Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)
Citation: H. Verbiest, Levensbericht J.J.G. Prick, in: Jaarboek, 1978, Amsterdam, pp. 146-151
This PDF was made on 24 September 2010, from the 'Digital Library' of the Dutch History of Science Web Center (www.dwc.knaw.nl) > 'Digital Library > Proceedings of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW), http://www.digitallibrary.nl'
-1-
JOSEPH JULES GUILLAUME PRICK
146
-2-
Levensberichten Afdeling Natuurkunde
Levensbericht van
Joseph J ules Guillaume Prick (21 april 1909 - 22 juli 1978) door H. Verbiest
Op 22 juli '78 overleed plotseling in zijn buitenverblijf te Kekerdom Joseph Jules GuiIlaume Prick, lid van de Koninklijke Akademie sinds 1964. Hij werd geboren te Maastricht op 21 april 1909. Na het behalen van zijn eindexamen gymnasium beta in 1927 begon hij zijn studie in de geneeskunde aan de gemeentelijke Universiteit te Amsterdam en behaalde hij in 1931 het doctoraal examen cum laude. Gedurende zijn medische studie werkte hij als student-assistent in de laboratoria van Heringa (micro-anatomie en histologie) en Ariëns Kappers (neuro-anatomie). Na zijn artsexamen in 1934 werd hij eerst assistent bij de interne geneeskunde onder leiding van Snapper. Vervolgens specialiseerde hij zich in de neurologie en psychiatrie in de klinieken van Brouwer en Bouman. In 1938 promoveerde hij bij zijn leermeester Brouwer met een proefschrift over "pontine pseudobulbair paralyse bij pseudoxanthoma elasticum" . In dit proefschrift toonde Prick aan, dat bij het pseudoxanthoma elasticum niet slechts afwijkingen in het elastisch bindweefsel van de ziektehaarden bestaan doch dat het elastische en collageen bindweefsel in alle lichaamsweefsels afwijkingen toont. Toen Sjef Prick zijn functie van hoofd van de afdeling psychiatrie en neurologie van het St. Canisius Ziekenhuis te Nijmegen aanvaardde, kon hij steunen op een breed gebied van specialistische opleidingen. Hoe belangrijk dit ook geweest is voor zijn verdere levensloop, was deze brede opleiding veeleer een uiting van reeds vroegtijdig verlangen grensgebieden te overschrijden. Dit was de eigenschap die zijn wetenschappelijke strategie gedurende zijn gehele levensloop bleef bepalen. In latere jaren gaat dit streven inhoud geven aan meer wijsgerig getinte opvattingen over de eenheid van de levende natuur en de verbondenheid hiervan met al het andere natuurlijk gegevene. Hij herkent zijn voorliefde voor het speuren op grensgebieden, waarin hij niet alleen gebieden betrekt die zich lenen voor een louter rationele analyse, maar eveneens slechts intuïtief of emotioneel beleefbare grenssituaties als zinvolle realiteiten ervaart. Het is van belang deze tendensen reeds bij de aanvang van deze herdenking te schetsen, omdat men de uitingen hiervan herhaaldelijk in zijn verdere levensloop ontmoet. In 1941 werd hij docent bij de juridische faculteit te Nijmegen met als Ieeropdracht:"de functie van het zenuwstelsel, de psychopathologie en de forensische psychiatrie". Zijn openbare les had als titel:" De psychiatrie bezien vanuit een biologisch standpunt". Kort hierna werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar bij de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, doch op grond van de sluiting der R.K. Universiteit door de bezetter, aanvaardde Prick deze functie pas in december 1945 147
-3-
met een inaugurele rede over "Het gevoelsleven benaderd van psychologische en neurofysiologische zijde". Naast zijn werkzaamheden binnen de juridische faculteit ging hij zich nu wijden aan de opleiding van studenten in de psychologie. Met zijn collega Calon bracht hij een universitaire opleiding van klinisch psychologen tot stand. In hetzelfde jaar kreeg hij, te zamen met Hoefnagels en Buytendijk, van de Radboud Stichting de opdracht de medische faculteit aan de R.K. Universiteit te organiseren en hoogleraren hiertoe aan te trekken. Toen het klinisch onderwijs begon, werd Prick gewoon hoogleraar in de neurologie en psychiatrie. Veel langer dan aan de andere Nederlandse faculteiten bleef hij beide vakgebieden doceren tot in 1971 de scheiding tot stand kwam en Prick zijn keuze bepaalde tot de neurologie. De scheiding tussen neurologie en psychiatrie bleef echter in Prick's opvattingen ongewenst. Hij bleef aanhanger van het specialisme van de zenuwarts die beide gebieden dient te bestrijken. Dienovereenkomstig vindt men onder