Het boek als grensgeval Vijf Middelnederduitse codices en hun betekenis voor de neerlandistiek
Elisabeth de Bruijn FWO Vlaanderen / Universiteit Antwerpen
INLEIDING In de themabeschrijving van dit congres wordt onder ‘interdisciplinariteit’ het kruisverkeer tussen de kern van de neerlandistiek en de hulpwetenschappen verstaan. In mijn huidige promotieonderzoek zijn de grenzen tussen de ‘kern’ van de neerlandistiek en de ‘hulpwetenschappen’ zodanig diffuus, dat de vraag naar de disciplinariteit van het onderzoek op zichzelf al problematisch is. De bronnen van mijn onderzoek bestaan namelijk uit de vijf verzamelhandschriften waarin de Middelnederduitse tekst Flos unde Blankeflos is overgeleverd. Zowel de aard en de taal van de tekst (de Middelnederduitse, dus niet de Middelnederlandse Floris ende Blancefloer) als de vorm van mijn onderzoeksobject (verzamelhandschriften) vragen om een benadering die de grenzen van de neerlandistiek overstijgen. In deze bijdrage bespreek ik mijn onderzoek eerst als neerlandistisch grensgeval en vervolgens als disciplinair grensgeval. De invalshoek is bewust theoretisch, maar ik sluit beide luiken af met een concrete casus.
I. MIDDELNEDERDUITSE GRENSLITERATUUR De Nederlanden en de middeleeuwen Onderzoek naar Nederlandse literatuur in de middeleeuwen is anachronistisch, omdat de Nederlanden in de middeleeuwen nog niet bestonden. Wat wij tegenwoordig ‘Middelnederlands’ noemen, is een verzamelnaam voor dialecten in de Nederlanden, zoals Vlaams, Brabants en Hollands. Omdat deze Middelnederlandse dialecten zowel linguïstisch als geografisch de voorlopers zijn van het Nederlands en het Nederlandse taalgebied, spreekt het vanzelf dat de historische literatuur in deze dialecten en uit die regio’s valt onder de paraplu van de neerlandistiek. Er is echter een verschil ten opzichte van de moderne situatie: in de middeleeuwen hielden de dialecten in de Nederlanden niet op bij de huidige landsgrenzen. Dit heeft gevolgen voor het bepalen van de grenzen van ‘het vak’. Vanwege de linguïstische verwantschappen tussen het Nederlands en het Duits blijkt deze middeleeuwse taalsituatie vooral een probleem voor de afbakening van de neerlandistiek en de germanistiek. Middelnederduits vs. Middelnederlands Het Middelnederduits is een taal die het midden houdt tussen het Nederlands en het Duits. Deze taal werd van het eind van de 13e tot de 16e eeuw van de oostelijke Nederlanden tot aan Scandinavië en de Baltische landen (oftewel: het hele Hanzegebied) gesproken en geschreven. Het is de vraag in hoeverre het Middelnederduits tot de discipline van de neerlandistiek behoort. In wat volgt zal ik betogen dat het literaire cultuurgoed uit dit Nederduitse gebied in een aantal opzichten belangrijk is voor de neerlandistiek en dus daarbinnen onderzocht moet worden. Maar is dit gebied behalve een literair ook een disciplinair continuüm? Of anders gezegd: in hoeverre vallen taalgrenzen samen met disciplinegrenzen? Het Middelnederduits lijkt door de naamgeving tot een andere discipline te behoren dan het Middelnederlands. De naam duidt immers op een andere taal. Vanuit het perspectief van een middeleeuwse bewoner van de oostelijke Nederlanden was het Middelnederduits echter niet zo sterk van een naburig Middelnederlands of Middelnederduits dialect te onderscheiden. De 1
etiketjes ‘taal’ en ‘dialect’ zijn voor de middeleeuwse taalsituatie geen geschikte begrippen en bovendien is de grens tussen beide vaak relatief. Ter vergelijking: het Nederlands en het Duits zijn standaardtalen, maar kunnen ook worden beschouwd als dialecten van het Westgermaans. Het Nederduits is dan eveneens een Westgermaans dialect. Als men daarentegen het Nederduits als overkoepelende factor neemt, zijn het Nedersaksisch, het Oost- en Westfaals en het Oost-Fries weer te beschouwen als dialecten van het Nederduits. De grens tussen deze Middelnederduitse en Middelnederlandse dialecten zal in veel gevallen een kwestie van naamgeving zijn. Er is echter een linguïstisch argument dat het Middelnederduits meer verwant maakt aan het Middelnederlands dan aan het Hoogduits. Anders dan het Middelnederlands en Middelnederduits heeft het Hoogduits namelijk de zogenaamde “tweede klankverschuiving” ondergaan. In laatstgenoemde taal heeft er een aantal verschuivingen in de consonanten plaatsgevonden: p > ff; p > pf; t > zz; t > tz; k > hh; k > kch; b > p; d > t; g > k; þ > d. De effecten van deze verschuiving worden in onderstaande voorbeelden in een oogopslag duidelijk. Nederlands Slapen Zout / dat / eten Maken / koken / ik Dag / vader
