Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)
Citation: B. Brouwer, Levensbericht C. Winkler, in: Jaarboek, 1940-1941, Amsterdam, pp. 232-237
This PDF was made on 24 September 2010, from the 'Digital Library' of the Dutch History of Science Web Center (www.dwc.knaw.nl) > 'Digital Library > Proceedings of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW), http://www.digitallibrary.nl'
-1-
LEVENSBERICHT VAN CORNELIS WINKLER (25 Februari J 855-8 Mei 1941). Prof. Winkier is op 25 Februari ] 855 te Vianen geboren. Als zoon van een geneeskundige rijpte bij hem reeds vroeg het plan eveneens arts te worden. Na een deel van zijn vóóropleiding aan de H.B.S. en aan het gymnasium te Amsterdam te hebben genoten, studeerde hij aan de Universiteit te Utrecht, alwaar hij op 5 April 1879 onder Talma promoveerde op een proefschrift, getiteld: "Over virus tuberculosum". Teneinde zich praktisch geneeskundig te bekwamen, werd de jonge doctor assistent aan he: Gemeentelijke Ziekenhuis te 's-Gravenhage. Zijn drang tot wetenschappelijk werk bracht hem echter reeds in 1881 naar zijn Universiteit terug. Gedurende eenige jaren was hij als algemeen internist werkzaam aan de polikliniek van zijn promotor, terwijl hij het laboratoriumwerk voortzette in het instituut van Prof. Pekelharing. Meer en meer werd intusschen zijn belangstelling getrokken naar de studie van de ziekten van het zenuwstelsel en naar het onderzoek van den bouwen de verrichtingen van hersenen en ruggemerg. Opgevoed in de exacte denk- en werkwijze van zijn grooten leermeester Donders sloeg hij als zenuwarts den zuiver natuurwetenschappelijken weg in. Winkier liet zich niet op zijpaden lokken en volgde den gekozen weg tot het einde. Hij wist heel goed, dat men als arts en in het bijzonder bij de ontleding van het geestelijke met de methodiek der natuurwetenschap niet tot zijn doel komt, doch hij kon niet anders, omdat de studie van het stoffelijke hem te zeer boeide. Door zijn intense belangstelling voor zijn patiënten en zijn groot suggestief vermogen zorgde hij er
-2-
CorneJis WinkIer, 25 Februari 1855-8 Me i 1941
-3-
-4-
233 wel voor, dat deze - en in het bijzonder de psychisch onevenwichtigen - bij de behandeling niet te kort kwamen. Door Donders daartoe aangespoord, bereidde Winkier zich door een studiereis naar de groote klinieken van Duitschland en Oostenrijk voor op een lectoraat in de psychiatrie, dat hij op 5 October 1885 aanvaardde met een redevoering over: "De plaats der psycho-pathologie als hersenpathologie te midden der klinische wetenschappen". In 1886-1887 maakte hij met Pekelharing in opdracht van de Regeering een reis naar Nederlandsch-Indië ter bestudeering van de beri-beri. Met de belofte. dat voor hem een kliniek gebouwd zou worden, werd hij in 1893 tot hoogleeraar in de psychiatrie en neurologie te Utrecht benoemd. Toen de Regeering hem echter onvoldoende steunde in zijn pogingen het psychiatrisch onderwijs en de behandeling van geestes- en zenuwziekten te verbeteren, trad hij reeds 3 jaren later als hoogleeraar af, vestigde zich als zenuwarts te Utrecht en zette buiten de Universiteit den strijd voort. Er zijn in ons land niet veel voorbeelden van zulk een onzelfzuchtigen stap bekend. De stad Amsterdam wist wat zij deed, toen zij Winkier als leerkracht aan haar Hoogeschool verbond. Op 5 October 1896 aanvaardde hij het professoraat in de neurologie en de psychiatrie met een indrukwekkende rede: "Over de doelmatige beweging in de natuur". Terwijl hij tot dusverre - naast andere - tal van psychiatrische onderzoekingen in zorgvuldige publicaties had verwerkt, trok Winkier allengs zijn krachten samen op de clinische neurologie en de ontleedkunde in normale en ziekelijke omstandigheden. Hij hield echter scherp den vooruitgang der psychiatrie in het oog, begreep onmiddellijk de groote waarde van het werk van Nissl en zijn medewerkers voor de pathologische anatomie der psychoses en doorzag de geniale conceptie van Wernicke van de psychopathologie in een tijd, toen niemand de beteekenis hiervan verstond. Aan de Universiteit van Amsterdam sloeg hij zijn vleugels uit. Hij had nu de verantwoording voor vele patiënten, die van alle zijden naar zijn kliniek en polikliniek stroomden, doceerde voor een groote schare van studenten en ontwikkelde zich als experimentator van
-5-
