verklaring ligt m. i. in de omstandigheid dat, be/ialve het bijna volledige succes tegen de ziekten van groep I met de bodemassaineering verkregen, onder de grootendeels Batak&che t evolking de ziekten van groep II en III vrijwel niet voorkomen In plaatsen als Batavia, Semarang, Soerabaja en Tjilatjap (havenplaatsen met een gedeeltelijk zeer vlottende bevolking) zullen naar het mij voorkomt deze lage cijfers niet verkregen worden, omdat aldaar de invloed der groepen II en III op de sterfte grooter is. Worden zij echter teruggebracht tot circa 20''/oo, dan is het resultaat nóg mooi. Naast de cijfers van Sibolga wil ik even diè stellen, door de Amerikanen in de steden Panama en Colon verkregen : Panama 30"/oo en Colon 25°/oo, beide over het achtjarig tijdvak 19L9t/m 1916. Dat het succes aldaar veel minder sprekend was 'dan te Sibolga, komt waarschijnlijk weer voor een groot deel op rekening van de ziekte-groepen 11 en III. Ik merk hierbij nog op, dat Sibolga en Tjilatjap o-een centrale drinkiua'erleiding hebben. Soerabaja, ''semarang, Batavia, Panama en Colen •wel. Men ziet dus, dat voor bestrijding van groep I de bo demassaineering van overwegend belang is. De juiste invloed van een drinkwatervoorzienmg op den algemeenen gezondheidstoestand is moeilijk vast te stellen, doch zeer zeker voor de Indische plaatsen in het algemeen slecht fractwneel ten opzichte van dien der bodemassaineering. Hiermede wil niet gezead zijn, dat een centrale drinkwatervoorziening voor de groote bevolkingscentra niet wenschelijk zou zijn; integendeel mag zij in vele gevallen zelfs als een onafwijsbare eisch gelden, temeer waar zij bijna steeds als een zichzelf-bedruipend of winstgevend bedrijf kan worden opgezet. Als slot van dit deel der voordracht zou ik voUedigheidschalve nog gaarne vermelden, dat blijkens het jongste jaarverslag (over 1922) te Sibolga onder 480 schoolkinderen een miltindex van 1.9 pCt. werd geconstateerd en onder 107 in Maart 1923 in de Chineesche wijk (vroeger het zwaarst geïnfecteerd) onderzochte kinderen 0.9 pCt.
277 INDISCH BOUWKUNDIG TI|DSCHR1FT No. 13.
PLAAT 8
HOOCE ZttSTANDtN
I^PE i/AN Ar\MATERINGSLtlDiriG MET BREEDEN AARDEN BODEM £N Z0N5ER bE SPECIALE ANTI-MALARIA VOORZIENING ALS BOVEN, DEZE LEIDINGEN Z 4 N IN bE ZOl/TWATER-ZONE TÏTJTIATJAP TOEGEPAST IN DE STREKKINGEN WAARIN DE BODEM NIET BOVEN MIbDElBARE ZEE l\OMT TE LIGGEN. ZOODAT DE GETÖBEWEGING ER DAGELUKS IN PLAATS VINDT
nr^m^
TERREin
PLAAT 9
STRAND
irBrfTsrfrsmsT»
I LEIDAMMEn
TERREin
UITWATERINOS SLUIS
STRAHD
LEIDAMMEn
278 Dr. de Vogel vond in 1913 bij 214 schoolkinderen, dat deze index 98 pCt bedroeg en bij volwassenen een parasietenindex van 92pCt. Practisch gesproken is dus de malaria verdwenen; zij had dat ook volledig kunnen zijn, als de grens der assaineering een weinig ruimer was genomen. TECHNISCH GEDEELTE DER BODEMASSAINEERING. Ik kom nu tot het zuiver technisch deel der bodemassaineering waarbij ik binnen dit bestek, mij natuurlijk moet bepalen tot het aanstippen van eenige hoofdzaken, hoe gaarne ik overigens ook dit interessante deel meer uitvoerig en in bijzonderheden zou willen beschouwen. TIJDELIJKE MAATREGELEN. In de eerste plaats vestig ik hierbij de aandacht op de z.g. algcviecne en tijdelijke antimalaria-maatregelen, waarmee men weliswaar de malaria niet geheel kan wegwerken, maar toch in de meeste gevallen soms belangrijk kan verminderen en in elk geval het uitbreken van een epidemie kan voorkomen. Deze maatregelen bestaan in het zooveel molijk onschadelijk maken van