Nederduits Slapen/slopen Salt / dat / eten Maken / koken / ik Dag / vader
Hoogduits Schlafen Salz / das / essen Machen / kochen / ich Tag / Vater
Deze klankverschuiving is er mede de oorzaak van dat het Middelnederduits door Nederlandstaligen over het algemeen beter wordt begrepen dan door Duitstaligen. Het gevolg van dit gebrek aan linguïstische affiniteit van de germanistische kant is dat Middelnederduits doorgaans niet tot het curriculum van de Duitse studies van de middeleeuwen behoort. Slechts aan een handvol Noord-Duitse universiteiten kan men Middelnederduits studeren. En in Nederland en België is het vak officieel verdwenen. Dat heeft niet in de laatste plaats te maken met de ingewikkelde status van het Middelnederduits en de grensliteratuur in die taal. Literatuur op de grens Een eerste voorbeeld van literaire activiteit op de Nederlands-Duitse grens is het werk van de beroemde auteur Hendrik van Veldeke / Heinrich von Veldeke, die zijn dichterlijke activiteiten ontplooide in het gebied waar België, Nederland en Duitsland samenkomen: de regio tussen Rijn en Maas. Eind 19e en begin 20e eeuw was deze eerste ‘Middelnederlandse’ dichter die wij bij naam kennen dan ook object van een toe-eigeningsdrang van de drie betrokken landen. 1 De afgelopen jaren groeide het bewustzijn in de mediëvistiek dat de middeleeuwse taal en literatuur de huidige landsgrenzen vaak overstijgt en daarom vanuit historisch perspectief benaderd moet worden. 2 Veldeke vervult dan ook een pioniersfunctie in beide vakgebieden. Dat de middeleeuwse dichter zich toentertijd ook al bewust was van zijn tussenpositie blijkt uit zijn geraffineerd gebruik van ‘neutrale rijmen’: hij vermeed alle rijmwoorden die bij het omzetten van zijn tekst in een Hoogduits of Nederlands dialect tot
1
Zie bijvoorbeeld: Jozef Janssens, In de schaduw van de keizer. Hendrik van Veldeke en zijn tijd (1130-1230). Zutphen 2007, p. 30. 2 Dat blijkt bijvoorbeeld uit het volgende handboek: Helmut Tervooren e.a., Van der Masen tot op den Rijn. Ein Handbuch zur Geschichte der mittelalterlichen volkssprachlichen Literatur im Raum von Rhein und Maas. Berlin 2006.
2
onzuivere rijmen zou leiden. 3 Dit historisch besef dat een taal- of dialectgrens geen cultuurgrens hoeft te zijn, bewijst eens te meer de waarde van de grensoverstijgende benadering van deze middeleeuwse literatuur. Woedde er in het Rijn-Maasgebied nog een strijd om de toe-eigening van het werk van Veldeke, zo kon voor het grensgebied ten Noorden van deze regio (het Middelnederduitse taalgebied) precies de tegenovergestelde attitude worden vastgesteld. Anders dan de RijnMaasliteratuur viel de Middelnederduitse literatuur in de germanistiek en de neerlandistiek ten prooi aan vergaande veronachtzaming. Veldeke wilde iedereen, het Middelnederduits wilde niemand. Een verklaring hiervoor moet waarschijnlijk worden gezocht in de betekenis die de Rijn-Maasliteratuur voor de Middelnederlandse letteren heeft gehad. In het Rijn-Maasgebied liggen de wortels van de Nederlandse literatuur die bovendien gedeeltelijk van de hand van de unieke auteur Veldeke is. De Middelnederduitse literatuur deelt deze status in geen enkel opzicht. In de taal zijn slechts de naweeën van de Middelnederlandse letterkunde zichtbaar: de schaarse overlevering beperkt zich tot de late middeleeuwen en over de literaire kwaliteit van de – vaak korte – epische werken wordt vaak negatief geoordeeld. Het Middelnederduitse gebied als continuüm voor de medioneerlandistiek De voorbeelden van Middelnederlandse werken die zeker of met grote waarschijnlijkheid in het Middelnederduitse gebied zijn gerecipieerd, zijn van uiteenlopende aard. Het is heel waarschijnlijk dat de Middelnederlandse dialecten in het Middelnederduitse gebied werd begrepen, evenals de literatuur die in het Middelhoogduits gesteld was. Weliswaar werden de werken aangepast aan het dialect van de streek, maar dat neemt niet weg dat ze om een aantal redenen interessant zijn voor de studie van de Nederlandse letteren in de middeleeuwen. Allereerst geven de werken een beeld van de literatuurstroom naar Duitstalige gebieden. Een bekend voorbeeld van een Middelnederlandse tekst die naar het Middelnederduits werd ‘omgeschreven’ is de druk van Reynke de Vos (Lübeck 1498), die met één verloren gedrukte tussenstap (een druk van Hinrek van Alckmer in Antwerpen ca. 1487) is terug te voeren op Reynaerts Historie. 