IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
1
RVB11-0090
Onderwerp Nummer voorstel Datum voorstel Contactpersoon Contactpersoon Email Contactpersoon Telefoon Program manum mer en naam
: : : : : : :
Vaststellen Brandbeveiligingsverordening 2012 RVB11-0090 Afdeling : Ruimtelijke Ontwikkeling, 22 november 2011 Handhaving Mevr. mr. C.G. Jacobs
[email protected] (0164) 277402 2. Openbare orde en veiligheid
Voorstel: 1. 2.
Vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening 2012. De Brandbeveiligingsverordening 2010, zoals op 25 november 2010 is vastgesteld, in te trekken op het moment dat de onder punt 1 genoemde verordening in werking treedt.
Type voorstel: ~
D D
KadersteIlend Controlerend Rest
Zijn in het voorstel één of meer van de volgende aspecten van toepassing? Ja Zijn doelen en/of effecten beschreven
~
Financiële consequenties
D
Inspraakverordening
D
van toepassing
Nee
Communicatieparagraaf: De Brandbeveiligingverordening 2012 zal na vaststelling worden bekendgemaakt, ter inzage worden gelegd en opgenomen worden in het verordeningenbestand. Brandweer Midden- en West-Brabant, cluster Bergen op Zoom en Roosendaal is betrokken bij de totstandkoming van dit voorstel. De verordening zal worden opgenomen in het verordeningenbestand en is te vinden via www.wetten.nI.De nieuwe aanvraagformulieren zullen op de gemeentelijke website beschikbaar worden gesteld (digitaalloket). Samenvatting: Op 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio's in werking getreden. Op grond van deze wet dient een brandbeveiligingsverordening te worden vastgesteld. Daarnaast kondigt de wetgever in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop in artikel 3, derde lid, een algemene maatregel van bestuur aan
-
Gemedzgev
IIIIII IIIIIHIIIIIIY Il111111111IllllllIl1 op Zoom
over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Het is uiteindelijk de bedoeling dat plaatselijke brandbeveiligingsverordening plaatsmaakt voor een landelijk geldende algemene maatregel van bestuur (amvb). Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de verordening die hier voorligt. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio's in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn. In het voorstel wordt de vergunningplicht aangepast en kan geen bij te late beslissiqg geen vergunning meer van rechtswege ontstaan. Dit is bij vergunningen die zien op de veiligheid van personen en goederen ook niet wenselijk.
Bijlagen: (geef aan of een bijlage is bijgevoegd of ter inzage is gelegd; benoern en nummer deze bijlagen)
III
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
~ {Ç
Gemeente --:>-
Datum raadsvergadering
26 januari 2012
Nummer
: RVB11-0090
Onderwerp
: Vaststellen Brandbeveiligingsverordening 2012
Aan de gemeenteraad,
Voorstel 1. Vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening 2012. 2. De Brandbeveiligingsverordening 2010, zoals op 25 november 2010 is vastgesteld, in te trekken op het moment dat de onder punt 1 genoemde verordening in werking treedt.
Inleiding Op 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio's in werking getreden (Stb. 145, 1 apriI2010). Hierdoor is de Brandweerwet 1985 vervallen. Door het vervallen van de Brandweerwet 1985 was het noodzakelijk om de Brandbeveiligingsverordening aan te passen. Alle gemeenten hebben op grond van de Wet veiligheidsregio's namelijk de verplichting om een Brandbeveiligingsverordening (verder: BBV) vast te stellen. In november 2010 heeft u de BBV vastgesteld. Bij de vaststelling is gebruik gemaakt van het model dat door de VNG ter beschikking is gesteld. Gewijzigde inzichten nopen tot aanpassing van de huidige BBV. Het betreft dan met name de aanpassing van artikel 2 en 3 inzake de vergunningplicht. De toelichting bij de BBV is hierdoor eveneens aangepast.
Beoogd maatschappelijk effect/doelstelling Het borgen van de brandveiligheid van voor mensen toegankelijke ruimten die niet onder de Woningwet of het Gebruiksbesluit vallen. Dit gebeurt door het regelen en onder vergunningplicht brengen van het gebruik van inrichtingen (een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is). Doel hiervan is de risico's op brand te verkleinen en de beheersbaarheid te vergroten om te voorkomen dat er slachtoffers vallen.
Uitwerking voorstel De Wet veiligheidsregio's heeft als centraal doel de rampenbestrijding en crisisbeheersing te verbeteren. Deze wet vervangt de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (Wghor) en de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo). In de wet zijn onder meer de bestuurlijke inbedding en de basisvereisten voor de organisatie van de hulpverleningsdiensten opgenomen, welke taken het bestuur van een veiligheidsregio heeft en wat de minimumeisen zijn voor hulpverleners als de regionale brandweer en geneeskundige diensten en het materieel dat ze gebruiken. De bestuurlijke en de operationele slagkracht van partijen betrokken bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing moet en kan volgens het kabinet beter. Hoewel veiligheid bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid is, zijn veel gemeenten te klein om een ramp of crisis te bestrijden. Door de brandweerzorg, de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, de26
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
rampenbestrijding en crisisbeheersing en de politie op regionaal niveau bijeen te brengen wordt niet alleen de slagkracht vergroot, maar wordt ook eenheid, eenduidigheid en eenvoud in de aanpak bereikt. De Wet veiligheidsregio's verplicht gemeenten om een BBV vast te stellen. De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop, een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Het is uiteindelijk de bedoeling dat de plaatselijke BBV plaatsrnaakt voor een landelijk geldende algemene maatregel van bestuur (amvb). Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de verordening die hier voorligt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 968, nr. 8, p.7). Het is nog niet zeker wanneer deze amvb in werking treedt, nu er nog discussie plaatsvindt over de onderwerpen die tot de amvb gaan behoren. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio's in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn. Parkeergarages De BBV is niet van toepassing op parkeergarages omdat het hier om bouwwerken gaat waarop de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing zijn. De bouwverordening kent een regeling als het gaat om de brandveiligheid van open erven en terreinen, zodat de brandveiligheid van parkeerplaatsen langs deze weg gewaarborgd kan worden. Wijzigingen Bij dit voorstel is gebruik gemaakt van de modelverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG). Er wordt van de modelverordening afgeweken omdat dit model op bepaalde punten tekort schiet. Lex silencio positievo niet meer van toepassing In de BBV is opgenomen dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een vergunning van rechtswege wordt verkregen op het moment dat er niet op tijd is beslist, ook wei lex silencio positievo (LSP) genoemd. Het is echter om de navolgende reden onwenselijk om dit in stand te laten. Een vergunning die ziet op brandveilig gebruik leent zich niet voor toepassing van de LSP. Indien er niet tijdig op een aanvraag zou worden beslist zou dit betekenen dat er van rechtswege een vergunning is, zonder dat hierbij vooraf getoetst is aan de brandveiligheid. Dat de VNG dit in het modelopgenomen heeft mag dan ook ongelukkig genoemd worden. Het uitgangspunt blijft echter dat er tijdig op aanvragen beslist wordt Beslistermijn Daarnaast zijn er in de huidige BBV 2010 geen beslistermijnen opgenomen waarbinnen beslist moet worden. Doorgaans geldt dan de redelijke termijn van 8 weken. Deze beslistermijn zou in bepaalde gevallen te kort kunnen zijn. Bij bijvoorbeeld een vergunning voor het brandveilig gebruik van kampeerterreinen kan een beslistermijn van 8 weken onvoldoende zijn en is het onwenselijk dat een vergunning van rechtswege ontstaat. Ook dit onderdeel is aangepast, er zijn nu expliciete beslistermijnen genoemd. In het vierde lid van artikel2 is de mogelijkheid opgenomen om een vergunning onder voorwaarden te verlenen. Dit speelt met name bij kampeerterreinen. Kampeerterreinen die niet alle voorzieningen ineens kunnen treffen omdat er hoge investeringen mee gemoeid zijn, kunnen middels gelijkwaardigheid wel een adequaat niveau van brandveiligheid waarborgen. De inrichtinghouder kan dan een gebruiksvergunning onder voorwaarden krijgen. Hieraan werd reeds onder de huidige verordening toepassing gegeven, maar was nergens verankerd. Met deze herziening heeft de voorwaardelijke vergunning wel een grondslag gekregen. Hieraan wordt wel de voorwaarde gesteld dat de gelijkwaardigheidoplossing van tijdelijk aard is. 2
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
Stroomlijnen vergunningverlening Daarnaast zijn de artikelen 2 en 3 van de BBV aangepast om eventuele vergunningverlening te stroomlijnen. In veel gevallen wordt bij een evenement gebruik gemaakt van een feesttent waarbij zowel een evenementenvergunning als een BBV-vergunning benodigd is. Om tegelijkertijd de vergunningen te kunnen beoordelen en verlenen zijn nu termijnen opgenomen en is een aanvraagformulier opgesteld. Er is op deze wijze voldoende tijd om over de aanvraag te kunnen beoordelen. Nu komt het veel voor dat aanvragen niet compleet worden ingediend en dat de vergunningverlening kort voor datum van de gebeurtenis plaatsvindt. Dit is onwenselijk, nu er advies vanuit de brandweer nodig is en dit de nodige tijd kost. Daarnaast doet het afbreuk aan de rechtsbescherming van derden, nu de verlening niet tijdig gepubliceerd kan worden. Afstemming Het voorstel is eveneens afgestemd met en akkoord bevonden door de regionale brandweer Midden en WestBrabant, cluster Bergen op Zoom, Roosendaal en Woensdrecht.
Consequenties van het voorstel De inwerkingtreding van deze verordening heeft door het overgangsrecht geen gevolgen voor de bestaande vergunningen. Omdat het gaat om de vervanging van een reeds bestaande verordening, zonder dat het toepassingsbereik verandert, zijn er verder geen consequenties aan het voorstel verbonden. Een ontwerpbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan. Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,
3
II
1111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
De raad van de gemeente Bergen op Zoom; gezien het voorstel van het college van 22 november 2011, nr. RVB11-0090.; gelet op de Gemeentewet en gelet op artikel 3 van de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop (Stb 2010,145 en 146); overwegende dat het verplicht is een verordening vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
BESLUIT: 1. 2.
Vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening 2012. De Brandbeveiligingsverordening 2010, zoals op 25 november 2010 is vastgesteld, in te trekken op het moment dat de onder punt 1 genoemde verordening in werking treedt.
Brandbeveiligingsverordening
2012
Arlikel1 Begripsbepalingen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. een inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is; b. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. c. gebruiksvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening; d. Algemene Plaatselijke Verordening: De thans geldende verordening die van toepassing is op het grondgebied van Bergen op Zoom. 2. Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.
Arlikel2 Verbodsbepaling 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleende gebruiksvergunning een inrichting in gebruik te hebben of te houden, voor zover daarin: a. meer dari 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn of, b. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft of, c. aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
4
III
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
2. 3.
4.
5. 6. 7.
Het college kan aan de gebruiksvergunning voorwaarden verbinden met inachtneming van het gestelde in de artikelen 6 en 7. Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning. Indien de brandveiligheid middels een gelijkwaardigheidsoplossing gewaarborgd kan worden kan een voorwaardelijke vergunning worden verleend. De voorwaardelijke vergunning geldt voor maximaal 3 jaar. De termijn op het beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in het eerste lid bedraagt 8 weken na ontvangst van de aanvraag. De in lid 6 van dit artikelopgenomen termijn kan hoogstens met 8 weken worden verlengd. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Artikel3 Indieningvereisten 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid wordt aangevraagd middels het vastgestelde aanvraagformulier. 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een tent of ander tijdelijk object ten behoeve van een activiteit waarvoor op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening een toestemming of vergunning benodigd is, dient de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2 lid 1, onder a 8 weken voorafgaand aan het plaatsen te worden ingediend. Artikel 4 Weigeringgronden 1. Het college weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt. 2. Indien niet voldaan wordt aan de hetgeen is opgenomen in artikel 3, tweede lid kan de gebruiksvergunning worden geweigerd. Artikel 5 Intrekking Een onder artikel 2 eerste lid bedoelde vergunning kan worden ingetrokken indien de brandveiligheid van goederen en personen niet langer kan worden gewaarborgd. Artikel 6 Gebruikseisen De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn overeenkomstig van toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen. Artikel 7 Brandveiligheidsvoorzieningen De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.3, 2.4, 2.5 2.6, 2.72.8 en 2.9 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn overeenkomstig van toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen. Artikel 8 Melden van brand en broei leder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden. 5
1111111111111111111111111111111111111111111111111111111111II
Artikel 9 Bossen, heidevelden, venen De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in artikel8, tweede lid, onder b van de Woningwet, en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand. Artikel10 Bestuurlijke boete Overtreding van de regels van deze verordening kan worden beboet met een bestuurlijke boete van maximaal het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel34, vierde lid, onder 1 0.
Artikel11 Overgangsrecht 1. Vergunningen die zijn verleend onder werking van de brandbeveiligingsverordening 2010 van 25 november 2010 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden aangemerkt als vergunning krachtens deze verordening. 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Brandbeveiligingsverordening 2010 van 25 november 2010 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast. 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning krachtens de Brandbeveiligingsverordening 2010 van 25 november 2010 wordt beslist met toepassing van deze verordening. Artikel12 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als Brandbeveiligingsverordening 2012. Artikel13 Inwerkingtreding Deze verordening treedt ingevolge artikel142 van de Gemeentewet 8 dagen na bekendmaking in werking.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
De griffier,
De voorzitter,
F.P. de Vos
6
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
~,
Il.;
Gemeente ---::>--
Toelichting op de Brandbeveiligingsverordening 2012 Algemeen De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop in artikel 3, derde lid, een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de brandbeveiligingsverordening (TK, vergaderjaar 2008-2009,31 968, nr. 8, p.?). Het is niet duidelijk wanneer de amvb in werking treedt. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio's in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's, het niet beschikbaar zijn van de hiervoor bedoelde amvb en het ontbreken van relevant overgangsrecht in de Wet veiligheidsregio's zal de raad een nieuwe brandbeveiligingsverordening moeten vaststellen. De bestaande brandbeveiligingsverordening vervalt namelijk van rechtswege bij de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's. De voorliggende modelregeling is, gezien het tijdelijk karakter (tot de inwerkingtreding van de amvb) terughoudend van aard. De regeling is aangepast aan de Wet veiligheidsregio's en de Dienstenrichtlijn. Toegevoegd zijn regels voor de bestuurlijke boete. Brandbeveiligingsverordening is vangnet De brandbeveiligingsverordening mag niet regelen voor zover daarin bij of krachtens enig ander (hoger) wettelijk voorschrift is voorzien. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wettelijk voorschrift al voorziet of mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Wet veiligheidsregio's als opdacht aan het college is gegeven. In zo'n geval gaat dat wettelijk voorschrift voor op de brandbeveiligingsverordening. Met andere woorden: de brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wettelijke voorschriften die mogelijk van toepassing zouden kunnen zijn en van rechtswege voorrang hebben. In de dagelijkse praktijk zijn er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen. Onderwerp van de regeling: objecten die geen bouwwerk zijn De brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een onbepaald onderwerp. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om objecten die geen bouwwerken zijn: 'niet-bouwwerken'. Het kan gaan om bijvoorbeeld een los met de wal verbonden drijvend hotel, een drijvende discotheek of een tijdelijke tent. Het onderwerp is vooraf niet te bepalen. De omschrijving in de Wet veiligheidsregio's zelf kent een beperking van doel, n.1.brandveiligheid, maar (behalve door andere wettelijke voorschriften) geen beperking van object. De omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving. Voor een dergelijk object is het vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veelobjecten lijken echter op bekende bouwwerken. Overeenkomstig daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van de specifieke situatie.
7
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en de bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader. Voor hetzelfde object dat drijft is de brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid). Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld. Over de lastige vraag: wanneer is een object een bouwwerk volgt hieronder, mede aan de hand van staande jurisprudentie, een toelichting Bouwwerk of geen bouwwerk, open erf en terrein De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken en het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeteen bevinden. De beperking die de Woningwet oplegt, als hogere regeling, zit in de begrippen bouwwerk, open erf en terrein. Bouwwerk Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de modelbouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan: - bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk 1) constructie, 2) van enige omvang, 3) met de grond verbonden, 4) bedoeld om ter plaatse te functioneren wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet. Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. De jurisprudentie is te omvangrijk en te casuïstisch om hier weer te geven. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie kunt u vinden in de toelichting op de modelbouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag). Open erf en terrein Bouwwerken vallen niet onder de werking van de brandbeveiligingsverordening, ook sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de verordening. Op grond van artikel8, tweede lid, onder b, van de Woningwet zijn namelijk in de bouwverordening voorschriften opgenomen over de staat en het in gebruik nemen en gebruiken van open erven en terreinen. Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grond van de brandbeveiligingsverordening. De begripsomschrijving van erf is overgenomen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat op 1juli 2010 in werking is getreden. Die omschrijving is afgeleid uit de jurisprudentie (zie ABRvS 15 september 1997, LJN: AA3601, AB 1998, 5). 8
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
~(ti
Gemeente
--:>-
Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of beheersverordening kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw af gelegen delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden. Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij dergelijke omvangrijke percelen geven bestemmingsplannen of beheersverordeningen soms regels die het perceelonderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het hoofdgebouw met bijbehorende aanen uitbouwen en bijgebouwen gebouwd kunnen worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte behorende bij het hoofdgebouw. Onder een terrein wordt verstaan een bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of gedeelte daarvan, niet zijnde een erf. Om als terrein in de zin van de bouwverordening te kunnen worden aangemerkt, moet dus aan vier voorwaarden zijn voldaan: 1) het is een perceel grond, 2) dat onbebouwd is, 3) dat bij een bouwwerk hoort en 4) dat geen erf is. Gebruiksvergunning voor een inrichting De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht nodig hebben. Gezien de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een meldingsplicht in plaats van vergunningsplicht, omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan. Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één begrip: inrichting. Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Het Gebruiksbesluit geeft richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Aan een los aangemeerde drijvende hotel boot bijvoorbeeld kunt u dezelfde brandveiligheidseisen een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening Woningwet).
stellen als aan en de
Gebruiksvergunning kampeerterrein De brandveiligheid van kampeerterreinen valt onder de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening. Een kampeerterrein kan worden aangemerkt als een inrichting zoals in de verordening is bedoeld als aan meer dan 10 personen nachtverblijf wordt verschaft. Evenwel kan een kampeerterrein ook worden aangemerkt als een open erf en terrein. Hoewel de eisen uit de bouwverordening ten aanzien van het brandveilig gebruik minimaal zijn werkt de brandbeveiligingsverordening aanvullend. De bouwverordening noch de woningwet kent immers een gebruiksvergunningsplicht ten aanzien van het gebruik van open erven en terreinen. Er zijn twee expliciete weigeringgronden in de verordening opgenomen. De eerste weigeringgrond, de brandveiligheid kan niet worden gegarandeerd, spreekt voor zich. De tweede weigeringgrond heeft te maken met de samenloop tussen een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening en de BBV-vergunning. Indien de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel2 lid 1, onder a minder dan 8 weken voorafgaand aan het plaatsen wordt ingediend kan deze worden geweigerd.
9
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111III
~[D
Gemeente --:>--
De brandbeveiligingsverordening komt dan ook aanvullende werking toe ten aanzien van kampeerterreinen. Wat betreft voorwaarden voor brandveilig gebruik wordt verwezen naar het op 12 juli 2011 vastgestelde beleidsregels brandveiligheid kampeerterreinen. Dit beleid is een voortzetting van hetgeen in de richtlijn Brandveiligheid Kampeerterreinen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR-richtlijn) als minimaal niveau van brandveiligheid wordt aangehouden. De beleidsregels vormen zowel het toetskader voor de vergunningverlening als voor eventuele handhaving. Deze richtlijn is met de vaststelling van het beleid dan ook formeelomgezet zodat ook over de toepassing zijnde eisen geen discussie meer kan plaatsvinden. Het beleid brandveiligheid is als bijlage bij het voorstel gevoegd. De vergunning brandveilig gebruik zoals bedoeld in de brandbeveiligingsverordening wordt middels het vastgestelde aanvraagformulier aangevraagd. Ten aanzien van kampeerterreinen was al een formulier vastgesteld. Het vastgestelde formulier geldt nu voor alle aanvragen. In het aanvraagformulier is opgenomen welke stukken bij de aanvraag gevoegd moeten worden. Hiermee wordt voorkomen dat het onduidelijk is welke stukken ingediend moeten worden. De vergunningverlener controleert of de aanvraag compleet is. Een incomplete aanvraag dient binnen een redelijke termijn te worden aangevuld anders kan deze buiten behandeling worden gesteld. Wabo De zo grote verscheidenheid aan situaties die kunnen voorkomen is de reden dat er voor gekozen is de modelbrandbeveiligingsverordening niet aan te haken aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dienstenrichtlijn De modelbrandbeveiligingsverordening 2010 is aangepast aan de Dienstenrichtlijn. De Lex silencio positivo (van rechtswege verkregen vergunning na te late besluitvorming) is niet van toepassing verklaard omdat onderwerpen van openbare orde en (brand)veiligheid zich niet lenen voor de toepassing ervan. Toezicht op de naleving Het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening berust krachtens artikel61 van de Wet veiligheidsregio's bij door burgemeester en wethouders opgedragen ambtenaren. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst op grond van artikel 65 van de Wet veiligheidsregio's de ambtenaren aan belast met de opsporing van strafbare feiten. Bestuurlijke boete De Wet veiligheidsregio's geeft de raad van een gemeente de bevoegdheid om, indien de raad dat wenst, bij verordening te bepalen dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor overtreding van regels gesteld krachtens artikel3, tweede lid (brandbeveiligingsverordening) en derde lid (algemene maartregel van bestuur, deze is nog niet opgesteld) van de wet. Het maximum bedrag van de boete mag niet hoger zijn dan het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel34, vierde lid onder 1 Het bedrag dat daar is genoemd, bedraagt in 2009 € 9.000. De Wet veiligheidsregio's geeft geen verdere beschrijving van de uitvoering van deze sanctie, zodat de gemeente alleen met de Awb rekening hoeft te houden. 0.
