Faculteit_der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
5MPV3 Arts en Praktijk 27 maart 2015 13.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen Het gebruik van een rekenmachine van het type CASIO fx·82MS is toegestaan. Andere type rekenmachines mogen niet gebruikt worden. ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: • Dit tentamen bestaat uit 84 meerkeuzevragen. • De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. • Controleer of uw tentamenset compleet is. • Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. • Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. • U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het 9dill voor het betreffende alternatief te omcirkelen. • Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. • Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS} zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. • Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. • Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. • Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. • Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. • Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening. De vragen worden als volgt gescoord : an tw oorden: G oed FOU t open 2 keuze-vraag 1 -1 Punten 0 3 keuze-vraag 1 0 Punten - Yz 4 keuze-vraag 1 0 Punten - 1/3 5 keuze-vraag 1 0 Punten - '!. Lever na afloop het antwoordformulier m. lnd1en u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets.
LET OP !I ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Voorb/ad_ MC/16-3-2015
Bloktoets 5MPV3 1. Een 50-jarige vrouw met een lengte van 1m 65 en een gewicht van 71 kg wil haar BMI van 26 kg/m 2 omlaag brengen naar een BMI van 24. Hoeveel kg zal zij dan bij benadering moeten afvallen? 1. 1 kg 2. 6 kg 3. 11 kg
2.
De prevalentie van obesitas (BMI ~30 kg/m 2 ) is bij volwassenen in Nederland heden ten dage 12%. De prevalentie van obesitas verschilt in de stad versus het 'Platteland. De prevalentie van obesitas is in de stad versus het platteland: 1. 5% versus 15%. 2. 5% versus 20%. 3. 10% versus 15%.
3. De prevalentie van overgewicht (BMI ~25 kg/m 2 ) heeft bij kinderen in Nederland een bepaald verband met geslacht. De prevalentie van overgewicht is bij jongens vergeleken met meisjes in Nederland: 1. lager. 2. hoger.
4. De prevalentie van obesitas is bij volwassenen in Nederland vergeleken met volwassenen in Spanje en Portugal: 1. duidelijk lager. 2. min of meer gelijk. 3. duidelijk hoger.
5. Welke van de volgende drie aandoeningen komt het meest voor bij vrouwen met obesitas? 1. Dementie 2. Depressie 3. Osteoporose
6.
Welke van de volgende risico-indicatoren heeft het hoogste risico op obesitas op jongvolwassen leeftijd? 1. Lage sociaal-economische status van het ouderlijke gezin. 2. Obesitas bij een van de ouders. 3. Overgewicht in de puberteit.
7. Welke van de volgende BMI-waardes heeft het meest gunstige verband met de levensverwachting? Een BMI van: 1. 20 kg/m 2 . 2. 22 kg/m 2 . 3. 24 kg/m 2 .
8.
Overgewicht is een risicofactor voor dementie met een relatief risico van ongeveer 2. Hiermee komt d_e attributieve risicofractie van overgewicht bij mensen met dementie uit op: 1. 43%. 2. 50%. 3. 67%.
9.
Vanuit volksgezondheidsoogpunt bezien kan men zich voor de preventie van ziektes veroorzaakt door obesitas het beste richten op personen met een BMI van: 1. 25-26 kg/m 2 . 2. 27-29 kg/m 2 . 3. >29 kg/m 2 .
10. Als iedereen in Nederland minimaal een kwartier per dag zou gaan wandelen, dan zal dit voor het individu een minimale afname van de kans op hart- en vaatziekten opleveren, terwijl de incidentie van hart- en vaatziekten in de gehele bevolking duidelijk afneemt. Dit voorbeeld is een uitwerking van de: 1. epidemiologische paradox. 2. interventieparadox. 3. preventieparadox.