4 Over de overleveringsweg van Antwerpen naar Lübeck is niets bekend. Dat geldt ook voor de vierde en vijfde partie van de Spiegel historiael van Brabander Lodewijk van Velthem, die werd omgeschreven naar een Duits dialect en ten oosten van de Nederlanden werd gerecipieerd 5 Enkele andere voorbeelden van deze Nederlands-Duitse uitwisseling worden genoemd in een korte bespreking van Wim van Anrooij over de “culturele invloed die van de Nederlanden op Noord-Duitsland en de aangrenzende Oostzeelanden is uitgegaan”. Daarin noemt hij zowel literatuur (een astronomisch traktaat van de arts Peter van Münster, de tekst Hoemen ene stat regeren sal uit Antwerpen, ca. 1325/50, de Dietsche doctrinale, vaak toegeschreven aan Boendale en de druk Paris ende Vienne van 1487) als ook kunstwerken (de fresco’s in de kerk van Dronninglund in Denemarken en de gewelfschilderingen van de Gertrudiskapel in het Noordduitse Oldenburg). 6
3
Thomas Klein, ‘Heinrich von Veldeke und die mitteldeutsche Literatursprachen. Untersuchungen zum Veldeke-Problem’, in: Cola Minis & Arend Quak (red.): Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur 61 (1985), S. 1-121. 4 Reineke Fuchs. Das Niederdeutsche Epos ‚Reynke de vos’ von 1498 mit 40 Holzschnitten des Originals. Karl Langosch (ed.). Stuttgart 2002. [Reclams Universal-Bibliothek 8768] 5 Nigel Palmer, ‘Eine deutsche Übersetzung von der Vierten Partie des Spiegel historiael’, in: De Nieuwe taalgids 69 (1976), p. 102. 6 Wim van Anrooij, ‘Middelnederlandse literatuur, Noord-Duitsland en de Oostzeelanden’. In: Literatuur 9 (1992), p. 362-363.
3
Het beeld van die literatuurstroom is niet alleen interessant om de receptie en het Nachleben van een tekst in kaart te brengen. Het kan ook tot een beter beeld leiden van de tekst en zijn verschillende varianten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het zogenaamde Middelnederduitse ‘Günser Fragment’ van Renout van Montalbaen uit het eerste kwart van de 14e eeuw. De editeur van de Middelnederlandse Reinout-traditie schrijft zelfs letterlijk: “De Middelnederlandse Renout-traditie wordt derhalve niet alleen vertegenwoordigd door de Middelnederlandse verstekstfragmenten Ar, H/Ma, Pa en S en de vele drukken van de Nederlandse Historie vanden vier Heemskinderen, maar ook door de Duitstalige teksten die hun wortels hebben in diezelfde traditie […].” 7 Een ander voorbeeld van een Middelnederduitse tekst die een Middelnederlandse traditie vertegenwoordigt is Vanden kersten ghelove van Jan van Ruusbroec. Deze tekst is in Kloster Osterberg (nabij Osnabrück) zeer getrouw omgeschreven in het Middelnederduits. Het resultaat stond blijkbaar zo dicht bij de Middelnederlandse tekst dat het handschrift is opgenomen in het variantenapparaat bij de editie van Vanden kersten ghelove, dus als variant van dezelfde tekst! 8 De waarde van zulke omzettingen is natuurlijk bijzonder groot als de overlevering van de Middelnederlandse tekst zelf lacunes vertoont. Zo gaat het Nederduitse (Westfaalse) handschrift uit het eerste kwart van de 15e eeuw dat de Historie van den Grale en Merlijns boec bevat (Burgsteinfurt, Fürst zu Bentheimsche Schlossbibliothek, B 37) terug op een Middelnederlandse tekst, die maar gedeeltelijk is overgeleverd. 9 Overigens is Middelnederlandse literatuur ook naar het Hoogduitse (dus Zuid-Duitse) taalgebied uitgestraald. Bekende voorbeelden daarvan zijn de Malagis en de Kinder von Limburg. Bob Duijvestijn spreekt voor de Kinder von Limburg van een bewerking en voor de Malagis van een “woordgetrouwe omzetting”. 10 Een interessant detail: Duijvestijn gaf zijn artikel de titel ‘Middelnederlandse litteratuur in Duitse overlevering. Een arbeidsveld voor neerlandici’. 