Strafbepaling Overtreding van de regels van deze verordening wordt op grond van artikel 64 eerste lid van de Wet veiligheidsregio's gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. De 10
~r;
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
[D
Gemeente
--:>-
wetgever heeft hier een sluitende regeling beoogd, zodat er geen ruimte is voor een regeling op dit gebied in de verordening zelf. Aanwijzen toezichthouders Het aanwijzen van toezichthouders voor de controle op de naleving van de BBV is geregeld in artikel61, derde lid van de Wet veiligheidsregio's. Het is dan ook niet nodig om in de verordening zelf de bevoegdheid op te nemen om ambtenaren als toezichthouder aan te wijzen. Overgangsrecht Is opgenomen ten aanzien van de Brandbeveiligingsverordening 2010. Bekendmaking Geschiedt door publicatie in de Bergen op Zoomse Bode. Intrekken vergunning De modelbrandbeveiligingsverordening kent geen bepaling om een vergunning in te trekken. De reden hiervoor is dat een intrekkingbepaling de gemeente onnodig beperkt, immers in een bepaling liggen de gronden vooraf vast. De aard van de verordening brengt met zich mee dat van te voren niet duidelijk is welke gronden voldoende zullen zijn. Bij een verordening die geen intrekkinggrond kent is er sprake van een geïmpliceerde bevoegdheid: de bevoegdheid om de beschikking te geven brengt ook de bevoegdheid mee om deze weer in te trekken of te wijzigen mits daarvoor valide redenen bestaan. Dit hangt af van de omstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan onjuistheid van de beschikking. Om aan bovenstaande discussie de bevoegdheidsgrondslag een einde te maken is in het voorstel wel een expliciete bevoegdheid opgenomen om een vergunning in te trekken op het moment dat de het brandveiligheidsbelang dit vordert.
11
Bijlage 1
Wet veiligheidsregio's (Tekst geldend
op: 27-10-2011)
Wet van 11 februari 2010, houdende bepalingen over de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio's)
de rampenbestrijding,
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
de crisisbeheersing
en de
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening, met behoud van lokale verankering bestuurlijk en operationeel op regionaal niveau te integreren, teneinde een doelmatige en slagvaardige hulpverlening te verzekeren, mede op basis van een gecoördineerde voorbereiding, en daartoe veiligheidsregio's in te stellen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
§ 1. Algemene bepalingen Artikel1 In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; veiligheidsregio: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 9; ramp: een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken; rampenbestrijding: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio treft met het oog op een ramp, het voorkomen van een ramp en het beperken van de gevolgen van een ramp; crisis: een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast; crisisbeheersing: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio in een crisis treft ter handhaving van de openbare orde, indien van toepassing in samenhang met de maatregelen en voorzieningen die op basis van een bij of krachtens enige andere wet toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis worden getroffen; geneeskundige hulpverlening: geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding
en de crisisbeheersing
door daartoe aangesteld personeel, als onderdeel van een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines, door tussenkomst van een meldkamer; GHOR: de geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio, belast met de coördinatie, aansturing en regie van de geneeskundige hulpverlening en met de advisering van andere overheden en organisaties op dat gebied; Ambulancevervoerder: degene aan wie op grond van de Wet ambulancevervoer een vergunning tot het verrichten van ambulancevervoer is verleend; Veiligheidsberaad: de voorzitters van de veiligheidsregio's gezamenlijk.
§ 2. De gemeente Artikel2 Het college van burgemeester
a. b. c.
en wethouders
is belast met de organisatie van:
de brandweerzorg; de rampenbestrijding en de crisisbeheersing; de geneeskundige hulpverlening.
Artikel3
1.
Tot de brandweerzorg
a.
het voorkomen,
behoort: beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar,
het voorkomen en beperken van
ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
b.
het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.
2.
De gemeenteraad stelt in een brandbeveiligingsverordening
regels over de in het eerste lid, onder a, bedoelde taak.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken, en worden regels gesteld over de basishulpverlening in die ruimten.
Artikel4
1.
De burgemeester een taak heeft.
heeft het gezag bij brand alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voor zover de brandweer daarbij
2.
De burgemeester is bevoegd bij brand en ongevallen, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op het voorkomen, beperken en bestrijden van gevaar nodig zijn.
ArtikelS De burgemeester heeft het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel. Artikel6 De burgemeester kan de ambulancevervoerders in de regio waarvan zijn gemeente deel uitmaakt, dat naar zijn oordeel noodzakelijk is uit een oogpunt van openbare orde. Artikel7
aanwijzingen
geven indien
1.
De burgemeester draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van een ramp of crisis die de gemeente bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te volgen gedragslijn.
2.
De burgemeester draagt er zorg voor dat aan de personen die in zijn gemeente zijn betrokken bij de rampenbestrijding de crisisbeheersing, informatie wordt verschaft over die ramp of crisis, de risico's die hun inzet daarbij heeft voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
3.
De burgemeester stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste en tweede lid, af met de informatievoorziening door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatievoorziening, en tweede lid.
of
bedoeld in het eerste
§ 3. De veiligheidsregio ArtikelS Het Nederlandse grondgebied is verdeeld in regio's, overeenkomstig gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur.
de bij deze wet behorende bijlage, die kan worden
Artikel9 De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die behoren tot een regio als bedoeld in artikel 8, treffen een gemeenschappelijke regeling, waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld met de aanduiding: veiligheidsregio. Artikel10 Bij de regeling, bedoeld in artikel 9, worden aan het bestuur van de veiligheidsregio overgedragen:
a. b. c. d. e. f.
g. h. i.
de volgende taken en bevoegdheden
het inventariseren van risico's van branden, rampen en crises; het adviseren van het bevoegd gezag over risico's van branden, rampen en crises in de bij of krachtens de wet aangewezen gevallen alsmede in de gevallen die in het beleidsplan zijn bepaald; het adviseren van het college van burgemeester en wethouders over de taak, bedoeld in artikel 3, eerste lid; het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing; het instellen en in stand houden van een brandweer; het instellen en in stand houden van een GHOR; het voorzien in de meldkamerfunctie; het aanschaffen en beheren van gemeenschappelijk materieel; het inrichten en in stand houden van de informatievoorziening binnen de diensten van de veiligheidsregio en tussen deze diensten en de andere diensten en organisaties die betrokken zijn bij de onder d, e, f, en g genoemde taken.
Artikelll
1. Het algemeen bestuur van de veiligheidsregio bestaat, in afwijking van artikel 13, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. 2.
De voorzitter van het bestuur is, in afwijking van artikel 13, negende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de burgemeester die ingevolge de Politiewet 1993 is benoemd als korpsbeheerder. De voorzitter kan geschorst en ontslagen worden met toepassing van artikel 23 van de Politiewet 1993.
3.
Het bestuur wijst een van zijn leden aan die de voorzitter bij afwezigheid vervangt.
4.
De voorzitter
S.
Het bestuur van de veiligheidsregio de voorzitter de doorslag.
vertegenwoordigt
de veiligheidsregio
in en buiten rechte.
beslist bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, geeft de stem van
Artikel 12 1. De hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993, en de voorzitter van het waterschap binnen welks grondgebied de veiligheidsregio is gelegen, worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio. Indien het grondgebied van een veiligheidsregio in meer dan één waterschap is gelegen, bepalen de betrokken voorzitters van de waterschappen wie van hen deelneemt aan de vergaderingen. 2.
De voorzitter van de veiligheidsregio nodigt andere functionarissen wier aanwezigheid in verband met de te behandelen onderwerpen van belang is, uit deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio.
Artikel 13 De commissaris van de Koning wordt uitgenodigd om bij de vergaderingen te zijn. De commissaris kan zich laten vertegenwoordigen. Artikel14
van het bestuur van de veiligheidsregio
aanwezig
1.
Het bestuur van de veiligheidsregio stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, waarin het beleid is vastgelegd ten aanzien van de taken van de veiligheidsregio.
2.
Het beleidsplan omvat in ieder geval:
3.
a.
een beschrijving van de beoogde operationele prestaties van de diensten en organisaties van de veiligheidsregio, van de politie, alsmede van de gemeenten in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
b.
een uitwerking, met inachtneming van de omstandigheden in de betrokken veiligheidsregio, vastgestelde landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37;
c.
een informatieparagraaf waarin een beschrijving wordt gegeven van de informatievoorziening onder a bedoelde diensten en organisaties;
d. e. f.
een oefenbeleidsplan; een beschrijving van de niet-wettelijke adviesfunctie, bedoeld in artikel LO, onder b; de voor de brandweer geldende opkomsttijden en een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen, noodzakelijk voor de brandweer om daaraan te voldoen.
en
van door Onze Minister binnen en tussen de
Het bestuur stemt het beleidsplan af met de beleidsplannen van de aangrenzende veiligheidsregio's en van de betrokken waterschappen, en met het beleidsplan, bedoeld in artikel 31 van de Politiewet 1993, van het regionale politiekorps.
Artikel 15 1.
Het beleidsplan, bedoeld in artikel 14, is mede gebaseerd op een door het bestuur van de veiligheidsregio risicoprofiel.
2.
Het risicoprofiel bestaat uit:
a. b. c.
3.
vastgesteld
een overzicht van de risicovolle situaties binnen de veiligheidsregio die tot een brand, ramp of crisis kunnen leiden, een overzicht van de soorten branden, rampen en crises die zich in de veiligheidsregio kunnen voordoen, en een analyse waarin de weging en inschatting van de gevolgen van de soorten branden, rampen en crises zijn opgenomen.
Het bestuur van de veiligheidsregio stelt het risicoprofiel vast na overleg met de raden van de deelnemende gemeenten, waarbij het bestuur de raden tevens verzoekt hun wensen kenbaar te maken omtrent het in het beleidsplan op te nemen beleid.
4. Het bestuur van de veiligheidsregio
nodigt voor de vaststelling van het risicoprofiel in ieder geval het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, de besturen van de betrokken waterschappen en door Onze andere Ministers
daartoe aangewezen functionarissen S.
uit hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.
Het bestuur van de veiligheidsregio nodigt ten minste eenmaal per jaar de bij mogelijke rampen en crises in de regio betrokken partijen uit voor een gezamenlijk overleg over de risico's in de regio.
Artikel16
1. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een crisisplan vast, waarin in ieder geval de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing worden beschreven. 2.
Het crisisplan omvat een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen die de gemeenten treffen inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, alsmede van de afspraken die zijn gemaakt met andere bij mogelijke rampen en crises betrokken partijen.
3.
Het crisisplan is in ieder geval afgestemd met crisisplannen, vastgesteld voor het gebied van aangrenzende veiligheidsregio's en van aangrenzende staten.
4.
Het bestuur van de veiligheidsregio
zendt het vastgestelde crisisplan aan de commissaris van de Koning.
Artikel17 1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën inrichtingen, categorieën rampen en luchtvaartterreinen worden aangewezen waarvoor het bestuur van de veiligheidsregio een rampbestrijdingsplan vaststelt. In dat plan worden de maatregelen opgenomen die bij een ramp in die categorieën dan wel op die luchtvaartterreinen moeten worden genomen.
2. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden regels gesteld over: a. de inhoud van het plan; b. het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het plan en van belangrijke wijzigingen van dat plan; c. het periodiek beproeven en actualiseren van het plan; d. de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het derde lid. 3.
Het bestuur van de veiligheidsregio kan op grond van de ingevolge artikel 48 verschafte informatie besluiten dat voor een krachtens het eerste lid aangewezen inrichting geen rampbestrijdingsplan behoeft te worden vastgesteld.
Artikel18 1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. b. c. 2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het personeel van de brandweer regels worden gesteld over:
a. b. c. d. 3.
de brandweer en de voor de brandweer vast te stellen opkomsttijden, de GHOR en de meldkamer; de organisatie van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening; de gemeentelijke bevolkingszorg in het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing.
de de de de
functies en rangen; etsen van aanstelling en bevordering; eisen met betrekking tot de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid; kleding en de uitrusting.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel van de brandweer regels gesteld over opleiden, examineren, bijscholen en oefenen. Met in ieder geval de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties overheidspersoneel
van
wordt over de bij of krachtens deze maatregel te geven regels overleg gepleegd.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke brandweeropleidingen rijksexamen. Onze Minister geeft het diploma af.
worden afgesloten met een
5.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop met in ieder geval de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneeloverleg wordt gepleegd over het ontwerp van de maatregel, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 19 1.
Het bestuur van de veiligheidsregio, het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet in zijn hoedanigheid van beheerder van het Korps landelijke politiediensten sluiten een convenant samenwerking bij branden, rampen en crises. Een convenant dat betrekking heeft op de door de marechaussee uitgeoefende politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet
1993, en Onze Minister met het oog op de Koninklijke 1993, wordt gesloten
met Onze Minister van Defensie. 2.
Het convenant heeft in ieder geval betrekking op de meldkamerfunctie, de informatievoorziening en informatieuitwisseling, het multidisciplinair oefenen en de operationele prestaties van de politie bij rampen en crises.
Artikel20
1.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de samenwerking tussen veiligheidsregio's en tussen veiligheidsregio's en de regionale politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten en de Koninklijke marechaussee indien het betreft de uitoefening van de politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993.
2.
De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in overeenstemming met Onze Minister van Defensie gegeven indien zij voorschriften bevat die mede de Koninklijke marechaussee betreffen, en door Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk indien zij voorschriften bevat ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de reehtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie.
Artikel21
1.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de informatie- en communicatievoorzieningen gebruik daarvan door de veiligheidsregio, alsmede over de informatiebeveiliging.
van en het
2.
Bij ministeriële regeling kunnen aan de veiligheidsrisico's frequenties worden toegewezen voor de overdracht van gegevens door middel van daartoe aangewezen informatie- en communicatievoorzieningen.
Artikel22
1.
De besturen van de veiligheidsregio's dragen gemeenschappelijk zorg voor in ieder geval de inrichting van een uniforme informatie- en communicatievoorziening, daaronder begrepen het vaststellen van de informatiebehoefte en het vaststellen van kaders, standaarden en kwaliteitseisen met het oog op de informatie-uitwisseling binnen en tussen de in artikel 10, onder i, bedoelde organisaties, en zo veel mogelijk voor het personeelsbeleid, de aanschaf van materieel en de ontwikkeling van handboeken en leidraden.
2.
De besturen kunnen ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde taken een gemeenschappelijke regeling treffen waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld. De Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing.
3.
Aan de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in het tweede lid, kunnen tevens deelnemen het Rijk, vertegenwoordigd door Onze Minister wie het aangaat ten behoeve van de onder hem ressorterende diensten, of andere rechtspersonen voor zover hun deelname van belang is voor de samenwerking.
4.
Het Veiligheidsberaad
bevordert de uitvoering van het eerste lid.
Artikel23 Het bestuur van de veiligheidsregio Artikel24
hanteert een kwaliteitszorgsysteem.
1.
De voorzitter van de veiligheidsregio veiligheidsregio' haar taken uitvoert.
verstrekt Onze Minister op diens verzoek informatie over de wijze waarop de
2.
De voorzitter van de veiligheidsregio zendt, indien Onze Minister landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37 heeft vastgesteld, hem jaarlijks een rapportage over de uitvoering van de landelijke doelstellingen door de veiligheidsregio.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de rapportage, bedoeld in het tweede lid, wordt verstrekt.
§ 4. De brandweer Artikel25
1.
De door het bestuur van de veiligheidsregio
a. b. c. d. e.
ingestelde brandweer voert in ieder geval de volgende taken uit:
het voorkomen, beperken en bestrijden van brand; het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand; het waarschuwen van de bevolking; het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van ontsmetting; het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van de brandpreventie, voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
brandbestrijding
2.
De regionale brandweer voert tevens taken uit bij rampen en crises in het kader van de rampenbestrijding crisisbeheersing.
3.
De regionale brandweer staat onder leiding van een commandant.
en het
en de
Artikel26
1.
Elk college van burgemeester en wethouders kan bij het treffen van een regeling als bedoeld in artikel 9 besluiten tot het hebben van een gemeentelijke brandweer, die in de eigen gemeente, in afwijking van artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a en b, de volgende taken uitvoert:
a. b.
het voorkomen,
beperken en bestrijden van brand;
het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.
2.
Indien een college van burgemeesters en wethouders besluit tot het hebben van een gemeentelijke het daarvoor een kwaliteitszorgsysteem.
brandweer, hanteert
3.
Indien alle gemeenten in een regio besluiten een gemeentelijke en onder a en b, buiten toepassing.
4.
Indien een college besluit de gemeentelijke brandweer op te heffen, voert de regionale brandweer ook in die gemeente de taken, genoemd in het eerste lid, onder a en b, uit.
5.
Na een besluit als bedoeld in het vierde lid wijzigen de deelnemers de regeling, bedoeld in artikel 9, en treffen het college en het bestuur van de veiligheidsregio overigens de nodige voorzieningen.
brandweer te hebben, blijft artikel 25, eerste lid, aanhef
Artikel27
1.
Het college van burgemeester en wethouders benoemt geen personeel van de gemeentelijke brandweer in functies die door het bestuur van de veiligheidsregio, gelet op zijn verantwoordelijkheid, zijn aangemerkt als functies die bij uitsluiting vervuld kunnen worden door personeel in dienst van de veiligheidsregio.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen functies worden aangemerkt die bij uitsluiting vervuld kunnen worden door brandweerpersoneel in dienst van de veiligheidsregio.
3.
De regelingen, bedoeld in artikel 21, zijn voor de gemeentelijke brandweer van overeenkomstige colleges van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 26, eerste lid.
toepassing op de
Artikel28
1.
De burgemeester van een gemeente met een gemeentelijke brandweer richt, indien hij in geval van een brand ondersteuning dan wel bijstand behoeft, een verzoek daartoe aan de voorzitter van de veiligheidsregio.
2.
Tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten, voldoet de voorzitter aan het verzoek, of richt hij zich ter zake tot de burgemeester van een andere gemeente in zijn regio, dan wel zo nodig tot de voorzitter van een aangrenzende veiligheidsregio, die de nodige voorzieningen treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
3.
De regeling, bedoeld in artikel 9, bevat bepalingen omtrent het verlenen van ondersteuning, bekostiging daarvan.
4.
In de kosten die voor een gemeente voortvloeien Minister een bijdrage verlenen.
5.
In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester die ondersteuning behoeft, een verzoek daartoe rechtstreeks richten tot de burgemeester van een binnen de regio gelegen aangrenzende gemeente met een gemeentelijke brandweer. De burgemeester stelt van zijn verzoek de voorzitter van de veiligheidsregio in kennis.
6.
In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester die bijstand behoeft, een verzoek daartoe rechtstreeks richten tot de burgemeester van een buiten de regio gelegen aangrenzende gemeente met een gemeentelijke brandweer. De burgemeesters stellen van dit verzoek de voorzitter van de eigen veiligheidsregio in kennis.
met inbegrip van de
uit het verlenen van bijstand als bedoeld in het tweede lid, kan Onze
Artikel29 1. Onze Minister kan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente met een gemeentelijke aanwijzing geven indien de taakuitvoering van die brandweer tekortschiet.
brandweer een
2.
Tot het geven van een aanwijzing gaat Onze Minister niet over dan nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het college heeft gehoord.
3.
Indien de taakuitvoering van de gemeentelijke brandweer blijvend tekortschiet, kan Onze Minister het college opdragen te besluiten de gemeentelijke brandweer op te heffen. Artikel 26, vierde en vijfde lid, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.
Artikel30
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de veiligheid, deugdelijkheid, normalisatie en standaardisatie van het brandweer- en reddingsmaterieel dat met het oog op gebruik hier te lande wordt vervaardigd, ingevoerd of in de handel gebracht.
2.
Voor keuringen die krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid worden verricht, kunnen overeenkomstig daarbij te stellen regels vergoedingen in rekening worden gebracht. Deze vergoedingen worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke lichamen.
Artikel31
1.
Het bestuur van de veiligheidsregio kan een inrichting die in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid, aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig.
2.
Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er zorg voor dat in die inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen inzake personeel en materieel.