11. Mevrouw Cornslissen bezoekt het spreekuur van de huisarts omdat ze de laatste tijd bij inspanning wel eens druk op de borst heeft. De huisarts gaat haar cardiovasculaire risicofactoren na. Mevrouw Cornslissen is 60 jaar en heeft 8 jaar geleden haar laatste menstruatie gehad. De menopauze heeft invloed op het oestrogeengehalte. Wat voor invloed heeft de verlaagde oestrogeenspiegel op de risicofactoren voor hart- en vaatziekte? 1. De lipiden waarden in het bloed stijgen. 2. De sympaticus activiteit en reninsspiegel dalen. 3. Het visceraal vet neemt af
I 12. Ma rijke, 19 jaar, heeft enkele dagen geleden onbeschermd seks gehad met een jongen. Zij bezoeken samen het spreekuur van de huisarts. Wat moet de huisarts uitleggen over de transmissiekans van chlamydia? 1. De kans dat de man chlamydia oploopt tijdens coïtus met een besmette vrouw is groter dan de kans dat een vrouw chlamydia oploopt tijdens coïtus met een besmette man. 2. De kans dat de vrouw chlamydia oploopt tijdens coïtus met een besmette man is gelijk aan de kans dat een man chlamydia oploopt tijdens coïtus met een besmette 3. De kans dat de vrouw chlamydia oploopt tijdens coïtus met een besmette man is groter dan de kans dat een man chlamydia oploopt tijdens coïtus met een besmette vrouw.
13. Ma rijke en haar partner blijken beiden een chlamydia infectie te hebben. Chlamydia kan door opstijgende infectie tot vervelende complicaties leiden. Wat is de meest voorkomende complicatie? 1. Extra uteriene graviditeit bij vrouwen. 2. Pyelonefritis bij mannen. 3. Verminderde vruchtbaarheid bij mannen en vrouwen.
14. Een "gemiddelde Nederlander" komt in 10 jaar tijd 3 kilo in gewicht aan. Wat is zijn positieve energie balans? (D.w.z. hoeveel kcal per dag eet hij meer dan hij verbruikt?) 1. 6,5 kcal 2. 65 kcal 3. 130 kcal
15. De "gastric sleeve" is een vorm van bariatrische chirurgie. Hoeveel procent van de maag wordt bij een "gastric sleeve" operatie verwijderd? Dit is ongeveer: 1. 25%. 2. 50%. 3. 75%. 4. 90%.
16. Bij gedragstherapie voor obese kinderen van 6-16 jaar wordt aan één persoon de hoofdverantwoordelijkheid gegeven voor de gedragsverandering. Bij welke persoon als hoofdverantwoordelijke is de therapie het meest effectief? 1. Kind 2. Ouder 3. Therapeut
17. Wat is de prevalentie van diabetes mellitus type 2 onder Turkse mensen wonend in Nederland, vergeleken met de autochtone Nederlandse bevolking? Deze prevalentie is: 1. lager. 2. gelijk. 3. hoger.
18. De afkapwaarden voor het vaststellen van obesitas bij kinderen verschillen voor meisjes en jongens. De afkapwaarden bij tieners liggen voor meisjes ten opzichte van jongens: 1. lager. 2. hoger.
19. De huisarts ziet bij een obees kind een abnormale verdikking en donkere verkleuring van de huid van oksels en liezen. De huisarts vermoedt een acanthosis nigricans. Hierbij is het aangewezen om onderzoek te doen naar: 1. bloedglucose. -2. groeihormoon. 3. schildklierhormoon (TSH en FT4).
20. Het bepalen van de BMI is een onderdeel van het in kaart brengen van het cardiovasculair risicoprofieL Bij het in kaart brengen van het cardiovasculair ,_ risicoprofiel hoort ook het bepalen van familiair bepaald risico. De bepaling van het familiaire risico betreft het familiair voorkomen van: 1. diabetes mellitus type 1. 2. hypercholesterolemie. 3. hartvaatziekten met eerste klachten boven de 65 jaar.
21. Enige jaren na een gastric bypass operatie heeft een patiënt een macrocytaire anemie. De huisarts denkt als oorzaak van de anemie aan een voedingsdeficiëntie. Het meest waarschijnlijk is hier een gebrek aan: 1. ijzer. 2. vitamine B12. 3. vitamine K.
22. Bariatrische chirurgie heeft invloed op het risico op aandoeningen aan lever en galwegen. Wat is de invloed van bariatrische chirurgie? Bariatrische chirurgie: 1. verhoogt de kans op een non-alcoholische steatohepatitis. 2. verlaagt het risico op cholelithiasis.
