Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)
Citation: E.P. Snijders, Levensbericht C. Bonne, in: Jaarboek, 1949-1950, Amsterdam, pp. 291-301
This PDF was made on 24 September 2010, from the 'Digital Library' of the Dutch History of Science Web Center (www.dwc.knaw.nl) > 'Digital Library > Proceedings of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW), http://www.digitallibrary.nl'
-1-
I
I LEVENSBERICHT VAN
CORNELIS BONNE (3 October 1890-25 April 1948)
"Repos ailleurs." 25 April 1948 scheidde uit dit leven Co melis Bonne, Hoogleraar in de Algemene Pathologie en pathologische Anatomie aan de Medische Hogeschool te Batavia en Correspondent van de Afd. Natuurk. der Koninkl. Neder!. Akademie van Wetenschappen. In hem verloren wij een man van singuliere gaven en "grote besogne, memorie en directie", die juist in deze tijden node gemist kan worden; een belangrijker figuur dan velen zich realiseren; een man, die welbewust zijn eigen weg wist te gaan, een onderzoeker van internationaal formaat. Men leert dit reeds beseffen, als men ter oriëntering het staketsel van de data van zijn levensloop uitzet. Bonne werd 3 October 1890 te Ilpendam geboren in een hardwerkend eenvoudig milieu, waar ook de kinderen de handen uit de mouwen moesten steken. Hij bezocht de lagere school in zijn geboorteplaats, de H.B.S. 5-jarige cursus te Amsterdam (waar zijn aanleg voor de exacte vakken duidelijk bleek) en slaagde in 1907 voor het eindexamen. Van 1907-13 studeerde hij Geneeskunde te Amsterdam, welke studie alleen door een verbintenis als Officier van Gezondheid voor Indië mogelijk geworden was. 1913 slaagde hij voor het artsexamen. E. A. Koch, de toenmalige zeer geziene Chef van de Geneesk. Dienst in Suriname, een man van helder inzicht, mensenkennis en grote stuwkracht, die Plu ontdekt had en gesteund, zocht nu een waardige (indirecte) opvolger voor deze onder de jonge Officieren van Gezondheid. Zo stiet hij op Bonne, in wie hij meende, en
-2-
292 terecht, de juiste man gevonden te hebben. Koch wist het zo te schikken, dat BOllne van Januari tot April 1914 in het Laboratorium van Sa Het zich wat kon inwerken in de bacteriologie en parasitologie (Swellengrebel) en van Mei tot Augustus 1914 een cursus aan de London School of Tropical Medicine kon volgen, waar hij de kopstukken der Engelse tropen pathologie leerde kennen en zijn geestdrift voor een werkkring in de tropen nog toenam. Toen brak Aug. 1914 de eerste wereldoorlog uit en moest Bonne opkomen in actieve dienst, waarbij hij 10 maanden in Delfzijl werd gedetacheerd. In die tijd, (j Mei 1915 trad hij in het huwelijk met Mejuffrouw J. Wel/ster en kort daarop vertrok het echtpaar naar Suriname, waar Bonne als Officier van Gezondheid Ze klas aan het grote hospitaal te Paramaribo geplaatst werd, tevens met de opdracht aan de Geneesk. School (als opvolger van Flu) onderwijs te geven in de algemene pathologie, de pathol. anatomie, de gerechtelijke geneesk., de bacteriologie, de parasitologie en de hygiene. Maar, alvorens deze taak te aanvaarden, wist hij (met steun weer van Koelt) de nuttige opdracht te verkrijgen voor een studiereis naar de landengte van Panama, waarvan de schitterende assaineringsresultaten van Gorgas in de Canalzone hem onweerstaanbaar aantrokken. Zo kon hij, goed georiënteerd over de Caraïbische hygiënische vraagstukken, zijn werkkring aanvangen. Wat dreef en lokte Bonne de wijde wereld in? Aan de ene zijde de vaste wil zichzelf een weg te banen in de overtuiging, dat hij daartoe de capaciteiten en de kracht bezat; aan de andere een diepe en wijde belangstelling voor de natuur (in de geest van Alexander von Humboldt); een trek naar avontuur, naar het bereizen van verre landen met grote nieuwe problemen en de lust daar nieuwe kennis te veroveren; een trek naar de ruimte, naar de zee. Er zat iets van de zee aan Bonne, iets van het harde leven ook in de voegen van zijn gelaat gegrift. Een zuidwester zou op die kop niet misstaan hebben. Hij behoorde van beide zijden tot het stoere, zeevarende mensenslag der Wadden-eilanden; beide ouders zijn geboortig van Terschelling. Zijn vrouw deelde in vele opzichten zijn geestdrift; dat zij ook een opmerkelijke wetenschappelijke aanleg