anophelinenbroedplaatsen door: 1. opvullen van poelen en plassen; 2. schoonhouden der broedplaatsen ; 3. petroliseeren „ „ Dit laatste geschiedt door de schadelijke broedplaatsen te begieten met een dun laagje residu of petroleum, welk laagje de larven belet aan de oppervlakte adem te halen, waardoor ze te gronde gaan. Verder zijn er nog tal van andere middelen, waarvan de werking min of meer problematiek is en die, wat het te bereiken resultaat betreft, in elk geval afhankelijk zijn van de plaatselijke omstandigheden. Ik noem hier slechts het bouwen van karbouwenstallen en vleermuizenhuisjes, respectievelijk om de anophelinen te lokken en te verdelgen. De maatregelen, die rechtstreeks den mensch beschermen, als kininisatie, klamboes, muskietengaas, enz. ga ik hier, als buiten het eigenlijke onderwerp vallende, voorbij; doch merk slechts op, dat de resultaten, ermede verkregen door toepassing op groote schaal onder een vrije bevolking, slechts mager zijn. Individueel en ook voor onder controle staande menschengroepen (ziekenhuizen, gestichten enz.) kunnen zij heel goed als bescherming dienen. DEFINITIEVE MAATREGELEN. W a t de definitieve maatregelen der bodemassaineering betreft, moeten wij onderscheid maken tusschen den aard der gebieden, waarin zij moeten worden toegepast en wel: 1. onbewoonde gebieden. 2. bewoonde gebieden. ONBEWOONDE GEBIEDEN. In onbewoonde gebieden, die gevaarlijk zijn voor de nabijgelegen bewoonde plekken, zullen de maatregelen wel steeds een anti-malaria doel hebben en zich daarom bepalen tot drooglegging der terreinen door afwatering annex drainage, of wel verbetering der afwatering. Onder afwatering wordt dan verstaan de afvoer van het oppervlaktewater en onder drainage
die van het reeds door den bodem geabsorbeerde, of grondwater. Drainage geschiedt ondergronde door kleine, goedkoope drainbuisjes, de afwatering door open leidingen. Men kan de afwatering ook ondergronds doen plaats vinden door een gesloten buizenstelsel en spreekt dan van een rioleering. Rioleering is zeker een goede methode die echter, vooral voor onbewoonde gebieden, veel te duur is, omdat de riolen voor den afvoer van het hemelwater groote afmetingen moeten hebben. Men maakt daarom ondiepe regenafvoeren met poreuze bodems d. w. z. niet bemetseld, maar bezet met graszoden of steenen. Om deze bodems droog te houden, worden onder of naast die afvoeren op gepaste diepte ondergrond drainbuisjes gelegd, die het zak water opnemen en afleiden. Worden de regenafvoerleidingen te diep ingesneden ten behoeve van het noodige verhang en het groote afvoerdebiet, dan kan men in den benedenloop meestal geen droge bodems meer krijgen door middel van drains, ook m verband met de beschikbare loozmgsdiepste op het buitenwater, hetgeen vooral geldt voor lage aan zee gelegen plaatsen. Men tracht dan het bezwaar te ondervangen door de bodems een zoodanig doelmatig profiel te geven, dat het anophelinengevaar gemakkelijk bestreden kan worden door een weinig onderhoud. Fig. 1 (plaat 8) geeft een doorsnede van van zoo'n leiding; door het kleine gootje in het midden wordt het dr-iinwater afgevoerd. ï i g . 