23. Binnen wijkgerichte gezondheidszorg werken disciplines vanuit de medische, leefstijl- en sociale omgevingsbenadering. Volgens het model van de sociale omgevingsbenadering is men vooral gezond als men: ~ 1. een gezonde leefstijl heeft. 2. niet ziek is. 3. waardevolle contacten heeft.
24.1n achterstandswijken beoefenen veel minder mensen een sport dan in welvarende wijken. De socioloog Piere Bordieu verklaart dit als een verschil in : 1. cultureel kapitaal. 2. economisch kapitaal. 3. leefstijl kapitaal. 4. sociaal kapitaal.
25. Binnen het wijkgericht werken aan gezondheid houden welzijnswerkers zich traditioneel bezig met het bevorderen van: 1 . gezonde leefstijl. 2. sociale cohesie. 3. zelfredzaamheid.
26. Een typisch kenmerk van integraal werken aan een gezonde wijk, is een: 1. aanpak van meerdere gezondheidsproblemen door middel van preventie en curatie. 2. aanpak van meerdere gezondheidsproblemen door middel van voorlichtingscampagnes. 3. samenwerking tussen de eerstelijnsgezondheidszorg en de tweedelijnsgezondheidszorg. 4. samenwerking tussen de sector gezondheid en één of meerdere andere sectoren.
27. Kortdurend en langdurend vasten hebben verschillende effecten op het metabolisme. Wat is het effect van kortdurend vasten op het gebruik van ketenlichamen door de hersenen? Dit gebruik: 1. neemt af. 2. verandert niet. 3. neemt toe.
28. De samenstelling van voedsel heeft veel effecten op allerlei aspecten van metabolisme. Wat is het gevolg van een exclusieve opname van vetten op de pH van het bloed? Die pH zal: t. dalen. 2. stijgen.
·,
29.Ais de vetvoorraad aangesproken wordt, leidt dit onder andere tot de vorming van glycerol. Glycerol wordt door de lever gebruikt voor de vorming van: 1. alanine. 2. glucose. 3. lactaat.
30. De vorming van glycogeen wordt vooral gereguleerd door middel van de activiteit van het enzym glycogeen synthase. De activiteit van dit enzym neemt toe bij een toename van de concentratie van het hormoon: 1. adrenaline. 2. glucagon. 3. insuline.
31. De inname van alcohol beïnvloedt de activiteit van verschillende metabole routes in de lever. Zo leidt de inname van alcohol tot een toename van de: 1. beta-oxidatie. 2. citroenzuurcyclus. 3. lipogenese.
32. Eén van de adviezen van de RGV (richtlijnen goede voeding, 2006) is het beperken van de inname van keukenzout tot: 1. 3 gram per dag. 2. 6 gram per dag. 3. 9 gram per dag. 4. 12 gram per dag.
33. Wat is één van de adviezen van de schijf van vijf? 1. Drink geen alcohol. 2. Eet minimaal 2x per week vette vis. 3. Eet veel brood.
34. Hoeveel vermogen wordt er gedurende 2 minuten geleverd bij een isometrische krachtlevering van 75 N? 1. 0 Watt 2. 75 Watt 3. 150Watt 4. 1500Watt
35. Tijdens inspanning zal de systolische bloeddruk stijgen omdat: 1. de perifere weerstand toeneemt. 2. de vaatstijfheid toeneemt. 3. het slagvolume toeneemt.
36. De 1. 2. 3.
norm gezond bewegen voor kinderen (8 tot 12 jaar) stelt: 3 uur per week intensief bewegen. 30 min per dag matig intensief bewegen. 60 min per dag matig intensief bewegen.
37. De 1. 2. 3.
brandstof tijdens het lopen van een marathon bestaat voornamelijk uit: koolhydraten en eiwitten. koolhydraten en vetten. vetten en eiwitten.
Casus bij vraag 38 en 39 De heer Van Staveren weegt 115 kg en wil graag afvallen. Hij doet er alles voor maar heeft gehoord dat bewegen het meest effectief is. Hij wil graag 30 kg afvallen, vooral vet. Vet bevat 9,5 kcallgr. Hij gaat per dag een uur wandelen (7,9 kcal/min). 38. Hoe lang moet hij ongeveer wandelen om 2 kg vet te verbranden? Ongeveer: 1. 0,5 jaar. 2. 1 jaar. 3. 2 jaar. 4. 4 jaar.