-3-
293 bezat, bleek spoedig en was hem aanvankelijk een steun en later, toen hun werk meer uiteen liep, een verheugenis. Van 1915-1919 was Bonne werkzaam in Suriname als Officier van Gezondheid met vele bijfuneties, die hem ten dele op de schouders werden gelegd en die hij ten dele zelf op zich nam. Hij is in Suriname inderdaad in Flu' s voetstappen getreden en heeft diens werk op waardige wijze voortgezet onder volle erkenning van diens pionierschap. Het onderwijs aan de Geneesk. School in de vele vakken was een belasting, maar ook een bron van kennis en ordening van kennis: "docendo discimus". Toch wist Bonnc tijd te vinden, om met zijn vrouw excurS1S per korjaal naar het binnenland te ondernemen, gewijd vooral aan medische en entomolog. explora tie. In 1919 maakten de BonTlc's weer een reis naar N.-Amerika, nu van langere duur (5 mnd) ten einde de resultaten van hun onder.mekingen te toetsen, in het bijzonder die over de Surinaamse muskieten, die te Washington vergeleken werden met de exemplaren van de Type Collection. Sindsdien heeft Mevr. Bonnc in het muggenonderzoek haar taak gevonden, later in samenwerking met Brug. Januari-Mei 1920 volgde een verblijf in Nederland. Het gelukte B01l1lC zich van zijn militaire verbintenis los te maken en een plaatsvervanger te vinden in dr f. W. UJolff. Zo vertrok BOllTle Mei 1920 weer naar de West, maar thans als ondernemingsarts der Surinaamse Bauxiet maatschappij: een omvangrijke taak (althans zoals Bonne dit opvatte), waarbij allerlei epidemiologische en hygiënische vraagstukken de aandacht opeisten. Van 1920-1923 bleef hij hier werkzaam, aanvankelijk tot zijn grote voldoening. Op de duur echter vreesde hij op deze plaats achter te raken bij de ontwikkeling der wetenschap elders. Zoals hij mij eens zeide, las hij van zoveel nieuwe dingen, vooral van de pH van de voedingsbodems en van de ontwikkeling van het leptospiren-vraagstuk, dat het hem begon te benauwen en hij steeds sterker de behoefte gevoelde zijn methodisch arsenaal aan te vullen. Met deze bedoeling vertrok hij in 1923 naar het Vaderland, waar hij een "hoursier"schap van het Pasteur-Fonds verwierf, dat hem in staat stelde een
-4-
294 Jaar In het Instituut Pasteur te Parijs te werken, waar hij zich spoedig thuis voelde als een vis in het water. Toen nam het lot weer een keer en werd hem 1924 als opvolger van Deelman, het directeurschap van het Laboratorium van het Antonie van Leeuwenhoekhuis (het Kanker Instituut) te Amsterdam aangeboden, welke functie hij tot 1927 vervulde. Het Bestuur zag in hem een goed onderlegd actief experimentator met wijde biologische belangstelling en onbevooroordeelde fantasie, gepaard aan een sterk critische zin. Het zocht niet een zuivere morpholoog. waarvan trouwens in dat stadium van het kankeronderzoek weinig vooruitgang te verwachten was. Aan het Kanker Instituut heeft B01llle echter de morphologische kant van zijn aanleg kunnen ontwikkelen, mede door zijn veelvuldig contact met W. M. de Vries, de Amsterd. Patholog. Anat., voorzitter van het Bestuur van het Kanker Instituut en BOl/nc's vraagbaak op dit gebied. In die zin mag men zeggen, dat de Vries ten slotte zijn pathol.-anatom. leermeester is geweest, al was B01lne nimmer diens assistent. Bonne heeft hier niet alleen feiten geleerd, maar ook de invloed ondervonden van de hoge wetenschappelijke moraal, waarvan dl' Vries. op de hem eigen, stille wijze, in zijn sfeer het peil aangaf. Zo is deze werkkring aan het K. I. mede de voorbereiding en logische overgang geweest voor B01lne's definitieve bestemming.