11 Zoals reeds boven vermeld waren voor omzetting naar een Hoogduits dialect meer talige ingrepen nodig. Maar ook voor de Middelnederlandse Malagis, die slechts fragmentarisch is overgeleverd, geldt dat de Hoogduitse woordgetrouwe omzetting van de tekst van grote betekenis is voor de medioneerlandistiek. Dergelijke teksten blijven stuk voor stuk symptomen van een literaire uitwisseling binnen eenzelfde cultuurgebied. Behalve het feit dat er Middelnederduitse kopieën gemaakt werden van Middelnederlandse of Middelhoogduitse voorbeelden, bestaat er een ander zwaarwegend argument om de studie van de Middelnederduitse literatuur bij de medioneerlandistiek te betrekken, namelijk de overeenkomsten in het cultuurgoed. Hierbij gaat om teksten die een Middelnederlandse pendant hebben zonder dat er sprake is van directe beïnvloeding, zoals de reeds genoemde Flos unde Blankeflos, Theophilus, Brandan, Valentin unde Namelos. Daarnaast zijn er ook extraliteraire aanwijzingen voor een uitwisseling van cultuurgoed, zoals de vermelding van een toneelopvoering van Karl und Öllegast in Lübeck en de uitvoeringen van Floris ende
7
Irene Spijker, Aymijns kinderen hoog te paard. Een studie over Renout van Montalbaen en de Franse Renauttraditie. Hilversum 1990, p. 16. 8 Jan van Ruusbroec, Vanden blinkenden steen, Vanden vier becoringhen, Vanden kerstenen ghelove, Brieven. G. de Baere, Th. Mertens & H. Noë (ed.). Tielt 1991. [Opera Omnia 10] 9 Hans Kienhorst, De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek. Een codicologische beschrijving. Deel 1. Deventer 1988, p. 66-67. 10 Bob Duijvestijn, ‘Midelnederlandse litteratuur in Duitse overlevering. Een arbeidsveld voor neerlandici’, in: F.P. van Oosrom en F. Willaert (red.), De studie van de Middelnederlandse letterkunde: stand en toekomst. Hilversum 1989, p. 153-168, aldaar: p. 154. 11 Ibid.
4
Blancefloer en Theophilus in Deinze (nabij Gent). 12 Hoewel een directe relatie tussen deze toneelstukken en twee Middelnederduitse handschriften, waarin Theophilus en Flos unde Blankeflos na elkaar voorkomen, niet kon worden vastgesteld, was er een blijkbaar een culturele voedingsbodem waarop dezelfde teksten, toneelstukken en genres konden gedijen. En juist die parallellen tonen de waarde aan van een studie waarbij Middelnederlandse en Middelnederduitse literatuur samen worden onderzocht. Æ Stelling Het betrekken van Middelnederduitse literatuur bij de medioneerlandistiek is niet interdisciplinair. Het Middelnederduitse gebied maakt deel uit van een literair continuüm dat zich buiten de hedendaagse landsgrenzen uitstrekte. Een verandering in taal of dialect – voor zover deze begrippen op de middeleeuwse situatie van toepassing zijn – is niet automatisch een verandering in discipline. Case-study 1: Flos unde Blankeflos binnen het Nederlands/Nederduitse continuüm De constante factor binnen mijn verzamelhandschriftenonderzoek, de tekst Flos unde Blankeflos, is geen kopie van een Middelnederlands voorbeeld. Wel gaat de tekst vermoedelijk terug op een voorbeeld uit de omgeving van Keulen (dus het Rijn-Maasgebied): de tekst Florz inde Blanzeflors (handschrift M in het kaartje hieronder). Deze overleveringssituatie is typerend voor de bemiddelingsfunctie die het Rijn-Maasgebied voor de omringende landen had. Wanneer deze grensliteratuur bij de neerlandistiek wordt betrokken, wordt het onderzoeksterrein aanzienlijk vergroot. Een extreem voorbeeld van dit gevolg is het eerder genoemde Berlijnse handschrift (B), een van de verzamelhandschriften die centraal staan in mijn proefschrift. Het manuscript wordt gelokaliseerd in Lijfland, een gebied dat grofweg overeenkomt met het huidige Letland en Litouwen.
Het Hanzegebied rond 1400 Bron: H.F. Helmolt, History of the World, Volume VII. Dodd Mead 1902.
Op het eerste gezicht lijkt er veel overredingskracht nodig te zijn om handschrift B bij het onderzoek van de neerlandistiek te betrekken. Maar met het inzicht dat een aantal voorbeeldteksten van dit handschrift uit het Rijnland stamt, het papier waarschijnlijk uit de Nederlanden of het Rijnland afkomstig is en de iconografie van enkele illustraties blijk geeft
12
Zie voor de toneelopvoering in Lübeck bijvoorbeel: Eckehard Simon, Die Anfänge des weltlichen deutschen Schauspiels 1370-1530. Utersuchung und Dokumentation. Tübingen 2003, p. 248 en p. 398. Zie voor de toneelstukken in Deinze: A de Vlaminck, ‘Jaerboeken der Thieltsche rhetorijkkamer’, in: Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis V. (1863), pp. 1-249.