39. Zou de heer Van Staveren beter een uur per dag kunnen hardlopen in plaats van een uur wandelen? 1. Ja, want dan verbruikt hij meer kcal/min. 2. Ja, want door hardlopen vermindert het hongergevoel. 3. Nee, want met wandelen heeft hij meer vetverbrand ing. 4. Nee, want wandelen bevordert de gluconeogenese.
40. De benoeming van obesitas als een ziekte heeft ethische implicaties. Welke implicaties staan daarbij centraal? De implicaties die: 1. de plicht tot weldoen van de hulpverlener versterken. 2. de schuld van het overgewicht bij de voedingsindustrie leggen. 3. de schuld van het overgewicht bij het individu leggen. 4. het respect voor de autonomie van de burger versterken.
41. Matigheid is een ethisch begrip. Tot welke ethische theorie behoort het begrip matigheid? Het behoort tot de: 1. deontologische ethiek. 2. deugdethiek. 3. liberale ethiek. 4. utilistische ethiek.
42. Het voeden onder dwang van iemand die lijdt aan anorexia nervosa kan moreel worden verantwoord. Op basis van welk van de volgende principes is dit te verantwoorden? 1. De plicht om wel te doen. 2; Het principe van respect voor autonomie. 3. Het recht op voedsel. 4. Het voorkómen van ernstige schade.
43. Een chirurgische ingreep om de eetlust te verminderen (maagverkleining, etc.) heeft een morele onderbouwing voor de rechtvaardiging nodig. Op welke onderbouwing is die rechtvaardiging gebaseerd? 1. De plicht om wel te doen. 2. Het principe van zelfbeschikking van de patiënt. 3. Het voorkomen van ernstige schade. 4. Ontkenning van de vrije wil.
44. Het normale gebruik van tabak en alcohol in de samenleving heeft een morele acceptatie. Waarop is die acceptatie gebaseerd? Op: 1. de plicht om wel te doen. 2. de vrije markt voor welzijn en geluk. 3. hedonistisch genot. 4.,inzicht in een gezond en goed leven.
45. De voedingsindustrie rechtvaardigt het gebruik van reclame met een aantal morele uitgangspunten. Welk moreel uitgangspunt staat daarbij centraal? 1. Het doel heiligt de middelen. 2. Het kunnen kiezen op basis van volledige objectieve informatie. 3. ledereen is zelf verantwoordelijk voor elke keuze die wordt gemaakt.
46. Het oogluikend toestaan van genotsmiddelen zoals softdrugs heeft een morele rechtvaardiging vanuit een bepaald perspectief. Welk perspectief is dat? 1. De communautaire opvatting van rechtvaardigheid. 2~ Het deontologisch perspectief. . 3. Het utilistisch perspectief. 4. Het zorgethisch perspectief.
47. De uitspraak "Elk pondje gaat door het mondje" legt een eenzijdige nadruk op een bepaald ethisch uitgangspunt. Welk uitgangspunt is dat? 1. De individuele zelfbeschikking. 2. Een deugdethische benadering van eetproblemen. 3. Het consequentialistische ethische beginsel van "eigen schuld, dikke bult". 4. Obesitas als ziekte.
48. De voedingsindustrie gebruikt morele argumentatietechnieken als middel om mensen over te halen tot het innemen van producten. De meest gebruikte techniek is: 1. de actieve participatie van klanten voorop stellen. 2. de vrije wil veronderstellen. 3. informed consent vereisen. 4. nudging.
49. Door de ontwikkeling van genetische diagnostiek kan bij steeds meer mensen met een verstandelijke beperking worden vastgesteld wat de oorzaak is van die verstandelijke beperking. Bij welk percentage van de mensen met een verstandelijke beperking is tegenwoordig de oorzaak bekend? 1. Circa 25%. '~ Circa 50%. 3. Circa 75% .
50. De levensverwachting van de gemiddelde Nederlander is de afgelopen decennia steeds toegenomen. Welke uitspraak is juist over de levensverwachting van mensen met een verstandelijke beperking in Nederland? 1. Deze is in de afgelopen decennia niet wezenlijk toegenomen. i Deze is in de 20e eeuw toegenomen en neemt nog steeds toe. 3. Deze is in de 20e eeuw toegenomen, maar is nu al zo'n tien jaar constant.