In 1927 reeds werd hij geroepen tot het ambt van Hoogleraar in de algemene pathologie, patholog. anatomie en gerechtelijke Geneeskunde aan de nieuw gestichte Medische Hogeschool te Batavia. Hij heeft deze taak met volle geestdrift aanvaard en nam spoedig in de Faculteit een vooraanstaande plaats in. Aanvankelijk secretaris, werd hij in 1931-32 Voorzitter der Faculteit. In 1932 nam hij ook uit Winckels bekwame handen het Redacteurschap van het Geneesk. Tschr. voor Neder!. Indië op zich. 1933-34 volgde een Europees verlof, ten dele in Amerika doorgebracht, dat voor een belangrijk deel aan studiedoeleinden dienstbaar werd gemaakt en voor een ander aan verruiming van het gezichtsveld. Terug in Batavia ontplooide Bonne een vrijwel onbegrensde werkkracht op wetenschappelijk en organisatorisch gebied.
-5-
295 "Er is echter maar één weg en dat is de weg van het harde werken," had hij de studenten toegeroepen. En he.t bleef zijn eigen devies. Echter begon hij, man van sobere aanleg, naast het werk ook meer deel te nemen aan het mondaine leven, niet in een aanval van frivoliteit, maar omdat hij het juist achtte dit ook te leren kennen (ook dit gebied betrad hij als experimentator). Toen kwam de tragedie van de oorlog ook over Indië en van Maart 1942 tot Sept. 1945 was Bonne geïnterneerd door de Japanners en maakte alle ellende door, o.a. een chronische bacteriële dysenterie, die na de bevrijding pas tot definitieve genezing kwam (door sulfapraeparaten). October 1945-Mei '46 verbleef Bonne met zijn vrouw in Australië, waar zij hun gezondheid herwonnen, ondanks een ernstig auto-ongeluk, dat Bonne een verbrijzelde knieschijf bezorgde. Terug op Java Mei 1946, richtte hij met Dinger het neutrale Medisch Maandblad op, waarvoor zij in Australië reeds de voorbereidingen getroffen hadden door uitstekende literatuuroverzichten samen te stellen over de vorderingen der Geneeskunde in de oorlogsjaren. I Augustus 1946 verscheen reeds het eerste nummer. Begin 1947 werd Bonne opnieuw Voorzitter der Medische Faculteit en Juni 1947 President der Universiteit van Indonesië. Dit alles uit plichtsgevoel aanvaard, vergde te veel van zijn krachten: November 1947 moest hij het redacteurschap van het Maandblad neerleggen, 28 Februari vertrok hij wegens ernstige ziekte naar Nederland, waar 25 April de dood hem verloste uit zijn lijden. Trachten wij Bonne'slevenswerk te overzien en samen te vatten, dan krijgen wij het beste inzicht, als wij zijn talrijke publicaties (die, steeds up to date, alle op een goed, ten dele op een hoog peil staan) rangschikken naar de achtereenvolgende phasen van zijn loopbaan en naar de aard van het onderwerp. In zijn eerste Surinaamse periode, (1915-'19), die van de kennismaking met de Tropen, het werk aan het hospitaal en de Geneesk. School, verschenen van zijn hand 19 mededelingen, waaronder 10 hoofdzakelijk op clinisch, 5 op hygiënisch, 2 op parasitol. en 2 op entomolog. gebied. 5 werden in samenwerking met anderen ge-
-6-
296
schreven. Het belangrijkste zijn die over de Surinaamse huidleishmaniose (bosyaws), waarbij het Bonne gelukte de parasieten te kweken, en die, over een nog niet beschreven dengue-achtige koorts-vorm in Suriname. Hij toonde zich hiermee de v. d. Scheer van de West. Hij sprak daarenboven de aantrekkelijke hypothese uit, dat deze ziekte, die in velerlei opzicht op lichte gele koorts geleek, daartegen een zekere immuniteit zou kunnen opwekken en zo de relatieve onvatbaarheid der inheemsen en "old hands" verklaren. Wij hebben echter geen "humorale" immuniteit tegen gele koorts bij de genezenen van Indonesische dengue kunnen aantonen (geen beschermende stoffen in het bloedserum). Een "cellulaire" immuniteit is daarmee echter nog niet uitgesloten, hoewel die moeilijk te bewijzen zal zijn. Van het verlof 