3.
In afwijking van het eerste lid vindt de aanwijzing plaats door Onze Minister indien het een inrichting betreft die is gelegen op of deel uitmaakt van een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is, voor zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat is geboden. Voordat een aanwijzing plaatsvindt, hoort Onze Minister het hoofd of de bestuurder van de inrichting.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke categorieën inrichtingen kunnen worden aangewezen en op welke wijze tot de aanwijzing kan worden besloten, en kan worden bepaald aan welke eisen het personeel en het materieel moeten voldoen. 5.
Het hoofd of de bestuurder van een inrichting als bedoeld in het vierde lid verstrekt het bestuur van de veiligheidsregio dan weiOnze Minister de nodige inlichtingen ten behoeve van de uitoefening van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing.
6.
Het hoofd of bestuurder van een aangewezen inrichting verstrekt het bestuur van de veiligheidsregio dan weiOnze Minister voor 1 februari van ieder jaar een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar.
7.
Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van optreden dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.
§ 5. De GHOR Artikel32
1.
De GHOR staat onder leiding van een directeur. De directeur GHOR maakt deel uit van de directie van de in het gebied van de veiligheidsregio gelegen gemeentelijke gezondheidsdienst.
2.
De directeur GHOR is belast met de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening.
Artikel33
1.
Instellingen als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen, zorgaanbieders als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, ambulancevervoerders en gezondheidsdiensten in die regio, die een taak hebben binnen de geneeskundige hulpverlening, treffen de nodige maatregelen met het oog op hun taak en de voorbereiding daarop.
2.
Het bestuur van de veiligheidsregio en de in die regio werkzame instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten, bedoeld in het eerste lid, maken schriftelijke afspraken over de inzet van deze instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten bij de uitvoering van hun taak en op de voorbereiding daarop.
3.
De instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten, bedoeld in het eerste lid, verstrekken het bestuur van de veiligheidsregio alle informatie over hun inzet en de voorbereiding daarop door middel van het jaardocument maatschappelijke verantwoording als bedoeld in artikel 16 van de Wet toelating zorginstellingen.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan de inhoud van afspraken, bedoeld in het tweede lid.
Artikel34
1.
Indien de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening of de voorbereiding daarop naar het oordeel van het bestuur van de veiligheidsregio tekort schiet, treedt het bestuur in overleg met een instelling of zorgaanbieder als bedoeld in artikel 33, eerste lid.
2.
De voorzitter van de veiligheidsregio kan, indien hij geen verbetering zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
3.
Blijft de instelling of zorgaanbieder in gebreke, dan verzoekt de voorzitter Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen de desbetreffende instelling of zorgaanbieder de nodige maatregelen te treffen.
constateert,
de desbetreffende instelling en
§ 6. De meldkamer Artikel35
1.
Het bestuur van de veiligheidsregio heeft de beschikking over een gemeenschappelijke meldkamer die is ingesteld en in stand wordt gehouden door het bestuur of door het bestuur van een andere veiligheidsregio ten behoeve van de brandweertaak, de geneeskundige hulpverlening, het ambulancevervoer en de politietaak, met dien verstande dat het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, zorg draagt voor het in stand houden van de meldkamer
politie, als onderdeel van de meldkamer. 2.
De meldkamer is belast met het ontvangen, registreren en beoordelen van alle acute hulpvragen ten behoeve van de brandweer, de geneeskundige hulpverlening, het ambulancevervoer en de politie, het bieden van een adequaat hulpaanbod, en het begeleiden en coördineren van de hulpdiensten.
3.
De meldkamer staat onder leiding van een directeur. Het bestuur van de veiligheidsregio benoemt de directeur na overleg met het regionale college van politie. De directeur rapporteert periodiek aan het bestuur van de veiligheidsregio over de wijze waarop de meldkamer functioneert, personeel van de meldkamer.
4.
en heeft instemmingsrecht
bij het aanstellen en aangesteld houden van
Het convenant, bedoeld in artikel 19, bevat met betrekking tot de meldkamerfunctie in ieder geval afspraken over de locatie, het beleid en beheer, de financiën, de prestaties, de ondersteunende systemen en de samenwerking van politie met brandweer, geneeskundige hulpverlening en ambulancevervoer in de meldkamer.
5. Indien besturen van verschillende regio's besluiten gezamenlijk gebruik te maken van één meldkamer, worden hierover schriftelijke
afspraken gemaakt tussen de betrokken regionale colleges van politie, besturen van veiligheidsregio's
en
ambulancevervoerders.
§ 7. Coördinerend functionaris Artikel36 Het bestuur van de veiligheidsregio wijst een functionaris aan die is belast met de coördinatie van de maatregelen voorzieningen die de gemeenten treffen met het oog op een ramp of crisis.
en
§ 8. Landelijke doelstellingen Artikel37
1.
Onze Minister kan landelijke doelstellingen
vaststellen ten aanzien van de rampenbestrijding
en de crisisbeheersing.
2. Onze Minister zendt het besluit waarbij hij landelijke doelstellingen heeft vastgesteld, aan de besturen van de veiligheidsregio's
alsmede aan de Staten-Generaal.
Artikel38 Onze Minister voert, mede met het oog op eventueel vast te stellen landelijke doelstellingen periodiek overleg met het Veiligheidsberaad.
als bedoeld in artikel 37,
§ 9. Bovenlokale rampen en crises Artikel39 1.
In geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan:
a. b. c. d.
de de de de
artikelen artikelen artikelen artikelen
4 tot en met 7 van deze wet; 172 tot en met 177 van de Gemeentewet, met uitzondering van artikel 176, derde tot en met zesde lid; 12, 15, eerste lid, 54, eerste lid, 57, eerste lid en 60b, eerste lid, van de Politiewet 1993; 5 tot en met 9 van de Wet openbare manifestaties.
2. De voorzitter van de veiligheidsregio
roept een regionaal beleidsteam bijeen, dat bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten die betrokken zijn of dreigen te worden bij de ramp of crisis, alsmede uit de hoofdofficier van justitie. De voorzitter van elk direct betrokken waterschap wordt uitgenodigd deel uit te maken van het beleidsteam.
3.
De voorzitter van de veiligheidsregio wijst een regionaaloperationeel leider aan, die is belast met de leiding van een regionaaloperationeel team, dat bestaat uit leidinggevenden van de betrokken diensten. De regionaaloperationeel leider neemt deel aan de vergaderingen van het regionaal beleidsteam. De voorzitter van de veiligheidsregio nodigt voorts de functionarissen wier aanwezigheid in verband met de omstandigheden van belang is, uit deel te nemen aan de vergaderingen.
4.
Tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet, neemt de voorzitter van de veiligheidsregio geen besluiten met toepassing van de in het eerste lid genoemde artikelen dan nadat hij het regionaal beleidsteam daarover heeft geraadpleegd. Een burgemeester kan in het regionaal beleidsteam schriftelijk bezwaar doen aantekenen, indien hij van mening is dat een voorgenomen besluit het belang van zijn gemeente onevenredig schaadt.
5. De voorzitter van de veiligheidsregio geeft de regionaaloperationeel
leider de bevelen die hij nodig acht in verband met
de uitvoering van de door hem genomen besluiten. 6.
Zodra de omstandigheden
het toelaten, ontbindt de voorzitter
het regionaal beleidsteam.
Artikel40
1.
De voorzitter van de veiligheidsregio brengt na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uit aan de raden van de getroffen gemeenten over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. Hij vermeldt daarbij of een burgemeester gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid schriftelijk bezwaar aan te tekenen.
2.
De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het regionaal beleidsteam, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen.
3.
De voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt in een raad van een gemeente uit deze veiligheidsregio mondelinge inlichtingen over de besluiten, bedoeld in het eerste lid, indien de desbetreffende raad daarom verzoekt. De raad zendt een afschrift van het verzoek en van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken aan de commissaris van de Koning.
4.
Indien de raad, gehoord de inlichtingen van de voorzitter van de veiligheidsregio, besluit zijn standpunt over de besluiten, bedoeld in het eerste lid, ter kennis te brengen van Onze Minister, geschiedt dit door tussenkomst van de commissaris van de Koning. De commissaris laat het standpunt van de raad vergezeld gaan van zijn oordeelover de besluiten, en van een afschrift van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.
5.
De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, gegeven ambtsinstructie.
bedoeld in het vierde lid, VOlgens een door de regering
Artikel41
1.
De commissaris van de Koning ziet toe op de samenwerking geven.
in het regionaal beleidsteam en kan daartoe aanwijzingen
2.
De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, gegeven ambtsinstructie.
bedoeld in het eerste lid, volgens een door de regering
Artikel42
1.
De commissaris van de Koning kan, in geval van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de voorzitter van de veiligheidsregio, zo mogelijk na overleg met hem, aanwijzingen geven over het inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing te voeren beleid.
2.
De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, gegeven ambtsinstructie.
bedoeld in het eerste lid, volgens een door de regering
Artikel43 De voorzitters van de veiligheidsregio's en de commissarissen van de Koning en Onze Minister verstrekken elkaar de nodige inlichtingen ten behoeve van hun rol bij de toepassing van de artikelen 41 en 42. Artikel44
1.
Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de bevoegdheid is gegeven bij een ramp regels te stellen of maatregelen te treffen, maakt hij van deze bevoegdheid geen gebruik dan na overleg met Onze Minister, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.
2.
Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de bevoegdheid is gegeven bij een crisis regels te stellen of maatregelen te treffen, informeert hij terstond Onze Minister indien hij van deze bevoegdheid gebruikt maakt.
§ 10. Informatie en communicatie Artikel45 1. Gedeputeerde staten dragen zorg voor de productie en het beheer van een geografische kaart waarop de in de veiligheidsregio aanwezige risico's zijn aangeduid, op basis van het risicoprofiel, bedoeld in artikel 15. De risicokaart vermeldt de plaatsgebonden en geografisch te onderscheiden risico's alsmede de gegevens die zijn opgenomen in het openbare register, bedoeld in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer. De kaart is openbaar. 2.
De colleges van burgemeester en wethouders in de provincie en de directeur-generaal van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu leveren gedeputeerde staten de voor de uitvoering van het eerste lid benodigde gegevens.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de in de risicokaart op te nemen categorieën van rampen en crises, over de productie, het beheer en de vormgeving van de risicokaart, over de wijze waarop en de frequentie waarmee de daarvoor benodigde gegevens dienen te worden aangeleverd en over de wijze waarop toegang kan worden verkregen tot onderdelen van de risicokaart.
Artikel46
1.
Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat Onze Minister, de commissaris van de Koning en de hoofdofficier van Justitie informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, en over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming
2.
en bestrijding of beheersing hiervan.
Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan en over de daarbij te volgen gedragslijn.
3.
Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de bij de rampenbestrijding en de crisisbeheersing in de regio betrokken personen informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, de risico's die hun inzet kan hebben voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
4.
Het bestuur stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, af met de informatievoorziening door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatievoorziening, en derde lid.
bedoeld in het tweede
Artikel47 1.
Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp of crisis op Nederlands grondgebied kunnen worden getroffen, ter zake worden geïnformeerd, voor zover dit niet reeds op grond van andere voorschriften geschiedt.
2.
Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp of crisis op Nederlands grondgebied worden bedreigd of getroffen, de informatie over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van die ramp of crisis wordt verschaft, voor zover dit niet op grond van andere voorschriften geschiedt.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatievoorziening, en tweede lid.
bedoeld in het eerste
Artikel48 1. Eenieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens, verschaft het bestuur van de veiligheidsregio de informatie die nodig is voor een adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen. 2.
Het bestuur van de veiligheidsregio kan bevelen dat een inrichting die behoort tot een krachtens artikel 17 aangewezen categorie niet in werking gesteld of gehouden wordt, indien degenen die de inrichting in werking zal hebben of heeft, niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting
tot informatieverstrekking
voldoet.
3.
Indien voor gegevens als bedoeld in het eerste lid of een deel daarvan geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat geboden is, verstrekt degene die daarover beschikt op aanwijzing van Onze betrokken Minister deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.
4.
Indien degene die beschikt over gegevens als bedoeld in het eerste lid van mening is dat deze gegevens ofeen deel daarvan niet kunnen worden verstrekt omdat geheimhouding daarvan door het belang van de veiligheid van de Staat geboden is, verstrekt hij deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor naar zijn mening geheimhouding
niet is
geboden, aan Onze betrokken Minister. 5.
Onze betrokken Minister verstrekt de informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid, aan het bestuur van de veiligheidsregio nadat hij deze in overleg met Onze Minister zodanig heeft bewerkt, dat de gegevens waarvoor geheimhouding geboden is, daarin niet voorkomen of daaruit niet kunnen worden afgeleid.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatieverschaffing, het eerste lid.
bedoeld in
Artikel49 1. Het bestuur van de veiligheidsregio maakt de gegevens openbaar die het krachtens artikel 48, eerste lid, heeft ontvangen ten behoeve van de vaststelling van rampbestrijdingsplannen voor de krachtens artikel 17 aangewezen categorieën inrichtingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden daarover nadere regels gesteld.
2. Artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het verstrekken van informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing, met dien verstande dat het verstrekken
van de gegevens
achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. b. 3.
de eerbiediging van de persoonlijke het voorkomen van sabotage.
levenssfeer;
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over de overige gegevens die krachtens artikel 48, eerste lid, en over de gegevens die krachtens artikel50,
eerste en tweede lid, zijn ontvangen, ten aanzien van de inrichtingen waarop richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG LlO) vertrouwelijk karakter hebben.
betrekking heeft, uitsluitend van toepassing, voor zover die gegevens een
4.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor zover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.
5.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.
6.
Artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur is, voor zover het gaat om milieuinformatie als bedoeld in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer, uitsluitend van toepassing voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.
Artikel50
1. In geval van een ramp stelt eenieder die daarvan kennis draagt, de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt, zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte. 2.
In geval van een ramp verschaft eenieder die over relevante veiligheidstechnische gegevens beschikt, de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt, de informatie die nodig is voor een adequate uitvoering van diens taken, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen, dan wel indien de gegevens op grond van artikel 48, derde of vierde lid, reeds zijn verstrekt aan Onze betrokken Minister.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatieverschaffing, het tweede lid.
bedoeld in
§ 11. Bijstand Artikel51
1.
Behoeft de voorzitter van een veiligheidsregio in geval van een brand, ramp of crisis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan bijstand, dan richt hij een verzoek daartoe aan Onze Minister. Hij stelt de commissaris van de Koning van het verzoek in kennis.
2.
Onze Minister voldoet aan het verzoek, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
3.
Onze Minister richt zich met een verzoek om bijstand tot de voorzitter van een andere veiligheidsregio, tot de commissaris van de Koning of zo nodig tot Onze betrokken Minister dan wel indien militaire bijstand gewenst is tot Onze Minister van Defensie, die de nodige voorzieningen treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
4.
Onze Minister kan de ambulancevervoerders
5.
In afWijking van het eerste lid kan de voorzitter van een veiligheidsregio een verzoek als in dat lid bedoeld rechtstreeks richten tot de voorzitter van een aangrenzende regio, mits de crisisplannen van beide regio's afspraken daaromtrent omvatten en er sprake is van spoed. De voorzitter stelt van zijn verzoek Onze Minister en de commissaris van de Koning in kennis.
een aanwijzing geven over de inzet van ambulance-auto's.
§ 12. Buitengewone omstandigheden Artikel52
1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, de artikelen 53 en 54 in werking worden gesteld.
2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen. 3.
Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4.
Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5.
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. werking terstond na de bekendmaking.
Het treedt in
6.
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
Artikel 53 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
1. De commissaris van de Koning kan de burgemeesters inzake de rampenbestrijding. 2.
in de provincie in een concreet geval de nodige aanwijzingen
Onze Minister kan de commissaris van de Koning opdragen aan de burgemeesters nodige aanwijzingen te geven inzake de rampenbestrijding.
geven
in de provincie in een concreet geval de
Artikel 54 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip] Onze Minister kan, indien het algemeen belang zulks dringend eist, bevoegdheden van de commissaris van de Koning en van de burgemeester op grond van deze wet geheel of ten dele aan zich trekken dan wel een andere autoriteit daarmee geheel of ten dele belasten.
§ 13. Financiële bepalingen Artikel55 1.
In de kosten die voor een veiligheidsregio voortvloeien uit de uitoefening van haar taken ingevolge artikel 10, verleent Onze Minister een bijdrage. De bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.
2. In de kosten die voor een gemeente voortvloeien uit de daadwerkelijke die bestrijding,
bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van
kan Onze Minister een bijdrage verlenen.
3.
In de kosten die voor een veiligheidsregio Onze Minister een bijdrage verlenen.
voortvloeien
uit het verlenen van bijstand, bedoeld in artikel51,
derde lid, kan
4.
In de kosten die voortvloeien uit het verlenen van bijstand als bedoeld in artikel 3 van de op 14 november 1984 te Den Haag tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen en ongevallen (Trb. 1984, 155) en van de op 7 juni 1988 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen, zware ongevallen daaronder begrepen (Trb. 1988, 95), kan Onze Minister aan de bij de bestrijding betrokken gemeenten, veiligheidsregio's, provincies, organisaties en diensten een bijdrage verlenen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van het eerste tot en met vijfde lid.
Artikel56
1.
Het bestuur van de veiligheidsregio
a. b.
draagt er zorg voor dat:
eenmaal in de drie jaar een kostenevaluatie wordt verricht, en eenmaal in de vijf jaar een visitatie door een visitatiecommissie
wordt verricht.
2.
Bij de kostenevaluatie veiligheidsregio's.
3.
Het bestuur van de veiligheidsregio zendt aan Onze Minister het rapport van de visitatiecommissie, samen met het standpunt van het bestuur van de veiligheidsregio daarover. Het bestuur van de veiligheidsregio maakt het rapport en zijn
wordt in ieder geval een vergelijking
gemaakt met de gegevens betreffende de kosten van andere
standpunt openbaar. 4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid van de evaluaties en visitaties van de verschillende veiligheidsregio's.
§ 14. Toezicht Artikel57
1.
Er is een Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, die onder gezag van Onze Minister, belast is met:
a.
het toetsen van de wijze waarop een orgaan van een veiligheidsregio, een gemeente of een ander openbaar lichaam uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot de brandweerzorg, de rampenbestrijding of crisisbeheersing;
b.
het, in overeenstemming met de inspecties die werkzaam zijn onder gezag van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, periodiek toetsen van de voorbereiding op de rampenbestrijding en de
c.
het verrichten van onderzoek naar aanleiding van een brand, ramp of crisis, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, een onderzoek instelt;
crisisbeheersing door de bestuursorganen,
bedoeld onder a;
d.
de werkzaamheden
e.
het toezicht op de kwaliteit van de opleidingen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.
die in het kader van artikel 53a, eerste lid, van de Politiewet 1993 worden uitgevoerd;
2.
De inspectie is onder gezag van Onze Minister van Justitie belast met de werkzaamheden vierde lid, van de Politiewet 1993 worden uitgevoerd.
die in het kader van artikel 53a,
3.
De inspectie is onder gezag van Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk belast met het toezicht op de kwaliteit van de opleidingen, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.
4.
Het hoofd van de inspectie wordt aangewezen door Onze Minister na overleg met Onze Minister van Justitie. De overige ambtenaren van de inspeetie worden aangewezen door Onze Minister.
S.
De artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige ambtenaren van de inspectie.
toepassing op de
Artikel58
1.
De werkzaamheden die in het kader van artikel57, eerste lid, onderdelen a tot en met c, worden uitgevoerd, worden jaarlijks door Onze Minister vastgesteld, gehoord de commissarissen van de Koning.
2.
De inspectie rapporteert, gevraagd of ongevraagd, rechtstreeks aan Onze Minister en, wat betreft de taken, bedoeld in artikel57, tweede en derde lid, tevens aan Onze Minister van Justitie.
3.
De inspectie zendt haar rapportages tevens aan de commissarissen van de Koning.
4.
Onze Minister brengt in een multidisciplinaire rapportage aan de Staten-Generaal inspeetie bij de toetsing, bedoeld in artikel57, eerste lid, onder b.
S.
Onze Minister zendt, onverminderd het vierde lid, de Staten-Generaal jaarlijks een door de inspectie opgesteld verslag van de werkzaamheden die in het kader van artikel 57 zijn uitgevoerd.
verslag uit van de bevindingen van de
Artikel59
1. De commissaris van de Koning kan het bestuur van een veiligheidsregio de veiligheidsregio tekortschiet.
een aanwijzing geven, indien de taakuitvoering
2.
Tot het geven van een aanwijzing gaat de commissaris van de Koning niet over dan nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het bestuur heeft gehoord.
3.
De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, regering gegeven ambtsinstructie.
in
bedoeld in het eerste en tweede lid, volgens een door de
Artikel60 De voorzitters van de veiligheidsregio's het toezicht nodig heeft. Artikel61 1. Onverminderd
a. b.
artikel57,
geven de commissaris van de Koning alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van
eerste lid, zijn met het toezicht op de naleving van
het bij of krachtens artikel 30 en 31 bepaalde, of het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de krachtens artikel 17 aangewezen inrichtingen,
belast de ambtenaren die bij besluit van het bestuur van de veiligheidsregio mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. 2.
zijn aangewezen. Van dit besluit wordt
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onder
b. 3.