5
van Vlaamse invloeden (zie ook verderop), is het mijns inziens legitiem om ook dit handschrift bij de studie van de Nederlandse letteren in de middeleeuwen te betrekken. 13 Ook de andere handschriften zijn met het Middelnederlandse gebied te verbinden, al is nader onderzoek naar deze betrekkingen wenselijk. Het Stockholmse handschrift (S) bevat een aantal teksten die een pendant hebben in het Middelnederlands (Flos unde Blankeflos, Theophilus, Valentin unde Namelos) of die in de Nederlanden gesitueerd zijn (De deif van Brugghe). Voor Valentin unde Namelos is door middel van eindrijmonderzoek vastgesteld dat deze tekst vermoedelijk via een tussenstadium in het Rijn-Frankische gebied op een Middelnederlands voorbeeld teruggaat. 14 Een dergelijk onderzoek is voor het handschrift uit Gdansk (D) nog niet gedaan. Wel is het opmerkelijk dat enkele teksten in dat handschrift uit het huidige Nederlands-Duitse grensgebied afkomstig zijn. Een gedicht uit dit handschrift is zelfs uitsluitend nog in een Nederlands liedboek overgeleverd. 15 Mijn corpus van Middelnederduitse werken draagt echter ook sporen van de Middelhoogduitse (dus Zuid-Duitse) literatuur. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het Berlijnse verzamelhandschrift, waarin ook een versie van Flos unde Blankeflos is opgenomen. De overige teksten uit dit handschrift zijn didactische liefdesteksten die vrijwel allemaal een grote paralleloverlevering kennen in het Hoogduitse gebied. Het ligt voor de hand dat de liefdesteksten in het Berlijnse handschrift werden gekopieerd van een Hoogduits voorbeeld. Door de invloed van beide gebieden op het Middelnederduitse gebied, vond er klaarblijkelijk een vermenging van twee literaire culturen plaats. Over de overleveringsweg en de rol van bijvoorbeeld de Hanzekooplieden daarin is nog niet veel bekend. Maar het staat vast dat de Middelnederduitse regio’s als afzetgebied van zowel Middelnederlandse als Middelhoogduitse literatuur van grote betekenis is geweest.
II DE GRENZEN VAN HET VAK Medioneerlandistiek of mediëvistiek Binnen de medioneerlandistiek heeft men in de afgelopen decennia in toenemende mate de inzichten uit andere disciplines gebruikt. Hieronder vallen bijvoorbeeld romanistiek, germanistiek, anglistiek, geschiedenis, klassieke letterkunde, kunstgeschiedenis, theologie en taalkunde. Deze ontwikkeling heeft ook een institutioneel gevolg gehad. Zo ben ik geen Neerlandicus. Maar ook de term ‘medioneerlandicus’ dekt de lading niet. Ik heb een MA Medieval Studies, een opleiding die in beginsel al interdisciplinair is. Een etiketje dat daarom meer op mij van toepassing zou zijn is ‘mediëvist’, een begrip dat zo veelomvattend is dat het nietszeggend wordt. Daarom geef ik meestal aan dat ik mij binnen de mediëvistiek heb gespecialiseerd in Nederlandse en Duitse letterkunde. In de laatste jaren heeft men de blik ook op disciplines buiten de traditionele alfawetenschappen gericht, doordat men putte uit inzichten die verworven waren in de antropologie, de
13
Zie voor deze Nederlandse invloeden: Gudrun Sporbeck, Die ‘Livländische Sammlung’ (Berlin, Ms. Germ. 8o 186. Untersuchung und Edition. Münster 1987. [Magisterarbeit]. 14 Erika Langbroek en Annelies Roeleveld, ‘Valentin bekommt einen Gefährten. Ein Vergleich der Reimpaare in den Handschriften S, H und K’, in: Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 50 (1998), p. 149-165. 15 Het gedicht ‘De sotte Gratias’ is geïdentificeerd door Anouk Geurts (Nijmegen). Zij constateerde een parallel tussen de tekst in het handschrift Danzig en een lied dat is opgenomen in de Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen, waarvan de oudst bekende druk uit 1600 dateert.