51. De prevalentie van verstandelijke beperkingen wordt beïnvloed door medische en maatschappelijke factoren. Denk aan toegenomen mogelijkheden voor prenatale diagnostiek, steeds ouder wordende moeders en nieuwe medische behandelmogelijkheden. Naar verwachting zal de prevalentie van verstandelijke beperkingen in Nederland de komende 15 jaar: 1. afnemen . gelijk blijven. 3. toenemen.
2:
52. Een veelgebruikt model voor het classificeren van de sociaal-emotionele ontwikkeling is het model van Dorothea Timmers-Huigens. Welke fase in dit model komt overeen met een lichte verstandelijke beperking (IQ 50 tot 70)? 1. 1. De associatief-lichaamsgebonden fase. 2. De lichaamsgebonden fase. 3. De structurerend-associatieve fase. 4-: De vormgevend-structurerende fase.
53.1n een studie naar determinanten van jicht is het relatieve risico op jicht berekend voor een toename van de BMI met 1 kg/m 2 . Dit leverde RR =1,19 op met een 95%-BI: (1, 15- 1 ,23). Hoe is aan het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor het BMI-effect te zien dat er sprake is van een statistisch significant effect? Er is sprake van een statistisch significant effect omdat het: 1. 95%-BI de waarde 0 niet bevat. 2. 95%-BI de waarde 1 niet bevat. 3. 95%-81 de waarde 1,19 bevat. 4. 95%-81 de waardes <1, 15 en >1 ,23 niet bevat.
Casus bij vraag 54 Urn 56 Men wil een wiskundig model maken voor operatiepatiënten om te voorspellen wie zeer waarschijnlijk pre-diabetes (P-D) heeft en daardoor een groot operatierisico loopt. Hiervoor zijn de gegevens gebruikt van 200 patiënten voor wie een zware abdominale ingreep op het programma stond. 54. Om welk soort predictiemodel gaat het? Dat is het: 1. correlatiemodeL 2. likelihood ratio model. 3. logistische regressiemodeL
55. Bij het model is de kans op aanwezigheid van pre-diabetes voorspeld aan de hand van vijf prediktoren: - leeftijd: in jaren (F1) - gebruik van cholesterolremmers: ja/nee (F2 ) -sigaret roken: nooit, gestopt, nu (F 3) - obesitas: aan-/afwezig (F4) - buikomvang: onder of boven de norm van 88 cm voor vrouwen c.q. 102 cm voor mannen (F5). Een logistische regressieanalyse levert de regressiecoëfficienten bo, b1, bz, b3, b4 en b5 op waarmee de kans op pre-diabetes P(P-D) wordt geschat. Wat is de juiste formule hiervoor? 1. P(P-D) = bo + b1F1 + bzFz +b3F3 + b4F4 + b5F5 2. P(P-D) = 1 I (bo + b1F1 + bzFz +b3F3 + b4F4+ b5F5) 3. Logit(P-D) = bo + b1F1 + bzFz +b3F3 + b4F4 + b5F5
56. Bij het predictiemodel geeft factor Fz aldus aan of de patiënt al dan niet cholesterolremmers gebruikt: Fz = 1, resp. Fz =0. De berekende regressiecoëfficient is b2 = -0,1 met als 95%-BI: [-0, 15; +0, 17]. Dit betekent dat de P-O-kans bij gebruik van cholesterolremmers: 1. verlaagd is. 2. ongeveer gelijk blijft. 3. verhoogd is.
57. Met welke bloedwaarde is insulineresistentie geassocieerd? 1. Een verhoogd HOL-cholesterolgehalte. 2. Een verhoogd urinezuurgehalte. 3: Een verlaagde concentratie vrije vetzuren. 4. Een verlaagd CRP gehalte.
58. Er wordt gedacht dat psychosociale stress kan bijdragen aan het overgewichtprobleem. Wat is het mechanisme daarvan? 1. Psychosociale stress leidt tot activatie van het sympathisch zenuwstelsel. 2': Psychosociale stress verhoogt de afgifte van cortisol. 3. Psychosociale stress vermindert de afgifte van schildklierhormoon.