Met het toezicht op de naleving van de verordening, bedoeld in artikel 3, tweede lid, en van de regels, bedoeld in artikel 3, derde lid, zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
§ 15. Binnentreden Artikel62 1. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de commissaris van de Koning, de brandweercommandant en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, de directeur GHOR en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de GHOR alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel57, tweede en derde lid, zijn bevoegd elke plaats te betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm. Zij kunnen zich bij het binnentreden doen vergezellen van door hen aangewezen personen.
2. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio,
de brandweercommandant en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel57, tweede en derde lid, zijn bevoegd alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaatsen, bedoeld in het eerste lid, mee te nemen en daarvan op zodanige wijze gebruik te maken als zij voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk achten.
§ 16. Sancties Artikel63 Het bestuur van de veiligheidsregio
is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of
krachtens artikel 31 bepaalde alsmede het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de krachtens artikel 17 aangewezen inrichtingen, tot welke bevoegdheid mede behoort het stilleggen of gedeeltelijk buiten werking stellen of verzegelen van de inrichting dan wel het verzegelen of verwijderen Artikel64
van hetgeen zich in de inrichting bevindt.
1.
Overtreding van de regels, gesteld krachtens artikel 3, tweede en derde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2.
De raad van een gemeente kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van de regels, gesteld krachtens artikel 3, tweede en derde lid. De boete is niet hoger dan het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel 34, vierde lid, onder !O.
3.
Overtreding van het bij of krachtens artikel 30 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
4.
Overtreding van het bij of krachtens artikel 31, tweede, vijfde en zesde lid bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
5.
In geval van overtreding van artikel 31, tweede lid, kan als bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar.
6.
Handelen in strijd met de artikelen 48, eerste lid, en 50, tweede lid, is een strafbaar feit, indien dat handelen in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 48, zesde lid, onderscheidenlijk artikel50, derde lid, is aangeduid als strafbaar feit.
7.
De in het eerste en vierde lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Artikel6S
1.
Met de opsporing van de in artikel 64 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd Strafvordering, belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Minister.
2.
Onverminderd de eisen, gesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan slechts als opsporingsambtenaar worden aangewezen degene die voldoet aan de door Onze Minister te stellen regels over de eisen van bekwaamheid.
3.
De opsporingsambtenaren uitlevering vorderen.
zijn bevoegd tot inbeslagneming
artikel 141 van het Wetboek van
van daarvoor vatbare voorwerpen.
Zij kunnen daartoe hun
§ 17. Nederlands instituut fysieke veiligheid Artikel66 1. Er is een Nederlands instituut fysieke veiligheid. Het instituut heeft rechtspersoonlijkheid.
2. Het instituut heeft de volgende taken op het gebied van de brandweerzorg, de rampenbestrijding,
de crisisbeheersing
en
de geneeskundige hulpverlening:
3.
a.
het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof voor, en het verzorgen van officiersopleidingen alsmede het verzorgen van andere door Onze Minister aan te wijzen opleidingen die met een rijksexamen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, worden afgesloten en het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof hiervoor;
b.
het ontwikkelen en in stand houden van expertise door middel van het verzamelen en beheren van relevante kennis en zo nodig door het verrichten van toegepast wetenschappelijk onderzoek;
c.
het ter beschikking stellen van de verzamelde informatie en expertise aan organisaties die werkzaam zijn op het gebied van de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening;
d.
het verwerven, beheren en aan de veiligheidsregio's en aan de gemeenten met een gemeentelijke ter beschikking stellen van materieel, uitrusting en telecommunicatievoorzieningen.
brandweer zo nodig
Het instituut kan op het gebied van de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening andere werkzaamheden verrichten dan die welke uit de in het tweede lid genoemde taken voortvloeien,
voor zover het betreft:
a.
het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof voor, en het verzorgen van andere dan de in het tweede lid, onder a, bedoelde opleidingen;
b. c. d.
het werven en selecteren van kandidaten voor opleidingen als bedoeld in onderdeel a en het tweede lid, onder a; het organiseren van oefeningen;
e.
4.
het verrichten van andere activiteiten die de deskundigheid van personen op de in de aanhef genoemde gebieden of het functioneren van de organisaties waarvoor zij werkzaam zijn, bevorderen; het verrichten van onderzoek voor en adviseren van derden teneinde direct of indirect een bijdrage te leveren aan de fysieke veiligheid.
Voor de in het derde lid genoemde werkzaamheden wordt een vergoeding van ten minste de integrale kosten berekend en de werkzaamheden mogen niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten.
5. De inkomsten van het instituut bestaan uit: a.
de kosten die het instituut bij de uitvoering van de in het tweede lid en in artikel 66a bedoelde taken en de in het derde lid bedoelde werkzaamheden bij derden in rekening brengt,
b. c.
de bijdragen, bedoeld in artikel 70, eerste lid, en andere baten.
6.
Het instituut trekt geen gelden aan die dagelijks of op termijn opvorderbaar zijn. In afwijking van de eerste volzin is het het instituut toegestaan ter overbrugging van tijdelijke kastekorten bij een bank als bedoeld in artikel 1: 1 van de Wet op het financieel toezicht tijdelijke kredieten in rekening-courant op te nemen.
7.
Het instituut houdt een zodanige administratie
8.
bij dat:
a.
de registratie van lasten en baten van de taken, bedoeld in het tweede lid en in artikel 66a, en van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, gescheiden zijn;
b.
alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen kostprijsadministratie, correct worden toegerekend;
c.
de beginselen inzake kostprijsadministratie
volgens welke de administratie
Het instituut houdt een zodanige administratie bij dat informatie de baten van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid.
beginselen inzake
wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
kan worden verschaft over de integrale kosten en over
Artikel66a Naast de taken, bedoeld in artikel 66, tweede lid, heeft het instituut tot taak het verwerven, beheren en zo nodig aan de politie ter beschikking stellen van bijzonder materieel en bijzondere uitrusting ten behoeve van de uitvoering van de politietaak. Artikel67
1.
Het instituut heeft een bestuur dat uit zeven leden bestaat, waaronder de voorzitter.
2.
De voorzitter
3.
De leden van het bestuur hebben, behoudens tussentijds worden herbenoemd.
en de overige leden van het bestuur worden bij koninklijk
besluit benoemd, geschorst en ontslagen.
ontslag, zitting voor vier jaren. Zij kunnen ten hoogste eenmaal
Artikel68
1.
Het bestuur heeft de algemene leiding over het instituut.
2.
Het bestuur benoemt een directeur, die de dagelijkse leiding over het instituut heeft.
3.
Het bestuur stelt bij reglement regels vast over de inrichting en werkwijze van het instituut en nadere regels over de taken en bevoegdheden van de directeur.
4.
Het bestuur stelt jaarlijks vast een begroting van de inkomsten en uitgaven voor het daarop volgende kalenderjaar, een meerjarenraming van de inkomsten en uitgaven voor de daarop volgende vier kalenderjaren en de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Deze behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
5.
Het bestuur verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
6.
Het bestuur stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar
gesteld.
Artikel69
1.
Het personeel van het instituut is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet.
2. De regels die op grond van artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet zijn gesteld voor de ambtenaren die bij een ministerie anders dan het Ministerie van Defensie zijn aangesteld, zijn van overeenkomstige die in dienst van het instituut zijn.
toepassing op de ambtenaren
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het personeel van het instituut en, voor zover dit in verband met hun bijzondere positie noodzakelijk is, over de ambtenaren die bij het instituut zijn aangesteld voor de duur van een opleiding als bedoeld in artikel 18, vierde lid.
4.
De regels, bedoeld in artikel 18, tweede en derde lid, zijn van toepassing op de ambtenaren, bedoeld in het derde lid, alsmede op het personeel van het instituut, niet Zijnde personeel van de brandweer, dat is aangesteld in een functie als bedoeld in artikel 18, tweede lid.
Artikel70
1.
Onze Minister verstrekt het instituut jaarlijks uit 's Rijks kas een bijdrage met het oog op de kosten van de uitvoering van de in artikelen 66, tweede lid, en 66a bedoelde taken. Onze Minister kan het instituut een tijdelijke bijdrage voor een bijzonder doel verstrekken.
2. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen over de uitvoering van de aan het instituut toegekende taken. Artikel71
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. b. c.
de taken en bevoegdheden van het bestuur, de openbaarheid van de vergaderingen van het bestuur, en de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de bijdragen, bedoeld in artikel 70, eerste lid, worden verstrekt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de controle op de rechtmatigheid van het gevoerde financiële beheer en de verantwoording en het gevoerde beleid van het bestuur.
daarover en op de doelmatigheid
van het beheer, de organisatie
§ 18. Nederlands bureau brandweerexamens Artikel72
1.
Er is een Nederlands bureau brandweerexamens
dat rechtspersoonlijkheid
bezit.
2. Het bureau heeft tot taak: a.
te zorgen voor de ontwikkeling, artikel 18, vierde lid;
b. c.
het afgeven van vrijstellingen en certificaten; het vaststellen van de uitslag van een examen en het adviseren aan Onze Minister over het afgeven van een diploma.
de uitvoering,
de organisatie en de afneming van een rijksexamen
als bedoeld in
Artikel73 1.
Het bureau kan andere werkzaamheden betreft:
verrichten dan die welke uit artikel 72, tweede lid, voortvloeien,
voor zover het
a.
het zorgen voor de ontwikkeling, de uitvoering, de organisatie en de afneming van andere examens op het gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding dan die welke in 72, tweede lid, onder a, zijn bedoeld, alsmede het afgeven van vrijstellingen, certificaten en diploma's;
b.
het ontwikkelen, het in stand houden en het beschikbaar stellen van expertise met betrekking tot de examinering opleidingen op het gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding.
2. De in het eerste lid genoemde werkzaamheden mogen niet leiden tot concurrentievervalsing aanbieders van vergelijkbare
diensten en worden tegen kostendekkende
ten opzichte van private
tarieven verricht.
Artikel74
1.
Het bureau heeft een bestuur dat bestaat uit zeven leden, de voorzitter
daaronder begrepen.
2. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van het bestuur. Onze Minister kan een vertegenwoordiger benoemen die deelneemt aan de beraadslagingen van het bestuur.
3. Het bestuur stelt bij reglement regels vast over de uitvoering, de organisatie en de afneming van een rijksexamen als
van
bedoeld in artikel 18, vierde lid. 4.
Het bestuur verstrekt desgevraagd aan Onze Minister voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs
nodig is.
5.
Onze Minister kan beleidsregels vaststellen over de uitvoering van de aan het bureau toegekende taken.
6.
Het personeel van het bureau is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, behoudens de verantwoording daarover en op de doelmatigheid van het beheer, de organisatie degenen met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht. Het bestuur stelt bij reglement regels vast over de onderwerpen, genoemd in artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet. Indien het bestuur, ondanks daartoe strekkende uitnodiging, nalatig blijft hieraan uitvoering te geven, stelt Onze Minister bedoeld reglement vast.
Artikel7S 1.
De inkomsten van het bureau bestaan uit de kosten die het bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het 72, tweede lid, en de werkzaamheden, bedoeld in het 73, eerste lid, bij derden in rekening brengt en andere baten.
2.
De begroting van de inkomsten en uitgaven voor het daarop volgende kalenderjaar, de meerjarenraming van de inkomsten en uitgaven en het jaarverslag van het voorafgaande kalenderjaar behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de inrichting, de werkwijze en de taak van het bureau, de samenstelling van het bestuur en de openbaarheid van de vergaderingen daarvan en de controle op het financieel beheer.
4.
Het bureau stelt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar
§ 19. InvoeringsArtikel76
gesteld.
en overgangsbepalingen
Ten aanzien van de in deze wet opgenomen verplichtingen
geldt dat:
a.
de gemeenschappelijke wet;
b.
het beleidsplan, bedoeld in artikel 14, uiterlijk negen maanden na inwerkingtreding wordt vastgesteld;
c.
het risicoprofiel, vastgesteld;
d.
het crisisplan, bedoeld in artikel 16, uiterlijk twaalf maanden na inwerkingtreding vastgesteld
regeling, bedoeld in artikel 9, wordt getroffen uiterlijk drie maanden na inwerkingtreding
bedoeld in artikel 15, uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding
van deze
van deze wet voor de eerste keer
van deze wet voor de eerste keer wordt van deze wet voor de eerste keer wordt
Artikel77 De Brandweerwet 1985, de Wet van 1 november 2007 tot wijziging van de Brandweerwet 1985 in verband met het verzekeren van de kwaliteit van brandweerpersoneel en de verbreding van de wettelijke taken van het Nederlands instituut fysieke veiligheid (Stb. 481), de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen worden ingetrokken. Artikel78 1.
De artikelen 1,4 en 11 van de Brandweerwet 1985 en de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, blijven na de inwerkingtreding van deze wet in een regio van toepassing totdat de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, is getroffen.
2.
Het organisatieplan, bedoeld in artikel 4a van de Brandweerwet 1985 en het beheersplan, bedoeld in artikelSvan de Wet rampen en zware ongevallen, alsmede de gemeentelijke rampenplannen, bedoeld in artikel 3 van de Wet rampen en zware ongevallen, blijven binnen een regio van kracht totdat het bestuur van de veiligheidsregio een beleidsplan onderscheidenlijk
een crisisplan heeft vastgesteld.
3.
Het organisatieplan, bedoeld in artikel 6 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, blijft binnen een regio van kracht totdat de afspraken, bedoeld in artikel 35, tweede lid, zijn gemaakt.
4.
Aanwijzingen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Brandweerwet 1985, rampbestrijdingsplannen als bedoeld in artikel 4a van de Wet rampen en zware ongevallen en bevelen als bedoeld in artikel lOa, tweede lid van de Wet rampen en zware ongevallen en blijven binnen een regio van kracht totdat het bestuur van de veiligheidsregio
besluit tot
intrekking ervan. 5.
Degenen die een opleiding als bedoeld in artikel 15 van de Brandweerwet 1985, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, nog niet met een examen hebben afgerond, kunnen tot drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet deze examens afleggen op basis van de examenreglementen zoals die luidden op de hiervoor bedoelde dag.
6.
Totdat in een regio de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, is getroffen, fungeert voor de toepassing van de artikelen 39, 40, 42, 43 en 51 de burgemeester die tevens korpsbeheerder is van het regionale politiekorps, als voorzitter van de veiligheidsregio.
Artikel79 Onze Minister kan besluiten dat het bestuur van een veiligheidsregio, gedurende een door Onze Minister te bepalen periode, in de meldkamerfunctie voorziet op een andere wijze dan bepaald in artikel 35. Aan dit besluit kunnen voorwaarden worden verbonden. Artikel80 De voordracht voor een krachtens de artikelen 8, 17, eerste en tweede lid, 18,31, vierde lid, 33, vierde lid, 55, zesde lid, of 56, vierde lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
§ 20. Slotbepalingen Artikel81 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk Artikel82
besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet veiligheidsregio's. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, 11 februari 2010
autoriteiten,
colleges en
Beatrix De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst Uitgegeven de eerste april 2010 De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin Bijlage bij artikel 8 De naam van elke regio is onderstreept Een regio beslaat het grondgebied van de onder de regionaam vermelde gemeenten Groningen Appingedam, Bedum, Bellingwedde, Ten Boer, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum, De Marne, Marum, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Slochteren, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde, Winsum, Zuidhorn. Fryslân Achtkarspelen, Ameland, Boarnsterhim, Dantumadeel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Gaasterlân-Sleat, Harlingen, Heerenveen, Het Bildt, Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Lemsterland, Littenseradiel, Menaldumadeel, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Skarsterlân, Smallingerland, Sudwest Fryslân, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland, Weststellingwerf. Drenthe Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Westerveld, De Wolden. IJsselland
Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe,
Noordenveld, Tynaarlo,
Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Twente
Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland,
Zwartewaterland,
Zwolle.
Almelo, Borne, DinkeIland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden. Noord- en Oost-Gelderland Aalten, Apeldoorn, Berkelland, Bronckhorst, Brummen, Doetinchem, Elburg, Epe, Ermelo, Heerde, Harderwijk, Hattem, Lochem, Montferland, Nunspeet, Oldebroek, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Putten, Voorst, Winterswijk, Zutphen. Gelderland-Midden Arnhem, Barneveld, Doesburg, Duiven, Ede, Lingewaard, Nijkerk, Overbetuwe, Scherpenzeel, Wageningen, Westervoort, Zevenaar. Gelderland-Zuid
Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal,
Beuningen, Buren, Culemborg, Druten, Geldermalsen, Groesbeek, Heumen, Lingewaal, Maasdriel, Millingen aan de Rijn, Neder-Betuwe, Neerijnen, Nijmegen, Tiel, Ubbergen, West Maas en Waal, Wijchen, Zaltbommel. Utrecht Amersfoort, Baarn, De Bilt, Bunnik, Bunschoten, Eemnes, Houten, IJsselstein, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Wijk bij Duurstede, Woerden, Woudenberg, Zeist. Flevoland Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Noord-Holland-Noord
Urk, Zeewolde.
Alkmaar, Anna Paulowna, Bergen, Castricum, Den Helder, Drechterland, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heiloo, Hoorn, Koggenland, Langedijk, Medemblik, Niedorp, Opmeer, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Wieringen, Wieringermeer, Zaanstreek-Waterland Beemster, Edam-Volendam, Kennemerland
Zijpe.
Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland,
Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede Velsen, Zandvoort. Amsterdam-Amstelland Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Gooi en Vechtstreek
en Spaarnwoude,
Diemen, Ouder-Amstel,
Haarlemmermeer,
Zaanstad, Zeevang.
Heemskerk, Heemstede, Uitgeest,
Uithoorn.
Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp, Wijdemeren. Haaglanden Delft, 's-Gravenhage, Zoetermeer. Hollands Midden
Leidschendam-Voorburg,
Pijnacker-Nootdorp,
Rijswijk, Midden-Delfland,
Wassenaar, Westland,
Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Bodegraven-Reeuwijk, Boskoop, Gouda, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nederlek, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Ouderkerk, Rijnwoude, Schoonhoven, Teylingen, Vlist, Voorschoten, Waddinxveen, Zoeterwoude, Zuidplas. Rotterdam-Rijnmond Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den Ijssel, Lansingerland, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen, Westvoorne. Zuid-Holland-Zuid
Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Zederik, Zwijndrecht. Zeeland Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland,
Reimerswaal, Schouwen-Duiveland,
Sluis, Terneuzen, Tholen,
Veere, Vlissingen. Midden- en West-Brabant Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Dongen, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Rijen, Goirle, Halderberge, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Moerdijk, Oisterwijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Tilburg, Waalwijk, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem, Zundert. Brabant-Noord
Gilze en
Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, 's-Hertogenbosch, Heusden, Landerd, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Schijndel, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Uden, Veghel, Vught. Brabant-Zuidoost Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre. Limburg-Noord Beesel, Bergen, Echt-Susteren,
Gennep, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Mook en Middelaar, Nederweert,
Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray, Weert. Limburg-Zuid Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen,
Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal.
Peel en
Bijlage 2
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
BW11-00683
Beleidsregels brandveiligheid kampeerterreinen Voorgesteld besluit
Vaststellen Beleidsregels brandveiligheid kampeerterreinen
Communicatie: Openbare Besluitenlijst
De vast te stellen beleidsregels zien op de brandveiligheid van kampeerterreinen. Wat betreft voorwaarden voor brandveilig gebruik van kampeerterreinen wordt verwezen naar de richtlijn Brandveiligheid Kampeerterreinen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR-richtlijn). Door de navolgende beleidsregels vast te stellen wordt de NVBR-richtlijn omgezet in beleid, zodat hier bij de beoordeling van een aanvraag om een BBVvergunning direct aan getoetst, en waar nodig gehandhaafd, kan worden.
OR: Nee
~-------...,---1 I
.
Portefeuillehouder{s) Besluit College van B&W
Datum:
1 2 JULI 2011
Nr:
]% _0 \
A.J.M. Coppens drs. J.M.M. Palman
iiJ Bergen op Zoom
Gemeente --::>--~~
Nr.
Afd.
28-01 RO
ph')
Onderwerp
Cop / Bm
Beleidsregels brandveiligheid kampeerterreinen
Besluit Vaststellen Beleidsregels brandveiligheid kampeerterreinen.