zijn talrijke wetenschappelijke publikaties zowel een veelheid van . neurologische als psychiatrische onderwerpen. Op grond van de grote verscheidenheid van deze publikaties is het ondoenlijk deze alle in detail te bespreken. Men vindt hieronder op het gebied der neurologie zeer verschillende onderwerpen zoals b.v. hersenletsel, cerebrale vaatafwijkingen, poliomyelitis, andere infekties van het zenuwstelsel, multiple sclerose, de ziekte van Parkinson, neuro-endocrinologische afwijkingen, hypothalamische aandoeningen, de neurofibromatose van Von Recklinghausen, premature sluiting der schedelnaden en de ziekte van Van Buchem. Zijn internistische scholing kwam ook bij zijn neurologisch onderzoek tot uiting, b.v. bij een verhandeling over neurologische verschijnselen bij de mononucleosis infectiosa, over de invloed van het vitamine C gehalte van het bloed bij neurologische en psychiatrische aandoeningen, over het acetylcholinegehalte van het bloed in verband met bepaalde neurologische ziektebeelden, over neurologische en psychiatrische aspecten van de ziekte van Brill in de maligne eindfase, over psychosomatische aspecten van rheumatoide arthritis en nog vele andere onderwerpen. Zijn belangstelling ging vooral uit naar het limbisch systeem dat van fylogenetisch standpunt bezien als het oudste wordt beschouwd. Het wordt ook wel aangeduid als visceral brain of emotional brain en het heeft een bijzondere relatie tot de reukhersenen. Prick was bijzonder geïnteresseerd in de werking van het limbisch systeem ten aanzien van psychische belevingen en reacties. Wat betreft de zogenaamde psychosomatische ziekten beschouwde hij het limbisch systeem als een belangrijke schakel in de kringloop tussen het cognitieve deel der hersenen en de hersengebieden die een functie hebben in de neuro-endocriene en de neurovegetatieve regulatie. Ook komt in zijn publikaties een grote belangstelling voor de functie van de reuk tot uiting. De functies van het ruiken en het voelen worden voor Prick belangrijke elementen van wat hij noemt een antropologische fysiologie. De antropologische neurofysiologie geeft in de woordkeuze reeds typisch uitdrukking aan Prick's wijze van denken. Enerzijds steunt volgens zijn opvattingen de antropologische neurofysiologie op al datgene dat waarneembaar is of op enigerlei wijze waarneembaar te maken is omtrent de verrichtingen van het menselijk zenuwstelsel doch anderzijds geeft het uiting aan de existentiële betrokkenheid der waarnemer, waardoor en waarmede de zin van verschijnselen in het referentiekader van het menszijn aan de orde komt. Hier ligt de weg die Prick volgt in zijn publicaties over: ontwikkeling van sexualiteit en de 148
-4-
pathologische afwijkingen hiervan, stoornissen in sociale aanpassing, verouderingsprocessen en de hierbij voorkomende neurologische en psychiatrische afwijkingen. Als hij zich tenslotte ook begeeft op het terrein van de cultuur-psychopathologie herkent men wederom een uiting van Prick's gedrevenheid naar de grensgebieden. In de beoefening van zijn eigenlijke specialisme legde Prick dus niet alleen de nadruk op de grote verbondenheid tussen psychiatrie en neurologie maar ook op de inbreng van de antropologie, waardoor de zin of betekenis van normale of gestoorde functie aan de orde komt. Met alle middelen poogde hij deze overtuiging aan anderen over te dragen. Prick was een uitgesproken docent, die in zijn taalgebruik over een rijkdom aan woorden beschikte. Zijn betogen waren dikwijls breedvoerig teneinde enig misverstand ten aanzien van zijn opvattingen te vermijden. Zijn antropologische beschouwingswijzen vormden uiteraard zijn meest kwetsbare zijde. Tot de belangrijkste bijdragen van Prick op het gebied der psychiatrie behoort het vierdelig leerboek der psychiatrie dat hij, samen met Van der Waals, tussen 1958 en 1960 deed verschijnen. Het bevat o.a. zijn bijdragen over de biologische grondslagen der hysterie en over de dementiën. Hij beperkte zich in deze bijdragen niet alleen tot de stoornissen van psychische functies en van het vermoedelijk hierbij betrokken neurofysiologische substraat maar gaf ook veel aandacht aan hun repercussies op de gehele persoonlijkheid van de patiënt. Toen, zoals eerder vermeld, onder de druk der omstandigheden Prick zich moest gaan beperken tot de neurologie, ging hij zich wijden aan de bouw van een nieuw neurologisch instituut op het terrein van