59. Stel dat iemand elke dag gaat hardlopen en daarmee 100 kcal per dag extra verbrandt en dat 5 jaar volhoudt. Hoeveel daalt hierdoor dan het lichaamsgewicht? 1. 1 kg 2. 4,5 kg 3. 11,5 kg 4. 26 kg
60. Wanneer zwangere muizen worden behandeld met penicilline verandert de darmflora bij de jongen en die veranderde darmflora leidt tot overgewicht. Ook bij mensen bestaan er aanwijzingen dat dit mechanisme kan spelen. Uit welke waarneming blijkt dat? 1. Bij kinderen die geboren worden middels een sectio is de kans om later op de kinderleeftijd overgewicht te ontwikkelen afgenomen. 2. Bij kinderen die kort na de geboorte antibiotica hebben gehad is de kans om later op de kinderleeftijd overgewicht te ontwikkelen toegenomen. 3. Bij kinderen met overgewicht blijkt er meer resistentie tegen antibiotica te bestaan. 4. Bij kinderen met overgewicht verschilt de darmflora met die van kinderen met een normaal gewicht.
61. Een karakteristiek verschijnsel bij patiënten met lipodystrofie is: 1. acanthosis nigricans. 2. een verdikte/dystrofische huid t.p.v. de buik. 3) hyperpigmentatie van de borst.
62. Op de IC zijn bloedspiegels van hydrofiele, renaal geklaarde antibiotica de eerste dagen van toediening vaak te laag. Welke twee farmacakinetische veranderingen bij patiënten op de IC zouden deze lage bloedspiegels kunnen verklaren? 1: Een kleiner verdelingsvolume en afgenomen klaring. 2. Een kleiner verdelingsvolume en toegenomen klaring. i Een groter verdelingsvolume en afgenomen klaring. 4. Een groter verdelingsvolume en toegenomen klaring.
63. Een 83 jarige patiënt, bekend met atriumfibrilleren waarvoor hij acenocoumarol gebruikt, komt bij de huisarts. Vanwege een schimmelinfectie van de huid wordt miconazolcreme voorgeschreven. Miconazol is een krachtige remmer van het enzym CYP2C9. Ook bij cutane toepassing is er een mate van systemische absorptie. Wat is de meest voor de hand liggende consequentie van de interactie tussen miconazol en acenocoumarol? 1. De schimmelinfectie blijft bestaan en breidt uit. ~· Patiënt wordt opgenomen in het ziekenhuis vanwege een bloeding. 3'. Patiënt wordt opgenomen in het ziekenhuis vanwege een longembolie.
64. Een patiënt met ernstige levercirrose, Child Pugh C, heeft pijn klachten. Er worden morfinetabletten voorgeschreven. Waar moet de arts rekening mee houden? Door levercirrose kan er sprake zijn van een: 1. verminderd first pass metabolisme, morfine moet daarom lager gedoseerd worden. i) verminderd first pass metabolisme, morfine moet daarom hoger gedoseerd worden. 3. toegenomen first pass metabolisme, morfine moet daarom lager gedoseerd worden. 4. toegenomen first pass metabolism, morfine moet daarom hoger gedoseerd worden.
65. Een 70-jarige patiënt met een bipolaire stoornis gebruikt lithium 1dd800mg en citalopram 1dd20mg. Recent is hij bij de cardioloog geweest en in verband met oedeem werd furosemide 1dd40mg voorgeschreven. Welk advies dient de psychiater te krijgen? 1. Controleren natrium. 2. Controleren lithiumspiegeL 3. Hoger doseren lithium. 4. Lager doseren citalopram.
66. Een derde van alle patiënten blijkt een medisch advies niet of niet op de juiste manier op te volgen. Uitgangspunt bij het geven van leefstijladvies door de arts dient te zijn dat: 1.· de patiënt en arts overeenstemming bereiken over het advies en gezond heidsged rag (concordantie). 2. de patiënt goed luistert en het advies van de arts opvolgt (compliantie). 3. de patiënt instemt met en zich gedraagt naar het advies van de arts (adherence).