234 het centrale zenuwstelsel. Door zijn veelzijdige onderzoekingen en door zijn fascineerende figuur trok hij tal van intelligente medewerkers tot zich. Het kleine laboratorium in het Binnen-Gasthuis werd een schatkamer van technisch goed verwerkt hersenmateriaal. Met Bolk en Wertheim Salomonson samenwerkend, heeft hij aan de Amsterdamsche Universiteit roem gebracht op het gebied van het zenuwstelsel. Een zwak punt in de organisatie te Amsterdam bleef echter de verdeeling van de lijders aan zenuw- en zielsziekten over twee ziekenhuizen. Zijn colleges over de psychiatrie gaf hij in het Wilhelmina-Gasthuis, doch de leiding van deze kliniek moest hij aan anderen overlaten. Hij berustte daarin, omdat hij wist, dat deze in goede handen was. Daar bovendien zijn hart steeds trok naar zijn oude Universiteitsstad en naar de vrienden van zijn jeugd, gaf hij gehoor aan de roepstem van de Faculteit te Utrecht en nam in Februari 1915 de leiding der door Heilbronner gestichte moderne kliniek voor neurologie en psychiatrie op zich. Zijn inaugurale rede was getiteld: "De verhouding der psychologie tot de physiologie van het zenuwstelsel". In deze laatste tien jaren van zijn professoraat heeft hij rusteloos doorgewerkt en schreef hij onder meer eenige deel en van zijn handboek over de Neurologie, waarvan het eerste deel in 1917 verscheen, het 5de en laatste in 1933, lang na het neerleggen van zijn onderwijsfunctie. Te Utrecht steunde hij Magnus, de Kleyn en hun medewerkers met zijn groote kennis van de structuur van het centrale zenuwstelsel en deed tot aan de wettelijk vastgestelde grens met enthousiasme de leer der zenuwziekten voor de jongere generatie leven. Op 20 Juni 1925 nam hij afscheid van het hoogleeraarsambt met een college "Over de toekomst der psychiatrie". Zijn emeritaat gebruikte Winkier om te werken. EIken dag zag men hem in het laboratorium van zijn vroegere kliniek, waartoe hem door zijn opvolger Prof. Dr. L. Bouman door het afstaan van voldoende ruimte de gelegenheid gegeven werd. Dit heeft hij tot zijn 82ste jaar kunnen doen. Daarna bood zijn oud-leerling Prof. Dr. P. Nieuwenhuijse hem gastvrijheid aan in zijn instLtuut voor pathologische anatomie, waarin hij tot zijn laatste levensjaar onaf-
-6-
235 gebroken zijn onderzoekingen heeft kunnen voortzetten. Op 8 Mei 1941 kwam te Hoog-Soeren plotseling het einde, gelukkig voor hem onbewust. De onderzoekingen en wetenschappelijke geschriften van Winkier zijn over een uitgestrekt veld van weten verspreid. Men krijgt hiervan een indruk bij het naslaan van zijn Opera Omnia, door de Erven Bohn op voorbeeldige wijze uitgegeven. Clinische neurologie en psychiatrie, neurochirurgie, anatomie en physiologie van het zenuwstelsel, pathologische neuro-anatomie, anthropologie, criminologie, psychologie en paooagogiek gaan ons in bonte rij voorbij. Hier worden slechts zijn onderzoekingen genoemd over de corticale beïnvloeding der ademhaling (met zijn assistenten Langelaan, Beijerman, van Melle) , over de segmentaal-anatomie {met van Rijnberk), over de centrale verbindingen der achtste hersenzenuw. Het localisatievraagstuk in het centrale zenuwstelsel heeft hij verschillende malen met V'oorliefde behandeld, waarbij de groote greep, waarmede deze moeilijke materie aangevat werd, steeds trof. WinkIer was een kenner der menschelijke hersenen in normale en ziekelijke omstandigheden, zooals er in zijn tijd nauwelijks een tweede was aan te wijzen. Hij verstevigde deze kennis door een vergelijking met de uitkomsten van zijn experimenteel-anatomische onderzoekingen. Met Dr. Ada Potter stelde hij atlassen samen over de microscopische anatomie van het konijn en de kat, welke ook heden nog in tal van instituten als gids voor het proefondervindelijk werk worden gebruikt. Onze Akademie gaf zijn schitterende teekeningen over de menschelijke medulla oblongata uit, welke een aanvulling vormden voor den reeds vroeger verschenen atlas van von Monakow en Fuse. Tot op hoogen leeftijd heeft hij gewerkt aan zijn handboek der neurologie - eveneens door de Erven Bohn uitgegeven - waarin tal van nieuwe feiten en gezichtspunten op het gebied der anatomie van het centrale zenuwstelsel zijn opgestapeld. Bovendien liggen er nog vele gegevens, min of meer verstopt, in de talrijke dissertaties van zijn leerlingen. Als voorbeeld hiervan dient die van Dr. G. W.