het Radboud Ziekenhuis. Deze nieuwe neurologische kliniek werd in 1974 geopend. Alle deelspecialismen van de neurologie waren hierin ondergebracht. Tot dan toe hadden zijn vermogens om een grote hoeveelheid encyclopedische kennis te verzamelen en het gemak waarmede hij zich op aangrenzende terreinen van zijn vakgebied wist te oriënteren, ertoe bijgedragen zijn interesse vooral te richten op het verbindende of het gemeenschappelijke van deze vakgebieden. De snelle expansie van de deelspecialismen der neurologische wetenschappen werd tenslotte ook voor de meest begaafde solitaire onderzoeker niet meer te overzien. Door deze onder te brengen in zijn nieuwe instituut deed Prick een krachtige poging de communicatie tussen de beoefenaars der deelspecialismen te behouden en hun werkzaamheden te kunnen blijven overzien. Het totale oeuvre van Prick omvat een 25-tal boeken of bijdragen aan boeken, 275 wetenschappelijke en journalistieke publikaties en een 262-tal boekbesprekingen. Vele van de laatstgenoemden hadden het karakter van een wetenschappelijk essay. Te midden van een groot aantal publikaties over neurologische wetenschappen waarvan verscheidene tevens ruimte geven aan filosofische en antropologische beschouwingen treft men verhandelingen over orchideeën en vlinders aan. Prick beschreef o.a. een nieuwe variëteit orchidee, de ace ras antropophorum, gevonden in Gronsveld. Met zijn echtgenote, en de heren Grégoire en Willems publiceerde hij een onderzoek naar de orchideeënstand van de Gelderse Vallei en de omgeving van Nijmegen in vergelijking met die van Zuid-Limburg. In zijn memoriam van de kloosterbroeder Bernardus huldigde hij de man die hem in het 'Bernardus Seminarium' het botaniseren had bijgebracht. Prick had een interessante vlinderverzameling en deed ook experimenteel onderzoek op vlinders o.a. op de species Araschnia. Deze vlindersoort manifesteert zich in een voorjaargeneratie (levana) en een zomerge149
-5-
neratie (prorsa). Prick vond dat bepaalde exogene invloeden een te verwachten prorsa type konden doen transformeren tot een levana type en omgekeerd en hij bracht ook intermediaire types tot ontwikkeling. Zijn conclusie was dat araschnia de genetische dispositie toont tot verschillende ontwikkelingspatronen onder exogene invloeden. En in de hem eigen denkwijze noemt hij het genetische en het exogene niet gescheiden aspecten, maar verschiIIende aspecten van een onscheidbare dualiteit. Bij zijn speurtochten naar de biologische geheimen van de St. Jansberg, waar hij ook de Araschnia levana en prorsa ontmoette, bestudeerde hij ook in het bijzonder de Aglaja Tau vlinder. Hij beschrijft de invloeden van door het wijfje afgescheiden reukstoffen of van uit jeugdige wijfjes gemaakte extracten op het aantrekken van de mannetjes en is geboeid door de groepsgedragingen van deze vlinders. Vlak bij zijn buitenverblijf te Kekerdom liet hij een natuurreservaat met een rijke flora, de Linnaeus-Prickhove tot ontwikkeling komen. Er kwamen ook volières met zeldzame vogels. Hij bouwde er een museum waar een rijkdom aan door hem in de loop der jaren verzamelde objecten wordt bewaard. Het realiseren van zijn intensieve en veelzijdige werkzaamheden is mede te danken aan de voortdurende, stille steun en hulp van zijn echtgenote, mevrouw Jo Prick-Hoefnagels, die eveneens arts is. Gezien de grote hoeveelheid van Prick's wetenschappelijke geschriften is het niet mogelijk alle details, die voornamelijk van interesse zijn voor zijn vakgenoten, te bespreken. Het ligt meer voor de hand deze herdenking te besluiten met aandacht te geven aan enige opvallende eigenschappen van de persoonlijkheid van Prick. Wat bij hem opvalt is de verbondenheid tussen wetenschappelijk denken, wetenschappelijk handelen, en optreden in het algemeen. Oude filosofische aandachtsvelden van theoria en praxis waren in Prick's denkwijze onverbrekelijk verbonden. Bij het ontwikkelen van theorieën liet hij zich niet weerhouden door grenzen tussen gebieden van wetenschap. Hij bewoog zich vrijelijk door de terreinen van de alpha en beta vakken. In zijn wetenschapsbeoefening ontmoet men empirisch verworven kennis en liefde voor theorie. Zijn taalgebruik voor empirische analyses was anders dan voor conceptuele analyses. Het was zijn vaste overtuiging dat noch de natuurwetenschappen noch filosofie ieder op zich in staat zijn het menselijk verlangen naar kennis te