2, 3 en 4 geven voorbeelden van dichte drains. Op een voornaam punt, zoowel geldende voor bewoonde als voor onbewoonde gebieden, zou ik de aandacht willen vestigen, n 1. om niet dan in hooge noodzakelijkheid kzmstmatige opvoer der vloeistoffen toe te passen, daar vrije loozing hierboven te verkiezen is, zoowel uit het oogpunt van bedrijfszekerheid, als om de telken jare terugkeerende hooge bediijfskosten te ontgaan. Op plaat 9 geeft geval I een schetsmatige doorsnede van aan zee gelegen terreinen, die geli/k met of -even boven hoogwater liggen. ^ Legt men nu de bodems van de uitwateringsleidingen bij het loozingspunt aan zee laagwater, hetgeen bij de in Indië heerschende betrekkelijk kleine getij-verschillen noodig is voor een goede drooglegging, dan zal, door de werking der getijden, aan zee gewoonlijk de leiding overeenkomstig het standprofiel dichtslibben of dichtzanden en het water daarachter blijven stagneeren. Hier ontstaan dan gevaarlijke zoutwaterbroedplaatsen in de leiding. Een middel om dit dicht-raken der leidingen te voorkomen i s : de leiding tusschen twee leidammen in zee door te trekken tot even voorbij de laag waterlijn op het strand ; die dammen kunnen gewoonlijk heel eenvoudig van constructie zijn; bij zware zee echter zouden zij te duur kunnen worden ; de meer of mindere lengte der dammen, is uiteraard afhankelijk van de strandhelling. Geval II geeft een schema van terreinen met vrije loozing die lager dan de hooge buitenwaterstanden liggen. Deze terreinen zijn in den oorspronkelijke toestand gewoonlijk zeer gevaarlijk; langs het strand heeft een soort duinvorming plaats, waarachter de lage plekken al slagunen
279 liggen. De afwatering is gebrekkig, doordat de leidingen steeds weer dichtslaan bij de loozingspunten. Een dergelijk terreinencomplex moet bedijkt worden om inundatie door de hooge vloeden te beletten; de loozing op het buiten water geschiedt door een uitwateringssluis, die de hooge vloeden keert en op de lagere dealen van het geiij gelegenheid geeft voor de afwatering van den polder. De te Tjilatjap gemaakte uitwateringssluis werkt automatisch; evenzoo eenige in den polderdijk geplaatste uitwateringsduikers. Liggen de terreinen te laag om bij mogelijkheid vrije loozing toe te kunnen passen, dan zal men, zooals in vele HoUandsche polders het geval is, door bemaling de afwatering kunstmatig tot stand moeten brengen; ook kan dit noodzakelijk blijken bij uitgestrekte terreinen met weinig verhang, waarbij de loozing op zee belemmerd wordt door groote slibbanken en de tijd van verhangafstrooming op tij te kort is. Waar gewoonlijk doel is het gebied uit malariaoogpunt ongevaarlijk te maken, en niet^;-£i«
de keuze van het systeem zijn dan alleen de kosten van aanleg en bedrijf. In de Europeesche steden zal men gewoonlijk gesloten leidingen of riolen toepassen in verband met de dichte bebouwing en ook met het oog op vorst. Bij toepassing van een geheel gesloten stelsel zal het tout a l'égout goedkooper in aanleg en onderhoud zijn dan het gescheiden systeem, omdat enkele riolen goedkooper zijn dan dubbele met eenzelfde vermogen; het systeem is eenvoudiger en overzichtelijker en daarom ook g e makkelijker als spoelbedrijf in te richten. Anders wordt het, als aan het afvoersysteem een reiniging van de af te voeren vloeistoffen moet worden verbonden; dan vordert de reiniging meer kosten bij het gemengd dan bij het gescheiden systeem, omdat bij dit laatste de hoeveelheid te reinigen afvalvloeistof veel gerinnger is, waardoor de reinigingsinrichting minder aanleg- en bedrijfkosten vordert. Ook is er bij gemengden afvoer een sterke wisseling, zoowel in debiet als in samenstelling der te reinigen vloeistoffen waardoor het bedrijf minder economisch en lastiger is dan bij gescheiden afvoer. Voorts zijn bij kunstmatigen opvoer der rioolstoffen naar de reinigingsinrichting, de aanlegen bedrijfskosten van het