1919-'20 werden 5 maanden in Amerika (Washington, Dyar en Knab) doorgebracht. Daar werd hoofdzakelijk de solide grondslag gelegd voor het grote Surinaamse muggen boek, dat in 1926 na jaren van critische voorbereiding verscheen, als uitgave van de Afdeling Trop. Hygiëne van hel Indisch Instituut. Mevrouw Bonne had hierin een gmot aandeel. In de tweede Surinaamse periode (1920-'23), die van ondernemingsarts (clinicus en hygiënist) bij de Amerikaanse Bauxiet Mij te Moengo werd weinig gepubliceerd: b mededelingen waarvan 4 entomologisch in samenwerking met zijn vrouwen één hygiënisch (waterzuivering). Het praktisch werk nam hem veel in beslag en ziekte baarde zorg. Zijn exploratie neiging kon hij, evenals in zijn eerste werkkring, periodisch botvieren, maar hij vreesde het contact met de ontwikkeling der medische wetenschap te verliezen. Het intermezzo aan het Instituut Pasteur te Parijs (1923-'24) ter herscholing leverde 6 verhandelingen, waaronder 3 over spirochaeten (vergelijkend onderzoek van Amsterdamse, Sumatraanse en Franse leptospira stammen). Het bracht hem bovendien in aanraking met een klassiek Frans wetenschappelijk milieu en vele "Pasteuriens"; hij gevoelde zich weer in het eerste gelid. Zo aanvaardde Bonne dan het directeurschap van het Laboratorium van het Neder!. Kanker Instituut (1924-'27); waar hij zich,
-7-
297
len dele in aansluiting aan Deelman's werk, op het experimenteel kanker onderzoek wierp. Een IS-tal publicaties stammen uil deze lijd, waarvan 15 over kankervraagstukken en 4 in samenwerking met anderen. Het meest hielden hem toen bezig de gezwellen bij de geteerde muizen, elders (lip, bek, maag, voordarm en long) dan op de plaats der teerapplicatie. Zij vonden in het liktransport hun verklaring. Waren er parasitologische vondsten in het spel, dan verdubbelde BOl1l1c's aandacht. In deze tijd was hij een ijverig lid der Amsterd. Patholog. Anatom. kring, die onder leiding van W. M. de Vries geregeld bijeen kwam en waar gezamenlijk de belangwekkende gevallen van de beurtgastheer bekeken en besproken werden. Ik wees boven reeds op de betekenis van deze periode voor BOll11C'S vorming als patholoog anatoom. Toen de tropen hem weer riepen, volgde hij die roep onmiddellijk en vertrok 1927 naar Batavia als Hoogleraar in de Pathol. Anatomie (hijzelf sprak liefst van Pathologie, als zijnde van wijdere strekking). In zijn eerste periode 1927-'33 was er veel te organiseren en Bonne was als secretaris der Faculteit en later als Voorzitter daar nauw bij betrokken. Daardoor kwam het wetenschappelijk onderzoek niet dadelijk op volle gang. Toch verschenen in dit tijdsbeloop 34 mededelingen (waarvan 12 in samenwerking); 10 lopen over pathol. anatomische onderwerpen, 4 over parasitologie, 7 over het gebied der kwaadaardige gezwellen, 9 over algemene onderwerpen (aetiologie, leptospirae, geograf. pathologie, enz.). Belangrijk zijn uit deze jaren o.a. de waarneming van Blastomycoses (chromoblastomycose en andere vormen), waarbij BOllne. evenals bij andere bijzondere aandoeningen, een toelichting gaf, waarmee de vondst in het juiste kader geplaatst werd en ,de herkenning vergemakkelijkt. Verder het herkennen van sparganose; de bestudering met Mulder en Sardjito van leptospiroses in Benkoelen; het onderzoek over het virus der "climatische bubonen" (ziekte van Durand-Nicolas-Favre), waarbij Bonne de' gelegenheid, hem door een onaangenaam toeval geboden, grif wist te grijpen; en teerkanker bij apen (macacus cyilomolgus bleek een goed proefdier), In 1931 verscheen het grote rapport over de levercirrhose in Indo-
-8-