6
psychologie, de neurologie, de statistiek en de computerlinguïstiek. 16 Maar wat zegt dat over de interdisciplinariteit van het vak? Misschien staat de romanistiek minder ver van de traditionele medioneerlandistiek dan bijvoorbeeld de neurologie, maar dat de disciplines exotischer worden, betekent niet direct dat het vak meer interdisciplinair is dan voorheen. Een onderzoeker die bijvoorbeeld Nederlands-Franse betrekkingen binnen één cultuurgebied onderzoekt, moet zich ook bewegen binnen meer dan één ‘discours’. Daarnaast is de rol van de betrokken disciplines niet altijd even groot: vaak is de ene discipline de hoofdwetenschap en de andere de hulpwetenschap. Het is, met andere woorden, de vraag wanneer wij met ‘interdisciplinair’ onderzoek te maken hebben. Inter-, en transdisciplinariteit Het verschil tussen inter- en transdisciplinariteit wordt door Fraeters kernachtig verwoord: “Bij interdisciplinair onderzoek werken specialisten uit verschillende disciplines samen. Bij transdisciplinair onderzoek beweegt één onderzoeker zich doorheen verschillende discplines [sic] om zijn onderzoeksvraag te beantwoorden.” 17 Deze definities impliceren dat een individu nooit interdisciplinair onderzoek kan doen, omdat er in dat geval geen sprake is van samenwerking. Het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen geeft behalve een samenwerking tussen twee disciplines een aanvullend criterium voor het aanvragen van budgetten voor interdisciplinair onderzoek. Op de website van het FWO staat het volgende: De interdisciplinariteit moet erin bestaan dat in elk van de betrokken disciplines (die tot een verschillende gebied behoren) vooruitgang kan worden geboekt door de uitvoering van het gezamenlijk project, in elk van de disciplines afzonderlijk en/of op een gezamenlijk gebied. Projecten waarin de ene discipline slechts instrumenteel is voor de andere, waarin vanuit de ene discipline hulpmiddelen worden aangereikt voor een onderwerp uit een andere discipline, komen niet in aanmerking. 18 Binnen de medioneerlandistiek ken ik vrijwel geen voorbeelden van onderzoek dat aan deze criteria voor interdisciplinariteit voldoet. Het computationele onderzoek van Van DalenOskam en Kestemont heeft veelal de toepassing van bestaande computationele technieken op het gebied van de letterkunde tot doel en is daarmee eerder transdisciplinair van aard. Anderzijds kan de historische letterkunde ook unieke casussen aanleveren die kunnen helpen de computationele technieken te verfijnen en de reikwijdte ervan te vergroten. Dan wordt er, in de woorden van het FWO, op ‘gezamenlijk gebied’ vooruitgang geboekt. Dit is bijvoorbeeld een van de doelstellingen van het recent gehonoreerde FWO-onderzoeksproject: Auteurschap, compositie en tekstuele samenhang van drie zestiende-eeuwse mystieke teksten: Die evangelische peerle, Vandentempel onser sielen, de Arnhemse mystieke preken. Een stylometrische benadering, o.l.v. de mediëvist Kees Schepers en de computerlinguïst Walter Daelemans. Transdisciplinaire mediëvistiek Mediëvistiek lijkt dus in de regel transdisciplinair te zijn. Of de disciplines in kwestie ‘hulp’of ‘hoofdwetenschappen’ zijn, hangt af van de focus van het onderzoek. Zo kan boekweten16
Met name de neurologie speelt een grote rol in het emotieonderzoek van Frank Brandsma: Frank Brandsma, ‘Luisteren naar de spiegel’, in: Remco Sleiderink, Veerle Uytterspot & Bart Besamusca (red.), Maar er is meer. Avontuurlijk lezen in de Lage Landen. Studies voor Jozef Janssens. Amsterdam 2000. Statistiek en computerlinguïstiek worden gebruikt in het onderzoek van onder meer Van Dalen-Oskam en Kestemont. 17 Fraeters, V., ‘Medioneerlandistiek in context. Literair-historici op zoek naar Hermes en Philologia’. In: TNTL 120 (2004), p, 298-308, aldaar: p. 305, voetnoot 25. 18 Zie op de website de rubriek Interdisciplinair: http://www.fwo.be/Interdisciplinair-Expertpanel.aspx.