pompgemaal grooter bij gemengden dan bij gescheiden afvoer. Last not least is men gewoonlijk vrij in het kiezen van de ligging en het aantal der punten, waar men het regenwater op de openbare wateren wil loozen, terwijl men dit meestal niet is voor de loozingspunten van de afvalvloeistoffen. Ten gevolge daarvan wordt de af te leggen afvoerweg voor de afvalstoffen soms zóó lang dat een diepe ligging van het moerriool bij het loozingspunt niet te ontgaan en vrije loozing daardoor onmogelijk wordt. Dit kan ook aanleiding zijn tot de keuze van een gescheiden systeem. In de Indische steden, die gewoonlijk veel ruimer bebouwd zijn dan de Europeesche en daardoor het karakter van een tuinstad hebben of een dessa-achtig aanzien vertoonen, kan men in de meeste gevallen, zoowel uit verkeersoogpunt als welstandshalve, zonder bezwaar volstaan met open leidingen voor den afvoer van het regenwater, welke, als zij doelmatig worden geconstrueerd en aangelegd, voldoende hygiënische waarborgen bieden. De afvalstoffen moeten dan m dit regenwaterleidtngsielsel niet worden toegelaten, doch door een gesloten stelsel, dus rwleermg, worden afgevoer i. GESCHEIDEN SYSTEEM VOOR INDISCHE STEDEN. Een dergelijk in het algemeen voor Indische steden aangewezen gescheiden systeem, t. w. open leidingen annex drains voor het regenen zakwater, en gesloten leidingen voor het afvalwater en de faecaliën, is aanzienlijk goedkooper dan een gecombineerd systeem door gesloten riolen. Voordeden van dit systeem zijn: o. Voor de open regenleidingen kan men bij de doorsnedebepaling van lagere afvoercijfers uitgaan dan bij de geslotene van het tout a legout, omdat 1) een kleine tijdelijke inundatie door regenwater geheel toelaatbaar is, en 2) in
280 d e t r a p e z i u m v o r m i g e leidingen vanzelf een z e k e r e reserve aanwezig is. b. Door d e vrije lieuze t e n aanzien d e r looz i n g s p u n t e n voor h e t r e g e n w a t e r k u n n e n o n n o o d i g l a n g e leidingen en diepe insnijdingen worden vermeden. C. D e vuilwater-riolen k u n n e n als r e g e l achter d e huizen worden g e l e g d in z . g . b a c k l a n e s of a c h t e r w e g e n , die t e v e n s als inspectie-paden dienst doen ; deze p a d e n b e h o e v e n slechts s m a l t e zijn ( ± 2 M.) Dit voordeel is, gezien d e n bouw d e r Indische s t e d e n , niet t e o n d e r s c h a t t e n , d a a r d e huisaansluitingen o p d e riolen veel k o r t e r w o r d e n d a n h e t g e v a l zou zijn, a l s d e riolen in d e straat l i g g e n e n d a a r m e d e d o e l m a t i g e r en g o e d k o o p e r , w e l k l a a t s t e voordeel h e t populaire v a n h e t a s s a i n e e r i n g s w e r k in h o o g e m a t e ten g o e d e k o m t . d. D e b e s t a a n d e afwateringsleidigen k u n n e n s o m s m e t v o o r d e e l worden b e n u t . e. M e n heeft door h e t c r e ë e r e n der b a c k l a n e s t e v e n s d e g e l e g e n d h e i d g e s c h a p e n voor d e ligg i n g d e r buizen e e n e r d r i n k w a t e r v o o r z i e n i n g m e t d a a r a a n v e r b o n d e n in h e t o o g s p r i n g e n d e voordeelen (kortere en g o e d k o o p e r e aansluitigen, g e m a k k e l i j k e r e n g o e d k o o p e r e herstellingen). Toegegeven moet worden, d a t een strenge d o o r v o e r i n g v a n d i t g e s c h e i d e n systeem in b e p a a l d e o m s t a n d i g h e d e n niet altijd mogelijk is, w a a r d o o r voor e n k e l e stadsdeelen e r zal m o e t e n worden afgeweken. (Wordt vervolgd.)