Onderwerp: Beleidsregels brandveiligheid kampeerterreinen Beslispunten: Vaststellen Beleidsregels brandveiligheid kampeerterreinen Inleiding: De vast te stellen beleidsregels zien op de brandveiligheid van kampeerterreinen. Grondslag hiervoor vormt de Brandbeveiligingsverordening 2010, zoals die op 25 november 2010 door de raad is vastgesteld. Alle gemeenten hebben op grond van de Wet veiligheidsregio's de verplichting om een Brandbeveiligingsverordening (hierna BBV) vast te stellen. De Brandbeveiligingsverordening 2010 vormt een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn, maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. De Brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht behoeven. Kampeerterreinen vallen ook onder de reikwijdte van de BBV. Wat betreft voorwaarden voor brandveilig gebruik van kampeerterreinen wordt verwezen naar de richtlijn Brandveiligheid Kampeerterreinen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR-richtlijn). De navolgende beleidsregels komen overeen met de NVBR-richtlijn. Deze richtlijn dient te worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Door navolgende beleidsregels vast te stellen - in navolging van veel andere gemeenten - wordt de NVBR-richtlijn omgezet in beleid, zodat hier bij de beoordeling van een aanvraag om een BBV-vergunning direct aan getoetst, en waar mogelijk gehandhaafd, kan worden. Argumenten Dit beleid moet dan ook gezien worden als een nadere uitwerking van de BBV wat betreft het brandveilig gebruik van kampeerterreinen. Door de beleidsregels vast te stellen wordt voorkomen dat er onduidelijkheid bestaat over de status van de NVBR-richtlijn. Dit beleid zal dan ook gebruikt worden bij de beoordeling van aanvragen om BBV-vergunning voor zover het kampeerterreinen betreffen. Kanttekeningen: Waarom nu pas de NVBR-richtlijn in beleid omzetten? Er is eerst de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake "Camping Heidepol" afgewacht. In de voornoemde procedure werd aangevoerd dat de BBV niet de juiste grondslag voor handhaving vormde. Nu de Afdeling zich inhoudelijk niet heeft uitgelaten en de sluitingsbesluiten formele rechtskracht hebben kan alsnog tot het vaststellen van dit beleid worden overgegaan. In een recente uitspraak van de rechtbank Breda van 4 maart 2011, is nogmaals uitgemaakt dat de BBV wel een grondslag vormt ten aanzien van de brandveiligheid van kampeerterreinen. Los van het voorgaande is het, in het kader van betere handhaving, alsnog wenselijk geacht om hierover beleidsregels vast te stellen. Communicatie: Dit beleid is afgestemd met de Regionale Brandweer Bergen op Zoom, Roosendaal en Woensdrecht. Dit beleid dient ook te worden bezien in het licht van het project "Brandveiligheid kampeerterreinen", zoals dat in 2009 is opgestart. Deze beleidsregels zullen op de gebruikelijke wijze worden bekendgemaakt alvorens ze in werking kunnen treden. Bijlagen: Nota met beleidsuitgangspunten,
NVBR-richtlijn en uitspraak rechtbank Breda, d.d. 4 maart 2011.
Afdeling
Ruimtelijke Ontwikkeling Ruimtelijke Ordening & Vergunningen
Behandeld door
J. van den Berg
Doorkiesnr
0164-277505
Datum
woensdag 4 mei 2011
Onderwerp:
Brandveiligheidsbeleid kampeerterreinen
D adviserend
D ter kennisneming D ter bespre k'lOg
St aus t
rg] besluitvormend
Beleidsregels brandveiligheid kampeerterreinen 1.0 Inleiding Voor 1 januari 2008 was op de exploitatie van een kampeerterrein de Wet op de openluchtrecreatie en het Besluit op de openluchtrecreatie van toepassing. Voor het exploiteren van een kampeerterrein was een zogenaamde kampeerexploitatievergunning benodigd. Onderdeel van de kampeerexploitatievergunning vormde brandveilig gebruik van het kampeerterrein. Per 1 januari 2008 is de Wet op de openluchtrecreatie - en hiermee ook het Besluit op de openluchtrecreatie - vervallen. Gemeenten konden dit ondervangen door een kampeerverordening vast te stellen. De gemeente Bergen op Zoom heeft een dergelijke verordening niet vastgesteld. Ten aanzien van brandveiligheid op kampeerterreinen kan aansluiting worden gezocht bij de Brandbeveiligingsverordening. 1. 1 Brandbeveiligingsverordening Grondslag voor de Brandbeveiligingsverordening 2010, zoals die op 25 november 2010 door de raad is vastgesteld, vormt de Wet veiligheidsregio's (Stb. 145, 1 april2010). Alle gemeenten hebben op grond van de Wet veiligheidsregio's de verplichting om een Brandbeveiligingsverordening vast te stellen. De Brandbeveiligingsverordening 2010 (hierna BBV) is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn, maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is.
1.2 Nadere beleidsregels Het is de bevoegdheid van uw college om BBV-vergunningen te verlenen. In artikel 2, tweede lid kunnen aan de vergunning nadere eisen worden verbonden. Deze eisen kunnen, op grond van artikel 2, derde lid BBV, worden gewijzigd of worden ingetrokken indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning. De BBV bevat echter geen specifieke regels als het gaat om brandveiligheidsvoorschriften op kampeerterreinen. Er bestaan ook geen duidelijke brandveiligheidvoorschriften voor kampeerterreinen als geheel. Wat betreft de voorwaarden voor brandveilig gebruik wordt verwezen naar de richtlijn Brandveiligheid Kampeerterreinen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR-richtlijn). De navolgende beleidsregels komen overeen met de NVBRrichtlijn. Hoewel deze richtlijn, tot op heden, niet formeel is omgezet in wetgeving of beleid dient deze richtlijn te worden aangemerkt als een deskundigenadvies en wordt hieraan een groot gewicht toegekend. Op grond van artikel4.81 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen beleidsregels worden vastgesteld. Door navolgende beleidsregels vast te stellen wordt de NVBR-richtlijn geformaliseerd, zodat hier bij de beoordeling van een aanvraag om een BBV-vergunning direct aan getoetst kan worden. Hiermee wordt voorkomen dat er onduidelijkheid bestaat over de status van de richtlijn. Dit beleid moet dan ook gezien worden als een nadere uitwerking van de BBV wat betreft het brandveilig gebruik van kampeerterreinen. Er zijn meerdere gemeenten die de NVBR-richtlijn in beleid hebben omgezet, dan welonderdeel hebben laten uitmaken van de BBV. 1.3 Afwijken van het beleid Afwijken van het beleid is in specifieke gevallen mogelijk. Omdat de bestaande kampeerterreinen qua omvang, opzet en ligging van elkaar verschillen blijft maatwerk geboden. Dit kan er dus in resulteren dat er wordt afgeweken van het beleid. Er wordt gestreefd naar een minimaal niveau van brandveiligheid. 1.4 Afstemming Dit beleid is afgestemd met de Brandweer Midden en West Brabant (Cluster Bergen op Zoom, Roosendaal en Woensdrecht). De opmerkingen van de brandweer zijn in dit beleid verwerkt. Op een punt wordt van de richtlijn afgeweken. De richtlijn spreekt van een brandoverslag en branddoorslag van 30 minuten. De brandweer heeft 20 minuten voorgesteld. De checklist brandveiligheid, zoals die gehanteerd wordt bij de controles van de kampeerterreinen, zal op termijn worden aangepast aan de richtlijn om onderlinge tegenstrijdigheden te voorkomen. 1.5 Wat verandert er voor de kampeerterreinen die alover een BBV-vergunning beschikken? De NVBR-richtlijn was al gebruikt bij de beoordeling van de aanvraag. Dit in de vorm van de checklist "Brandveiligheid Kampeerterreinen". De checklist is een vertaling van de NVBR-richtlijn en is al bijlage bij de reeds afgegeven BBV-vergunning gevoegd. De kampeerterreinen die alover een BBV-vergunning beschikken, voldoen aan ., minimaal niveau van brandveiligheid. De BBV laat ruimte om eventuele aanvullende of nieuwe voorwaarden te stellen aan een verleende vergunning zodat, mocht het nodig zijn, de brandveiligheidseisen op basis van voortschrijdend inzicht en veranderde omstandigheden aHijdaangepast kunnen worden.
2
Op nieuwe aanvragen om BBV-vergunning voor kampeerterreinen zal het beleid ten volle van toepassing zijn. zodat niet meer aan de richtlijn zelf getoetst hoeft te worden. Inhoudelijk verandert er feitelijk dus niets. Het beleid gaat niet verder dan de NVBR-richtlijn. Het vormt slechts een formele bevestiging van hetgeen al de gebruikelijke praktijk was. 'j
1.6 Toekomst
De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Het is uiteindelijk de bedoeling dat de BBV plaatsrnaakt voor een landelijk geldende algemene maatregel van bestuur (amvb). Als de amvb in werking treedt, vervalt de BBV en het beleid. Het is op dit moment nog niet duidelijk wanneer de amvb in werking treedt. 1. 7 Procedure beleid Het vaststellen van beleidsregels is een besluit, waarop de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat dit beleid na vaststelling bekendgemaakt en gepubliceerd moet worden, zodat een ieder hiervan kennis kan nemen. Dit beleid treedt niet eerder in werking dan dat het is bekendgemaakt. Tegen het vaststellen van dit beleid staan geen rechtsmiddelen open.
3
2.0 Beleidsregels Paragraaf 1. Bereikbaarheid Paragraaf I Bereikbaarheid Artikel1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening 1.1 De bij de inrichting behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt. 1.2 Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd. 1.3 Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van tenminste 3,5 meter en een hoogte van tenminste 4,2 meter vrijgehouden worden. De doorgaande route moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton (100kN) en een totaalgewicht van 15 ton. 1.4 Hekwerken en slagbomen die de route als bedoeld in 1.3 blokkeren moeten snel en gemakkelijk geopend kunnen worden. Indien deze zijn voorzien van een slot moeten passende voorzieningen in overleg met de brandweer worden aangebracht. Paragraaf II Inrichting terrein Artikel 2 Indeling en constructie terrein 2.1 De afstand van enig kampeermiddel tot de perceelsgrens is tenminste 5 meter. 2.2 Permanente en niet-permanente standplaatsen dienden zodanig te zijn gesitueerd dat een onbeheersbare brand wordt voorkomen. Hieraan wordt voldaan indien de standplaatsen zijn gesitueerd in een brandcompartiment (BC) van maximaal 1.000 m2 en de WBDBO tussen brandcompartimenten tenminste 30 minuten is. Hieraan wordt voldaan indien tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 5 meter Een brandcompartiment strekt zich niet uit over meer dan één perceel. 2.3 Permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat brand niet eenvoudig van het ene kampeermiddel naar een ander kampeermiddel kan overslaan. De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) tussen kampeermiddelen op permanente standplaatsen is tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien: - tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter en; - een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor de WBDBO van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt. 2.4 Indien niet-permanente standplaatsen, niet gelegen zijn in een brandcompartiment is de WBDBO tussen de kampeermiddelen tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien: - tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;
4
- een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor de WBDBO van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt. 2.5 De terreingedeelten tussen de kampeermiddelen dient over de in 2.2, 2.3 en 2.4 genoemde afstanden vrij te worden gehouden van aanbouwsels, opbergruimten, opslag en vaar- en voertuigen. 2.6 De opstelling van de kampeermiddelen dient zodanig te geschieden, dat de blusvoertuigen van de brandweer en andere hulpverlenende diensten te allen tijde enig kampeermiddel tot 40 meter kunnen benaderen. 2.7 Indien de toegang tot een bouwwerk en/of kampeermiddel dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 40 meter is verwijderd van een doorgaande (openbare) weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang of dat vak en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor brandweervoertuigen conform de voorwaarde 1.3. 2.8 Afhankelijk van de aard en omvang van het kampeerterrein moet ten behoeve van de hulpverlenende diensten, naast de reguliere tOOgang,één of meerdere toe- of (nood)uitgangen aanwezig zijn. Dit ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegd gezag. Arlike/3 BfuswateNoorziening 3.1 De bluswatervoorziening moet tenminste voldoen aan de "Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" (uitgave NVBR, september 2003). 3.2 Het plan voor de bluswatervoorziening moet ter beoordeling en goedkeuring overgelegd worden aan het bevoegd gezag. Arlike/4 Gasflessendepots en propaantanks 4.1 Gasflessendepots en propaantanks zullen aan de rand van het kampeerterrein moeten worden gesITueerd en goed bereikbaar zijn, zonder dat de opslaglocatie van gasflessen en gastanks bij een calamITeit de bereikbaarheid van de incidentlocatie voor hulpverleningsdiensten en de ontvluchting van aanwezigen op het kampeerterrein belemmert of in gevaar brengt. Paragraaf 111Installaties Arlikel5 Elektrische installaties 5.1 De elektrische installatie van het kampeerterrein, inclusief de bouwwerken, moet tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en de voorschriften van het betreffende energiebedrijf waar het kampeerterrein bij is aangesloten. 5.2 Alleen elektrische installaties van kampeermiddelen die aan de gestelde in het normblad NEN 1010: 2003 de voorschriften van het betreffende energiebedrijf en de keuringsvoorschriften K57 van de KEMA voldoen, mogen aangesloten worden op de elektrische installatie van het kampeerterrein.
5
Artike/6 Gasinstallaties 6.1 Aardgasinstallaties moeten tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1078:2004. 6.2 Huishoudelijke gasverbruiksinstallaties op basis van handelspropaan en -butaan moeten tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 2920:1997. 6.3 De LPG-systemen voor huishoudelijk gebruik in vrijetijdsvoertuigen en andere wegvoertuigen moeten voldoen aan het gestelde in het normblad NEN-EN 1949:2002 (en).BIJLAGE 2 6.4 De LPG-systemen ten behoeve van kook- en verwarmingsdoeleinden in (vrijetijds)voertuigen, (sta)caravans, bak- en frituurvoertuigen dienen te voldoen aan het gestelde in NPR 2577:2006. Waar de richtlijn NPR 2577 conflicteert met de norm NEN-EN 1949:2002 (en) geldt de norm. 6.5 Vast gemonteerde dampgastanks in voertuigen en aanhangers moeten minimaal voldoen aan de specifieke montage voorschriften die gelden voor het monteren van autogastanks van de Eisen toelating LPG-onderdelen van de Regeling vaststelling toelatingseisen op basis van hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement. 6.6 Het voorhanden hebben en het gebruik van autogas, handelspropaan of -butaan in autogastanks, anders dan voor de tractie van motorvoertuigen, is verboden. 6.7 Flessengasinstallaties voor kook- en/of verwarmingsdoeleinden in kampeermiddelen mogen alleen gevuld zijn met handelsbutaan of handelspropaan. 6.8 Gasslangen voor butaangas en propaangas moeten voldoen aan het bepaalde in: - NEN-EN 1763-1 :2001; - NEN-EN 1763-2, klasse 2 of 3 voor de lagedrukzijde (werkdruk) en klasse 3 en 4 voor de hogedrukzijde . 6.9 Tussen gasfles en verbruikstoestel moet de verbinding bestaan uit een metalen leiding of uit een goedgekeurde GIVEG-slang van maximaal1 meter lengte. 6.10 De slangen van een gasfles (naar een verbruikstoestel) moeten in goede staat van onderhoud verkeren. De slangen mogen niet uitgedroogd zijn of andere beschadigingen vertonen. 6.11 Een gasfles moet zijn voorzien van een door het Lloyd's Register - Stoomwezen erkend geldig keurmerk. 6.12 De afsluiting van een gasfles moet een door het Lloyd's Register - Stoomwezen goedgekeurd type zijn. 6.13 Flessengas (handelspropaan of -butaan) mag in of bij kampeermiddelen gebruikt worden in fl essen van maximaal 45 liter waterinhoud tot een maximum van twee fi essen, leeg of vol. 6.14 Gasflessen, afsluiters en veiligheidstoestellen mogen uitsluitend door hiertoe aangewezen en deskundig personeel of door de leverancier worden gerepareerd of veranderd. Artikel 7 Brandmeld- en a/armeringsmiddelen 7.1 Afhankelijk van de indeling, compartimentering, grootte en ligging van het kampeerterrein dient op het terrein een alarmeringsvoorziening (b.v. omroepinstallatie, bel, sirene) aanwezig te zijn om de gasten te kunnen waarschuwen voor eventueel dreigend gevaar. 7.2 De alarmeringsvoorziening voor de gasten moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn.
6
Artikel 8 Blusmiddelen 8.1 Op het kampeerterrein dienen voldoende brandblusmiddelen aanwezig te zijn. De brandblusmiddelen moeten worden aangebracht op de plaatsen zoals voorgeschreven of op de bij de gebruiksvergunning behorende plattegrondtekening(en) is aangegeven. 8.2 Draagbare blustoesteIlen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer en conform de NEN 2559 worden onderhouden. 8.3 Brandslanghaspels moeten voldoen aan normblad NEN-EN 671-1:2001. 8.4 Alle brandblusmiddelen, brandbestrijdings- en beveiligingssystemen moeten steeds: - voor onmiddellijk gebruik gereed zijn; - in goede staat van onderhoud verkeren; - goed bereikbaar zijn; - als zodanig herkenbaar en zichtbaar zijn; - beschermd zijn tegen weersinvloeden. 8.5 Ten minste eenmaal per 2 jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van de in de artikelen 8.2 en 8.3 beschreven voorzieningen. 8.6 Na gebruik van een blustoestel moet dit terstond gevuld c.q. vervangen worden. Dit geldt ook indien het blustoestel niet geheelleeg is. 8.7 Bij elk blusmiddel dient een verwijzing naar het alarmnummer 112 en een blusinstructie aanwezig te zijn, alsmede een instructie over de wijze van alarmering van de kampeerders. Paragraaf IV Gebruiksvoorschriften Artikel9 Verbod voor roken! open vuur en vuurwerk 9.1 Het is verboden op gedeelten van het terrein te roken, waarvoor dit is aangegeven. 9.2 Het rookverbod als bedoeld in artikel9.1 moet, daar waar nodig, op opvallende plaatsen duidelijk staan aangegeven door middel van het opschrift "VERBODEN TE ROKEN" of door een gestandaardiseerd symboolovereenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011. 9.3 Indien het kampeerreglement het branden in een vuurkorf of vuurton dan wel barbecueën toestaat, dient aan de aldaar vermelde voorwaarden voldaan te worden. 9.4 Bij extreme droogte mag niet worden gebrand (vuurkorf, vuurton, barbecue) met vaste brandstof (hout, houtskool, briketten e.d.) in brandgevaarlijke natuurgebieden. Artikel10 Afval 10.1 Afval moet worden verzameld in veilig opgestelde containers. 10.2 De afstand tussen afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m3 c.q. containerverzamelplaatsen en een gebouw moet ten minste 5 meter bedragen, tenzij er tussen deze opslag en het gebouween weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 30 minuten aanwezig is.
7
Artike/11 Opslag van materia/en
11.1 In verband met brandoverslag is het verboden voorwerpen of stoffen binnen de afstandsbepaling van permanente kampeermiddelen op te slaan of te plaatsen. 11.2 Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of te plaatsen, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt en/of geblokkeerd worden. Artike/12 Werkzaamheden,
niet behorend tot de normale bedrijfsoefening
Bij het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand. Artike/13 Doorlopend toezicht
13.1 Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet voor de naleving van de voorschriften een verantwoordelijk persoon oproepbaar zijn die de aanwijzingen van de met de controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren. 13.2 Door of namens de vergunninghouder moet er doorlopend worden toegezien dat voor zover van toepassing: • vlucht- en toegangswegen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; , vlucht- en toegangswegen goed bereikbaar zijn; , blusmiddelen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; • blusmiddelen goed bereikbaar en bedrijfsgereed zijn; • de vastgestelde gedragsregels worden nageleefd. Artikel 14 Periodieke controle
14.1 Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van, voor zover van toepassing zijnde, onderstaande voorzieningen: • ontruimingsinstallatie(s); • brandkranen; • overige brandbestrijdings- en brandbeveiligingsmiddelen. Artike/15 Brandveiligheidsinstructie
15.1 De eigenaar van het kampeerterrein moet een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel. 15.2 De instructie "Hoe te handelen bij brand" moet: a op de door de met controle belaste functionarissen van de gemeente aan te wijzen plaatsen worden opgehangen; b aan alle niet- en permanente standplaatshouders kenbaar worden gemaakt; c aan nieuw personeel bij indiensttreding te worden uitgereikt. d. opgesteld zijn conform de NTA 8112 en goedgekeurd zijn door het college van B&W van
8
Artike/16 Gedragsrege/s 16.1 In de overeenkomst voor niet-permanente en permanente standplaatshouders dienen gedragsregels opgenomen te worden c.q dient verwezen te worden naar een huishoudelijk reglement waar die gedragsregels onderdeel van uitmaken, vooraf ter goedkeuring voor te leggen aan de commandant brandweer. 16.2 De beheerder van de inrichting dient er op toe te zien dat de voornoemde gedragsregels worden nagekomen.
Artike/17 Ontruimingsp/an 17.1 De exploitant van een kampeerterrein dient een ontruimingsplan van het terrein in bezit te hebben. Dit plan moet aanwezig zijn op de receptie. 17.2 Op onregelmatige tijden moet, minimaal één maal per jaar, een oefening van het ontruimingsplan plaatsvinden. 17.3 De met de controle belaste functionarissen van de gemeente kunnen tijdstippen bepalen waarop de ontruimingsoefeningen moeten plaatsvinden.
Artike/1B Bewakinglcontrole 18.1 De met de controle belaste functionarissen van de gemeente moeten in acute situatie worden toegelaten. 18.2 De bevelen of aanwijzingen door of namens de commandant van de gemeentelijke brandweer, gegeven in verband met de brandveiligheid, moeten onmiddellijk worden opgevolgd.