7
schap een ondersteunende functie hebben voor letterkundig onderzoek, bijvoorbeeld wanneer informatie over de materiële totstandkoming van een handschrift (hulpwetenschap) bijdraagt aan de positionering van een tekst binnen een bepaald literair-cultureel milieu (hoofddoel). Omgekeerd kan boekwetenschap ook het doel zijn, zoals in het onderzoek van Erik Kwakkel naar boekproductie in Brussel tussen 1350 en 1400. 19 In dit geval staat de informatie over de aard van de teksten in dienst van de studie naar het vervaardigen van boeken. Datzelfde geldt voor het onderzoek van boekateliers: wanneer het accent verschuift naar de werkplaatsen waar boeken gemaakt werden, staat de boekproductie centraal, en niet zozeer de teksten die er geproduceerd werden. Case-study 2: Mijn transdisciplinaire onderzoek Uitgaande van de definitie van interdisciplinariteit, mijn opleidingsachtergrond en de aard van mijn huidige onderzoek, wil ik stellen dat mijn onderzoek niet interdisciplinair, maar transdisciplinair is. In wat volgt geef ik twee concrete voorbeelden uit mijn eigen onderzoek, waaruit de meerwaarde van deze transdisciplinaire benadering blijkt. Beide voorbeelden hangen samen met de gekozen onderzoeksmethode van mijn proefschrift, die zich voor een groot deel richt op het boek als object. Bij verzamelhandschriftenonderzoek worden de onderzoeksobjecten als ‘boek’ benaderd en dus vanuit de materiële invalshoek bestudeerd. Alle aspecten van de totstandkoming van het handschrift zijn dan relevant. Vanzelfsprekend behoort de codicologie al sinds jaar en dag tot de middeleeuwse letterkunde, maar zoals gezegd had deze discipline in het verleden vaak een louter ondersteunende functie. Hoewel in veel studies bij wijze van conventie een codicologische beschrijving werd opgenomen, werden de bevindingen daarvan vaak niet daadwerkelijk geïntegreerd in een andere, bijvoorbeeld tekstgerichte benadering. 1. Literatuur en codicologie / paleografie Een frappant voorbeeld van het gebrek aan interactie tussen middeleeuwse letterkunde en codicologie is een artikel van Rolf Bergmann over een van mijn onderzoeksobjecten, het zogenaamde ‘Wolfenbüttelse handschrift’. 20 Om de functie van een van de teksten te achterhalen, heeft hij het Wolfenbüttelse handschrift consequent benaderd als handschrift, terwijl het in feite bestaat uit twee handschriften. De twee codicologische eenheden waaruit het huidige handschrift is opgebouwd, hebben namelijk in eerste instantie afzonderlijk gefunctioneerd voordat ze aan het eind van de 15e eeuw werden samengevoegd. Flos unde Blankeflos behoort samen met slechts één andere tekst, een leesversie van het geestelijke Theophilus-toneelstuk, tot het tweede deel van dit boek. Beide teksten hebben een bestaan gekend in de vorm van een ‘libellus’: een pakketje losse katernen. Als de focus ligt op het Wolfenbüttelse handschrift als geheel, verschuift de aandacht naar de functie en receptie van dit ‘boek’ naar een later moment in de geschiedenis. Een tekst als Flos unde Blankeflos wordt dan automatisch geplaatst in een context met andere teksten die stuk voor stuk de leeswijze van de eerste tekst beïnvloed kunnen hebben. Maar daarmee gaat men voorbij aan de eerste receptiefase, namelijk de periode waarin Flos unde Blankeflos samen met Theophilus functioneerde.
19
Erik Kwakkel, Die Dietsche boeke die ons toebehoeren. De kartuizers van Herne en de productie van Middelnederlandse handschriften in de regio Brussel (1350-1400). Leuven 2002. 20 Rolf Bergman, ‘Aufführungstext und Lesetext. Zur Funktion der Überlieferung des mittelalterlichen geistlichen deutschen Dramas’, in: Herman Braet, Johan Nowé & Gilbert Tournoy, The Theatre in the Middle Ages. Leuven 1985, p. 314-329.
8
Uit mijn onderzoek bleek juist deze eerste receptiefase van groot belang voor een goed begrip van de tekst. Middeleeuwse teksten staan zelden lukraak achter elkaar in een verzamelhandschrift. Vaak blijkt er achter de compositie van zulke codices een ordeningsprincipe schuil te gaan op basis van thema’s, motieven, genre, inhoud etc. Dit betekent dat het begrip van een bepaalde tekst gestuurd kan worden door de andere teksten. Ik heb geprobeerd aannemelijk te maken dat dit ook voor het libellus met Flos unde Blankeflos en Theophilus geldt. In dit libellus komen binnen de Flos unde Blankeflos-tekst vijf drinkverzoeken voor, een element dat in de andere versies van de tekst ontbreekt. Of deze drinkverzoeken wijzen op een daadwerkelijke opvoering is niet met zekerheid te zeggen, maar het is overduidelijk dat die versie wel de illusie van een performance wilde wekken. De coëxistentie met een leesversie van het Theophilus-toneelstuk wordt in dat licht ook een stuk begrijpelijker. Blijkbaar vragen beide teksten om een performatieve leeswijze, iets wat onopgemerkt zou blijven als beide teksten slechts als onderdeel van het veel grotere Wolfenbüttelse handschrift onderzocht zouden worden of wanneer Flos unde Blankeflos geïsoleerd zou worden bestudeerd. Hieruit blijkt dat de rol van codicologie groter is dan die van louter een hulpwetenschap. In het geval van het Wolfenbüttelse handschrift bepaalt de codicologische analyse zelfs de leeswijze van de tekst. 