67. Een jongeman, 27 jaar oud, is met een hartinfarct opgenomen op de hartbewaking. Inmiddels is bekend dat hij fors rookt. Bij de visite zegt de cardioloog: "Als u zo doorgaat met roken ligt u hier binnen 10 jaar weer." Indien deze mededeling van de arts geplaatst wordt binnen het 'stages of change model' van Prochaska en DiCiemente, in welke fase veronderstelt deze arts dan dat deze patiënt zich bevindt? Dit is de: 1. contemplatiefase. 2. precontemplatiefase. 3. preparatiefase.
68. Motiverende gespreksvoering is een gesprekstechniek waarbij de arts zich richt · op patiënten die leefstijladviezen onvoldoende opvolgen. Wat probeert de arts primair te vergroten bij deze patiënten? Dat is de: 1. externe motivatie tot gedragsverandering. 2. interne motivatie tot gedragsverandering.
69. Er bestaat vaak grote verscheidenheid in het fenotype van de oudere waarbij variatie in schade-accumulatie en genetische aanleg een belangrijke rol spelen. Een derde belangrijke factor in het ontstaan van deze verscheidenheid in fenotype is variatie in: 1. geneesmiddelgebruik. 2. persoonlijkheid. 3. telomeerlengte. 4. toeval.
70. Hieronder staan enkele korte beschrijvingen van vier 73-jarige vrouwen. Welke vrouw heeft de langste resterende levensverwachting? Vrouw met: 1. 1 kind en oogt biologisch jong. 2. 1 kind en oogt biologisch oud. 3. 4 kinderen en oogt biologisch jong. 4. 4 kinderen en oogt biologisch oud.
71. Het aantal personen van 100 jaar en ouder in Nederland is nu ± 2200 en stijgt de komende jaren. Het aantal 1DO-plussers zal verdubbeld zijn over ongeveer: 1- twee jaar. a. vijf jaar. 3. tien jaar. 4. vijfentwintig jaar.
72. Een man van 83 jaar heeft lichte cognitieve stoornissen, loopt met een stok en woont in een appartement met tweemaal daags thuiszorg. Zijn functioneren wordt beïnvloed door diverse factoren. Welke formule drukt het functieverlies door veroudering uit? 1. Functieverlies =leeftijd x (schade + herstel) - toevallige schade 2. Functieverli~s =leeftijd x (schade+ herstel)+ toevallige schade 3, Functieverlies = leeftijd x (schade - herstel) - toevallige schade 4~ Functieverlies = leeftijd x (schade - herstel) + toevallige schade
73. Wanneer treden de verschijnselen obesitas en hypotonie op bij een kind met het Prader-Willi syndroom? Een kind met het Prader-Willi syndroom is: 1. als zuigeling hypotoon en obees en blijft dat als lagere-schoolkind. 2. als zuigeling hypotoon en wordt als lagere-schoolkind obees. 3. als zuigeling obees en wordt als lagere-schoolkind hypotoon.
74.Non-alcoholic fatty liver disease (steatose) treedt bij kinderen met name op bij obesitas. Welk laboratoriumonderzoek kan voor screening op steatose bij een kind het beste gebruikt worden? 1). ALAT (GPT) 2. ASAT (GOT) 3. Glucose 4. LDH
75.1n 2009 en 2010 is er een pilot gedaan met zogenaamde alcohol poli's. Wat zijn de effecten van deze alcoholpoli's? Deze poliklinieken hebben: 1. een duidelijke gedragsverandering bij de kinderen gebracht, echter niet bij de ouders. 2. een duidelijke gedragsverandering bij ouders en kinderen gebracht. 3. een duidelijke gedragsverandering bij de ouders gebracht, echter niet bij de kinderen. 4. geen enkele gedragsverandering bij de ouders en kinderen gebracht.
76. De begrippen gender, sekse en sekserollen worden nogal eens door elkaar gehaald. Wat is de goede definitie van gender? 1. Alle biologische, chromosomale en hormonale eigenschappen die bepalen of je een man of een vrouw bent. 2. Eigenschappen, opvattingen en gedragingen die in een cultuur of samenleving aan mannen en vrouwen worden toegeschreven, afhankelijk van cultuur, religie en tijd. 3. Psychologisch eigenschappen en gedragingen die worden toegeschreven aan mannen en vrouwen.