298 nesië (Bonne, Kouwenaar, Müller, en Vos), waarvan Bonne de hoofodopsteller was en dat op de vergadering der Société de Pathol. Géographique te Genève terecht de aandacht trok. Het verlof 1933-1934 bracht slechts enkele mededelingen, maar wel ander gewin: een ruim subsidie van het Neder\. Kanker Instituut en (als gevolg van een studiereis naar Amerika) eveneens een van de .,Internat. Cancer Research Foundation" te Philadelphia voor een "vergelijkend oriënterend maagonderzoek bij Javanen en Chinezen in verband met het ulcus- en carcinoom vraagstuk". De op goede gronden vastgestelde tegenstelling tussen Javanen en CIiinezen in hetzelfde gebied: Javanen zeer weinig maagzweren en maagkanker, Chinezen vaak maagzweer, betrekkelijk vaak maagkanker, bood aanknopingspunten voor exact onderzoek, en men mocht deze kans niet voorbij laten gaan. In 1934 in Batavia teruggekeerd ving Bonne zijn tweede periode als Hoogleeraar aan (1934-1942) die zeer vruchtbaar zou blijken. 75 publicaties (waarvan 22 in samenwerking) getuigen hiervan. Hiervan betroffen 3 in hoofdzaak de cliniek; 18 de pathol. anatomie, niet minder dan 33 de parasitologie, 14 de gezwellenleer, 7 de aetiologie en andere algemene onderwerpen. Men kan hier de volgende punten van belang naar voren halen: de kwaadaardige gezwellen van het beenderstelsel( in verband met de Amerik. registrering); het vergelijkend maagonderzoek bij Javanen en Chinezen, (anatomisch, clinisch en functioneel in samenwerking met Hartz, Klerks, Posthuma, Radsnw en Soetomo). Bij dit onderzoek, zorgvuldig door Bonne georganiseerd en door al de medewerkers nauwkeurig uitgevoerd, kwamen geen afwijkingen aan het licht, voldoende om de verschillen tussen Javanen en Chinezen ten opzichte van het ulcus en het kankervraagstuk te kunnen toelichten. Deze negatieve uitslag werd niet geheel verwacht, maar heeft als alle resultaten van exact onderzoek toch blijvende waarde. Interessant zijn de gegevens over ingewandswormen, die Bonne, gedeeltelijk in aansluiting aan Brug' s bevindingen, (Lindoe-meer), verzamelde en hem en zijn medewerkers in staat stelden de ontwikkelingscycli te reconstrueren en aberraties (dolende parasieten) te
-9-
299 begrijpen (echinostomen, schistosomen, spargana, trichostrongylus, enz.) Bonne vond grote voldoening in deze onderzoekingen; de daaraan verbonden excursies waren voor hem en zijn medewerkers ontdekkingstochten van romantische bekoring. Tal van nieuwe feiten en gezichtspunten deden zich voor. Sandground, de ervaren helmintoloog van de Harvard Medical School, was hem op dit gebied een bevriende consulent. De volwassen worm (Wuchereria malayi) behorende bij Brug's microfilaria malayi viel in 1941 in Bonne's pluizende handen, kort nadat Sundar Rao in India ·deze het eerst gevonden had. Zo werkte Bonne onverdroten voort, tot hij 15 Maart 1942 door de Japanners geïnterneerd werd: "only for a few days", die echter jaren zouden worden. Zoals hij Dec. 1945 uit Brisbane schreef: "De internering trof mij juist in een phase, waarin zoveel goed onderzoekwerk van mijn Laboratorium uitging en doemde mij tot een nutteloos bestaan. Ik had grote moeite mij in het noodlot te schikken. Philosophische lectuur gaf mij enige berusting. " September 1945 kwam Bonne uit het kamp en weer verenigd met zijn vrouw, vertrokken zij met vele lotgenoten naar Australië. Zodra Bonne maar enigszins valide was, zette hij zich weer aan het werk en bezocht de voornaamste Laboratoria, vond echter op zijn speciale gebieden der tropen parasitologie en het experimentele en vergelijkende kankeronderzoek weinig te leren. Wel vond hij ruim gelegenheid tot literatuurstudie waarvan de samenvattende overzichten en referaten in het Medisch Maandblad de goede vruchten waren. In zijn laatste hoogleraarsperiode, 1946-'48, verschenen nog 6 studies van zijn hand, waarvan 3 in samenwerking; 3 betroffen de patholog. anatomie; 2 de parasitologie; 1 vergiftige vissen. Er zijn nog in de jaren 1932-'42 negen proefschriften onder Bonne's leiding bewerkt, alle van goed gehalte, sommige uitstekend: 3 over parasitologie, 3 over vergelijkende pathologie, 1 op clinisch gebied, lover leptospirae, en lover maligne tumoren (4 door Nederlanders, 3 door Chinezen, 2 door Indonesiërs). Zoals het beeld van Bonne uit zijn werk voor ons oprijst, is het