Artikel 19 Gelijkwaardigheid 19.1. Indien niet is voldaan aan enig voorschrift, gegeven bij of krachtens de artikelen genoemd in de artikelen 1 t/m 18, moet de inrichting een mate van veiligheid bieden die tenminste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met het desbetreffende bij of krachtens de artikelen genoemd in de artikelen 1 t/m 18 gegeven voorschriften. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente zal moeten beoordelen of een toereikende veiligheid wordt bewerkstelligd. 19.2. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid en het betreffende voorschrift tevens valt te herleiden tot overwegingen van gezondheid, moeten die overwegingen daarbij in tenminste dezelfde mate in acht zijn genomen.
Artikel20 Voorlichting De eigenaar/exploitant van het kampeerterrein spant zich aantoonbaar in om voorlichting te geven over brandveiligheid op het kampeerterrein.
9
~. ~,
Gemeente
Bergen op Zoom
~.
Toelichting beleidsuitgangspunten
kampeerterreinen
Paragraaf 1. Begrippen kampeervoorschriften In deze bijlage wordt verstaan onder: Aan- of uitbouw: Een op de standplaats en met het kampeermiddel of hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het kampeermiddel of hoofdgebouwen door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel of hoofdgebouw. Bijgebouw: Een op de standplaats en van het kampeermiddel of hoofdgebouw vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het kampeermiddel of hoofdgebouwen door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel of hoofdgebouw. Bouwen: Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. Compartiment: Een cluster van niet-permanente standplaatsen met een maximale oppervlakte van 1000 m2• Binnen een compartiment gelden geen afstandcriteria ten aanzien van de overslag van brand. Tussen brandcompartimenten geldt wel een afstandscriterium van 3 meter, CPR: Een uitgegeven richtlijn van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen. Gasfles: Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter, Gebouw: Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Inrichting: Een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kampeermiddel: Niet als een bouwvergunningspichtig bouwwerk aan te merken tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders
10
G.
emeente~.' Bergen op Zoom
.---::>--. ~--.......
Kampeerhuisje: Een eenvoudig gebouw met een beperkte inhoud en oppervlakte bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben, zoals: -trekkershut: een kampeerhuisje bestaande uit één ruimte. -trekkershut-plus: een kampeerhuisje bestaande uit één ruimte, zonder verdieping. -kampeerlodge: een kampeerhuisje met verdieping. -kampeerchalet: een kampeerhuisje zonder verdieping. -samengestelde stacaravan: twee of meerdere aan elkaar gekoppelde stacaravans die in zijn geheel niet (over de weg) kunnen worden vervoerd. Kampeerovereenkomst: Overeenkomst tussen de houder van een kampeerterrein en degene die een kampeermiddel of kampeerhuisje plaatst of geplaatst houdt betreffende het plaatsen of geplaatst houden daarvan. Kleinschalig kampeerterrein: Een recreatiebedrijf met over het algemeen recreatie als neventak, waarbij door aard, ligging en omvang van de voorzieningen en koppeling met overige functies, minder intensief op het terrein wordt gerecreëerd en naast verblijfsrecreatie sprake is van een subbestemming waarvoor aan specifieke voorwaarden moet worden voldaan, met veelal de nadruk op landschappelijke kwaliteiten. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. Niet·permanente standplaats: Een standplaats bestemd voor het plaatsen van één of meerdere kampeermiddelen, niet zijnde een stacaravan, gedurende een bepaalde periode. De maximale periode betreft 1 maart tot en met 15 november van elk kalenderjaar of een andere periode, indien het bestemmingsplan dit toelaat. Permanente standplaats: Een standplaats bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel of kampeerhuisje, inclusief bij dat kampeermiddel of kampeerhuisje behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn. Primaire bluswatervoorziening: Mogelijkheid om middels een verbinding met de bluswatervoorziening binnen drie minuten na aankomst, een tankautospuit direct en onafgebroken van bluswater te voorzien. Dit
11
Gemeente~.'·'.. Bergen op Zoom
--:>-..~~
zoals een ondergrondse brandkraan en) ligt in beginsel op maximaal 40 meter van de brandweeringang van een object. Secundaire bluswatervoorziening: Mogelijkheid om binnen 15 minuten na aankomst met een lage druk watertransport water op de brandhaard te hebben welke ligt op maximaal 2 x 160 meter = 320 meter van het object. (Dtt is vaak open water met transport via één haler en één brenger, het zogenaamd "aanjaagverband met 2 tankautospuiten, maar kan ook een bluswaterriool zijn « 5 meter opstelplaats 2e tankautospuit)) Recreatief nachtverblijf: Het zich bevinden in een kampeermiddel of kampeerhuisje tussen 22,00 en 06,00 uur, Reglement: De voorwaarden met betrekking tot het gebruik van het kampeerterrein en het verblijf daarop. Stacaravan: Een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, Standplaats: Het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één of meerdere kampeermiddelen of een kampeerhuisje n
12
Artikelsgewijze toelichting op de beleiduitgangspunten Paragraaf I Bereikbaarheid Artikel1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening Doel van deze voorschriften is te waarborgen dat brandweervoertuigen het bouwwerk bij een brand te allen tijde daadwerkelijk zodanig snel en gemakkelijk kunnen bereiken, dat de brandweer zo snel mogelijk voor het bestrijden van een brand kan worden ingezet. 1.1. Geen toelichting 1.2. Geen toelichting 1.3. De maten hebben betrekking op een tankautospuit en zijn afkomstig uit de 'Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' NVBR, 2003. Deze handleiding is te bestellen bij de NVBR (www.nvbr.nl, tel. 026 - 3552455, fax 026 - 3515051 ). 1.4. Voorkomen moet worden dat bij een calamite~ de brandweer in haar opkomst gehinderd wordt door afgesloten hekwerken en/of slagbomen. Om dit te voorkomen zullen in overleg met de brandweer passende voorzieningen moeten worden getroffen. Een passende voorziening die op een centrale plaats aangebracht kan worden is een brandweersleutelkluis of- buis. Paragraaf IIlnrichting Artikel 2 Indeling en constructie terrein 2.1 Geen toelichting. 2.2 Permanente en niet-permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat overslag van brand niet onbeperkt kan plaatsvinden. Dit kan worden gerealiseerd door clusters van standplaatsen te situeren in een brandcompartiment (BC) van maximaal1.000 m2• De WBDBO tussen brandcompartimenten is tenminste 30 minuten, te realiseren door een vrije ruimte van minimaal5 meter tussen de brandcompartimenten. Bekend is dat tentenkampen die opgezet zijn in het kader van een evenement (denk aan Lowlands of de TT Assen) een zeer geringe afstand tussen de tenten kennen. De compartimenten en andere voorzieningen zijn hierop afgestemd. Het gebruik van tenten op kampeerterreinen is ingegeven door het verlangen naar recreatie en privacy, dat het gebruik wezenlijk anders kenmerkt dan bij evenementen. Daarom kan volstaan worden met het onderbrengen van tenten in een brandcompartiment van 1.000 m2• 2.3 De WBDBO van ieder permanent kampeermiddel ten opzichte van het aangrenzende permanente kampeermiddel en andere zaken moet tenminste 20 minuten bedragen. Dit betekent dat het permanente kampeermiddel minimaal 3 meter vrij van het permanente kampeermiddel van de buren en andere zaken dient te staan. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat er altijd een vrije tussenruimte van 3 meter ontstaat tussen de eigendommen van personen. 2.4 Ook kan een snelle brandoverslag voor niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment, worden voorkomen, door een WBDBO tussen de kampeermiddelen van tenminste 20 minuten. Het is aan de exploitant om een keuze te maken. Op het
13
~
i1.,.- "
Gemeente
Bergen op Zoom
,~'
kampeerterrein kunnen beide varianten worden gebruikt. De motivatie voor de gelijkwaardigheid
van brandcompartimenten van max. 1.000 m2 is terug te vinden in paragraaf 4.6. 2.5. ott artikel is opgenomen om te voorkomen dat de vrije ruimten tussen kampeervakken worden volgebouwd , 2.6. Geen toelichting 2.7. Geen toelichting 2.8. Geen toelichting 2.9. Geen toelichting Artikel 3 Bluswafervoorziening Doel van dit voorschrift is te waarborgen dat te allen tijde daadwerkelijk voldoende bluswater beschikbaar is ingeval van brand op een kampeerterrein. Het voorzien van bluswater is in beginsel een gemeentelijke taak. De gemeente is echter niet in alle situaties verplicht te voorzien in een bluswatervoorziening. Bij het niet voorhanden zijn van (een toereikende) openbare bluswatervoorziening kan de gemeente een exploitatie van een kampeerterrein alleen onder voorwaarde afgeven, waarbij de vergunninghouder verplicht kan worden op eigen kosten te voorzien in een niet-openbare bluswatervoorziening (op eigen terrein). De basiseis voor de benodigde capaciteit voor de primaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal60 m3 per uur. Bij bebouwingssoorten waarbij volgens de 'Handleiding brandweerzorg en technische hulpverlening' voor de eerste inzet één tankautospuit wordt gehanteerd en waarbij de brandpreventieve voorzieningen blijvend zijn gegarandeerd, kan worden volstaan met een capacitett van 30 m3 per uur. Dit laatste zal doorgaans het geval zijn bij kampeerterreinen. Indien niet aan het gestelde zoals genoemd in de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid' voldaan kan worden, kan het bevoegd gezag op basis van gelijkwaardigheid beoordelen of andere voorzieningen een toereikende veiligheid waarborgen. Deze voorzieningen kunnen onder andere zijn: - horizontale droge blusleiding met afnamepunten (buisdiameter tenminste 75 mm en uitgevoerd conform NEN 1594) - het beschikbaar stellen van water tank wagens (uttvoering en inrichting is ter goedkeuring aan het bevoegd gezag) - verkleinen van het brandcompartiment waardoor de brandbestrijding met een minimale bluswatervoorziening beheersbaar is. - aanleggen blusvijvers op het terrein, etc. De 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid' is te bestellen bij de NVBR (www. nvbr.nl, tel. 026 - 3552455 , fax 026 - 3515051 ). Artikel4 Gasflessendepots en propaantanks 4.1 Door gasfiessendepots en propaantanks aan de rand van het kampeerterrein te situeren wordt voorkomen dat op het kampeerterrein, te midden van de gasten gevaarlijke handelingen worden uitgevoerd. De opslag als zodanig heeft een bepaald risico in zich, maar vooral de logistieke handelingen zijn risicovol. Om deze reden zullen de centrale gasfiessendepots
14
en de propaantanks zoveel als mogelijk aan de zijkant van het kampeerterrein of in ieder
geval niet in de nabijheid van de standplaatsen voor kampeermiddelen of de overige voor publiek toegankelijke gebouwen moeten worden gesitueerd. Om reden van bereikbaarheid en ontvluchting is het niet aan te bevelen de opslaglocatie direct bij de hoofdingang van het kampeerterrein te situeren, 4.2 Bij alternatieve situering en grotere volumes dient maatwerk in de op te leggen veiligheidseisen te worden bereikt. De PGS 15 "Opslag van Gevaarlijke Stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid'(Ministerie van VROM, 2005) is hiervoor het referentiekader. Paragraaf III Installaties Artikel 5 Elektrische installaties
5.1. Geen toelichting 5.2. Op grond van lid 5.2 mag een elektrische installatie van een kampeermiddel niet worden aangesloten op de elektrische installatie van het kampeerterrein indien die installatie gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. Dat gevaar wordt geacht niet aanwezig te zijn bij gebruik van een elektrische installatie die voldoet aan de daarop betrekking hebbende NENnarm en de betreffende keuringsvoorschriften van de KEMA. Artikel 6 Gasinstallaties
Alle voorschriften hebben betrekking op het voorkomen van lekkages en ophoping (en ontsteking) van brandbaar gas en het voorkomen van drukverhogingen in gasflessen en -tanks. 6.1. D~ voorschrift is veelal niet van toepassing op vrijetijdsvoertuigen, maar op bouwwerken op het kampeerterrein, die aangesloten zijn op het aardgasnet. 6.2. Dit voorschrift is niet van toepassing op de gasleidingsystemen, maar op de verbruiksinstallaties, apparaten en toestellen zelf. 6.3. D~ voorschrift is van toepassing op vrijetijdsvoertuigen. 6.4 De NPR 2577 is een vertaling van de NEN-EN 1949 (en). Toch is een vangnet ingebouwd om te voorkomen dat tegenstrijdige formuleringen gelden. 6.5 Indien de gasfles of tankfles voor dampgas (handelspropaan en -butaan) vast is ingebouwd in het voertuig, dient deze aan dezelfde veiligheidseisen te voldoen als de eisen aan een autogastank in voertuigen. 6.6. Het niet mogen gebruiken van tanks voor autogas (gebruik van vloeistof) voor propaan en butaan (gebruik van gas) heeft te maken met het fe~ dat deze tanks door niet-deskundigen worden aangepast waardoor de afname en de vulinlaat worden verwisseld en de veiligheden (overvulbeveiliging) onklaar worden gemaakt. Het is mogelijk dat deze flessen door dezelfde niet-deskundigen bij een LPG-station handmatig worden gevuld met kans op overvulling (> 80%). Bij 100% vulling betekent 1 oe temperatuur- verhoging 8 bar drukverhoging met kans op bollen en scheuren van de tank en alle gevolgen van dien. 6.7 De huishoudelijke gasverbruiksinstallaties zijn veelal niet geschikt voor andere brandstoffen dan handelspropaan of -butaan, Bij gebruik van andere brandstoffen kunnen onveilige situaties
15
\fi (t" Gemeente
Bergen op Zoom
~.
6.8 Gasslangen dienen een aantoonbare kwaliteit te bezitten in relatie met de functie. Dit is dan ook op de slang aangegeven. 6.9 Een vaste metalen leiding heeft minder kans op beschadigingen. Een maximale lengte van een flexibele slang is aangegeven om deze zoveel mogelijk in het zicht te hebben, om zo weinig mogelijk volume aan gas in de slang te houden na (tijdelijke) stopzetting van het gebruik, om de kans op beschadigingen zo klein mogelijk te maken en het mogelijk wegwerken achter betimmeringen te voorkomen. 6.10 Veelal wordt een maximale levensduur van de slang van 2 of 3 jaar aangehouden. Het productiejaar van de slang staat meestalap de slang zelf. Echter is de wijze van gebruik van de slang meer maatgevend voor de kwaliteit dan de ouderdom. Het kan voorkomen dat een slang na een jaar reeds vervangen moet worden, vanwege de slijtage, stoffen of droogte waaraan de slang blootgesteld is. Het is dus zaak bij controle vast te stellen of de slangen en de aansluitingen al dan niet lekken. In het geval van een lekkage is hiermee aangetoond dat de installatie brandgevaarlijk is. 6.11 Dit voorschrift is gesteld om een deskundige beoordeling van de drukveiligheid te bewerkstelligen en de veiligheid van het materiaalonder druk aan te tonen. 6.12 Dit voorschrift is gesteld om een deskundige beoordeling van de drukveiligheid te bewerkstelligen en de veiligheid van het materiaalonder druk aan te tonen. 6.13 Dit voorschrift is gesteld om het gebruik kleinschalig te houden ten behoeve van particulieren en ten behoeve van één kampeermiddel. 6.14 Geen toelichting Artikel 7 Brandmeld- en alarmeringsmiddelen 7.1. Het is wenselijk dat gasten op een kampeerterrein worden gealarmeerd indien zich een dreigende situatie voordoet. Deze alarmering is mede afhankelijk van de grootte en s~uering van het kampeerterrein. Een klein kampeerterrein is overzichtelijk en het zal relatief gezien niet lang duren voordat alle gasten zijn gewaarschuwd. Dit is anders voor een kampeerterrein met bijvoorbeeld 500 standplaatsen. Het alarmeren van (grote) groepen personen, om deze te waarschuwen voor een eventueel dreigend gevaar is deels een verantwoordelijkheid van de overheid. Voor het waarschuwen van de bevolking bij een dreigend gevaar heeft de overheid een aantal criteria opgesteld, die kunnen worden toegepast. Vervolgens is het de taak van de ondernemer om zorg te dragen dat de onder zijn verantwoordelijkheid aanwezige klanten verder worden voorzien van informatie. 7.2 Geen toelichting Artikel 8 Blusmiddelen 8.1. Om een beginnende brand op een juiste manier te kunnen bestrijden, moeten een aantal voorzieningen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om brandbestrijdingsmiddelen die in de vorm van draagbare brandblusmiddelen die op aanvaardbare loopafstand van de plaats van een kampeereenheid bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Als een aanvaardbare loopafstand wordt een afstand van maximaal 50 meter over begaanbare paden gezien. Uiteraard is een centrale plaats waar dergelijke middelen aanwezig zijn ideaal. Gedacht kan dan worden aan
16
toilet- en sanitairgebouwen, receptie en andere gebouwen met een speelale- of centrale
functie op het kampeerterrein. Op een kampeerterrein wordt bij voorkeur een schuimblusser met een minimaal gewicht van 6 kg opgehangen. 8.2. Geen toelichting 8.3. Geen toelichting 8.4. Doel van lid 8.4 is onder meer dat de aanwezige personen zo snel mogelijk kunnen zien waar de blusmiddelen zich bevinden, zodat daarvan bij brand zo snel mogelijk gebruik gemaakt kan worden. 8.5. Op grond van lid 8.5 moet ten minste eenmaal per jaar op adequate wijze het nodige onderhoud aan een blusmiddel worden verricht en de goede werking ervan worden gecontroleerd. Doel van dit voorschrift is dat de goede werking van het blusmiddel te allen tijde gewaarborgd is. Overigens gaat het bij die voorgeschreven inspectie- en controlefrequentie om een minimumvereiste; het staat de exploitant van een kampeerterrein derhalve vrij de blusmiddelen vaker te laten inspecteren/controleren. 8.6. Geen toelichting 8.7 Geen toelichting Paragraaf IV Gebruiksvoorschriften Artikel 9 Verbod voor roken/open vuur en vuurwerk 9.1. Geen toelichting. 9.2. Geen toelichting 9.3. Ingeval het branden in een vuurkorf of vuurton volgens het kampeerreglement is toegestaan, dienen de volgende voorwaarden in het reglement te worden opgenomen: a. er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon dat wil zeggen toezicht door een persoon die bij brand adequaat kan handelen; b de vuurkorf of -ton moet op een open plaats staan zodanig dat deze geen gevaar oplevert voor de omgeving; c onder de vuurkorf, of -ton dient een niet brandbare onderplaat, met een minimale oppervlakte van 2 x de oppervlakte van de grootste dwarsdoorsnede van de vuurkorf, geplaatst te worden; d een vuurkorf of -ton moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten; e de maximale hoeveelheid brandstof (niet anders zijnde dan schoon hout) in de vuurkorf of -ton bedraagt een % m3; f de vuurkorf of -ton wordt niet verlaten alvorens het vuur gedoofd is; g in de directe nabijheid van de vuurkorf of -ton staan voldoende blusmiddelen, één poederof sproeischuimblusser met een inhoud van tenminste 6 kilogram/liter of (een) emmer(s) gevuld met water (minimaal10 liter) of zand, voor onmiddellijk gebruik gereed. Ingeval barbecuen volgens het kampeerreglement is toegestaan, dienen de volgende voorwaarden in het reglement te worden opgenomen: a er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon, dat wil zeggen toezicht door een persoon die bij brand adequaat kan handelen;
17
~:--,
(f.."