-7-
236 Manschot over de paralysis agitans genoemd te worden, waarin een pathologisch-anatomische grondslag voor dit syndroom werd gelegd. De eigen waarneming ging bij Winkier vóór alles. Hij zag scherp, was onvermoeid in het aanvatten van nieuwe problemen en zag nooit op tegen het verrichten van eenvoudige bezigheden, wanneer een bepaald doel dit vereischte. Hij deed liefst zijn eigen technische werk, teekende vele uren achtereen aan zijn microscoop, maakte zelf zijn photographieën. Hij had daarbij het groote voorrecht gehuwd te zijn met een vrouw, die hem in alles begreep en hem ook ter zijde stond in het laboratorium. WinkIer heeft het gedeelte der geneeskunde, dat hem was toevertröuwd, op een hooger niveau gebracht en. de waardeering hiervoor versterkt. Hij heeft vele eerbewijzen ontvangen, in binnen- en buitenland en werd algemeen als een der internationale leiders der neurologie beschouwd. Aan zijn wijze van les geven ontbrak elke schoolschheid, doch er vormde zich, schijnbaar van zelf, een groote school van leerlingen in Nederland. Hij bereikte dit door zijn voorbeeld, waarvan elke leerling, naar de mate van zijn aanleg, iets voor zijn verdere leven kon medenemen. Zijn assistenten en medewerkers heeft hij geleerd niet te blijven staan bij datgene wat bekend is, doch door eigen onderzoek er naar te streven het onbekende te veroveren. Zijn veelzijdigheid leidde er toe, dat zijn invloed naar vele richtingen uitstraalde, waardoor hij medewerkers tot zich trok, die zich naar verschillende kanten konden ontwikkelen. Zijn school was een school van onafhankelijken. Hij staat vóór ons als neuroloog en hersenanatoom, doch men mag nooit vergeten dat het zijn pionierswerk is geweest, waardoor de psychiatrie als tak van onderwijs aan onze Universiteit is vertegenwoordigd. Hij weerde de 6espiegelende psychologie af, verdiepte zich niet in philosophische systemen en kwam daardoor allengs vreemd te staan tegenover de moderne ontwikkeling van de leer der zielsziekten. Hij beschouwde de psychologische richting als een strooming van voorbijgaanden
-8-
237 aard, legde zich in dit opzicht beperking op en bleef voortwerken aan het fundament van onze kennis van het zenuwstelsel. Veel energie heeft hij besteed aan de ontwikkeling der heelkundige therapie, wist de belangstelling der operateurs te wekken en te behouden voor dit onderdeel van hun vak en bereidde aldus de hedendaagsche area der neurochirurgie in Nederland voor. Winkier was een man van gezag in de kringen der besten. In wetenschappelijke vereenigingen, in de Faculteiten en Senaten van Utrecht en Amsterdam, in maatschappelijke commissies luisterde men naar zijn stem. Bij zijn voordrachten wist hij de belangstelling van wetenden vast te houden, van onwetenden te wekken en op te voeren. In onze Akademie, waarvan hij sinds 1898 lid was, voelde hij zich in zijn element en verwierf zich de sympathie en eerbied van velen. Met Bolk heeft hij gestreden voor de stichting van het Centraal Instituut voor Hersenonderzoek te Amsterdam en met intense belangstelling volgde hij de groote ontwikkeling, die Ariëns Kappers hieraan heeft gegeven. Winkier heeft in zijn lang leven velerlei gedaan, doch deed ook veel en deed dit goed. Hij was niet alleen een voortreffelijk beoefenaar van de geneeskunst, maar ook een echt man van wetenschap, die door oarspronkelijkheid en onbaatzuchtig dienende activiteit antwoord mocht ontvangen van de natuur op tal van vragen, die hij haar stelde. B. BROUWER
-9-