- 10 -
300 dat van een selfmade man: assistent in de gewone zin is hij nooit geweest; waar hij gemis aan kennis gevoelde, ging hij de lering zelf zoeken aan de bron. Een zekere hoekigheid en eigengereidheid en ahruptheid in zijn beslissingen waren hen dan ook niet vreemd. Toch onderzocht en publiceerde hij vaak en graag in samenwerking en wist zijn leerlingen, die hij als medewerkers beschouwde, geestdrift voor het natuuronderzoek in te boezemen. waartoe de parasitologie zich bij uitstek leent. Er bleek dan achter zijn vaak nuchtere zakelijkheid een emotioneel gemoed aanwezig, een fond van beheerste emotionaliteit. Opmerkelijk is ook, dat hij bepaalde onderwerpen van een vroegere periode niet loslaat, maar er telkens met nieuw materiaal en hernieuwde animo op terug komt: uiting van sterke "secundaire functie" (Hcymans). Zo zien we ten slotte vooral 3 lijnen door alle perioden van zijn loopbaan heen lopen: parasitologie, het tumoronderzoek en de vergelijkende pathologie. Zo zien wij hem, om een concreet voorbeeld te geven, de raadselachtige darmwandhaematomen steeds weer attaqueren en ten slotte ontmaskeren als abnormale worm-infecties. Bonne was een zeer actieve geest, met een vrijwel onuitputtelijke werkkracht en een taai geduld. Zo kon hij velen ten voorbeeld zijn. Emotioneel. actief. secundaire functie: lfcymans zou hem onder de gepassionneerden gerekend hebben; Os[wald met enige restrictie onder de romantici. Leermeester was hij met hart en ziel, ook als redacteur, juister nog als leider van het onvolprezen "Geneesk. Tijdschr. v. Nederl. Indië" (1932-'42), dat hem na aan het harte lag en waaraan hij veel van zijn tijd en energie wijdde. Menig stuk, dat werd opgenomen, was eerst door zijn vormende handen gegaan. Hij wist de medewerking ook der inheemse collegae op ruime schaal te verkrijgen en was hun een toegewijd mentor op wetenschappelijk gebied. Het Tijdschrift, in 1936 in een weekblad omgezet, voldeed aan hoge eisen. Zoals het Tijdschrift vroeger "Kiewiet de Jonge" was, zo was het thans "Bonne". Hij ,groeide mee met zijn taak. Zijn stijl, van de aanvang zijner loopbaan af opmerkelijk logisch en bondig, was in zijn hoofdartikelen vaak uitnemend. In netelige kwesties wist hij vaak de juiste toon te treffen.
- 11 -
301 Hij was van huis uit sterk progressief ingesteld, maar op ruime, bezadigde en constructieve wijze. Hij genoot het vertrouwen van velen, wars van alle politiek trad hij een ieder onbevooroordeeld tegemoet. Over de plaats, die Bonne innam in de Indische medische wereld, zowel Nederlandsch, als Indonesisch, als Chineesch legde het Bonne-nummer van het Medisch Maandblad (Afl. 23. 1 Juni 1948) welsprekende getuigenis af. Eerbewijzen hadden niet zijn bijzondere aandacht; toch wist hij sommige wel op prijs te stellen. Hij was behalve Correspondent der Akademie en lid van de Natuurwetensch. Raad van Nederl. Indië, corresp. Lid der Neder!. Vereen. voor Trop. Geneesk., en sinds 1930 Ridder in de orde van de Nederl. Leeuw. Nog in April 1948 werd hij uitgenodigd zitting te nemen in de "International Cancer Research Commission" als vertegenwoordiger van Indonesië, met de toevoeging, dat men speciaal zijn lidmaatschap wenste. Bonne was een der besten onder ons. Zijn figuur wint bij het afstand neJllen. Ons past een eresaluut voor het vele goede, dat Bonne gewild en gedaan heeft, en ons blijve de hoop, dat zijn lering en voorbeeld nog lang moge nawerken in een vreedzaam, hervormd Indonesië. E. P. SNI.TDERS
- 12 -