Gemeente
Bergen op Zoom
~ b de barbecue moet op een open plaats staan die erboven en tenminste 2 meter rondom
vrij is van opstallen, bomen en struiken; c een barbecue moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten; d vaste brandstof (niet anders zijnde dan briketten of houtskool) in een barbecue mag alléén ontstoken worden met aanmaakblokjes, aanmaakvloeistof en/of aanmaakgel; e de barbecue mag niet worden verlaten alvorens het vuur gedoofd is; f in de directe nabijheid van de barbecue moet een blusmiddel in de hoedanigheid van (een) emmer(s) water of zand (minimaal10 liter) voor onmiddellijk gebruik gereed staan. 9.4. Het gebruik van vaste brandstof veroorzaakt vliegvuur. Bij extreme droogte is het risico van vliegvuur groot: het kan gemakkelijker brand veroorzaken. Wanneer sprake is van extreme droogte wordt bepaald door de (regionale) brandweer. Informatie hierover is bij de eigen gemeentelijke brandweer of de eigen regionale brandweer op te vragen, Artikel10 Afval 10.1. Geen toelichting 10.2. Doel van lid 10.2 is brandoverslag van afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m3 naar een gebouw te voorkomen. Artikel 11 Opslag van materialen 11.1 Doel van lid 11.1 is om te voorkomen dat de afstandsbepaling die bij permanente kampeermiddelen in acht moet worden genomen teniet wordt gedaan door het plaatsen van voorwerpen en stoffen, waardoor in geval van brand brandoverslag naar een naastgelegen kampeermiddel wordt vergemakkelijkt. 11.2 Geen toelichting Artikel12 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsoefening Geen toelichting Artikel13 Doorlopend toezicht 13.1. In dITartikel is het toezicht oproepbaar. Naar huidige maatstaven kan worden volstaan met oproepbaar. Het is dan wel redelijk om te eisen dat degene die oproepbaar is binnen een bepaald tijdsbestek op het kampeerterrein aanwezig zal zijn. Een opkomsttijd van 5 minuten is reëel. Indien deze opkomsttijd niet realiseerbaar is, zal een gelijkwaardige oplossing bewerkstelligd moeten worden. Dit zal veelal permanent toezicht inhouden. 13.2. Geen toelichting Artikel 14 Periodieke controle 14.1. Doel van lid 4.1 is de goede werking van de brandveiligheidsvoorzieningen op elk moment te waarborgen Artikel 15 Brandveifigheidsinstrucfie 15.1. Doel van lid 5.1 is dat het personeel in geval van brand adequaat kan handelen om de gasten
18
in veiligheid te brengen, de hulpdiensten te waarschuwen en een beginnende brand te blussen. 15.2. Voor het opstellen van een brandveiligheidsinstructie kan gebruik worden gemaakt van de NTA8112. Deze NTA 8112 'Leidraad voor een ontruimingsplan' wordt uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut. Voor veel gebruiksfuncties is een apart deel beschikbaar. De totale reeks ziet er als volgt uit. Deel 1: Kantoorgebouwen Deel 2: Onderwijsgebouwen Deel 3: Kinderopvanggebouwen Deel4: Gebouwen met een publieksfunctie Deel 5: Logiesgebouwen Deel 6: Gezondheidszorggebouwen Deel7: Industriegebouwen Deel 8: Cellen en celgebouwen Deel 9: Ontruimingshandleiding en ontruimingskaart voor niet-vergunningsplichtige bouwwerken Op dit moment zijn nog niet alle delen beschikbaar. De actuele stand van zaken vindt u op www.nen.nl. Voor kampeerterreinen kan deel4 worden gebruikt in afwachting van deel9. of de publicatie 'Ontruimingsplannen en -oefeningen' van het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening. Deze publicatie is verkrijgbaar via het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening (NIBHV), Postbus 8714, 3009 AS Rotterdam. www.nibhv.nl.
Artike/16 Gedragsregels 16.1. In deze gedragsregels dienen in elk geval de volgende voorwaarden, regels en verwijzingen te worden opgenomen: a instructie "Hoe te handelen bij brand"; b elektriciteit-, gas-, en waterinstallaties moeten voldoen aan de wettelijke bepalingen; c. het verbod tot het gebruik van autogastanks, anders dan bestemd voor de aandrijving van motorvoertuigen en speciaal daartoe ingerichte wisseltanks voor de aandrijving van hef- en transportvoertuigen; d. het gebruik van (tank)fl essen gas (handelspropaan of -butaan) in fi essen van maximaal 45 liter waterinhoud tot een maximum van twee fi essen tegelijkertijd; leeg of vol; e. propaan- en butaanfi essen mogen alleen worden gevuld met handelspropaan en handelsbutaan; f. Indien olieverwarming wordt toegestaan, dient de opslag van olie, maximaal 200 liter, in een vloeistofdichte bak geplaatst te zijn; g. het verbod tot het maken of gebruiken van open vuur, behalve voor koken, braden op kooktoestellen en verwarmingstoestellen met tevens verwijzing naar de regels ten aanzien van vuurkorven en barbecues; h. het verbod op parkeren op wegen, anders dan de daartoe ingerichte parkeerplaatsen; i. het advies om in kampeermiddelen op permanente standplaatsen goed werkende en op een adequate plaats gemonteerde optische rookmelders (aangesloten op het lichtnet cf. NEN 2555) en koolmonoxidemelders aan te brengen.
19
Gelet op het maatgevende scenario (brand na gaslek, roken in bed, kortsluiting elektrische apparatuur in combinatie met slapen) zou dit een voorschrift dienen te zijn. Gelet op de wet op de privacy is een dergelijk voorschrift niet te controleren en te handhaven. Daarom is dit een advies. 16.2. Geen toelichting Arlike/17 Ontruimingsplan 17.1. Voor het opstellen van een ontruimingsplan kan de aanbeveling voor het opstellen van ontruimingsplannen worden gevolgd. Zie verder toelichting onder 15.2. 17.2. Geen toelichting 17.3. Geen toelichting Artikel 18 Bewaking/controle 18.1. Geen toelichting 18.2 Geen toelichting Arlikel19 Gelijkwaardigheid 19.1. Geen toelichting 19.2. Geen toelichting Arlikel 20 Voorlichting Doel van de inspanning van de eigenaar/exploitant van het kampeerterrein op het terrein van de brandveiligheidsvoorlichting is het vergroten van het veiligheidsbewustzijn van zijn gasten. Dit kan onder meer bevorderen dat rook- en koolmonoxidemelders worden geplaatst in de kampeermiddelen. De eigenaar kan voorlichting geven aan de hand van instructie aan de gasten ten aanzien van brandpreventiemaatregelen vastgelegd in het Kampeerreglement Voor het geven van voorlichting kan ondersteuning worden gevraagd bij de brandweer.
20
Bijlage 3
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII RVB10-0092
t::~~ ..
l.o~..
<J
Onderwerp Nummer voorstel Datum voorstel Contactpersoon Contactpersoon Email Contactpersoon Telefoon Programmanummer en naam
: Brandbeveiligingsverordening 2010 : RVB10-0092 Afdeling : 21 september 2010 : Caroline Jacobs
[email protected] : 0164-277402 : 2. Openbare orde en veiligheid
: Ruimtelijke Ontwikkeling
Voorstel: 1. Vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening 2010. 2. Te bepalen dat het onder 1 genoemde besluit in werking treedt op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's. 3. De Brandbeveiligingsverordening 2009, zoals op 16 juni 2009 is vastgesteld in te trekken op het moment dat de onder punt 1 genoemde verordening in werking treedt.
Type voorstel: rgJ
o o
KadersteIlend Controlerend Rest
Zijn in het voorstel één of meer van de volgende aspecten van toepassing? Ja
Nee
Zijn doelen en/ofeffecten beschreven
rgJ
Financiële consequenties
o o
o
Inspraakverordening van toepassing
rgJ rgJ
Communicatieparagraaf: De Brandbeveiligingverordening 2010 zal na vaststelling worden bekendgemaakt, ter inzage worden gelegd en opgenomen worden in het verordeningenbestand. Brandweer Bergen op Zoom en Roosendaal is betrokken bij de totstandkoming van dit voorstel. De clustercommandant, A.J.J.F. Bruinincx is akkoord met het voorstel.
Samenvatting: Waarschijnlijk treedt op 1 oktober 2010 de Wet veiligheidsregio's in werking. De datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet is afhankelijk van de datum van publicatie van het Besluit veiligheidsregio's. De Brandweerwet 1985 wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's. Daardoor vervalt de rechtsgrond van de op de Brandweerwet 1985 gebaseerde brandbeveiligingsverordening. Hierbij treft u een nieuw model brandbeveiligingsverordening aan die is gebaseerd op de Wet veiligheidsregio's.
GRIFFIE [
~rgéft
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
RVB10-0092
Bergeti op Zoom '~
De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop in artikel3, derde lid, een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Het is uiteindelijk de bedoeling dat plaatselijke brandbeveiligingsverordening plaatsmaakt voor een landelijk geldende algemene maatregel van bestuur (amvb). Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de verordening die hier voorligt (TK, verçadeqaar 2008-2009,31 968, nr. 8, p.7). Naar verwachting treedt deze amvb pas meclo 2011 werking. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio's in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's, het niet beschikbaarzijn van de hiervoor bedoelde amvb en het ontbreken van relevant overgangsrecht in de Wet veiligheidsregio's zal de raad een nieuwe brandbeveiligingsverordening moeten vaststellen. De bestaande brandbeveiligingsverordening vervalt namelijk van rechtswege bij de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's.
Bijlagen: (geef aan of een bijlage
is bijgevoegd otter Inzage Is gelagd; benoem en oummerdeze
bijlagen)
111111111 II """11111
111111111 11111111"111111111111111 "II
RVB10-0092
Datum raadsvergadering Nummer
: RVB 10-0092
Onderwerp
: Brandbeveiligingsverordening
2010
Aan de gemeenteraad,
Voorstel 1. Vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening 2010. 2. Te bepalen dat het onder 1.genoemde besluit in werking treedt op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's. 3. De Brandbeveiligingsverordening 2009, zoals op 16 juni 2009 is vastgesteld in te trekken op het moment dat de onder punt 1 genoemde verordening in werking treedt.
Inleiding Zeer waarschijnlijk treedt op 1 oktober 2010 de Wet veiligheidsregio's in werking (Stb. 145, 1 april201 0). Hierdoor vervalt de Brandweerwet 1985. Door het vervallen van de Brandweerwet 1985 ontvalt ook de grondslag aan de huidige Brandbeveiligingsverordening 2009 die op 16 juni 2009 is vastgesteld. Dit betekent dat de Brandbeveiligingsverordening opnieuw moet worden vastgesteld. Alle gemeenten hebben op grond van de Wet veiligheidsregio's namelijk de verplichting om een Brandbeveiligingsverordening vast te stellen.
Beoogd maatschappelijk effect/doelstelling Het borgen van de brandveiligheid van inrichtingen die niet onder de Woningwet of het Gebniiksbesluit vallen. Dît gebeurt door het regelen en onder vergunningplicht brengen van het gebruik van inrichtingen. Doel hiervan is de risico's op brand te verkleinen en de beheersbaarheid te vergroten om slachtoffers tot het minimum te beperken.
Uitwerking voorstel De Wet veiligheidsregio's heeft als centraal doel de rampenbestrijding en crisisbeheersing te verbeteren. De nieuwe wet vervangt de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpver1ening bij ongevallen en rampen (Wghor) en de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo). In de wet zijn onder meer de bestuurlijke inbedding en de basisvereisten voor de organisatie van de hulpveneningsdiensten opgenomen, welke taken het bestuur van een veiligheidsregio heeft en wat de minimumeisen zijn voor hulpverleners als de regionale brandweer en geneeskundige diensten en het materieel dat ze gebruiken. De bestuur1ijke en de operationele slagkracht van partijen betrokken bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing moet en kan volgens het kabinet beter. Hoewel veiligheid bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid is, zijn veel gemeenten te klein om een ramp of crisis te bestrijden. Door de brandweerzorg, de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, de
GRiFFIE;
Bergen
1
öor:::_J
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
RVB10-0092
rampenbestrijding en crisisbeheersing en de politie op regionaal niveau bijeen te brengen wordt niet alleen de slagkracht vergroot, maar wordt ook eenheid, eenduidigheid en eenvoud in de aanpak bereikt. De datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet is afhankelijk van de datum van publicatie van het Besluit veiligheidsregio's. Naar goed staatsrechtelijk gebruik zit er minimaal 3 maanden tussen de datum van publicatie in het 'staatsblad en de datum van inwerkingtreding. De Brandweerwet 1985 wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's. Daardoor vervalt de rechtsgrond van de op de Brandweerwet 1985 gebaseerde brandbeveiligingsverordening. Hierbij treft u een nieuw model brandbeveiligingsverordening aan die is gebaseerd op de Wet veiligheidsregio's. De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop in artikel 3, derde lid, een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, nlet zijnde bouwwerken. Het is uiteindelijk de bedoeling dat de plaatselijke brandbeveiligingsverordening plaatsmaakt voor een landelijk geldendé algemene maatregel van bestuur (amvb). Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de verordening die hier voorligt (TK, vergade~aar 2008-2009, 31 968, nr. 8, p.7). Naar verwachting treedt deze amvb pas medic 2011 werking. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio's in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's, het niet beschikbaar zijn van de hiervoor bedoelde amvb en het ontbreken van relevant overgangsrecht in de Wet veiligheidsregio's zult u een nieuwe brandbeveiligingsverordening moeten vaststellen. De bestaande brandbeveiligingsverordening vervalt namelijk van rechtswege bij de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's. Veranderingen Bij dit voorstel is gebuik gemaakt van de modelverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG). Er wordt niet van de modelverordening afgeweken. In de toelichting bij de brandbeveiligingsverordening is expliciet aangegeven dat kampeerterreinen onder de reikwijdte van de verordening vallen. Naar alle waarschijnlijkheid zullen kampeerterreinen ook vallen onder de amvb die op termijn de brandbeveiligingsverordening zal vervangen. Wel dienen in het kader van het houden van toezicht de ambtenaren van de brandweer te worden aangewezen voor het houden van toezicht op de naleving van de verordening. Omdat het aanwijzen geregeld is in artikel61 van de Wet veiligheidsregio's hoeft de bevoegdheid niet expliciet in de verordening opgenomen te worden. Afstemming Het voorstel is afgestemd met de Brandweer Midden- en West-Brabant, Cluster Bergen op Zoom, Roosendaal en Woensdrecht. Het voorstel is akkoord bevonden door de clustercommandant, de heer ing. A.F.J.J. Bruinincx MCDM.
Consequenties van het voorstel De inwerkingtreding van deze verordening heeft door het overgangsrecht geen gevolgen voor de bestaande vergunningen. Omdat het gaat om de vervanging van een reeds bestaande verordening, zonder dat het toepassingsbereik verandert, zijn er verder geen consequenties aan het voorstel verbonden.
(,RIFFlE
Bßrgen
oom
1111111111111111111111 ""11111111111111111111111111 11111111
RVB10-0092
Gemeens»
--::>-'
Bergen op Zoom
..!,~
Een ontwerpbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Bergen
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
RVB10-0092
De raad van de gemeente Bergen op Zoom; gezien het voorstel van het college van 21 september 2010, nr. RVB10-0092; gelet op artikel3 van de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop (Stb 2010,145 en 146); overwegende dat het verplicht is een verordening vastte stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
BESLUIT:
1. Vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening 2010. 2. Te bepalen dat het onder 1 genoemde besluit in werking treedt op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's. 3. De Brandbeveiligingsverordening 2009, zoals op 16 juni 2009 is vastgesteld in te trekken op het moment dat de onder punt 1 genoemde verordening in werking treedt. Brandbeveiligingsverordening
2010
Arfike/1 Begripsbepalingen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. een inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is; b. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. c. gebruiksvergunning: vergunning als bedoeld in artikel2, eerste lid van deze verordening; 2. Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening. Artikel 2 Verbodsbepaling 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleende gebruiksvergunning een inrichting in gebruik te hebben of te houden, voor zover daarin: a. meer dan 50 persenen tegelijk aanwezig zullen zijn of, b. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft of, c. aan meer dan 10 persenen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
4
Bergen
11111111111l1li1111111111111111111111 111111111111111 11111111
RVB10-0092
2. 3.
4.
Het college kan aan de gebruiksvergunning voorwaarden verbinden met inachtneming van het gestelde in de artikelen 4 en 5. Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
Artikel 3 Weigeringgronden Het college weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt. Artikel 4 Gebruikseisen De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn overeenkomstig van toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen .. Artikel 5 Brandveiligheidsvoorzieningen De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.4, 2.5 2.6,2.72.8 en 2.9 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn overeenkomstig van toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen. Artikel 6 Melden van brand en broei leder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden. Artikel 7 Bossen, heidevelden, venen De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf ofterrein, voor zover niet bedoeld in artikel8, tweede lid. onder b van de Woningwet, en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand. Artikel 8 Bestuurlijke boete Overtreding van de regels van deze verordening kan worden beboet met een bestuurlijke boete van maximaal het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel 34, vierde lid, onder 1 0.
Artikel 9 Overgangsrecht 1. Vergunningen die zijn verleend onder werking van de brandbeveiligingsverordening 2009 van 16 juni 2009 en de brandbeveiligingsverordening 2009 van 21 april 2009 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden aangemerkt als vergunning krachtens deze verordening. 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de brandbeveiligingsverordening 2009 van 16 juni 2009 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast. 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning krachtens de brandbeveiligingsverordening 2009 van 16 juni 2009 wordt beslist met toepassing van deze verordening.
5 GRIFFIE 8ef'ljen
111111111 ~ 1111111 111111111111111111111111111111111111111111
RVB10-0092
Artikel10 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als 'Brandbeveiligingsverordening
2010'.
Artikel111nwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
Da. griffier.
F.P. deVos
De voorzitter,
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
RVB10-0092
Toelichting op de Brandbeveiligingsverordening
2010
Algemeen De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop in artikel 3, derde lid, een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de brandbeveiligingsverordening (TK, vergaderjaar 2008-2009, 31 968, nr. 8, p.7). Naar verwachting treedt deze amvb pas medio 2011 werking. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio's in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's, het niet beschikbaar zijn van de hiervoor bedoelde amvb en het ontbreken van relevant overgangsrecht in de Wet veiligheidsregio's zal de raad een nieuwe brandbeveiligingsverordening moeten vaststellen. De bestaande brandbeveiligingsverordening vervalt namelijk van rechtswege bij de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's. De voorliggende modelregeling is, gezien het tijdelijk karakter (tot de inwerkingtreding van de amvb) terughoudend van aard. De regeling is aangepast aan de Wet veiligheidsregio's en de Dienstenrichtlijn. Toegevoegd Zijn regels voor de bestuurlijke boete. Brandbeveiligingsverordening is vangnet De brandbeveiligingsverordening mag niet regelen voor zover daarin bij of krachtens enig ander (hoger) wettelijk voorschrlttls voorzien. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wettelijk voorschrift al voorziet of mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Wet veiligheidsregio's als opdacht aan het college is gegeven. In zo'ngeval gaat dat wettelijk voorschrift voor op de brandbeveiligingsverordening. Met andere woorden: de brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wettelijke voorschriften die mogelijk van toepassing zouden kunnen zijn en van rechtswege voorrang hebben. In de dagelijkse praktijk zijn er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen. Onde;werp'van de regeling: objecten die geen bouwwerk zijn De brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is gerègeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een onbepaald onderwerp. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om objecten die geen bouwwerken zijn: 'niet-bouwwerken', Het kan gaan om bijvoorbeeld een los met de wal verbonden drijvend hotel, een drijvende discotheek of een tijdelijke tent. Het onderwerp is vooraf niet te bepalen. De omschrijving in de Wet veiligheidsregio's zelf kent een beperking van doel, n.1.brandveiligheid, maar (behalve door andere wettelijke voorschriften) geen beperking van object. De omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving. Voor een dergelijk object is het vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veelobjecten lijken echter op bekende bouwwerken. Overeenkomstig daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van de specifieke situatie.