77. Het Trimbos-instituut houdt de prevalentiecijfers van alcoholgebruik bij jongeren bij. Welke trend is tussen 2011 en 2013 zichtbaar? Het actueel alcoholgebruik onder 12-16 jarige scholieren van het reguliere voortgezet onderwijs: 1. neemt af. 2. blijft gelijk. 3. neemt toe. 78. Angel a heeft recent bloed laten prikken omdat ze zich moe voelt. De leverwaarden blijken verhoogd te zijn. Bij navraag blijkt Angela regelmatig alcohol te drinken. Gemiddeld meerdere dagen in de week, 3 tot 4 eenheden per dag. De huisarts legt uit dat vrouwen een grotere kwetsbaarheid hebben voor alcohol dan mannen. Waarom zijn vrouwen kwetsbaarder voor alcoholgebruik dan mannen? Vrouwen zijn kwetsbaarder omdat: 1. alcohol bij vrouwen minder goed wordt uitgescheiden door de nieren. 2. de beschermende rol van testosteron ontbreekt. 3: ze een kleiner verdelingsvolume hebben en de alcohol daardoor sneller een hogere concentratie bereikt. 79. Mevrouw Pieterson (45 jaar) is bekend met reumatische artritis, vanaf haar 39 9 zit ze in de overgang en ze heeft zwangerschapsdiabetes gehad in beide zwangerschappen. Ze bezoek het spreekuur van de huisarts omdat ze zich de laatste tijd niet lekker voelt. Haar huisarts meet een bloeddruk van 160/90. Of een verhoogde bloeddruk wel of niet behandeld moet worden hangt af van het risicoprofiel van mevrouw (dus of er ook andere risicofactoren voor hart- en vaatziekten aanwezig zijn). Wat is de invloed van doorgemaakte zwangerschapsdiabetes op het cardiovasculair risico? Het cardiovasculair risico is: 1. verlaagd. 2. gelijk. 3. verhoogd.
80. Patiënten die niet verzekerd zijn voor ziektekosten hebben recht op medisch noodzakelijke zorg. Wat wordt verstaan onder medisch noodzakelijke zorg? 1. Acute zorg bij dreigend levensgevaar of verlies van functie. 2. Alle verantwoorde en passende zorg volgens professionele standaarden . 3. Medische zorg voor acute en chronische ernstige ziekten.
..
81. Hoe verhoudt zich de frequentie in het doormaken van een hartinfarct tussen laaggeletterde mannen en hoogopgeleide mannen? De frequentie in het doormaken van een hartinfarct van laaggeletterde mannen ten opzichte van hoogopgeleide mannen is: 1. lager. 2. gelijk. 3'~ hoger.
82. Een vrouw van 30 jaar bezoekt de huisarts. Zij lijdt aan depressies waarvoor zij wordt behandeld met paroxetine (een SSRI), 20mg dd. Zij komt op het spreekuur met de mededeling dat zij graag zwanger wil worden. Wat is het beste beleid voor deze patiënte? Het advies is om het SSRI-gebruik te: 1. continueren in dezelfde dosering. 2 7 bespreken met een psychiater. 3. stoppen. 4. vervangen door een ander antidepressivum.
83. Geef aan welke van de volgende factoren NIET van invloed is op de farmacakinetiek van geneesmiddelen tijdens een zwangerschap. 1. Afgenomen doorgankelijkheid bloed-hersenbarrière. 2. Toegenomen circulerend volume. 3. Toegenomen glomerulusfiltratie. 4. Veranderd verdelingsvolume-voor wateroplosbare geneesmiddelen.
84. Een vrouw geeft borstvoeding en start met codeïne. Na een week overlijdt haar kind plotseling na een ademhalingsdepressie. Er wordt farmacagenetisch onderzoek gedaan bij moeder en kind. Welke situatie heeft ertoe geleid dat het kind is overleden? 1. Moeder is een tast metabolizer (CYP206) en het kind heeft een verhoogde glucuronidering (UGT287). 2. Moeder is een tast metabolizer (CYP206) en het kind heeft een verlaagde glucuronidering (UGT287). 3. Moeder is een slow metabolizer (CYP206) en het kind heeft een verlaagde glucuronidering (UGT287). 4, Moeder is een slow metabolizer (CYP206) en het kind heeft een verhoogde glucuronidering (UGT287).