MUTATIES TECHNISCH PERSONEEL.
I
aan den Resident van Menado voor de uitvoering van waarnemingen en metingen in de Tondanorivier, de opnemer 2e klasse, H . L . Martherus. Ingetrokken: de toevoeging aan het Hoofd der 4de Waterstaatsafdeeling van den in de residentie Djambi werkzaamgestelden opzichter 3de klasse, M. A. Thomson; aan den Resident van Djambi van.den in de 4de Waterstaatsafdeeling werkzaamgestelden opzichter 3de klasse, Mas Moekadis Joesman. Bepaald: dat de tijdelijk teekenaar, K. F . H o r n ; tijdelijk onderopzichter voor de Landsgebouwen, Gan Liem Siang, wordt geacht aan het Hoofd der 2de Waterstaatsafdeeling te zijn toegevoegd in het belang van den algemeenen dienst. Geplaatst: op het Hoofdkantoor d e r Burgerlijke Openbare Werken, a. de Architect, K. Ott. b. de opzichter 1ste klasse, A. G. Krul. Verleend: wegrns zevenjarigen dienst negen maanden verlof naar Europa aan den opzichter 1ste klasse, R. Hart,mans, met bepaling, dat hij zijne betrekking op pen nadtT te bepalen dag in de maand Augustus 1923 zal nederleygen. Ontslagen: op verzoek eervol uit zijne betrekking de tijdelijk onderopzichter, Mas Moenawan.
W i j ontvingen het bericht van overlijden van onzen collega,
J B. O. W. Benoemd: tot opzichter, met den titel van opzichter 3de klasse, E. A. de Jongh, ambtenaar van buitenlandsch verlof terugverwacht, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende. tot Architect, F . W. Burki, ambtenaar van buitenlandsch verlof teruggekeerd, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende. Ontheven : op verzoek a. gerekend van 18 Juni 1923; b. met ingang van 7 Juli 1923, eervol van zijne werkzaamstelling; a. de tijdelijk opzichter voor de Landsgebauwen, F . w . Linder; b. de tijdelijk teekenaar, J . van den Hurk. eervol van de waarneming d e r betrekking van Architect, J . F . Patrick, wordende hij tevens weder benoemd tot opzichter 2e klasse. Toegevoegd: aan den Gouverneur d e r Oostkust van Sumatra, de opzichter 2de klasse, D. R. van Leuven; aan den Resident van Djambi, de opzichter 3de klasse, E. A. de Jongh voornoemd; aan het Hoofd der 1ste Waterstaatsafdeeling, a. de onderopzichter. Raden Norsasih; b. de tijdelijk onderopzichter, Mas Soedarisman en A. E. Davidsz. aan het Hoofd der 1ste Waterstaatsafdeeling voor den algemeenen dienst, met Cheribon als standplaats, de Architect, F . W. Burki; aan den Resident van Timor en Onderhoorigheden, de opzichter 8de klasse, E . E. van G e u n s ; aan het Hoofd der 2e Waterstaatsafdeeling teneinde op diens kantoor te worden werkzaam gesteld, de Architect. A, Th. van der Zon Brouwer; aan het Hoofd der 4de Waterstaatsafdeeling in het belang van den algemeenen dienst, met standplaats Rembang, de Architect, F . H . van Schuylenburch.
H. R. SOEMOLANG, iü leven Opzichter B.O.W. te Amoerang. 't H. B.
= PBNA I INDISCH TECHNICIJM.
eJ
LI Tecl^nlscli briefondler-' ^wljs volgens b eproefde metbode
o pleiding voor a l l e examens en b eroepen 30 leeraren
•
•
Prosp. en Inl. gratis op aanvr.
Ambem 58 Velperb.SIngel No
6 Holland. No 16.