,>;<'ff-Y>""-~""":":"'''~"'''-~ __
f
''''''''''''__
GRiFFIE
~~'''''''''_'''';«"''"'¥«\
i
L B~:~~~~oorn ..J
1111111111111111111111111111111111111
11111 111111111111111111
RVB10-0092
Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en de bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader. Voor hetzelfde object datdrijft is de brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid). Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende penode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de brandbeveiligingsverordening elsen moeten worden gesteld. Over de lastige vraag: wanneer is een object een bouwwerk volgt hieronder, mede aan de hand van staande jurisprudentie, een toelichting Bouwwerk of geen bouwwerk, open erf en terrein De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken en het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeteen bevinden. De beperking die de Woningwet oplegt, als hogere regeling, zit in de begrippen bouwwerk, open erf en terrein. Bouwwerk Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de modelbouwverordening een in de jurlsprudentle aanvaarde definitie aan: - bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Aan de hand van de vier elsmenten van de definitie van het begrip bouwwerk 1) construcfie, 2) van enige omvang, 3) met de grond verbonden, 4) bedoeld om ter plaatse te functioneren wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet. Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. De jurisprudentie is te omvangrijk en te casuïstisch om hier weer te geven. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie kunt u vinden in de toelichijng op de modelbouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag). Open erf en terrein Bouwwerken vallen niet onder de werking van de brandbeveiligingsverordening, ook sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de verordening. Op grond van artikel8, tweede lid, onder b, van de Woningwet zijn namelijk in de bouwverordening voorschriften opgenomen over de staat en het in gebruik nemen en gebruiken van open erven en terreinen. Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grond van de brandbeveiligingsverordening. De begripsomschrijving van erf is overgenomen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat op 1juli 2010 in werking is getreden. Die omschrijving is afgeleid uit de jurisprudentie (zie ABRvS 15 september 1997, UN: AA3601, AB
1998, 5). 8
GRJFF1Ë Zoom
1111111111111111111111
11111111111111111111111111111111111111
RVB10-0092
Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of beheersverordening kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw af gelegen delen van eenperceel niet als erf aangemerkt kunnen worden. Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij dergelijke omvangrijke percelen geven bestemmingsplannen of beheersverordeningen soms regels die het perceelonderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het hoofdgebouw met bijbehorende aanen uitbouwen en bijgebouwen gebouwd kunnen worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte behorende bij het hoofdgebouw. Onder een terrein wordt verstaan een bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of gedeelte daarvan, niet zijnde een erf. Om als terrein in de zin van de bouwverordening te kunnen worden aangemerkt, moet dus aan vier voorwaarden zijn voldaan: 1) het is een perceel grond, 2) dat onbebouwd is, 3) däfbij een bouwwerk hoort en 4) dat geen erf is. Gebruiksvergunning voor een inrichting De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht nodig hebben. Gezien de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een meldingsplicht i.p.v. vergunningsplicht, omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan. Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één begrip: inrichting. Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij. Het Gebruiksbesluit geeft richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Aan een 10$ aangemeerde drijvende hotel boot bijvoorbeeld kunt u dezelfde brandveiligheidseisen stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet). Gebruiksvergunning kampeerterrein De brandveiligheid van kampeerterreinen is onder de brandbeveiligingsverordening gebracht. Een kampeerterrein kan worden aangemerkt als een inrichting zoals in de verordening is bedoeld als aan meer dan 10 personen nachtverblijf wordt verschaft. Evenwel kan een kampeerterrein ook worden aangemerkt als een open erf en terrein. Hoewel de eisen uit de bouwverordening ten aanzien van het brandveilig gebruik minimaal zijn werkt de brandbeveiligingsverordening aanvullend. De bouwverordening noch de woningwet kent immers een gebruiksvergunningsplicht ten aanzien van het gebruik van open erven en terreinen. De brandbeveîligingsverordening komt dan ook aanvullende werking toe ten aanzien van kampeerterreinen. Wat betreft voorwaarden voor brandveilig gebruik wordt verwezen naar de richtlijn Brandveiligheid Kampeerterreinen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR-richtlijn). Hoewel deze richtlijn niet fonneel omgezet is in beleid dient deze richtlijn te Worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Waba De zo grote verscheidenheid aan situaties die kunnen voorkomen is de reden dat er voor gekozen is de modelbrandbeveiligingsverordening niet aan te haken aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
9
GHiFFIE Sergen
1111111111111111111111111111111111111
11111 111111111111111111
RVB10-0092
Dienstenrichflijn De modelbrandbeveiHgingsverordening 2010 is aangepastaan de Dienstenrichtlijn. Toezicht op de naleving Het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening berust krachtens artikel 61 van de Wet veiligheidsregio's bij door burgemeester en wethouders opgedragen ambtenaren. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst op grond van artikel 65 van de Wet veilighefdsregio's de ambtenaren aan belast met de opsporing van strafbare feiten. Bestuurlijke boete De Wet veiligheidsregio's geeft de raad van een gemeente de bevoegdheid om, indien de raad dat wenst, bij verordening te bepalen dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor overtreding van regels gesteld krachtens artikel3, tweede lid (brandbeveiligingsverordening) en derde lid (algemene rnaartregel van bestuur, dezels nog niet opgesteld) van de wet. Het maximum bedrag van de boete mag niet hoger zijn dan het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel34, vierde lid onder 1 Het bedrag dat daar is genoemd, bedraagt in 2009 € 9.000. De Wet veiligheidsregio's geeft geen verdere beschrijving van de uitvoering van deze sanctie, zodat de gemeente alleen met de Awb rekening hoeft te houden. Een alternatief artikel is aan het model van de verordening toegevoegd. 0.
Strafbepaling Overtreding van de regels van deze verordening wordt op grond van artikel64 eerste lid van de Wet veiligheidsregio's gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar ofgeldboete lian de derde categorie. De wetgever heeft hier een sluitende regeling beoogd, zodat er geen ruimte is voor een regeling op dit gebied de verordening zelf. Overgangsrecht In het artikel is twee keer de brandbeveiligingsverordening genoemd, omdat het nodig kan zijn dat vergunningen op grond van de brandbeveiligingsverordening van voor 2008 nog van kracht moeten zijn. Intrekken regeling De brandbeveiligingsverordening vervalt op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's van rechtswege door ontbreken van de rechtsgrond: de Brandweerwet 1985. De intrekking moet worden bekendgemaakt volgens de in artikel144 Gemeentewet genoemde wijze. Bekendmaking De bekendmaking dient op een zodanig tijdstip plaats te vinden dat de verordening op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's in werking kan treden. Dit kan: a. door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven gemeenteblad;b. bij gebreke van een gemeenteblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de gemeentesecretarie of op een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag, nieuws- of huis-aan-huisblad. Voor de wijze van elektronische bekendmaking zie: http://www.vng.nlleCache/DEF/88/626.html.
10
111111111111111111 111111111111111111111111111111111111111111
RVB10-0092
Intrekken vergunning De modelbrandbeveiligingsverordening kent geen bepaling om een vergunning in te trekken. De reden hiervoor is dat een intrekkingbepaling de gemeente onnodig beperkt, immers in een bepaling liggen de gronden vooraf vast. De aard van de verordening brengt met zich mee dat van te voren niet duidelijk is welke gronden voldoende zullen zijn. Bij een verordening die geen intrekkinggrond kent is er sprake van een geïmpliceerde bevoegdheid: de bevoegdheid om de beschikking te geven brengt ook de bevoegdheid mee om deze weer in te trekken of te wijzigen mits daarvoor valide redenen bestaan. Dit hangt af van de omstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan onjuistheid van de beschikking.
11
Commissie Datum Agendapunt Nummer raadsvoorstel Naam raadsvoorstel
: Burger en Bestuur : 18 november 2010 : Ga : RVB10-0092 :' Brandbeveiligingsverordening
2010
Advies aan de gemeenteraad
A.stuk
Toezeggingen:
Het college zal nog reageren op de vragen van Lijst Linssen betreffende: verduidelijking omtrent het niet aanhaken aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo); een eventuele aanpassing van artikel 8 van de voorgestelde verordening (bestuurlijke boete) gelet op de keuze van het college voor de bestuurlijke stafbeschikking.
De secretaris,
li.
De voorzitter,
1111111111111111111111111111111111111111111111111111111111II
BW11-01401
Onderwerp:
Vaststellen Brandbeveiligingsverordening 2011 Beslispunten:
1. De raad voor te stellen om de Brandbeveiligingsverordening 2011 vast te stellen en de Brandbeveiligingsverordening 2010 in te trekken. 2. Beide aanvraagformulieren voor het aanvragen van een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2 van de verordening vast te stellen.
Inleiding:
Op 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio's in werking getreden (Stb. 145, 1 apri12010). Hierdoor is de Brandweerwet 1985 vervallen. Door het vervallen van de Brandweerwet 1985 was het noodzakelijk om de Brandbeveiligingsverordening aan te passen en opnieuw vast te stellen. Alle gemeenten hebben op grond van de Wet veiligheidsregio's namelijk de verplichting om een Brandbeveiligingsverordening (BBV) vast te stellen. Bij de vaststelling is gebruik gemaakt van het model dat door de VNG ter beschikking is gesteld.
Argumenten:
Gewijzigde inzichten nopen tot aanpassing van de huidige BBV. Het betreft dan met name de aanpassing van artikel3 inzake de vergunningplicht. In de BBV is opgenomen dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een vergunning van rechtswege wordt verkregen op het moment dat er niet op tijd is beslist, ook wei lex silencio positieve (LSP) genoemd. Het is echter om de navolgende reden onwenselijk om dit in stand te laten. Een vergunning die ziet op brandveilig gebruik leent zich niet voor toepassing van de LSP. Indien er niet tijdig op een aanvraag zou worden beslist zou dit betekenen dat er van rechtswege een vergunning is zonder dat hierbij vooraf getoetst is aan de brandveiligheid. Dat de VNG dit in het modelopgenomen heeft kan ongelukkig genoemd worden. Dit temeer nu er in de huidige BBV 2010 geen beslistermijnen zijn opgenomen waarbinnen dan op een aanvraag beslist moet worden. In de verordening is nu een expliciete beslistermijn genoemd. Doorgaans geldt dan de redelijke termijn van 8 weken die eenmalig met opnieuween redelijke termijn van 8 weken verlengd kan worden. In het geval van een vergunning voor het brandveilig gebruik van kampeerterreinen kan een beslistermijn van 8 weken onvoldoende zijn en is het onwenselijk dat een vergunning van rechtswege ontstaat. Daarnaast is in het voorstel beoogd om de procedure voor het afgeven van de gebruiksvergunning te stroomlijnen met de procedure voor het afgeven van een evenementenvergunning. Het komt regelmatig voor dat voor een evenement waar bijvoorbeeld een feesttent gebruikt wordt naast een evenementenvergunning ook een gebruiksvergunning op grond van de BBV benodigd is. Voor het sneller en beter afhandelen van een aanvraag is een nieuwaanvraagformulier ontwikkeld. Voor aanvragen die betrekking hebben op het brandveilig gebruik van een kampeerterrein is een apart formulier ontwikkeld. Er bestond al een formulier, maar dit is uit oogpunt van leesbaarheid herzien. Het voorstel is besproken met de Afdeling Economie, Cultuur en Educatie, met de Afdeling Veiligheid en met de brandweer Midden- en West-Brabant, cluster Bergen op Zoom, Roosendaal en Woensdrecht. Communicatie:
De verordening zal na vaststelling conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht worden bekendgemaakt en ter inzage worden gelegd.
Bijlagen:
Raadsvoorstel met bijlagen Aanvraagformulieren
AANVRAAGFORMULIER Uitsluitend
bestemd voor het aanvragen
GEBRUIKSVERGUNNING van een vergunning
KAMPEERTERREINEN
als bedoeld in artikel 2 van de Brandbeveiligingsverordening
Niet in te vullen door aanvrager: Ruimte voor stempel(s)
Dossiernummer Datum van ontvangst Indienen in (met inbegrip van eventuele bijlagen) Indienen het team RO & Vergunningen
Aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen op Zoom
In te vullen door de aanvrager:
1.
Uw gegevens
Naam kampeerbedrijf Dman
Naam en voorletters contactpersoon
o vrouw
Straat en huisnummer Postcode en plaats Faxnummer:
Telefoonnummer E-mail adres Deigenaar
U bent
2.
o anders, namelijk
Dbeheerder
Lokale en kadastrale aanduiding van de inrichting
Straat en huisnummer Postcode en plaats Kadastrale gegevens perceel
3.
_________________ $~_~t!l?~
~lJ_t!'_t!'~r_(§'):
Gebruiksvergunning
De navolgende vragen hebben betrekking op vergunningplicht: Is er sprake van een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats, bedoeld voor recreatieve doeleinden? Verschaft u aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf? Zijn er meer dan 50 personen tegelijkertijd binnen de inrichting aanwezig?
o nee (ga door naar punt 6)
0
ja
o nee (ga door naar punt 6) 0 ja
o nee (ga door naar punt 6)
0 ja
_
4.
Aanvullende
gegevens
..... m2
Oppervlakte van het kampeerterrein Hoeveel standplaatsen op dit moment?
5.
heeft uw kampeerterrein
Vindt er permanente bewoning plaats?
D nee
D ja, zo ja hoeveel gevallen
Vindt er dagrecreatie
D nee
D ja, hoeveel plaatsen
plaats?
....
Bijlagen
Bij dit aanvraagformulier
dient u in tweevoud
1. een plattegrond van het kampeerterrein
de volgende
bijlagen
te voegen:
te voegen. Hierop dient - voor zover aanwezig - duidelijk te worden
aangegeven: de hoofdingang,
neveningang
(of uitgangen) en receptie;
kantine; aantal standplaatsen,
(verblijfs)gebouwen;
grens van het terrein; wegenstructuur
op het kampeerterrein
ingetekend te worden.
2. Een afschrift van het meest actuele kampeerreglement.
3.lndien
aanwezig een afschrift van het calamiteiten-
4. Ook dient een situatietekening
en ontruimingsplan.
te worden bijgevoegd waarop:
is aangegeven waar de brandblussers
zich bevinden;
indien aanwezig de plaats van de primaire en secundaire bluswatervoorziening, 3
capaciteit (m /uur.); indien aanwezig de nooduitgang(en); indien aanwezig EHBO-post.
6.
Machtiging
Laat u de aanvraag voor de gebruiksvergunning door een gemachtigde verzorgen?
D nee D ja, vul dan hier de gegevens
Naam en voorletters: Functie: Correspondentieadres: Postcode en plaats: Telefoonnummer: E-mailadres:
van die persoon in:
inclusief beschikbare
7.
Hierbij verklaar ik dat ik het formulier en de bijlagen volledig en naar waarheid heb ingevuld:
Indien de aanvraag wordt ondertekend door een gemachtigde is medeondertekening van aanvrager noodzakelijk, tenzij u een machtiging kunt overleggen. Plaats:
Plaats:
Datum:
Datum:
Handtekening aanvrager:
Handtekening gemachtigde:
N.B. Indien een handtekening namens een rechtspersoon is gezet, s.v.p. de naam van de ondertekenaar vermelden (in blokletters) en zijn hoedanigheid bij die rechtspersoon (bijv. J. JANSEN, voorzitter schoolbestuur). Inzenden van de aanvraag: Stuur de aanvraag inclusief alle bijlagen naar het onderstaande adres: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling, team RO & Vergunningen Postbus 35 4600 AA Bergen op Zoom Of per fax Faxnummer: (0164) 277 444 Alleen volledig ingevulde formulieren eventueel voorzien van bijlagen kunnen in behandeling worden genomen. Wij streven ernaar om binnen 8 weken op het verzoek te beslissen.
Indien u niet wilt dat uw persoonsgegevens
o
openbaar gemaakt worden kunt u dit hieronder aangeven.
Ik wil niet dat mijn persoongegevens openbaar gemaakt worden.
Persoonsgegevens
worden
verwerkt
in het kader van vergunningverlening
en handhaving
in een afgeschermd
geautomatiseerd
bestand. Uitwisseling van gegevens kan plaatsvinden met andere afdelingen binnen de gemeente en politie ten behoeve van adequate vergunningverlening, handhaving en rampenbestrijding. Aan dit formulier kunnen géén rechten worden ontleend. Naast ontheffing
van het bestemmingsplan
kan ook andere wet- en/of regelgeving
op het gebruik van toepassing
zijn.
,
AANVRAAGFORMULIER Uitsluitend
GEBRUIKSVERGUNNING
bestemd voor het aanvragen
van een vergunning
INRICHTINGEN
I EVENEMENTEN
als bedoeld in artikel 2 van de Brandbeveiligingsverordening.
Niet in te vullen door aanvrager: Ruimte voor stempe/(s)
Dossiernummer Datum van ontvangst Indienen in (met inbegrip van eventuele bijlagen) Indienen het team Handhaving
In te vullen
1.
Aan het college van Burgemeester de gemeente Bergen op Zoom
door de aanvrager:
en Wethouders
van
Uw gegevens:
Naam organisatie Naam en voorletters
oman
contactpersoon
o vrouw
Straat en huisnummer Postcode en woonplaats Faxnummer:
Telefoonnummer E-mail adres oeigenaar
U bent
2.
Lokale en kadastrale
aanduiding
o anders, namelijk
o huurder
van de inrichting:
Straat en huisnummer Postcode en woonplaats .
Kadastrale gegevens perceel
3.
~~_ctjE?:
_r':J~_I"!l_I"!l5l.r_(~):
_
Gebruiksvergunning:
De vergunning
wordt aangevraagd
voor
o Objecten zijnde "niet-Bouwwerken" o Tijdelijke objecten (bijvoorbeeld _I_n. ~~
J?E?~~qcj~_Y9_n.
o Inrichtingen _I_n. ~~ Voor welk gebruik vraagt u de vergunning aan?
(bijvoorbeeld
een dtscoboot)"
tenten bij evenementen) !l_I"!l
_
(geen bouwwerk zijnde)
J~E?~~qcj~_ Y9_n.
o opslag brandgevaarlijke
!l_I"!l stoffen
o tentoonstelling
_
0 sportaccommodatie 0 anders, namelijk
~~~~!l
_~__tD9_~I!j_k_ ?_~j.E=:~~
1 Niet-bouwwerken zijn niet limitatief vooraf te definiëren. Voor nadere uitleg: zie toelichting op brandbeveiligingsverordening
_
4.
Nadere toelichting:
a.
Zijn tijdelijke objecten op het terrein aanwezig (zoals tenten en tijdelijke units bij evenementen)?
o nee
0 ja, voor personen (bij meerdere objecten de onderverdeling van het aantal personen aangeven op de tekening(en)
b.
Wordt gebruik gemaakt van mobiele bak/braadinstallaties?
o nee
0
ja, op
0
gas
o elektrisch
_____________________ ~__~~~_~~~,_~?_f!l_~I!j_~ c.
Wordt gebruik gemaakt van vaste Zitplaatsen?
d.
Wordt op het terrein of in objecten overnacht?
5.
o o o
6.
o
o o o 7.
o nee
Beschikbare voorzieningen (geen aan over welke voorzieningen u beschikt)
Brandplusapparatuur (brandslang haspel, blustoesteIlen) Ontruimingsplan, brandbeveiligingsinstructie, bedrijfsnoodplan Opstellingsplan, stoelenplan
o ja
0
nee
o ja
0
nee
o ja
0 nee
Specifieke voorzieningen
Brandplusapparatuur (brandslang haspel, blustoesteIlen) Noodverlichting, transparantverlichti ng (uit I nooduit) Verwarmingsinstallatie (soort, plaats en nominale belasting in kW) Opslag van brandstoffen (gasflessen, spuitbussen, verf, e.d.) Andere vergunningen
o
Drank- en horecawet, tijdelijke ontheffing ex artikel 35
o
Evenementenvergunning
o ja, aangevraagd d.d. o nee o ja, aangevraagd d.d. o nee
8.
Machtiging
Laat u de aanvraag voor de gebruiksvergunning door een gemachtigde verzorgen?
_
0 ja (er dient een stoelenplan bijgevoegd te worden. Hierop dient De vaste inrichting zoals podiums, (sta)tafels alsmede het aantal zitplaatsen, de afmetingen van looppaden en de _____________ pJ9~_ts_ ,,~_~ _c!E!_(~()()_c!)_L! i~g~_~g~_~ _~i~ht_b_~9~ _t~?lj_r!· _ o nee 0 ja, met personen.
o nee o ja, vul dan hier de gegevens van die persoon in: Naam en voorletters: Functie: Correspondentieadres: Postcode en plaats: Telefoonnummer: E-mailadres:
9.
Bijlagen
Bij uw aanvraag gebruiksvergunning
dient u in 2-voud de volgende bijlage in te dienen
1. Een situatietekening, met daarop de ligging van de inrichting op een schaal van 1:1000. Hierop dient het volledige adres vermeld te staan. 2. Een plattegrondtekening (schaal 1:100) met de bouwkundige staat van de inrichting. Hierop dient aangegeven te staan: - de indeling van de inrichting of evenement; - de afmeting van de (tijdelijke) objecten; - de bestemming van de afzonderlijke ruimten; - De aanwezige brandveiligheidsvoorzieningen, zoals blusmiddelen en nooduitgangen; - Plaats en indeling van installaties zoals noodverlichtings-, brandmeldinstallaties; - De plaats van verwarmingstoestellen; - De uitgangen en vluchtwegen (aantal, plaats, afmetingen en draairichting); - Certificaten van de tentdoeken, versieringen en overig decoratiemateriaal; 3. Voor zover van toepassing moeten op de plattegronden ook zijn aangegeven: - alle opstellingen zoals machines, biljarts, bars, keukenblokken, kasten, zitplaatsen e.d.; - alle vrij te houden gangpaden en looproutes; - de plaats, soort en hoeveelheid van opgeslagen brandgevaarlijke stoffen. 10. Hierbij verklaar ik dat ik het formulier en de bijlagen volledig en naar waarheid heb ingevuld:
Indien de aanvraag wordt ondertekend door een gemachtigde is medeondertekening van aanvrager noodzakelijk, tenzij u een machtiging kunt overleggen. Plaats:
Plaats:
Datum:
Datum:
Handtekening aanvrager:
Handtekening gemachtigde:
N.B. Indien een handtekening namens een rechtspersoon is gezet, s.v.p. de naam van de ondertekenaar vermelden (in blokletters) en zijn hoedanigheid bij die rechtspersoon (bijv. J. JANSEN, voorzitter schoolbestuur). Inzenden van de aanvraag: Stuur de aanvraag inclusief alle bijlagen naar het onderstaande adres: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling, team Handhaving Postbus 35 4600 AA Bergen op Zoom Of per fax Faxnummer: (0164) 277 444 Alleen volledig ingevulde formulieren eventueel voorzien van bijlagen kunnen in behandeling worden genomen. Wij streven ernaar om binnen 8 weken op het verzoek te beslissen. Indien u niet wilt dat uw persoonsgegevens
o
openbaar gemaakt worden kunt u dit hieronder aangeven.
Ik wil niet dat mijn persoongegevens openbaar gemaakt worden.
Persoonsgegevens worden verwerkt in het kader van vergunningverlening en handhaving in een afgeschermd geautomatiseerd bestand. Uitwisseling van gegevens kan plaatsvinden met andere afdelingen binnen de gemeente en politie ten behoeve van adequate vergunningverlening. handhaving en rampenbestrijding. Aan dit formulier kunnen géén rechten worden ontleend. Naast ontheffing van het bestemmingsplan kan ook andere wet- en/of regelgeving op het gebruik van toepassing zijn.