bevredigen. Dikwijls confronteerde hij empirie met theorie volgens de dialectische methode, maar ook ontmoet men bij hem intuïtief verkregen overtuigingen, waarmede hij zich uit de aard der zaak kwetsbaar opstelde. In zijn filosofische beschouwingen is hij niet schools, men ontmoet er invloeden van denkers uit de periode vanaf Aristoteles en de scholastici tot die van de fenomenologen en existentialisten van onze eeuw. De mens zag hij niet slechts als toeschouwer, maar ook als agens, als manifestant in de natuur, waarvan hij deel uitmaakt, en waarin hij door zijn wijze van existeren nieuwe ervaringen opdoet. De praxis ontmoet men in zijn sterk gemotiveerd, onvermoeibaar, gedisciplineerd leven waarin hij als auteur, als docent, of tijdens discussies, naast kennis ook dikwijls een overtuiging trachtte over te brengen, die niet altijd vrij van pathos was. Hij was een zeer toegewijd arts met brede belangstelling voor zijn patiënten. Door zitting te nemen in een groot aantal besturen van verenigingen en organisaties van velerlei aard werd hij een invloedrijk en machtig man. Waardering voor zijn werk kwam op vele wijzen tot uiting, o.a. door benoeming tot erelid van verscheidene professionele en niet professionele organisaties. Hij werd benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuwen Commandeur in de Orde van St. Sylvester. 150
-6-
Toen hem in 1968 verzocht werd rector magnificus te worden, wilde hij deze functie niet aanvaarden, omdat de vervulling van zijn klinische werkzaamheden onvoldoende tijd overliet om aan de problemen, die met de hervorming van de universitaire gemeenschap gepaard gingen, voldoende aandacht te kunnen geven. De veelzijdigheid van de persoon Priek leent zich niet tot het hem classificeren in een welomschreven groep van wetenschapsbeoefenaars. Hij wekte de bewondering van geestverwanten maar ook soms gevoelens van afweer bij beoefenaars van op empirie berustende natuurwetenschappen. Wie een onbevangen indruk van hem wil krijgen, zonder genoodzaakt te zijn zich te oriënteren in zuiver professionele aspecten van zijn wetenschappelijke publikaties, kan deze verwerven in zijn charmant geschreven bijdragen voor leken. Men leze b.v. zijn gedrukte voordracht over "de vis, een mysterieuze levensvorm in de natuur", gehouden voor de Nijmeegse hengelsportvereniging "De Voorn". Prick beoefende zelf de vissport op grond van zijn geboeidheid in het onberekenbare van het gedrag van vissen. Het leven van de visser en de vis worden zinnebeeldig gehanteerd, waarmede hij de belevingen van grenssituaties schildert en de wisselende spanningstoestanden die het beleven hiervan oproept. Hij schildert de rol van de fantasie waar rationele verklaringen niet toereiken en legt de nadruk op de zinloosheid van het vragen naar het waarom van feiten en ervaringen. Tenslotte geeft hij uiting aan het besef, dat alle menselijke wetenschap slechts wisselende verschijningen van iets onderzoekt, dat in zijn ware aard wellicht ondoorgrondelijk zal blijven. Rusteloos en vergeefs zoeken op het gebied van tot op heden onoplosbare vraagstukken maakten hem niet tot een teleurgestelde doch versterkten zijn bewondering voor de natuur. In dit opzicht voelde hij zich een geestesverwant van Goethe wiens uitspraak in Faust: "Wo fasz ieh dich, unendliche Natur", hij als devies citeerde. Vreugde in zijn bestaan kwam naar zijn zeggen voort uit zijn bourgondische natuur. Waardering hiervan blijkt uit zijn benoeming tot Chevalier du Taste Vin en tot lid van het erecomité St. Amor van zijn geboortestad Maastricht. Zijn gehele leven was doordrongen van een sterk religieus vertrouwen. Bij vele gelegenheden zowel tijdens wetenschappelijke voordrachten als bij meer levensbeschouwelijke gesprekken liet hij niet na openlijk zijn geloof in de Heer van Leven en Dood te getuigen. Sjef Prick heeft de laatste grens overschreden in de nabijheid van de door hem gekoesterde wilde flora en fauna te Kekerdom. Hij is daar volgens zijn wens ter aarde besteld op het kleine kerkhof naast het graf van de fysioloog, antropoloog en filosoof Buytendijk, die hij als zijn belangrijkste vriend en leermeester beschouwde. De spreuk, die op een plank gegrift, de aandacht van de bezoeker van zijn plantentuin moest trekken, bedekt nu ook zijn graf. Er staat geschreven: Contra vim mort is nulla her ba in hortis. *
• Tegen de macht van de dood bestaat geen kruid in tuinen.
151
-7-