2. Literatuur en kunstgeschiedenis In een ander Flos unde Blankeflos-handschrift, de Berlijnse codex, komt een viertal illustraties voor. In het verleden zouden dergelijke miniaturen niet of nauwelijks binnen de historische letterkunde onderzocht worden. Met wanneer de focus van de tekst naar het boek verschuift, valt de materiële constructie van het handschrift in al zijn facetten onder het takenpakket van een mediëvist. Voor mijn onderzoek naar de functie en receptie van het handschrift zijn illustraties immers medebepalend. In mijn onderzoek begeef ik mij dan ook op het terrein van de kunstgeschiedenis. Tijdens mijn opleiding heb ik een aantal vakken bij kunstgeschiedenis gevolgd en ik kan gelukkig voor veel vragen een beroep doen op het specialisme van enkele kunsthistorici. Ook deze werkwijze maakt mijn onderzoek transdisciplinair. Voor een beeld van de ontstaansgeschiedenis van het handschrift ben ik op zoek gegaan naar iconografisch vergelijkingsmateriaal voor mijn illustraties. Dat heb ik gevonden in andere miniaturen en in de schilder-, gravure- en houtsnijkunst. De resultaten van mijn speurtocht zijn opgenomen in de bijlage (links staan twee afbeeldingen uit het Berlijnse handschrift, rechts de opvallende parallellen in de contemporaine kunst). Een eerste conclusie van deze vergelijking is dat afbeelding 1 een sterk parodiërend karakter heeft. De toernooiscène is te plaatsen in de traditie van de spottoernooien, onder andere een geliefd carnavalspektakel tijdens de 15e en 16e eeuw. De motieven van stokpaardjes, windmolentjes en spottoernooien duiken vaker op in de marges van de kunst, zoals in handschriftmarges, op de achterkant van een paneel van Hieronymus Bosch en op het schilderij “Strijd tussen Carnaval en Vasten” van dezelfde schilder. Zowel in de marges van de kunst als tijdens Carnaval werd het echte leven geparodieerd. Dit gebeurt ook op afbeelding 1, waarin een oude man in een narrenpak met kinderspeelgoed een naakte jongeling achtervolgt. Afbeelding 2 is een van de vroegste voorbeelden van een dubbelportret in een stijl die zich vanuit Vlaanderen over de rest van Europa verbreidde. Beide illustraties, de ene grotesk en de andere ogenschijnlijk serieus, tonen dus motieven uit de contemporaine kunst. De tekenaar moet op een bepaalde plaats aan deze bestaande motieven zijn blootgesteld. Dit zou gebeurd kunnen zijn in een werkplaats waarin dergelijke voorbeeldmotieven lagen, maar ook in een privécontext. Het onderzoek naar de illustraties heb ik nog niet afgerond, dus over de
9
ontstaanscontext van het handschrift kan ik op dit moment nog geen uitspraken doen. Maar ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat voor het beeld van het culturele kader en van de ontstaans- en gebruikscontext van het handschrift de studie van de iconografie aanknopingspunten biedt die niet genegeerd mogen worden. Æ Stelling: De huidige mediëvistiek is niet interdisciplinair, maar overwegend transdisciplinair. De laatste jaren betrekt men ook disciplines die verder van de ‘traditionele’ mediëvistiek staan in het onderzoek. Evenals bij interdisciplinair onderzoek kan een transdisciplinaire focus al resultaten boeken die met een monodisciplinaire benadering niet mogelijk zijn. Æ Stelling: Omdat disciplines veranderlijke constructies zijn, zijn begrippen als ‘taal’ of ‘cultuur’ niet geschikt om een discipline af te bakenen. Om disciplinegrenzen te bepalen – en daarmee de vraag naar interdisciplinariteit te beantwoorden – zijn andere criteria nodig, zoals een verschil in onderzoekstraditie of -discours, methode, vraagstelling of institutionele factoren.
10
BIJLAGE Berlijnse handschrift
Iconografisch vergelijkingsmateriaal
Jezuskindje met speelgoed Hieronymus Bosch, Vlaanderen, 1490-1500
Aap met stokpaardje margedecoratie, Gent, ca. 1320 Bartholomeus Engelsman, Van den proprieteyten der dinghen. Druk: Jacobus Bellaert, Haarlem 1486.
Afbeelding 1: Berlin, Ms. Germ. 8o 186, f. 66r
Master E S: Bruid en bruidegom, c. 1466. [detail]
Israhel van Meckenem, Dubbelportret van Israhel van Meckenem en zijn vrouw Ida, c. 1490, gravure,
Profeet en sibille, Nederland, ca. 14501460
Afbeelding 2: Berlin, Ms. Germ. 8o 186, f. 67v
11